Beleidsregels standplaatsen Noordwijk 2024

Geldend van 05-12-2024 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels standplaatsen Noordwijk 2024

Inhoudsopgave

  • 1.

    Inleiding

  • 1.1

    Beleidsregels

  • 1.2

    Reikwijdte

  • 1.3

    Raakvlakken met ruimte en economie

  • 2.

    Juridisch kader

  • 2.1

    Algemene plaatselijke verordening Noordwijk 2021

  • 2.2

    Overige regels

  • 3.

    De aanvraag

  • 4.

    Globale toets aan de weigeringsgronden

  • 5.

    Selectie bij meerdere aanvragen

  • 6.

    Nadere toetsing van de aanvraag

  • 6.1

    Toets aan het bestemmingsplan

  • 6.2

    Nadere toets aan de weigeringsgronden

  • 7.

    Voorschriften en beperkingen

  • 7.1

    Persoonlijk innemen standplaats

  • 7.2

    Verplicht standplaats innemen

  • 7.3

    Brandveiligheid bakwagens

  • 7.4

    Verkooptijden vaste standplaatsen

  • 7.5

    Algemene voorschriften gebruik standplaats

  • 8.

    Verlenen van de vergunning

  • 8.1

    Meerdere standplaatsvergunningen voor één locatie

  • 8.2

    Omschrijving van de standplaats in de vergunning

  • 8.3

    Geldigheidsduur van de vergunning

  • 9.

    Intrekken of wijzigen van de vergunning

  • 10.

    Inwerkingtreding en citeertitel

1. Inleiding

Standplaatsen zoals een viskraam, bloemenstal of groente- en fruitkraam verlevendigen het straatbeeld en kunnen een verrijking zijn van het voorzieningenaanbod voor inwoners en bezoekers van de gemeente Noordwijk. Maar standplaatsen kunnen ook leiden tot parkeer- of stankoverlast, verkeershinder en aantasting van het uiterlijk aanzien van de gemeente.

Het al dan niet toestaan van een standplaats vergt dan ook maatwerk. Om dat maatwerk mogelijk te maken is er jaren geleden een vergunningstelsel voor standplaatsen ingevoerd. De vergunningplicht is opgenomen in de Algemene plaatselijke verordening Noordwijk 2021 (APV).

1.1 Beleidsregels

Een aangevraagde standplaatsvergunning kan worden geweigerd of verleend. En aan een vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Het beslissen over het al dan niet verlenen van de vergunning en het bepalen van de inhoud van de voorschriften is aan het bevoegd gezag. In dit geval is dat het college van burgemeester en wethouders.

Elke beslissing van het bevoegd gezag moet gemotiveerd worden. Dat kan per beschikking worden gedaan, maar het bevoegd gezag kan die motivering ook (voor een deel) in een nota vastleggen. In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt dat een beleidsregel genoemd.

  • Art. 1:3 AwB:

    Onder beleidsregel wordt verstaan: een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan.

Een nota met beleidsregels kan worden beschouwd als de schriftelijke vastlegging van de wijze waarop het bevoegd gezag invulling geeft aan de aan haar toegekende bevoegdheid.

Als het bevoegd gezag een beleidsregel vaststelt, dan hoeft een genomen beslissing niet meer geheel in de betreffende beschikking zelf te worden gemotiveerd. Voor de (gedeeltelijke) motivering van de beslissing kan dan worden verwezen naar de beleidsregel.

Een eenmaal door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregel moet bij het nemen van beslissingen in acht worden genomen. Slechts in een uitzonderlijke situatie kan daarvan, in een specifiek geval, worden afgeweken.

De voorliggende nota bevat beleidsregels zoals bedoeld in de Awb.

1.2 Reikwijdte

Volgens artikel 5:17 van de APV wordt onder een standplaats verstaan: “het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de open lucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel”. Een uitzondering wordt gemaakt voor een vaste plaats op een jaarmarkt of gemeentelijke weekmarkt en voor het vanaf een vaste plaats verkopen of afleveren van goederen of diensten als onderdeel van een evenement waarvoor een evenementvergunning is verleend. Die uitzonderingssituaties vallen buiten de reikwijdte van deze beleidsnota.

Ook het innemen van een vaste plaats voor de verkoop of aflevering van goederen of diensten binnen een gebouw (bijvoorbeeld in de hal van een tuincentrum of overdekte winkelpassage) valt buiten de reikwijdte van deze beleidsnota.

Ten slotte moet worden benadrukt, dat een beleidsregel “slechts” van belang is op het moment dat een aanvraag ter behandeling wordt voorgelegd. Een beleidsregel heeft geen terugwerkende kracht en heeft geen effect op reeds verleende standplaatsvergunningen.

1.3 Raakvlakken met ruimte en economie

De voorliggende beleidsnota heeft hoofdzakelijk betrekking op de toetsing van aanvragen voor standplaatsvergunningen. Door middel van het vergunningenstelsel kunnen ongewenste ontwikkelingen worden tegengegaan. De gemeente heeft echter ook mogelijkheden om de juist wél gewenste ontwikkelingen te stimuleren. Gewenste ontwikkelingen kunnen bijvoorbeeld worden gestimuleerd door bij het ordenen van de fysieke leefomgeving rekening te houden met het creëren van geschikte locaties voor standplaatsen. Bij het beoordelen van de wenselijkheid van een standplaats spelen ruimtelijke en economische overwegingen een rol. Die ruimtelijke en economische aspecten bij het al dan niet toestaan van standplaatsen komen in deze beleidsnota slechts zijdelings aan bod.

2. Juridisch kader

In deze beleidsnota wordt met name vastgelegd op welke wijze het college van burgemeester en wethouders invulling geeft aan de toegekende bevoegdheid tot het beslissen op aanvragen voor standplaatsvergunningen en tot het verbinden van voorschriften aan die vergunningen. De basis voor deze beleidsregel wordt dan ook gevormd door de regels over standplaatsen zoals opgenomen in de Algemene plaatselijke verordening Noordwijk 2021.

2.1 Algemene plaatselijke verordening Noordwijk 2021

In de APV zijn de volgende regels opgenomen die betrekking hebben op standplaatsen.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

  • 1.

    De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

Artikel 1:7 Termijnen

  • 1.

    De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

  • 2.

    De aard van de vergunning of ontheffing verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd indien het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt en het redelijkerwijze te verwachten aantal aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

  • 1.

    De vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      de openbare veiligheid;

    • c.

      de volksgezondheid;

    • d.

      de bescherming van het milieu;

    • e.

      de verkeersveiligheid.

  • 2.

    Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan acht weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

  • 3.

    De burgemeester kan een vergunning weigeren als de organisator of de aanvrager van de vergunning van slecht levensgedrag is en daardoor de openbare orde of veiligheid in gedrang kan komen.

Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding van de gemeente

Artikel 5:17 Definitie

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder standplaats verstaan het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2.

    Onder standplaats wordt niet verstaan:

    • a.

      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet;

    • b.

      het vanaf een vaste plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, als vergund onderdeel van een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2.

    Het college weigert de vergunning wegens strijd met het omgevingsplan tenzij door het bevoegd gezag een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit voor het innemen van de standplaats is verleend. Het college houdt de beslissing op de aanvraag van de in het eerste lid bedoelde vergunning aan tot het moment dat het bevoegd gezag besluit over een aanvraag voor de bedoelde omgevingsvergunning.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd indien:

    • a.

      de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand; of

    • b.

      een kwantitatieve of territoriale beperking als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente noodzakelijk is in verband met een dwingende reden van algemeen belang.

  • 4.

    Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

  • 1.

    Artikel 5:18, eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening.

  • 2.

    De weigeringsgrond van artikel 5:18, derde lid, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken.

2.2 Overige regels

Als er een standplaats wordt ingenomen op gemeentegrond dan kan de gemeente, als eigenaresse van die grond, in principe eisen stellen op grond van het privaatrecht. De gemeente is echter een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1:1 lid 1 Awb en van daaruit is de gemeente verplicht om eerst de publiekrechtelijke weg te gebruiken. In het kader van de voorliggende nota wordt daarom niet ingegaan op de mogelijkheden die het privaatrecht zou kunnen bieden om bijvoorbeeld ongewenste ontwikkelingen tegen te gaan.

Naast de regels uit de APV gelden er ook regels voor standplaatsen op grond van onder andere de Warenwet, het Omgevingsplan/bestemmingsplannen, het Besluit activiteiten leefomgeving, de Handelsregisterwet en de Dienstenrichtlijn. In deze nota wordt aan die regels slechts in beperkte mate aandacht besteed, namelijk indien en voor zover van belang voor het toetsten van aanvragen voor een standplaatsvergunning op basis van de APV.

3. De aanvraag

Om de aanvraag voor een standplaatsvergunning goed te kunnen beoordelen, dient het college te beschikken over voldoende informatie. Voor het indienen van een aanvraag bestaat een door het college vastgesteld formulier waarvan verplicht gebruik moet worden gemaakt. Het formulier is te vinden op de website van de gemeente Noordwijk. Bij de aanvraag moet (indien beschikbaar) een foto van het verkoopmiddel en bijbehorende overige objecten zijn gevoegd.

Na ontvangst van een aanvraag wordt als eerste gecontroleerd of de aanvraag alle informatie bevat die nodig is voor een goed onderbouwde beslissing. Als de aanvraag niet compleet is wordt de aanvrager in gelegenheid gesteld de aanvraag binnen een redelijke termijn aan te vullen. Eén en ander volgens de procedure zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht.

Volgens artikel 1:5 APV is een vergunning persoonlijk, tenzij dat elders anders is bepaald. Een standplaatsvergunning is in ieder geval persoonsgebonden. Om in aanmerking te komen voor een standplaatsvergunning is vereist dat:

  • -

    de aanvrager een natuurlijke persoon is;

  • -

    de aanvrager handelingsbekwaam is;

  • -

    de aanvrager zich kan legitimeren met een geldig identiteitsbewijs;

  • -

    de aanvrager is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.

Bij de aanvraag moet worden aangegeven of de aanvraag betrekking heeft op een vaste standplaats, een seizoensgebonden standplaats of een incidentele standplaats. Als het een ideële standplaats is moet ook dat worden aangegeven in de aanvraag. In het kader van deze beleidsregel wordt aan de bedoelde begrippen als volgt invulling gegeven.

  • a.

    Incidentele standplaats: een standplaats voor de duur van maximaal 3 dagen per kalenderjaar per locatie.

  • b.

    Seizoensgebonden standplaats: een tijdelijke standplaats voor de duur van maximaal 31 dagen voor de verkoop van uitsluitend seizoensgebonden producten zoals kerstbomen, oliebollen of bepaalde bloemen en planten.

  • c.

    Vaste standplaats: een standplaats niet zijnde een seizoensgebonden of incidentele standplaats die gedurende één of enkele dagen per week, wordt ingenomen.

  • d.

    Ideële standplaats: een bijzondere vorm van een standplaats met een maatschappelijk belang naar gelang de duur van het onderzoek of het project, doch voor ten hoogste twee maanden.

Bij de aanvraag moet alle informatie zijn gevoegd die van belang kan zijn voor het nemen van een goed overwogen beslissing. Daartoe behoort in ieder geval informatie over de gewenste locatie, de gewenste verkoopdagen en -tijden, en een beschrijving van de te verkopen producten of aan te bieden diensten.

4. Globale toets aan de weigeringsgronden

Als een ontvankelijke aanvraag voor een standplaatsvergunning in behandeling wordt genomen, wordt eerst getoetst aan de algemene weigeringsgronden zoals genoemd in artikel 1:8 APV. Het gaat daarbij in eerste instantie om een globale toets. Op basis van de beschikbare gegevens wordt een inschatting gemaakt of er mogelijk sprake zal zijn van een reden om op grond van de in dat artikel genoemde belangen over te gaan tot weigering van de gevraagde vergunning.

De vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:

  • -

    de openbare orde;

  • -

    de openbare veiligheid;

  • -

    de volksgezondheid;

  • -

    de bescherming van het milieu;

  • -

    de verkeersveiligheid.

Ook kan de vergunning worden geweigerd als:

  • -

    de aanvrager van de vergunning van slecht levensgedrag is en daardoor de openbare orde of veiligheid in gedrang kan komen.

Naast de genoemde algemene weigeringsgronden, zijn er ook specifieke weigeringsgronden. Die zijn genoemd in artikel 5:18 APV. Ook daaraan worden getoetst, waarbij in eerste instantie wordt ingeschat of er reden zou zijn om de gevraagde vergunning te weigeren op de daar genoemde gronden, namelijk:

  • -

    niet voldoen aan redelijke eisen van welstand;

  • -

    bijzondere omstandigheden met een dwingende reden van algemeen belang.

Als er uit die eerste globale toets volgt, dat er voldoende reden is om over te gaan tot weigering van de gevraagde vergunning, dan zal een weigeringsbesluit opgesteld moeten worden.

Als de inschatting is, dat er geen evidente reden tot weigering is kan de aanvraag verder in behandeling worden genomen.

5. Selectie bij meerdere aanvragen

Het aantal beschikbare locaties voor een vaste standplaats in Noordwijk is beperkt. Het aantal te verlenen standplaatsvergunningen is naar verwachting kleiner dan de vraag daarnaar. Dat betekent dat er bij de vaste standplaatsen sprake is van schaarse vergunningen zoals bedoeld in de Dienstenrichtlijn. Bij de incidentele en seizoensgebonden standplaatsen gaan wij er vooralsnog vanuit, dat de vraag kleiner is dan het aanbod aan locaties en dat er daarom bij die standplaatsen geen sprake is van schaarse vergunningen. Daaruit volgt, dat wij de regels uit de Dienstenrichtlijn ten aanzien van publicatie van vrijkomende standplaatsvergunningen vooralsnog beperken tot de vaste standplaatsen.

Eén van de regels die uit de Dienstenrichtlijn volgen is, dat het bekend gemaakt moet worden als er een standplaatsvergunning beschikbaar komt. Dat betekent dat als een houder van een vaste standplaatsvergunning te kennen geeft niet langer gebruik te willen maken van de vergunning of als de looptijd van een verleende standplaatsvergunning afloopt, daarvan melding gedaan moet worden, bijvoorbeeld in de plaatselijke krant. Bij die publicatie moet worden aangegeven op welke manier een keuze wordt gemaakt als zich meerdere kandidaten voor één beschikbare vaste standplaatslocatie (en eenzelfde gewenste dag/tijd) aanmelden. Wij kiezen ervoor om daarbij uit te gaan van loting.

  • 1.

    Bij het (gedeeltelijk) beschikbaar komen van een locatie voor een vaste standplaats wordt door een openbare kennisgeving in het Gemeenteblad bekend gemaakt dat er een vaste standplaatsvergunning beschikbaar komt. Daarbij wordt aangegeven welke locatie het betreft, welke dag of dagen er beschikbaar zijn, voor welke branche of artikelgroep deze vergunning wordt verleend en dat gegadigden vóór de in de kennisgeving genoemde datum een aanvraag kunnen indienen.

  • 2.

    Als zich meerdere gegadigden melden met ontvankelijke en vergunbare aanvragen bepalen burgemeester en wethouders door middel van loting aan wie de vergunning wordt verleend.

  • 3.

    De loting vindt plaats door middel van een trekking waarvoor de betreffende aanvragers worden uitgenodigd.

  • 4.

    De trekking wordt gedaan in aanwezigheid van een door burgemeester en wethouders aangewezen vertegenwoordiger van het college.

  • 5.

    Bij meerdere te verlenen vergunningen verlenen burgemeester en wethouders de vaste standplaatsvergunningen op basis van de rangschikking die volgt uit de trekking.

6. Nadere toetsing van de aanvraag

Na de uitgevoerde globale toets aan de weigeringsgronden en de uitgevoerde selectie (bij meerdere aanvragers) kan de aanvraag nader worden getoetst. In de volgende paragrafen wordt daar op ingegaan.

6.1 Toets aan het bestemmingsplan

In de APV is (conform de Model-APV van de VNG) bepaald, dat er geen standplaatsvergunning verleend mag worden als het innemen van de vergunde standplaats strijdigheid zou opleveren met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Door de VNG wordt daarover in de toelichting op de Model-APV geschreven:

  • “Als bijvoorbeeld het bestemmingsplan standplaatsen ter plaatse niet toelaat, is het moeilijk uit te leggen dat de vergunning weliswaar wordt verleend, maar dat daarvan geen gebruik gemaakt kan worden wegens strijd met het bestemmingsplan. Strijd met het bestemmingsplan, de beheersverordening, het exploitatieplan of het voorbereidingsbesluit is daarom als imperatieve (= verplichte) weigeringsgrond opgenomen.”

In de Noordwijkse praktijk is gebleken, dat veel bestemmingsplannen geen ruimte bieden voor het innemen van een standplaats. De door de VNG bepleitte imperatieve, dus verplichte, weigeringsgrond van strijdigheid met een bestemmingsplan zal in Noordwijk dan ook vaak een blokkade vormen voor verlening van een standplaatsvergunning.

Na de eerste globale toets aan de andere weigeringsgronden wordt de aanvraag daarom getoetst aan het bestemmingsplan. Bekeken wordt of het bestemmingsplan toestaat dat er op de aangevraagde locatie een standplaats wordt ingenomen. Als het bestemmingsplan geen belemmering vormt voor het innemen van een standplaats, dan kan worden overgegaan naar de volgende fase van het behandeling van de aanvraag.

Laat het bestemmingsplan het innemen van een standplaats echter niet toe, dan is er voor de initiatiefnemer in principe nog een mogelijkheid om (via de zogenaamde BOPA-procedure) een omgevingsvergunning aan te vragen voor het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van een locatie voor het innemen van een standplaats.

Uiteraard heeft het aanvragen van zo een omgevingsvergunning voor strijdig gebruik slechts zin, indien er bij de toets aan de andere weigeringsgronden geen reden tot weigering is gebleken.

Gelet op de mogelijkheid tot het aanvragen van een omgevingsvergunning voor strijdig gebruik, is het niet voor de hand liggend een APV-vergunningaanvraag eerst te weigeren, dan een omgevingsvergunning aan te laten vragen en vervolgens weer een nieuwe APV-aanvraag in te laten dienen. Bij de laatste wijziging van de APV is daarom bepaald dat, áls een initiatiefnemer een omgevingsvergunning heeft aangevraagd, de beslissing op de APV-vergunningaanvraag wordt aangehouden totdat op de aanvraag voor de omgevingsvergunning is beslist (zie artikel 5:18 lid 1 APV).

De voorliggende beleidsregel heeft géén betrekking op het beleid ten aanzien van het verlenen of weigeren van omgevingsvergunningen voor strijdig gebruik. Wel is het voor de hand liggend dat de behandelaar van de APV-vergunningsaanvraag eerst bij collega’s van ruimtelijke ordening navraagt of er überhaupt kans is op het verkrijgen van de vergunning voor strijdig gebruik. Het is immers van belang dat de aanvrager zo goed mogelijk op de hoogte wordt gesteld van de kansen en (on-) mogelijkheden. Het is daarna aan de initiatiefnemer om te besluiten tot het al dan niet aanvragen van de vergunning voor strijdig gebruik of tot het opgeven van het voornemen tot het innemen van een standplaats op de beoogde locatie. Als de initiatiefnemer besluit om af te zien van verdere stappen, dan kan (ook) de APV-procedure worden beëindigd. Besluit de initiatiefnemer tot het indienen van een aanvraag voor de omgevingsvergunning, dan wordt de beslissing op de APV-aanvraag aangehouden totdat de beslissing op de omgevingsvergunning is genomen.

6.2 Nadere toets aan de weigeringsgronden

Als het ter plaatse geldende bestemmingsplan geen belemmering vormt of als er een omgevings-vergunning voor strijdig gebruik is verleend, dan kan de aanvraag voor de standplaatsvergunning verder worden behandeld.

Bij het behandelen van vergunningaanvragen voor standplaatsen worden in beginsel de volgende criteria voor weigering van de vergunning in acht genomen:

  • 1.

    In het belang van de openbare orde en veiligheid wordt een vergunning tot het innemen van een standplaats geweigerd, als:

    • a.

      het zicht op etalages en terrassen wordt belemmerd;

    • b.

      het uitzicht vanuit woningen en kantoren wordt belemmerd;

    • c.

      de toegang tot gebouwen wordt belemmerd;

    • d.

      de doorgang voor hulpdiensten als politie, brandweer, ambulance wordt belemmerd;

  • en er, naar de mening van het college, door het in de vergunning opnemen van voorschriften, voorwaarden of beperkingen niet in voldoende mate alsnog in een voldoende bescherming van het betrokken belang kan worden voorzien.

  • 2.

    In het belang van het voorkómen of beperken van overlast wordt een vergunning tot het innemen van een standplaats geweigerd, als:

    • a.

      geur- of geluidshinder of enige andere vorm van overlast te verwachten is voor gebruikers of zakelijk gerechtigden van in de nabijheid van de standplaats gelegen onroerende zaken en deze hinder niet afdoende kan worden beperkt door de regels zoals opgenomen in het “Besluit activiteiten leefomgeving” (Bal) en het Omgevingsplan;

    • b.

      de rust in nabijgelegen woningen en kantoren en dergelijke wordt verstoord;

  • en er, naar de mening van het college, door het in de vergunning opnemen van voorschriften, voorwaarden of beperkingen niet in voldoende mate alsnog in een voldoende bescherming van het betrokken belang kan worden voorzien.

  • 3.

    In het belang van het waarborgen van redelijke eisen van welstand, hetzij voor wat betreft de standplaats zelf, hetzij in verband met de omgeving, wordt een vergunning tot het innemen van een standplaats geweigerd, als:

    • a.

      het aanzien van monumentale gebouwen of stedenbouwkundige ensembles wordt aangetast;

    • b.

      het uitzicht op monumenten of kunstobjecten wordt aangetast;

    • c.

      de aangevraagde standplaats zich bevindt op bij de gemeente in beheer zijnde gazons of groenstroken;

    • d.

      het open karakter van pleinen wordt aangetast.;

  • en er, naar de mening van het college, door het in de vergunning opnemen van voorschriften, voorwaarden of beperkingen niet in voldoende mate alsnog in een voldoende bescherming van het betrokken belang kan worden voorzien.

  • 4.

    In het belang van de verkeersvrijheid of –veiligheid wordt een vergunning tot het innemen van een standplaats worden geweigerd, als:

    • a.

      de aangevraagde standplaats het uitzicht belemmert op kruisingen, oversteekplaatsen of uitritten en dergelijke;

    • b.

      de aangevraagde standplaats is gelegen op een parkeerplaats waar parkeerbelasting wordt geheven;

    • c.

      de aangevraagde standplaats is gelegen op een locatie, welke is aangewezen ten behoeve van ‘belanghebbenden parkeren’;

    • d.

      de aangevraagde standplaats leidt tot een onaanvaardbare toename van de parkeerdruk;

    • e.

      in de directe omgeving van de aangevraagde standplaats onvoldoende parkeergelegenheid is voor klanten met gemotoriseerd vervoer;

    • f.

      de ter plaatse benodigde vrije doorgang voor het verkeer (zowel voetgangers, fietsers als gemotoriseerd verkeer) wordt belemmerd tot minder dan de minimale vrije doorgang van 1,20 meter ten behoeve van rolstoelen, rollators en scootmobielen en/of een ruimte van minimaal 50 centimeter bij een blindengeleidestrook;

    • g.

      de standplaats anderszins verstorend of verwarrend werkt op de verkeerskundige inrichting ter plaatse of anderszins leidt tot onveilige verkeerssituaties of onveilig verkeersgedrag.

  • 5.

    In het belang van het waarborgen van een redelijk verzorgingsniveau voor de consument kan een vergunning tot het innemen van een standplaats worden geweigerd, indien:

    • a.

      in de directe nabijheid een door de gemeente ingestelde week- of jaarmarkt wordt gehouden (tijdens marktdagen);

    • b.

      de honorering van de aanvraag resulteert in verkapte week- of marktvorming doordat er vanuit meer dan zes verkoopwagens en/of kramen, die zich op minder dan 50 meter afstand van elkaar bevinden, gelijktijdige verkoop plaatsvindt;

    • c.

      binnen het verzorgingsgebied in een bepaalde branche nog slechts één winkel is gevestigd en die, met de komst van een standplaats voor dezelfde branche in de nabije omgeving, dreigt te verdwijnen als gevolg waarvan leegstand dreigt met een verschraling en verslechtering van het voorzieningenniveau als gevolg.

  • 6.

    In het belang van openbare orde en milieu kunnen aanvragen voor nieuwe standplaatsen worden geweigerd indien deze zich bevinden binnen een afstand van 200 meter van andere standplaatsen waarvoor reeds een vergunning is afgegeven.

7. Voorschriften en beperkingen

In de APV zijn regels opgenomen die de huishouding van de gemeente betreffen. De in de APV opgenomen verboden hebben als doel het veiligstellen van de belangen die met de verordening worden beoogd te worden beschermd. Dat zijn onder andere de veiligheid, de openbare orde en de gezondheid. Van een deel van de verboden uit de APV kan ontheffing worden verleend en in een deel van de gevallen geldt het verbod niet als er een vergunning wordt verleend. Dat laatste geldt voor het verbod tot het innemen van een standplaats: dat verbod geldt niet als er een standplaatsvergunning is verleend.

Met een vergunning mag iemand iets doen, wat normaal gesproken niet is toegestaan, bijvoorbeeld omdat het gevaar of hinder kan veroorzaken. Als er dan voor een specifiek geval een vergunning wordt verleend, dan is het inherent aan de systematiek van het vergunningenstelsel dat de vergunninghouder in enige mate nadelige gevolgen voor de omgeving mag veroorzaken. In het geval van een standplaatsvergunning kan dat bijvoorbeeld betekenen dat een standplaats mag worden ingenomen op een trottoir, waardoor wandelaars in enige mate worden beperkt in de ruimte die voor hen beschikbaar is. Dat hoeft geen probleem te zijn, mits die nadelige gevolgen niet te groot zijn. Om de nadelige gevolgen te beperken tot een in redelijkheid acceptabel niveau zal het in de meeste gevallen noodzakelijk zijn om voorschriften en beperkingen in de te verlenen vergunning op te nemen.

Volgens artikel 1:4 APV mogen aan een vergunning voorschriften en beperkingen worden opgenomen ter bescherming van de belangen in verband waarmee de vergunning is vereist. Volgens de VNG is de standplaatsvergunning bedoeld om te voorkomen dat de openbare orde wordt verstoord en overlast wordt tegengegaan. Daarbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld: het voorkomen van geluidoverlast, stankoverlast, verkeershinder en overlast door zwerfafval.

Globaal komt het voorgaande er op neer, dat er aan een standplaatsvergunning voorschriften en beperkingen mogen worden verbonden die betrekking hebben op de onderwerpen die in hoofdstuk 4 als weigeringsgronden zijn aangemerkt.

Het is belangrijk op te merken, dat bijvoorbeeld het voorkomen van concurrentie géén belang is dat met de standplaatsvergunningplicht wordt beoogd te worden beschermd. Artikel 1:4 APV biedt dus geen basis voor het in een vergunning opnemen van voorschriften die betrekking hebben op concurrentie.

In artikel 1:5 APV is echter bepaald, dat een vergunning persoonlijk is, tenzij anders is bepaald. In de toelichting op de APV staat daar onder andere over: “Een persoonlijke vergunning is ook de standplaatsvergunning. Dit vanwege het persoonlijke karakter van de ambulante handel en omdat het aantal aanvragen om vergunning het aantal te verlenen vergunningen meestal ver overtreft. Het zou onredelijk zijn als een standplaatsvergunning zonder meer kan worden overgedragen aan een ander, terwijl een groot aantal aanvragers op de wachtlijst staat.

Daarbij komt nog, dat een standplaatsvergunning valt onder de Dienstenrichtlijn. Eén van de doelen van die richtlijn is het voorkomen van monopolie posities. Zo een monopolie positie zou bijvoorbeeld kunnen ontstaan indien één ondernemer meerdere vaste standplaatsen in Noordwijk zou verwerven. Gelet op artikel 1:5 APV en de Dienstenrichtlijn is het dan ook toegestaan om in een standplaatsvergunning (ook) voorschriften op te nemen die een eerlijke verdeling van de beschikbare standplaatsen bevorderen.

7.1 Persoonlijk innemen standplaats

Gelet op artikel 1:5 APV en de Dienstenrichtlijn wordt, als middel om de kans op het verkrijgen van een monopolie positie te verkleinen en vrije toegang tot de economische markt te bevorderen, aan een standplaatsvergunning de voorwaarde verbonden dat de vergunninghouder persoonlijk in de standplaats aanwezig moet zijn. Daartoe worden in elke vergunning voor een standplaats de volgende voorschriften opgenomen.

  • 1.

    De standplaats moet door de vergunninghouder persoonlijk worden ingenomen. Hij/zij mag de standplaats niet aan een ander afstaan of in gebruik geven. Afwezigheid is slechts vanwege een dringende reden voor ten hoogste vijftien minuten toegestaan.

  • 2.

    De vergunninghouder mag zich op de standplaats laten bijstaan (niet laten vervangen) door één of meerdere medewerkers.

In een vergunning voor een vaste standplaats worden bovendien de volgende voorschriften opgenomen.

  • 3.

    Tijdens ziekte of vakantie mag de vergunninghouder zich, na een daartoe ingediend schriftelijk verzoek aan ons college, laten vervangen door een meewerkend echtgeno(o)t(e), kind of een persoon die aantoonbaar bij de vergunninghouder in loondienst is.

  • 4.

    De periode van vervanging wegens ziekte van de vergunninghouder bedraagt maximaal 6 weken, gerekend vanaf de eerste dag van afwezigheid. Indien door ziekte de vervanging langer gaat duren dan 6 weken, dan moet de vergunninghouder elke 3 maanden een geneeskundige/medische verklaring aan ons college overleggen.

  • 5.

    De periode van vervanging wegens vakantie van de vergunninghouder bedraagt maximaal zes weken per kalenderjaar, ongeacht het aantal dagen dat de standplaats wordt ingenomen.

7.2 Verplicht standplaats innemen

Zoals eerder opgemerkt: een standplaatsvergunning is een schaarse vergunning. Er zijn naar verwachting meer gegadigden dan beschikbare standplaatsvergunningen. Het is in die situatie niet redelijk indien een standplaats waarvoor vergunning is verleend, niet door de vergunninghouder wordt ingenomen. Daarom wordt in elke vergunning voor een standplaats het volgende voorschrift opgenomen.

  • 1.

    De standplaats moet jaarlijks ten minste driekwart van de totaal vergunde periode voor dat jaar daadwerkelijk worden ingenomen en actief geëxploiteerd worden. Bij een vaste standplaats wordt de voorgaande bepaling in ieder geval geacht niet te zijn nageleefd indien gedurende drie aaneengesloten maanden geen gebruik is gemaakt van de verleende vergunning.

7.3 Brandveiligheid bakwagens

Als er op een standplaats gebruik wordt gemaakt van kook-, bak- en/of braadapparatuur is het uiteraard van belang dat er daarbij geen brandgevaar ontstaat. Bij een vaste standplaats zal er vaak sprake zijn van een “inrichting” zoals bedoeld in de Wet milieubeheer (voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet). In dergelijke situaties gelden er brandveiligheidseisen op grond van het “Besluit activiteiten leefomgeving”(Bal) en/of het Omgevingsplan.

Er kunnen zich echter situatie voordoen waarbij de standplaats buiten die regels vallen, waardoor er geen brandveiligheidseisen zouden gelden voor de bakwagen. Het is van belang om voor dergelijke situaties een vangnet te hebben. In de standplaatsvergunning kunnen in dat geval de volgende voorschriften worden opgenomen. In die voorschriften wordt verwezen naar het “Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen” (BGBOP). Dat besluit is weliswaar niet rechtstreeks van toepassing op het innemen van een standplaats met een bakkraam, maar door het opnemen van een voorschrift in de standplaatsvergunning moeten de aangehaalde artikelen uit het BGBOP echter worden beschouwd als ware zij opgenomen in de standplaatsvergunning. Die voorschriften moeten dus wel worden nageleefd. Overtreding van één van die bepalingen is dan weliswaar geen overtreding van het BGBOP, maar wel een overtreding van een aan de standplaatsvergunning verbonden voorschrift (en als zodanig strafbaar).

Of het opnemen van de volgende voorschriften al dan niet noodzakelijk is hangt af van de situatie en vergt dan ook maatwerk.

  • 1.

    De mobiele bakwagen moet voldoen aan de volgende voorschriften zoals opgenomen het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen (BGBOP):

    • -

      artikel 4.7 (= voldoen aan NEN 1010);

    • -

      artikel 4.8 (= o.a. thermische beveiliging frituurtoestel);

    • -

      artikel 4.10 (= voorschriften gasinstallatie, o.a. gasfles/slangen niet ouder dan in productspecificatie is aangegeven en LPG-installatie moet voldoen aan NPR 2577);

    • -

      artikel 5.7 (= opstelling gasflessen);

    • -

      artikel 5.11 (= o.a. passend deksel bij elk baktoestel) en

    • -

      artikel 5.14 (afstand tot bebouwing).

  • 2.

    In de bakkraam moeten blusmiddelen aanwezig zijn die zijn geschikt voor het beoogde doel. (Bijvoorbeeld een blusdeken en vetblusser.)

  • 3.

    Aanwezige blusmiddelen moeten zichtbaar, gemakkelijk bereikbaar en voor direct gebruik gereed zijn.

  • 4.

    Blusmiddelen moeten tweejaarlijks worden onderhouden, gekeurd en verzegeld zijn.

7.4 Verkooptijden vaste standplaatsen

In het kader van een gelijk speelveld (zoals beoogd met onder andere de Dienstenrichtlijn) en ter bevordering van de openbare orde, vinden wij het van belang dat verkoopactiviteiten vanaf een vaste standplaats uitsluitend plaatsvinden tijdens de openingstijden die gelden voor reguliere winkels. Daarom wordt aan een vergunning voor een vaste standplaats in elk geval het volgende voorschrift verbonden.

  • 1.

    Van de standplaatsvergunning mag gebruik gemaakt worden tijdens de openingstijden welke zijn opgenomen in de Winkeltijdenwet en in de Verordening Winkeltijden Gemeente Noordwijk.

7.5 Algemene voorschriften gebruik standplaats

Aan elke standplaatsvergunning worden (ook) de volgende voorschriften verbonden.

  • 1.

    Gedurende het innemen van de standplaats moet deze vergunning of een kopie daarvan in de verkoopinrichting aanwezig zijn en op eerste verzoek daartoe ter inzage worden gegeven aan toezichthoudend ambtenaren.

  • 2.

    De houder van deze vergunning is verplicht toe te zien op naleving van de aan deze vergunning verbonden voorschriften. De vergunninghouder is verplicht al het eventuele personeel dat op de standplaats aanwezig is op de hoogte te brengen van de inhoud van deze vergunning.

  • 3.

    De vergunninghouder moet dagelijks de verkoopinrichting (verkoopwagen, kraam of ander verkoopmiddel) met toebehoren van de standplaatslocatie verwijderen en moet de standplaatslocatie en directe omgeving dagelijks schoon en leeg achter.

  • 4.

    Op de standplaats moeten voldoende afvalbakken (doch ten minste één afvalbak) aanwezig zijn.

  • 5.

    Een volle afvalbak moet direct worden geleegd. Afval moet als bedrijfsafval worden afgevoerd naar een daartoe bevoegde afvalinzamelaar.

  • 6.

    De verkoopwagen, kraam of ander verkoopmiddel en alles wat daarbij hoort moet in een goede staat van onderhoud verkeren en een verzorgde indruk bieden.

  • 7.

    Op de standplaatslocatie mag geen muziekgeluid ten gehore worden gebracht.

  • 8.

    De voorwerpen die onderdeel uitmaken van de standplaats moeten zodanig zijn opgesteld, dat de aanwezigheid daarvan geen belemmering vormt voor het onderhoud van de aangrenzende delen van de openbare weg.

  • 9.

    Indien en voor zolang ter plaatse van de standplaats werkzaamheden moeten worden uitgevoerd aan de weg of aan kabels en/of leidingen in de weg, moet de standplaats op eerste aanzegging van toezichthoudende ambtenaren worden ontruimd.

  • 10.

    Voor zover (onderdelen van) het verkoopmiddel aan de bestrating worden verankerd, mag dat uitsluitend gebeuren op een zodanige wijze, dat deze verankering eenvoudig te demonteren en te verwijderen is zonder daarbij de bestrating te beschadigen.

  • 11.

    Zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het college van burgemeester en wethouders mogen geen (semi-) permanente markeringen op de bestrating worden aangebracht.

  • 12.

    Alle door de politie of door toezichthoudende ambtenaren gegeven aanwijzingen ter nadere invulling van de aan deze beschikking verbonden voorschriften moeten direct door de vergunninghouder en de medewerkers worden opgevolgd.

Voorts worden al die voorschriften in de vergunning opgenomen die het college noodzakelijk acht om de te beschermen belangen in voldoende mate te beschermen. Indien nodig worden die voorschriften toegelicht en gemotiveerd in de beschikking.

8. Verlenen van de vergunning

De standplaatsvergunning wordt verleend overeenkomstig de bij het besluit behorende en als zodanig gewaarmerkte stukken, waaronder de aanvraag. De standplaats moet worden ingenomen overeenkomstig die stukken, tenzij daarvan op grond van de aan de vergunning behorende voorschriften moet worden afgeweken.

De standplaatsvergunning wordt uitsluitend verleend aan een natuurlijke persoon!

8.1 Meerdere standplaatsvergunningen voor één locatie

Voor een standplaatslocatie kan aan meer dan één persoon een standplaatsvergunning worden verleend indien en voor zover de perioden waarin de standplaatsen worden ingenomen elkaar niet overlappen.

8.2 Omschrijving van de standplaats in de vergunning

Een toegewezen standplaats wordt in de betreffende vergunning duidelijk omschreven, met vermelding van onder andere de maximumoppervlakte die met de standplaats inclusief uitstallingen mag worden ingenomen en (indien van toepassing) van de categorie waren of diensten die op de standplaats mogen worden verkocht. Bij de standplaatsvergunning moet een situatietekening schaal 1:100 zijn gevoegd waarop is aangegeven welke ruimte waarvoor mag worden gebruikt.

8.3 Geldigheidsduur van de vergunning

Op het vergunningstelsel is de Dienstenrichtlijn van toepassing. Dat geldt ook als de standplaats wordt gebruikt voor de verkoop van goederen. Die activiteit vormt voor de toepassing van de Dienstenrichtlijn namelijk een ‘dienst’. Een standplaatsvergunning moet worden beschouwd als een zogenaamde schaarse vergunning. Dergelijke schaarse vergunningen mogen niet voor onbepaalde tijd worden verleend. Bij de bepaling van de termijn waarvoor de vergunningen worden verleend moet rekening worden gehouden met de terugverdientijd van de investeringen die gedaan worden om gebruik te kunnen maken van de vergunning. Tenzij er redenen zijn om uit te gaan van een andere terugverdientijd wordt bij het verlenen van standplaatsvergunningen uitgegaan van een termijn van 12 jaar. De gemeente verleent een standplaatsvergunning dan ook voor de duur van maximaal twaalf jaar.

9. Intrekken of wijzigen van de vergunning

In artikel 1:6 APV is bepaald, dat een vergunning kan worden ingetrokken of gewijzigd als:

  • a.

    ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of

  • e.

    de houder dit verzoekt.

Bovendien vervalt een standplaatsvergunning van rechtswege als:

  • -

    de vergunninghouder overlijdt.

Met nadruk wordt er op gewezen, dat het op grond van de Dienstenrichtlijn niet is toegestaan om een standplaatsvergunning over te laten gaan van bijvoorbeeld vader op zoon! Ook is het niet mogelijk om de tenaamstelling van een verleende standplaatsvergunning te wijzigen.

In de bedoelde gevallen zal een nieuwe vergunning moeten worden aangevraagd en zal de procedure moeten worden gevolgd die op grond van de Dienstenrichtlijn geldt voor schaarse vergunningen.

10. Inwerkingtreding en citeertitel

Dit document wordt aangehaald als Beleidsregels standplaatsen Noordwijk 2024.

Deze beleidsregels treden in werking op de eerstvolgende dag na de bekendmaking ervan in het Gemeenteblad.

Ondertekening