Verordening op de heffing en invordering van riool- en waterzorgheffing 2025

Geldend van 30-11-2024 t/m heden

Intitulé

Verordening op de heffing en invordering van riool- en waterzorgheffing 2025

De raad van de gemeente Staphorst;

Gezien het voorstel van het college van 8 oktober 2024;

Gelet op artikel 228a van de Gemeentewet;

BESLUIT:

Vast te stellen de:

Verordening op de heffing en invordering van riool- en waterzorgheffing 2025

Artikel 1: Begripsomschrijvingen

  • 1.

    • a.

      Gemeentelijke voorziening: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater en/of grondwater, in eigendom, beheer of in onderhoud bij de gemeente, alsmede het voor de openbare dienst bestemde gemeentewater.

    • b.

      Verbruiksperiode: de periode waarop de afrekening van het waterbedrijf betrekking heeft.

    • c.

      Water: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater, grondwater en/of oppervlaktewater.

    • d.

      Perceel:

      • 1.

        de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken;

      • 2.

        indien een gedeelte van een in onder 1 bedoeld perceel blijkens zijn indeling bestemd is om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt en op enige wijze water aanbiedt aan gemeentelijke voorzieningen, wordt de belasting geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte.

      • 3.

        de roerende zaak, die duurzaam aan een plaats is gebonden;

      • 4.

        een gedeelte van een in onderdeel 3 bedoelde roerende zaak dat blijkens zijn indeling is bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt;

      • 5.

        een samenstel van twee of meer van de in onderdeel 3 bedoelde roerende zaken of in onderdeel 4 bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde persoon in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;

      • 6.

        het binnen de gemeente gelegen deel van de in onderdeel 3 bedoelde roerende zaak, van een in onderdeel 4 bedoelde gedeelte daarvan of van een in onderdeel 5 bedoeld samenstel.

Artikel 2: Aard van de belasting

Onder de naam ‘rioolheffing’ wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:

  • a.

    de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en

  • b.

    de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

Artikel 3: Belastbaar feit en belastingplicht

  • 1. Onder de naam ‘rioolheffing’ wordt een directe belasting geheven van de gebruiker van een perceel van waaruit water direct of indirect aangeboden wordt aan gemeentelijke voorzieningen.

  • 2. Als gebruiker wordt aangemerkt:

    • a.

      degene die naar omstandigheden beoordeeld het perceel al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt;

    • b.

      gebruik door leden van een huishouden wordt aangemerkt als gebruik door een door de heffingsambtenaar aan te wijzen lid van dat huishouden.

    • c.

      het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor volgtijdig gebruik wordt aangemerkt als gebruik door degene die de onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld.

    • d.

      gebruik door een persoon aan wie een deel van een perceel in gebruik is gegeven, kan worden aangemerkt als gebruik door de persoon die dat deel in gebruik heeft gegeven.

Artikel 4: Vrijstellingen

De belasting wordt niet geheven van een perceel dat uitsluitend bestaat uit:

  • a)

    openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken;

  • b)

    waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen;

  • c)

    werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater en die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen;

  • d)

    ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, voor zover die niet de ondergrond vormt van gebouwde eigendommen.

Artikel 5: Maatstaf van heffing

  • 1. De belasting als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt geheven naar:

    • a.

      Een vast bedrag voor percelen die uitsluitend tot woning dienen;

    • b.

      Het aantal kubieke meters leiding- en grondwater dat naar het perceel wordt toegevoerd of opgepompt voor percelen die niet uitsluitend tot woning dienen;

    • c.

      Een percentage van de WOZ-waarde voor percelen die enkel hemel- of grondwater afvoeren.

  • 2. Het aantal kubieke meters leiding- en grondwater wordt gesteld op het aantal kubieke meters leidingwater, grondwater en oppervlaktewater dat in de laatste aan het begin van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het perceel is toegevoerd of is opgepompt. Hierbij wordt uitgegaan van de gegevens van het waterbedrijf. Ingeval de verbruiksperiode niet gelijk is aan een periode van twaalf maanden, wordt de hoeveelheid leiding- en grondwater door herleiding naar tijdsgelang bepaald. Bij die herleiding wordt een gedeelte van een kalendermaand voor een volle maand gerekend. De hoeveelheid water die is verkregen door middel van een pompinstallatie, wordt vastgesteld aan de hand van een door de belastingplichtige in te vullen aangiftebiljet.

  • 3. Ingeval gebruik wordt gemaakt van een pompinstallatie moet die pompinstallatie zijn voorzien van een:

    • a.

      watermeter, waarvan de hoeveelheid opgepompt water kan worden afgelezen, of

    • b.

      bedrijfsurenteller, waarvan het aantal uren dat een pompinstallatie met vaste capaciteit in bedrijf is geweest kan worden afgelezen.

  • 4. De eerste volzin is niet van toepassing indien vaststelling van de hoeveelheid opgepompt water geschiedt op grond van enig andere wettelijke bepaling.

  • 5. De volgens het tweede lid berekende hoeveelheid toegevoerd of opgepompt water wordt verminderd met de hoeveelheid water die niet is afgevoerd, indien deze afwijking meer dan 20% is. Dit moet aantoonbaar zijn door middel van rapportages van de in het derde lid afgelezen standen.

  • 6. Voor een perceel als bedoeld in lid 1c is de waarde in het economische verkeer de volgens hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde, zoals deze voor het in artikel 6 bedoelde kalenderjaar geldt.

  • 7. Als voor het perceel als bedoeld in lid 1c geen waarde volgens hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld, wordt de heffingsmaatstaf van dat perceel bepaald volgens het bepaalde in de artikelen 17,18 en 20 tweede lid van de Wet waardering onroerende zaken.

Artikel 6: Tarieven

De belasting als bedoeld in artikel 3, eerste lid, bedraagt per jaar:

  • 1.

    Voor een perceel dat uitsluitend tot woning dient: € 208,-

  • 2.

    Voor een perceel dat niet uitsluitend tot woning dient, voor de toegevoerde of opgepompte kubieke meters leiding- of grondwater:

    • a.

      ≤ 500 m³ € 208,-

    • b.

      501 – 750 m³ € 265,-

    • c.

      751 – 1.000 m³ € 330,-

    • d.

      ≥ 1.000 m³, € 330,- vermeerderd met € 17,00 per elke 100 m³, of een gedeelte daarvan boven 1.000 m³

  • 3.

    Voor een perceel dat enkel hemelwater- of grondwater afvoert: 0,142 % van de WOZ-waarde tot een maximum van € 208,-.

  • 4.

    Als sprake is van een veehouderij wordt het tarief als bedoeld in lid 2 berekend naar maximaal 750 kubieke meters toegevoerd of opgepompt leiding- of grondwater.

  • 5.

    Garageboxen worden berekend volgens het tarief van lid 3.

  • 6.

    Voor de berekening van de belasting geldt een gedeelte van een kubieke meter voor een volle kubieke meter.

  • 7.

    Belastingbedragen tot € 5,00 per object worden niet ingevorderd.

Artikel 7: Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar

Artikel 8: Wijze van heffing

  • 1. de belasting wordt geheven bij wege van aanslag

  • 2. de heffingsambtenaar kan een voorlopige aanslag opleggen, indien een definitieve aanslag door ontbreken van gegevens nog niet kan worden opgelegd.

Artikel 9: Aangifte

Aan de gebruiker van het eigendom, waarin water is opgepompt of waarin een watermeter en/of een bedrijfsurenteller is geplaatst, waarvan de hoeveelheid geloosd afvalwater kan worden afgelezen, wordt jaarlijks een aangiftebiljet ter invulling toegezonden.

De belastingplichtige aan wie niet binnen zes maanden na afloop van het belastingjaar het in artikel 8 bedoelde aangiftebiljet is uitgereikt of een aanslag is opgelegd, is gehouden binnen een maand na het verstrijken van de genoemde termijn bij de heffingsambtenaar schriftelijk om uitreiking van een aangiftebiljet te verzoeken.

Artikel 10: Ontstaan van de belastingschuld en bepalingen omtrent aanvang en einde van de belastingplicht in de loop van het tijdvak

  • 1. De belasting als bedoeld in artikel 3, eerste lid, is verschuldigd bij de aanvang van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 2. Als de belastingplicht met betrekking tot het perceel voor de belasting als bedoeld in artikel 3, eerste lid, in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het tijdstip van de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 3. Als de belastingplicht met betrekking tot het perceel voor de belasting als bedoeld in artikel 3, eerste lid in de loop van het belastingjaar eindigt, wordt ontheffing verleend over zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het tijdstip van de beëindiging van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven, tenzij het bedrag van de ontheffing minder bedraagt dan € 5,-. De ontheffing wordt niet eerder verleend dan dat de belastingplicht is beëindigd.

  • 4. Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander perceel in gebruik neemt.

Artikel 11: Termijnen van betaling

  • 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990, moeten de aanslagen worden betaald in maximaal twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en de tweede twee maanden later.

  • 2. In afwijking van het eerste lid geldt dat, wanneer er een machtiging tot automatische incasso is afgegeven en het totaalbedrag moeten worden betaald in zoveel gelijke termijnen als er na de maand van dagtekening van het aanslagbiljet nog maanden in het kalenderjaar overblijven, met dien verstande dat het aantal termijnen tenminste drie bedraagt. De eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 3. Als het totaalbedrag van de aanslag lager is dan € 20,-, wordt het bedrag, in afwijking van het tweede lid van dit artikel en in afwijking van artikel 9, eerste lid van de Invorderingswet 1990, in twee maandelijkse termijnen afgeschreven, waarbij de eerste termijn één maand na dagtekening vervalt en de tweede twee maanden later.

  • 4. Indien de verschuldigde bedragen als genoemd in het tweede lid, tweemaal achtereen niet kunnen worden geïncasseerd vervalt de machtiging tot automatische incasso en gelden de betaaltermijnen zoals genoemd in het eerste lid.

  • 5. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 12: Kwijtschelding

Zie de verordening kwijtschelding gemeentelijke belastingen.

Artikel 13: Nadere regels door het college

Het college kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de rioolheffing.

Artikel 14: Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. De ‘Verordening riool- en waterzorgheffing 2024’ van 14 november 2023 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2025.

  • 4. Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Verordening riool- en waterzorgheffing 2025’.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Staphorst van

12 november 2024,

Voorzitter,

Griffier,