Verordening afvalstoffenheffing 2025

Geldend van 01-01-2025 t/m heden

Intitulé

Verordening afvalstoffenheffing 2025

De Raad van de gemeente Rotterdam,

gelezen het raadsvoorstel van burgemeester en wethouders van 17 september 2024 (raadsvoorstel nr. 24bb006323/24bo007085); 24bb006330;

gelet op artikel 15.33 van de Wet milieubeheer en artikel 216 en 229, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, van de Gemeentewet;

overwegende dat:

de heffing en invordering van de afvalstoffenheffing bij verordening wordt geregeld;

besluit:

Artikel 1 Definities

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder gebruik maken: gebruik van een perceel als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer.

Artikel 2 Aard van de belasting en belastbaar feit

  • 1. Onder de naam afvalstoffenheffing wordt een directe belasting geheven als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer.

  • 2. De afvalstoffenheffing wordt naar afzonderlijke grondslagen geheven ter zake van het gebruik van een perceel ten aanzien waarvan krachtens de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.

Artikel 3 Voorwerp van de belasting

  • 1. Voorwerp van de belasting is een perceel.

  • 2. Als perceel wordt aangemerkt:

    • a.

      de onroerende zaak, als bedoeld in artikel 16, onderdelen a, c, d en f, van de Wet waardering onroerende zaken;

    • b.

      de roerende zaak, welke duurzaam aan een plaats gebonden is;

    • c.

      een gedeelte van een roerende zaak als bedoeld in onderdeel b dat blijkens zijn indeling is bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt;

    • d.

      een samenstel van twee of meer roerende zaken als bedoeld in onderdeel b of in gedeelten daarvan als bedoeld in onderdeel c die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;

    • e.

      het binnen de gemeente gelegen deel van een roerende zaak als bedoeld in onderdeel b, van een gedeelte daarvan als bedoeld in onderdeel c of van een samenstel als bedoeld in onderdeel d.

Artikel 4 Belastingplicht

De belasting wordt geheven van degene die in de gemeente, naar de omstandigheden beoordeeld, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruik maakt van een perceel ten aanzien waarvan ingevolge de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.

Artikel 5 Maatstaf van heffing en belastingtarieven

  • 1. De belasting bedraagt per perceel en per kalenderjaar:

    • a.

      € 365,10 voor één persoon;

    • b.

      € 437,40 voor twee personen;

    • c.

      € 473,50 voor drie personen of meer.

  • 2. In afwijking van het eerste lid:

    • a.

      is het tarief, indien het belastingtijdvak een gedeelte van een kalenderjaar omvat, gelijk aan de som van zoveel twaalfde delen van het voor het desbetreffende kalenderjaar geldende tarief als daarvan kalendermaanden behoren tot het belastingtijdvak;

    • b.

      bedraagt de belasting, indien de huishoudelijke afvalstoffen afkomstig zijn van onzelfstandige wooneenheden voor een perceel waarop meerdere personen verblijven, per kalenderjaar:

      • het tarief genoemd in het eerste lid, onderdeel a, wanneer het perceel op 1 januari van het belastingjaar of, wanneer de belastingplicht later aanvangt, bij aanvang van de belastingplicht wordt gebruikt door één persoon;

      • het tarief genoemd in het eerste lid, onderdeel b, wanneer het perceel op 1 januari van het belastingjaar of, wanneer de belastingplicht later aanvangt, bij aanvang van de belastingplicht wordt gebruikt door twee personen;

      • het tarief genoemd in het eerste lid, onderdeel c, wanneer het perceel op 1 januari van het belastingjaar of, wanneer de belastingplicht later aanvangt, bij aanvang van de belastingplicht wordt gebruikt door 3 tot en met 5 personen;

      • € 1.450,40, wanneer het perceel op 1 januari van het belastingjaar of, wanneer de belastingplicht later aanvangt, bij aanvang van de belastingplicht wordt gebruikt door 6 tot en met 10 personen;

      • € 2.267,20, wanneer het perceel op 1 januari van het belastingjaar of, wanneer de belastingplicht later aanvangt, bij aanvang van de belastingplicht wordt gebruikt door 11 tot en met 15 personen;

      • € 2.267,20 vermeerderd met € 174,20 voor elke extra persoon vanaf 16 personen wanneer het perceel op 1 januari van het belastingjaar of, wanneer de belastingplicht later aanvangt, bij aanvang van de belastingplicht wordt gebruikt door 16 personen of meer.

Artikel 6 Belastingtijdvak

Het belastingtijdvak is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 7 Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 8 Heffing naar tijdsgelang

  • 1. De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingtijdvak of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 2. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak aanvangt, is de belasting verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat belastingtijdvak verschuldigde belasting als er in dat belastingtijdvak, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 3. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing van de belastingplicht voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat belastingtijdvak verschuldigde belasting als er in dat belastingtijdvak, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 4. Indien het aantal personen dat gebruik maakt van het perceel in de loop van het jaar wijzigt, bestaat geen aanspraak op ontheffing van de belastingplicht.

Artikel 9 Termijnen van betaling

  • 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990, wordt de aanslag betaald in één termijn welke 62 dagen na de dagtekening van het aanslagbiljet vervalt.

  • 2. In afwijking van het eerste lid geldt dat zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische incasso kunnen worden afgeschreven, de aanslagen worden betaald in twaalf termijnen. De eerste termijn vervalt 31 dagen na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens 31 dagen later.

  • 3. Met betrekking tot een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c, van de Invorderingswet 1990, met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikking inzake een bestuurlijke boete is het eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing, voor zover deze gelijktijdig wordt opgelegd met de vaststelling van de aanslag.

Artikel 10 Overgangsbepalingen

De Verordening afvalstoffenheffing 2024 wordt ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor 1 januari 2025 hebben voorgedaan.

Artikel 11 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2025.

Artikel 12 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening afvalstoffenheffing 2025.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 7 en 12 november 2024.

De griffier,

I.C.M. Broeders

De voorzitter,

C.J. Schouten

Dit gemeenteblad ligt ook ter inzage bij het Concern Informatiecentrum Rotterdam (CIC): 010-267 2514 of bir@rotterdam.nl

Toelichting op de Verordening afvalstoffenheffing 2025

Algemeen

De afvalstoffenheffing is gebaseerd op artikel 15.33 van de Wet milieubeheer. De afvalstoffenheffing is een belasting. Wel dient er een opbrengstlimiet in acht te worden genomen, in de zin dat de geraamde opbrengsten de geraamde kosten niet mogen overtreffen. Tegenover de heffing staat niet een individueel aanwijsbare prestatie van de overheid in de vorm van het werkelijk meenemen van huishoudelijke afvalstoffen, doch een nakoming van de wettelijke inzamelverplichting bij het desbetreffende perceel door de gemeente. Dit leidt ertoe dat, indien de inzamelplicht bij een bepaald perceel door de gemeente niet wordt nagekomen, de gemeente ter zake van het gebruik van dat perceel geen afvalstoffenheffing kan heffen.

Artikelsgewijs

Artikel 2 Aard van de belasting en belastbaar feit

Artikel 2, tweede lid

Tot de huishoudelijke afvalstoffen behoren alle afvalstoffen die afkomstig zijn uit een particuliere huishouding. De kosten van het beheer van deze afvalstoffen mogen worden doorberekend in de afvalstoffenheffing. Niet van belang is op welke wijze deze afvalstoffen worden ingezameld, bijvoorbeeld gescheiden inzameling van onder meer glas, papier en klein chemisch afval. De kosten van gescheiden inzameling behoren tot de totale kosten van het beheer van huishoudelijke afvalstoffen. Dat geldt ook voor de kosten van inzameling van grof huisvuil dat afzonderlijk wordt ingezameld. Grof huisvuil wordt tot de huishoudelijke afvalstoffen gerekend. Gemeenten zijn verplicht grof huisvuil in te zamelen. Er geldt echter geen periodieke inzamelplicht.

Artikel 3 Voorwerp van de belasting

Artikel 3, eerste lid

Voorwerp van de belasting (belastingobject) is het perceel. Door het belastbaar feit (artikel 2) beperkt de heffing zich tot percelen ten aanzien waarvan de gemeente een inzamelplicht voor huishoudelijke afvalstoffen heeft.

Artikel 3, tweede lid

Voor de objectafbakening van het perceel is aangesloten bij de afbakening van de Wet WOZ voor onroerende zaken. Voor de afbakening van roerende percelen is aangesloten bij de belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten.

Artikel 5 Maatstaf van heffing en belastingtarieven

Bij het bepalen van de tarieven voor één- en meerpersoonshuishoudens worden de totale apparaatskosten eerst verdeeld over alle huishoudens. Dat is het allergrootste deel van de kostprijs. De differentiatie wordt alleen toegepast op het variabele deel, de hoeveelheid afval.

De Wet milieubeheer maakt het mogelijk om bij onzelfstandige wooneenheden, zoals een perceel dat gebruikt wordt voor kamerverhuur of voor huisvesting van studenten, in plaats van één van de bewoners de verhuurder aan te slaan voor de afvalstoffenheffing. De verhuurder heeft de mogelijkheid deze heffing te verhalen op de gebruikers. De tariefstructuur is uit doelmatigheidsoverwegingen in de vorm van een staffel.

Artikel 8 Heffing naar tijdsgelang

Artikel 8, eerste lid

De belasting wordt verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of bij het begin van de belastingplicht, als dit later is. De materiële belastingschuld ontstaat al bij het begin van het belastingjaar, ondanks dat is gekozen voor een tijdvakheffing en niet voor een tijdstipheffing. De belastingschuld kan dus in de loop van het belastingjaar worden geformaliseerd. Omdat de materiële belastingschuld ontstaat bij het begin van het belastingjaar, zijn tariefverhogingen in de loop van het belastingjaar niet mogelijk.

Artikel 8, tweede en derde lid

Bij wijzigingen van de belastingplicht in de loop van het kalenderjaar vindt een tijdsevenredige herleiding per maand plaats. Hierbij worden gedeelten van een maand niet meegerekend.

Artikel 8, vierde lid

De datum van 1 januari van het belastingjaar of het begin van de belastingplicht is bepalend voor het aantal personen per perceel. Dit is uit doelmatigheidsoverwegingen gedaan. Er hoeven dan namelijk geen wijzigingen zoals teruggave of navordering te worden aangebracht, indien het aantal personen in de loop van het jaar verandert.