Beleidsregel beoordeling levensgedrag Groningen 2025

Geldend van 22-11-2024 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel beoordeling levensgedrag Groningen 2025

De burgemeester van Groningen,

gelet op:

  • -

    artikel 2:18, 2:26, 2:26a, 2:64d en 3:6 van de Algemene Plaatselijk Verordening (APV),

  • -

    artikel 8 en artikel 35 van de Alcoholwet,

  • -

    artikel 30d van de Wet op de Kansspelen juncto artikel 4 van het speelautomatenbesluit 2000,

  • -

    en artikel 4:81 tot en met 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht,

BESLUIT:

vast te stellen de Beleidsregel beoordeling levensgedrag Groningen 2025.

Begripsomschrijvingen

  • -

    APVG:

    Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Groningen;

  • -

    beheerder:

    de natuurlijke persoon die de feitelijke leiding heeft in het (seks)bedrijf);

  • -

    belastingdienst:

    de Rijksbelastingdienst;

  • -

    Bibob-toets:

    een toets van de burgemeester op grond van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob);

  • -

    burgemeester:

    de burgemeester van de gemeente Groningen;

  • -

    exploitant:

    de natuurlijke persoon of de bestuurders van een rechtspersoon of hun gevolmachtigden, voor wiens rekening en risico het bedrijf wordt uitgeoefend;

  • -

    IND:

    de Immigratie- en Naturalisatiedienst;

  • -

    informatiebronnen:

    bronnen die worden geraadpleegd om levensgedrag te toetsen zoals informatie uit openbare bronnen, van de politie, het Justitieel Documentatie Systeem (JDS) etc.;

  • -

    JDS:

    het Justitieel Documentatie Systeem is een register met daarin misdrijven door en overtredingen van natuurlijke personen en rechtspersonen;

  • -

    leidinggevende:

    de natuurlijke persoon die de feitelijke leiding heeft in de horeca-inrichting;

  • -

    Nederlandse Arbeidsinspectie:

    de toezichthouder van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, wiens toezicht is gericht op de naleving van de wet- en regelgeving over arbeidsomstandigheden, de arbeidsmarkt, de arbeidsverhoudingen en het sociale zekerheidsstelsel;

  • -

    pleegdatum:

    datum waarop het feit is gepleegd;

  • -

    RIEC:

    Regionaal Informatie- en Expertise Centrum;

  • -

    slecht levensgedrag:

    één of meerdere gedraging(en) van exploitant, leidinggevende of beheerder van een vergunningplichtige inrichting die aanleiding geeft dan wel geven om een vergunning te weigeren of in te trekken.

Artikel 1. Informatiebronnen

  • 1. De burgemeester toetst het levensgedrag van exploitanten, leidinggevenden, beheerders en organisatoren bij de aanvraag van een vergunning, bij een verzoek tot wijziging van de vergunning, dan wel op ieder moment dat de burgemeester dit nodig acht.

  • 2. De burgemeester onderbouwt bij de weigering dan wel intrekking van de exploitatievergunning welke feiten of omstandigheden reden zijn om het levensgedrag tegen te werpen.

  • 3. De burgemeester weegt bij de toets van het levensgedrag diverse gegevens in samenhang.

  • 4. De belangrijkste informatiebronnen, die hierbij gebruikt worden zijn, niet limitatief weergegeven:

    • a.

      informatie van de politie;

    • b.

      het Justitieel Documentatie Systeem;

    • c.

      handhavingsgegevens en overige gegevens waarover de gemeente beschikt;

    • d.

      informatie uit een Bibob-toets;

    • e.

      informatie uit openbare bronnen.

  • 5. Indien noodzakelijk kan de burgemeester via het RIEC informatie uitwisselen met de Nederlandse Arbeidsinspectie, Belastingdienst, de douane en de IND.

Artikel 2. Beoordeling levensgedrag

  • 1. De burgemeester bepaalt per geval, of er sprake is van slecht levensgedrag dat moet leiden tot het weigeren of intrekken van de vergunning.

  • 2. De toetsing vindt plaats naar aanleiding van de vergunningaanvraag of een bijschrijving van een leidinggevende of beheerder.

  • 3. De burgemeester kan het levensgedrag opnieuw beoordelen indien er gedurende de looptijd van een vergunning sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden, naar aanleiding van signalen over de onderneming of naar aanleiding van signalen over een andere onderneming van dezelfde exploitant. Bij de toetsing weegt de burgemeester alle relevante feiten en omstandigheden in samenhang met en in relatie tot de vergunning.

  • 4. De volgende feiten en gedragingen kunnen in ieder geval worden betrokken bij de beoordeling van het levensgedrag:

    • a.

      gedragingen die zijn verwoord in processen-verbaal of mutaties van de politie;

    • b.

      gedragingen die zijn neergelegd in rapportages van toezichthouders;

    • c.

      gedragingen die blijken uit strafrechtelijke procedures;

    • d.

      strafrechtelijke veroordelingen, transacties en strafbeschikkingen;

    • e.

      zaken waarin het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is verklaard;

    • f.

      zaken die zijn geseponeerd;

    • g.

      het structureel overtreden van wet- en regelgeving waarvoor bestuursrechtelijke maatregelen, zoals boetes of lasten onder dwangsom, kunnen worden opgelegd.

  • 5. In de bijlage bij deze beleidsregel is een niet-limitatief overzicht opgenomen van feiten die meewegen in de toets op levensgedrag. De bijlage wordt met deze beleidsregel vastgesteld.

Artikel 3. Factoren voor het beoordelen van het levensgedrag

Bij de beoordeling van het levensgedrag van exploitanten, leidinggevenden, beheerders en organisatoren, worden de volgende factoren betrokken:

  • a.

    type inrichting;

  • b.

    periode waarin de feiten zijn gepleegd. In beginsel worden alleen feiten die zich hebben voorgedaan in de periode van vijf jaar voorafgaand aan het besluit meegenomen in de beoordeling. Dit geldt niet voor informatie van de Belastingdienst en overige fiscale feiten. Daarbij wordt gekeken naar de aard en de omvang van de informatie en of sprake is van een patroon om te beoordelen of dit relevant is voor de toets op levensgedrag.

    Bij de berekening van de periode van vijf jaar gelden de volgende uitgangspunten:

    • de pleegdatum is leidend;

    • voor de berekening van de laatste vijf jaar telt de periode waarin een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of voorlopige hechtenis is ondergaan niet mee;

    • de peildatum voor het vaststellen van de periode van vijf jaar is de datum van het primaire besluit over het levensgedrag op de aanvraag van de exploitatievergunning, de tussentijdse bijschrijving van een exploitant, leidinggevende of beheerder dan wel de intrekking van de exploitatievergunning;

    • indien er sprake is van een patroon of een hoge frequentie van (soortgelijke) feiten, kunnen ook gedragingen of veroordelingen die langer dan vijf jaar voorafgaand aan het besluit hebben plaatsgevonden, in de beoordeling worden betrokken;

  • c.

    type feiten. Er is sprake van gedragingen die naar hun aard en ernst de vrees rechtvaardigen dat de aanwezigheid van de exploitant, leidinggevende of beheerder -als verantwoordelijke voor de exploitatie van het bedrijf of de activiteit- een bedreiging vormt voor de openbare orde, veiligheid of de kwaliteit van het woon- en leefklimaat in de buurt. Ook kan rekening worden gehouden met gedragingen die op zichzelf niet reeds als ernstig in vorenbedoelde zin worden beschouwd, maar die in samenhang met andere gedragingen een bepaald gedragspatroon opleveren dat voormelde vrees rechtvaardigt. Feiten die zijn begaan in de privésfeer worden eveneens betrokken in de beoordeling;

  • d.

    mate van samenhang van de gedragingen met de activiteit waarvoor de vergunningplicht geldt;

  • e.

    de omstandigheid of er een sanctie is opgelegd en de zwaarte van deze sanctie. Het is niet vereist dat er een sanctie is opgelegd om een feit mee te kunnen nemen in de beoordeling van het levensgedrag. Bij een sepot kan het feitencomplex informatie bevatten over de houding en het gedrag van de exploitant, de leidinggevende of beheerder die relevant is voor de toets op het levensgedrag. Het delict zelf zal niet worden meegenomen in de beoordeling, maar relevante informatie over houding en gedrag wel. Een dergelijk feitencomplex zal op zichzelf staand geen weigeringsgrond opleveren;

  • f.

    de leeftijd op pleegdatum en huidige leeftijd van de exploitant, leidinggevende of beheerder. Ook feiten gepleegd als minderjarige, kunnen bij de beoordeling worden betrokken;

  • g.

    de omstandigheid of de exploitant, leidinggevende of beheerder verwijtbaar of nalatig betrokken is geweest bij een pand dat op last van de burgemeester op grond van artikel 13b van de Opiumwet, artikel 174a van de Gemeentewet, of op grond van de APVG is gesloten.

Artikel 4. Aanvullende factoren bij beoordelen van het levensgedrag

  • a.

    De burgemeester weegt bij de beoordeling van het levensgedrag van exploitanten en leidinggevenden van alcohol-schenkende-inrichtingen alcoholgerelateerde feiten verzwaard mee;

  • b.

    De burgemeester kijkt bij de beoordeling van het levensgedrag van exploitanten en beheerders van seksbedrijven onder andere naar persoonlijke omstandigheden en de achtergrond van de exploitant en de beheerder om te bepalen of het levensgedrag een risico vormt op het laten werken van (mogelijke) slachtoffers van misstanden in de inrichting;

  • c.

    In het geval van bedrijven, die op grond van de APVG vergunningplichtig zijn, betrekt de burgemeester bij de beoordeling van het levensgedrag ook de reden voor deze vergunningplicht.

Artikel 5. Hardheidsclausule

De burgemeester kan in bijzondere en dringende gevallen een artikel of artikelen van deze beleidsregel buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing ervan, gelet op het belang van de belanghebbende, leidt tot onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 6. Inwerkingtreding en citeertitel

Deze beleidsregel treedt in werking op de dag na bekendmaking en wordt aangehaald als ‘Beleidsregel beoordeling levensgedrag Groningen 2025’.

Ondertekening

Groningen, 12 november 2024,

de burgemeester,

Mirjam van ‘t Veld

de secretaris,

Christien Bronda

Bijlage bij de Beleidsregel beoordeling levensgedrag Groningen 2025

Overzicht van relevante feiten en gedragingen

De onderstaande lijst betreft een niet-limitatieve opsomming van feiten en gedragingen die in ieder geval meewegen in de beoordeling van het levensgedrag.

Geweldsdelicten en vernieling

Mishandeling

Moord of doodslag

Overige misdrijven tegen het leven

Openlijke geweldpleging tegen goederen of personen

Vernieling, vandalisme, baldadigheid

Brandstichting

Alcoholgerelateerde feiten

Rijden onder invloed van alcohol

Aanstalten maken rijden onder invloed van alcohol

Weigeren ademanalyse

Openbaar dronkenschap, openlijk of hinderlijk gebruik van alcohol

Overtreding ge- en verbodsbepalingen Alcoholwet

Drugsgerelateerde feiten

Bezit, handel en vervaardigen van hard- en softdrugs, inclusief voorbereidingshandelingen

Openlijk of hinderlijk gebruik van drugs

Rijden onder invloed van drugs of medicijnen

Drugsafval

Wapens en munitie

Bezit en handel in wapens of munitie als bedoeld in de Wet Wapens en Munitie

Schiet- en/of steekpartijen

Messenverbod

Vermogensdelicten

Verduistering

Heling

Chantage of afpersing

Witwassen

Fraude

Verdachte transacties

Vals geld aanmaken of vals geld uitgeven

Oplichting en flessentrekkerij

Omkopen ambtenaar in functie

Zedendelicten en mensenhandel

Zedendelicten

Vervaardigen/bezit/verspreiden van kinderporno

Gijzeling of ontvoering

Mensenhandel, arbeidsuitbuiting en/of mensensmokkel

Niet meewerken met de politie en toezichthouders en het niet opvolgen van rechtelijke uitspraken

Wederspanningheid

Niet voldoen aan bevel of vordering

Valse aangifte

Vals ID opgeven

Valsheid in geschrifte

Weigeren ademanalyse, weigeren bloedproef, weigeren vervangend (urine)onderzoek

Rijden tijdens rijverbod, rijden terwijl rijbewijs is ingevorderd, rijden tijdens rijontzegging

Omkopen ambtenaar in functie

Verplichtingen inzake Rijksbelastingen

Niet nakomen van fiscale verplichtingen op grond van Invorderingswet 1990

Niet nakomen van fiscale verplichtingen op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen

Openbare orde en APVG

Hinderlijk gedrag

Samenscholing, ongeregeldheden en ordeverstoringen

Afsteken vuurwerken op verboden plaatsen

Geluidshinder

Openbare orde sluiting op last van de burgemeester

Zonder vergunning exploiteren van een openbare inrichting

Inkoop- en verkoopregister handelaren in tweedehands goederen

Wegenverkeerswet

Joyriding

Snelheidsovertreding

Agressief rijgedrag

Onveilig rijgedrag

Verkeersongeval met letsel

Verlaten plaats na verkeersongeval

Rijden met vals kenteken

Onverzekerd rijden

Overig

Diefstal/overval

Zakkenrollerij/straatroof

Oplichting/heling

Discriminatie

Belediging

Bedreiging/intimidatie

Openbare schennis der eerbaarheid

Stalking

Cybercrime

Misdrijven Wet op de kansspelen (WOK)

Overtreding huisverbod

Huisvredebreuk

Chantage/machtsmisbruik

Criminele contacten

Deelname aan een criminele organisatie

Lidmaatschap verboden rechtspersoon

Toelichting:

Deze beleidsregel geeft een nadere invulling van het begrip ‘levensgedrag’ zoals opgenomen in de Alcoholwet, de Wet op de Kansspelen en de APVG. Met deze beleidsregel wil de gemeente Groningen transparant zijn in de manier waarop levensgedrag wordt getoetst.

Er zijn diverse vergunningen die de burgemeester op grond van de APVG, Wet op de Kansspelen en de Alcoholwet kan verlenen. Voor die vergunningen geldt dat exploitanten, leidinggevenden, beheerders dan wel een organisator ‘niet in enig opzicht van slecht levensgedrag’ mogen zijn. De burgemeester heeft voor de invulling van dit criterium beoordelingsruimte, mits voldaan wordt aan een aantal randvoorwaarden die de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in de uitspraak van 25 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1493, onder elkaar heeft gezet. Deze zijn:

  • alleen feiten en omstandigheden mogen worden betrokken die relevant zijn voor de exploitatie van een openbare inrichting;

  • de burgemeester moet motiveren hoe de betrokkene vooraf had kunnen weten dat hij, gezien de relevante feiten en omstandigheden die bij het levensgedrag worden betrokken, niet aan die voorwaarde voldoet;

  • de toepassing van de voorwaarde dat een betrokkene niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is, mag op grond van het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel niet verder gaan dan nodig is om te waarborgen dat bedrijven worden geëxploiteerd op een wijze die geen gevaar oplevert voor de veiligheid, de openbare orde en het woon- en leefklimaat. Dit betekent dat geringe feiten en omstandigheden die te maken hebben met het levensgedrag op zichzelf bezien niet mogen meewegen en dat feiten en omstandigheden die wel kunnen leiden tot het oordeel ‘slecht levensgedrag’ niet gedurende een onredelijke lange periode in de weg mogen blijven staan. De burgemeester moet daarom motiveren waarom de feiten en omstandigheden waarop hij zijn weigering baseert niet gering zijn en waarom zij, ondanks een bepaald tijdsverloop, nog steeds iets zeggen over de betrouwbaarheid van betrokkene.

Per geval moet de burgemeester beoordelen of er feiten of omstandigheden zijn die ertoe leiden dat er sprake is van slecht levensgedrag. Hiervoor kan de burgemeester meerdere informatiebronnen raadplegen. In onderhavige beleidsregel wordt een weergave gegeven van informatiebronnen.

Exploitanten, leidinggevenden, beheerders en organisatoren hebben een belangrijke verantwoordelijkheid. Het niet verantwoord exploiteren van een onderneming kan namelijk leiden tot een verstoring van de openbare orde en het omliggende woon- en leefklimaat nadelig beïnvloeden. Zij dienen verstoring van de openbare orde, zoals overlast, criminaliteit, geweld en alcoholmisbruik (en misbruik van andersoortige verdovende middelen) te voorkomen en te beperken. Daarnaast zijn zij verantwoordelijk voor (de veiligheid van) hun personeel, bezoekers en de directe omgeving van de onderneming en voor het signaleren en melden van misstanden, waaronder mensenhandel en uitbuiting.

Exploitanten, leidinggevenden, beheerders en organisatoren verlenen medewerking aan toezichthouders, delen informatie proactief en zijn eerlijk over de feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan en relevant zijn voor het beoordelen van het levensgedrag.

Slecht levensgedrag is een (zelfstandige) grond om de vergunning te weigeren of in te trekken, te weigeren om leidinggevenden of beheerders bij te schrijven op de vergunning of om extra voorwaarden aan de vergunning te verbinden.

Wanneer precies sprake is van slecht levensgedrag is niet specifiek te benoemen. In sommige gevallen is één (niet geringe) gedraging voldoende om slecht levensgedrag aan te nemen. In andere gevallen zijn het meerdere gedragingen die op zichzelf staand onvoldoende zijn, maar in hun onderlinge samenhang beschouwd wel leiden tot het oordeel dat sprake is van slecht levensgedrag. Of er sprake is van slecht levensgedrag dat moet leiden tot het weigeren of intrekken van de vergunning wordt daarom per individueel geval bepaald. Elke beoordeling is maatwerk; alle feiten en omstandigheden worden in onderlinge samenhang en in relatie met de vergunning gewogen. De beoordeling is afhankelijk van verschillende factoren, zoals het aantal relevante feiten, een patroon van deze feiten, wanneer de feiten zijn gepleegd, het type feiten, een combinatie van feiten, de omstandigheden rondom het feit, de hoogte van de strafmaat, of goed wordt meegewerkt aan toezicht en de houding daarbij van exploitanten en leidinggevenden.