Kadernota Lokale Lasten 2022-2026, na tweede herziening

Dit is een toekomstige tekst! Geldend vanaf 22-11-2024

Intitulé

Kadernota Lokale Lasten 2022-2026, na tweede herziening

De Raad van de gemeente Rotterdam,

gelezen het raadsvoorstel van burgemeester en wethouders van 17 september 2024 (raadsvoorstel nr. 24bb006342/24bo007086); 24bb007461;

gelet op artikel 14 van de Verordening financiën Rotterdam 2021;

overwegende dat:

beleidsmatige – deels onvermijdbare – ontwikkelingen gevolgen hebben voor de wijze van heffing en dat het vanwege deze wijzigingen noodzakelijk is om de kadernota te herzien;

besluit:

Artikel 1

De raad van de gemeente Rotterdam stelt de tweede herziening van de Kadernota Lokale Lasten 2022-2026 vast zoals opgenomen in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

De Kadernota Lokale Lasten 2022-2026, na eerste herziening met kenmerk 23bb006272 vastgesteld op 9 november 2023 wordt ingetrokken.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het gemeenteblad waarin het wordt geplaatst.

Artikel 4

Dit besluit wordt aangehaald als: Kadernota Lokale Lasten 2022-2026, na tweede herziening.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 7 en 12 november 2024.

De griffier,

I.C.M. Broeders

De voorzitter,

C.J. Schouten

Kadernota Lokale Lasten 2022-2026

Uitgangspunten voor het beleid lokale lasten gemeente Rotterdam

November 2024, tweede herziening

1.Inleiding

1.1Doel kadernota

In de Kadernota Lokale Lasten 2022-2026 staan de uitgangspunten voor het beleid voor de gemeentelijke belastingen en heffingen in de gemeente Rotterdam. De vaststelling van de kadernota is een raadsbesluit. De gemeenteraad kan de kadernota aanpassen door het aannemen van amendementen. De vastgestelde kadernota krijgt jaarlijks een uitwerking in de belastingverordeningen.

Elk jaar informeert het college van burgemeester en wethouders de gemeenteraad over de stand van zaken van het beleid voor de belastingen en heffingen. Dat gebeurt via de paragraaf Lokale Heffingen in de begroting en jaarrekening. De paragraaf grijpt regelmatig terug op deze Kadernota Lokale Lasten 2022-2026.

Herziening Kadernota Lokale Lasten

Het kan zijn dat gedurende de raadsperiode de kadernota wordt herzien. Middels een herziening kan gereageerd worden op actuele beleidsmatige – deels onvermijdbare – ontwikkelingen met gevolgen voor de wijze van heffing. Deze wijzigingen vragen om een herziening van de kadernota. In 2023 en 2024 is dit het geval. Deze vastgestelde herziende kadernota krijgt een eerste uitwerking in de belastingverordeningen 2025.

1.2Aanleiding nota

Begroting en Verantwoording 2016

De Kadernota Lokale Lasten 2022-2026 heeft een belangrijke basis in het rijksbesluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten 2016, meestal bekend als BBV. Het BBV schrijft voor hoe de begroting en jaarstukken van een gemeente en provincie eruit moeten zien. Zo is de gemeente bijvoorbeeld verplicht een aantal paragrafen op te nemen in zowel de programmabegroting als de programmarekening. Eén daarvan gaat over de gemeentelijke belastingen en heffingen, zoals opgenomen in de paragraaf ‘Lokale Heffingen’. Volgens het BBV bevat deze paragraaf ten minste de volgende onderdelen:

  • a.

    de geraamde inkomsten;

  • b.

    het beleid voor de lokale heffingen;

  • c.

    een overzicht op hoofdlijnen van de diverse heffingen. Dit overzicht moet duidelijk maken dat de berekening van tarieven van heffingen zo in elkaar steekt dat de geraamde opbrengsten niet hoger uitvallen dan de geraamde lasten. Met andere woorden: de tarieven mogen hoogstens kostendekkend zijn. Verder geeft het overzicht inzicht in de beleidsuitgangspunten voor deze berekeningen en hoe het college deze uitgangspunten bij de tariefstelling hanteert;

  • d.

    een aanduiding van de lokale lastendruk;

  • e.

    de beschrijving van het kwijtscheldingsbeleid.

Verordening financiën Rotterdam 2021

De Gemeentewet verplicht de gemeenteraad een verordening vast te stellen waarin de uitgangspunten voor het financiële beleid, het financiële beheer en de inrichting van de financiële organisatie zijn vastgelegd. Deze verordening moet waarborgen dat de gemeente voldoet aan de eisen van rechtmatigheid, verantwoording en controle.

In Rotterdam gaat het om de Verordening financiën Rotterdam 2021 (kenmerk 20bb17063). Deze verordening bepaalt dat elk wettelijk verplicht onderdeel van de beleidsbegroting gebaseerd moet zijn op een afzonderlijk beleidsdocument. Dat geldt ook voor het deel van de verordening dat gaat over de lokale heffingen. Kort na het begin van iedere raadsperiode stelt de gemeenteraad deze beleidsdocumenten vast, zie artikel 4.7. Een daarvan is de Kadernota Lokale Lasten 2022-2026, met een beschrijving van de manier waarop de gemeente Rotterdam de lokale heffingen regelt.

2.Uitgangspunten belastingheffing

2.1Algemene uitgangspunten

Belastingheffing is een ingrijpende bevoegdheid van de overheid. Dat vraagt van de overheid om duidelijk aan te geven hoe en waaraan ze het belastinggeld besteed. Het vraagt ook om een zorgvuldige benadering van de belastingbetaler. Hiervoor gelden de volgende uitgangspunten:

  • -

    Rechtmatigheid

  • -

    Rechtszekerheid

  • -

    Rechtsgelijkheid

  • -

    Doelmatigheid

  • -

    Doeltreffendheid

2.2Coalitieakkoord 2022-2026 ‘Eén Stad’

Naast deze algemene uitgangspunten geldt voor het lokale lastenbeleid een aantal afspraken uit het Coalitieakkoord 2022-2026 ‘Eén Stad’:

  • -

    Wij sturen op een gemiddelde lokale lastendruk (binnen G4 verband).

  • -

    De komende vier jaar verhogen we de OZB niet, met uitzondering van de gebruikelijke indexatie.

  • -

    Wij introduceren met ingang van 2024 een cruisebelasting (logiesbelasting voor cruisepassagiers). Passagiers die overnachten in Rotterdam op een cruiseschip gaan dus, net als bij hotels, logiesbelasting betalen.1

  • -

    Wij behouden de kwijtschelding voor gemeentelijke afvalstoffenheffing op het huidige niveau.

  • -

    Op dit moment is de afvalstoffenheffing in Rotterdam niet kostendekkend. Om de financiële tekorten op de afvalinzameling gedeeltelijk op te lossen verhogen wij de afvalstoffenheffing met 1% boven op de indexatie.

  • -

    Betaald parkeren gaat overal tot 23.00 uur gelden. Om bewoners tegemoet te komen verlagen wij de kosten voor een eerste bewonersvergunning met 20%.2 Het betaald parkeren geldt alleen voor wijkvreemde parkeerders die de parkeerdruk veroorzaken. Om een autoluwe binnenstad te stimuleren verhogen wij het tarief voor kort parkeren op straat in het centrumgebied.

In de paragraaf Lokale Heffingen van de programmabegroting en programmarekening staat beschreven hoe het college een en ander verantwoordt aan de gemeenteraad.

3.Voorwaarden voor belastingheffing

Voor het heffen van gemeentelijke belastingen moet elke gemeente voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • 1.

    Gemeenten mogen alleen belastingen heffen die specifiek staan genoemd in de Gemeentewet of in andere wetten (dit heet: gesloten belastingsysteem).

  • 2.

    Gemeenten mogen gemeentelijke belastingen niet heffen op basis van vermogen of inkomen.

  • 3.

    Gemeentelijke retributies mogen niet meer dan maximaal kostendekkend zijn.

  • 4.

    Een gemeente mag pas belasting heffen als dit is vastgesteld en vastgelegd in een gemeentelijke verordening.

De rijksoverheid bepaalt dus welke gemeentelijke belastingen gemeenten mogen heffen. Toch heeft de gemeente een zekere beleidsvrijheid. Op voorstel van het college besluit de gemeenteraad tot:

  • 1.

    invoering, wijziging of afschaffing van een lokale heffing;

  • 2.

    de heffingsmaatstaven;

  • 3.

    eventuele vrijstellingen;

  • 4.

    de manier waarop de gemeente kosten toerekent aan tarieven;

  • 5.

    de mate waarin tarieven kostendekkend zijn;

  • 6.

    de verdeling van lokale belastingdruk over bijvoorbeeld bewoners en bedrijven;

  • 7.

    de hoogte van de tarieven;

  • 8.

    de totale opbrengst van heffingen;

  • 9.

    vaststelling van de belastingverordening.

Bij vaststelling van deze Kadernota Lokale Lasten liggen de eerste vier van bovenstaande punten in principe voor de komende bestuursperiode ter besluitvorming voor. De overige punten vragen jaarlijks om een apart besluit. Dat besluit neemt de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van de belastingverordeningen, als onderdeel van het begrotingsproces.

4.Soorten heffingen: belastingen en retributies

4.1Belastingen

De gemeentelijke belastingen bestaan uit algemene belastingen en retributies (heffingen en leges). Onder de algemene belastingen vallen bijvoorbeeld de onroerendezaakbelasting (OZB) en de logiesbelasting. De opbrengst van algemene belastingen komt terecht in de algemene middelen van de gemeente. Dit betekent dat de gemeenteraad deze opbrengsten naar eigen inzicht kan besteden. De opbrengsten zijn niet voor specifieke doelen bestemd.

4.2Retributies

Er zijn twee soorten retributies: heffingen en leges.

  • -

    Heffingen hebben een doel met een duidelijk algemeen belang. De gemeente mag voor een heffing niet méér geld in rekening brengen dan de kosten die de gemeente maakt. Een voorbeeld van een heffing is de afvalstoffenheffing De opbrengsten uit de afvalstoffenheffing mogen uitsluitend ingezet worden om de kosten van de afvalinzameling en -verwerking te dekken.

  • -

    Leges zijn vergoedingen voor een dienst die iemand bij de gemeente aanvraagt. Het gaat daarbij om diensten die een individueel voordeel opleveren. Voorbeeld van een lege is het in behandeling nemen van een aanvraag van een paspoort of van een evenementenvergunning.

De opbrengst van heffingen en leges zijn bedoeld om specifieke gemeentelijke activiteiten te bekostigen. Eventueel kan de gemeente daar ook andere algemene middelen, zoals inkomsten uit algemene belastingen voor gebruiken. De gemeente mag met de heffingen en leges geen andere activiteiten betalen dan waarvoor deze bedoeld zijn. De Gemeentewet verbiedt dan ook dat de gemeente de baten hoger te ramen dan de lasten. De opbrengsten mogen hooguit kostendekkend zijn. In de praktijk spreekt men daarom wel van ‘kostendekkende tarieven’.

Volgens de Verordening financiën Rotterdam 2021 streeft het college naar (nagenoeg) kostendekkende tarieven voor retributies. De paragraaf Lokale Heffingen van de programmabegroting en -rekening geeft inzicht in de kostendekkendheid van de tarieven.

4.3Belastingverordeningen

In deze raadsperiode stelt de gemeenteraad jaarlijks de volgende verordeningen vast, met inbegrip van de tarieven:

  • A.

    Verordening onroerendezaakbelastingen

  • B.

    Verordening belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten

  • C.

    Verordening precario- en reclamebelasting

  • D.

    Algemene legesverordening

  • E.

    Verordening logiesbelasting

  • F.

    Verordening kwijtschelding gemeentelijke belastingen

  • G.

    Verordening afvalstoffenheffing

  • H.

    Verordening bedrijfsreinigingsrecht

  • I.

    Verordening rioolheffing

  • J.

    Verordening parkeerregulering en parkeerbelastingen

  • K.

    Verordening rechten markten

  • L.

    Verordening precario standplaatsen

  • M.

    Retributieverordening openbare werken

  • N.

    Verordening lijkbezorgingsrechten

  • O.

    Verordening leges Publiekszaken Rotterdam

  • P.

    Verordening liggeld woonschepen

  • Q.

    Legesverordening Omgevingswet

  • R.

    Verordening logiesbelasting cruiseschepen

In Rotterdam mag het college de tarieven vaststellen voor het kort parkeren. De gemeenteraad heeft in 1999 de bevoegdheid daartoe gedelegeerd aan het college. Belangrijkste reden is dat het college in staat is het tarief snel aan te passen als de parkeerdruk daarom vraagt. Daarnaast heeft het college de bevoegdheid om betaald parkeren in te voeren. Het college neemt dan een ‘aanwijzingsbesluit betaald parkeren’. Daarin staan de straten, betaaltijden en tarieven vermeld. Aanwijzingsbesluiten leiden tot aanpassing van het Tarievenoverzicht straatparkeren Rotterdam. Het college stelt de gemeenteraad hiervan op de hoogte via raadsinformatiebrieven.

De gemeente Rotterdam heft deze collegeperiode vrijwel alle specifiek wettelijk benoemde en toegestane heffingen. Uitzonderingen zijn de baatbelasting, forensenbelasting en hondenbelasting. De gemeente Rotterdam heft deze belastingen niet.

Ieder jaar stelt de gemeenteraad de begroting voor het komende jaar vast. De raad neemt tegelijk een besluit over de verschillende verordeningen met tarieven voor de belastingen en retributies. Deze vormen in de voorgestelde programmabegroting een belangrijk deel van de geraamde inkomsten van de gemeente. De gemeenteraad stelt zowel de inhoud van de verordening als de hoogte van de tarieven vast.

Het BBV verplicht de gemeente ook om in de begroting inzicht te geven in de mate van kostendekkendheid van de tarieven voor retributies. De paragraaf Lokale Heffingen van de programmabegroting en -rekening bevat dit inzicht.

5.Uitgangspunten tariefbepaling

5.1 Wettelijke voorschriften tariefbepaling

De gemeente mag bepaalde kosten meerekenen bij de vaststelling van tarieven voor retributies. De basis hiervoor ligt in de wet- en regelgeving, waaronder de BBV. Het gaat om volgende kostensoorten:

  • 1.

    Personeelskosten: het gaat hierbij om de loonkosten voor het personeel dat direct betrokken is bij de uitvoering van de specifieke dienstverlening en waarvoor een tarief wordt geheven. Het mag hierbij ook gaan om kosten voor tijdelijk personeel, zoals externe inhuurkrachten, behalve tijdelijk personeel dat wordt ingezet voor vervanging of vervulling bij vacatureruimte. Die kosten zijn namelijk al geraamd. Maakt de gemeente personeelskosten voor verschillende producten of diensten? Dan geldt een evenredige toedeling van deze kosten naar deze producten of diensten.

  • 2.

    Specifieke automatiseringskosten: dit omvat de kosten van hard- en software die de gemeente voor de dienstverlening gebruikt.

  • 3.

    Materiële kosten: kosten voor materieel en apparatuur, vervoerskosten, bureaukosten, kosten voor rente en afschrijving (kapitaallasten), btw en andere bezittingen die de gemeente gebruikt voor de uitvoering van de specifieke betrokken dienstverlening.

  • 4.

    Overheadkosten: deze kosten zijn volgens de BBV voor een deel toerekenbaar. Ze zijn verdeeld in clusteroverhead en concernoverhead:

    • -

      Clusteroverhead zijn kosten voor leidinggevenden en managementondersteuning in de clusters die de gemeente maakt voor de uitvoering van specifieke dienstverlening.

    • -

      Concernoverhead: enkele centrale organisatieonderdelen van de gemeente hebben bedrijfsvoeringstaken voor de hele gemeentelijke organisatie. Het gaat om ondersteunende taken voor personeel en organisatie, inkoop, financiën, informatie en onderzoek, juridische advisering, automatisering, communicatie en huisvesting. Een groot deel van deze kosten worden aan de clusters doorbelast, op basis van het aantal personeelsleden dat bij de specifieke dienstverlening betrokken is.

Op grond van wet- en regelgeving is het de gemeente niet toegestaan om kosten toe te rekenen die geen enkel verband hebben met de betrokken dienstverlening. Het gaat bijvoorbeeld om kosten voor:

  • -

    beleidsvoorbereiding en algemene inspraakprocedures;

  • -

    handhaving, toezicht en controle (behalve een eerste controle);

  • -

    bezwaar- en beroepsprocedures.

5.2Generieke gemeentelijke uitgangspunten tarief bepaling

Bij de bepaling van de tarieven baseert het college zich op de volgende algemene uitgangspunten:

  • 1.

    Voor de bepaling hoeveel de tarieven in principe in komend heffingsjaar maximaal mogen stijgen, is de gemiddelde prijsontwikkeling – de consumentenprijsindex (CPl-trend) – het uitgangspunt. Deze index is een afspiegeling van de ontwikkeling van de kosten van levensonderhoud voor de consument.

  • 2.

    In beginsel mogen tarieven voor retributies met niet meer dan de CPl-trend stijgen ten opzichte van het bestaande tarief. De gemeenteraad kan echter anders besluiten.

  • 3.

    De gemeente streeft naar (nagenoeg) kostendekkende tarieven voor retributies. Dat betekent dat bij de begroting een kostendekkendheid van 98% wordt nagestreefd per verordening of in het geval van Algemene legesverordening per hoofdstuk. In die gevallen waarin het bestaande tarief voor 98% of meer kostendekkend is, wordt met de prognose voor het volgende heffingsjaar bekeken hoe het tarief zich moet ontwikkelen (rekening houdend met een maximum gelijk aan de CPI) om weer op de 98% kostendekkendheid uit te komen.

  • 4.

    Indachtig de door uw raad aangenomen motie ‘Eenarmige bandiet? Liever niet’ (23bb007563) kan het zijn dat de kostendekkendheid van een van de hoofdstukken 3, 4 en 5 van de hoofdstukken boven de 100% komt. In dat geval moet dit door kruissubsidiering door de twee andere hoofdstukken gedempt worden tot een kostendekkendheid voor de hoofdstukken gezamenlijk van maximaal 98%.

  • 5.

    Bovenstaande bepalingen gelden ook voor tarieven waarvoor in het coalitieakkoord is voorgesteld deze te verlagen. Deze kosten worden naast de voorgestelde verlaging jaarlijks geïndexeerd.

  • 6.

    Tarieven worden afgerond op een veelvoud van € 0,10 of op hele euro's.

  • 7.

    De berekening van de tarieven voor retributies gaat in principe uit van het bestaande tarief vóór afronding. Als de gemeenteraad het voorgaand jaar besloten heeft een tarief met meer of minder dan de CPl-trend te verhogen, dan geldt het op die manier vastgestelde tarief als basis voor de tariefberekening van het daaropvolgende heffingsjaar.

  • 8.

    Als gemeentelijke verordeningen rijkstarieven bevatten, hanteert de gemeente de door het Rijk aangegeven maximumtarieven, tot de maximale kostendekkendheid.

5.3Specifieke gemeentelijke uitgangspunten tarief bepaling

Naast de algemene uitgangspunten gaat het college uit van een aantal specifieke uitgangspunten. Dit gebeurt mede op basis van het Coalitieakkoord 2022-2026 ‘Eén Stad’.

Onroerendezaakbelastingen/belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten

  • -

    De heffing van gemeentelijke belastingen is alleen mogelijk op basis van de Gemeentewet. De huidige wettelijke regeling kent drie verschillende tarieven voor heffing van onroerendezaakbelastingen. Rotterdam heft deze alle drie:

    • -

      tarief eigenarenbelasting voor woningen,

    • -

      tarief eigenarenbelasting voor niet-woningen en

    • -

      tarief gebruikersbelastingen voor niet-woningen.

  • -

    Bij vaststelling van de OZB-tarieven zorgt de gemeente Rotterdam ervoor dat de totaal begrote OZB-opbrengsten niet toenemen, behalve als er sprake is van een toename door de inflatiecorrectie (CPI-trend) en van een toename van het aantal te belasten objecten (areaaluitbreiding). Areaaluitbreiding zorgt voor extra OZB-inkomsten.

  • -

    De totaal begrote OZB-opbrengsten zijn de uitkomst van de rekensom: totale waarde van het onroerend goed maal het tarief. De waarde van het onroerend goed wordt jaarlijks via taxaties bepaald. Daar heeft de gemeente geen invloed op. De gemeenteraad stelt de OZB-opbrengsten voor ieder begrotingsjaar taakstellend vast. De OZB-tarieven wordt hierop zo afgestemd dat de rekensom klopt.

  • -

    Voor de bepaling van de OZB-tarieven verdeelt het college de totale taakstellende OZB-opbrengsten over de verschillende belastinggroepen: eigenaren van woningen; eigenaren van niet-woningen en gebruikers van niet-woningen.

  • -

    Het college houdt er bij de bepaling van de verschillende OZB-tarieven rekening mee dat een deel van de OZB-aanslagen oninbaar is.

  • -

    Bij leegstaande niet-woningen kan het college geen gebruikersheffing OZB voor niet-woningen opleggen. De gemiste opbrengsten door leegstand worden volledig verrekend in het tarief OZB-eigenaren van niet-woningen.

  • -

    Voor de bepaling van de tarieven voor belasting op roerende woon- en bedrijfsruimten gelden dezelfde uitgangspunten en tarieven als voor de OZB.

Logiesbelasting

  • 1.

    Voor de gehele raadsperiode geldt 6,5% van de overnachtingsprijs als tarief voor de logiesbelasting.

Cruisebelasting

  • 1.

    De cruisebelasting is een logiesbelasting voor passagiers voor cruiseschepen.

  • 2.

    Het tarief voor de cruisebelasting is voor de gehele raadsperiode een vast tarief per persoon per nacht, gebaseerd op logiesbelasting bij een gemiddelde overnachtingsprijs in hotels. Jaarlijks wordt dit vaste tarief geïndexeerd met de CPI.

Afvalstoffenheffing/Bedrijfsreinigingsrecht

  • 1.

    In Rotterdam heft het college drie tarieven afvalstoffenheffing, namelijk een:

    • a.

      tarief afvalstoffenheffing voor een eenpersoonshuishouden

    • b.

      tarief voor een tweepersoonshuishouden

    • c.

      tarief voor drie of meer persoonshuishouden.

  • Voor dit onderscheid is gekozen vanuit het beginsel ‘de vervuiler betaalt’. Uitgangspunt is dat tweepersoons- en meerpersoonshuishouden meer afval hebben dan een eenpersoonshuishouden. Voor deze collegeperiode is daarnaast besloten om de stijgende lasten voor de afvalinzameling gedeeltelijk op te lossen door het tarief met jaarlijks 1% te verhogen, los van de indexatie.

  • 2.

    Om Rotterdammers – met het oog op de hoge inflatie – tegemoet te komen, is evenwel voor 2023 besloten om de tarieven afvalstoffenheffing gelijk te houden aan die van 2022. Door deze eenmalige afwijking is een tekort op het tarief ontstaan. In de Voorjaarsnota 2023 is daarom besloten om het ontstane tekort in twee jaar in te lopen. Dat betekent een afwijking van het bovenstaande punt in de jaren 2024 en 2025.

  • 3.

    De totaal geraamde kosten voor afvalinzameling en -verwerking worden op basis van een verdeelsleutel toegerekend aan de tarieven voor afvalstoffenheffing en de tarieven voor het bedrijfsreinigingsrecht. Deze verdeelsleutel is gebaseerd op ervaringscijfers en onderzoek naar de kosten van beide diensten.

  • 4.

    Aan de tarieven afvalstoffenheffing rekent het college 25% toe van de totale kosten van straatreiniging. Deze 25% komt naast de kosten voor afvalinzameling en -verwerking. Ook rekent het college aan de tarieven de perceptiekosten toe (bijvoorbeeld administratiekosten). De kosten voor oninbare vorderingen en de overhead worden voor een deel toegerekend.

  • 5.

    Een belastingplichtige kan voor de afvalstoffenheffing kwijtschelding aanvragen. De kosten die de gemeente maakt voor de kwijtschelding worden niet aan de tarieven afvalstoffenheffing toegerekend. Deze kosten dekt het college uit de algemene middelen. In het tarief is ook geen bedrag opgenomen voor een deel van de afvalstoffenbelasting, verwerkingskosten en grondstoffennota. De kosten die de gemeente maakt voor de kwijtschelding worden niet aan de tarieven afvalstoffenheffing toegerekend en niet meegenomen in de berekening van de kostendekkendheid van de verordening afvalstoffenheffing.

Rioolheffing

  • 1.

    Rioolheffing is een eigenarenbelasting. Voor woningen geldt een basistarief. Voor niet-woningen hangt het tarief af van de WOZ-waarde, tenzij de WOZ-waarde lager is dan € 200.000. In dat geval geldt het basistarief voor woningen.

  • 2.

    Het gemeentelijk rioleringsplan ‘GRP 2021- 2025’ bepaalt dat het basistarief van de rioolheffing in de jaren 2021 tot en met 2028 jaarlijks stijgt met € 6,00, los van de CPI-trend.

  • 3.

    Voor WOZ-objecten met een relatief lage WOZ-waarde geldt op basis een jaarlijks geactualiseerde drempelwaarde een gedifferentieerd tarief. Het gedifferentieerde tarief is 20% van het basistarief rioolheffing. Voor 2023 is de drempelwaarde een WOZ-waarde van € 50.000. De drempelwaarde wordt alleen dan met een veelvoud van € 10.000 aangepast, indien op grond van de jaarlijkse actualisatie van de waardebepaling van de garageboxen een percentage van meer dan 5% van de boxen in volgend heffingsjaar een ander dan het huidige gedifferentieerde tarief zou moeten gaan betalen.

Legesverordening Omgevingswet

  • 1.

    De Omgevingswet en de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen zijn op 1 januari 2024 in werking getreden. Onder de Omgevingswet wordt de toestemming om te kunnen (ver)bouwen gesplitst in een toestemming voor de omgevingsplanactiviteit en een toestemming voor de bouwactiviteit. Beide toestemmingen kunnen afzonderlijk of gelijktijdig worden aangevraagd.

  • 2.

    Bij het legesmodel voor de Bouwactiviteit (bouwtechnisch deel) en voor de Omgevingsplanactiviteit: de bouwactiviteit, het in stand houden of het gebruiken van bouwwerken (ruimtelijk deel) is er sprake van kruissubsidiëring. Grote aanvragen subsidiëren de kleine aanvragen.

  • 3.

    De heffing van de leges voor deze activiteiten wordt op basis van de opgegeven bouwkosten per activiteit vastgesteld. Hierbij wordt per activiteit een model met 6 procentuele schijven gehanteerd waarbij per schijf de leges op basis van de bouwkosten vastgesteld wordt.

  • 4.

    Het college is bevoegd om de tarieven uit de opgave van de DCMR te hanteren. Voor het gehele beheergebied van de DCMR wordt eenzelfde systematiek aangehouden.

  • 5.

    Onder de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen zijn een aantal bouwwerken, bouwwerken onder gevolgklasse 1, voor de bouwactiviteit niet meer vergunningsplichtig maar geldt hiervoor een meldingsplicht. In het laatste geval worden geen leges geheven.

  • 6.

    Op dit moment is het college in afwachting van parlementaire besluitvorming over de datum van invoering van gevolgklasse 1 – Verbouw. Zodra parlementaire besluitvorming afkomt, zal zo nodig met ingang van het heffingsjaar van invoering de verordening daarop worden aangepast.

Al deze algemene en specifieke uitgangspunten voor de bepaling voor de gemeentelijke tarieven zijn de basis van de uitvoering van de artikelen 14.3 en 14.4 van de Verordening financiën Rotterdam 2021.

6.Uitgangspunten bepaling relatieve lokale lastendruk

Om de relatieve gemeentelijke woonlastendruk te bepalen, hanteert het college de in het BBV verplichte beleidsindicatoren. Het zijn de:

  • -

    gemeentelijke woonlasten

  • -

    gemiddelde WOZ-waarde koopwoningen

  • -

    het kengetal belastingcapaciteit.

De gemeentelijke woonlasten zijn de som van de gemiddelde aanslag onroerendezaakbelasting voor eigenaren van woningen, de rioolheffing en de afvalstoffenheffing voor een meerpersoonshuishouding.

Alleen eigenaren krijgen in Rotterdam een aanslag onroerendezaakbelasting en rioolheffing. Alle eigenaren van woningen bij elkaar vormen ongeveer 30% van alle Rotterdamse huishoudens. Daarentegen krijgen alle huishoudens een aanslag afvalstoffenheffing. Voor de aanslag afvalstoffenheffing kan het college kwijtschelding verlenen.

  • -

    Uitgangspunt van het Coalitieakkoord 2022-2026 ‘Eén Stad’ is een gemiddelde lokale lastendruk binnen het verband van de vier grote steden (G4-verband).

7.Uitgangspunten kwijtscheldingsbeleid

Voor kwijtschelding gelden de volgende uitgangspunten:

  • 1.

    Kwijtschelding is alleen mogelijk bij de afvalstoffenheffing. De kwijtschelding kan nooit hoger zijn dan 76,5% van het verschuldigde belastingbedrag voor de aanslagen over belastingjaren 2024 tot en met 2026.

  • 2.

    Toekenning van de kwijtscheiding gebeurt zoveel mogelijk geautomatiseerd, op basis van toetsing door de Stichting Inlichtingenbureau.

  • 3.

    Ondernemers kunnen voor kwijtschelding in aanmerking komen als zij voldoen aan de normen voor het Besluit Bijstandverlening voor zelfstandigen 2004 (BBZ 2004).

Dit gemeenteblad ligt ook ter inzage bij het Concern Informatiecentrum Rotterdam (CIC): 010-267 2514 of bir@rotterdam.nl


Noot
1

In de Voorjaarsnota 2023 is besloten om de invoeringsdatum te verschuiven van 2024 naar 2025.

Noot
2

Deze verlaging is reeds per 2023 doorgevoerd, er is dus al gevolg gegeven aan dit uitgangspunt.