Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR727046
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR727046/1
Verordening Maatschappelijk Meedoen Regeling gemeente Wageningen 2025
Geldend van 01-01-2025 t/m heden
Intitulé
Verordening Maatschappelijk Meedoen Regeling gemeente Wageningen 2025Artikel 1 Definities
-
1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet (Pw) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
-
2. In deze verordening wordt verstaan onder:
- a.
Belanghebbende: zoals bedoeld in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht;
- b.
College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wageningen;
- c.
Individuele woonlasten: de uitgaven voor huur tot een maximum zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 onder a van de Wet op de huurtoeslag vermeerderd met de servicekosten. Als de servicekosten ook bestaan uit kosten voor gas, water en elektra, dan worden die kosten niet in aanmerking genomen voor de individuele woonlasten;
- d.
In aanmerking te nemen vermogen: het vermogen als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet;
- e.
Inkomen: inkomsten uit of in verband met arbeid, inkomsten uit vermogen, inkomsten uit verhuur, onderverhuur of het hebben van een of meer kostgangers, sociale zekerheidsuitkeringen, uitkeringen tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, voorlopige teruggave van inkomstenbelastingen, premies volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdragen als bedoeld in artikel 43 van de Zorgverzekeringswet, dan wel naar hun aard met deze inkomsten en uitkeringen overeenkomen. Indien het wisselende inkomsten betreft wordt voor de bepaling van het inkomen uitgegaan van het gemiddelde over de drie maanden voorafgaande aan de peildatum. Voor zelfstandige zonder personeel wordt gekeken naar de belastingaangiftes in de referteperiode. Voor de maanden in de referteperiode waar geen belastingaangifte is gedaan, wordt uitgegaan van het gemiddelde van de laatste drie maanden waarvoor wel belastingaangifte is gedaan.
- f.
Peildatum: de datum waarop een belanghebbende de tegemoetkoming op grond van deze verordening aanvraagt;
- g.
Referteperiode: periode van één jaar voorafgaand aan de peildatum. Bij statushouders gaat de referteperiode in vanaf het eerste moment van verblijf in het asielzoekerscentrum.
- a.
Artikel 2. Indienen aanvraag
Een tegemoetkoming op grond van deze verordening dient schriftelijk te worden aangevraagd door middel van een door het college vast te stellen aanvraagformulier.
Artikel 3. Voorwaarden
-
1. Een belanghebbende kan middels een aanvraag in aanmerking komen voor de Maatschappelijke Meedoen Regeling als belanghebbende:
- a.
Op de aanvraagdatum zijn woonplaats heeft in Wageningen;
- b.
En het gezamenlijke huishouden, in de referteperiode, een laag inkomen heeft en geen in aanmerking te nemen vermogen;
- c.
Op de datum van het verzoek 18 jaar of ouder is.
- a.
-
2. Belanghebbende heeft een laag inkomen wanneer de redelijke uitgaven zoals bedoeld in artikel 4 lid 2 van deze verordening en individuele woonlasten hoger zijn dan het inkomen van het gezamenlijke huishouden.
-
3. De tegemoetkoming wordt besteed aan kosten voor het meedoen in de samenleving waaronder maar niet uitsluitend:
- a.
Deelname aan sport activiteiten waaronder contributies en lidmaatschappen;
- b.
Sport attributen en sportkleding;
- c.
Laptop, desktop PC of tablet;
- d.
Deelname aan culturele activiteiten waaronder lidmaatschap van muziek verenigingen of bibliotheek, abonnementen op dagbladen en kranten, bezoek aan bioscoop en theater;
- e.
Schoolbenodigdheden zoals boeken, deelname aan schoolkamp en excursies;
- f.
Niet vergoede zorgkosten, zoals bepaald medicijnen, hulpmiddelen of reiskosten voor ziekenhuis bezoek;
- g.
Op bezoek gaan of bezoek ontvangen;
- h.
Vervoer ten behoeve van recreatie en het onderhouden van sociale contacten.
- a.
Artikel 4. Laag inkomen
-
1. Belanghebbende heeft een laag inkomen als gedurende de referteperiode het inkomen van het gezamenlijk huishouden lager is dan de redelijke uitgaven voor de desbetreffende huishoudsamenstelling in lid 2 van dit artikel vermeerderd met de individuele woonlasten voor het kalenderjaar waarin de aanvraag is ingediend.
-
2. De redelijke uitgaven per jaar zijn voor de desbetreffende huishoudsamenstelling:
Huishoudsamenstelling
Redelijke uitgaven (€)
Huishoudsamenstelling
Redelijke uitgaven
Alleenstaande tot pensioengerechtigde leeftijd
15.999,89
Alleenstaande ouder met 7 kinderen
57.554,22
Alleenstaande vanaf pensioengerechtigde leeftijd
16.180,24
Alleenstaande ouder met 8 kinderen
63.786,85
Gehuwde tot pensioengerechtigde leeftijd
26.712,34
Gehuwden met 1 kind
32.247,54
Gehuwden vanaf pensioengerechtigde leeftijd
26.892,69
Gehuwde met 2 kinderen
37.575,38
Alleenstaande ouder met 1 kinderen
22.670,94
Gehuwde met 3 kinderen
43.166,21
Alleenstaande ouder met 2 kinderen
28.674,47
Gehuwde met 4 kinderen
49.056,86
Alleenstaande ouder met 3 kinderen
34.057,90
Gehuwde met 5 kinderen
55.057,66
Alleenstaande ouder met 4 kinderen
39.505,42
Gehuwde met 6 kinderen
61.296,43
Alleenstaande ouder met 5 kinderen
45.747,72
Gehuwde met 7 kinderen
67.014,57
Alleenstaande ouder met 6 kinderen
51.567,98
Gehuwde met 8 kinderen
72.983,64
-
3. Tot het gezamenlijk huishouden wordt niet gerekend:
- a.
de persoon die op de peildatum in een inrichting verblijft als bedoeld in artikel 1 onder f van de Participatiewet;
- a.
-
4. Indien belanghebbende op de peildatum recht heeft op kwijtschelding van de gemeentelijke belastingen wordt voor de vaststelling van de hoogte van de redelijke uitgaven de hoogte van de kwijtschelding van het kalenderjaar in mindering gebracht.
-
5. Bij het vaststellen van een laag inkomen wordt als inkomen in aanmerking genomen:
- a.
middelen ontvangen zoals bedoeld artikel 31 lid 2 onder b, c, d, en p van de wet voor de periode waar de aanvraag voor de tegemoetkoming voor de Maatschappelijke Meedoen Regeling betrekking op heeft;
- b.
Bijzondere bijstand zoals bedoeld in artikel 35 lid 3 van de wet voor de tegemoetkoming voor de periode waar de tegemoetkoming van de Maatschappelijke Meedoen Regeling betrekking op heeft;
- c.
middelen ontvangen onder artikel 5.7 van de Re-integratieverordening Participatiewet Wageningen 2025 voor de periode waar de tegemoetkoming voor de Maatschappelijke Meedoen Regeling betrekking op heeft;
- d.
Middelen ontvangen op grond van artikel 36 van de Participatiewet voor de periode waar de tegemoetkoming voor de Maatschappelijke Meedoen Regeling betrekking op heeft.
- a.
-
6. Voor het vaststellen van de hoogte van de toeslagen zoals bepaald in artikel 31, lid 2, onder d, van de wet wordt de proefberekening van de belastingdienst toegepast over de referteperiode.
-
7. Bij de vaststelling van het verzamelinkomen voor de berekening van de toeslagen, wordt het inkomen van inwonende meerderjarige personen, behoudens belanghebbende en diens partner, niet in aanmerking genomen.
Artikel 5. Hoogte Maatschappelijk Meedoen Regeling
-
1. Een bijdrage op grond van deze verordening bedraagt per kalenderjaar de redelijke uitgaven per huishoudenssamenstelling zoals vastgelegd in de artikel 4 lid 2 van deze verordening vermeerderd met de individuele woonlasten per jaar. Vervolgens wordt dit bedrag verminderd met het inkomen van het gezamenlijk huishouden .
-
2. Voor de individuele woonlasten wordt maximaal de rekenhuur zoals bedoeld in artikel 13, lid 1, onder a, van de Wet op de huurtoeslag toegepast.
-
3. Indien belanghebbende recht heeft op kwijtschelding van de gemeentelijke belastingen wordt voor de vaststelling van de hoogte van de redelijke uitgaven de hoogte van de kwijtschelding van de periode waar de aanvraag van de Maatschappelijk Meedoen Regeling betrekking op heeft in mindering gebracht.
-
4. Op de hoogte van de tegemoetkoming op grond van deze verordening wordt in mindering gebracht met:
- a.
Middelen ontvangen op grond van artikel 36 van de Participatiewet voor de periode waar de aanvraag voor de Maatschappelijk Meedoen regeling betrekking op heeft.
- b.
Middelen ontvangen zoals bedoeld artikel 31 lid 2 onder b, c, d, en p van de Participatiewet voor de periode waar de aanvraag voor Maatschappelijk Meedoen Regeling betrekking op heeft;
- c.
Bijzondere bijstand zoals bedoeld in artikel 35 lid 3 van de Participatiewet voor de periode waar de aanvraag voor de Maatschappelijk Meedoen Regeling betrekking op heeft.
- a.
-
6. Voor het bepalen van de middelen zoals bedoeld in artikel 31 lid 2 onder d van de wet wordt de proefberekening van de belastingdienst toegepast voor de periode waar de aanvraag voor de Maatschappelijk Meedoen Regeling betrekking op heeft.
-
7. Bij de vaststelling van het verzamelinkomen voor de berekening van de toeslagen, wordt het inkomen van inwonende personen die niet behoren tot het gezin, zoals benoemd in artikel 4, lid 1, onder c, van de wet, niet meegenomen.
-
8. De tegemoetkoming op grond van deze verordening is bedoeld voor de kosten zoals bedoeld in artikel 3 lid 2. Er is geen maximaal besteedbaar bedrag per specifieke kosten zoals omschreven in sub a tot en met d van artikel 3, lid 2. Er wordt steekproefsgewijs gecontroleerd of de kosten hier daadwerkelijk aan zijn besteed.
Artikel 6. Toekenning en uitbetaling
-
1. Op verzoek van het college verstrekt de belanghebbende gegevens die naar oordeel van het college noodzakelijk zijn voor het vaststellen van het recht op de tegemoetkoming van de Maatschappelijke Meedoen Regeling
-
2. Het college neemt een besluit uiterlijk acht weken na de datum waarop de aanvraag is ingediend.
-
3. De tegemoetkoming van de Maatschappelijke Meedoen Regeling kan slechts eenmaal per twaalf manden worden toegekend. De periode van twaalf maanden vangt aan op de datum waarop de aanvraag is toegekend.
-
4. De tegemoetkoming van de Maatschappelijke Meedoen Regeling wordt in twaalf delen maandelijks uitbetaald.
-
5. Indien de hoogte van de tegemoetkoming van de Maatschappelijke Meedoen Regeling gelijk of minder is dan €240,- wordt het in één uitbetalingsmoment betaald.
Artikel 6. Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, als strikte toepassing van deze verordening leidt tot onbillijkheden van zwaarwegende aard.
Artikel 7. Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2025
Artikel 8. Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Maatschappelijk Meedoen Regeling gemeente Wageningen 2025.
Ondertekening
Aldus vastgesteld op 21 oktober 2024.
Het college van burgemeester en wethouders,
de secretaris,
J. de Wit
de burgemeester,
F. Vermeulen
Artikelsgewijze toelichting
Enkel die bepalingen die nadere toelichting behoeven worden hier behandeld.
Artikel 1. Definities
Voor begrippen die niet omschreven zijn in dit artikel wordt uitgegaan van de definities in de Participatiewet en/of de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)
Lid 2 onder d
Het gezamenlijk huishouden bestaat uit de inwoner die aanvraagt indient, de partner zoals bedoeld in artikel 3 van de wet, ofwel echtgeno(o)t(en) of gehuwde(n) en ten laste komende kinderen zoals bedoeld in artikel 4 lid 1 onder e van de wet, ofwel kinderen jonger dan 18 jaar voor wie kinderbijslag (zou) worden betaald.
Lid 2 onder e
Voor de woonlasten worden er op individueel niveau de daadwerkelijke huurkosten meegenomen omdat de belanghebbende de uitgaven hiervoor moeilijk kan beïnvloeden. Deze huurkosten worden namelijk bepaald door de verhuurder. Er wordt een maximum gehanteerd om te voorkomen dat onevenredig hoge huren meegenomen worden. Het bedrag dat wordt meegenomen wordt beperkt tot de maximale huurgrens voor de huurtoeslag. Inwoners met een laag inkomen en een hogere huur dan de huurgrens worden aangespoord om een goedkopere woning te vinden. Als dit niet mogelijk is zou, in bijzondere omstandigheden, voor deze personen de woonkostentoeslag toegekend kunnen worden.
De andere definities behoeven geen toelichting.
Artikel 2. Indienen aanvraag
Onder aanvraag wordt verstaan: “een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen” (artikel 1:3, derde lid, van de Awb). Een aanvraag dient in beginsel schriftelijk te worden ingediend (artikel 4:1 van de Awb). Om onduidelijkheid te voorkomen over de wijze waarop de aanvraag moet worden ingediend, bepaalt artikel 2 van deze verordening dat deze aanvraag moet worden gedaan middels een door het college vastgesteld formulier. Een verzoek wordt dan gezien als een aanvraag zoals bedoeld in afdeling 4.1.1 van de Awb. Het gaat dan om een schriftelijke aanvraag (artikel 4:1 van de Awb) die wordt ondertekend door de aanvrager en ten minste de naam en het adres van de aanvrager bevat, de dagtekening en een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd (artikel 4:2, eerste lid, van de Awb). De aanvrager verschaft in een ondersteuningsgesprek de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen (artikel 4:2, tweede lid, van de Awb). Indien dit niet mogelijk blijkt vanwege bijzondere individuele omstandigheden kunnen de gegevens ook schriftelijk aangeleverd worden. Een mondeling verzoek kan hiermee dus niet worden aangemerkt als een verzoek om bijdrage op grond van deze verordening.
Artikel 3. Voorwaarden
Lid 2
Inwoners hebben een laag inkomen als zij de redelijke uitgaven voor het desbetreffende huishoudsamenstelling en individuele woonlasten niet kunnen dekken met het inkomen. De hoogte van de redelijke uitgaven per huishoudsamenstelling worden jaarlijks geactualiseerd in deze verordening onder artikel 3 lid 2. De daadwerkelijke woonlasten worden in aanmerking genomen in plaats van een richtbedrag, omdat de hoogte hiervan vaststaat en door de verhuurder of hypotheekverstrekker wordt bepaald.
Lid 3
Tegemoetkomingen vanuit deze regeling moeten bijdragen aan het meedoen in de samenleving zoals sport- en cultuur activiteiten en de benodigde attributen. Daarnaast is een computer, desktop PC of tablet tegenwoordig onmisbaar in het onderwijs voor zowel volwassenen als kinderen. Ook zijn schoolbenodigdheden essentieel om mee te kunnen doen op school. De voorbeelden opgenomen in dit artikel zijn niet uitsluitend. Wat bijdraagt aan het meedoen in de samenleving kan per persoon verschillen. Het college kan in individuele gevallen bepalen wat bijdraagt aan het meedoen in de samenleving en controleert steekproefsgewijs of de vergoedingen vanuit de Maatschappelijke Meedoen Regeling rechtmatig zijn besteed.
Artikel 4. Laag inkomen
Lid 1
Inwoners hebben een laag inkomen als zij de redelijke uitgaven voor het desbetreffende huishoudsamenstelling en individuele woonlasten niet kunnen dekken met het inkomen. De redelijke uitgaven worden jaarlijks geactualiseerd in deze verordening onder lid 2 van dit artikel. De daadwerkelijke woonlasten worden in aanmerking genomen in plaats van een richtbedrag, omdat de hoogte hiervan vaststaat en door de verhuurder of hypotheekverstrekker wordt bepaald.
Lid 2
De hoogte van redelijke uitgaven per huishoudsamenstelling worden jaarlijks vastgesteld in deze
verordening.
Lid 3
Behoeft geen toelichting
Lid 4
De gemeentelijke belastingen zijn opgenomen in de redelijke kosten van de huishoudtypen zoals omschreven in artikel 4, lid 2, van deze verordening. Indien belanghebbende ook kwijtschelding krijgt voor de gemeentelijke belastingen wordt er tweemaal rekening gehouden met deze kosten. Daarom worden voor belanghebbenden die in aanmerking komen voor de kwijtschelding de uitgaven van gemeentelijke belastingen in mindering gebracht.
Lid 5
Onder a: de kinderbijslag, jonggehandicaptenkorting, toeslagen en de tegemoetkoming op grond van de Algemene nabestaandenwet zijn tegemoetkomingen en voorzieningen die gebruikt kunnen worden om van rond te komen en mee te doen in de samenleving. Aangezien er door deze tegemoetkomingen en voorzieningen al voorzien is voor een deel van de redelijke uitgaven worden ze bij de bepaling van een laag inkomen als inkomen in aanmerking genomen.
Onder b: de zorgkosten zijn een onderdeel van de minimale redelijk uitgaven. Via de collectieve aanvullende zorgverzekering draagt de gemeente al bij aan de zorgkosten door een deel als gemeentelijke bijdrage te verstrekken of via de tegemoetkoming van de aanvullende zorgverzekering. Om te voorkomen dat er dubbele vergoedingen zijn voor de zorgkosten via de collectieve zorgverzekering en de tegemoetkoming voor de aanvullende zorgverzekering worden de gemeentelijke bijdrage voor de collectieve zorgverzekering en tegemoetkoming voor de aanvullende zorgverzekering in aanmerking genomen als inkomen.
Onder c: middelen die de belanghebbende ontvangen via premie arbeidsinschakeling algemeen component van gemeente Wageningen kunnen de redelijke uitgaven voor een deel dekken. Daarom worden deze middelen ook in aanmerking genomen als inkomen.
Onder d: middelen die de belanghebbende ontvangt op grond van de individuele inkomenstoeslag kunnen de redelijke uitgaven voor een deel dekken. Daarom worden deze middelen ook in aanmerking genomen als inkomen.
Lid 6
De toeslagen worden in aanmerking genomen voor de bepaling van een laag inkomen. De definitieve hoogte van de toeslagen is pas bekend bij de afrekening. Omdat de toeslagen in aanmerking worden genomen voor het bepalen van een laag inkomen wordt de proefberekening van de belastingdienst gebruikt. Voor het toetsingsinkomen wordt het inkomen gebruik voor de periode dat de aanvraag van de Maatschappelijke Meedoen Regeling betrekking op heeft.
Lid 7
Meerderjarige personen anders dan belanghebbende en diens partner worden niet in aanmerking genomen voor de bepaling van de redelijke uitgaven en het inkomen. Inwonende meerderjarige personen hebben wel gevolgen voor de hoogte van de toeslagen. Daarom worden zij niet meegenomen in de proefberekening van de toeslagen.
Artikel 5. Hoogte Maatschappelijk Meedoen Regeling
Lid 1
In artikel 4 van deze verordening staat omschreven hoe een langdurig laag inkomen wordt vastgesteld. Het verschil tussen het inkomen en de redelijke uitgaven en de individuele woonlasten is het bedrag dat belanghebbende tekort heeft om rond te kunnen komen en mee te doen in de samenleving. Dit verschil is de hoogte de Maatschappelijke Meedoen Regeling. De toelichting van lid 2 tot en met 6 komen overeen met de toelichting van artikel 4, lid 4, tot en met 7 van deze verordening.
Lid 7
Per persoon kan het verschillen wat bijdraagt aan het meedoen in de samenleving. Het huishouden mag zelf bepalen welke bedragen zij besteden aan welke kosten zoals onder andere omschreven in artikel 4 lid 3 zolang het naar het oordeel van het college bijdraagt aan het meedoen in de samenleving.
Artikel 6. Toekenning en uitbetaling
Behoeft geen toelichting.
Artikel 7. Hardheidsclausule
Als er sprake is van dringende redenen kan het college ten gunste van de belanghebbende van deze verordening afwijken. Omdat verordeningen niet voor alle mogelijke schrijnende gevallen regelingen kunnen treffen, is met dit artikel de mogelijkheid geschapen om maatwerk te leveren. Maatwerk in gevallen waarin de verordening niet voorziet.
Artikel 8. Inwerkingtreding
Behoeft geen toelichting.
Artikel 9. Citeertitel
Behoeft geen toelichting.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl