Verordening Jeugdwet gemeente Utrecht 2025

Dit is een toekomstige tekst! Geldend vanaf 01-07-2025

Intitulé

Verordening Jeugdwet gemeente Utrecht 2025

De raad van de gemeente Utrecht;

Heeft gelezen:

Het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 2 juli 2024

Gelet op:

Artikel 108, tweede lid, Gemeentewet;

Artikelen 2.9, 2.12, 8.1.1 van de Jeugdwet;

Overwegende dat:

- de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente neerlegt;

- het uitgangspunt is dat ouders en jeugdigen allereerst zelf verantwoordelijk zijn voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen;

- het noodzakelijk is om regels vast te stellen over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en algemene voorzieningen over de volgende onderwerpen:

a) de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;

b) afstemming over de toegang tot en toekenning van individuele voorzieningen met andere voorzieningen;

c) de manier van vaststellen van de hoogte van een persoonsgebonden budget;

d) het voorkomen en bestrijden van onterecht gebruik van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget en misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet;

e) het zorgen voor een goede verhouding tussen de prijs en de kwaliteit voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering;

- het verder wenselijk is voorwaarden te bepalen voor het toekennen van een persoonsgebonden budget voor jeugdhulp vanuit het sociale netwerk;

Besluit vast te stellen de Verordening Jeugdwet gemeente Utrecht 2025.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

In deze verordening staan de regels die de gemeenteraad heeft vastgesteld en die de wettelijke regels van de Jeugdwet aanvullen.

Artikel 1 Definities

In deze verordening staan veel begrippen. Die leggen we hier uit op alfabetische volgorde. Een aantal begrippen staan al in de wet. Die herhalen we hier niet.

  • A.

    Algemene voorziening: een vrij toegankelijke voorziening -of met beperkt- voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de jeugdige en zijn ouders;

  • B.

    Andere voorziening: een voorziening op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen die niet onder de Jeugdwet valt;

  • C.

    Buurtteam: een team van medewerkers dat:

    • 1.

      hulpvragen en aanvragen om jeugdhulp in ontvangst neemt en behandelt; en

    • 2.

      basishulp uitvoert; en

    • 3.

      door het college gemandateerd is om individuele voorzieningen toe te kennen;

  • D.

    Clientondersteuning: onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;

  • E.

    Eigen kracht: de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige en/of ouders en personen uit het sociale netwerk om de benodigde hulp en ondersteuning te bieden bij opgroei- en/of opvoedingsproblemen en/of psychische problemen en/of -stoornissen:

  • F.

    Gezinsplan: een schriftelijk plan dat de Medewerker samen met de jeugdige en/of ouders/vertegenwoordiger maakt. In het plan staan de hulpvraag/hulpvragen van de jeugdige en/of ouders, de afgesproken doelen en begeleiding, hoe daaraan gewerkt wordt, hoe de hulp bijdraagt aan het bereiken van de doelen en de aanvraag voor (een) voorziening(en) in het kader van de Jeugdwet

  • G.

    Hulpvraag: behoefte van een jeugdige en/of ouders aan (jeugd)hulp. Dit kan zijn in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen, verstandelijke, lichamelijke of zintuigelijke beperkingen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet. Daarnaast kan het bijvoorbeeld gaan over hulp bij weer meedoen, geldzaken of wonen;

  • H.

    Individuele voorziening: een op de jeugdige en/of ouders toegesneden niet vrij toegankelijke voorziening als bedoeld in artikel 2.9 sub a van de Jeugdwet;

  • I.

    Lokale toegang:

    • personen die niet behoren tot het buurtteam; en

    • toegangstaken verrichten in een Nederlandse gemeente, anders dan gemeente Utrecht; en

    • een aanvraag van een jeugdige, die conform het woonplaatsbeginsel onder verantwoordelijkheid van gemeente Utrecht valt, kunnen (her)beoordelen en casusregie uitvoeren tijdens de indicatieduur.

  • J.

    Medewerker: gemandateerd gezinswerker die een hulpvraag en/of aanvraag behandelt namens het college;

  • K.

    Persoonsgebonden budget (pgb): een bedrag waaruit namens het college betalingen worden gedaan voor een individuele voorziening die een jeugdige en/of ouders van een derde heeft betrokken.

  • L.

    Poortwachter: een dyslexie-expert, die het college heeft gecontracteerd en geen jeugdhulpaanbieder is. De Poortwachter is verantwoordelijk voor controle van het leerlingdossier en adviseert het college over de toegang tot dyslexiezorg, op verzoek van jeugdige en ouders/vertegenwoordiger;

  • M.

    Vakantie: aaneengesloten dagen waarop jeugdige en/of ouder buiten de gemeente Utrecht verblijft, maar nog wel onder de verantwoordelijkheid van de gemeente Utrecht valt.

  • N.

    Vertegenwoordiger: persoon of rechtspersoon die namens de jeugdige en/of ouders opkomt voor zijn/hun belangen.

  • O.

    Verwijzer: een Medewerker, de huisarts, de medisch specialist, de jeugdarts, de rechter, de gecertificeerde instelling, het Openbaar Ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts en de directeur van de Justitiële Jeugdinrichting.

  • P.

    Wet: Jeugdwet.

Hoofdstuk 2 Jeugdhulp

Artikel 2 Vormen van jeugdhulp

  • 1. De volgende algemene voorzieningen zijn beschikbaar:

    • a.

      basisvoorzieningen opgroei-en opvoedondersteuning;

    • b.

      generalistische basishulp via de Buurtteams Jeugd en Gezin.

  • 2. De volgende individuele voorzieningen zijn beschikbaar:

    • a.

      Specialistische Jeugdhulp:

      • ambulante specialistische jeugdhulp; dit is begeleiding en behandeling van jeugdigen en/of hun ouders, aanvullend op algemene voorzieningen als voor de hulpvraag specifieke kennis/expertise noodzakelijk is. Vaktherapie kan hier een onderdeel van zijn en is de overkoepelende naam voor de vaktherapeutische disciplines, zoals beeldende therapie, danstherapie, dramatherapie, muziektherapie, psychomotorische therapie, psychomotorische kindertherapie en speltherapie.

      • pleegzorg; pleegzorg is jeugdhulp waarbij een jeugdige (in deeltijd) verblijft in een pleeggezin. Pleegzorg is het bieden van een veilige, gestructureerde opvoedsituatie in een gewone gezinssituatie.

      • gezinsgericht logeren & wonen; de jeugdige verblijft (in deeltijd) in een voorziening die zoveel mogelijk lijkt op een gezin: in de buurt, kleinschalig en met vaste opvoeders.

      • niet-gezinsgericht logeren & wonen; dit zijn alle vormen van specialistische jeugdhulp waarbij een jeugdige niet in een pleeggezin of gezinsgerichte voorziening logeert of woont.

    • b.

      Dyslexiezorg: diagnostiek, om vast te stellen of sprake is van ernstige dyslexie, en behandeling als uit de uitgevoerde diagnostiek blijkt dat sprake is van ernstige dyslexie;

    • c.

      Essentiele functies: hoogspecialistische jeugdhulp voor jeugdigen met zeer complexe hulpvragen waarbij de veiligheid van de jeugdige en/of de ontwikkeling van de jeugdige door de aard van de problematiek zeer ernstig in het geding is. Essentiele functies zijn zowel ambulante als residentiële jeugdhulp. Ook de gesloten jeugdhulp valt hieronder. Deze bieden we op bovenregionaal niveau samen met de jeugdregio’s Lekstroom, Utrecht West en Zuidoost Utrecht.

    • d.

      Landelijk transitiearrangement (LTA): Voor zeer weinig voorkomende zorgvragen die zeer specialistische inzet vragen is landelijk via het LTA beschikbaarheid van zorg georganiseerd. Het gaat hierbij om zeer diverse vormen van specialisme die de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) inkoopt namens de gemeenten.

    • e.

      Vervoer: vervoer van of naar een locatie waar jeugdhulp wordt geboden.

Artikel 3 Toegang tot jeugdhulp

  • 1. De voorzieningen in deze verordening zijn toegankelijk voor jeugdigen en/of ouders die, volgens de wet en het convenant Implementatie wet wijziging woonplaatsbeginsel, onder de verantwoordelijkheid van de gemeente Utrecht vallen.

  • 2. Voor jeugdigen en/of ouders met een hulpvraag zijn algemene voorzieningen vrij toegankelijk.

  • 3. Jeugdigen en/of ouders/vertegenwoordiger kunnen contact opnemen met het buurtteam of de Lokale toegang.

  • 4. Tijdens het gesprek met een Medewerker of de Lokale toegang wordt samen met de jeugdige en/of ouders/vertegenwoordiger de behoefte aan jeugdhulp verduidelijkt. Daarnaast wijst de Medewerker of de Lokale toegang de jeugdige en/of ouders/vertegenwoordiger erop dat zij een familiegroepsplan kunnen maken en dat zij zich kunnen laten ondersteunen door een onafhankelijke clientondersteuner of een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

  • 5. In afwijking van het tweede, derde en vierde lid kunnen jeugdigen en/of ouders/vertegenwoordigers door middel van een volledig ingevuld en ondertekend formulier bij het team Leerlingenvervoer van de gemeente Utrecht een aanvraag indienen voor vervoer van of naar een locatie waar jeugdhulp wordt geboden.

  • 6. In afwijking van het vierde lid kan het college aan een jeugdige van 7 tot 13 jaar met feitelijk woonadres gemeente Utrecht een individuele voorziening voor dyslexiezorg toekennen na advies van de poortwachter en een gecontracteerde aanbieder en op verzoek van jeugdige en/of ouders/vertegenwoordiger in overleg met de school.

  • 7. Het college zorgt voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door huisarts, medisch specialist of jeugdarts naar een individuele voorziening, voor zo lang de jeugdhulpaanbieder die de individuele voorziening ‘in natura’ levert, vindt dat inzet van jeugdhulp nodig is.

  • 8. In spoedeisende gevallen zorgt het college zo snel mogelijk voor een tijdelijke, passende (individuele) voorziening of vraagt het college een machtiging gesloten jeugdhulp zoals bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet.

Artikel 4 Onderzoek en verslag

  • 1. In een gesprek (zoals in artikel 3 lid 4 bedoeld) wordt in ieder geval besproken:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid en ontwikkeling van de jeugdige en/of ouders en de gezinssituatie en hoe het nu gaat (zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen, schulden, voorschool); en

    • b.

      welke rol psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptiegerelateerde problemen spelen bij het bereiken van de gewenste situatie, en:

      • i.

        welke problemen of stoornissen dat zijn;

      • ii.

        welke ondersteuning, hulp en zorg nodig zijn voor de jeugdige om, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren;

      • iii.

        of en in hoeverre de eigen kracht van de jeugdige en/of ouders en de personen die tot hun sociale netwerk behoren voldoende zijn om zelf de nodige ondersteuning, hulp en zorg te kunnen bieden. De Medewerker of Lokale toegang stimuleert de jeugdige en/of ouders/vertegenwoordiger om een familiegroepsplan te maken; en

      • iv.

        als de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen niet genoeg zijn, de mogelijkheden om met de inzet van een andere voorziening, algemene voorziening of individuele voorziening te zorgen voor de nodige ondersteuning, hulp en zorg; en

    • c.

      het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp; en

    • d.

      als van toepassing, hoe de toekenning van een individuele voorziening zo goed mogelijk kan worden afgestemd op andere voorzieningen (denk aan zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen, schulddienstverlening, voorschool); en

    • e.

      bij toekenning van een individuele voorziening hoe deze wordt verzilverd; via een gecontracteerde jeugdhulpaanbieder van de gemeente (in natura) of via pgb. De jeugdige en/of ouders/vertegenwoordiger worden geïnformeerd over de gevolgen van die keuze waaronder de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet; en

    • f.

      hoe bij het bepalen van de jeugdhulp zo goed mogelijk rekening kan worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en/of ouders en hoe wordt omgegaan met verschillen in seksuele oriëntatie, genderdiversiteit en intersekse-conditie;

  • 2. Bij de beoordeling van de eigen kracht, zoals bedoeld in lid 1 sub b onder iii, wordt rekening gehouden met:

    • a.

      de benodigde ondersteuningsintensiteit van de jeugdige;

    • b.

      de duur daarvan;

    • c.

      de mogelijkheden van de jeugdige en/of zijn ouders;

    • d.

      de draagkracht en de draaglast van de ouders;

    • e.

      de samenstelling van het gezin en de woonsituatie;

    • f.

      het belang van de ouders om te voorzien in een inkomen;

    • h.

      de mogelijkheden en de bereidheid van het sociale netwerk om de jeugdige en/of zijn ouders te ondersteunen.

  • 3. De criteria genoemd in het vorige lid worden in samenhang beoordeeld. Daarbij is het uitgangspunt dat wanneer de jeugdige en/of ouders, eventueel met behulp van het sociale netwerk, zelf mogelijkheden hebben om de problemen op te lossen of het hoofd te bieden, er geen individuele voorziening wordt verstrekt. Ook niet wanneer de verzorging en opvoeding intensiever is dan gebruikelijk.

  • 4. Een uitzondering op bovenstaande criteria kan gemaakt worden als:

    • a.

      er sprake is van een jeugdige in de terminale levensfase.

    • b.

      de wens van de jeugdige van 12 jaar of ouder is om geen intieme verzorging te ontvangen van de ouder/verzorger

  • 5. De jeugdige en/of ouders/vertegenwoordiger leveren bij het buurtteam of de Lokale toegang de gegevens en documenten aan die voor het onderzoek nodig zijn en die zij redelijkerwijs kunnen krijgen.

  • 6. De resultaten van het gesprek worden opgenomen in het gezinsplan. Opmerkingen of aanvullingen van de jeugdige en/of ouders/vertegenwoordiger kunnen aan het gezinsplan worden toegevoegd. . Een familiegroepsplan kan onderdeel zijn van het gezinsplan.

  • 7. De Medewerker, de Lokale toegang of team Leerlingenvervoer zorgt dat de beoordeling van een aanvraag voor een individuele voorziening collegiaal wordt getoetst als de jeugdige en/of ouder/vertegenwoordiger het oneens is met de uitkomst van de beoordeling.

  • 8. De Medewerker, Lokale toegang of team Leerlingenvervoer kan een specifiek deskundig oordeel en advies vragen, als dit nodig is voor de beoordeling van een aanvraag.

  • 9. Het onderzoek naar de noodzaak van dyslexiezorg wordt uitgevoerd door de Poortwachter en een gecontracteerde aanbieder van de gemeente op basis van respectievelijk het leerlingdossier en de richtlijnen van het Nederlands Kwaliteitsinstituut Dyslexie (NKD) en het geldende Protocol Dyslexie en Diagnostiek.

Artikel 5 Criteria voor individuele voorzieningen

  • 1. Een jeugdige en/of ouder kan binnen de kaders van de Jeugdwet en deze verordening in aanmerking komen voor een individuele voorziening wanneer de Medewerker, de Lokale toegang, het team Leerlingenvervoer of een andere verwijzer heeft vastgesteld dat:

    • a.

      inzet noodzakelijk is vanwege de aard en ernst van de hulpvraag; en

    • b.

      de jeugdige en/of ouders op eigen kracht of met inzet van personen uit het sociale netwerk, geen passende oplossing kunnen vinden voor hun hulpvraag; en

    • c.

      algemene, voorliggende of andere voorzieningen in de situatie van de jeugdige en/of ouder niet voldoende blijken.

  • 2. Als een individuele voorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de meest geschikte individuele voorziening met de laagste prijs.

  • 3. Een toekenning voor een individuele voorziening in natura wordt alleen verleend voor jeugdhulpaanbieders die het college heeft gecontracteerd tenzij het gaat om een toekenning door een Lokale toegang.

  • 4. Jeugdige (en ouders) kunnen alleen in aanmerking komen voor vaktherapie bij de toekenning van een individuele voorziening ambulante specialistische jeugdhulp.

  • 5. Als de vertegenwoordiger ook de uitvoerder van de jeugdhulp is of op een andere manier betrokken is bij de uitvoerende jeugdhulpaanbieder, dan kan de aanvraag voor een individuele voorziening worden afgewezen.

  • 6. De buurt waar de jeugdige en/of ouders woont, is leidend bij de toewijzing door de verwijzer behalve als:

    • a.

      de situatie van de jeugdige en/of ouders inzet door professionals van beide aanbieders vraagt; of

    • b.

      er zwaarwegende inhoudelijke redenen om de hulp op een andere plek te laten plaatsvinden; of

    • c.

      het om hulp gaat die door de Lokale toegang wordt toegekend.

  • 7. Het pgb mag niet worden ingezet voor het (deels) financieren van de vakantie.

  • 8. Een individuele voorziening die naar zijn aard bedoeld is om in te zetten in en rond de woning van jeugdige en/of ouder kan niet tijdens een vakantie worden ingezet.

  • 9. Indien de jeugdige en/of zijn ouders het pgb nodig hebben om tijdens de vakantie te kunnen functioneren is de maximale vakantietermijn 13 weken per toekenningsperiode van 12 maanden. Echter hiervan mag maximaal 6 weken aaneengesloten worden opgenomen.

  • 10. In afwijking van lid 1, 3, 5 zijn de criteria voor het vaststellen of een jeugdige in aanmerking komt voor een beoordeling conform lid 11:

    • a.

      de Poortwachter ontvangt van de school het relevante leerlingdossier; en

    • b.

      de Poortwachter beoordeelt het leerlingdossier volgens de richtlijnen van het Nederlands Kennisinstituut Dyslexie (NKD) wat onder andere inhoudt:

      • dat uit 3 Cito-toetsen (of vergelijkbare toetsen) na elkaar blijkt dat de jeugdige een grote achterstand heeft op technisch lezen op woordniveau. Tussen deze toetsen zit iedere keer minimaal 6 maanden. Bij Cito-toetsen betekent dit dat de jeugdige 3 keer een E- of V-(min)-score heeft op lezen; en

      • de school aantoonbaar extra begeleiding heeft aangeboden. Deze begeleiding moet voldoen aan eisen die staan omschreven in de ‘Brede Vakinhoudelijke Richtlijn Dyslexie’ waaronder minimaal ondersteuningsniveau 3; en

      • de lees- en spellingproblemen niet voortkomen uit laaggeletterdheid, gebrekkig onderwijs of andere problemen; en

    • c.

      de Poortwachter adviseert het college over het te nemen besluit op basis van zijn beoordeling van het leerlingdossier dat de school heeft opgesteld.

  • 11. De criteria voor het vaststellen of een jeugdige in aanmerking komt voor dyslexiezorg zijn:

    • a.

      de jeugdige heeft een toekennend besluit ontvangen naar aanleiding van de beoordeling van het leerlingdossier door de Poortwachter.

    • b.

      de aanbieder onderzoekt volgens de richtlijnen van het NKD in combinatie met het geldende Protocol Dyslexie en Diagnostiek en Behandeling; en

    • c.

      de aanbieder adviseert het college over het te nemen besluit op basis van het door hem verrichtte onderzoek.

  • 12. Jeugdigen kunnen alleen voor een vervoersvoorziening in aanmerking komen:

    • a.

      als het gaat om vervoer van een jeugdige naar en van de locatie waar de jeugdhulp plaatsvindt; en

    • b.

      gedurende de looptijd van de toekenning en het daadwerkelijke gebruik van de jeugdhulpvoorziening;

    • c.

      als team Leerlingenvervoer oordeelt dat dat er een (medische) noodzaak is om deze voorziening in te zetten.

Artikel 6 Beschikking

  • 1. Als de Medewerker of Lokale toegang door (een) gesprek(ken) met de jeugdige en/of ouders/vertegenwoordiger vaststelt dat een individuele voorziening noodzakelijk is, dan bevestigt hij dit schriftelijk aan de jeugdige en/of ouders/vertegenwoordiger.

  • 2. In de volgende gevallen wordt er altijd een beschikking afgegeven:

    • a.

      bij een toekenning of afwijzing van een pgb;

    • b.

      bij het afwijzen of niet in behandeling nemen van een aanvraag voor een individuele voorziening;

    • c.

      bij een verzoek van de jeugdige en/of ouders/vertegenwoordiger om een beschikking te ontvangen, binnen 8 weken na de datum van het gesprek waarin de aanvraag is gedaan.

  • 3. Voor alle besluiten die worden genomen geldt dat de datum van besluit de datum van toewijzing van de toegekende individuele voorziening is. In uitzonderlijke gevallen kan het besluit terugwerkende kracht hebben en kan worden gekozen voor een toewijzingsdatum in het verleden, echter nooit eerder dan de aanvraagdatum.

Hoofdstuk 3 Een persoonsgebonden budget (pgb)

Artikel 7 Individuele voorzieningen inkopen met een pgb

  • 1. Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 8.1.1 van de Jeugdwet.

  • 2. De jeugdige en/of ouders/vertegenwoordiger moeten voor een pgb een format van het college invullen (dit wordt het formulier PGB plan genoemd) en dit inleveren bij een Medewerker, de Lokale Toegang of team Leerlingenvervoer.

  • 3. In aanvulling op de wettelijke gronden kan het college een pgb (geheel of deels) weigeren. Redenen hiervoor zijn:

    • a.

      voor zover het pgb is bedoeld of wordt gebruikt voor andere kosten dan het leveren van de benodigde zorg. Onder andere kosten wordt o.a. verstaan kosten van:

      • i.

        tussenpersonen;

      • ii.

        belangenbehartigers

      • iii.

        administratie;

      • iv.

        reis en verblijf van hulpverleners;

    • b.

      als de Medewerker of Lokale toegang vindt dat de jeugdhulp die de jeugdige en/of ouders/vertegenwoordiger wil inkopen niet of onvoldoende zal bijdragen aan het beoogde resultaat;

    • c.

      als niet wordt voldaan aan de norm van de verantwoorde werktoedeling conform (Besluit) Jeugdwet.

    • d.

      als de aanvraag tot gevolg heeft dat één persoon meer dan 48 uur per week moet werken;

    • e.

      als het pgb bestemd is voor besteding in het buitenland;

    • f.

      als de (beoogd) beheerder van het pgb-budget ook de hulpverlener is;

    • g.

      als de (beoogd) beheerder van het pgb-budget betrokken is bij de jeugdhulporganisatie bijvoorbeeld als directeur/bestuurder;

    • h.

      als niet aantoonbaar is voldaan aan de meldplicht toetreding nieuwe jeugdhulpaanbieders of de meldplicht (Aanpassings)Wet toetreding zorgaanbieders (A) Wtza), behalve als de aanbieder valt onder een uitzondering van respectievelijk het Besluit Jeugdwet of Uitvoeringsbesluit Wtza.

  • 4. Aanvullend op de voorafgaande voorwaarden en weigeringsgronden kent het college een pgb voor jeugdhulp vanuit het sociale netwerk alleen toe als:

    • a.

      de jeugdige en/of ouders/vertegenwoordiger motiveert waarom dit tot hetzelfde of beter resultaat leidt dan de inzet van een professionele hulpverlener; en

    • b.

      de persoon uit het sociale netwerk die de hulp verleent, aangeeft dat de hulp aan de jeugdige en/of ouders hem niet overbelast; en

    • c.

      de persoon uit het sociale netwerk geen handelingen doet die alleen een geregistreerde professional mag doen; en

    • d.

      de persoon uit het sociale netwerk voldoet aan de volgende minimale (kwaliteits)criteria:

      • i.

        de hulpverlener heeft de competenties, kennis en vaardigheden nodig zijn om verantwoorde hulp te bieden en toont dit aan; en

      • ii.

        de hulpverlener overhandigt een VOG die bij start van de hulp niet ouder is dan 12 maanden (behalve als de hulpverlener een bloed- of aanverwant in de 1e en 2e graad is, zoals bedoeld in Boek 1 van het Burgerlijk wetboek); en

      • iii.

        de hulpverlener neemt bij (een vermoeden van) huiselijk geweld en kindermishandeling contact op met Veilig Thuis voor advies of het doen van een melding en maakt hierbij gebruik van de Meldcode Huiselijk geweld; en

      • iv.

        de hulpverlener meldt calamiteiten direct aan het buurtteam; en

      • v.

        de hulpverlener werkt aan de doelen zoals vastgesteld in het gezinsplan.

Artikel 8 Hoogte van een pgb-tarief

  • 1. De hoogte van een pgb wordt vastgesteld aan de hand van een formulier PGB plan dat jeugdige en/of ouders/vertegenwoordiger heeft ingevuld. In het formulier PGB plan staat in ieder geval:

    • a.

      Welke jeugdhulp de jeugdige en/of ouders/vertegenwoordiger gezien de hulpvraag willen inkopen met het pgb en wat het beoogde resultaat is; en

    • b.

      als van toepassing, welke jeugdhulp de jeugdige en/of ouders/vertegenwoordiger willen betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.

  • 2. Het pgb is gebaseerd op een uurtarief of gemiddeld resultaattarief en er wordt onderscheid gemaakt tussen drie soorten tarieven. Dit zijn het instellingstarief, het zelfstandige zonder personeel (zzp)-tarief en het informeel tarief.

  • 3. Van instellingstarief is sprake als de hulp verleend wordt door personen, met uitzondering van bloed- of aanverwanten in de 1e graad van de cliënt:

    • a.

      die in loondienst zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en een kopie van de inschrijving in het Handelsregister kunnen overhandigen ; en

    • b.

      die een kopie van hun (geanonimiseerde) arbeidsovereenkomst kunnen overhandigen waaruit blijkt welke cao wordt toegepast. Het moet daarbij gaan om een cao die voor de betreffende sector relevant is en die is aangemeld bij de directie UAW van het Ministerie van SZW; en

    • c.

      die hun SKJ of BIG registratie kunnen overhandigen als van toepassing. Als een registratie niet van toepassing is, dan worden overhandigd:

      • i.

        een kopie van een relevant diploma/registratie van een erkende Nederlandse instelling voor beroepsonderwijs dat is uitgereikt aan de beoogde hulpverlener(s) of vervoerder; en

      • ii.

        een VOG van de beoogd hulpverlener(s) of vervoerder die bij start van de hulp niet ouder is dan 12 maanden.

  • 4. Van een zzp-tarief is sprake als de hulp verleend wordt door personen, met uitzondering van bloed- of aanverwanten in de 1e graad van de client:

    • a.

      die aangemerkt zijn als zelfstandige zonder personeel (ook in collectief verband) en ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en een kopie van de inschrijving in het Handelsregister kunnen overhandigen; en

    • b.

      die hun SKJ of BIG registratie kunnen overhandigen als van toepassing. Als een registratie niet van toepassing is, dan worden overhandigd:

      • i.

        een kopie van een relevant diploma/registratie van een erkende Nederlandse instelling voor beroepsonderwijs dat is uitgereikt aan de beoogde hulpverlener(s) of vervoerder; en

      • ii.

        een VOG van de beoogd hulpverlener(s) of vervoerder die bij start van de hulp niet ouder is dan 12 maanden.

  • 5. Als de jeugdhulp geboden wordt door een bloed- of aanverwant in de 1e graad van de client is er altijd sprake van informeel tarief, behalve als er zwaarwegende redenen zijn om hiervan af te wijken.

  • 6. Als de documenten beschreven in lid 3 of lid 4 niet worden overhandigd, dan is er altijd sprake van informeel tarief.

  • 7. De jeugdhulp in pgb wordt toegekend met de tarieven genoemd in Bijlage 1. Dit is een tarief per eenheid, bijvoorbeeld uren of dagen.

  • 8. De hoogte van het pgb is de benodigde omvang van de individuele voorziening in uren of dagdelen keer het tarief.

  • 9. Het pgb is nooit hoger dan dat de goedkoopste voorziening in natura zou kosten die past bij wat nodig is.

  • 10. Uitgangspunt is dat, als het mogelijk en nodig is, jaarlijks per 1 januari de beschikbare loon-en prijsindexaties worden vertaald naar indexering van de tarieven.

Artikel 9 Opschorting betaling uit het pgb

  • 1. Het college kan de Sociale Verzekeringsbank (SVB) vragen om een geheel of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken. Dit kan alleen gemotiveerd als er bij een jeugdige en/of ouder een gegrond vermoeden is dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 8.1.4, eerste lid onder a, d of e van de wet.

  • 2. Het college kan de SVB gemotiveerd vragen om te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als sprake is van een opname in een Wet langdurige zorg (Wlz)- of Zorgverzekeringswet (Zvw)-instelling zoals in artikel 10 lid 2 sub e.

  • 3. Het college informeert de jeugdige en/of ouders/vertegenwoordiger schriftelijk over het verzoek op grond van het eerste en tweede lid.

Hoofdstuk 4 Overige bepalingen

Artikel 10 Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen individuele voorzieningen en pgb’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de Jeugdwet

  • 1. Zoals in artikel 8.1.2 van de wet staat, moet de jeugdige en/of ouders/vertegenwoordiger zelf of op verzoek alle feiten/omstandigheden melden die een verandering kunnen betekenen voor de beslissing over de toegekende voorziening.

  • 2. Het college kan een beslissing over een individuele voorziening of een pgb herzien of intrekken als wordt vastgesteld dat:

    • a.

      de jeugdige en/of ouders/vertegenwoordiger onjuiste of onvolledige gegevens hebben gegeven en het geven van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de jeugdige en/of ouders/vertegenwoordiger de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb niet meer nodig hebben;

    • c.

      de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb niet meer voldoet;

    • d.

      de jeugdige en/of ouders/vertegenwoordiger niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb;

    • e.

      de jeugdige langer dan 2 maanden verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet;

    • f.

      niet of niet meer is of wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening.

  • 3. Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen 6 maanden na de beslissing tot verstrekken niet is gebruikt voor de betaling van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 4. Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft herzien of ingetrokken, kan het college bij dwangbevel geheel of gedeeltelijk de geldswaarde invorderen van het pgb dat ten onrechte is genoten.

Artikel 11 Onderzoek naar recht- en doelmatigheid individuele voorzieningen en pgb’s

  • 1. Het college wijst de toezichthouders aan die toezicht houden op de naleving van rechtmatige en doelmatige uitvoering van de wet, waaronder de bestrijding van misbruik, oneigenlijk gebruik en niet-gebruik van deze wet en de besteding van het pgb.

  • 2. Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van individuele voorzieningen en pgb’s met het oog op de beoordeling van de recht- en doelmatigheid daarvan.

Artikel 12 Balans tussen prijs en kwaliteit van aanbieders van preventie, jeugdhulp, uitvoerders van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

  • 1. Bij het vaststellen van de tarieven voor preventie en jeugdhulp die derden leveren of kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering die derden uitvoeren, is het college gebonden aan artikel 2.3 in het Besluit Jeugdwet.

Artikel 13 Inspraak en medezeggenschap

  • 1. Het college betrekt de inwoners van de gemeente bij de voorbereiding van het jeugdhulpbeleid.

  • 2. Jeugdigen die jeugdhulp krijgen, hun ouders en vertegenwoordigers van cliëntgroepen mogen voorstellen voor het jeugdhulpbeleid doen en advies uitbrengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen over jeugdhulp. Het college zorgt ervoor dat zij ondersteund worden om hun rol effectief te vervullen.

  • 3. Inwoners van de gemeente kunnen deelnemen aan overleg over jeugdhulp. Zij kunnen ook zelf onderwerpen voor dit overleg aanmelden. Het college zorgt ervoor dat inwoners hiertoe geïnformeerd en ondersteund worden.

Artikel 14 Nadere regels

Het college kan nadere regels vaststellen ten aanzien van de artikelen 2 tot en met 7, artikel 11 en artikel 13 van deze verordening.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 15 Intrekking oude verordening

De Verordening Jeugdwet gemeente Utrecht 2024 wordt ingetrokken per 1 januari 2025.

Artikel 16 Overgangsbepalingen

  • 1. Aanvragen voor jeugdhulp die bij het college zijn ingediend voor 1 januari 2025 en waarop nog niet is beslist wanneer deze verordening in werking treedt, worden afgehandeld volgens de Verordening Jeugdwet gemeente Utrecht 2024.

  • 2. Aanvragen voor jeugdhulp die bij het college zijn ingediend tussen 1 januari en 1 juli 2025 en waarop nog niet is beslist wanneer deze verordening wijzigt, worden afgehandeld volgens de Verordening Jeugdwet gemeente Utrecht 2025 die geldt op 1 januari 2025.

  • 3. Een recht op een lopende voorziening blijft gehandhaafd, totdat het college een nieuw recht heeft vastgesteld.

Artikel 17 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt per 1 januari 2025 in werking.

Artikel 18 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Jeugdwet gemeente Utrecht 2025.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 26 september 2024.

De burgemeester

Sharon A.M. Dijksma

De plv. griffier,

Gijs Corten

Bijlage

Pgb-tarieven

Het pgb wordt bepaald op basis van de begroting die de jeugdige en/of ouders/vertegenwoordiger en Medewerker hebben gemaakt. Onderstaande tarieven zijn daarbij de maximale tarieven waarmee een pgb wordt berekend en die binnen het pgb gedeclareerd mogen worden bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Als de werkelijke kosten van de voorziening lager liggen dan de in deze bijlage genoemde maximale bedragen, worden de werkelijke kosten in de vorm van een pgb toegekend. Ondersteuning inkopen die duurder is dan de onderstaande tarieven is toegestaan: in dit geval moet de jeugdige en/of ouders zelf het verschil tussen het ingekochte tarief en het maximumtarief bijbetalen aan de SVB.

Zorgcategorie

Eenheid

Instellingstarief

zzp tarief

Informeel tarief

Ambulante begeleiding individueel

uur

68,07

55,39

23,49

Ambulante begeleiding groep

dagdeel

61,16

49,62

23,49

Persoonlijke verzorging

uur

61,16

49,62

23,49

Basis Jeugd GGZ

uur

95,78

78,46

nvt

Gespecialiseerde Jeugd GGZ

uur

122,32

100,39

nvt

Kortdurend verblijf

etmaal

261,94

nvt

35,24

Vervoer individueel

rit

35,76

nvt

nvt

Vervoer groep

etmaal

9,15

nvt

nvt

Ambulante begeleiding individueel, ambulante begeleiding groep, persoonlijke verzorging, basis Jeugd GGz, gespecialiseerde Jeugd GGz, vervoer individueel en vervoer groep vallen onder ambulante specialistische jeugdhulp. Kortdurend verblijf valt onder niet-gezinsgericht logeren en wonen.

De instellings- en zelfstandige zonder personeel (zzp)- tarieven zijn vastgesteld op basis van normatieve berekeningen: dat zijn toepasbare cao, plus opslagen, zoals bedoeld in de Algemene maatregelen van Bestuur (AmvB) reële prijzen. De afslag voor het ZZP-tarief in verband met lagere overhead is vastgesteld op 17%.

Het informele tarief is gebaseerd op het tarief bij de Wet langdurige zorg voor niet-professionals. Het tarief voor kortdurend verblijf in het sociale netwerk is gebaseerd op het historisch tarief uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Het wettelijke minimumloon is de ondergrens.

De in deze verordening genoemde bedragen zijn, voor zover van toepassing, inclusief btw.

De in deze verordening opgenomen tarieven zijn bruto. Dat betekent dat hierin alle kosten besloten zijn, waaronder eventuele werkgeverslasten op het moment dat jeugdige en/of ouder een overeenkomst in loondienst aangaat met de hulpverlener(s) in het kader van werkgever voor personeel aan huis.

Bijlage Toelichting bij Verordening Jeugdwet gemeente Utrecht 2025

Toelichting bij Verordening Jeugdwet gemeente Utrecht 2025

In deze toelichting staan sommige artikelen uit de Verordening uitgebreider beschreven. Deze toelichting is aanvullend op de Verordening en het is expliciet de bedoeling om deze toelichting samen met de Verordening te lezen.

Artikel 1 lid 7

Toegang tot een individuele voorziening is via een verwijzing.

Artikel 1 lid 9

Waar ‘Medewerker’ in de Verordening staat, heeft het college die bevoegdheden ook. In de praktijk zal met name de Medewerker de handelingen en besluitvorming uitvoeren.

Artikel 1 lid 13

Een vertegenwoordiger kan zijn:

Gemachtigde: persoon of rechtspersoon aan wie jeugdige en/of ouder een machtiging heeft gegeven om hem/haar te vertegenwoordigen. Uit de machtiging moet blijken waar de machtiging over gaat, dus bijvoorbeeld alle communicatie of alleen communicatie tijdens de onderzoeksfase en besluitvorming of alleen voor de bezwaarprocedure of beheer van de pgb- gelden.

Wettelijk vertegenwoordiger:

- ouder of voogd van een kind jonger dan 18 jaar.

- een andere persoon of rechtspersoon die door de rechter is aangewezen om de zaken te regelen. Dit kan een curator, mentor of bewindvoerder zijn.

Artikel 1 lid 14

De selectiefunctionaris, inrichtingsarts en directeur zijn werkzaam bij een Justitiële Jeugdinrichting.

Artikel 1 lid 8

Sinds 1 januari 2022 is het nieuwe woonplaatsbeginsel Jeugd van kracht. Het woonplaatsbeginsel in de Jeugdwet regelt welke gemeente (financieel) verantwoordelijk is voor de jeugdhulp. Kort samengevat ligt als hoofdregel de verantwoordelijkheid bij de gemeente waar de jeugdige zijn woonadres heeft volgens de Basisregistratie Personen (de BRP). Deze definitie is van toepassing voor jeugdhulp zonder verblijf. Verblijft een jeugdige bij een jeugdhulpaanbieder, pleegouder, in een instelling voor opvang of beschermd wonen of in een justitiële jeugdinrichting dan geldt een uitzondering op de hoofdregel. Dan is voor alle jeugdhulp de woonplaats de gemeente verantwoordelijk waar de jeugdige onmiddellijk voorafgaande aan zijn verblijf zijn woonadres had in de zin van de BRPAls er sprake is van de uitzondering op de hoofdregel dan adviseert en informeert een lokale toegang uit een andere gemeente ons over aanvragen, herindicaties en wijzigingen in de situatie van de jeugdige.

Artikel 2 lid 1

De basisvoorzieningen opgroei-en opvoedondersteuning zijn er voor alle jeugdigen en ouders die ondersteuning nodig hebben bij de ontwikkeling, het opgroeien of de opvoeding. Dit kan gaan om preventieve en/of lichte ondersteuning op het gebied van (dit is geen uitputtende lijst): meedoen in de samenleving, gezond en veilig opgroeien, mentale gezondheid, passende kinderopvang, schulden, seksualiteit en relaties en opvoeden. Het uitgangspunt is dat de ondersteuning groepsgericht wordt aangeboden, tenzij op basis van professionele afweging geconcludeerd en gemotiveerd is dat individuele ondersteuning beter passend is. De ondersteuning kan worden geboden door vrijwilligers en professionals.

De buurtteams jeugd en gezin bieden in alle buurten generalistische basishulp. Dit is hulp en ondersteuning voor jeugdigen (kinderen, jongeren) en/of ouders dichtbij, meestal thuis op alle leefgebieden, bijvoorbeeld bij (dit is geen uitputtende lijst) opvoedingsvragen, schulden, hulp bij woonproblematiek of dakloosheid, verslaving en relaties. Jeugdigen en ouders kunnen bij de buurtteams terecht als zij op een of meerdere leefgebieden hulp nodig hebben of een probleem ervaren. De buurtteams bieden ambulante hulp/ ondersteuning en begeleiding en voeren geen behandeling uit. De buurtteams zetten zich in om een stabiele gezinssituatie te realiseren of daarin een duurzame verbetering te organiseren voor die jeugdigen en/of ouders die dat nodig hebben. Daarbinnen hebben zij specifiek aandacht voor de ontwikkeling van jeugdigen en het waarborgen van hun veiligheid. De basishulp kan ook gaan om spoedeisende situaties waarbij op korte termijn hulp of ondersteuning moet worden ingezet. Ook voor generalistische basishulp geldt het uitgangspunt dat de ondersteuning groepsgericht wordt aangeboden, tenzij op basis van professionele afweging geconcludeerd en gemotiveerd is dat individuele ondersteuning beter passend is. 

Artikel 2 lid 2 sub a

Specialistische jeugdhulp is specialistische begeleiding en behandeling. Ook hier geldt het uitgangspunt dat dit groepsgericht wordt aangeboden, tenzij op basis van professionele afweging geconcludeerd en gemotiveerd is dat individuele begeleiding/behandeling beter passend is. Het is voor kwetsbare jeugdigen met een beperking, psychisch of psychosociaal probleem waarbij de inzet specialistische expertise noodzakelijk is, zoals (dit is geen uitputtende lijst) van een orthopedagoog, psycholoog, psychotherapeut of psychiater. Specialistische jeugdhulp wordt over het algemeen geboden door specialistische buurtgerichte teams die in alle wijken in Utrecht actief zijn.

Pleegzorg is jeugdhulp waarbij een jeugdige (in deeltijd) verblijft in een pleeggezin. Het doel van pleegzorg is het bieden van een veilige, gestructureerde opvoedsituatie in een gewone gezinssituatie. Deze zorg kan voor een korte periode zijn, maar is ook bedoeld voor jeugdigen voor wie er geen uitzicht is op terugkeer naar de biologische ouder(s). En de plaatsing kan gepland en in acute situaties ook ongepland zijn. Pleegzorg kan ook ingezet worden ter ontlasting van het gezin en het gezinsgericht en niet-gezinsgericht logeren en wonen, bijvoorbeeld in de vorm van weekendpleegzorg. Conform landelijke richtlijn is in Utrecht de toewijzing voor pleegzorg standaard tot 21 jaar, waarbij verlenging tot 22 of tot 23 jaar mogelijk is.

Bij gezinsgericht logeren & wonen verblijft een jeugdige (in deeltijd) in een voorziening die zoveel mogelijk lijkt op een gezin: kleinschalig, met vaste opvoeders en waar mogelijk en passend in de buurt. De plaatsing kan zowel gepland als ongepland zijn. De vaste opvoeders bieden, in tegenstelling tot pleegouders, professionele ondersteuning aan jeugdigen. Zij zijn de vaste en vertrouwde gezichten voor de jeugdigen. Net als bij opvoedsituaties bij biologische ouders kunnen bij deze gezinsgerichte voorzieningen variaties bestaan zoals co-opvoederschap. Deze vorm van jeugdhulp kan verschillende doelen hebben zoals het in balans brengen van draagkracht en draaglast in het (pleeg)gezin of het voorkomen van escalaties doordat de jeugdige enkele dagen gaat logeren. Ook kunnen jeugdigen er, als dit voor hen het best passend is, voor langere tijd wonen.

Niet-gezinsgericht logeren & wonen zijn alle vormen van specialistische jeugdhulp waarbij een jeugdige niet in een pleeggezin of gezinsgerichte voorziening logeert of woont. De plaatsing kan zowel gepland als ongepland zijn. Dit kan bijvoorbeeld gaan om (deeltijd) residentieel verblijf maar ook om tijdelijk verblijf van een jeugdige in een als voor behandeling een tijdelijke opname essentieel is (jeugdige woont thuis). Ook bij deze vorm van jeugdhulp wordt gestreefd naar zoveel mogelijk kleinschaligheid en integraal en gezinsgericht werken.

Artikel 2 lid 2 sub c

De hoogspecialistische jeugdhulp bij de essentiële functies is voor kwetsbare jeugdigen met zeer complexe problemen waarbij de veiligheid van de jeugdige en/of de ontwikkeling van de jeugdige door de aard van de problematiek zeer ernstig in het geding is. Zeer complexe problemen zijn een samenloop van meerdere problematieken zoals (dit is geen uitputtende lijst) gedragsproblemen, een (licht) verstandelijke beperking, psychische problemen. De aard van problematiek betreft in ieder geval de jeugdige zelf (zoals ernstige psychische problemen) maar er zijn ook vaak problemen in combinatie met de omgeving/het netwerk waar de jeugdige opgroeit.

De essentiële functies kunnen gaan om 1. open behandelgroepen waar jeugdigen verblijven, vrije tijd besteden en naar school gaan, 2. zorg en behandeling in een gesloten jeugdhulpinstelling voor jeugdigen met ernstige gedragsproblemen waardoor zij een gevaar vormen voor zichzelf en/of hun omgeving of 3. specialistische klinische opname en behandeling voor jeugdigen met psychiatrische problematiek. Zorg vanuit essentiële functies kan ook thuis (ambulant) worden geboden in de vorm van bijvoorbeeld consultatie, gesprek en/of huisbezoek, als onderdeel van en ondersteunend aan specialistische jeugdhulp of generalistische basishulp.

Artikel 2 lid 2 sub d

De Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) maakt namens alle gemeenten afspraken met aanbieders die schaarse en een landelijke functie vervullen in het zorglandschap. Dit kan gaan om jeugdigen en ouders met zeer complexe problemen en een hoge mate van comorbiditeit (meerdere psychische en lichamelijke problemen die elkaar beïnvloeden) waardoor deze zorg niet op lokale of (boven) regionale schaal geboden kan worden. De complexiteit van de problematiek en de meervoudigheid van de hulpbehoefte van deze jeugdigen stellen hoge eisen aan de expertise en kennis van de professionals. Het gaat daarom om de landelijke beschikbaarheid van hoogspecialistische en/of weinig voorkomende jeugdhulp, specialistische verblijfsfuncties en hulp in het kader van urgente crisissituaties. Ook kan het gaan om zorg en ondersteuning voor jeugdigen en ouders met een weinig voorkomende aandoening. Deze zorg wordt geboden door een klein aantal gespecialiseerde instellingen voor cliënten uit het hele land. Denk hierbij aan de behandeling van jeugdigen met een zintuigelijke beperking.

Artikel 3 lid 4

Jeugdigen en ouders kunnen contact opnemen met het buurtteam jeugd en gezin, of met de Lokale toegang als zij buiten de gemeente Utrecht wonen. Zij hoeven nog geen geformuleerde hulpvraag te hebben voordat zij contact opnemen met het buurtteam jeugd of gezin of de Lokale toegang. Tijdens het gesprek of seriegesprekken met de Medewerker of de Lokale toegang wordt samen de behoefte en vervolgens de doelen geconcretiseerd. De behoefte kan ook bestaan uit hulp bij aanverwante vragen bij jeugdhulp bijvoorbeeld op het gebied van inkomen, schulden, onderwijs, wonen, scheiden, onveiligheid of (weer) meedoen (hieronder leefgebieden genoemd).

De Medewerker of de Lokale toegang wijst de jeugdige en/of ouders/vertegenwoordiger erop dat zij een familiegroepsplan kunnen maken. Dat is een hulpverleningsplan of plan van aanpak dat jeugdigen en/of ouders opstellen samen met bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige en/of ouders behoren.

Ook wijst de Medewerker of de Lokale toegang de jeugdige en/of ouders erop dat zij zich kunnen laten bijstaan door een onafhankelijk clientondersteuner of onafhankelijk vertrouwenspersoon. JeugdStem voert in opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), het onafhankelijk vertrouwenswerk voor de Jeugdwet uit. Zowel cliëntondersteuners als vertrouwenspersonen kunnen informatie en advies geven aan jeugdigen en ouders die vragen hebben over de jeugdhulp. De cliëntondersteuner kan jeugdige en/of ouders al bijstaan op het moment dat er wordt gezocht naar hulp. Hij ondersteunt dan bij inhoudelijke/hulpverlenende gesprekken en kan ook de jeugdige en/of ouders helpen in het gesprek bij het zoeken naar passende hulp. De vertrouwenspersoon doet dat niet. De vertrouwenspersoon ondersteunt een cliënt bij het bespreekbaar maken van vragen, problemen of klachten en daarover helderheid te krijgen. Als dit is opgelost, dan stopt ook de ondersteuning van de vertrouwenspersoon. De vertrouwenspersoon ondersteunt niet bij inhoudelijke hulpverleningsgesprekken, maar enkel bij vraag/klachtgesprekken.

Artikel 3 lid 7

Wanneer een huisarts, medisch specialist of jeugdarts een verwijzing naar een individuele voorziening afgeeft, dan zorgt het college voor inzet van de jeugdhulp. Dit kan via jeugdhulp in natura waarbij de jeugdhulpaanbieder samen met de jeugdige en/of ouders beoordeelt hoe lang de jeugdhulp nodig is. Bij verwijzing door een huisarts, medisch specialist of jeugdarts kan de jeugdhulpaanbieder het buurtteam betrekken om te bespreken welke hulp het buurtteam kan bieden en welke hulp de jeugdhulpaanbieder zal bieden.

Daarnaast kunnen jeugdigen en/of ouders de individuele voorziening inkopen door middel van een pgb als wordt voldaan aan de voorwaarden die in Jeugdwet en deze verordening staan opgenomen. Dit kan alleen na beoordeling door het buurtteam of team Leerlingenvervoer als het een vervoersvoorziening betreft

Artikel 4 lid 1

In het gesprek met de Medewerker of de Lokale toegang komen, zoals beschreven in dit lid, een groot aantal onderwerpen aan de orde. Er wordt besproken hoe de huidige situatie op verschillende leefgebieden is, wat de gewenste situatie is en hoe die gewenste situatie kan worden bereikt. Deze verkenning vindt vaak plaats in meerdere opeenvolgende gesprekken met jeugdige en/of ouders en de Medewerker of Lokale toegang. De Medewerker of Lokale toegang kan vragen stellen over het gezag van de jeugdige.

Tijdens deze gesprekken kunnen de jeugdige en/of ouders ook aangeven dat ze een individuele voorziening willen of nodig hebben.

Bij een aanvraag wordt nagegaan of een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling voorliggend is, zoals onder andere onderwijswetgeving, Wmo 2015 (behalve begeleiding als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo 2015), Wet Langdurige zorg (Wlz) of Zorgverzekeringswet (Zvw). Verpleegkundige handelingen vallen niet onder de Jeugdwet.

Artikel 4 lid 2

Nadat de Medewerker of de Lokale toegang de noodzakelijke hulp voor het gezin in kaart heeft gebracht, moet worden onderzocht of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige en/of ouders) en van het sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden. Hiervoor wordt een afwegingskader gehanteerd dat onder andere gebaseerd is op de zelfredzaamheid van de jeugdige en de beschikbaarheid, draagkracht en draaglast verhouding bij de ouders eventueel met inzet van personen uit het sociaal netwerk. Bij voldoende eigen kracht wordt geen individuele jeugdhulpvoorziening afgegeven, ook niet in de vorm van een pgb.

‘Eigen kracht’ kan verschillende zaken inhouden, zoals:

1. het aanspreken van een aanvullende verzekering;

2. het inzetten van vrijwilligers of mensen uit het sociale netwerk;

3. mogelijkheden van de ouder zelf. Ouders moeten gemotiveerd aangeven waarom en waardoor ze vastlopen aan de hand van voorbeelden.

Ad C Mogelijkheden van jeugdige of ouders

Voor alle leeftijden is het gebruikelijk dat ouders kinderen een woonomgeving bieden waarin hun fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat en zorg in de zin van verzorging, begeleiding en stimulans die nodig is bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid. Wanneer de verzorging en opvoeding van de kinderen intensiever is, wil dit niet zeggen dat de ouders, eventueel met behulp van het sociale netwerk, niet voldoende draagkracht hebben om de benodigde verzorging en opvoeding te bieden. Voor een verdere weging, in samenhang met de andere criteria, kunnen onderstaande punten gebruikt worden.

• is de ouder beschikbaar om de benodigde verzorging en opvoeding te bieden;

• is de ouder in staat de benodigde verzorging en opvoeding te bieden.

Ad D Draagkracht en draaglast

Soms is het zorgen voor een kind, al dan niet in combinatie met andere factoren in het leven van ouder(s), zo zwaar dat sprake is van overbelasting van ouder(s). Er is dan geen of beperkt evenwicht meer tussen draagkracht (=belastbaarheid) en draaglast (=belasting), vaak gekenmerkt door fysieke en/of psychische klachten van de ouder(s). Vaak is het tijdelijk bieden van hulp voor een deel van de verzorging en opvoeding voldoende om dit evenwicht te herstellen, zodat de ouder(s) weer zelf volledig de verzorging en opvoeding kan gaan bieden. In de gevallen waar de benodigde verzorging en opvoeding door (dreigende) overbelasting niet of beperkt geboden kan worden en er geen andere oplossingen mogelijk zijn, kan hulp, binnen de reikwijdte van de Jeugdwet, toegekend worden als individuele jeugdhulpvoorziening.

Beoordeling van overbelasting

Factoren van belang voor het onderzoeken van de draagkracht zijn o.a.:

• Persoonskenmerken.

• Lichamelijke en geestelijke conditie.

• Andere activiteiten.

• Wijze van omgaan met de problemen.

• Motivatie/bereidheid voor de hulptaak.

• Het sociale netwerk.

Factoren van belang voor het onderzoeken van de draaglast zijn o.a.:

• Persoonskenmerken van de hulpvrager.

• Benodigde ondersteuningsintensiteit.

• Omvang en (on)planbaarheid van de taken.

• Ziektebeeld en prognose hulpvrager.

• Woonsituatie.

• Bijkomende sociale, emotionele of relationele omstandigheden.

De feitelijke situatie is het uitgangspunt bij het onderzoek naar bovenstaande factoren. Om deze factoren te kunnen onderzoeken moet vaak degene die de verzorging en opvoeding doet, zelf ook gehoord worden. Indien nodig kan ook (medisch) advies worden opgevraagd of kan toestemming gevraagd worden om contact op te nemen met de huisarts. Steeds moet duidelijk zijn hoe de overbelasting zich uit en wat deze inhoudt. Er moet een verband zijn tussen de overbelasting en de verzorging en opvoeding die iemand biedt. De met de overbelasting gepaard gaande klachten moeten duidelijk beschreven worden. Er zijn landelijk diverse vragenlijsten beschikbaar, zoals EDIZ, EDIZ-plus, CRA-D en CSI die indien gewenst gebruikt kunnen worden om het onderzoek naar de belastbaarheid van de hulpverlener verder te onderbouwen. Een vragenlijst kan onderdeel uitmaken van het brede onderzoek naar factoren die van belang zijn voor het bepalen van de draagkracht/draaglast. Bij (dreigende) overbelasting wordt daarnaast in het onderzoek ook gekeken naar andere oplossingen die kunnen bijdragen aan het verbeteren van het evenwicht van de draagkracht/draaglast. Te denken valt aan ondersteuning door een vrijwilliger en coaching door een mantelzorgcoach, maar ook aan het herinrichten van het huiselijk leven en/of werk waardoor de belasting minder wordt. Er kan van de huisgenoot worden gevraagd aanpassingen te doen in dit huiselijk leven en/of werk wanneer dit huiselijk leven en/of werk bijdragen aan de overbelasting. Wanneer de geldigheidsduur van de toekenning verlopen is en een herindicatie wordt aangevraagd, zal worden gekeken of en welke inspanningen zijn gedaan om de overbelasting terug te dringen.

Een individuele voorziening ter vervanging van de verzorging en de opvoeding van de overbelaste ouder kan niet worden ingevuld door middel van een pgb dat vervolgens uitgevoerd wordt door de overbelaste ouder of mantelzorger. Doel van de indicatie is immers het ontlasten van de ouder door het inzetten van hulp door anderen.

Ad E Samenstelling van het gezin en de woonsituatie

Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen. De ouders zorgen voor de opvoeding van hun kinderen. Dit houdt in: de aanwezigheid van een verantwoordelijk ouder of derde persoon, die zorgt voor hun geestelijk en lichamelijk welzijn en het bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid. Deze zorgplicht strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder (of verzorger), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de zorg bij (kortdurende) ziekte. Van ouders wordt verwacht maximaal te zoeken naar eigen oplossingen. Dit geldt ook bij (tijdelijke) uitval van de ouder in een éénoudergezin- of als beide ouders beperkingen ondervinden in de opvoeding en verzorging van de kinderen. De Medewerker of Lokale toegang onderzoekt, in geval er mantelzorg aanwezig is, wat in redelijkheid van een mantelzorger gevraagd kan worden.

Ad F Belang van de ouders om te voorzien in een inkomen

Tijdens het onderzoek wordt het belang van ouders om te participeren/werken/te voorzien in een inkomen besproken met de ouder(s). Daarbij moet worden uitgegaan van de (financiële en/of participatie/arbeid) situatie van ouder(s) zoals deze is op het moment van de aanvraag. Verschillende elementen kunnen hier een rol spelen en worden besproken met de ouder(s) zoals:

Als ouder(s) substantieel minder gaan werken/ baan opzeggen om de benodigde verzorging en opvoeding te bieden, bespreken welke consequenties t.a.v. wonen, dagelijks levensonderhoud, school, activiteiten jeugdige, draagkracht er kunnen zijn.

Motivatie van ouders om te participeren/werken. Het kan bijvoorbeeld voor ouders voor hun eigen ondersteuningsvraag belangrijk zijn om te participeren /werken. Ook kan arbeid /inkomen /carrière bijvoorbeeld zorgen voor meer draagkracht of een betere woonsituatie wat weer meer eigen mogelijkheden geeft en/of bijdraagt aan het probleemoplossend vermogen van jeugdige/ouder(s);

Dit is geen uitputtende lijst en dient per situatie beoordeeld te worden en in samenhang met de andere aspecten van het afwegingskader te worden gewogen. Tijdens het onderzoek kunnen elementen als deze worden besproken met de ouder(s). Bij dit onderzoek/gesprek wordt niet aan ouders gevraagd om informatie over de hoogte van het inkomen/vermogen of financiële situatie te overleggen. Ook wordt er geen inkomenstoets of financiële draagkrachtmeting bij ouder(s) uitgevoerd. Een aanvraag voor een individuele voorziening afwijzen omdat er voldoende vrij besteedbaar vermogen/ inkomen is (om bijvoorbeeld zelf zorg in te kopen) kan niet.

Artikel 4 lid 6

De jeugdige en/of ouders kunnen opmerkingen of aanvullingen maken op het gezinsplan.

Artikel 4 lid 8

Medewerkers van het buurtteam, de Lokale toegang en team Leerlingenvervoer zijn voldoende deskundig om aanvragen voor jeugdhulp te behandelen. Als er aanvullend specifieke expertise nodig is, dan kunnen zij deze specifieke expertise inschakelen voor oordeel of advies.

Artikel 5 lid 5

Met de transitie van de jeugdhulp in 2015 is alleen de zorg die onderdeel uitmaakte van het basispakket van de zorgverzekering overgeheveld naar de gemeente. Alleen vaktherapie als onderdeel van een multidisciplinaire behandeling van de Jeugd GGZ maakte onderdeel uit van dit basispakket. Zorg die onder het aanvullende pakket viel, waaronder op zichzelf staande vaktherapie, is niet overgeheveld. Vaktherapie is mogelijk in combinatie met specialistische ambulante hulp zodat de professional samen met de jeugdige/ouders en andere betrokkenen de juiste afwegingen kan maken hoe en wanneer vaktherapie in te zetten.

Artikel 5 lid 6

Als de vertegenwoordiger ook de uitvoerder van de jeugdhulp is of op een andere manier betrokken is bij de uitvoerende jeugdhulpaanbieder, dan kan de aanvraag voor een individuele voorziening worden afgewezen om de jeugdige en/of ouder te beschermen tegen misbruik. Bij deze afweging kunnen de volgende elementen een rol spelen:

  • 1.

    Is het een gemachtigde of wettelijke vertegenwoordiger?

  • 2.

    Hoe groot is de rol van de vertegenwoordiger in het proces?

  • 3.

    Wat is de functie/taak/rol van de vertegenwoordiger bij de jeugdhulpaanbieder?

Artikel 5 lid 7

Het pgb mag niet worden besteed aan reis-of verblijfskosten van de jeugdhulpverlener als die met de jeugdige (en ouders) meegaat op vakantie.

Artikel 5 lid 8

Als een individuele voorziening is toegekend voor jeugdhulp die alleen in of rond huis geboden kan worden, dan kan het pgb niet worden ingezet tijdens de dagen/weken dat de jeugdige (en ouders) op vakantie is.

Artikel 5 lid 9

Als de jeugdige en/of zijn ouders op vakantie gaan en zij jeugdhulp nodig hebben om te kunnen functioneren tijdens hun vakantie, dan kunnen zij het pgb inzetten voor jeugdhulp tijdens de vakantie. Dit is mogelijk voor maximaal 13 weken per 12 maanden dat het pgb is toegekend. Echter hiervan mag maximaal 6 weken aaneengesloten worden opgenomen. Dit is in lijn met de schoolvakantie in de zomer.

Het gaat alleen om een pgb dat al is toegekend en jeugdhulp door een hulpverlener die de jeugdhulp al biedt. Dit kan zijn een ouder, iemand uit het sociaal netwerk of een professional. Het gaat hier niet om de betaling van de reis-of verblijfkosten tijdens de vakantie.

Artikel 5 lid 10

Deze termijn van 6 weken is bepaald om te kunnen aansluiten op de lengte van de zomervakantie van basisscholen. Indien het pgb voor een kortere periode wordt toegekend, wordt het aantal van 13 weken naar rato berekend.

Artikel 5 lid 13

Conform artikel 5 eerste lid sub b is het uitgangspunt dat ouder(s) zelf verantwoordelijk zijn voor vervoer van de jeugdige van en naar de jeugdhulpaanbieder. Team Leerlingenvervoer beoordeelt, overeenkomstig artikel 2, tweede, derde en vierde lid, in elke individuele situatie of er specifieke omstandigheden zijn waardoor de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige of zijn ouder(s) onvoldoende zijn om de eigen verantwoordelijkheid voor het vervoer op zich te nemen.

Artikel 7 lid 3 sub a

Belangenbehartigers: bijvoorbeeld vertegenwoordigers en/of mensen die ondersteuning geven aan de jeugdige en/of de ouders waarbij niet de zorg wordt ingekocht.

Artikel 7 lid 3, sub c

Het is belangrijk dat hulpverleners werken volgens de norm van verantwoorde hulp conform (Besluit) Jeugdwet. Deze verplichting uit (Besluit) Jeugdwet is door de Vereniging Nederlandse Gemeente (VNG) in overleg met de brancheorganisaties uitgewerkt in een norm voor verantwoorde werktoedeling die uit drie onderdelen bestaat:

a. De norm verplicht jeugdhulpbieders tot het werken met geregistreerde professionals uit het Kwaliteitsregister Jeugd of het BIG-register.

b. Bij het toedelen van taken moet er rekening worden gehouden met de specifieke kennis en vaardigheden van de geregistreerde professional. De kennis en vaardigheden van de professionals dienen passend te zijn bij de hulpvraag van de jeugdige en/of ouders.

c. Jeugdhulpaanbieders moeten ervoor zorgen dat deze geregistreerde professionals kunnen werken volgens hun professionele standaarden (beroepscodes, vakinhoudelijke richtlijnen).

Leidend bij het toepassen van de norm van verantwoorde werktoedeling is het principe “comply or explain”. Dat betekent de jeugdhulp moet worden uitgevoerd door geregistreerde professionals, tenzij jeugdige en/of ouder/vertegenwoordiger op basis van het Kwaliteitskader Jeugd kan motiveren waarom dat niet wordt gedaan.

Artikel 7 lid 3 sub d

Het college kan de aanvraag in de vorm van een pgb (deels of geheel) afwijzen als de aanvraag tot gevolg heeft dat één en dezelfde persoon meer dan 48 uur per week moet werken. Bij het vaststellen of deze 48 uur per week overschreden wordt, kunnen alle betaalde werkzaamheden worden meegewogen. Deze bepaling is bedoeld om overbelasting te voorkomen.

Artikel 7 lid 3 sub e

Het college kan een pgb (deels of geheel) weigeren als het pgb bestemd is voor besteding in het buitenland. Bij deze afweging kunnen de volgende elementen een rol spelen:

  • 1.

    Is het doorzetten van de jeugdhulp noodzakelijk?

  • 2.

    Om welk soort jeugdhulp gaat?

  • 3.

    Wat is de duur?

Artikel 8 lid 3

Instellingen dienen aan te tonen of en zo ja, welke (relevante) CAO zij volgen. Als zij de relevante CAO voor de betreffende beroepssector slechts gedeeltelijk volgen dienen zij aan te tonen welke onderdelen van de CAO zij toepassen en welke werkgeverslasten dit met zich meebrengt. De Medewerker weegt en motiveert vervolgens of het gedeeltelijk volgen van de CAO en de daarmee gemoeide werkgeverslasten zodanig zijn, dat dit het toekennen van het instellingstarief rechtvaardigt.

Artikel 8 lid 4 sub a

Personen die werkzaam zijn binnen een collectief van zelfstandig werkende professionals én zorginstellingen die de in de sector geldende CAO niet naleven ontvangen het zzp-tarief. In al deze situaties is sprake van het ontbreken van of minder werkgeverslasten waardoor, als gevolg van aannemelijke minderkosten, het maximale tarief wordt verlaagd met 17%.

Artikel 9 lid 2

Het college kan de Sociale Verzekeringsbank (SVB) gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als sprake is van een opname in een Wet langdurige zorg (Wlz)-of Zorgverzekeringwet (Zvw)-instelling die langer dan twee maanden duurt. Dit zal met name het geval zijn bij de inzet van persoonlijke verzorging.