Verordening Sociaal Domein 2025 gemeente Venray

Geldend van 01-01-2025 t/m heden

Intitulé

Verordening Sociaal Domein 2025 gemeente Venray

De raad van de gemeente Venray;

gelezen het advies van B en W, d.d. 9 juli 2024

gelezen het advies van de commissie Leven d.d. 5 september 2024

gelet op de Participatiewet, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs), Wet inburgering 2021 (Wi 2021), Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), Jeugdwet, Leerlingenvervoer (Llv), Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet voortgezet onderwijs 2020(WVO 2020)

besluit vast te stellen de volgende verordening:

Verordening Sociaal Domein 2025 gemeente Venray

1 Inleiding verordening Sociaal Domein

Deze verordening sluit aan bij de kadernota Sociaal Domein ‘De volgende stap’ en geeft gemeentelijke regels over de volgende onderwerpen:

  • werken en meedoen in de samenleving

  • gezond en veilig opgroeien

  • wonen in een veilige en gezonde omgeving

  • vervoer naar school

  • lage inkomens en geldzorgen

  • de vorm van de hulp

  • afspraken tussen inwoner en gemeente

  • inwonerparticipatie

In de kadernota Sociaal Domein stellen we het leven van de inwoner en de omgeving centraal. Verder gaan we uit van ‘positieve gezondheid’. Dit bestaat uit meer dan ‘niet ziek zijn’ en richt zich op de inwoner, hoe de inwoner meer veerkracht krijgt en wat het leven betekenis geeft. We richten ons daarom op de inwoner en de omgeving. Hoe kunnen we de inwoner en de omgeving sterker maken zodat de inwoner geen hulp van de gemeente (meer) nodig heeft.

1.1 Waarom deze regels?

Het is belangrijk dat inwoners actief kunnen meedoen in de samenleving en hun financiën op orde hebben. Ook is het belangrijk dat inwoners een eigen huishouden kunnen voeren en dat kinderen gezond en veilig opgroeien. Inwoners moeten in de eerste plaats daar zelf voor zorgen. Lukt dat niet, dan is het de taak van de gemeente om inwoners te helpen. De wetgever heeft wetten gemaakt waarin dat staat. Het gaat om de volgende wetten:

  • Participatiewet (PW)

  • Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW)

  • Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ)

  • Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs)

  • Wet inburgering 2021 (Wi 2021)

  • Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015)

  • Jeugdwet

  • Leerlingenvervoer (Llv)

  • Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet voortgezet onderwijs 2020(WVO 2020)

  • Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz)

De regels in deze verordening zijn nodig om de wettelijke taken goed te kunnen uitvoeren. Deze regels vullen de wettelijke regels aan. Het zijn regels op hoofdlijnen. Soms zijn er nog extra regels nodig waarin bepaalde zaken worden uitgewerkt. Burgemeester en wethouders kunnen zulke uitvoeringsregels maken. Die regels staan niet in deze verordening, maar in andere regelingen, zoals het besluit nadere regels of beleidsregels. Op verschillende plekken in de verordening zijn wetsartikelen opgenomen. Die artikelen zijn wel iets anders opgeschreven. Dat maakt ze beter leesbaar. Zo zijn de hoofdlijnen van het gemeentelijke sociaal domein goed te zien en kan de lezer de samenhang tussen de regels ontdekken.

1.2 Uitgangspunten van de regels

De regels in deze verordening zijn geschreven vanuit een aantal uitgangspunten. De regels:

  • zijn goed leesbaar

  • kunnen goed uitgevoerd worden en zijn duidelijk voor de inwoners

  • zijn afgestemd op elkaar

  • sluiten aan bij de wetten die hierboven zijn genoemd

  • helpen om de doelen van de wetgever te bereiken en belangrijke internationale regels na te komen

  • houden de administratieve lasten/kosten voor inwoners en de gemeente zo laag mogelijk

1.3 Kernwaarden

Bij het toepassen van de regels uit deze verordening houdt de gemeente rekening met de genoemde wetten. De gemeente zorgt ervoor dat het gevolg van een besluit past bij de bedoeling van die wetten. De gemeente gaat daarbij uit van de volgende kernwaarden:

Inwoners zijn in de eerste plaats (als het mogelijk is) zelf verantwoordelijk om hun eigen doelen te realiseren en zetten zich daar ook voor in.

De gemeente helpt waar dat nodig is en stimuleert inwoners om zelf oplossingen te vinden voor hun hulpvraag bijvoorbeeld met hulp van familie, vrienden en bekenden (de omgeving). De ondersteuning vanuit de gemeente is gericht op de intrinsieke motivatie van de inwoner en er wordt gehandeld vanuit vertrouwen.

Inwoners die hulp niet zelf kunnen regelen kan de gemeente extra ondersteunen om mee te doen aan de samenleving.

De gemeente Venray bevordert preventie, een sterke omgeving en een duurzame uitstroom en voorkomt instroom.

Gemeente Venray normaliseert de hulpvraag, versterkt de toegang tot ondersteuning en werkt samen met (zorg)aanbieders.

Gemeente Venray gaat voor maatwerk (hulp op maat voor wie dat echt nodig heeft).

Gemeente Venray zet in op vitale inwoners en een sterke omgeving.

Inwoners worden zoveel mogelijk thuis en in hun eigen wijk geholpen.

Deze kernwaarden geven richting aan de uitvoering van de verordening. Het zijn geen regels, maar principes en overtuigingen. Die vormen de basis van de regels. Bij ieder hoofdstuk staat aangegeven welke kernwaarden we belangrijk vinden voor dat hoofdstuk. Ten slotte: de begrippen die in deze verordening worden gebruikt, worden toegelicht in hoofdstuk 13.

1.4 Uitvoering van de regels

Bij het versterken van de omgeving willen we een samenwerkende en ondersteunende gemeente zijn. Daarom willen we duurzaam investeren in de omgeving. Het uitgangspunt is om actief de verbinding te leggen tussen inwoners, hun netwerken en de sociale omgeving. De omgeving gaat altijd voor op de hulp-op-maat. Bij hulp-op-maat verleend door aanbieders streven we naar duurzaam partnerschap.

1.5 Leeswijzer

Wat staat in deze verordening? Na de Inleiding staat eerst hoe en waar een inwoner hulp kan vragen aan de gemeente en hoe die hulpvraag wordt opgepakt. Daarna leggen we in een aantal hoofdstukken uit wat de belangrijkste regels zijn. Die regels gaan bijvoorbeeld over hulp van de gemeente om de stap naar werk te zetten (hoofdstuk 3), hulp bij de opvoeding van kinderen (hoofdstuk 4), vervoer naar school (hoofdstuk 6) hulp bij geldzorgen (hoofdstuk 7). In die hoofdstukken staat wanneer de inwoner hulp kan krijgen, wat die hulp inhoudt en welke rechten en plichten deze hulp geeft. Daarnaast zijn er enkele hoofdstukken over de vorm die de hulp heeft, over wat inwoners en gemeente van elkaar kunnen verwachten en hoe de hulp georganiseerd is (hoofdstuk 8-12). De verordening eindigt met een uitleg van belangrijke begrippen die in deze verordening worden gebruikt (deze woorden zijn dikgedrukt in de verordening) en met slotbepalingen (hoofdstuk 13 en 14).

Elk hoofdstuk begint met een korte inleiding. Daarin staat waarover het hoofdstuk gaat en welke kernwaarden voor dat hoofdstuk gelden. Daarna volgen de regels. Die regels zijn gebaseerd op de wetten die bij hoofdstuk 1.1 zijn genoemd. Bij elk artikel staat op welke wet of welke wetten het precies gebaseerd is. Dit kan per artikel en zelfs per hoofdstuk of paragraaf verschillend zijn. In deze verordening komt een aantal keer het woord ‘Gemeentewet’ voor. We bedoelen daarmee de wet die bepaalt dat de gemeenteraad zelf iets kan regelen. Bij een aantal artikelen staat de afkorting ‘Awb (Algemene wet bestuursrecht). Daarmee bedoelen we dat in de Awb specifieke bepalingen over dat onderwerp staan.

2 De hulpvraag

Soms lukt het inwoners niet om zelf hun problemen op te lossen. Inwoners kunnen dan hulp vragen aan de gemeente. In dit hoofdstuk staat hoe een inwoner die hulpvraag kan stellen. Ook staat in dit hoofdstuk hoe de hulpvraag wordt behandeld en hoe de gemeente tot een besluit komt. Uitgangspunt is dat alle hulpvragen in 1 keer kunnen worden gesteld. Maar voor bepaalde hulpvragen geldt soms een bijzondere route. In dit hoofdstuk staat ook, hoe inwoners en hulpverleners signalen kunnen doorgeven aan de gemeente, als ze zich zorgen maken over andere inwoners. Geeft de gemeente hulp, dan zorgt de gemeente ervoor dat de hulp aansluit bij andere vormen van hulp die de inwoner al krijgt. Inwoners en professionals kunnen ook informatie vinden op www.venray.nl.

Voor dit hoofdstuk gelden in ieder geval de volgende kernwaarden:

De gemeente helpt waar dat nodig is en stimuleert inwoners om zelf oplossingen te vinden voor hun hulpvraag bijvoorbeeld met hulp van familie, vrienden en bekenden (de omgeving). De ondersteuning vanuit de gemeente is gericht op de intrinsieke motivatie van de inwoner en er wordt gehandeld vanuit vertrouwen.

Inwoners die hulp niet zelf kunnen regelen kan de gemeente extra ondersteunen om mee te doen aan de samenleving.

Gemeente Venray normaliseert de hulpvraag, versterkt de toegang tot ondersteuning en werkt samen met (zorg)aanbieders.

2.1 Melding bij de gemeente

[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Wvggz, Llv, Wi]

2.1.1 Melden hulpvraag

  • 1. Inwoners die hulp nodig hebben kunnen zich melden bij de gemeente. Dat kan digitaal (gemeente@venray.nl), schriftelijk (postbus 500, 5800 AM Venray), of telefonisch (0478-52 33 33).

  • 2. Inwoners die maatschappelijke opvang nodig hebben, kunnen zich ook rechtstreeks melden bij de gemeente Venray, Raadhuisstraat 1 te Venray.

  • 3. Voor sommige vormen van hulp kan de inwoner (direct) een aanvraag doen. De inwoner kan een aanvraag doen voor de volgende vormen van hulp:

    • a.

      een bijstandsuitkering voor levensonderhoud

    • b.

      een IOAW- of IOAZ-uitkering

    • c.

      bepaalde inkomensvoorzieningen

    • d.

      jeugdhulp

    • e.

      persoonlijke ondersteuning bij werk en voorzieningen die het werk ondersteunen

    • f.

      Leerlingenvervoer

  • In artikel 2.3.1 staat verder hoe een aanvraag kan worden gedaan.

  • 4. De werkgever kan ook een aanvraag doen voor persoonlijke ondersteuning bij werk en voorzieningen die het werk ondersteunen.

  • 5. Als het nodig is helpen de medewerkers van de gemeente inwoners bij het vinden van de juiste medewerker, voor een gesprek over de hulpvraag.

  • 6. De gemeente zorgt ervoor, dat inwoners goed worden geïnformeerd over de mogelijkheden om een melding of een aanvraag te doen.

  • 7. Iemand anders kan ook (samen met de inwoner) een melding of, met een machtiging, een aanvraag namens de inwoner doen.

  • 8. Iedereen die zich zorgen maakt over het gedrag van een ander, kan dat melden. Voor deze meldingen bestaat het Advies- en meldpunt verward gedrag. Het Advies- en meldpunt neemt de melding in ontvangst voor de gemeente en onderzoekt of de inwoner moet worden geholpen.

2.1.2 Doel en procedure melding

  • 1. Het doel van de melding is om de hulpvraag te bespreken en te onderzoeken of er hulp nodig is. De gemeente nodigt de inwoner uit voor een gesprek met een medewerker van de gemeente. Na overleg met de inwoner bepaalt de gemeente of, waar en wanneer het gesprek is en welke gegevens de inwoner moet meenemen. Als een gesprek nodig is kan dit bij de inwoner thuis zijn, als dit belangrijk is voor de hulpvraag.

  • 2. De inwoner zorgt ervoor dat de gemeente alle gegevens krijgt die nodig zijn voor het gesprek over de hulpvraag.

  • 3. De gemeente informeert de inwoner over de gratis hulp die een cliëntondersteuner kan geven.

  • 4. De inwoner kan zelf een plan opstellen waarin de inwoner uitlegt hoe haar persoonlijke situatie is. In dat plan geeft de inwoner ook aan wat te willen bereiken met de vraag (dat plan heet een persoonlijk plan of een familiegroepsplan). De inwoner krijgt de gelegenheid om na de melding binnen 7 dagen een persoonlijk plan in te leveren bij de gemeente. De termijn van 7 dagen geldt niet voor jeugdhulp.

2.2 Gesprek na de melding

[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv]

2.2.1 Doel en procedure van het gesprek

  • 1. Het doel van het gesprek is om een goed beeld te krijgen van de hulpvraag, van het resultaat dat de inwoner wil bereiken en van haar persoonlijke situatie. Het gesprek vindt zo snel mogelijk na de melding plaats.

  • 2. De inwoner kan iemand meenemen naar het gesprek voor ondersteuning. De inwoner kan ook gebruik maken van een cliëntondersteuner.

  • 3. De inwoner laat een geldig identiteitsbewijs zien, tenzij de medewerker de identiteit al eerder heeft vastgesteld. Voor de Jeugdwet is het genoeg het Burgerservicenummer te controleren. Dit kan met een document waar dit op staat of met een check in de Basisregistratie Personen.

  • 4. Als de inwoner een persoonlijk plan of een familiegroepsplan heeft gemaakt, betrekt de medewerker dit plan bij het gesprek.

2.2.2 Gesprek en onderzoek

  • 1. De medewerker bespreekt met de inwoner de melding en onderzoekt als volgt:

  • Stap 1: De gemeente stelt eerst vast wat de hulpvraag van de inwoner is en welk resultaat de inwoner daarmee wil bereiken.

  • Stap 2: De gemeente onderzoekt wat de inwoner zelf kan doen om het probleem op te lossen (eigen kracht), al dan niet met gebruikelijke hulp, met algemeen gebruikelijke voorzieningen, met hulp van anderen uit het sociale netwerk of van andere organisaties of met andere voorzieningen.

  • Stap 3: De gemeente stelt hierna vast welke problemen, beperkingen of (on)mogelijkheden er precies zijn die belangrijk zijn voor het beoordelen van de hulpvraag.

  • Stap 4: De gemeente bepaalt welke aanvullende hulp de gemeente kan geven om het probleem op te lossen en het gewenste resultaat te bereiken.

  • 2. Informatie die de medewerker na het gesprek ontvangt, betrekt de medewerker bij haar onderzoek.

  • 3. Het gesprek kan telefonisch plaatsvinden als dat voldoende is voor het beoordelen van de hulpvraag.

  • 4. Als het nodig is, betrekt de medewerker ook anderen bij het gesprek of onderzoek. Als de inwoner mantelzorg krijgt, gaat de medewerker na of de mantelzorger ondersteuning nodig heeft.

  • 5. Gaat het om Wmo- of jeugdhulp, dan informeert de medewerker de inwoner over de mogelijkheid om te kiezen voor hulp in natura of een persoonsgebonden budget (pgb). Als de inwoner een pgb wil ontvangen, dan maakt een Bewustkeuzegesprek deel uit van het onderzoek. Dat gesprek gaat over de taken, werkzaamheden en verantwoordelijkheden die horen bij een pgb. Het gesprek gaat ook over de voorwaarden om een pgb te kunnen krijgen.

  • 6. Gaat het om Wmo-hulp waarvoor de inwoner een bijdrage in de kosten moet betalen, dan informeert de medewerker de inwoner hierover.

  • 7. De medewerker voert het gesprek vanuit het gedachtegoed van positieve gezondheid.

2.2.3 Leefzorgplan of plan van aanpak

  • 1. De medewerker maakt een leefzorgplan (Wmo en Jeugdwet) of als nodig een plan van aanpak van de uitkomsten van het onderzoek.

  • 2. Gaat het om een hulpvraag voor Wmo- of jeugdhulp, dan deelt de medewerker het leefzorgplan met de inwoner via de post. Opmerkingen of latere aanvullingen van de inwoner worden als bijlage aan het leefzorgplan toegevoegd. Door het ondertekenen van het leefzorgplan en het terugsturen naar de gemeente wordt de aanvraag gedaan (tenzij de inwoner al een aanvraag heeft gedaan).

2.3 Aanvraag

2.3.1 Aanvraag

[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Awb]

  • 1.

    De inwoner kan, uitgezonderd de hulpvragen, zoals bedoeld in artikel 2.1.1. lid 3, een aanvraag doen, nadat het onderzoek naar de hulpvraag is afgerond. Een Wmo- aanvraag kan worden ingediend nadat het onderzoek is afgerond, maar in ieder geval vanaf 6 weken, nadat de inwoner de melding heeft gedaan.

  • 2.

    Een aanvraag voor jeugdhulp kan worden gedaan zonder voorafgaand onderzoek naar de hulpvraag. De aanvraag kan schriftelijk en in bepaalde gevallen ook digitaal worden gedaan. Het doel van de aanvraag is te bepalen of de gemeente hulp gaat verlenen en zo ja, welke vorm die hulp dan heeft.

  • 3.

    De inwoner gebruikt een aanvraagformulier om een aanvraag te doen.

  • 4.

    Voor jongeren tot 27 jaar geldt een wettelijke zoektermijn van 4 weken naar werk en/of opleiding bij de melding om een voorziening bijstand. Naast de wettelijke uitsluitingen, kan de gemeente besluiten om de zoektermijn niet te hanteren indien daar redenen voor zijn.

2.3.2 Voorwaarden voor hulp-op-maat

[Jeugdwet, Wmo, Wgs, PW, IOAW, IOAZ]

  • 1.

    Vraagt de inwoner hulp die speciaal is afgestemd op de inwoner (hulp-op-maat), dan gelden in ieder geval de volgende voorwaarden:

    • a.

      De hulp is noodzakelijk om (1 van) de doelen van de in hoofdstuk 1.1 genoemde wetten te bereiken;

    • b.

      De inwoner heeft geen mogelijkheden om het gewenste resultaat op eigen kracht te bereiken. De inwoner kan dit resultaat ook niet op andere manieren bereiken, zoals met de inzet van hulp van huisgenoten, met mantelzorg, met hulp vanuit het sociale netwerk, met algemeen gebruikelijke voorzieningen of met behulp van andere voorzieningen of organisaties; en

    • c.

      De hulp is geschikt om het gewenste resultaat te bereiken en past bij de persoonlijke situatie van de inwoner.

  • 2.

    Voor sommige vormen van hulp zijn er in de wet of in deze verordening extra voorwaarden gesteld.

  • 3.

    De hulp-op-maat is niet duurder dan nodig en duurt niet langer dan nodig. De gemeente kiest daarom voor de goedkoopste voorziening die geschikt is om het gewenste resultaat te bereiken.

  • 4.

    Als er sprake is van een levenslange beperking of aandoening en er geen zicht op verbetering is, wordt de afweging gemaakt of hulp-op-maat voor onbepaalde tijd passend is. De gemeente onderzoekt periodiek of de hulp-op-maat nog passend is. Tussentijdse wijzigingen in omstandigheden en/of beleid kunnen van invloed zijn op de hulp-op-maat.

  • 5.

    De gemeente kan hulp-op-maat in ieder geval weigeren en/of afstemmen als:

    • a.

      de hulpvraag het gevolg is van verwijtbaar gedrag van de inwoner en zij deze hulpvraag had kunnen voorkomen; of als

    • b.

      de inwoner de gevraagde hulp zelf al heeft geregeld of ingekocht, voordat de gemeente een besluit heeft genomen, tenzij de gemeente daarvoor toestemming heeft verleend of achteraf de noodzaak nog vastgesteld kan worden; of als

    • c.

      de gemeente de noodzaak van de hulp niet kan vaststellen.

2.3.3 Advisering

[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Awb]

De gemeente zorgt ervoor dat de medewerker die een melding of aanvraag behandelt de deskundigheid heeft die nodig is om deze melding of aanvraag goed te kunnen beoordelen. Als de medewerker die deskundigheid niet heeft, zorgt de gemeente ervoor dat iemand die wel deskundig is een advies uitbrengt. Dit advies betrekt de gemeente bij de beoordeling van de melding of de aanvraag.

2.3.4 Beoordelen aanvraag

[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Awb]

  • 1.

    Om te bepalen of de gemeente hulp verleent, volgt de gemeente de stappen zoals vermeld in artikel 2.2.2 lid 1. Als deze onderzoekstappen al voor de aanvraag zijn doorlopen dan volgt in deze fase het besluit op de aanvraag op basis van de uitkomsten van het onderzoek.

  • 2.

    Indien een inwoner binnen 12 maanden na beëindiging van de voorziening bijstand een nieuwe aanvraag wil indienen, dan kan dat opnieuw eenvoudig gedaan worden.

2.3.5 Beslistermijn

[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Awb]

  • 1.

    De gemeente beslist zo snel mogelijk, maar in ieder geval binnen 8 weken nadat de aanvraag is ontvangen. Gaat het om een aanvraag in het kader van de Wmo, dan beslist de gemeente binnen 2 weken nadat de aanvraag voor Wmo-hulp is ontvangen. De beslistermijn kan schriftelijk worden verlengd als de inwoner onvoldoende gegevens heeft verstrekt. De gemeente vraagt de inwoner dan opnieuw om de ontbrekende gegevens te verstrekken.

  • 2.

    Als de gemeente een besluit niet binnen de vastgestelde termijn kan nemen, dan noemt de gemeente een nieuwe termijn waarbinnen het besluit wordt genomen.

2.4 Beslissing

[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Awb]

  • 1.

    De gemeente legt in een brief uit wat het besluit is en stuurt deze brief naar de inwoner. Als de inwoner een vertegenwoordiger heeft, dan wordt de brief naar die persoon gestuurd. In het besluit staat of de gemeente wel of geen hulp geeft. Als de gemeente hulp geeft, staat in het besluit ook of de hulp in natura, in de vorm van een pgb, in geld of op een andere manier wordt gegeven. Bij jeugdhulp en Wmo-hulp maakt het leefzorgplan deel uit van het besluit.

  • 2.

    Geeft de gemeente de hulp in natura (een product of een dienst) dan staat in het besluit in ieder geval:

    • a.

      welke hulp wordt toegekend en wat het doel van de hulp is;

    • b.

      wanneer de hulp ingaat en hoe lang de hulp duurt;

    • c.

      door wie de hulp wordt gegeven. Diegene die de hulp geeft, maakt samen met de inwoner afspraken over hoe de hulp wordt gegeven en

    • d.

      welke voorwaarden en verplichtingen er voor de hulp gelden.

  • 3.

    Geeft de gemeente de hulp in de vorm van een pgb, dan staat in het besluit in ieder geval:

    • a.

      voor welke hulp het pgb bedoeld is;

    • b.

      wat het doel is van die hulp;

    • c.

      hoe hoog het pgb is en hoe dat berekend is;

    • d.

      wanneer het pgb ingaat en wanneer het pgb eindigt;

    • e.

      hoe de besteding van het pgb verantwoord wordt en

    • f.

      welke voorwaarden en verplichtingen er voor het pgb gelden.

  • 4.

    Geeft de gemeente de hulp in de vorm van geld, dan staat in het besluit in ieder geval:

    • a.

      hoeveel geld het is;

    • b.

      voor welk doel het geld wordt gegeven;

    • c.

      wanneer het geld wordt betaald;

    • d.

      hoe vaak het geld wordt betaald en

    • e.

      welke voorwaarden en verplichtingen er gelden voor het ontvangen en uitgeven van geld.

  • 5.

    De gemeente informeert de inwoner in het besluit ook over een eventuele bijdrage in de kosten.

  • 6.

    De gemeente informeert de inwoner over de manier waarop bezwaar kan worden gemaakt tegen het besluit.

2.5 Uitzonderingen

2.5.1 Jeugdhulp via arts en andere hulpverleners

[Jeugdwet, Awb]

  • 1.

    De gemeente zorgt ervoor dat de jongere jeugdhulp krijgt, als de huisarts, jeugdarts of medisch specialist, gecertificeerde instelling of jeugdreclassering de jongere doorverwijst naar een jeugdhulpaanbieder.

  • 2.

    De gemeente maakt afspraken met de huisartsen, medisch specialisten, jeugdartsen, gecertificeerde instellingen en zorgverzekeraars over doorverwijzingen.

2.5.2 Spoedeisende gevallen

[Jeugdwet, Wmo, PW, Llv, Wgs]

In spoedeisende gevallen kan de gemeente afwijken van de normale procedure om ervoor te zorgen dat de inwoner de hulp krijgt die nodig is.

2.5.3 Inburgeringsplichtigen

[Wi]

Met de komst van de Wet inburgering 2021 (Wi) is de gemeente verantwoordelijk voor het aanbieden van passende inburgeringstrajecten aan nieuwe inburgeringsplichtigen. Statushouders worden vanuit een asielzoekerscentrum gekoppeld aan de gemeente Venray en zo snel mogelijk gehuisvest. Gezinsmigranten en overige migranten krijgen een kennisgeving van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) over de inburgeringsplicht. In de DUO portal krijgt de gemeente een seintje wanneer de statushouder, gezinsmigrant of overige migrant zich in de gemeente heeft ingeschreven of aan de gemeente is gekoppeld. Dat is het signaal dat de gemeente betrokkene moet uitnodigen voor de brede intake. De consulent Inburgering nodigt de statushouder, gezinsmigrant of overige migrant uit voor een brede intake.

2.5.3.1 Brede intake

  • 1.

    De gemeente neemt bij de inburgeringsplichtigen een brede intake af. De brede intake geeft een beeld van de startpositie en de ontwikkelingsmogelijkheden van de inwoner. In overleg met de inwoner en op basis van de uitkomsten van de brede intake geeft de gemeente invulling aan het inburgeringstraject.

  • 2.

    Statushouders, gezinsmigranten en overige migranten worden op het moment van inschrijving in de gemeente uitgenodigd voor de brede intake. De brede intake wordt vervolgens zo snel mogelijk afgenomen.

  • 3.

    De brede intake bestaat in ieder geval uit:

    • a.

      een onderzoek naar het onderwijsniveau en de werkervaring van de inwoner;

    • b.

      een onderzoek naar de persoonlijke situatie van de inwoner, zoals de fysieke en mentale gezondheid;

    • c.

      een verkenning van de mogelijkheden om het kind (indien van toepassing) van de inwoner deel te laten nemen aan de voorschoolse educatie, bedoeld in artikel 1.1 van de Wet kinderopvang, of de vroegschoolse educatie, bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs en

    • d.

      een leerbaarheidstoets.

  • 4.

    De gemeente brengt met de brede intake in ieder geval in kaart:

    • a.

      het taalniveau van de inwoner;

    • b.

      de mogelijkheden tot (arbeids)participatie;

    • c.

      de mate van zelfredzaamheid en

    • d.

      de wensen van de inwoner over inburgering en arbeidsparticipatie.

  • 5.

    De gemeente legt de uitkomsten van de brede intake schriftelijk vast in het Persoonlijk plan Inburgering en Participatie (PIP).

2.5.3.2 Persoonlijk plan Inburgering en Participatie (PIP)

  • 1.

    Na afronding van de brede intake en op basis van de hieruit ontvangen informatie, stelt de gemeente het Persoonlijk plan Inburgering en Participatie (PIP) op. Dit gebeurt zoveel mogelijk in samenspraak met de inburgeringsplichtige. In het PIP staat wat de inwoner moet doen om aan de inburgeringsplicht te voldoen. Het PIP geeft een compleet beeld van de rechten en plichten van de inwoner gedurende het inburgeringstraject. De gemeente stemt het plan af op de persoonlijke situatie, ontwikkelbehoeften en capaciteiten van de inwoner.

  • 2.

    De gemeente stelt het PIP vast uiterlijk binnen 10 weken na inschrijving van de inwoner in de Basisregistratie Personen (BRP) van de gemeente waar zij of zij wordt gehuisvest na verblijf in het AZC of naartoe verhuist. Dit is anders als betrokkene op dat moment nog niet woonachtig is in de gemeente. Voor gezinsmigranten en overige migranten geldt dan 10 weken na schriftelijke kennisgeving DUO en voor statushouders 10 weken na inschrijving in BRP gemeente.

  • 3.

    Wanneer de inwoner voor wie de leerroute al is vastgesteld verhuist naar de gemeente Venray, stelt de gemeente het PIP opnieuw vast. De leerroute die daarbij wordt vastgesteld, is gelijk aan de leerroute zoals die door de gemeente van vertrek is vastgesteld.

3 Werken en meedoen in de samenleving

Dit hoofdstuk gaat over werk en participatie (meedoen in de samenleving). Het is belangrijk dat inwoners in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien. De gemeente verwacht daarom van inwoners met een uitkering die kunnen werken, dat zij werk zoeken. De gemeente wil inwoners daarbij ondersteunen. Welke hulp de gemeente kan geven, staat in dit hoofdstuk. Die hulp noemen we ook wel: een voorziening. De gemeente heeft de inwoners goed in beeld en ontsluiten daarop een passend aanbod van voorzieningen. De gemeente is hier samen met partners en werkgevers verantwoordelijk voor. De gemeente kan iets terugvragen van inwoners met een uitkering. De gemeente vindt het belangrijk dat inwoners meedoen in de samenleving. Dat kan bij voorkeur via betaald werk, maar ook op andere manieren. Meedoen is niet alleen een verantwoordelijkheid van de inwoner zelf of van de gemeente, maar ook van de samenleving (omkijken naar elkaar). In dit hoofdstuk staan de belangrijkste regels voor de hulp die de gemeente kan geven om mee te doen in de samenleving. De regels in dit hoofdstuk zijn gebaseerd op de Participatiewet of op de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo).

Voor dit hoofdstuk gelden in ieder geval de volgende kernwaarden:

Inwoners zijn in de eerste plaats (als het mogelijk is) zelf verantwoordelijk om hun eigen doelen te realiseren.

De gemeente helpt waar dat nodig is en stimuleert inwoners om zelf oplossingen te vinden voor hun hulpvraag bijvoorbeeld met hulp van familie, vrienden en bekenden (de omgeving). De ondersteuning vanuit de gemeente is gericht op de intrinsieke motivatie van de inwoner en er wordt gehandeld vanuit vertrouwen.

Inwoners die hulp niet zelf kunnen regelen kan de gemeente extra ondersteunen om mee te doen aan de samenleving.

De gemeente Venray bevordert preventie, een sterke omgeving en een duurzame uitstroom en voorkomt instroom.

3.1 Voor wie?

[PW, IOAW, IOAZ, Wmo]

  • 1.

    Inwoners zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk om werk te vinden. Als dat niet lukt, kan de gemeente de volgende inwoners helpen om een stap richting werk te zetten, hierna te noemen de doelgroep:

    • a.

      Inwoners met een gemeentelijke uitkering die niet op eigen kracht of met de hulp van het sociale netwerk, uitzendbureaus en andere organisaties de weg naar werk kunnen vinden;

    • b.

      Niet-uitkeringsgerechtigden (NUG-ers). Dit zijn inwoners, jonger dan de Aow-gerechtigde leeftijd, die geen hulp (of een uitkering) kunnen krijgen van andere instanties, zoals UWV, SVB of werkgevers. Per persoon beoordeelt de gemeente of er hulp wordt gegeven:

      • -

        als ze niet of minder dan 12 uur per week werken, en wel meer dan 12 uur per week willen werken;

      • -

        als ze in een uitkeringssituatie dreigen te geraken.

    • c.

      Jongeren tot 27 jaar die geen werk hebben of onderwijs volgen en geen havo-diploma, vwo-diploma of mbo-diploma vanaf niveau 2 hebben. De gemeente helpt hen een passende opleiding of passend werk te vinden of leidt hen naar passende hulp.

  • 2.

    Inwoners moeten kunnen meedoen in de samenleving. Meedoen is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van inwoners zelf. De gemeente helpt in ieder geval de volgende inwoners om mee te doen in de samenleving als dat op eigen kracht of op andere manieren niet lukt:

    • a.

      Inwoners met een beperking;

    • b.

      Inwoners met een langdurig psychisch of psychosociaal probleem.

3.2 Samenwerking met de omgeving

[PW, IOAW, IOAZ]

  • 1.

    De gemeente werkt (preventief) samen met werkgevers, UWV, regiogemeenten en andere organisaties. De gemeente doet dat om afhankelijkheid van een uitkering te voorkomen en/of inwoners te helpen werk te vinden dat bij hen past.

  • 2.

    De gemeente ondersteunt werkgevers die inwoners uit de doelgroep werk willen aanbieden. De gemeente doet dat bijvoorbeeld via het Werkgeversservicepunt Noord-Limburg.

  • 3.

    De gemeente werkt met andere maatschappelijke organisaties samen in het participatienetwerk. Dit om overzicht te scheppen in de diverse initiatieven op het gebied van participatie, de onderlinge verbinding tussen deze initiatieven te stimuleren en inzicht te krijgen in de doorlopende leer- of ontwikkellijnen van dagbesteding tot aan betaald werk.

3.3 Voorwaarde geen verdringing

  • 1.

    Bij participatie en werk mag geen sprake zijn van verdringing. Het gaat dan om werkzaamheden die door de inwoner niet eerder betaald zijn uitgevoerd, om een speciaal gecreëerde functie of om een functie die alleen met speciale begeleiding kan worden verricht door de inwoner. De activiteiten die de inwoner bij de organisatie doet, mogen werknemers in die organisatie niet verdringen. Ook mag er geen oneerlijke concurrentie ontstaan met andere organisaties.

  • 2.

    Er is geen sprake van verdringing bij de inzet van voorzieningen als werkervaringsplaats, (leer)werkstage en proefplaatsing.

3.4 Voorzieningen

3.4.1 Voorzieningen – werk

[PW, IOAW, IOAZ, Wsw, Wmo]

  • 1.

    De gemeente bekijkt per inwoner welke hulp nodig is. De gemeente zet passende voorzieningen in. Voor mensen die ver van de arbeidsmarkt afstaan zijn er mogelijkheden om zich te ontwikkelen. Van ontwikkelingsgerichte participatie tot regulier werk. Daarbij hoort ook de mogelijkheid om een stapje terug te doen als het even wat minder gaat. Inwoners kunnen zelf op eigen initiatief deelnemen aan activiteiten die geen verplichting vanuit de bijstandsuitkering of re-integratie schenden. De gemeente hoeft daarvoor geen toestemming te verlenen.

  • 2.

    De voorzieningen van de gemeente zijn bedoeld voor inwoners uit de bovengenoemde doelgroep (zie artikel 3.1 lid 1). In bepaalde situaties kan de gemeente een voorziening ook voor andere inwoners inzetten, bijvoorbeeld als de Participatiewet dat aangeeft.

  • 3.

    Sommige voorzieningen worden aan werkgevers verstrekt, zoals loonkostensubsidie. Dit kan op initiatief van de gemeente of op aanvraag van de werkgever.

  • 4.

    Bij sommige voorzieningen verricht de inwoner werkzaamheden bij een werkgever. De werkgever heeft ten behoeve van deze inwoner een aansprakelijkheidsverzekering afgesloten voor de uren dat de inwoner aanwezig is. Als de werkgever aantoonbaar geen aansprakelijkheidsverzekering kan afsluiten zorgt de gemeente hiervoor.

  • 5.

    Bij sommige voorzieningen wordt een dienstverband aangegaan. Dit kan bij de inzet van voorzieningen ook aan de hand van detachering.

  • 6.

    Het kan ook zijn dat bepaalde voorzieningen niet voor iedereen uit de doelgroep kunnen worden ingezet. Als dat zo is, wordt dat hieronder per voorziening aangegeven.

  • 7.

    Het doel van een voorziening is het persoonlijk ontwikkelen of vinden of behouden van werk dat geschikt is voor de inwoner. De gemeente kan tenminste de volgende voorzieningen inzetten:

  • Voorziening naar werk of naar participatie

    • a.

      sociale activering;

    • b.

      (leer)werkstage;

  • Werkplekken

    • c.

      beschut werk;

    • d.

      werkervaringsplaats;

    • e.

      proefplaatsing;

  • Persoonlijke ondersteuning bij werk en andere voorzieningen;

    • f.

      scholing

    • g.

      taalscholing

    • h.

      leerwerktrajecten

  • Persoonlijke ondersteuning bij werk en andere voorzieningen voor inwoners met een arbeidsbeperking

    • i.

      jobcoaching;

    • j.

      interne werkbegeleiding;

  • Faciliterende voorziening

    • k.

      kinderopvang

    • l.

      reiskosten

    • m.

      een meeneembare voorziening en/of bij een motorische beperking

    • n.

      een vervoersvoorziening

  • Financiële compensatie

    • o.

      wettelijke loonkostensubsidie

    • p.

      opstapsubsidie

  • Deze voorzieningen worden hieronder toegelicht.

  • 8.

    De gemeente beoordeelt per persoon of het zinvol is om een voorziening in te zetten. De gemeente bepaalt in overleg met de inwoner, welke voorziening wordt ingezet en voor welke periode. Daarbij kijkt de gemeente naar verschillende dingen: de omstandigheden van de inwoner, haar mogelijkheden, interesses, vaardigheden en eventuele beperkingen, de zorg voor kinderen, mantelzorg, wettelijke verplichtingen en de goedkoopste en geschikte voorziening. De voorwaarden uit artikelen 2.3.2 en 2.3.3 zijn van toepassing.

  • 9.

    In een plan van aanpak legt de gemeente vast welk doel met de re-integratie wordt beoogd en welke hulp de inwoner krijgt om het doel te bereiken. In dit plan staat welke afspraken er tussen de gemeente en de inwoner zijn gemaakt en vormt de basis voor het re-integratietraject.

  • 10.

    Onbeloonde werkzaamheden die de arbeidsinschakeling niet belemmeren kunnen als re-integratievoorziening worden aangeboden, maar kunnen ook als activiteit in het kader van maatschappelijke participatie (en wederkerigheid) worden uitgevoerd.

  • 11.

    Voor NUG-ers kan de gemeente aanvullende voorwaarden gebruiken:

    • a.

      of er een eigen bijdrage voor de inzet van een voorziening geldt en zo ja, wat de hoogte hiervan is;

    • b.

      of er een maximale periode voor de inzet van een voorziening geldt;

    • c.

      of er een maximaal bedrag voor de inzet van een voorziening geldt;

    • d.

      wat de gevolgen zijn bij vroegtijdig afbreken van de aangeboden voorziening, waaronder het (gedeeltelijk) terugvorderen van de gemaakte kosten.

3.4.2 Voorzieningen – beëindiging en weigering

  • 1. De gemeente kan een voorziening weigeren als:

    • a.

      de inwoner niet behoort tot de doelgroep;

    • b.

      de inwoner onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek dat nodig is voor het beoordelen van het recht op de voorziening;

    • c.

      de inwoner een beroep kan doen op een voorziening op basis van een andere wettelijke regeling, waardoor er sprake is van een voorliggende voorziening;

    • d.

      de voorziening naar het oordeel van de gemeente onvoldoende bijdraagt aan de arbeidsinschakeling; of

    • e.

      er niet wordt voldaan aan de voorwaarden die in deze verordening worden gesteld om in aanmerking te komen voor die voorziening.

  • 2. De gemeente kan een voorziening beëindigen als:

    • a.

      de inwoner die aan de voorziening deelneemt haar verplichtingen niet nakomt;

    • b.

      de inwoner die aan de voorziening deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep;

    • c.

      de inwoner die aan de voorziening deelneemt algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een in deze verordening genoemde voorziening, tenzij het betreft een persoon als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, van de participatiewet;

    • d.

      de voorziening naar het oordeel van de gemeente niet langer voldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling;

    • e.

      de voorziening naar het oordeel van de gemeente niet meer geschikt is voor de inwoner die gebruik maakt van de voorziening;

    • f.

      de inwoner die aan de voorziening deelneemt niet naar behoren gebruik maakt van de aangeboden voorziening; of

    • g.

      de inwoner die aan de voorziening deelneemt niet meer voldoet aan de voorwaarden die in deze verordening worden gesteld om in aanmerking te komen voor die voorziening.

  • 3. De gemeente biedt de goedkoopste en meest geschikte voorziening aan en houdt bij het voorzieningenaanbod rekening met andere voorzieningen die in het kader van het sociaal domein beschikbaar zijn. Het aanbod wordt, als dat nodig is, intern afgestemd zodat het optimaal bijdraagt aan een integrale ondersteuning van de inwoner. De gemeente houdt bij de afstemming ook rekening met voorzieningen op grond van andere wettelijke regelingen en stemt dit af in het plan van aanpak.

3.4.3 Voorziening naar werk of naar participatie

3.4.3.1 Sociale activering

[PW, IOAW, IOAZ]

  • 1.

    De gemeente kan een inwoner die er nog niet aan toe is om te werken, activiteiten aanbieden die de inwoner dichter bij werk brengen. De nadruk ligt op meedoen in de samenleving, het voorkomen van eenzaamheid en/of het ontlasten van mantelzorgers.

  • 2.

    Het doel van sociale activering is om inwoners te helpen weer grip op hun leven te krijgen, sociale contacten op te bouwen en moeilijkheden op weg naar werk te overwinnen. In het kort: maatschappelijke participatie.

  • 3.

    Sociale activering kenmerkt zich door de volgende opsomming:

    • a.

      deelname aan activiteiten met behoud van bijstandsuitkering;

    • b.

      het ontbreken van werk- en/of prestatiedruk;

    • c.

      op een plek waarbij het doel is om samen te komen met anderen.

  • 4.

    Sociale activering is mogelijk gedurende de periode dat het noodzakelijk is voor verdere ontwikkeling van de inwoner. Onderlinge afspraken over doelen, aanwezigheid, periode en inzet worden vastgelegd en bevestigd.

3.4.3.2 (Leer)werkstage

[PW, IOAW, IOAZ]

  • 1.

    De gemeente kan een inwoner die een kleine kans heeft op betaald werk en voorlopig niet aan het werk kan een (leer)werkstage aanbieden.

  • 2.

    Het doel van de (leer)werkstage is om specifieke kennis en/of vaardigheden aan te leren binnen een arbeidsrelatie.

  • 3.

    De (leer)werkstage kenmerkt zich door de volgende opsomming:

    • a.

      het werken met behoud van bijstandsuitkering;

    • b.

      het opdoen van arbeidsmarktrelevante kennis/vaardigheden, competenties en werkervaring staat centraal en niet de waarde van deze activiteiten voor het bedrijf;

    • c.

      het werken bij een privaatrechtelijke onderneming (niet zijnde vrijwilligersorganisatie).

  • 4.

    Een (leer)werkstage duurt maximaal 6 maanden met de mogelijkheid om zo nodig te verlengen naar een periode van maximaal nog eens 6 maanden. Onderlinge afspraken over doelen, aanwezigheid, periode en inzet worden vastgelegd en bevestigd.

3.4.4 Werkplekken

3.4.4.1 Beschut werk

[PW]

  • 1.

    De gemeente biedt een inwoner een beschutte werkplek aan als UWV heeft geadviseerd dat dit nodig is. Dat is nodig, als de inwoner alleen kan werken zodra het werk en de werkplek zijn aangepast aan de mogelijkheden van die inwoner. Inwoners met een uitkering van UWV en NUG-ers kunnen ook in aanmerking komen voor een beschutte werkplek. Voor deze inwoners geldt dit artikel ook.

  • 2.

    Het doel van beschut werk is om inwoners die alleen aangepast werk kunnen doen, een passende werkplek te bieden.

  • 3.

    De gemeente biedt het maximale aantal beschutte werkplekken aan, dat het Rijk de gemeente opdraagt. Zolang de wettelijke taakstelling voor beschutte werkplekken niet is vervuld, worden beschutte werkplekken toegekend in de volgorde van aanvraag. Aanvullende werkplekken kunnen op basis van individueel maatwerk toegekend worden.

  • 4.

    De gemeente kan de volgende voorzieningen aanbieden, zodat een inwoner beschut kan werken:

    • a.

      wettelijke loonkostensubsidie;

    • b.

      aanpassing van de werkplek of de werkomgeving;

    • c.

      opsplitsing van werkzaamheden in kleinere taken;

    • d.

      aanpassing van werktempo, arbeidsduur of werkbegeleiding.

  • 5.

    De gemeente kan voor inwoners die op de wachtlijst Beschut Werk staan, ter overbrugging, de volgende voorzieningen inzetten:

    • a.

      sociale activering;

    • b.

      werkervaringsplaats; of

    • c.

      een vergelijkbare voorziening.

  • 6.

    De gemeente kan inwoners die in aanmerking komen voor beschut werk, helpen om de stap naar beschut werk makkelijker te maken. De gemeente gebruikt daar de volgende voorzieningen voor:

    • a.

      sociale activering;

    • b.

      werkervaringsplaats;

    • c.

      proefplaatsing;

    • d.

      scholing;

    • e.

      een vergelijkbare voorziening.

3.4.4.2 Werkervaringsplaats

[PW, IOAW, IOAZ]

  • 1.

    De gemeente kan een inwoner die een kleine kans heeft op betaald werk en voorlopig niet aan het werk kan, een werkervaringsplaats aanbieden.

  • 2.

    Een werkervaringsplaats heeft tot doel de inwoner kansen te geven om te oefenen en te leren in het werk. Zo doet deze algemene kennis en/of vaardigheden op binnen een arbeidsrelatie.

  • 3.

    De werkervaringsplaats kenmerkt zich door de volgende opsomming:

    • a.

      met behoud van bijstandsuitkering;

    • b.

      bij een publiek/privaat bedrijf of instelling;

    • c.

      betreft werkzaamheden die passend zijn en speciaal op de inwoner zijn afgestemd.

  • 4.

    Een werkervaringsplaats duurt in beginsel maximaal 2 jaar. Dit kan met 2 keer 1 jaar worden verlengd als daardoor de arbeidskansen groter worden. Onderlinge afspraken over doelen, aanwezigheid, periode en inzet worden vastgelegd en bevestigd.

3.4.4.3 Proefplaatsing

[PW, IOAW, IOAZ]

  • 1.

    De gemeente kan een inwoner bij wijze van proef tijdelijk laten werken bij een werkgever. Deze inwoner houdt wel een bijstandsuitkering tijdens die periode.

  • 2.

    Het doel van de proefplaatsing is dat de werkgever kan kijken of de inwoner geschikt is voor de organisatie en de functie.

  • 3.

    Als de inwoner geschikt is voor het werk, volgt er een dienstverband aansluitend op de proefplaatsing. Dit dienstverband is minimaal gelijk aan de uren van de proefplaatsing. Dit is een voorwaarde bij een proefplaatsing.

  • 4.

    De proefplaatsing is alleen mogelijk als de werkgever de inwoner goed begeleidt tijdens de proefplaatsing. Hierover worden afspraken gemaakt voor de start van de proefplaatsing. Wordt de proefplaatsing niet omgezet in een dienstverband dan moet de werkgever uitleggen wat zij heeft gedaan om de inwoner te begeleiden.

  • 5.

    De proefplaatsing duurt maximaal 2 maanden. Met goede reden is er de mogelijkheid de proefplaatsing te verlengen met maximaal 4 maanden. Bij een proefplaatsing van maximaal 2 maanden volgt een dienstverband van minstens 6 maanden. Bij een proefplaatsing tussen de 2 en 6 maanden volgt een dienstverband van minimaal 12 maanden (zonder proeftijd).

  • 6.

    Als de werkzaamheden binnen de proefplaatsing wegens ziekte worden onderbroken, wordt deze periode voor de toepassing van de maximale periode zoals bedoeld in lid 5, niet meegeteld.

  • 7.

    De gemeente weigert de proefplaatsing als:

    • a.

      de inwoner ook zonder proefplaatsing direct kan worden aangenomen voor het werk;

    • b.

      er sprake is van een dienstverband met opstapsubsidie als bedoeld in artikel 8 onderdeel a, van de participatiewet;

    • c.

      er sprake is van een dienstverband met forfaitaire loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d, 5e lid, van de participatiewet.

3.4.5 Persoonlijke ondersteuning bij werk en andere voorzieningen

3.4.5.1 Scholing

[PW, IOAW, IOAZ]

  • 1.

    De gemeente kan een inwoner scholing aanbieden, als die scholing nodig is om de stap naar werk te maken en andere organisaties geen passende scholing kunnen aanbieden.

  • 2.

    Indien de gemeente scholing of opleiding aanbiedt (of de inwoner zelf een opleiding of cursus voorstelt), die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, betrekt de gemeente bij de beoordeling:

    • a.

      de scholingswens van de inwoner;

    • b.

      in hoeverre de scholing duurzame arbeid bevordert;

    • c.

      in hoeverre de kans op algemeen geaccepteerde arbeid zonder scholing is te volgen;

    • d.

      de inwoner in staat is scholing te volgen (intellectueel, psychisch en fysiek);

    • e.

      bij de inzet van scholing wordt gekeken wat de vraag is naar arbeidskrachten in de speerpuntensectoren zoals benoemd in ‘Regio in beeld’. Dit is de jaarlijkse publicatie van het UWV over alle arbeidsmarktregio’s in Nederland.

  • 3.

    Scholing tot maximaal HBO-niveau kan worden aangeboden in sectoren waar er een krapte op de arbeidsmarkt is en naar alle verwachting ook in de toekomst zal blijven.

3.4.5.2 Taalscholing

[PW, IOAW, IOAZ]

  • 1.

    De gemeente kan met een inwoner die niet beschikt over de vaardigheden van de Nederlandse taal, of deze niet kan aantonen, een taalscholing afspreken.

  • 2.

    De taalscholing heeft tot doel om de Nederlandse taalvaardigheden beter te beheersen, wat nodig is voor maatschappelijke participatie en het vinden en behouden van een werkplek. Soms is het volgen van taalscholing verplicht. Daarnaast kan in overleg met de inwoner ondersteuning worden geboden bij laaggeletterdheid.

  • 3.

    Onderlinge afspraken over doelen, aanwezigheid, periode en inzet worden vastgelegd en bevestigd.

  • 4.

    De gemeente draagt zorg voor de betaling van de directe kosten van de opleiding van de taalscholing (cursusgeld en boekengeld). De inwoner draagt zorg voor de betaling van de overige kosten die gemoeid zijn met de taalscholing (schriften, schrijfgerei, reiskosten en dergelijke).

3.4.5.3 Leer-werktrajecten

[PW]

  • 1.

    Indien de scholing als genoemd in artikel 3.4.5.1 een leer-werktraject betreft, kan de gemeente ondersteuning en/of advies aanvragen bij het Leerwerkloket Noord-Limburg.

  • 2.

    In de beoordeling van de vergoeding van de kosten van een leer-werktraject wordt beoordeeld of andere reguliere middelen toereikend zijn, alvorens gemeentelijke middelen worden ingezet.

  • 3.

    Tot het moment van aanvang van een leer-werktraject kan de gemeente andere voorzieningen aanbieden, bedoeld om de mogelijkheden voor leren en/of werken te stimuleren.

  • 4.

    De gemeente kan tijdens een leer-werktraject aanvullende dienstverlening toekennen gericht op ondersteuning van de werkgever dan wel de inwoner, voor zover dit naar het oordeel van de gemeente noodzakelijk geacht wordt voor het re-integratietraject.

3.4.6 Persoonlijke ondersteuning bij werk en andere voorzieningen voor inwoners met arbeidsbeperking.

3.4.6.1 Aanvraag persoonlijke ondersteuning bij werk en andere voorzieningen

[PW, IOAW, IOAZ]

  • 1.

    De gemeente kan op eigen initiatief of op aanvraag van de inwoner of werkgever persoonlijke ondersteuning bij werk en overige voorzieningen verstrekken aan een inwoner met een arbeidsbeperking.

  • 2.

    Bij de toekenning van persoonlijke ondersteuning bij werk en overige voorzieningen is er sprake van individueel maatwerk. Verder gelden, naast artikel 2.3.2, de volgende voorwaarden:

    • a.

      de inwoner behoort tot de doelgroep en is minimaal 18 jaar oud, tenzij zij praktijkonderwijs (pro) of voortgezet speciaal onderwijs (vso) heeft gevolgd;

    • b.

      de inwoner kan zonder deze vorm van ondersteuning niet werken;

    • c.

      de voorziening komt niet in aanmerking voor vergoeding vanuit de UWV-werkvoorzieningen (Externe link:www.uwv.nl/particulieren/voorzieningen);

    • d.

      het gaat niet om een algemeen beschermingsmiddel of werkplekaanpassing waarvoor de werkgever in zijn algemeenheid verantwoordelijk is;

    • e.

      het gaat niet om een meeneembare voorziening die tot de standaarduitrusting van de werkgever behoort of algemeen gebruikelijk is in een organisatie;

    • f.

      de kosten van de voorziening moeten in verhouding zijn. Dat wil zeggen dat de investering in de voorziening moet opwegen tegen de opbrengsten uit het werk of de opbrengsten van uitstroom naar werk.

  • 3.

    De aanvraag voor persoonlijke ondersteuning bij werk moet binnen 8 weken na de start van de arbeidsovereenkomst zijn ontvangen, tenzij de noodzaak voor ondersteuning bij de start van de arbeidsovereenkomst nog niet bekend kon zijn.

  • 4.

    De gemeente kan een deskundig advies inwinnen als dit nodig is om een aanvraag te beoordelen. Bij beoordeling van de aanvraag wordt de aard, omvang, duur en intensiteit van de persoonlijke ondersteuning gewogen.

  • 5.

    De gemeente spreekt met de werkgever en werknemer af op welke manier de ondersteuning wordt geboden, ook voor hoelang en tot wanneer. De gemeente legt dit binnen 8 weken na ontvangst van de aanvraag vast in een beschikking.

3.4.6.2 Persoonlijke ondersteuning bij werk

[PW, IOAW, IOAZ, Wsw]

  • 1.

    De gemeente kan een inwoner persoonlijke ondersteuning bij werk aanbieden in de vorm van:

    • a.

      Jobcoaching in natura;

    • b.

      Jobcoaching door een externe jobcoach (vanuit het regionaal afgestemd inkoopbeleid);

    • c.

      Interne werkbegeleiding door een interne werkbegeleider;

  • 2.

    De gemeente kan persoonlijke ondersteuning bij werk inzetten bij:

    • a.

      Werkervaringsplaats;

    • b.

      Werkstage;

    • c.

      Proefplaatsing;

    • d.

      Werk met dienstverband.

3.4.6.3 Persoonlijke ondersteuning bij werk van een jobcoach

[PW, IOAW, IOAZ, Wsw]

  • 1.

    De gemeente kan een inwoner jobcoaching in natura of een jobcoach vanuit het regionaal afgestemd inkoopbeleid aanbieden. Deze voldoen aan de kwaliteitseisen zoals te vinden op de site Algemeen programma van eisen.

  • 2.

    Het doel van de jobcoach is om de werknemer te helpen het werk goed te doen en de werkgever bij het bieden van de juiste begeleiding. De jobcoach kan de inwoner begeleiden bij haar ontwikkeling op de werkplek.

  • 3.

    Als de gemeente zelf 1 of meer jobcoaches in dienst of gecontracteerd heeft, biedt de gemeente deze bij voorrang aan.

  • 4.

    Voor jobcoaching door een erkende jobcoach worden de begeleidingsniveaus ‘licht’, ‘midden’ en ‘intensief’ gebruikt. Voor welk niveau van jobcoaching in een situatie wordt gekozen, hangt af van de ondersteuningsbehoefte van een werknemer in deze situatie. Voor iedere werknemer die jobcoaching gaat krijgen, wordt vastgesteld voor welke periodedie werknemer jobcoaching kan krijgen.

  • 5.

    De maximumbedragen zijn gebaseerd op het regionaal afgestemd inkoopbeleid.

  • 6.

    Voor de doelgroep zoals bedoeld in artikel 10da van de participatiewet kan jobcoaching voor onbepaalde tijd worden ingezet. Onderlinge afspraken over doelen, aanwezigheid, periode en inzet worden vastgelegd en bevestigd.

3.4.6.4 Persoonlijke ondersteuning bij werk voor het organiseren van jobcoaching via subsidie

[PW, IOAW, IOAZ, Wsw]

  • 1.

    De gemeente kan een subsidie geven aan de werkgever voor het organiseren van jobcoaching. De werkgever kan daar een aanvraag voor doen.

  • 2.

    Subsidie voor het organiseren van jobcoaching kan op basis van artikel 3.4.6.3 worden verleend. Daarnaast als:

    • a.

      er een coachingsplan is vastgesteld. Daarin staat beschreven welke activiteiten een jobcoach uitvoert, de voortgang van de jobcoaching en hoe de evaluatie plaatsvindt;

    • b.

      de hoeveelheid en de kwaliteit van de georganiseerde jobcoaching aansluit bij de werknemer;

    • c.

      de werknemer voor wie de subsidie wordt gevraagd daarvan op de hoogte is en schriftelijk laat weten het eens te zijn met het organiseren van jobcoaching door de werkgever.

  • 3.

    De maximumbedragen die voor subsidie in aanmerking komen zijn gebaseerd op het regionaal afgestemd inkoopbeleid.

3.4.6.5 Persoonlijke ondersteuning bij werk voor interne werkbegeleiding via subsidie

[PW, IOAW, IOAZ, Wsw]

  • 1.

    De gemeente kan een subsidie geven aan de werkgever voor meer begeleiding aan medewerkers op de werkvloer dan normaal gebruikelijk. De subsidie is bedoeld voor de aangetoonde meerkosten die gemaakt zijn voor het organiseren van de interne werkbegeleiding van een medewerker.

  • 2.

    De gemeente kan voor werkgevers een training verzorgen in het bieden van interne werkbegeleiding aan medewerkers.

3.4.7 Faciliterende voorziening

3.4.7.1 Kinderopvang

[PW, IOAW, IOAZ, Wet kinderopvang]

  • 1.

    De gemeente kan een bijdrage verstrekken voor de kosten van kinderopvang als:

    • a.

      de inwoner meedoet aan een activiteit die nodig is om dichter bij de arbeidsmarkt te komen of om aan het werk te gaan, en

    • b.

      kinderopvang niet mogelijk is binnen het sociale netwerk van de inwoner.

  • 2.

    De bijdrage bedraagt ten hoogste de kosten van kinderopvang die de inwoner zelf zal moeten betalen. De inwoner moet voldoen aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      De kinderopvangtoeslag wordt zoveel mogelijk benut; en

    • b.

      De kinderopvang vindt plaats in een geregistreerd kindercentrum of via een gastouderbureau; en

    • c.

      De inwoner heeft een bijstandsuitkering of een Anw-uitkering; en

    • d.

      Er is sprake van een van onderstaande voorzieningen:

      • i.

        De kinderopvang is nodig om mee te kunnen doen aan een activiteit van de gemeente die de inwoner dichter bij werk brengt; of

      • ii.

        De kinderopvang is nodig om een inburgeringscursus te volgen bij een gecertificeerde instelling; of

      • iii.

        De inwoner volgt voltijds mbo-, hbo- of universitair onderwijs, voortgezet onderwijs of vavo-onderwijs.

  • 3.

    De hoogte van de bijdrage wordt bepaald door het aantal uren dat kinderopvang noodzakelijk is gedurende de voorziening en kan na afloop van de voorziening tot maximaal 1 jaar worden voortgezet. Dit ter voorkoming van de armoedeval.

3.4.7.2 Reiskosten

  • 1.

    De gemeente kan aan een inwoner in het kader van een voorziening een bijdrage verstrekken in gemaakte of te maken reiskosten.

  • 2.

    Onder directe kosten kunnen onder de onderstaande voorwaarden reiskosten in het kader van toeleiding naar werk, scholing of inburgering worden verstaan, waarbij geldt dat:

    • a.

      de gemeente de reiskosten vergoedt als de reisafstand voor de inwoner 10 km -of meer- is en er binnen 10 km geen andere passende voorziening is. Binnen 10 km wordt van de inwoner verwacht dat deze te voet gaat of met de fiets.

    • b.

      de vergoeding gelijk is aan de kosten van openbaar vervoer zoals berekend op 9292.nl;

    • c.

      bij eigen vervoer de vergoeding conform de onbelaste vergoeding zoals vastgesteld door de Belastingdienst bedraagt;

    • d.

      als de inwoner meer kosten maakt, zij vervoersbewijzen dient te overleggen en de gemeente volgens de daadwerkelijk gemaakte reiskosten op basis van openbaar vervoer vergoedt.

3.4.7.3 Een meeneembare voorziening en/of bij een motorische beperking

[PW, IOAW, IOAZ, Wsw]

  • 1.

    De gemeente kan een inwoner een meeneembare voorziening toekennen, als dit nodig is voor de inwoner om te kunnen werken.

  • 2.

    Er is geen lijst van voorzieningen. In principe kan elk product als een meeneembare voorziening worden beschouwd als de noodzaak en meerwaarde op het werk aan te tonen is.

  • Ondersteuning bij een motorische beperking betreft hulp of ondersteuning voor taken die een inwoner bij het werken niet goed zelf kan doen. Dat dit niet lukt komt door problemen met bewegen.

  • 3.

    De meeneembare voorziening wordt in principe in bruikleen gegeven. In bijzondere gevallen kan de gemeente besluiten dat de inwoner de voorziening krijgt. De inwoner wordt dan dus eigenaar van de voorziening.

3.4.7.4 Een vervoersvoorziening

[PW, IOAW, IOAZ, Wsw]

  • 1.

    De gemeente kan een inwoner een vervoersvoorziening toekennen, als de inwoner door haar structurele beperking niet zelfstandig naar haar werkplek, proefplaats of opleidingslocatie kan reizen. Deze vervoersvoorziening kan als product of dienst worden gegeven of in de vorm van een vergoeding in geld.

  • 2.

    Als er een vervoersvoorziening van de werkgever mogelijk is, maakt de medewerker daar gebruik van. De gemeente brengt een eventuele reiskostenvergoeding vanuit de werkgever in mindering op de vergoeding door de gemeente.

  • 3.

    De gemeente kan een vervoersvoorziening aanbieden als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    • a.

      de inwoner kan door haar beperking niet zelfstandig reizen of gebruikmaken van het openbaar vervoer; en

    • b.

      kan niet carpoolen; en

    • c.

      het vervoer is beperkt tot woon-werkverkeer.

  • De gemeente beoordeelt het nut en de noodzaak van de specifieke vervoersvoorziening.

  • 4.

    Dit artikel is niet van toepassing op NUG-ers.

3.4.8 Financiële compensatie

3.4.8.1 Wettelijke loonkostensubsidie

[PW, IOAW, IOAZ, Awb]

  • 1.

    De gemeente en/of de inwoner kan een verzoek doen om vast te stellen of er sprake is van een verminderde loonwaarde voor het ontvangen van wettelijke loonkostensubsidie. Hiervoor gelden vanuit artikel 10c en 10d van de participatiewet specifieke voorwaarden.

  • 2.

    Het doel van deze subsidie is om werkgevers te stimuleren inwoners met een arbeidsbeperking in dienst te nemen en productieverlies te vergoeden.

  • 3.

    De gemeente stelt binnen 6 maanden na het begin van het (1e) dienstverband vast of het gaat om een inwoner die niet in staat is om het wettelijk minimumloon te verdienen. Om te bepalen hoe productief de inwoner op de werkplek is (welke loonwaarde zij heeft), past de gemeente een erkende methode toe. Dit kan vastgesteld worden aan het begin van het dienstverband en opnieuw tijdens het dienstverband. Hierbij is het belangrijk om te weten dat er geen sprake is van de no-riskpolis voor datum loonwaardemeting én dat er geen sprake meer is van een loonkostenvoordeel. Dit laatste kan enkel als de datum loonwaarde meting vóór datum indiensttreding ligt.

  • 4.

    Als het dienstverband al is gestart bij de aanvraag, kan de gemeente de werkgever maximaal 6 maanden een vaste maandelijkse loonkostensubsidie toekennen van 50% van het wettelijk minimumloon, in afwachting van vaststelling van de loonwaarde.

  • 5.

    De loonkostensubsidie aan de werkgever hangt af van de loonwaarde. Er wordt maximaal 70% vergoed aan loonkostensubsidie (ook bij een loonwaarde lager dan 30%). Dit is inclusief werkgeverslasten én vakantiegeld. Er wordt geen loonkostensubsidie verstrekt voor overwerk.

  • 6.

    De gemeente stelt binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag de loonwaarde vast, tenzij lid 4 van toepassing is.

3.4.8.2 Opstapsubsidie

[PW, IOAW, IOAZ, Awb]

  • 1.

    De gemeente kan een werkgever die een inwoner in dienst neemt voor een korte periode opstapsubsidie geven. Dit doet de gemeente alleen in het kader van maatwerk en dit naar het oordeel van de gemeente noodzakelijk is. Opstapsubsidie is niet mogelijk als de werkgever voor deze inwoner wettelijke loonkostensubsidie kan krijgen (zie artikel 3.4.8.1) en niet in aanmerking komt voor andere vergoedingen voor het in dienst nemen van de inwoner.

  • 2.

    Het doel van deze subsidie is om werkgevers te stimuleren inwoners die moeilijk aan het werk komen in dienst te nemen. Extra kosten die werkgevers maken voor het begeleiden van deze inwoners worden hiermee vergoed.

  • 3.

    De opstapsubsidie is maximaal 50% van het Wettelijk minimumloon naar rato van de omvang van het dienstverband, tot maximaal € 500 per maand. De opstapsubsidie duurt maximaal 6 maanden.

3.5 Andere voorzieningen en vergoedingen

[PW, IOAW, IOAZ]

  • 1.

    De gemeente kan andere voorzieningen, waaronder ook de voorzieningen in de artikelen 3.4.6.1 tot en met 3.4.6.5, inzetten als dat nodig is om de kans op werk te vergroten en/of de belastbaarheid te verhogen. Deze andere voorzieningen worden ingezet voor maximaal 6 maanden met de mogelijkheid om zo nodig te verlengen met 2 periodes van maximaal 6 maanden. Onderlinge afspraken over doelen, aanwezigheid, periode en inzet worden vastgelegd en bevestigd.

  • 2.

    De gemeente kan de kosten vergoeden die de inwoner moet maken bij deelname aan een voorziening of bij betaald of onbetaald werk. Dit kan de gemeente alleen doen, als de inwoner die kosten niet op een andere manier vergoed kan krijgen.

  • 3.

    De gemeente kan op aanvraag inkomsten uit deeltijdwerk gedeeltelijk vrijlaten voor de bijstandsuitkering.

  • 4.

    De gemeente kan een uitstroompremie verstrekken ter bevordering van duurzame uitstroom en compensatie van een eventuele armoedeval.

  • 5.

    Voor inwoners die als zelfstandig ondernemer gaan starten, is er een bijzondere regeling: het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz 2004). De gemeente kan de inwoner financieel ondersteunen, onder bepaalde voorwaarden.

3.6 Ontheffing van arbeidsverplichtingen

  • 1.

    De gemeente kan besluiten om een inwoner tijdelijk te ontheffen van de arbeidsverplichtingen.

  • 2.

    Aanvullend op de wettelijke mogelijkheden om een ontheffing te verlenen, kan scholing zoals bedoeld in artikel 3.4.5.1 aanleiding zijn voor een tijdelijke ontheffing.

  • 3.

    Alvorens over te gaan tot beoordeling van het tijdelijk ontheffen van de arbeidsverplichtingen, kan de gemeente de inwoner ook een traject aanbieden ter bevordering van diens belastbaarheid.

  • 4.

    Voor de beoordeling van een tijdelijke ontheffing van de arbeidsverplichtingen, kan de gemeente advies inwinnen bij derden, ook kan het UWV ingeschakeld worden ter beoordeling van een indicatie banenafspraak of een indicatie beschut werk.

3.7 Tegenprestatie

[PW, IOAW, IOAZ]

3.7.1 Doel van de tegenprestatie

  • 1. De gemeente kan een inwoner met een bijstandsuitkering een tegenprestatie opleggen, als de gemeente dit een passende manier voor de inwoner vindt om iets terug te doen voor de samenleving.

  • 2. De gemeente kan maatschappelijk nuttige activiteiten voor de samenleving inzetten als tegenprestatie.

  • 3. Het doel van de tegenprestatie is dat de inwoner zich voor het ontvangen van een bijstandsuitkering inzet voor de samenleving en/of de persoonlijke ontwikkeling, zonder dat deze is gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt of als onderdeel binnen een re-integratietraject.

3.7.2 Voorwaarden tegenprestatie

  • 1. Bij het opleggen van een tegenprestatie houdt de gemeente rekening met:

    • a.

      de persoonlijke ideeën, voorstellen en omstandigheden van de inwoner, zoals de gezinssituatie, zorgtaken zoals mantelzorg, de duur van de werkloosheid en eventuele beperkingen;

    • b.

      de tegenprestatie moet naar vermogen kunnen worden verricht door de inwoner;

    • c.

      maatschappelijke activiteiten of vrijwilligerswerk dat door de inwoner al wordt gedaan.

  • 2. Het moet gaan om activiteiten die maatschappelijk nuttig zijn, maar waarvoor geen beloning kan worden gevraagd door de inwoner of de organisatie waar de tegenprestatie wordt uitgevoerd.

3.7.3 Duur en omvang tegenprestatie

  • 1. De tegenprestatie die de gemeente van de inwoner verwacht, duurt maximaal 6 maanden en maximaal 8 uur per week. Dit is om de volgende redenen:

    • a.

      De tegenprestatie mag het vinden van betaald werk niet in de weg zitten;

    • b.

      De tegenprestatie mag niet leiden tot verdringing van werknemers en tot oneerlijke concurrentie.

  • 2. Als de maatschappelijke activiteit bijdraagt aan sociale activering en/of verkorten van de afstand tot de arbeidsmarkt, kan de activiteit na afloop van de tegenprestatie als zodanig worden voorgezet. Dit na instemming van de inwoner en de gemeente.

3.8 Meedoen in de samenleving

[Wmo, Jeugdwet, PW]

  • 1.

    De gemeente vindt het belangrijk dat inwoners meedoen aan activiteiten in de samenleving. Door te werken doen inwoners mee aan de samenleving. Maar inwoners kunnen ook op andere manieren meedoen. Daarom zijn er in de gemeente:

    • a.

      plekken waar inwoners elkaar kunnen ontmoeten, zoals verenigingen;

    • b.

      activiteiten die voor alle inwoners worden georganiseerd;

    • c.

      mogelijkheden om vrijwilligerswerk te doen; en

    • d.

      maatschappelijke organisaties waar inwoners terecht kunnen.

  • 2.

    Inwoners zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk om mee te doen. Een inwoner kan daar hulp bij nodig hebben, vanwege een beperking of een langdurig psychisch of psychosociaal probleem. Die inwoner kan aan de gemeente hulp vragen, als de inwoner zelf geen oplossing kan vinden voor haar problemen. De hulp kan verschillende vormen hebben. Gaat het om hulp-op-maat, dan zijn er wel enkele voorwaarden. Die zijn te vinden in artikel 2.3.2. De hulp moet daarnaast langdurig nodig zijn. Hieronder staat welke hulp-op-maat door de gemeente kan worden ingezet.

3.8.1 Herstelgerichte ondersteuning

[Wmo, Jeugdwet, PW]

  • 1.

    Om te voorkomen dat inwoners minder zelfstandig worden, richt de gemeente zich ook op andere vormen van ondersteunen van inwoners. Er is aandacht voor de verbetering van zelfstandigheid van inwoners in hun eigen leefomgeving. De ondersteuning is gericht op verbetering van de situatie van de inwoner in plaats van het inzetten van een voorziening of ondersteuning waarbij zaken worden overgenomen. Herstelgerichte ondersteuning kan een passende oplossing zijn voor een hulpvraag.

  • 2.

    Een inwoner kan in aanmerking komen voor herstelgerichte ondersteuning, als uit deskundig advies blijkt dat herstelgerichte ondersteuning een passende voorziening is.

  • 3.

    Herstelgerichte ondersteuning kan op zichzelf staand worden geïndiceerd, maar kan ook gecombineerd worden met andere hulp-op-maat, als uit het deskundig advies hiervoor de noodzaak blijkt.

  • 4.

    Andere hulp-op-maat wordt niet ingezet wanneer uit het advies van de deskundige blijkt dat die voorziening(en) anti-revaliderend werken voor de inwoner. Dat wil zeggen dat het herstel ermee wordt tegengewerkt.

  • 5.

    Als de herstelgerichte ondersteuning eerder wordt beëindigd, ontvangt de gemeente een afrondende rapportage van de deskundige.

  • 6.

    Als herstelgerichte ondersteuning is ingezet als goedkoopst passende voorziening (zie artikel 2.3.2 lid 3) en een inwoner maakt hier zonder gegronde reden geen gebruik van, dan kan de inwoner geen andere hulp-op-maat krijgen voor de ondersteuningsbehoefte waarvoor die voorziening is ingezet. De voorziening wordt daarmee beschouwd als voorliggende voorziening ten opzichte van hulp-op-maat. Gegronde reden wil zeggen dat uit het advies van de deskundige blijkt dat er redenen zijn waardoor deelname niet mogelijk is.

3.8.2 Individuele ondersteuning

[Wmo]

Wmo-Ondersteuning is gericht op inwoners vanaf 18 jaar met een beperking of met (chronische) psychische of psychosociale problemen. De Wmo-ondersteuning vindt zoveel mogelijk plaats in de eigen leefomgeving van de inwoner. Voorliggende voorzieningen en ondersteuning in de sociale omgeving zijn voor deze inwoner (nog) niet voldoende passend. Wmo-ondersteuning is gericht op het vergroten van de zelfredzaamheid en participatie van de inwoner. Deze Wmo-ondersteuning heeft als doel om bijvoorbeeld praktische vaardigheden te stimuleren die nodig zijn in het dagelijks leven. Maar ook om de eigen regie en zelfredzaamheid van de inwoner te vergroten en de inwoner maatschappelijk te laten meedoen. De verschillende vormen van Wmo-ondersteuning zijn bedoeld om de eigen kracht en mogelijkheden van de inwoner te vergroten.

3.8.3 Vervoer in de eigen omgeving

[Wmo, Jeugdwet]

  • 1.

    De inwoner kan in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening, als zij door een beperking in de mobiliteit onvoldoende contact met anderen kan hebben of noodzakelijke activiteiten niet kan doen. De inwoner wordt dan geholpen bij het vervoer dichtbij huis.

  • 2.

    Het moet gaan om het:

    • a.

      zich verplaatsen rondom de woning en/of

    • b.

      zich verplaatsen over ten hoogste 20 kilometer van de woning met een omvang van maximaal 1500 kilometer tot 2000 kilometer per jaar en/of

    • c.

      vervoer specifiek bedoeld naar een locatie in verband met Wmo-ondersteuning.

  • 3.

    De gemeente wil graag dat collectief taxivervoer beschikbaar en betaalbaar blijft voor inwoners die dat nodig hebben. Daarom kijkt de gemeente eerst of een vervoersprobleem opgelost kan worden met collectief taxivervoer. Zo ja, dan kan de inwoner gebruik maken van collectief taxivervoer via Omnibuzz.

  • 4.

    De inwoner betaalt een eigen bijdrage per zone, als de inwoner gebruikt maakt van Omnibuzz.

3.8.4 Rolstoel

De inwoner die zich niet kan verplaatsen in en om de woning, kan in aanmerking komen voor een rolstoel als deze noodzakelijk is voor dagelijks zittend gebruik.

3.8.5 Sportvoorziening

  • 1. De inwoner die door een beperking niet kan sporten zonder een aangepaste sportvoorziening, kan eens in de 3 jaar in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming als bijdrage in de aanschaf en het onderhoud van de aangepaste sportvoorziening.

  • 2. Deze bijdrage wordt 1 keer per 3 jaar verstrekt en bedraagt maximaal €2.500.

3.8.6 Aanpassing of vervanging voorziening

Als een vervoermiddel of een rolstoel aangepast of vervangen moet worden, dan doet de gemeente dit alleen, als de:

  • a.

    normale afschrijvingstermijn is afgelopen; of

  • b.

    voorziening onbruikbaar is geworden en dat niet veroorzaakt is door de inwoner; of

  • c.

    voorziening geen oplossing meer is voor de hulpvraag van de inwoner.

3.9 Inburgeren

3.9.1 Kernpunten van het inburgeringstraject

De gemeente heeft een centrale rol in de begeleiding en ondersteuning van de inburgeringsplichtigen. Hierbij gelden de volgende kernpunten:

  • a.

    De gemeente zorgt ervoor dat de inburgeringsplichtige zo snel mogelijk kan starten met het inburgeringstraject (tijdigheid);

  • b.

    De inburgeringsplichtige rondt het inburgeringstraject in beginsel binnen de termijn van 3 jaar af. De gemeente let erop dat het traject niet langer duurt dan nodig is (snelheid);

  • c.

    De gemeente zorgt ervoor dat iedere inburgeringsplichtige een passend traject kan volgen (maatwerk);

  • d.

    De inburgeringsplichtige combineert zoveel mogelijk activiteiten gericht op het leren van de Nederlandse taal met activiteiten gericht op meedoen aan de maatschappij (dualiteit);

  • e.

    De gemeente stelt eisen aan de kwaliteit van het aanbod en zorgt ervoor dat die kwaliteit en de continuïteit gewaarborgd is (kwaliteit).

4. Gezond en veilig opgroeien

Jongeren moeten zo gezond en veilig mogelijk opgroeien. Dat is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de ouders, de jongeren en van hun netwerk. Als zij daarbij hulp nodig hebben, dan kunnen zij een beroep doen op ondersteuning door de gemeente. Deze hulp wordt zo vroeg mogelijk geboden. Zo kan het beroep op gespecialiseerde hulp worden beperkt. Bij het geven van hulp staat de eigen kracht van ouders en jongeren voorop. De hulp sluit hierbij aan en vergroot het probleemoplossend vermogen van het gezin en de sociale omgeving. Bij het bieden van hulp houdt de gemeente rekening met het geloof, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jongere en de ouders. Met jongeren bedoelen we in deze verordening kinderen en tieners tot 18 jaar, en in bepaalde situaties tot 23 jaar.

Voor dit hoofdstuk gelden in ieder geval de volgende kernwaarden:

Inwoners zijn in eerste plaats (als het mogelijk is) zelf verantwoordelijk om hun eigen doelen te realiseren.

De gemeente helpt waar dat nodig is en stimuleert inwoners om zelf oplossingen te vinden voor hun hulpvraag bijvoorbeeld met hulp van familie, vrienden en bekenden (de omgeving). De ondersteuning vanuit de gemeente is gericht op de intrinsieke motivatie van de inwoner en er wordt gehandeld vanuit vertrouwen.

Inwoners die hulp niet zelf kunnen regelen kan de gemeente extra ondersteunen om mee te doen aan de samenleving.

Gemeente Venray normaliseert de hulpvraag, versterkt de toegang tot ondersteuning en werkt samen met (zorg)aanbieders.

4.1 Vrij toegankelijke hulp

[Jeugdwet]

  • 1.

    De gemeente zet zich ervoor in dat jongeren zoveel mogelijk gezond, kansrijk en veilig kunnen opgroeien. Om dat te bereiken biedt de gemeente hulp aan die vrij toegankelijk is. De inwoner kan van die hulp gebruik maken, zonder besluit van de gemeente. Ook heeft de inwoner geen verwijzing nodig van een huisarts, een medisch specialist of een jeugdarts.

  • 2.

    De gemeente zorgt ervoor dat signalen over opgroei- en opvoedingsproblemen zo vroeg mogelijk worden opgevangen en dat daarbij ook zo vroeg mogelijk hulp wordt geboden.

  • 3.

    Beschikbare vrij toegankelijke voorzieningen zijn in ieder geval

    • a)

      Jeugd- en jongerenwerk;

    • b)

      Peuterspeelzalen;

    • c)

      Lichte opvoedondersteuning en opvoedadvies;

    • d)

      Trainingen ter vergroting van de sociale weerbaarheid/zelfredzaamheid;

    • e)

      Huiswerkbegeleiding;

    • f)

      Gezinscoaches;

    • g)

      Wijkteams;

    • h)

      Veilig thuis;

    • i)

      Crisisdienst voor spoedeisende jeugdhulp;

    • j)

      Kindertelefoon;

    • k)

      Clientondersteuning;

    • l)

      Vertrouwenspersoon.

4.2 Hulp-op-maat

[Jeugdwet]

  • 1.

    Als vrij toegankelijke hulp niet voldoende is, kan de gemeente hulp-op-maat aanbieden. Deze hulp is niet vrij toegankelijk. De inwoner heeft daarvoor een besluit van de gemeente nodig of een verwijzing door een jeugdarts, een huisarts, een medisch specialist, of een gecertificeerde instelling.

  • 2.

    De gemeente kan in ieder geval de volgende voorzieningen aanbieden, als het nodig is:

    • a.

      Opname vervangende behandeling en verblijf met behandeling;

    • b.

      Wonen:

      • i.

        Pleegzorg;

      • ii.

        Gezinshuizen;

      • iii.

        Zelfstandig wonen training;

      • iv.

        Kleinschalige woongroepen;

      • v.

        Een logeerplek, om tijdelijk een jongere of het gezin te ontlasten;

    • c.

      Dagbesteding/dagbehandeling:

      • i.

        Ernstig meervoudige beperking en opgroeiproblematiek het jonge kind;

      • ii.

        Terug naar school;

      • iii.

        Duurzame daginvulling;

    • d.

      Ambulante hulp:

      • i.

        Ambulant duurzaam en perspectief 1+2;

      • ii.

        Jeugd-GGZ;

      • iii.

        Ernstig enkelvoudige Dyslexie;

      • iv.

        Vaktherapie;

    • e.

      Jeugdbescherming;

    • f.

      Jeugdreclassering;

    • g.

      Jeugdzorgplus;

    • h.

      Beschermd wonen (17+);

    • i.

      Vervoer.

  • 3.

    De gemeente zorgt voor de inzet van jeugdhulp die de rechter of de gecertificeerde instelling nodig vindt om een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclasseringsmaatregel te kunnen uitvoeren.

  • 4.

    De inwoner kan gebruik maken van Veilig Thuis. Dit advies- en meldpunt biedt 24 uur per dag dagen per week advies en ondersteuning aan iedereen die direct of indirect is betrokken bij huiselijk geweld en/of kindermishandeling. Het advies-en meldpunt is te bereiken via telefoonnummer 0800-2000 (gratis) of via www.veiligthuisnml.nl.

4.3 Overgang van 18- naar 18+

[Jeugwet]

  • 1.

    De gemeente zorgt ervoor dat jongeren die jeugdhulp krijgen, ondersteund blijven worden als ze 18 jaar worden, en die ondersteuning nodig blijft. Dat wil zeggen dat de gemeente zorgt voor een plan voor de jongere op alle belangrijke leefgebieden.

  • 2.

    Dit plan besteedt in ieder geval aandacht aan de volgende onderwerpen:

    • Scholing, werk of participatie;

    • Wonen;

    • Inkomen;

    • Zorg en ondersteuning;

    • Vrije tijd;

    • Het netwerk van de jongere.

  • 3.

    Jeugdhulp kan in bepaalde gevallen worden verlengd. Dit kan maximaal tot de dag dat de jongere 23 jaar wordt. Er is een aantal voorwaarden voor verlengde jeugdhulp. Deze hulp kan alleen worden ingezet als:

    • a.

      de jongere al voor haar 18e levensjaar jeugdhulp kreeg, er geen andere wet is die voorliggend is en de gemeente voortzetting noodzakelijk vindt;

    • b.

      na beëindiging van de jeugdhulp (die was begonnen voor het 18e levensjaar) binnen een half jaar de gemeente vaststelt dat hervatting van de jeugdhulp noodzakelijk is;

    • c.

      voor de leeftijd van 18 jaar is bepaald dat jeugdhulp noodzakelijk is;

    • d.

      de jeugdhulp wordt ingezet in het kader van een strafrechtelijke beslissing of jeugdreclassering.

  • 4.

    Pleegzorg wordt ingezet tot de dag dat de jongere 21 jaar wordt als:

    • a.

      de pleegzorg was begonnen vóór het bereiken van de leeftijd van 18 jaar; of

    • b.

      de pleegzorg die was begonnen vóór het bereiken van de leeftijd van 18 jaar binnen een termijn van een half jaar na beëindiging wordt hervat.

    • c.

      De pleegzorg is na 18 jaar vrijwillig en stopt wanneer de jongere heeft aangegeven hiervan geen gebruik te willen maken.

  • 5.

    Verblijf in een gezinshuis wordt ingezet tot de dag dat de jongere 21 jaar wordt, tenzij:

    • a.

      de jongere dat zelf niet wil;

    • b.

      en/of de gezinshuisouder(s) niet instemmen;

    • c.

      en/of voor alle partijen (inclusief de jongere) duidelijk is dat de jongere andere passende hulp nodig heeft en die hulp ook beschikbaar is;

    • d.

      en/of de jongere voldoet aan de criteria van de Wlz.

Als voorwaarde wordt gesteld dat in overleg tussen gemeente, jongere, gezinshuisouder(s) en indien betrokken, de behandelverantwoordelijke, een perspectief voor de toekomst is vastgesteld.

4.4 Afstemming met andere vormen van hulp

[Jeugdwet]

De gemeente zorgt ervoor dat de hulp aansluit bij andere vormen van hulp die aan de jongere of haar ouders wordt gegeven. Om dat te bereiken kan de gemeente afspraken maken met hulpverleners, instellingen, onderwijs, zorgverzekeraars en andere personen of organisaties. Die afspraken kunnen onder andere gaan over:

  • procedures die gelden bij doorverwijzing naar hulp;

  • communicatie met andere organisaties;

  • afbakening van taken en verantwoordelijkheden;

  • een goede aansluiting tussen vrij toegankelijke hulp en hulp-op-maat.

De afspraken kunnen worden vastgelegd in een plan of in een andere geschikte vorm.

5. Wonen in een veilige en gezonde omgeving

Inwoners met een beperking of langdurige psychische of psychosociale problematiek kunnen problemen hebben bij het gebruik van hun woning of bij het voeren van het huishouden. Als inwoners zulke problemen niet zelf kunnen oplossen, kan de gemeente hen helpen. Welke hulp dat kan zijn, wordt in dit hoofdstuk uitgelegd. De gemeente kan ook helpen, als inwoners met een beperking niet goed voor zichzelf kunnen zorgen en als inwoners opvang of hulp bij het (zelfstandig) wonen nodig hebben. Ten slotte speelt de gemeente een rol bij het ondersteunen van mantelzorgers. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen over de hulp die de gemeente op grond van de Wmo aan al deze inwoners kan geven.

Voor dit hoofdstuk gelden in ieder geval de volgende kernwaarden:

Inwoners zijn in de eerste plaats (als het mogelijk is) zelf verantwoordelijk om hun eigen doelen te realiseren en zetten zich daar ook voor in.

De gemeente helpt waar dat nodig is en stimuleert inwoners om zelf oplossingen te vinden voor hun hulpvraag bijvoorbeeld met hulp van familie, vrienden en bekenden (de omgeving). De ondersteuning vanuit de gemeente is gericht op de intrinsieke motivatie van de inwoner en er wordt gehandeld vanuit vertrouwen.

Inwoners die hulp niet zelf kunnen regelen kan de gemeente extra ondersteunen om mee te doen aan de samenleving.

Gemeente Venray gaat voor maatwerk (hulp op maat voor wie dat echt nodig heeft).

Gemeente Venray zet in op vitale inwoners en een sterke omgeving.

Inwoners worden zoveel mogelijk thuis en in hun eigen wijk geholpen.

5.1 Hulp-op-maat

[Wmo]

  • 1.

    Het is belangrijk dat inwoners zo lang mogelijk zelfstandig kunnen wonen, de normale dagelijkse activiteiten kunnen doen en een huishouden kunnen voeren. Dat is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de inwoner zelf. Het kan zijn dat een inwoner hulp nodig heeft, vanwege een beperking of door een langdurig psychisch of een psychosociaal probleem. Die inwoner kan aan de gemeente hulp vragen als zij zelf geen oplossing kan vinden voor haar problemen. De hulp kan verschillende vormen hebben. Gaat het om hulp-op-maat, dan zijn er wel enkele voorwaarden. Die zijn te vinden in artikel 2.3.2. De hulp moet daarnaast langdurig nodig zijn. Als de inwoner hulp bij het (zelfstandig) wonen of opvang nodig heeft, dan moet de hulp van de gemeente eraan bijdragen dat de inwoner zichzelf zo snel mogelijk weer kan redden in de samenleving.

  • 2.

    De gemeente geeft alleen hulp-op-maat als dat nodig en passend is. De inwoner kan daarom in elk geval geen hulp  krijgen, als:

    • a.

      de inwoner haar problemen zelf of met behulp van haar omgeving kan oplossen of verminderen door haar dagelijks leven anders te organiseren en of gebruik te maken van algemene (gebruikelijke) voorzieningen.

    • b.

      het gaat om vervanging van een voorziening die door de gemeente is verstrekt, en de normale afschrijvingstermijn is nog niet verstreken. Een vervangende voorziening is wel mogelijk, als:

      • de eerder afgegeven voorziening onbruikbaar is geworden, en dat komt niet door toedoen van de inwoner, of

      • de inwoner geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten of

      • Als de eerder verstrekte voorziening niet langer de oplossing biedt voor de inwoner.

    • c.

      de voorziening niet noodzakelijk was geweest wanneer de inwoner rekening had gehouden met de aard, omvang en ontwikkeling van haar beperkingen.

    • d.

      De inwoner geen ondersteuning accepteert en/of weigert mee te werken aan een (medisch) onderzoek.

    • e.

      De inwoner zich niet houdt aan de voorwaarden die samenhangen met de afgifte van het briefadres en het Grijs wonen-traject.

5.2 Zelfstandig en veilig wonen

Voor de inwoner die voldoet aan de voorwaarden uit artikel 5.1 zijn in bepaalde gevallen de volgende voorzieningen beschikbaar: Geschikte woning (woonvoorziening) voor inwoners met een aantoonbare beperking.

  • 1.

    De inwoner met een aantoonbare beperking kan in aanmerking komen voor een verbouwing, een (tijdelijke) woonunit of een hulpmiddel om de woning goed te kunnen gebruiken, als:

    • a.

      het normale gebruik van de woning niet mogelijk is door de beperking van de inwoner; en

    • b.

      verhuizing naar een geschikte woning niet mogelijk is of duurder is dan de verbouwing of het hulpmiddel.

    • c.

      De woning wordt voor de inwoner bereikbaar, toegankelijk en bruikbaar gemaakt.

  • 2.

    Als verhuizing voorgaat, dan kan de inwoner in aanmerking komen voor een geldbedrag voor de verhuizing en inrichting van een geschikte woning. Deze tegemoetkoming in de verhuiskosten is € 2.500.

  • 3.

    De inwoner kan geen woonvoorziening, (tijdelijke) unit of hulpmiddel krijgen in de volgende situaties:

    • a.

      De belemmeringen die de inwoner in de woning ervaart, zijn het gevolg van de materialen die in de woning zijn gebruikt;

    • b.

      De woonvoorziening is bedoeld voor aanpassing van een gemeenschappelijke ruimte in een wooncomplex;

    • c.

      Het gaat om voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder veel meerkosten meegenomen kunnen worden;

    • d.

      De inwoner is verhuisd vanuit een woonruimte waar de inwoner geen problemen had bij het normale gebruik van de woning en er was geen belangrijke reden voor de verhuizing;

    • e.

      De inwoner is verhuisd naar een woning die niet de meest geschikte woning is om de beperkingen van de inwoner te verminderen of weg te nemen, tenzij de gemeente daar toestemming voor heeft gegeven;

    • f.

      De belemmeringen die de inwoner ervaart, zijn het gevolg van de bouwkundige of woontechnische staat van de woning. Daaronder valt ook de toegankelijkheid van de woning;

    • g.

      De noodzaak voor een woonvoorziening is het gevolg van achterstallig onderhoud aan de woning;

    • h.

      De gevraagde voorziening is alleen maar gericht op renovatie of aanpassing aan de eisen van de tijd;

    • i.

      De inwoner heeft haar hoofdverblijf niet of zal zijn hoofdverblijf niet hebben in de woning waarvoor de woonvoorziening wordt gevraagd.

    • j.

      De gevraagde voorziening betrekking heeft op een woongebouw dat specifiek is bedoeld voor inwoners met een beperking. Waarvan het ‘normaal’ is dat het woongebouw voldoet aan de eisen om deze groep inwoners goed en adequaat te laten wonen.

5.3 Een schone en leefbare woning

  • 1.

    De inwoner met een beperking die haar woning niet schoon en leefbaar kan houden, kan in aanmerking komen voor hulp bij het huishouden.

  • 2.

    Als er in het huishouden van de inwoner minderjarige kinderen zijn, dan kan de hulp ook bestaan uit het voor een korte periode overnemen van de hulp die kinderen normaal gesproken moeten bieden (gebruikelijke hulp). Deze hulp is vooral bedoeld om de periode tot er andere hulp is te overbruggen, of totdat de kinderen in staat zijn de gebruikelijke hulp (weer) te leveren.

  • 3.

    De hulp bij het huishouden zorgt voor het schoonmaken van het huis. Op basis van maatwerk kan de gemeente besluiten dat de schoonmaakhulp meer doet, zoals het klaarzetten van maaltijden of het helpen bij de was. Als het nodig is, ondersteunt die hulp ook bij het organiseren van het huishouden. Dat kan advies, instructie of voorlichting zijn. Dat helpt de inwoner om het huishouden zelfstandig uit te voeren.

5.4 Hulp bij het (zelfstandig) wonen

  • 1.

    De inwoner kan in aanmerking komen voor hulp bij het (zelfstandig) wonen, als de inwoner psychische en/ of psychosociale problemen heeft. Haar behandeling is afgerond of staat niet (meer) op de voorgrond. Het gaat niet om problematiek die voortkomt uit een (acute) crisissituatie waarin de gemeente nog geen noodzaak voor hulp bij het (zelfstandig) wonen kan vaststellen. Daarvoor is de voorziening maatschappelijke opvang beschikbaar (zie artikel 5.5).

  • 2.

    De inwoner kan in aanmerking komen voor hulp bij het (zelfstandig) wonen, als andere vormen van hulp-op-maat onvoldoende passend zijn.

  • 3.

    Hulp bij het (zelfstandig) wonen is trajectbegeleiding in de thuissituatie van de inwoner die zelfstandig woont, gericht op het bevorderen, behouden of compenseren van de zelfredzaamheid en meedoen. Beschermd Wonen biedt de inwoner de mogelijkheid om 24 uur per dag hulp in te schakelen in een woning van een gecontracteerde zorgaanbieder.

  • 4.

    De inwoner kan geen hulp-op-maat in de vorm van Beschermd Wonen krijgen als de inwoner in staat is om zelfstandig te wonen met ambulante ondersteuning. In dat geval is:

    • a.

      de inwoner in staat om zelf, of met hulp van haar sociale netwerk, tijdig de signalen te herkennen van het afnemen van haar psychische stabiliteit en/of een hulpvraag te signaleren, en;

    • b.

      de inwoner in staat zichzelf en haar gedrag dusdanig te begrenzen en te stabiliseren dat haar gedrag niet leidt tot overlast, agressie of schade aan het welzijn van de inwoner zelf en haar omgeving, maar heeft ondersteuning nodig om haar gedrag te reguleren, en;

    • c.

      de inwoner in staat om zelf een hulpvraag te signaleren en uit te stellen naar de volgende dag en dan ondersteuning af te roepen als de inwoner dat wenst.

5.5 Maatschappelijke opvang

  • 1.

    Maatschappelijke opvang bestaat uit ‘grijs’wonen of opvang in een trajecthuis of een verblijf in het Domus-huis. De inwoner kan in aanmerking komen voor tijdelijke (maatschappelijke) opvang, als:

    • a.

      de inwoner dakloos is en opvang nodig heeft, omdat zij zich niet op eigen kracht kan redden in de samenleving. Dat komt door psychische of psychosociale problemen; of

    • b.

      er sprake is van huiselijk geweld.

  • 2.

    De opvang is erop gericht, dat de inwoner zich weer kan redden in de samenleving. De opvang wordt pas aangeboden, als andere voorzieningen niet geschikt zijn om dat doel te bereiken.

5.6 Mantelzorg

Inwoners die ziek zijn of een beperking hebben, worden vaak geholpen door familieleden, vrienden of kennissen. Deze hulp wordt mantelzorg genoemd als de hulp langdurig en onbetaald wordt gegeven en verder gaat dan wat gebruikelijk is tussen mensen. Degene die deze hulp geeft is de mantelzorger. Mantelzorg is maatschappelijk van groot belang voor een leefbare samenleving en sociale samenhang. De gemeente wil zorgen voor huidige en toekomstige mantelzorgers in Venray en hen passende ondersteuning bieden.

5.6.1 Ondersteuning mantelzorger

  • 1. De inwoner die mantelzorg ontvangt kan in aanmerking komen voor respijtzorg als deze niet vanuit een voorliggende voorziening of andere wetgeving wordt verstrekt. Respijtzorg is het logeren in een accommodatie van een instelling of in een logeergezin (maximaal 104 etmalen per jaar). Respijtzorg heeft als doel het tijdelijk ontlasten van de mantelzorger of diens omgeving, of om ontsporing van de situatie te voorkomen.

  • 2. De mantelzorger kan voor (specialistische) vragen op het gebied van mantelzorg terecht bij het Steunpunt mantelzorg.

  • 3. De gemeente kan naast bovengenoemde vormen van ondersteuning besluiten ook andere vormen van ondersteuning te bieden aan mantelzorgers.

5.6.2 Mantelzorgwaardering

De gemeente waardeert de inzet van mantelzorgers. De mantelzorger kan jaarlijks éénmalig een mantelzorgwaardering aanvragen. De mantelzorgwaardering bedraagt minimaal €130,00. De mantelzorgwaardering is bedoeld voor de mantelzorger(s) van de inwoner (hulpvrager) die in de gemeente woont.

5.6.3 Mantelzorgwoning

De gemeente kan inwoners die een mantelzorgwoning willen realiseren, ondersteunen. Een mantelzorgwoning is tijdelijke woonruimte op het erf van een inwoner, die is bedoeld om goede mantelzorg mogelijk te maken. De mantelzorgwoning kan bewoond worden door de mantelzorger of door de inwoner die mantelzorg ontvangt. De ondersteuning houdt in dat beoordeeld wordt of er sprake is van een mantelzorgsituatie waardoor een inwoner in aanmerking komt voor het vergunningsvrij plaatsen van een mantelzorgwoning.

6 Vervoer naar school

Ieder kind heeft recht op passend onderwijs. In sommige gevallen is de afstand naar de school groot. Mogelijk sluit een school in de buurt onvoldoende aan bij de levensovertuiging van ouders of kan het kind wegens haar beperking niet zelfstandig naar school reizen. Ouders kunnen dan in bepaalde gevallen een beroep doen op leerlingenvervoer. In dit hoofdstuk staat beschreven hoe ouders door de gemeente ondersteunt worden bij het vervoer van hun kind naar school.

Voor dit hoofdstuk gelden in ieder geval de volgende kernwaarden:

De gemeente helpt waar dat nodig is en stimuleert inwoners om zelf oplossingen te vinden voor hun hulpvraag bijvoorbeeld met hulp van familie, vrienden en bekenden (de omgeving). De ondersteuning vanuit de gemeente is gericht op de intrinsieke motivatie van de inwoner en er wordt gehandeld vanuit vertrouwen.

Inwoners die hulp niet zelf kunnen regelen kan de gemeente extra ondersteunen om mee te doen aan de samenleving.

Gemeente Venray gaat voor maatwerk (hulp op maat voor wie dat echt nodig heeft).

6.1 Hulp-op-maat

[Llv]

  • 1.

    Ouders zijn er zelf verantwoordelijk voor dat hun kinderen naar school gaan. Ouders kunnen bij de gemeente een aanvraag doen voor hulp bij het vervoer van hun kind van de woning naar school.

  • 2.

    De hulp van de gemeente heet een vervoersvoorziening. Het kan gaan om vergoeding voor reiskosten of om aangepast vervoer dat wordt geregeld door de gemeente, zoals een taxibusje. Het kan zijn dat ouders van kinderen op de basisschool een deel van de kosten zelf moeten betalen. Dat is de eigen bijdrage en wordt toegelicht in artikel 6.5.1.

  • 3.

    Als ouders een vervoervoorziening krijgen en het kind wordt meerderjarig en is handelingsbekwaam, dan wordt de vervoersvoorziening niet langer aan ouders verstrekt. Het kind kan dan zelf in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening, als zij aan de voorwaarden voldoet.

6.2 Onderzoek

  • 1.

    De gemeente onderzoekt of ouders in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening. Als dat zo is gaat de gemeente na welke voorziening er nodig is. De gemeente onderzoekt dan met welk vervoersmiddel het kind kan reizen en welke route naar school de kortste veilige route voor het kind is. Ook gaat de gemeente na of er begeleiding nodig is bij het reizen.

  • 2.

    Voor het bepalen van de route naar school maakt de gemeente gebruik van een professionele routeplanner. De gemeente berekent wat de kortste afstand is van de woning van het kind naar school.

  • 3.

    Gaat het kind naar een basisschool, dan onderzoekt de gemeente in bepaalde gevallen ook hoe hoog het inkomen van de ouders is. Dat is nodig om te bepalen of ouders een eigen bijdrage moeten betalen.

6.3 Voorwaarden

  • 1.

    De gemeente verstrekt een vervoersvoorziening aan ouders voor hun kind dat in de gemeente Venray verblijft, en;

    • a.

      Minimaal 4 jaar oud is dat speciaal onderwijs volgt; en

    • b.

      Naar de basisschool of een speciale school voor basisonderwijs gaat, of speciaal onderwijs of voortgezet onderwijs volgt; en

    • c.

      Vanwege een langdurige beperking niet zelfstandig met het openbaar vervoer (OV) of met de fiets kan reizen, maar begeleiding of aangepast vervoer nodig heeft.

  • 2.

    Gaat het kind niet naar de dichtstbijzijnde school van dezelfde onderwijssoort, dan kunnen ouders alleen voor een vervoersvoorziening naar de verder weg gelegen school in aanmerking komen als:

    • a.

      De dichtstbijzijnde school vol is, of als

    • b.

      De ouders in een brief aangeven dat ze ernstig bezwaren hebben tegen het openbaar onderwijs of de richting van de dichterbij gelegen bijzondere school.

  • 3.

    Met toegankelijke school wordt in dit hoofdstuk bedoeld:

    • a.

      Een school die het soort onderwijs geeft dat het kind nodig heeft, vanwege haar lichamelijke of psychische situatie, en

    • b.

      Van de gewenste levensbeschouwelijke of godsdienstige richting is, of het openbaar onderwijs, en

    • c.

      Waar plaats is voor het kind.

  • 4.

    Ouders krijgen geen vergoeding voor het vervoer van hun kind, als het kind meereist met een andere ouder die van de gemeente een vergoeding krijgt voor het vervoer van haar eigen kind.

  • 5.

    De gemeente verstrekt aan ouders een vergoeding voor de reiskosten van een begeleider, als hun kind begeleiding nodig heeft bij het vervoer naar school en de ouders voor dit kind een vervoersvoorziening krijgen. De ouders moeten wel overtuigend hebben aangetoond, dat het kind niet zonder begeleiding met het OV of de fiets kan reizen.

  • Ouders zijn verantwoordelijk voor de begeleiding van het kind. Indien zij dit niet zelf kunnen, dienen zij zelf te zorgen voor een alternatief.

6.3.1 Bijzondere regeling voor weekend- en vakantievervoer

De gemeente verstrekt ouders van een kind dat speciaal onderwijs volgt en daarom in een internaat of pleeggezin verblijft, een vervoersvoorziening voor:

  • a.

    Het weekendvervoer van hun kind van het internaat of pleeggezin naar de woning van de ouders en terug, behalve als de weekenden vallen in een schoolvakantie.

  • b.

    Het vakantievervoer van hun kind van het internaat of pleeggezin naar de woning van de ouders en terug, eenmaal per schoolvakantie van 2 dagen of meer. De schoolvakantie moet in de schoolgids van de school worden genoemd.

6.4 Zelfstandigheid/zelfredzaamheid

  • 1.

    Om een aanvraag goed te kunnen beoordelen wordt er rekening gehouden met de zelfstandigheid en zelfredzaamheid van een kind en ouders.

  • 2.

    Wanneer een kind de leeftijd van 9 jaar bereikt, kan de gemeente in overleg met ouders en het kind en in samenhang met het ontwikkelingsperspectief een persoonlijk vervoersontwikkelingsplan opstellen. Hierin staan de mogelijkheden beschreven om te werken naar zelfstandig reizen naar school.

  • 3.

    In het persoonlijk vervoersontwikkelingsplan kan de gemeente ondersteuning bieden om zelfstandigheid en zelfredzaamheid van het kind te bevorderen.

6.5 Vorm en hoogte van de vervoersvoorziening

  • 1.

    De gemeente bepaalt de vervoersvoorziening aan de hand van de afstand tussen de woning of de opstapplaats en de dichtstbijzijnde toegankelijke school. De afstand tussen woning of opstapplaats en de dichtstbijzijnde toegankelijke school bedraagt meer dan 6 kilometer.

  • 2.

    Gaat het om een speciale school voor basisonderwijs, dan wordt de vervoersvoorziening vastgesteld over de afstand tussen de woning van het kind en

    • a.

      De dichtstbijzijnde toegankelijke speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband van de school waar het kind vandaan komt, of;

    • b.

      Een andere speciale school voor basisonderwijs in dat samenwerkingsverband, als het vervoer naar die school voor de gemeente minder zou kosten dan het vervoer naar de dichtstbijzijnde speciale school voor basisonderwijs.

  • 3.

    De gemeente betrekt bij de beoordeling van een aanvraag voor een vervoersvoorziening de Toelaatbaarheidsverklaring (TLV) zoals is vastgesteld door het samenwerkingsverband.

  • 4.

    Als aan de voorwaarden is voldaan, stemt de gemeente de vervoersvoorziening af op de goedkoopste manier van reizen.

    • a.

      Als het kind naar school kan fietsen (eventueel met begeleiding), dan krijgen de ouders een vergoeding voor het gebruik van een fiets.

    • b.

      Kan het kind niet fietsen naar school, ook niet met begeleiding, dan kunnen de ouders een vergoeding krijgen voor het OV.

    • c.

      Als het kind in aanmerking komt voor aangepast vervoer, dan kunnen ouders daarvan gebruikmaken voor het vervoer van hun kind.

    • d.

      Ouders kunnen het kind ook zelf vervoeren, als de gemeente toestemming geeft.

  • 5.

    Het kind komt in aanmerking voor aangepast vervoer, in de volgende gevallen:

    • a.

      Het kind is met het OV meer dan anderhalf uur onderweg en de reistijd met aangepast vervoer kan teruggebracht worden tot 50% van de reistijd met het OV.

    • b.

      OV naar school ontbreekt en het kind kan niet met de fiets naar school (ook niet met begeleiding).

    • c.

      Het kind kan niet begeleid worden door de ouders of anderen, of begeleiding heeft grote nadelen voor het gezin en een andere oplossing is niet mogelijk.

    • d.

      Het kind heeft langdurige beperkingen waardoor zij niet met het OV kan reizen (ook niet met begeleiding).

    • e.

      Het kind is op 1 augustus van het lopende schooljaar (de peildatum) jonger dan 10 jaar.

  • 6.

    Als een begeleider meerdere kinderen begeleidt, dan vergoedt de gemeente de reiskosten van 1 begeleider.

  • 7.

    Bestaat de vervoersvoorziening uit een vergoeding voor de reiskosten, dan is de hoogte van die vergoeding afhankelijk van de reisafstand naar de dichtstbijzijnde voor het kind toegankelijke school. De reisafstand wordt bepaald via de kortste route op basis van een professionele routeplanner.

  • 8.

    De vergoeding van de gemeente voor het gebruik van een eigen vervoersmiddel wordt berekend op basis van een kilometervergoeding voor dat vervoersmiddel, afgeleid van de laatst bekende reisregeling binnenland.

  • 9.

    Als ouders meerdere kinderen tegelijk met de auto vervoeren, dan verstrekt de gemeente eenmaal de kilometervergoeding voor de auto, afgeleid van de laatste bekende reisregeling binnenland.

  • 10.

    De gemeente houdt bij het vaststellen van de vervoersvoorziening rekening met andere (gedeeltelijke) vergoedingen voor de reiskosten die ouders voor het kind ontvangen. Die andere vergoedingen trekt de gemeente af van de vergoeding die de gemeente geeft. Bij aangepast vervoer brengt de gemeente dan een bedrag bij de ouders is rekening.

  • 11.

    De gemeente kan bij het verstrekken van een vervoersvoorziening een opstapplaats aanwijzen van waaruit het kind gebruikt maakt van de vervoersvoorziening. De ouders dragen er zorg voor dat de leerling naar en bij de opstapplaats begeleid wordt.

  • 12.

    De opstapplaats bevindt zich op een veilige en beschutte locatie en op een redelijke loopafstand van de woning van het kind. Een reistijd naar de opstapplaats van dertig minuten wordt als redelijk geacht.

  • 13.

    Er wordt door de gemeente geen opstapplaats aangewezen als door ouders wordt aangetoond dat begeleiding van het kind door henzelf of anderen tot ernstige benadeling van het gezin zal leiden en andere oplossingen niet mogelijk zijn.

  • 14.

    De gemeente wijst geen opstapplaats aan als het gebruik hiervan leidt tot hogere kosten dan aangepast vervoer vanaf de woning van het kind.

6.5.1 Bijzondere regeling vervoer naar basisschool

  • 1. Is de reisafstand naar de dichtstbijzijnde toegankelijke basisschool meer dan 20 kilometer, dan betalen ouders de reiskosten voor een deel zelf of helemaal zelf (eigen bijdrage). Als de gemeente zorgt voor aangepast vervoer, dan betalen de ouders de eigen bijdrage aan de gemeente. Als het kind op een andere manier wordt vervoerd, dan wordt de eigen bijdrage afgetrokken van de vergoeding die de ouders van de gemeente krijgen. De hoogte van de eigen bijdrage wordt per gezin per schooljaar berekend en hangt af van het inkomen van de ouders in het peiljaar.

  • Inkomen (schooljaar 2024-2025)

    Eigen bijdrage

    € 0 tot € 39.500

    Niets

    € 39.500 tot € 46.500

    € 185

    € 46.500 tot € 54.000

    € 815

    € 54.000 tot € 60.500

    € 1.510

    € 60.500 tot € 69.500

    € 2.215

    € 69.500 tot € 76.000

    € 2.970

    € 76.000 – voor elke € 5.000 erbij

    € 710

  • 2. Jaarlijks, met ingang van 1 januari van het nieuwe jaar, worden de inkomensbedragen en de hoogte van de eigen bijdrage aangepast aan de wijziging die het indexcijfer van de regelingslonen van volwassen werknemers heeft ten opzichte van 1 januari van het voorgaande jaar. Rekenkundig wordt dit afgerond op een veelvoud van €500,-

  • 3. De gemeente stopt de vervoersvoorziening als ouders de eigen bijdrage niet (langer) betalen aan de gemeente.

  • 4. Voor ouders van kinderen die vanwege langdurige beperkingen niet zelfstandig met het OV kunnen reizen geldt de regeling in deze paragraaf niet. Zij betalen geen eigen bijdrage.

6.5.2 Drempelbedrag

  • 1. Voor ouders van een kind in het basisonderwijs en speciaal basisonderwijs geldt boven een vastgestelde inkomensgrens een eigen bijdrage. Deze eigen bijdrage is het drempelbedrag.

  • 2. Het drempelbedrag is een bedrag per kind.

  • 3. Het drempelbedrag is niet van toepassing op kinderen met een langdurige beperking.

6.6 Ingangsdatum en duur van de vervoersvoorziening

Een vervoersvoorziening gaat in op de datum die de ouders aangeven. Deze datum mag niet liggen vóór de datum waarop de gemeente de aanvraag heeft ontvangen. Voor aangepastvervoer geldt dat de vervoersvoorziening zo snel mogelijk na het besluit van de gemeente ingaat.

7 Lage inkomens en geldzorgen

De gemeente heeft een financieel vangnet voor inwoners die te weinig inkomen en vermogen hebben om de dagelijkse kosten te betalen: een maandelijkse bijstandsuitkering. Deze inwoners en andere inwoners met een lastige financiële situatie kunnen bij de gemeente een aantal aanvullende uitkeringen en tegemoetkomingen aanvragen. In dit hoofdstuk worden belangrijke extra’s geregeld. Voor een aantal extra’s wordt een inkomensgrens genoemd. Inwoners die in een vergelijkbare financiële situatie zitten als inwoners met een inkomen onder de inkomensgrens, kunnen vaak ook geholpen worden. Dat beoordeelt de gemeente per situatie.

Daarnaast geven we enkele basisregels voor de hulp die de gemeente kan bieden bij geldzorgen en/of financiële problemen.

Voor dit hoofdstuk gelden in ieder geval de volgende kernwaarden:

De gemeente helpt waar dat nodig is en stimuleert inwoners om zelf oplossingen te vinden voor hun hulpvraag bijvoorbeeld met hulp van familie, vrienden en bekenden (de omgeving). De ondersteuning vanuit de gemeente is gericht op de intrinsieke motivatie van de inwoner en er wordt gehandeld vanuit vertrouwen.

Inwoners die hulp niet zelf kunnen regelen kan de gemeente extra ondersteunen om mee te doen aan de samenleving.

De gemeente Venray bevordert preventie, een sterke omgeving en een duurzame uitstroom en voorkomt instroom.

Gemeente Venray gaat voor maatwerk (hulp op maat voor wie dat echt nodig heeft).

7.1 Armoedebeleid

[PW, Wgs, Gemeentewet]

De gemeente heeft als taak om armoede en schulden tegen te gaan. In deze paragraaf staat waar de gemeente rekening mee houdt bij het uitvoeren van die taak.

7.2 Wat wil de gemeente?

  • 1.

    De gemeente vindt het belangrijk dat inwoners met een laag inkomen en laag vermogen hun noodzakelijke bestaanskosten kunnen betalen en kunnen meedoen in de samenleving. De gemeente neemt maatregelen om armoede en schulden te voorkomen (preventie).

  • 2.

    De gemeente zet zich ervoor in, dat inwoners met een inkomen net boven de bijstandsnorm voldoende ondersteund worden, dat betaald werk krijgen niet leidt tot een armoedeval en dat inwoners blijvend een gezonde financiële huishouding krijgen.

  • 3.

    De gemeente wil inwoners graag helpen om zelf een oplossing voor hun geldzorgen en/of financiële problemen te vinden. Als hulp nodig is, kan de inwoner in eerste instantie terecht bij de verschillende organisaties binnen het netwerk Armoede. Als meer hulp nodig is, kan de gemeente meer doen.

  • 4.

    De gemeente werkt bij het voorkomen en bestrijden van armoede en schulden zoveel mogelijk samen met andere organisaties, die vertegenwoordigd zijn in het netwerk Armoede. De gemeente stimuleert initiatieven van inwoners om armoede te bestrijden en schulden tegen te gaan.

  • 5.

    De gemeente zorgt ervoor, dat voorzieningen voor lage inkomens op een eenvoudige manier aangevraagd kunnen worden, en waar mogelijk automatisch worden toegekend.

7.3 Voorzieningen voor lage inkomens

[PW]

De gemeente kent verschillende voorzieningen voor lage inkomens, waaronder in ieder geval:

  • a.

    Bijzondere bijstand

  • b.

    Tegemoetkoming eigen risico zorgverzekering

  • c.

    Meedoenbudget

  • d.

    Studietoeslag

  • e.

    Kwijtschelding gemeentelijke belastingen

  • f.

    Individuele inkomenstoeslag

Voor zover in dit hoofdstuk geen regels hierover zijn opgenomen, zijn in beleidsregels de uitgangspunten beschreven waarmee de gemeente rekening houdt.

7.4 Individuele inkomenstoeslag

[PW]

Voor inwoners die al jaren moeten rondkomen van een laag inkomen en geen uitzicht hebben op verbetering van hun inkomen, is de individuele inkomenstoeslag bedoeld. Dat is een extraatje waarmee het inkomen wordt aangevuld. Hier is beschreven voor welke inwoners de individuele inkomenstoeslag is bedoeld en welke aanvullende voorwaarden er gelden.

7.4.1 Doelgroep voor individuele inkomenstoeslag

De individuele inkomenstoeslag is bedoeld voor de inwoner van 21 jaar of ouder, maar jonger dan de Aow-leeftijd die voldoet aan de voorwaarden van artikel 36 van de Participatiewet en op de aanvraagdatum:

  • a.

    een ononderbroken periode van 36 maanden:

    • 1.

      een inkomen heeft gehad dat lager is dan 110% van de bijstandsnorm;

    • 2.

      geen vermogen hoger dan de vermogensgrens uit de Participatiewet heeft gehad; en

  • b.

    geen uitzicht heeft op inkomensverbetering.

7.4.2 Hoogte van de toeslag

  • 1. De hoogte van de toeslag kan gevonden worden op www.venray.nl, wanneer u zoekt op inkomenstoeslag. De inkomenstoeslag wordt per jaar in 1 bedrag uitbetaald en bedraagt:

    • a.

      voor een alleenstaande: € 500,00 per jaar.

    • b.

      voor een alleenstaande ouder: € 640,00 per jaar.

    • c.

      voor gehuwden: € 710,00 per jaar.

  • 2. Voor gehuwden en samenwonenden geldt dat als 1 van de partners op de aanvraagdatum geen recht op inkomenstoeslag heeft, de ander het bedrag van een alleenstaande of alleenstaande ouder krijgt. Het gaat om situaties, waarbij de partner uitgesloten is van de individuele inkomenstoeslag op grond van artikel 11 en 13, eerste lid, van de Participatiewet.

  • 3. De bedragen uit dit artikel worden jaarlijks aangepast. Ze volgen de ontwikkelingen van de consumentenprijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek. De bedragen worden naar boven afgerond op hele euro’s, waarbij 2024 als basisjaar geldt.

7.5 Schulddienstverlening

[Wgs]

De gemeente heeft de taak om inwoners met geldzorgen en/of schulden te helpen. Inwoners kunnen daarom de gemeente om hulp vragen. De gemeente helpt bij het vinden van een oplossing voor hun geldzorgen en/of financiële problemen zoals schulden. Hieronder staan de belangrijkste uitgangspunten van de gemeente voor het geven van hulp.

7.5.1 Samenwerking en toegang

  • 1. De gemeente werkt samen met andere organisaties om te voorkomen dat inwoners problematische schulden krijgen.

  • 2. De gemeente zorgt ervoor dat inwoners op een eenvoudige manier om hulp kunnen vragen bij geldzorgen, het vinden van een oplossing voor schulden of ter voorkoming hiervan.

  • 3. De gemeente informeert inwoners over de hulp die zij kan aanbieden en zorgt dat die hulp echt beschikbaar is.

  • 4. De gemeente sluit geen enkele inwoner bij voorbaat uit van hulp. Een uitzondering op deze regel is de inwoner die geen geldige verblijfstitel heeft.

  • 5. De gemeente benadert inwoners actief, zodra andere organisaties schulden melden bij de gemeente.

7.5.2 Schulddienstverlening

  • 1. De gemeente zorgt ervoor dat een inwoner die hulp kan krijgen bij het oplossen van schulden, die hulp zo snel mogelijk krijgt.

  • 2. De hulp die de gemeente geeft, past bij het financiële probleem van de inwoner. Eén van de mogelijkheden die de gemeente kan aanbieden is hulp bij het regelen van de inkomsten en uitgaven (budgetbeheer). Budgetbeheer is erop gericht dat de inwoner orde krijgt in de financiële huishouding en daardoor haar uitgaven kan betalen.

  • De mogelijkheden die er zijn op het gebied van schulddienstverlening worden beschreven in beleidsregels.

  • 3. De gemeente zet hierbij in op duurzame resultaten en zal bij ingezette trajecten nazorg leveren om herhaling te voorkomen.

8 De vorm van de hulp

Als inwoners hulp kunnen krijgen van de gemeente, moet de gemeente ook bepalen in welke vorm die hulp dan wordt gegeven. De hulp van de gemeente kan in de vorm van geld zijn, of ‘in natura’: de gemeente zorgt ervoor dat er hulp wordt ingezet (een dienst of een product). Gaat het om Wmo-hulp of jeugdhulp, dan kan de inwoner ook kiezen voor een pgb, als aan de voorwaarden is voldaan. Dit hoofdstuk regelt in welke vorm de hulp wordt ingezet en welke regels daarbij horen. Ook is geregeld wanneer de gemeente een financiële bijdrage aan de inwoner kan vragen op grond van de Wmo.

Voor dit hoofdstuk gelden in ieder geval de volgende kernwaarden:

Inwoners die hulp niet zelf kunnen regelen kan de gemeente extra ondersteunen om mee te doen aan de samenleving.

Gemeente Venray normaliseert de hulpvraag, versterkt de toegang tot ondersteuning en werkt samen met (zorg)aanbieders.

Gemeente Venray gaat voor maatwerk (hulp op maat voor wie dat echt nodig heeft).

8.1 Financiële hulp

[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Llv, Awb]

  • 1.

    De inwoner die hulp van de gemeente ontvangt, krijgt die hulp in de vorm van geld, als dat in de wet of in deze verordening zo is geregeld. Financiële hulp kan een lening zijn of een bedrag dat niet terugbetaald hoeft te worden (‘om niet’).

  • 2.

    De gemeente betaalt de inwoner binnen 6 weken nadat een betalingsbesluit is genomen. Dat is de wettelijk vastgestelde termijn. De gemeente kan een andere termijn vaststellen, als er niet binnen 6 weken betaald kan worden.

  • 3.

    De gemeente betaalt op het bankrekeningnummer dat de inwoner heeft doorgegeven en op naam van de inwoner staat. De gemeente kan het bedrag op een andere manier, in een andere vorm of aan een andere persoon betalen en is dit in sommige gevallen verplicht. De gemeente kan dat doen, als het doel van de hulp alleen op die manier kan worden bereikt. Het kan bijvoorbeeld gaan om een betaling aan een hulpverlener of een schuldeiser van de inwoner.

  • 4.

    De gemeente kan het geld verrekenen met een vordering op de inwoner, als dit volgens de wettelijke regels mogelijk is. Het moet gaan om een vordering op grond van een van de wetten waarop deze verordening is gebaseerd.

  • 5.

    De gemeente kan een betalingsbesluit nemen, zonder de inwoner daar met een brief over te informeren. De gemeente stelt de inwoner dan wel op een andere geschikte manier op de hoogte van het betalingsbesluit.

8.2 Een product of een dienst

[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Gemeentewet]

  • 1.

    De inwoner die hulp van de gemeente ontvangt, krijgt die hulp in natura (een dienst of een product), tenzij in de wet of in deze verordening iets anders is geregeld. Gaat het om een product, dan wordt dit in bruikleen, huur of eigendom verstrekt.

  • 2.

    De gemeente zet zich ervoor in dat de aanbieder van een dienst of een product:

    • a.

      de wettelijke regels over garantie naleeft; en

    • b.

      de inwoner informeert over alles wat belangrijk is om te weten over de dienst of het product.

In hoofdstuk 12 is daarover meer geregeld.

8.3 Persoonsgebonden budget (pgb)

[Jeugdwet, Wmo]

8.3.1 Voorwaarden – algemeen

  • 1. De inwoner kan kiezen voor een pgb, als zij in aanmerking komt voor hulp-op-maat op grond van de Wmo of Jeugdwet. De gemeente moet er wel van overtuigd zijn, dat de inwoner voldoet aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      De inwoner kan voldoende voor haar eigen belangen opkomen. Daardoor kan zij de taken die bij het pgb horen op een verantwoorde manier uitvoeren, eventueel met hulp van iemand uit het sociale netwerk, of met iemand die haar vertegenwoordigt.

    • b.

      De inwoner maakt de gemeente duidelijk waarom zij een pgb wil ontvangen. Gaat het om jeugdhulp, dan moet de inwoner motiveren waarom hulp-op-maat door een aanbieder van de gemeente, niet passend is.

    • c.

      De hulp die de inwoner met het pgb wil betalen, is van goede kwaliteit. De hulp moet veilig en doeltreffend zijn en op de inwoner gericht. Dit moet duidelijk worden uit het pgb-plan van de inwoner.

  • 2. De gemeente kan een pgb in elk geval weigeren in de volgende situaties:

    • a.

      De inwoner kan het pgb niet zelf beheren en wil het pgb laten beheren door de hulpverlener.

    • b.

      De gemeente heeft eerder hulp-op-maat of een pgb toegekend, en dit besluit is herzien of ingetrokken.

    • c.

      De inwoner vraagt een pgb voor kosten die zijn gemaakt, voordat de aanvraag is gedaan.

    • d.

      Soms is zelf ingekochte zorg duurder dan zorg in natura. Dat is geen reden om een pgb te weigeren. Maar de gemeente hoeft ook geen extra geld uit te geven. De gemeente mag beslissen dat de inwoner alleen het bedrag krijgt dat de zorg in natura zou kosten. De meerkosten betaalt de inwoner dan zelf.

  • 3. Het pgb is bedoeld voor hulp, maar kan niet aan alle kosten die daarmee te maken hebben worden besteed. Het pgb kan niet besteed worden aan:

    • a.

      kosten voor bemiddeling, tussenpersonen of belangenbehartigers;

    • b.

      het voeren van een pgb-administratie;

    • c.

      ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb-administratie; en

    • d.

      kosten voor een feestdagenuitkering aan de hulpverlener(s);

    • e.

      reiskosten van de zorgverlener.

    • f.

      kosten voor het deelnemen aan overleggen in het kader van afstemmen en samenwerken met andere hulpverleners.

    • g.

      uitkering in geval van overlijden budgethouder

  • 4. De gemeente staat het niet toe dat een pgb als maandloon wordt uitbetaald.

8.3.2 Professionele of niet-professionele hulp

  • 1. Bij het vaststellen van de hoogte van het pgb, wordt onderscheid gemaakt tussen professionele en niet-professionele hulp.

  • 2. Van professionele hulp is sprake als de hulp verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad van de inwoner:

    • a.

      iemand die in dienst is van een instelling die bedrijfsmatig de hulp verleent en ingeschreven staat in het Handelsregister (artikel 5 Handelsregisterwet 2007); of

    • b.

      iemand die als zelfstandige zonder personeel beroepsmatig de hulp verleent en ingeschreven staat in het Handelsregister (artikel 5 Handelsregisterwet 2007).

  • 3. De inwoner mag het pgb besteden aan hulp die wordt gegeven door een professionele hulpverlener, als deze persoon voldoet aan de volgende voorwaarden. Deze persoon:

    • a.

      moet de diploma’s hebben die nodig zijn om de hulp te kunnen geven;

    • b.

      moet op verzoek van de gemeente, een ‘verklaring omtrent gedrag natuurlijke personen (VOG)’ overleggen, specifiek screeningsprofiel 45, ‘Gezondheidszorg en welzijn van mens en dier’; De verklaring mag niet ouder zijn dan 3 maanden, voorafgaand aan de datum van de aanvraag.

    • c.

      moet voor het bieden van jeugdhulp aantonen de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling te gebruiken en Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ) of Beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG) geregistreerd zijn.

  • 4. Van niet-professionele hulp is sprake als:

    • a.

      de hulp geboden wordt door personen, al dan niet uit het sociaal netwerk, die niet voldoen aan de criteria als genoemd in lid 2;

    • b.

      de hulp wordt geboden door personen die voldoen aan de criteria als genoemd in lid 2, maar bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad zijn van de inwoner.

  • 5. De inwoner mag het pgb besteden aan hulp die wordt gegeven door een niet-professionele hulpverlener, als deze persoon voldoet aan de volgende voorwaarden. Deze persoon:

    • a.

      heeft aannemelijk gemaakt dat de hulp niet tot overbelasting leidt en dat zij kwalitatief goede hulp kan bieden, en

    • b.

      moet op verzoek van de gemeente, een ‘verklaring omtrent gedrag natuurlijke personen (VOG)’ overleggen, specifiek screeningsprofiel 45, ‘Gezondheidszorg en welzijn van mens en dier’. De verklaring mag niet ouder zijn dan 3 maanden voor de datum van de aanvraag.

8.3.3 Hoogte en tarief pgb

  • 1. De gemeente stelt de hoogte van het pgb voor een product vast aan de hand van, en tot het maximum van de kostprijs van de in de situatie van de inwoner goedkoopst compenserende hulp in natura. Het pgb is toereikend voor de aanschaf van het product bij minimaal 1 aanbieder.

  • 2. De gemeente houdt bij het vaststellen van de hoogte van het pgb voor een product rekening met de levensduur van het product en met de kosten voor onderhoud en verzekering. Met uitzondering van een woonvoorziening, de inwoner is hierbij zelf verantwoordelijk voor de verzekering van het product.

  • 3. De gemeente kan de hoogte van het pgb voor een product vaststellen op basis van een offerte van de aanbieder uit het goedgekeurde pgb-plan en/of een door de gemeente opgevraagde offerte. De gemeente stelt de hoogte van het pgb vast op het bedrag van de laagste offerte.

  • 4. De hoogte van het pgb voor professionele hulp voor hulp-op-maat (individueel, groep en logeren), persoonlijke verzorging, behandeling (individueel en groep), wonen en gezins- en woonvormen en hulp bij het (zelfstandig) wonen stelt de gemeente vast op basis van het laagst geoffreerde tarief op dienstverleningsniveau binnen de aanbesteding van hulp in natura voor de Wmo en Jeugdwet. Het pgb is toereikend voor de aanschaf van het product of dienst bij minimaal 1 aanbieder. Maatwerk is mogelijk.

  • 5. De hoogte van het pgb voor niet-professionele hulp voor hulp-op-maat in het kader van de Jeugdwet, met uitzondering van respijtzorg en voor Wmo-ondersteuning, is gelijk aan het wettelijk minimum (uur)loon. Het gaat om het uurloon bij een 36-urige werkweek per 1 januari van het jaar waarin het pgb wordt verstrekt, inclusief vakantiegeld, vakantie-uren en sociale lasten.

  • 6. De hoogte van het pgb voor niet-professionele hulp voor hulp bij het huishouden (Wmo) is gelijk aan het uurloon van de hoogste periodiek behorende bij hulp bij het huishouden van de voor de betreffende periode geldende cao VVT, te vermeerderen met vakantietoeslag en de tegenwaarde van de verlofuren.

  • 7. De hoogte van het pgb voor niet-professionele hulp voor Wmo-ondersteuning (hulp-op-maat Wmo) is gelijk aan het uurloon van de hoogste periodiek behorende bij FWG 30 van de voor de betreffende periode geldende cao VVT, te vermeerderen met vakantietoeslag en de tegenwaarde van de verlofuren.

  • 8. Voor respijtzorg uitgevoerd door niet-professionele hulp bestaat ook een tegemoetkoming per kalendermaand zoals genoemd in het besluit nadere regels.

  • 9. Het pgb is voldoende om hulp in te kunnen kopen die voldoet aan de kwaliteitseisen die staan in de wet, deze verordening en het Besluit nadere regels. En het is geschikt voor het doel waarvoor het pgb wordt toegekend.

  • 10. De gemeente stelt in het besluit nadere regels de hoogte van het pgb vast op basis van de in dit artikel vermelde regels. Aanpassing van de lopende pgb-budgetten vindt, indien nodig, plaats door middel van een overgangsregeling.

8.3.4 Hoogte van het persoonsgebonden budget bestemd voor hulp-op-maat beschermd wonen

  • 1. De hoogte van het pgb voor beschermd wonen:

    • a.

      wordt gebaseerd op de kostprijs van de goedkoopst passende voorziening in natura, en;

    • b.

      bedraagt bij:

      • professionele en gediplomeerde hulp: maximaal de kostprijs van de goedkoopst passende voorziening in natura;

      • gediplomeerde ZZP’ers (zelfstandig ondernemer zonder personeel), maximaal 90% van de goedkoopst passende voorziening in natura;

      • De hoogte van het pgb voor niet-professionele hulp voor Wmo-ondersteuning (hulp-op-maat Wmo) is gelijk aan het uurloon van de hoogste periodiek behorende bij FWG 30 van de voor de betreffende periode geldende cao VVT, te vermeerderen met vakantietoeslag en de tegenwaarde van de verlofuren.

8.3.5 Aanvullende ondersteuning in uitzonderlijke gevallen bij beschermd wonen

  • 1. Indien uit het onderzoek blijkt dat een cliënt structureel behoefte heeft aan aanvullende ondersteuning kan in uitzonderlijke gevallen een toeslag intensieve ondersteuning toegekend worden. Deze toeslag wordt toegekend indien er:

    • a.

      als een gevolg van een lichamelijke of somatische aandoening, inzet van (verpleegkundige) ondersteuning nodig is aanvullend op de ondersteuningsvorm Beschermd Wonen en/of;

    • b.

      er sprake is van dermate complexe psychiatrische problematiek, in combinatie met ernstige gedragsproblematiek, waardoor er inzet van begeleiding nodig is aanvullend op de ondersteuningsvorm Beschermd Wonen.

  • 2. Indien uit het onderzoek blijkt dat een cliënt behoefte heeft aan een geregisseerde dagbesteding, kan er een toeslag dagbesteding aanvullend op de ondersteuningsvorm Beschermd Wonen worden toegekend.

  • 3. Voor de toepassing en berekening van de tariefdifferentiatie, zoals bedoeld in artikel 8.3.5 lid 1 van deze verordening, wordt in de basis uitgegaan van fictief aantal te leveren uren voor beschermd wonen van 8 uur ondersteuning per week.

8.3.6 Verantwoording pgb

  • 1. De gemeente kan de inwoner vragen om duidelijk te maken hoe het pgb is besteed en welke resultaten de hulp voor de inwoner heeft gehad. De inwoner is verplicht die informatie te geven. De gemeente kan daarvoor een formulier vaststellen dat de inwoner moet gebruiken.

  • 2. Als een inwoner hulp-op-maat in de vorm van een pgb krijgt, wordt alleen de hulp uitbetaald die echt geleverd is.

8.3.7 Opschorten pgb

De gemeente kan aan de Sociale Verzekeringsbank (SVB) vragen om de uitbetaling uit het pgb helemaal of gedeeltelijk uit te stellen totdat een besluit is genomen om het pgb weer voort te zetten of in te trekken. Dit kan de gemeente doen als zij een sterk vermoeden heeft dat:

  • a.

    de inwoner onjuiste of onvolledige informatie heeft gegeven, terwijl het geven van de juiste of volledige informatie zou hebben geleid tot een andere beslissing van de gemeente;

  • b.

    de inwoner niet voldoet aan de voorwaarden die horen bij het ontvangen van het pgb;

  • c.

    de inwoner het pgb niet of voor een ander doel (heeft) gebruikt;

  • d.

    de inwoner in een instelling verblijft als bedoeld in de Wet langdurige zorg (Wlz) of de Zorgverzekeringswet; of als

  • e.

    de inwoner een modulair pakket thuis of volledig pakket thuis ontvangt vanuit de Wet langdurige zorg.

8.4 Kostprijs

[Jeugdwet, Wmo]

De kostprijs van een product of dienst wordt als volgt bepaald:

  • 6.6

    voor hulp-op-maat in natura of voor een algemene voorziening uit deze verordening: door een aanbesteding, na het raadplegen van aanbieders of na overleg met de aanbieder;

  • 6.7

    voor een hulpmiddel wordt de kostprijs ook bepaald door de vraag of de inwoner dit product in bruikleen of eigendom krijgt. De kostprijs is inclusief de kosten van verzekeringen, beheer en onderhoud.

  • 6.8

    de kostprijs voor een woningaanpassing die in eigendom is verstrekt, is gelijk aan het bedrag van de offerte dat moet worden voldaan na afronding van de woningaanpassing.

  • 6.9

    de kostprijs voor een woningaanpassing die in bruikleen is verstrekt, is gelijk aan het aanschafbedrag, plaatsingskosten, verzekeringen, beheer en onderhoud;

  • 6.10

    voor hulp-op-maat in de vorm van een pgb wordt de kostprijs vastgesteld op basis van laagst geoffreerde tarief op dienstverleningsniveau binnen de aanbesteding van zorg in natura voor Wmo en Jeugdwet. Het gaat om ondersteuning (wmo-ondersteuning en respijtzorg), persoonlijke verzorging, behandeling (individueel en groep), wonen en gezins- en woonvormen. Het pgb is toereikend voor de aanschaf van de voorziening bij minimaal 1 aanbieder. Maatwerk is mogelijk.

8.5 Bijdrage in de kosten

[Wmo]

  • 1.

    De inwoner betaalt een bijdrage in de kosten voor Wmo hulp-op-maat, zolang de inwoner gebruik maakt van die hulp of voor de periode waarvoor een pgb is verstrekt. Gaat het om een product, dan betaalt de inwoner een bijdrage totdat de kostprijs is betaald. De inwoner betaalt de bijdrage per maand aan het Centraal Administratiekantoor (CAK). De hoogte van deze periodieke bijdrage is gelijk aan het bedrag dat maximaal betaald moet worden op grond van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. De hoogte van de bijdrage in de kosten voor hulp bij het (zelfstandig) wonen in de vorm van beschermd wonen en opvang is afhankelijk van het inkomen en vermogen van de inwoner en diens eventuele echtgenoot op grond van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 2.

    Lid 1 geldt niet voor collectief taxivervoer Omnibuzz. Hiervoor stelt de gemeente de hoogte van de bijdrage vast. Deze eigen bijdrage wordt geïnd bij werkelijk gebruik en is per zone/kilometer(s).

  • 3.

    De inwoner betaalt een bijdrage in de kosten van respijtzorg in de vorm van logeren vanuit ondersteuning mantelzorger, zolang de inwoner gebruik maakt van die hulp en als deze ingezet wordt door middel van hulp-op-maat. De inwoner betaalt de bijdrage per maand aan het Centraal Administratiekantoor (CAK). De hoogte van de periodieke bijdrage van de inwoner is gelijk aan het bedrag dat maximaal betaald moet worden op grond van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 4.

    Gaat het om de kosten van een woningaanpassing voor een minderjarige inwoner, dan betalen de onderhoudsplichtige ouders de bijdrage. Die verplichting geldt ook voor:

    • a.

      de ouder tegen wie een vaderschapsactie is ingesteld en de rechter dit verzoek heeft toegewezen (artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek); en voor

    • b.

      degene die samen met de ouder het gezag uitoefent over een minderjarige inwoner, maar die niet zelf een ouder is.

  • 5.

    De inwoner betaald een bijdrage in de kosten voor maatschappelijke opvang onder andere op rekening houden met artikel 3.20 uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 6.

    De opvanginstelling mag personen die verblijven in de acute opvang een redelijke vergoeding vragen voor verstrekte maaltijden.

  • 7.

    De gemeente vraagt geen bijdrage voor:

    • a.

      de onder lid 1 genoemde hulp-op-maat aan inwoners die gehuwd zijn of een gezamenlijke huishouding voeren en waarvan 1 van de partners de Aow-leeftijd nog niet heeft bereikt;

    • b.

      een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik en het onderhoud daarvan;

    • c.

      sportvoorzieningen;

    • d.

      ondersteuning bij verhuizing en inrichting van de nieuwe woonruimte;

    • e.

      het gebruik van de winteropvang tijdens de duur van de winter- en/of kouderegeling.

    • f.

      acute opvang gedurende de onderzoeksperiode. Tot een maximum van 2 weken. Als er verdiepend onderzoek nodig is kan het college deze termijn verlengen.

  • 8.

    De inwoner betaalt een eigen bijdrage in de kosten voor de maatschappelijke opvang, zolang de inwoner gebruik maakt van die hulp. De inwoner betaalt de bijdrage [per maand] aan de gecontracteerde aanbieder voor Maatschappelijke Opvang, Moveoo. Moveoo stelt de hoogte van de bijdrage in de kosten voor hulp bij het (zelfstandig) wonen in de vorm van beschermd wonen en opvang vast. De hoogte is afhankelijk van het inkomen en vermogen van de inwoner en diens eventuele echtgenoot op grond van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

9 Afspraken tussen inwoner en gemeente

Dit hoofdstuk gaat over de manier waarop de gemeente en de inwoner met elkaar omgaan. Het gaat over de manier waarop de gemeente zich moet gedragen en wat er van de inwoner wordt verwacht. Als de inwoner rechten heeft, dan staan daar plichten tegenover. Houdt de inwoner daar onvoldoende rekening mee, dan kan de gemeente de bijstandsuitkering of voorziening beëindigen, terugvorderen of verlagen. De gemeente gaat hierbij uit van een realistisch mensbeeld en neemt daarbij het gedrag en het doen-vermogen van de inwoner mee. Hieronder staan de hoofdregels die daarvoor gelden.

Voor dit hoofdstuk gelden in ieder geval de volgende kernwaarden:

Inwoners zijn in de eerste plaats (als het mogelijk is) zelf verantwoordelijk om hun eigen doelen te realiseren en zetten zich daar ook voor in.

De gemeente Venray bevordert preventie, een sterke omgeving en een duurzame uitstroom en voorkomt instroom.

Gemeente Venray gaat voor maatwerk (hulp op maat voor wie dat echt nodig heeft).

9.1 Hoe gaan we met elkaar om?

[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Gemeentewet, Awb]

9.1.1 De rol van de gemeente

  • 1. De gemeente zoekt samen met de inwoner naar een oplossing voor haar probleem. Gemeente en inwoner gaan daarbij op een respectvolle manier met elkaar om. De gemeente zorgt voor het volgende:

    • a.

      Voor de inwoner is het duidelijk wie er namens de gemeente contact met haar onderhoudt. De gemeente houdt het aantal contactpersonen zo beperkt mogelijk.

    • b.

      De inwoner heeft, om haar probleem te bespreken, altijd recht op een gesprek met een medewerker.

    • c.

      De gemeente helpt de inwoner om haar probleem bij een andere organisatie te bespreken, als het bieden van hulp bij dit probleem een taak is voor die organisatie.

    • d.

      De websites van de gemeente voldoen aan erkende kwaliteitseisen.

    • e.

      De gemeente streeft naar eenvoudige aanvraagformulieren. Daarmee kan de inwoner een bijstandsuitkering of voorziening aanvragen. Het is voor de inwoner duidelijk waar die aanvraagformulieren verkrijgbaar zijn.

    • f.

      De gemeente informeert de inwoner over procedures die worden gevolgd. De gemeente zorgt ervoor dat deze procedures zo eenvoudig mogelijk zijn.

    • g.

      De gemeente respecteert zoveel mogelijk de privacy van de inwoner. De gemeente maakt binnen de wettelijke mogelijkheden gebruik van gegevens die al binnen de gemeente aanwezig zijn. De gemeente vraagt alleen gegevens die nodig zijn voor het beoordelen van de hulpvraag.

    • h.

      De gemeente wijst de inwoner op cliëntondersteuning.

  • 2. De gemeente reageert op een professionele manier op ontoelaatbaar gedrag van de inwoner. De gemeente zorgt voor het volgende:

    • a.

      De inwoner wordt op tijd geïnformeerd over:

      • -

        rechten en plichten;

      • -

        wat er van de inwoner wordt verwacht;

      • -

        welk gedrag niet deugt;

      • -

        wat de reactie van de gemeente is op gedrag dat niet deugt; en

      • -

        waarom de gemeente tegen het gedrag optreedt.

  • De gemeente zorgt ervoor dat de inwoner voldoende geïnformeerd blijft over deze punten.

    • b.

      De gemeente geeft de inwoner de kans om haar mening te geven vóórdat de gemeente beslist om op het gedrag van de inwoner te reageren door een maatregel te nemen.

    • c.

      De reactie van de gemeente op ontoelaatbaar gedrag past bij:

      • -

        de ernst van het gedrag;

      • -

        de mate waarin dat de inwoner verweten kan worden; en

      • -

        de persoonlijke situatie van de inwoner; en

      • -

        is gericht op het veranderen van dit gedrag bij de inwoner.

    • d.

      De gemeente stuurt de inwoner een brief met daarin duidelijk vermeld wat de gemeente gaat doen als reactie op het gedrag, wat dit precies betekent voor de inwoner en wat de inwoner daartegen kan doen.

    • e.

      De gemeente maakt de inwoner ook duidelijk op welke manier de inwoner het gedrag kan aanpassen, zodat de relatie hersteld wordt en de gemeente eventueel de dienstverlening zal voortzetten (als die is stopgezet).

9.1.2 De rol van de inwoner

  • 1. De inwoner is in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor het oplossen van haar probleem. De gemeente vult de mogelijkheden van de inwoner en haar sociale netwerk aan als dat nodig is. De inwoner zorgt voor het volgende:

    • a.

      De inwoner gaat eerst na welke mogelijkheden zij zelf heeft om haar probleem op te lossen.

    • b.

      Als de gemeente hulp verleent, werkt de inwoner mee aan de oplossing van haar probleem. De inwoner doet wat nodig is om de hulp van de gemeente tot een minimum te beperken.

    • c.

      De inwoner zorgt ervoor dat de hulp van de gemeente niet langer duurt dan nodig is.

  • 2. De inwoner denkt mee en heeft inspraak in de manier waarop haar probleem zo snel mogelijk kan worden opgelost. Dat betekent het volgende:

    • a.

      De inwoner informeert de gemeente zo snel en zo volledig mogelijk over alles wat van belang is voor het beoordelen van de hulpvraag, de persoonlijkesituatie en de rechten en plichten van de inwoner. Dit geldt ook als de hulp al is toegekend.

    • b.

      De inwoner houdt zich aan termijnen die de gemeente heeft gesteld. De gemeente geeft duidelijk aan hoeveel tijd de inwoner krijgt om alle informatie aan te leveren.

    • c.

      De inwoner brengt de gemeente zo snel mogelijk op de hoogte van veranderingen in haar situatie, als die van belang kunnen zijn voor de gemeente.

9.2 Het verlagen van een bijstandsuitkering

9.2.1 Wanneer wordt de bijstandsuitkering verlaagd?

[PW, IOAW, IOAZ, Awb]

  • 1.

    De gemeente verlaagt een bijstandsuitkering als dat volgens de regels van de wet en deze verordening past bij de houding of het gedrag van de inwoner.

  • 2.

    Als de gemeente besluit om de bijstandsuitkering te verlagen, houdt de gemeente rekening met:

    • a.

      de ernst van het gedrag dat tot het verlagen van de bijstandsuitkering heeft geleid;

    • b.

      de mate waarin de inwoner het gedrag verweten kan worden; en

    • c.

      de persoonlijke situatie van de inwoner.

  • 3.

    Voordat een bijstandsuitkering wordt verlaagd, geeft de gemeente de inwoner de kans om haar mening te geven. De inwoner kan dat doen met een brief of in een persoonlijk gesprek.

9.2.2 Afstemming verlaging

[PW, IOAW, IOAZ, Awb]

  • 1.

    De gemeente kan de verlaging op de bijstandsuitkering aanpassen als de gemeente daarvoor dringende redenen ziet. Dan wordt de inwoner op de hoogte gebracht.

  • 2.

    De gemeente verlaagt de bijstandsuitkering niet als:

    • a.

      het gedrag de inwoner niet te verwijten is;

    • b.

      er meer dan 1 jaar ligt tussen het gedrag van de inwoner en het moment waarop de gemeente dat gedrag heeft vastgesteld;

    • c.

      door een gedraging al een weigering van de bijstandsuitkering op grond van de IOAZ of IOAW heeft plaatsgevonden.

9.2.3 Het besluit om de uitkering te verlagen

De gemeente stuurt de inwoner een brief als de bijstandsuitkering wordt verlaagd. In die brief staat in ieder geval:

  • a.

    waarom de bijstandsuitkering wordt verlaagd;

  • b.

    hoe hoog de verlaging is;

  • c.

    wanneer de verlaging ingaat;

  • d.

    hoe lang de verlaging duurt; en

  • e.

    waarom de gemeente afwijkt van de hoofdregels, als dat het geval is.

9.2.4 Ingangsdatum en periode verlaging

[PW, IOAW, IOAZ, Awb]

De verlaging gaat in op de eerste dag van de kalendermaand die op het besluit volgt. De verlaging duurt 1 maand of langer. Als de bijstandsuitkering tijdens die periode wordt beëindigd, dan kan de verlaging niet volledig worden uitgevoerd. De gemeente legt dan het overgebleven deel van de verlaging alsnog op, als de inwoner binnen 12 maanden na de beëindiging opnieuw een bijstandsuitkering gaat ontvangen.

9.2.5 Berekening verlaging

[PW, IOAW, IOAZ, Awb]

  • 1.

    De bijstandsuitkering wordt verlaagd met een percentage van de uitkeringsnorm. De uitkeringsnorm is de bijstandsuitkering die de inwoner in haar situatie maximaal kan krijgen. Krijgt de inwoner bijstand, dan gaat het om de bijstandsnorm, voor een inwoner in de leeftijd 18 tot en met 20 jaar gaat het ook om de aanvullende bijzondere bijstand. Krijgt de inwoner een IOAW- of IOAZ-uitkering, dan is het de grondslag uit de IOAW of IOAZ. Hieronder staat met welk percentage de uitkeringsnorm verlaagd wordt.

  • 2.

    De verlaging wordt berekend over de uitkeringsnorm die geldt in de maand(en), waarin de verlaging wordt toegepast.

  • 3.

    De verlaging kan ook worden toegepast op de bijzondere bijstand, indien de inwoner bijzondere bijstand ontvangt en het verwijtbare gedrag van de inwoner ziet op de bijzondere bijstand.

9.2.6 Niet nakomen wettelijke arbeidsverplichtingen

[PW, Awb]

  • 1.

    De gemeente verlaagt de bijstandsuitkering voor de duur van een maand met 100% van de uitkeringsnorm, als de inwoner een verplichting uit artikel 18, 4e lid van de Participatiewet niet nakomt. Het gaat om bijzondere verplichtingen in verband met (onbetaald) werk. De verlaging kan over maximaal 3 maanden worden uitgesmeerd, dit doet de gemeente alleen als dit past bij bijzondere omstandigheden van de inwoner.

9.2.7 Niet nakomen andere verplichtingen in verband met werk en tegenprestatie

[PW, IOAW, IOAZ, Awb]

  • 1.

    De gemeente verlaagt de bijstandsuitkering een maand met 50% van de uitkeringsnorm, als de inwoner:

    • a.

      jonger is dan 27 jaar en niet of niet voldoende meewerkt aan het opstellen, uitvoeren of evalueren van

      • i.

        een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a Participatiewet, of

      • ii.

        een werkplan waarin de stappen richting werk worden vastgelegd;

    • b.

      niet of niet voldoende meewerkt aan het afleggen van een taaltoets uit artikel 18b van de Participatiewet;

    • c.

      niet of niet voldoende een opgedragen tegenprestatie uitvoert; of

    • d.

      alleenstaande ouder is en niet wil meewerken aan activiteiten om dichter bij werk te komen; De gemeente heeft daarom de ontheffing van de arbeidsplicht uit artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet, ingetrokken.

    • e.

      Niet of niet voldoende de in artikel 56a, 2e lid, van de Participatiewet neergelegde verplichting nakomt. Het gaat hierbij om meewerken aan het betalen van huur, gas, water en stroom en de verplichte zorgverzekering, gedurende een periode van 6 maanden, gerekend vanaf de dag waarop het recht op bijstand ontstaat. De gemeente verricht die betalingen uit de toegekende bijstand in naam van de inwoner.

  • 2.

    De gemeente verlaagt de bijstandsuitkering een maand met 100% van de uitkeringsnorm, als de inwoner niet voldoende probeert werk te vinden.

  • 3.

    De gemeente verlaagt de IOAW- of IOAZ-uitkering een maand met 50% van de uitkeringsnorm als de inwoner:

    • a.

      niet of niet voldoende gebruikmaakt van een aangeboden voorziening. Dit gedrag heeft er niet toe geleid dat de voorziening niet doorging of te vroeg moest worden beëindigd;

    • b.

      niet of niet voldoende meewerkt aan een onderzoek naar de mogelijkheden om te werken;

    • c.

      niet of niet voldoende meewerkt aan het opstellen, uitvoeren of evalueren van een werkplan waarin de stappen richting werk worden vastgelegd;

    • d.

      door houding of gedrag moeilijker aan het werk komt;

    • e.

      niet of niet voldoende een door de gemeente opgedragen tegenprestatie uitvoert; of

    • f.

      alleenstaande ouder is en niet wil meewerken aan activiteiten om dichter bij werk te komen. De gemeente heeft daarom de ontheffing van de arbeidsplicht uit artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet, ingetrokken.

  • 4.

    De gemeente verlaagt de IOAW- of IOAZ-uitkering een maand met 100% van de uitkeringsnorm, als de inwoner:

    • a.

      niet voldoende probeert werk te vinden;

    • b.

      aangeboden werk niet accepteert;

    • c.

      door eigen schuld ontslagen wordt of ontslag neemt; of

    • d.

      niet of niet voldoende gebruikmaakt van een door de gemeente aangeboden voorziening, en dit gedrag er toe geleid heeft dat de voorziening niet doorging of te vroeg is beëindigd.

  • 5.

    De gemeente kan besluiten de bijstandsuitkering niet te verlagen, als het de eerste keer is dat de inwoner zich niet aan de verplichtingen van dit artikel houdt.

9.2.8 Te weinig besef van verantwoordelijkheid

[PW, Awb]

  • 1.

    De gemeente verlaagt de bijstandsuitkering van een inwoner die te weinig beseft dat zij zelf verantwoordelijk is voor haar eigen levensonderhoud. Door dat gedrag heeft de inwoner eerder, meer of langer uitkering nodig, dan als de inwoner zich verantwoordelijk had gedragen. De gemeente is daardoor benadeeld. De verlaging hangt af van het bedrag dat de gemeente meer of eerder heeft uitbetaald dan nodig was (benadelingsbedrag).

  • 2.

    De verlaging duurt een maand en is:

    • a.

      10% van de uitkeringsnorm, bij een benadelingsbedrag tot € 1.000;

    • b.

      20% van de uitkeringsnorm, bij een benadelingsbedrag vanaf € 1.000 tot € 2.000;

    • c.

      50% van de uitkeringsnorm, bij een benadelingsbedrag vanaf € 2.000 tot € 4.000;

    • d.

      100% van de uitkeringsnorm, bij een benadelingsbedrag vanaf € 4.000;

    • e.

      20% van de uitkeringsnorm, als het benadelingsbedrag niet kan worden vastgesteld.

  • 3.

    De bijzondere bijstand kan geheel of gedeeltelijk worden geweigerd bij tekortschietend besef van verantwoordelijkheid.

9.2.9 Ontoelaatbaar gedrag (zeer ernstige misdragingen)

[PW, IOAW, IOAZ, Awb]

De gemeente verlaagt de bijstandsuitkering van een inwoner die zich ontoelaatbaar gedraagt tegenover personen en instanties die de Participatiewet, de IOAW en IOAZ uitvoeren. De bijstandsuitkering wordt een maand verlaagd met 50% van de uitkeringsnorm bij fysiek geweld tegen materiële zaken en bij mondelinge of schriftelijke bedreigingen gericht op deze personen en instanties. De bijstandsuitkering wordt een maand verlaagd met 100% van de uitkeringsnorm bij fysiek geweld tegen deze personen.

9.2.10 Niet nakomen van andere verplichtingen

[PW, Awb]

  • 1.

    De gemeente verlaagt de bijstandsuitkering als de inwoner een opgelegde verplichting uit artikel 9 (anders dan het niet nakomen van geüniformeerde verplichtingen zoals genoemd in artikel 18 Participatiewet), 55 of 57 van de Participatiewet niet of niet voldoende nakomt. Het gaat om een verplichting die hieronder wordt genoemd. De verlaging duurt een maand en is:

    • a.

      10% van de uitkeringsnorm, als het gaat om de verplichting om op een bepaalde tijd en plaats te verschijnen voor een gesprek in het kader van de uitvoering van de wet;

    • b.

      20% van de uitkeringsnorm, als het gaat om verplichtingen die gericht zijn op het krijgen van werk of een verplichting in verband met bijstand die in een bepaalde vorm (bijvoorbeeld in natura) of voor een specifiek doel wordt verstrekt;

    • c.

      50% van de uitkeringsnorm, als het gaat om een verplichting die is gericht op vermindering van de bijstand;

    • d.

      100% van de uitkeringsnorm, als het gaat om een verplichting die is gericht op beëindiging van de bijstand.

  • 2.

    De gemeente kan besluiten de bijstandsuitkering niet te verlagen, als het de eerste keer is dat de inwoner de verplichting uit het eerste lid, onder a, niet nakomt.

9.2.11 Samenloop van gedragingen

[PW, IOAW, IOAZ, Awb]

  • 1.

    Een gedraging waardoor de inwoner meerdere verplichtingen niet nakomt, leidt tot 1 verlaging. De bijstandsuitkering wordt dan verlaagd met het hoogste percentage dat voor het niet nakomen van 1 van de verplichtingen geldt.

  • 2.

    Als sprake is van meerdere gedragingen die ertoe leiden dat meerdere verplichtingen niet worden nagekomen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd. Deze verlagingen worden gelijktijdig opgelegd en indien nodig uitgesmeerd over meerdere maanden. De gemeente stelt de verlaging naar beneden bij, als de gedragingen nauw met elkaar samenhangen en de totale verlaging niet meer in verhouding staat tot de ernst van de gedragingen.

  • 3.

    Er wordt geen verlaging opgelegd, als voor het niet-nakomen van een of meerdere verplichtingen door 1 gedraging een bestuurlijke boete wordt opgelegd.

  • 4.

    Bij het niet-nakomen van een of meerdere verplichtingen voor meerdere gedragingen wordt per gedraging een bestuurlijke boete of verlaging opgelegd, tenzij dit niet verantwoord is.

9.2.12 Herhaling (recidive)

[PW, IOAW, IOAZ, Awb]

  • 1.

    De duur van de verlaging wordt telkens verdubbeld als de inwoner binnen 12 maanden na het verlagingsbesluit zich opnieuw zo gedraagt.

  • 2.

    Bij een herhaalde verlaging op grond van artikel 9.2.6 binnen 12 maanden na het verlagingsbesluit bedraagt de verlaging 100% van de bijstandsnorm gedurende 2 maanden.

9.2.13 Samenloop bij weigeren uitkering IOAW/IOAZ

[IOAW, IOAZ]

Er wordt geen verlaging opgelegd indien een gedraging al heeft geleid tot het tijdelijk of blijvend weigeren van een uitkering op grond van artikel 20 eerste lid IOAW of artikel 20 tweede lid IOAZ.

9.3 Handhaving in de Wet Inburgering 2021

9.3.1 Verplichtingen

  • 1. De inburgeringsplichtige is verplicht om:

    • a.

      na de oproep te verschijnen bij de brede intake en hieraan mee te werken; en

    • b.

      de afspraken in het PIP na te komen, waaronder deelname aan voortgangsgesprekken en aan activiteiten in het kader van de Module Arbeidsmarkt en Participatie (MAP) en het PVT.

  • 2. De asielstatushouder is daarnaast ook verplicht deel te nemen aan de taallessen en andere activiteiten van de gevolgde leerroute.

9.3.2 Handhaving verplichtingen bij de brede intake

  • 1. Wanneer de inburgeringsplichtige na de eerste oproep voor de brede intake niet verschijnt of onvoldoende meewerkt, geeft de gemeente een schriftelijke waarschuwing. De gemeente wijst daarbij op de gevolgen voor de inburgeringsplichtige als zij opnieuw niet verschijnt na een oproep of als zij op een andere manier onvoldoende meewerkt aan de brede intake. De gemeente nodigt de inburgeringsplichtige opnieuw uit om te verschijnen binnen 2 maanden.

  • 2. Wanneer de inburgeringsplichtige na deze volgende oproep niet verschijnt of onvoldoende meewerkt, legt de gemeente de inburgeringsplichtige een boete op. De hoogte van de boete is vastgesteld in artikel 7.1.1 van het Besluit inburgering 2021.

  • 3. Voordat de gemeente een boete oplegt, wordt onderzocht waarom de inburgeringsplichtige niet komt of onvoldoende meewerkt. De inburgeringsplichtige krijgt in een gesprek hierover de gelegenheid een verklaring te geven. Wanneer de inburgeringsplichtige niet verschijnt bij dit gesprek, biedt de gemeente haar de gelegenheid haar zienswijze binnen 2 weken per brief of digitaal duidelijk te maken.

  • 4. De gemeente legt geen boete op wanneer aannemelijk is dat de inburgeringsplichtige niets te verwijten valt.

  • 5. De gemeente legt een lagere boete op dan vastgesteld in artikel 7.1.1 van het Besluit inburgering 2021, als op basis van de reactie van de inburgeringsplichtige aannemelijk is dat de boete vanwege bijzondere omstandigheden te hoog is. Als de gemeente al op de hoogte is van bijzondere omstandigheden, wordt daarmee bij het opleggen van de boete rekening gehouden.

  • 6. In de brief (beschikking) waarmee de boete wordt opgelegd, nodigt de gemeente de inburgeringsplichtige opnieuw uit om binnen 2 weken alsnog te verschijnen of mee te werken. Wanneer de inburgeringsplichtige hieraan niet voldoet, legt de gemeente weer een boete op met inachtneming van artikel 7.1.1 van het Besluit inburgering 2021 en de brede intake wordt dan voltooid zonder medewerking van de inburgeringsplichtige.

9.3.3 Handhaving tijdens het inburgeringstraject

  • 1. De gemeente legt een boete op als de inburgeringsplichtige de afspraken in het PIP tijdens het inburgeringstraject verwijtbaar niet of onvoldoende nakomt.

  • 2. De gemeente legt de inburgeringsplichtige een boete op als zij verwijtbaar niet of onvoldoende deelneemt aan de activiteiten van de gekozen leerroute.

  • 3. Voordat de gemeente een boete oplegt, wordt onderzocht waarom de afspraken in het PIP of de afspraken over de activiteiten bij de gekozen leerroute niet zijn nagekomen. De inburgeringsplichtige krijgt in een gesprek hierover de gelegenheid een verklaring te geven. Wanneer de inburgeringsplichtige niet verschijnt bij dit gesprek, biedt de gemeente haar de gelegenheid haar zienswijze binnen 2 weken per brief of digitaal kenbaar te maken.

  • 4. Mede op basis van het gesprek met de inburgeringsplichtige dan wel haar schriftelijke zienswijze bepaalt de gemeente de mate van verwijtbaarheid. De gemeente beoordeelt of er sprake is van opzet, van grove schuld, van normale verwijtbaarheid of van verminderde verwijtbaarheid en stemt de boete daarop af met inachtneming van artikel 7.1 van het Besluit inburgering 2021.

  • 5. De gemeente legt geen boete op wanneer aannemelijk is dat de inburgeringsplichtige niets te verwijten valt.

9.3.4 Samenhang met handhaving op grond van de Participatiewet

  • 1. Houdt een inburgeringsplichtige met een bijstandsuitkering (Participatiewet) zich niet aan verplichtingen en afspraken uit het PIP, waarin de nadruk ligt op het bevorderen van participatie en het verkleinen van de afstand tot de arbeidsmarkt, dan vindt bij voorkeur verlaging van de uitkering plaats op grond van artikel 18 Participatiewet en de verordening zoals bedoeld in artikel 9.2.1. De gemeente legt voor hetzelfde gedrag dan geen bestuurlijke boete op grond van de Wet inburgering 2021 op.

  • 2. Houdt een inburgeringsplichtige met een bijstandsuitkering zich niet aan verplichtingen en afspraken uit het PIP, waarin de nadruk ligt op het vergroten van de taalbeheersing en aan overige afspraken en verplichtingen in het PIP, dan legt de gemeente bij voorkeur een boete op grond van de Wet inburgering 2021 op. De gemeente verlaagt in dat geval voor hetzelfde gedrag de bijstandsuitkering niet.

  • 3. Bij de keuze tussen i) handhaven op grond van de Participatiewet door een verlaging van de uitkering en ii) handhaven op grond van de Wet inburgering 2021 via een boete, weegt de gemeente ook af wat het best bijdraagt aan het succesvol voltooien van het inburgeringstraject.

  • 4. Wanneer gedrag leidt tot een overtreding van de Participatiewet en artikel 18 of 18b van de Participatiewet laat de gemeente geen ruimte om af te zien van verlaging van de bijstand, dan legt de gemeente een maatregel op en geen boete op grond van de Wet inburgering 2021.

  • 5. In de brief (beschikking) aan de inburgeringsplichtige vermeldt de gemeente of er een boete op grond van de Wet inburgering 2021 wordt opgelegd of dat de uitkering wordt verlaagd op grond van de Participatiewet.

9.3.5 Verrekening boete met bijstandsuitkering

De gemeente kan de bestuurlijke boete die op grond van de Wet inburgering 2021 aan de inburgeringsplichtige is opgelegd, verrekenen met de algemene bijstandsuitkering. Onder verrekenen wordt in dit artikel verstaan verrekenen zoals geregeld in artikel 4:93 van de Awb. De gemeente houdt hierbij rekening met een fictieve draagkracht van 5% van de bijstandsnorm die van toepassing is, inclusief vakantietoeslag.

9.4 Terugvorderen uitkering

[PW, IOAW, IOAZ]

  • 1.

    De gemeente vordert gemeentelijke uitkeringen terug in de gevallen die in de wet zijn beschreven. De gemeente volgt hierbij de regels van de wet en de gemeentelijke beleidsregels, welke te vinden zijn op www.overheid.nl. De gemeente vordert niet terug als terugvordering onaanvaardbare gevolgen heeft voor de inwoner.

  • 2.

    Bij de incasso zorgt de gemeente ervoor dat inwoners een inkomen blijven houden dat past bij hun persoonlijke situatie. Dit inkomen is in ieder geval gelijk aan de beslagvrije voet. Dat is het bedrag dat de inwoner in ieder geval moet overhouden van zijn inkomen.

9.5 Beëindigen en terugvorderen voorziening

9.5.1 Beëindiging voorziening

[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Gemeentewet]

  • 1.

    De gemeente kan een voorziening geheel of gedeeltelijk beëindigen als dat in de wet of in deze verordening is aangegeven. De voorziening kan in ieder geval worden beëindigd, vanaf het moment dat:

    • a.

      de voorziening niet langer passend of nodig is;

    • b.

      de inwoner zich niet houdt aan voorwaarden en verplichtingen die aan de voorziening zijn verbonden;

    • c.

      de gemeente niet langer kan beoordelen of de inwoner in aanmerking komt voor de voorziening, omdat de inwoner onvoldoende of onjuiste informatie geeft, of onvoldoende meewerkt aan een onderzoek naar het recht op de voorziening;

    • d.

      de voorziening is verstrekt op grond van onjuiste of onvolledige gegevens van de inwoner;

    • e.

      de voorziening voor een ander doel wordt gebruikt dan bedoeld; of

    • f.

      het gemeentelijk beleid is gewijzigd, en de inwoner daarom niet meer in aanmerking komt voor een voorziening. De gemeente houdt dan wel rekening met een redelijke overgangsperiode.

  • 2.

    De voorziening kan met terugwerkende kracht worden beëindigd (ingetrokken). De gemeente trekt dan het toekenningsbesluit in.

  • 3.

    De gemeente kan een besluit om een pgb toe te kennen intrekken, als de inwoner het pgb niet binnen 3 maanden na toekenning heeft gebruikt om de voorziening te betalen waarvoor het pgb is bestemd, tenzij:

    • a.

      de gemeente een langere termijn heeft bepaald; of

    • b.

      de inwoner niet te verwijten is dat zij het pgb niet binnen die termijn heeft gebruikt.

9.5.2 Terugvordering en verrekening voorziening

[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Gemeentewet]

  • 1.

    De gemeente kan, behoudens de gevallen zoals bedoeld in artikel 9.4, de voorziening, of de waarde daarvan, van de inwoner terugvorderen. Dat kan de gemeente doen vanaf het moment waarop is voldaan aan 1 van de intrekkingsgronden die genoemd worden in artikel 9.5.1.

  • 2.

    Hulp-op-maat voorziening Wmo kan alleen worden teruggevorderd als die voorziening is ingetrokken omdat de inwoner opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens aan de gemeente heeft verstrekt.

  • 3.

    De gemeente kan een vordering op de inwoner op grond van dit artikel, verrekenen met een vordering die de inwoner op de gemeente krijgt op grond van 1 van de wetten waarop deze verordening is gebaseerd.

9.6 Hoe controleert de gemeente of afspraken worden nagekomen?

9.6.1 Controle

[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ]

  • 1.

    De gemeente controleert regelmatig of de inwoner die een uitkering of voorziening van de gemeente ontvangt, recht heeft op een uitkering of voorziening. De gemeente kan daarvoor onder andere gebruik maken van:

    • a.

      huisbezoeken: medewerkers van de gemeente gaan langs bij de inwoner en kijken in en om de woning. De gemeente kan een huisbezoek aankondigen, maar dat hoeft niet. Het huisbezoek vindt alleen plaats met toestemming van, en samen met de inwoner;

    • b.

      waarnemingen: medewerkers van de gemeente verzamelen gegevens over de inwoner zonder dat de inwoner hierover vooraf is geïnformeerd.

    • c.

      bestandsvergelijkingen: de gemeente vergelijkt de gegevens van de inwoner met de gegevens die bekend zijn over deze inwoner bij andere organisaties, zoals bij UWV, de Belastingdienst en andere gemeenten;

    • d.

      signalen en tips van organisaties of particulieren;

    • e.

      andere onderzoeksmethoden.

  • 2.

    Het controleren van voorzieningen is ook bedoeld om de kwaliteit van de voorziening te beoordelen en om te kijken of de voorziening op de juiste manier wordt gebruikt.

  • 3.

    Het college houden zich aan de regels die horen bij het onderzoek naar rechtmatig gebruik van voorzieningen en uitkeringen.

  • 4.

    Bij beëindiging van de uitkering of voorziening op verzoek van de inwoner, informeert de gemeente wat de reden is van de beëindiging. De gemeente gaat ook na of de uitkering of voorziening tot de einddatum terecht is verstrekt.

9.6.2 Voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik

[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ]

De gemeente stelt alles in het werk om misbruik en oneigenlijk gebruik te voorkomen (preventie). Daarom informeert de gemeente inwoners op een duidelijke en volledige manier over de rechten en plichten. Ook informeert de gemeente inwoners over de gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van uitkeringen en voorzieningen. Bij het niet (behoorlijk) nakomen van de inlichtingenplicht kan de gemeente een waarschuwing geven of een boete opleggen. De gemeente heeft hiervoor beleidsregels opgesteld.

9.6.3 Privacy bij controle op misbruik en oneigenlijk gebruik

[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ]

Bij het uitvoeren van onderzoek zorgt de gemeente ervoor dat inbreuk op persoonlijkheidsrechten, zoals op de bescherming van het privéleven, niet verder gaat dan wat noodzakelijk, passend en wettelijk toegestaan is. De gemeente kiest de onderzoeksvorm die voor de inwoner het minst belastend is.

9.6.4 Toezichthouders

[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ]

De gemeente kan een of meer ambtenaren aanwijzen die de taak hebben erop toe te zien dat de wetten en de bijbehorende regels worden nageleefd. Voor hulp-op-maat Wmo geldt dat de gemeente verplicht is toezichthouders aan te wijzen.

9.7 Handhavingsplan en verantwoording

De gemeente stelt een handhavingsplan op voor het bestrijden van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Participatiewet, IOAW en IOAZ en de te verwachten resultaten.

9.8 Aangifte Openbaar Ministerie

Indien het benadelingsbedrag het bedrag, genoemd in de aanwijzing en richtlijn voor strafvordering in sociale zekerheidsmisbruik en oneigenlijk gebruik, overschrijdt wordt door of namens het college proces-verbaal opgemaakt en aangifte gedaan bij het Openbaar Ministerie.

10 Inwonerparticipatie

Het beleid dat de gemeente maakt en uitvoert is bedoeld voor de inwoners. Met de ervaringen van de inwoners kan de gemeente haar beleid als het nodig is aanpassen en verbeteren. In dit hoofdstuk is vastgelegd hoe inwoners hun invloed kunnen uitoefenen. Ook is geregeld dat er een adviesraad is en staat de taak van deze raad beschreven. Ten slotte is hier ook geregeld op welke manier inwoners met leveranciers, zoals zorgaanbieders, kunnen overleggen over diensten en producten die bedoeld zijn voor inwoners met een beperking.

Voor dit hoofdstuk geldt in ieder geval de volgende kernwaarde:

Gemeente Venray zet in op vitale inwoners en een sterke omgeving.

10.1 Inspraak van inwoners

[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Gemeentewet]

  • 1.

    De gemeente kiest ervoor om inwoners inspraak te geven in de onderwerpen die in deze verordening worden geregeld. Inwoners kunnen inspraak hebben bij:

    • a.

      plannen voor beleid en regels;

    • b.

      de manier waarop de gemeente beleid en regels uitvoert;

  • 2.

    Inspraak houdt ook in het doen van voorstellen voor ander beleid, andere regels of een andere uitvoering.

  • 3.

    De gemeente kan inwoners op verschillende manieren inspraak geven:

    • a.

      via de Adviesraad sociaal domein

    • b.

      door inwoners te raadplegen, bijvoorbeeld met enquêtes en bijeenkomsten;

    • c.

      door samen met inwoners een plan te ontwerpen; of

    • d.

      op andere geschikte manieren.

  • 4.

    De gemeente kiest die vorm van inspraak die past bij het onderwerp en bij de groep waar het om gaat.

10.2 Adviesraad sociaal domein

[Jeugdwet, LLV, Wmo, PW, IOAW, IOAZ]

De gemeente zet zich ervoor in dat er een Adviesraad sociaal domein is die betrokken wordt bij de vraagstukken in het sociaal domein De Adviesraad sociaal domein vormt een afspiegeling van de inwoners die kenmerkend zijn voor de Venrayse samenleving met een inhoudelijke kennis en een aantoonbaar netwerk binnen het sociaal domein. Het doel van de Adviesraad sociaal domein is het geven van advies over beleid van de gemeente bij de uitvoering van de genoemde wetten.

10.2.1 Samenstelling en werkwijze

  • 1. De Adviesraad sociaal domein bestaat uit maximaal 12 personen.

  • 2. De leden worden benoemd door het college voor 4 jaar. Leden kunnen 1 keer worden herbenoemd. De leden van de Adviesraad sociaal domein wijzen uit hun midden een voorzitter en een secretaris aan.

  • 3. Inwoners kunnen een vergadering van de cliëntenraad bijwonen, behalve als er een zwaarwegend belang is om dit niet te doen. Inwoners kunnen bij de cliëntenraad onderwerpen voor de agenda aanmelden. De cliëntenraad informeert inwoners waar en wanneer de vergaderingen zijn en hoe zij onderwerpen kunnen aanmelden.

  • 4. De gemeente zorgt voor goede ondersteuning van de Adviesraad sociaal domein, bijvoorbeeld door

    • a.

      zorgt het college voor een ambtelijk aanspreekpunt voor de Adviesraad sociaal domein

    • b.

      geschikte vergaderruimte;

    • c.

      voldoende informatie over plannen voor nieuw beleid;

    • d.

      voldoende tijd om advies over nieuw beleid te kunnen geven. De gemeente zorgt ervoor dat een plan voor nieuw beleid tijdig bij de Adviesraad sociaal domein ligt, zodat het gegeven advies nog van invloed kan zijn op het te nemen besluit;

    • e.

      Het college zorgt ervoor dat het standpunt van belanghebbenden in de beleidsontwikkeling zichtbaar wordt gemaakt en betrekt het advies van de Adviesraad sociaal domein zichtbaar bij de besluitvorming. Als het college afwijkt van het advies van de Adviesraad sociaal domein dan wordt dit bij het voorstel vermeld en een reden voor genoemd.

10.2.2 Taken en bevoegdheden

  • 1.De Adviesraad sociaal domein geeft gevraagd en ongevraagd advies over plannen voor nieuw beleid van burgemeester en wethouders of van de gemeenteraad. De Adviesraad sociaal domein kan ook advies geven over het geldende beleid.

  • 2.De Adviesraad sociaal domein houdt zich niet bezig met individuele klachten en bezwaarschriften of met andere zaken over een bepaalde inwoner. Ook kan niet geadviseerd worden op het gebied van de gemeentelijke bedrijfsvoering en financiën.

10.2.3 Budget, verslag, vergoeding en voorzieningen

  • 1. Het college stelt een uitvoeringsbudget beschikbaar voor de Adviesraad sociaal domein voor de kosten in het kader van deskundigheidsbevordering, bijwonen studiedagen of symposia en voorlichting en PR. Op basis van een onderbouwde begroting van de Adviesraad sociaal domein. De Adviesraad sociaal domein moet de begroting uiterlijk in januari van het jaar dat voorafgaat aan het begrotingsjaar aanleveren.

  • 2. De Adviesraad sociaal domein brengt jaarlijks voor 1 april aan het dagelijks bestuur verslag uit van de activiteiten en bevindingen over het afgelopen jaar en van de besteding van het budget over dat jaar. Budget dat niet in het betreffende jaar is besteed gaat terug naar de gemeente.

  • 3. De leden van de Adviesraad sociaal domein ontvangen een door het college te bepalen vergoeding.

10.3 Inspraak bij aanbieders

[Jeugdwet, Wmo]

  • 1.

    Aanbieders zijn verplicht om inwoners die gebruik maken van hun diensten of producten, inspraak te geven en daarover regels te maken. Dat kan bijvoorbeeld door middel van een cliëntenraad of andere vormen van inspraak.

  • 2.

    De gemeente ziet erop toe dat de aanbieder van Wmo-hulp de regels over inspraak naleeft. De gemeente overlegt regelmatig met deze aanbieders over de dienstverlening en onderzoekt jaarlijks hoe tevreden inwoners met de aanbieder zijn. Voor jeugdhulp is het toezicht geregeld in de Jeugdwet. De Inspectie voor de Volksgezondheid ziet erop toe dat de aanbieder van jeugdhulp de regels uit de Jeugdwet naleeft.

11 Aanmerkingen op de uitvoering

De gemeente probeert het beleid en de regels zo goed mogelijk uit te voeren. Toch is het mogelijk dat inwoners het niet eens zijn met de aanpak van de gemeente. Wanneer een inwoner niet tevreden is, vindt de gemeente dit een belangrijk signaal. De gemeente wil dan graag de kritiek met de inwoner bespreken en nagaan of er een oplossing is. Als dit niet mogelijk is, bestaat de mogelijkheid om een klacht in te dienen of bezwaar te maken. In dit hoofdstuk staan enkele regels over de mogelijkheid om een klacht in te dienen of bezwaar te maken. Bij problemen met jeugdhulp, kan de inwoner een vertrouwenspersoon spreken. Dit hoofdstuk sluit aan bij de visie op klachtbehandeling van de Nationale ombudsman.

Voor dit hoofdstuk geldt in ieder geval de volgende kernwaarde:

Gemeente Venray gaat voor maatwerk (hulp op maat voor wie dat echt nodig heeft).

11.1 Doelen klacht- en bezwaarprocedure

[Awb, Gemeentewet]

  • 1.

    De gemeente ziet een klacht of bezwaar als:

    • a.

      een aanleiding om een besluit te heroverwegen;

    • b.

      een mogelijkheid om de dienstverlening aan inwoners te verbeteren;

    • c.

      een aanleiding om een vertrouwensbreuk te herstellen; en

    • d.

      een aanzet om fouten bij de uitvoering van wettelijke taken te herstellen.

  • 2.

    De inwoner die een klacht of bezwaar heeft ingediend, krijgt de gelegenheid om haar klacht of bezwaar mondeling toe te lichten.

  • 3.

    De inwoner kan kritiek op de uitvoering van wettelijke taken door de gemeente uiten via een eenvoudige en effectieve klachten- en bezwaarprocedure.

  • 4.

    De gemeente zorgt ervoor dat klachten en bezwaren zo snel mogelijk, maar in ieder geval binnen de wettelijke termijnen, worden afgehandeld.

  • 5.

    De gemeente zet zich ervoor in dat de inwoner die een klacht of bezwaar heeft ingediend, zich gehoord voelt.

11.2 Klachtenprocedure

[Awb, Gemeentewet]

De inwoner kan een klacht indienen over het gedrag van bestuursorganen en medewerkers van de gemeente bij de uitvoering van hun taak. In de Awb en de Klachtenregeling gemeente Venray staan de regels die gelden voor het indienen en behandelen van klachten.

11.3 Klachten over andere personen of organisaties

[Awb, Gemeentewet]

  • 1.

    De inwoner met een klacht over het gedrag van een medewerker van een organisatie die namens de gemeente hulp verleent, kan die klacht indienen bij die organisatie. Die organisatie moet een klachtenregeling hebben en deze met de gemeente hebben gedeeld. Is de inwoner niet tevreden over de behandeling van de klacht, dan kan de inwoner zjin klacht alsnog indienen bij de gemeente.

  • 2.

    Als de inwoner niet tevreden is over de manier waarop de klacht door de gecontracteerde persoon of organisatie is afgehandeld, verwijst de aanbieder de inwoner door naar de gemeente. De inwoner kan dan een klacht indienen bij de gemeente.

  • 3.

    De inwoner die geraakt is door geweld of ander strafbaar gedrag van personen of van een organisatie die die hulp verlenen op grond van een besluit van de gemeente, kan dit melden bij de gemeente. De gemeente bepaalt hoe die melding wordt behandeld.

11.4 Vertrouwenspersoon

[Jeugdwet]

De gemeente zorgt ervoor dat de inwoner die jeugdhulp krijgt, een onafhankelijke vertrouwenspersoon kan spreken. De vertrouwenspersoon kan de inwoner ondersteunen bij problemen, klachten en vragen in verband met de jeugdhulp.

11.5 Bezwaar

[Awb, Gemeentewet]

  • 1.

    Als de gemeente een besluit neemt, informeert de gemeente de inwoner over de manier waarop bezwaar kan worden gemaakt tegen dat besluit.

  • 2.

    De inwoner die het niet eens is met een besluit kan daartegen bezwaar maken volgens de regels die zijn beschreven in de Awb en de verordening commissie bezwaarschriften gemeente Venray.

12 Kwaliteit, inkoop en aanbesteding

De diensten en producten die de gemeente en aanbieders leveren, moeten van goede kwaliteit zijn. Diensten moeten aansluiten bij de behoeften van de inwoner. Producten moeten veilig, degelijk en goed bruikbaar zijn voor de inwoner. De gemeente moet zich bij de inkoop van diensten en producten aan bepaalde regels houden. Dit hoofdstuk gaat over de kwaliteit, de inkoop en de aanbesteding van diensten en producten.

Voor dit hoofdstuk geldt in ieder geval de volgende kernwaarde:

Gemeente Venray normaliseert de hulpvraag, versterkt de toegang tot ondersteuning en werkt samen met (zorg)aanbieders.

12.1 Kwaliteit

[Jeugdwet, Wmo, Gemeentewet]

  • 1.

    Alle diensten en producten die de gemeente in het kader van deze verordening aanbiedt moeten van goede kwaliteit zijn zodat het gewenste resultaat voor de inwoner wordt bereikt.

  • 2.

    De gemeente zorgt voor een goede prijs-kwaliteitverhouding door:

    • a.

      een vaste prijs te bepalen. Die prijs geldt dan voor inschrijving op een aanbesteding en voor een daaropvolgende overeenkomst met een aanbieder; of

    • b.

      een reële prijs vast te stellen. Die geldt dan als ondergrens voor een inschrijving en voor een overeenkomst met een aanbieder.

  • 3.

    De diensten en producten:

    • a.

      passen bij de behoefte van de inwoner;

    • b.

      zijn veilig, geschikt en bruikbaar voor de inwoner;

    • c.

      voldoen aan normen en eisen die door de beroepsgroep of in het vakgebied algemeen zijn aanvaard;

    • d.

      worden afgestemd op andere diensten of producten die aan de inwoner worden geleverd;

    • e.

      worden geleverd volgens een bepaalde structuur, die op tijd aan de inwoner wordt meegedeeld.

12.2 Inkoop en aanbesteding

  • 1.

    De gemeente zorgt er voor dat de kwaliteit van de diensten en producten in het kader van deze verordening gegarandeerd is. Bij inkoop en aanbesteding toetst de gemeente of aanbieders rekening houden met de voorwaarden uit artikel 12.1 derde lid.

  • 2.

    De gemeente houdt bij het vaststellen van prijzen rekening met:

    • a.

      het soort dienst of product;

    • b.

      het salaris en andere arbeidsvoorwaarden van werknemers;

    • c.

      een redelijke toeslag voor overheadkosten;

    • d.

      andere personeelskosten die niet direct met de dienstverlening te maken hebben, zoals kosten voor werkoverleg, bijscholing, ziekte en verlof van werknemers;

    • e.

      reis- en opleidingskosten van werknemers;

    • f.

      het jaarlijks aanpassen van de reële prijs in verband met wijziging van de kosten;

    • g.

      andere kosten die het gevolg zijn van verplichtingen voor aanbieders, zoals rapportage- en administratieve verplichtingen.

13 Begrippenlijst

In deze verordening worden allerlei begrippen gebruikt. Deze begrippen hebben dezelfde betekenis als in de wetten waarop deze verordening is gebaseerd. Waarom deze begrippenlijst?

  • Soms worden bepaalde begrippen in meerdere wetten gebruikt en hebben ze in die wetten een verschillende betekenis. Hier staat wat de betekenis van deze begrippen in deze verordening is.

  • Voor een aantal begrippen geldt dat ze in deze verordening een ruimere betekenis hebben dan in de genoemde wetten, omdat we zoveel mogelijk aansluiten bij het normale, dagelijkse taalgebruik.

  • Ook staan er voor de duidelijkheid enkele wettelijke begrippen in de lijst, die in deze verordening wel dezelfde betekenis hebben, maar hier in andere woorden zijn omschreven.

  • Ten slotte worden in deze verordening ook begrippen gebruikt die niet zijn terug te vinden in de wetten. Ook die zijn hier omschreven.

Aanbieder(s): de natuurlijke persoon of rechtspersoon die goederen of diensten levert op grond van een besluit van de gemeente.

Aangepast vervoer: vervoer met een besloten (school)bus, taxi, treintaxi of bustaxi, niet zijnde openbaar vervoer.

Aanvraag: een schriftelijk verzoek van een inwoner om een besluit te nemen.

Algemeen gebruikelijke voorziening(en): een voorziening die

  • niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking;

  • daadwerkelijk beschikbaar is;

  • een passende bijdrage levert aan het realiseren van zelfredzaamheid of participatie; en

  • financieel kan worden gedragen met een inkomen op minimumniveau.

Andere voorziening(en): een voorziening waarop de inwoner een beroep kan doen voor de hulp die zij nodig heeft, anders dan hulp-op-maat. Het gaat om voorzieningen die buiten de regeling liggen van de aangevraagde voorziening of om voorzieningen die binnen het bereik van die regeling liggen, maar vrij toegankelijk zijn voor de inwoner. Dat kan bijvoorbeeld een andere uitkering zijn, een algemeen gebruikelijke, algemene of voorliggende voorziening, of voorliggende voorzieningen op grond van andere regelingen, zoals alimentatie en toeslagen.

Anw-uitkering: een maandelijkse uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet.

Aow-leeftijd: leeftijd waarop een uitkering (pensioen) op grond van de Algemene ouderdomswet ingaat.

Arbeidsverplichting: de verplichting om werk te zoeken en te aanvaarden, om mee te werken aan activiteiten om aan het werk te komen, waaronder het onderzoeken van de mogelijkheden, of het leveren van een tegenprestatie, als bedoeld in artikel 9, 18 4e lid en 18a 5e lid van de Participatiewet, artikel 20a 5e lid en 37 van de IOAW en artikel 20a 5e lid en 37 van de IOAZ.

Awb: Algemene wet bestuursrecht.

Basisonderwijs: onderwijs op een basisschool of speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs.

Basisschool: basisschool als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs.

Benadelingsbedrag: netto bedrag dat ten onrechte aan bijstand is verstrekt of het bedrag dat de inwoner onverantwoord heeft ingeteerd (te snel opmaken van eigen middelen) waardoor zij eerder een beroep dient te doen op bijstand.

Beperking(en): de vermindering van mogelijkheden door een lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke, psychische of psychosociale handicap. Dat heeft tot gevolg gehad dat er een belemmering is ontstaan in het sociaal-maatschappelijk functioneren.

Als het om vervoer naar school gaat: het vervoer naar school.

Beschermd wonen: is een hulp-op-maat voorziening bestaande uit de volgende kenmerken:

  • -

    wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorende toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving; en,

  • -

    de begeleiding wordt planbaar en onplanbaar (24 uur per dag) geboden op gevraagde en ongevraagde momenten, zodat er goed kan worden ingespeeld op de (al dan niet geëxpliceerde) zorgvraag van de cliënt.

Bestuurlijke boete: een boete, vanwege het niet (behoorlijk) nakomen van de inlichtingenplicht op grond van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet, artikel 13, eerste lid, van de IOAW, artikel 13, eerste lid, van de IOAZ, of artikel 30c van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG): De Wet BIG geeft regels voor beroepen in de gezondheidszorg en beschermt patiënten tegen ondeskundig en onzorgvuldig handelen. Op grond van de Wet BIG zijn bepaalde zorgverleners verplicht zich in te schrijven in het BIG-register.

Brede intake: voor de Wet inburgering wordt er een brede intake afgenomen. De brede intake is een onderzoek naar de mogelijkheden die de inburgeringsplichtige heeft om aan de inburgeringsplicht te voldoen. De brede intake bestaat in ieder geval uit een leerbaarheidstoets, een onderzoek over het onderwijs dat is gevolgd en de werkervaring uit het land van herkomst. Daarnaast bestaat de brede intake uit een verkenning naar de persoonlijke omstandigheden. En tot slot een verkenning van de mogelijkheden om het kind van de inburgeringsplichtige deel te laten nemen aan de voorschoolse educatie.

Bijstandsnorm: de maximale hoogte van de bijstandsuitkering, bedoeld in artikel 5, onderdeel c van de Participatiewet, artikel 5 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) of artikel 5 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikt gewezen zelfstandigen (IOAZ). De hoogte hangt af van de woon- en leefsituatie en de leeftijd van de inwoner.

Bijstandsuitkering: de algemene bijstand voor levensonderhoud op grond van de Participatiewet, IOAW en IOAZ. Gaat het om een jongere van 18 tot 21 jaar, dan wordt met bijstandsuitkering bedoeld: de algemene bijstand plus de eventuele aanvullende bijzondere bijstand op grond van artikel 12 van de Participatiewet.

Collectief taxivervoer: vervoer van deur tot deur, op afroep en met een deeltaxi (ook wel collectief vraagafhankelijk vervoer genoemd).

Dichtstbijzijnde school: school die het dichtst bij de woning of opstapplaats van het kind ligt, gemeten via de kortste route waarlangs het kind veilig kan reizen. Als het kind naar een speciale school voor basisonderwijs gaat, dan is de dichtstbijzijnde school de school in het samenwerkingsverband waarop het kind eerst zat, of een andere speciale school voor basisonderwijs binnen dit samenwerkingsverband, als het vervoer naar die school voor de gemeente goedkoper is.

Doelgroep: personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de Participatiewet.

Domus-huis: is een beschermde woonvorm voor dak- en thuisloze inwoners die vanwege persoonlijke problematiek niet in staat zijn om in een trajecthuis te wonen.

DUO: Dienst Uitvoering Onderwijs.

Eigen kracht: Eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen.

Eigen vervoermiddel: een vervoermiddel dat de inwoner zelf bezit of dat zij kan gebruiken. Daaronder valt ook een vervoermiddel zoals een deel-, leen- of lease-auto.

Gebruikelijke hulp: de hulp die over het algemeen mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Voor de Jeugdwet worden met ouders ook andere opvoeders en verzorgers bedoeld.

Gedrag(en): het geheel van acties en reacties van een persoon.

Gemeente: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venray.

Gezinsmigranten en overige migranten: Deze inwoners zijn als migranten naar Nederland gekomen omdat zij een Nederlandse partner hebben of omdat zij ouders of kinderen in Nederland hebben wonen. Zij zijn inburgeringsplichtig en hebben een reguliere verblijfsvergunning in Nederland voor bepaalde tijd.

Grijs wonen: tijdelijk onderdak geboden aan dakloze inwoner via familie of vrienden. Er wordt professionele begeleiding op maat geboden om er voor te zorgen dat de dakloze inwoner binnen 3 maanden weer een eigen plek heeft.

Hulp:

  • ondersteuning bij de arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 7 van de Participatiewet, artikel 36 van de IOAW en artikel 36 van de IOAZ;

  • bijstand als bedoeld in artikel 7 Participatiewet;

  • een uitkering als bedoeld in artikel 5 IOAW en artikel 5 IOAZ;

  • inkomensondersteuning op grond van de artikelen 108, eerste lid, en 147, eerste lid, Gemeentewet;

  • maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo;

  • jeugdhulp als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet;

  • schulddienstverlening als bedoeld in artikel 1 van de Wgs; of

  • een vervoersvoorziening als bedoeld in hoofdstuk 6 (vervoer naar school);

  • ondersteuning bij de inburgeringsplicht en maatschappelijke begeleiding als bedoeld in artikel 6 en 13 van de Wet Inburgering 2021.

Hulp in natura: hulp of zorg die de gemeente voor de inwoner inzet.

Hulp-op-maat: een op de inwoner afgestemde voorziening:

  • Als het gaat om een voorziening in het kader van de Wmo: een maatwerkvoorziening (in natura of als pgb).

  • Als het gaat om een voorziening in het kader van de Participatiewet: een voorziening bij de arbeidsinschakeling die speciaal op de inwoner is afgestemd of bijzondere bijstand.

  • Als het gaat om schulddienstverlening in het kader van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening: op de inwoner afgestemde hulp bij het aflossen van schulden.

  • Als het gaat om een voorziening in het kader van de Jeugdwet: een voorziening die op een jongere of haar ouders is afgestemd als bedoeld in artikel 2.3 van de Jeugdwet.

Hulpvraag: de behoefte aan ondersteuning die de inwoner bij de melding heeft.

Inburgeringsplichtige: de inburgeringsplichtige, uit artikel 3 van de Wet Inburgering 2021. De inburgeringsplicht is bedoeld voor inwoners die vreemdeling zijn in Nederland en op basis van artikel 8, onderdelen a en c, van de Vreemdelingenwet een rechtmatig verblijf in Nederland hebben. Zij zijn ouder dan 18 jaar, maar hebben de pensioenleeftijd nog niet bereikt.

Inkomen: het inkomen, uit artikel 32, lid 1 van de Participatiewet. Gaat het om vervoer naar school (hoofdstuk 6) dan wordt onder inkomen verstaan: inkomensgegevens als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Het inkomen wordt dan gemeten over het peiljaar (artikel 4, 7e lid, van de Wet op het primair onderwijs).

Inspraak: inspraak als bedoeld in artikel 150 van de Gemeentewet. Met inspraak wordt in artikel 10.1 van deze verordening ook bedoeld het recht om invloed uit te oefenen en over iets mee te beslissen.

Instelling(en): een organisatie die bedrijfsmatig zorg of hulp verleent.

Interne werkbegeleiding: dagelijkse werkbegeleiding bij de werkgever door een medewerker in dienst van de werkgever, omdat de werknemer anders niet in staat is zijn werkzaamheden uit te voeren en waarbij sprake is van meer dan gebruikelijke begeleiding van de werknemer op de werkplek.

Inwoner(s): de persoon die haar woonplaats heeft binnen de gemeente Venray volgens de regels van het Burgerlijk Wetboek (titel 3, Boek 1 BW) en die daar rechtmatig verblijft. Gaat het om:

  • Wmo-hulp, dan betreft het de ingezetene van de gemeente Venray als bedoeld in artikel 1.2.1 Wmo en de ingezetene van Nederland die zich bij de gemeente Venray meldt voor maatschappelijke opvang of hulp bij het (zelfstandig) wonen;

  • jeugdhulp, dan betreft het de jeugdige die haar woonplaats in de gemeente Venray heeft op grond van artikel 1.1 Jeugdwet;

  • schulddienstverlening, dan betreft het degene die in de basisregistratie personen van de gemeente Venray als ingezetene is ingeschreven.

Voor de toepassing van de hoofdstukken 9 en 11 wordt onder inwoner ook verstaan: de persoon die hulp van de gemeente heeft gehad maar haar woonplaats niet meer daar heeft. Onder rechtmatig verblijf wordt verstaan: verblijf dat geen wettelijke belemmering oplevert voor hulp door de gemeente.

IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers.

IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.

Jeugdhulp: hulp als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet.

Jobcoaching: door een erkende deskundige geboden methodische ondersteuning aan inwoners met een arbeidsbeperking, gericht op het vinden en behouden van werk.

Jongere(n): Als het gaat om de Jeugdwet: de jeugdige, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet. Als het om werk en inkomen gaat: personen die jonger zijn dan 27 jaar.

Kind(eren): de minderjarige (0-18 jaar).

Jongerenwerk: draait om het verbinden en versterken van de wereld van jongeren met de samenleving. Jongerenwerkers helpen bij het proces van zelforganisatie door jongeren, ouders, vrijwilligers, maatschappelijke partners en ondernemers. De jongerenwerkers werken nauw samen met politie, BOA’s, scholen en hulpverleners.

Leefzorgplan of plan van aanpak: een document waarin de ondersteuningsbehoefte van jeugdige en/of haar ouders is vastgelegd, samen met de doelen (beoogde resultaten) en hoe deze te bereiken, evenals de bijdragen die zowel het college als de hulpvrager en haar sociale netwerk hieraan kunnen leveren.

Levensonderhoud: de dagelijkse bestaanskosten, zoals kosten voor voeding, kleding, huur, energie, water en (zorg)verzekeringen.

Leerlingenvervoer/Llv: de wetten die regelen dat gemeenten leerlingenvervoer aanbieden, dat wil zeggen de Wet op het primair onderwijs, de Wet voortgezet onderwijs 2020 en de Wet op de expertisecentra.

Maatschappelijke opvang: voorzieningen zoals omschreven in de Wmo 2015, artikel 1.1.1 onder opvang.

Mantelzorger(s): langdurige, vrijwillige en onbetaalde zorgverlening aan een chronisch zieke, gehandicapte of hulpbehoevende partner, (schoon)ouder, kind of ander familielid, vriend of kennis. Deze zorg wordt niet-beroepsmatig verleend voor minimaal 8 uur per week en langer dan 3 maanden.

MAP: de Module Arbeidsmarkt en Participatie, bedoeld in artikel 6, eerste lid onder b van de Wet inburgering 2021.

Medewerker(s): de persoon die namens het college van burgemeester en wethouders optreedt.

Melding(en): het kenbaar maken van een hulpvraag aan de gemeente.

Misbruik en oneigenlijk gebruik: het als gevolg van het verstrekken van onjuiste en/of onvolledige gegevens of informatie, of het verzwijgen of niet (op tijd) verstrekken van gegevens, onterecht een uitkering of voorziening ontvangen. Het gaat om gegevens die nodig zijn om te bepalen of er recht op een uitkering of een voorziening is, en om de duur en hoogte van die uitkering of voorziening vast te stellen.

Netwerk Armoede: een samenwerkingsverband tussen gemeente en verschillende maatschappelijke organisaties. De organisaties binnen dit samenwerkingsverband zijn het eerste aanspreekpunt voor hulpvragen rondom armoede en geldzorgen.

Normale dagelijkse activiteiten: noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen, bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wmo.

NUG-ers : niet-uitkeringsgerechtigden inwoners, jonger dan de Aow-gerechtigde leeftijd, die geen hulp (of een uitkering) kunnen krijgen van andere instanties, zoals UWV, SVB of werkgevers.

Onderwijssoort: Het soort onderwijs dat het kind nodig heeft gelet op haar lichamelijke en geestelijke situatie.

Openbaar vervoer: openbaar toegankelijk personenvervoer dat met een vaste route en een vaste dienstregeling rijdt (of vaart). Daaronder valt ook een buurtbus.

Opstapplaats: plaats die is aangewezen door de gemeente, vanaf waar het kind (de leerling) gebruik kan maken van het vervoer naar school.

Opvang: onderdak en begeleiding voor personen die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

Ouders: ouders, voogden of verzorgers van de jongere.

Participatie: meedoen in de samenleving.

Participatienetwerk: een samenwerkingsverband tussen gemeente, verschillende maatschappelijke organisaties en overheden. Dit samenwerkingsverband is het eerste aanspreekpunt voor complexe hulpvragen rondom participatie en werk.

Peiljaar: het 2e kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin het schooljaar begint, waarvoor een vervoersvoorziening voor leerlingenvervoer wordt aangevraagd.

Persoonlijke ondersteuning bij werk: ondersteuning als bedoeld in artikel 10, eerste en derde lid, van de Participatiewet en begeleiding op de werkplek als bedoeld in artikel 10da van de Participatiewet.

Persoonlijk plan: een plan van aanpak dat de inwoner opstelt, waarin de knelpunten staan die de inwoner ervaart en de gewenste hulp wordt geïnventariseerd. Gaat het om jeugdhulp, dan wordt hieronder verstaan: een familiegroepsplan.

Persoonlijk plan Inburgering en Participatie (PIP): het Persoonlijk plan Inburgering en Participatie wordt opgesteld op basis van de brede intake. Hierin staat welke leerroute de inburgeringsplichtige gaat volgen. Welke begeleiding en ondersteuning zij daarbij gaat krijgen. De intensiteit van het participatieverklaringstraject (zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid onder a van de Wet inburgering 2021).en de MAP wordt in het PIP beschreven. Wanneer de inwoner een kind heeft dat nog niet naar de basisschool gaat worden er afspraken gemaakt over deelname aan de voorschoolse educatie.

Persoonlijke situatie: alle omstandigheden, mogelijkheden en persoonskenmerken van de inwoner die van belang zijn.

Pgb: persoonsgebonden budget.

Pgb-plan: een plan van aanpak dat de inwoner opstelt over de hulp die zij nodig heeft en die zij met het pgb wil inkopen. In het plan geeft de inwoner onder andere aan welke hulpverlener op welke manier en op welke momenten de noodzakelijke hulp gaat geven en hoe de kwaliteit en de continuïteit van die hulp gewaarborgd worden.

Positieve gezondheid: het vermogen om je aan te passen en een eigen regie te voeren in het licht van de fysieke, emotionele en sociale uitdagingen in het leven.

PW: Participatiewet.

Re-integratietraject: het totaal van activiteiten en voorzieningen voor ontwikkelingsgerichte participatie of vinden of behouden van werk wat geschikt is voor de inwoner.

Reistijd: de tijd tussen het moment van het verlaten van de woning en de starttijd van de school volgens de schoolgids. Van deze reistijd mag maximaal 10 minuten worden afgetrokken als het kind gewoonlijk iets voor de start van de school aankomt op school. Voor de terugreis geldt de tijd tussen de eindtijd van de schooldag volgens de schoolgids en de aankomst bij de woning van het kind. Hierbij kan maximaal 10 minuten worden opgeteld voor een eventuele wachttijd voor openbaar vervoer of aangepast vervoer.

Richting: godsdienstige of levensbeschouwelijke visie.

Samenwerkingsverband:

  • 1.

    voor het primair onderwijs: samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18a, 2e en 15e lid, van de Wet op het primair onderwijs; of

  • 2.

    voor het voortgezet onderwijs: samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 17a, 2e en 16e lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs.

  • 3.

    Bij het OOGO (op overeenstemming gericht overleg) Noord-Limburg met samenwerkingsverband PO en VO staat leerlingenvervoer als vast agendapunt op de agenda:

    • a.

      Spreiding onderwijsaanbod

    • b.

      Vervoersmogelijkheden die hieruit voortvloeien

    • c.

      Beheersen van vervoerskosten binnen gezamenlijke verantwoordelijkheid

Samenwonenden: degenen die een gezamenlijke huishouding voeren als bedoeld in artikel 3 van de Participatiewet.

School: basisschool, speciale school voor basisonderwijs, of school waar speciaal of voortgezet onderwijs wordt gegeven.

Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ): Dat is het beroepsregister voor jeugdprofessionals in Nederland.

Sociale omgeving: de sociale omgeving bestaat uit 3 onderling nauw verbonden pijlers: de inwoners zelf, hun netwerken en de meer formele, georganiseerde sociale basisvoorzieningen. De sociale omgeving heeft een belangrijke preventieve functie, verkleint de behoefte aan zwaardere (zorg)voorzieningen en raakt aan alle aspecten van het dagelijks leven. Zoals ontmoeting, onderwijs, opvoeding, werk, gezondheid, wonen, bewegen, cultuur en veiligheid. Alles bij elkaar vormt de sociale omgeving een vangnet voor hulp en steun. De sociale omgeving is zichtbaar en laagdrempelig, iedereen kan er gebruik van maken.

Speciaalonderwijs: onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra.

Statushouder: deze inwoner is als vluchteling in Nederland gekomen en heeft een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze inwoner is verplicht om inburgering te volgen.

Trajecthuis: is een mini-opvang voor maximaal 3 personen waar daklozen onder intensieve begeleiding leren om zelfstandig te wonen.

Uitkeringsnorm: de maximale hoogte van een uitkering; dit is de bijstandsnorm uit de Participatiewet of de grondslag bedoeld in de IOAW of IOAZ. Gaat het om een jongere van 18 tot 21 jaar, dan wordt met uitkeringsnorm bedoeld: de bijstandsnorm plus de aanvullende bijzondere bijstand op grond van artikel 12 van de Participatiewet.

Vaderschapsactie: een procedure die de biologische moeder van een kind instelt tegen een (vermoedelijke) vader, als een kind buiten een huwelijk of geregistreerd partnerschap wordt geboren, en de biologische vader het kind niet heeft erkend. Deze procedure dient om alimentatie van de vader te kunnen ontvangen en schept geen familierechtelijke band tussen de vader en het kind.

Vavo-onderwijs: voortgezet algemeen volwassenenonderwijs.

Vergoeding(en): vergoeding van kosten. In het kader van hoofdstuk 6 (vervoer naar school): de gehele of gedeeltelijke bekostiging van reiskosten, bedoeld in artikel 4 Wet op het primair onderwijs, artikel 8.28 Wet voortgezet onderwijs 2020 en artikel 4 van de Wet op de expertisecentra.

Vermogen: de waarde van geld en bezittingen min eventuele schulden. Veelal gaat het om vermogen zoals bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet.

Verordening: bundeling van regels die door de gemeenteraad van Venray zijn vastgesteld.

Vertegenwoordiger: iedereen die omdat zij benoemd is vanuit de wet bevoegd is of door de inwoner is aangewezen om de belangen van die inwoner te behartigen.

Voorliggende voorziening(en): een voorziening op grond van een andere regeling of van een andere organisatie. Gaat het om bijstand, dan wordt ermee bedoeld een voorziening als bedoeld in artikel 5 onderdeel e van de Participatiewet.

Voortgezet onderwijs: onderwijs als bedoeld in de Wet voortgezet onderwijs 2020.

Voorziening(en): hulp in de vorm van een dienst, activiteit, product, pgb, geldbedrag, of een combinatie daarvan.

Werkgever: degene die op basis van een arbeidsovereenkomst de bevoegdheid heeft om de arbeid van een werknemer gedurende een overeengekomen periode aan te wenden in haar organisatie. Voor de Wet sociale werkvoorziening-doelgroep kan de inlener gezien worden als werkgever.

Werknemer: persoon die op basis van een arbeidsovereenkomst arbeid verricht bij de werkgever of aan wie de werkgever van plan is een dienstverband aan te bieden.

Wet: de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ, de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de Jeugdwet, de Algemene wet bestuursrecht, de Gemeentewet, de Wet kinderopvang, de Wet sociale werkvoorziening, de Wet op het primair onderwijs, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet op de expertisecentra of de Wet Inburgering 2021.

Wettelijk minimumloon: het wettelijk minimumloon, bedoeld in de Wet Minimumloon en minimumvakantiebijslag. Voor personen jonger dan 21 jaar: het leeftijdsgebonden minimumloon op grond van het Besluit minimumloon en minimumvakantiebijslag.

Winteropvang: een algemeen toegankelijke opvangvoorziening welke wordt opengesteld door de opvanginstelling zodra de koude en/of winterregeling van kracht wordt.

Wgs: Wet gemeentelijke schuldhulpverlening.

Wi: Wet inburgering 2021.

Wlz-instelling: een instelling die zorg verleent op grond van de Wet langdurige zorg.

Wmo: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

Wmo-hulp: de maatschappelijke ondersteuning, bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo.

Woning: de woonruimte waar de inwoner haar hoofdverblijf heeft. Gaat het om vervoer naar school (hoofdstuk 6), dan is de woning de plaats waar het kind structureel (over een langere periode) en feitelijk verblijft.

Wsw: Wet sociale werkvoorziening.

Wvggz: Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg.

Zelfredzaamheid: in staat zijn tot het uitvoeren van de normale dagelijkse activiteiten en het voeren van een gestructureerd huishouden, als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo.

14 Van oud naar nieuw

In dit hoofdstuk zijn de laatste bepalingen opgenomen. Hier wordt geregeld welke verordeningen vervangen worden door deze verordening en wanneer deze verordening ingaat. In dit hoofdstuk staat ook dat de gemeente uitvoeringsregels kan vaststellen, en dat de gemeente van deze verordening kan afwijken als dit nodig is.

14.1 Uitvoeringsregels

[Gemeentewet]

De gemeente kan uitvoeringsregels maken over de onderwerpen die in deze verordening zijn geregeld. Deze uitvoeringsregels kunnen de vorm hebben van beleidsregels of van een (nadere) regeling. Beleidsregels geven aan hoe de gemeente met een bepaalde bevoegdheid omgaat. Met een (nadere) regeling worden bepaalde regels van de verordening verder uitgewerkt. De mogelijkheid om deze uitvoeringsregels te maken wordt begrensd door de wet.

14.2 Afwijken van de verordening (hardheidsclausule)

De gemeente kan afwijken van een bepaling uit deze verordening. Dit kan als toepassing van die bepaling volgens de gemeente een onredelijke uitkomst heeft voor de inwoner of voor een ander die direct bij het besluit betrokken is.

14.3 Intrekken oude verordeningen

De volgende verordeningen worden ingetrokken:

  • -

    Verordening Maatschappelijke ondersteuning 2022, vastgesteld door de gemeenteraad op 14 december 2021;

  • -

    Verordening Participatieraad sociaal domein gemeente Venray 2020, vastgesteld door de gemeenteraad op 29 oktober 2019;

  • -

    Verordening bekostiging leerlingenvervoer gemeente Venray 2023, vastgesteld door de gemeenteraad op 31 januari 2023;

  • -

    Verordening re-integratie gemeente Venray, vastgesteld door de gemeenteraad op 27 juni 2023;

  • -

    Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Venray 2017, vastgesteld door de gemeenteraad op 20 december 2016;

  • -

    Verordening Individuele Inkomenstoeslag gemeente Venray 2015, vastgesteld door de gemeenteraad op 9 september 2014;

  • -

    Verordening schulddienstverlening gemeente Venray 2021, vastgesteld door de gemeenteraad op 15 december 2020;

  • -

    Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Venray 2022, vastgesteld door de gemeenteraad op 14 december 2021;

  • -

    Handhavingsverordening IOAW en IOAZ gemeente Venray 2010, vastgesteld door de gemeenteraad op 22 juni 2010;

  • -

    Verordening inzake fraude, terugvordering en verhaal WWB gemeente Venray, vastgesteld door de gemeenteraad op 6 april 2004;

  • -

    Verordening Jeugdhulp gemeente Venray 2022, vastgesteld door de gemeenteraad op 14 december 2021.

14.4 Overgangsrecht

  • 1.

    Een periodieke voorziening of uitkering die is verstrekt over een periode die doorloopt na 1 januari 2025 blijft onder dezelfde voorwaarden doorlopen, totdat de gemeente een nieuw besluit over die voorziening of uitkering heeft genomen.

  • 2.

    Op een aanvraag die de inwoner heeft ingediend na 1 januari 2025 en voor de datum van bekendmaking, zijn de bepalingen van deze verordening van toepassing tenzij de toepassing van de bepalingen van de bij artikel 14.3 ingetrokken verordening gunstiger is. Voor een aanvraag op grond van de Participatiewet, de IOAW en de IOAZ die is ingediend vóór 1 januari 2025 geldt iets anders. De gemeente behandelt deze aanvraag volgens de ingetrokken verordening. Maar als een besluit volgens deze nieuwe verordening gunstiger uitpakt voor de inwoner, past de gemeente deze verordening toe.

  • 3.

    Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de bij artikel 14.3 genoemde ingetrokken verordening, past de gemeente die ingetrokken verordening toe.

14.5 Ingangsdatum en naam

  • 1.

    Deze verordening wordt genoemd: Verordening Sociaal Domein 2025 gemeente Venray.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2025.

Ondertekening

Aldus besloten door de gemeenteraad van de gemeente Venray in zijn openbare vergadering gehouden op 24 september 2024,

de griffier,

S.A. Boere