Leidraad invordering GBTwente 2024

Geldend van 07-11-2024 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2024

Intitulé

Leidraad invordering GBTwente 2024

Voorstel voor het dagelijks bestuur van GBTwente

Van De secretaris van GBTwente

Vergaderdatum 25 oktober 2024

Onderwerp

Vaststellen leidraad invordering GBTwente

Voorstel

Vaststellen van de leidraad invordering GBTwente 2024 met terugwerkende kracht vanaf in beginsel 1 januari 2024, tenzij in het overzicht van de wijzigingen staat aangegeven dat het betreffende artikel een andere ingangsdatum heeft.

Toelichting

De leidraad invordering GBTwente 2024 is in mei 2024 in z’n geheel doorgenomen en aangepast naar het huidige invorderingsproces. Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de Model Leidraad Invordering van de VNG. Bij sommige artikelen wordt door GBTwente echter maatwerk verleend, zoals bijvoorbeeld bij het artikel over de betalingsherinnering (artikel 10.4). Een overzicht van de wijzigingen treft u aan in de bijlage.

De voorgestelde wijzigingen van de VNG per 1 mei 2024 en per 1 juli 2024 zijn eveneens meegenomen bij deze aanpassingen.

Bijlage

1. Overzicht wijzigingen;

2. Leidraad invordering GBTwente 2024.

Besluit

Het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling Gemeentelijk Belastingkantoor Twente stelt de Leidraad invordering GBTwente 2024 met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2024 vast, tenzij in het overzicht van de wijzigingen staat aangegeven dat het betreffende artikel een andere ingangsdatum heeft.

Ondertekening

Ondertekening

Secretaris,

De heer J.A.G. Cloosterman

………………………………….

Voorzitter,

Mevrouw E. Zinkweg-Ankone

…………………………………….

Bijlage 1 overzicht wijzigingen

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Korte toelichting

1.12

Bewaren invorderingsbescheiden (1.1.11)

De ontvanger bewaart de bescheiden die direct betrekking hebben op de invordering gedurende drie jaar na afdoening, of zoveel langer als het recht tot dwanginvordering van de belastingaanslag die daaraan ten grondslag ligt nog niet is verjaard.

De bescheiden die op kwijtschelding betrekking hebben, worden gedurende ten minste drie jaar na de verleende kwijtschelding bewaard, of zoveel langer als redelijkerwijs nog niet kan worden aangenomen dat zij hun belang definitief hebben verloren.

Bescheiden die geen betrekking hebben op één of meer bepaalde belastingaanslagen, worden eveneens gedurende ten minste drie jaar bewaard, of zoveel langer als redelijkerwijs nog niet kan worden aangenomen dat zij hun belang definitief hebben verloren.

1.1.11

Bewaren invorderingsbescheiden

De invorderingsambtenaar bewaart de bescheiden die direct betrekking hebben op de invordering gedurende zeven jaar na afdoening, of zoveel langer als het recht tot dwanginvordering van de belastingaanslag die daaraan ten grondslag ligt nog niet is verjaard.

De bescheiden die op kwijtschelding betrekking hebben, worden gedurende ten minste zeven jaar na de verleende kwijtschelding bewaard, of zoveel langer als redelijkerwijs nog niet kan worden aangenomen dat zij hun belang definitief hebben verloren.

Bescheiden die geen betrekking hebben op één of meer bepaalde belastingaanslagen, worden eveneens gedurende ten minste zeven jaar bewaard, of zoveel langer als redelijkerwijs nog niet kan worden aangenomen dat zij hun belang definitief hebben verloren.

Termijn is aangepast naar drie jaar i.p.v. zeven jaar conform de Model Leidraad Invordering. Wijziging met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2024.

5.1

Tijdstip betaling (7.1)

Als tijdstip van betaling geldt de datum van bijschrijving op de bankrekening van GBTwente.

Bij betaling bij een bank of betaaldienstverlener door middel van storting van contant geld of door middel van storting met een pinpas, geldt als tijdstip van betaling de eerste werkdag volgend op de dag van de storting of pin-transactie.

Bij rechtstreekse betaling aan GBTwente door middel van een pin- of creditcardtransactie geldt de dag van de pin- of creditcardtransactie als tijdstip van betaling;

Als een cheque uit het buitenland is ontvangen, wordt de dag van ontvangst van de cheque als de dag van betaling beschouwd, tenzij de ontvanger constateert dat sprake is van misbruik.

- Ten kantore van GBTwente is geen contante betaling mogelijk. Wel is contante betaling mogelijk aan het kasloket van de gemeente zelf.

- Bij betaling aan de kas van de gemeente geldt de dag waarop het bedrag aan het loket van de gemeente is betaald als tijdstip van betaling.

- Bij betaling aan de belastingdeurwaarder geldt de dag waarop het bedrag aan de belastingdeurwaarder is betaald als tijdstip van betaling.

7.1

Tijdstip betaling

- Als tijdstip van betaling geldt de datum van bijschrijving op de rekening van GBTwente;

Bij betaling bij een bank of betaaldienstverlener door middel van storting van contant geld of door middel van storting met een pinpas, geldt als tijdstip van betaling de eerste werkdag volgend op de dag van de storting of pin-transactie.

Bij rechtstreekse betaling aan de gemeente of GBTwente door middel van een pin- of creditcardtransactie geldt de dag van de pin- of creditcardtransactie als tijdstip van betaling;

- Als een cheque uit het buitenland is ontvangen, wordt de dag van ontvangst van de cheque als de dag van betaling beschouwd, tenzij de invorderingsambtenaar constateert dat sprake is van misbruik;

- Bij betaling aan de kas van de gemeente geldt de dag waarop het bedrag aan het loket van de gemeente is betaald als tijdstip van betaling;

- Bij betaling aan de belastingdeurwaarder geldt de dag waarop het bedrag aan de belastingdeurwaarder is betaald als tijdstip van betaling.

Toegevoegd: ten kantore van GBTwente is geen betaling mogelijk.

Wijziging met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2024.

5.2

De afboeking van de betaling (7.2)

Betalingen waarvan de bestemming is aangegeven, worden afgeboekt overeenkomstig de opgave van de betaler, tenzij de aangegeven bestemming strijdig is met de in artikel 7 van de wet neergelegde wijze van toerekening van betalingen.

Betalingen waarvoor geen bestemming is aangegeven (de zogenoemde ongerichte betalingen), worden afgeboekt op de oudste openstaande belastingaanslagen, met dien verstande dat de aard van die belastingaanslagen aanleiding kan zijn hiervan af te wijken.

De ontvanger stuurt de belastingschuldige geen kennisgeving en/of specificatie (mededeling afboeking) om hem op de hoogte te brengen van de verwerking van de ongerichte betaling.

De afboeking van de betaling

Bij de afboeking van betalingen gelden de volgende richtlijnen:

- Betalingen waarvan de bestemming is aangegeven worden afgeboekt in overeenstemming met de opgave van de betaler, tenzij de aangegeven bestemming strijdig is met de in artikel 7 van de wet neergelegde wijze van toerekening van betalingen;

- Betalingen waarvoor geen bestemming is aangegeven (de zogenoemde ongerichte betalingen) worden afgeboekt op de oudste openstaande belastingaanslag, op de aanslag waarbij de belastingschuldige het meeste belang heeft c.q. op de meest bezwarende aanslag, met dien verstande dat de aard van die belastingaanslagen aanleiding kan zijn hiervan af te wijken;

- Als de invorderingsambtenaar ook de invordering van gemeentelijke belastingen ten behoeve van een andere gemeente uitvoert, is het bovenstaande van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat verdeling van de gelden naar rato van de grootte van de belastingschuld plaatsvindt.

Bij geen op aanslag gerichte betaling dienen we conform de oude leidraad ponds ponds gewijs te verdelen. Dat doen we niet uit praktisch oogpunt. In dat geval zouden we namelijk verplicht zijn een afboekbeschikking te versturen om te vermelden hoe we de betaling hebben afgeboekt. Dit doen we niet. Daarom is deze passage ter vervanging opgenomen. We hebben nu vastgelegd hoe we het daadwerkelijk uitvoeren. Dit is vrij in te vullen.

Wijziging met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2024.

7.2

Bekendmaking als de rechtspersoon (vermoedelijk) is opgehouden te bestaan (8.2)

De wijze van bekendmaking van de belastingaanslag, bedoeld in artikel 8 tweede lid van de Wet, is ter beoordeling van de ontvanger.

Bij deze beoordeling kunnen onder andere de volgende factoren een rol spelen:

- het recht waarnaar de rechtspersoon is opgericht;

- het belang van een snelle bekendmaking in verband met vrees voor onverhaalbaarheid.

8.2

Bekendmaking als de rechtspersoon (vermoedelijk) is opgehouden te bestaan

Als een rechtspersoon (vermoedelijk) is opgehouden te bestaan, is de wijze van bekendmaking van de belastingaanslag ter beoordeling aan de ontvanger. Bij deze beoordeling kunnen onder andere de volgende factoren een rol spelen:

- het recht waarnaar de rechtspersoon is opgericht;

- het belang van een snelle bekendmaking in verband met de vrees voor onverhaalbaarheid.

Wijziging conform Model leidraad invordering met terugwerkende kracht vanaf 01-07-2024

10.4

Betalingsherinnering (11.5)

Van toepassing voor de verschuldigde belastingen van de gemeente Almelo, Bronckhorst. Enschede, Hengelo en Twenterand:

Als de belastingschuldige na de vervaldatum van de betaaltermijn(en) van het belastingaanslagbiljet, de verschuldigde belasting niet volledig heeft voldaan zal, ongeacht de hoogte van het verschuldigde bedrag, zonder voorafgaande betalingsherinnering of waarschuwing, een aanmaning tot betaling worden verstuurd.

Van toepassing voor de verschuldigde belastingen van de gemeente Berkelland, Borne, Haaksbergen, Losser en Oldenzaal:

Als de aard of omvang van de belastingschuld dan wel het betalingsgedrag van de belastingschuldige daartoe aanleiding geven, kan de ontvanger de belastingschuldige eerst (kosteloos) een schriftelijke betalingsherinnering toezenden.

Voor de belastingschuldige die wel het bedrag van de belasting betaalt maar niet de in rekening gebrachte invorderingsrente, wordt tot het versturen van een aanmaning overgegaan.

Alleen als het niet aan de belastingschuldige is te verwijten dat niet tijdig is voldaan wordt het bedrag aan in rekening gebrachte invorderingsrente en/of vervolgingskosten buiten invordering gelaten.

11.5

Betalingsherinnering

GBTwente maakt geen gebruik van een schriftelijke (kostenloze) betalingsherinnering.

Aangepast naar de huidige werkwijze. Wijziging met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2024.

12.3

Betekening dwangbevel door de belastingdeurwaarder (13.2)

Als bij de betekening van een dwangbevel door de belastingdeurwaarder aanwijzingen bestaan dat de belastingschuldige bezwaar heeft tegen kennisneming van de inhoud van het dwangbevel door de huisgenoot aan wie de belastingdeurwaarder het afschrift moet achterlaten, dan betekent de belastingdeurwaarder het dwangbevel op de wijze als bepaald in artikel 47, eerste lid, Rv.

Deze handelwijze volgt de belastingdeurwaarder ook als hij verwacht dat achterlating van het afschrift van het dwangbevel aan de huisgenoot er niet toe zal leiden dat het afschrift de belastingschuldige ook daadwerkelijk zal bereiken.

Bij de betekening van het dwangbevel wordt domicilie gekozen op het adres van GBTwente waar de belastingdeurwaarder zijn standplaats heeft.

13.2

Betekening dwangbevel door de belastingdeurwaarder

Als bij de betekening van een dwangbevel door de belastingdeurwaarder aanwijzingen bestaan dat de belastingschuldige bezwaar heeft tegen kennisneming van de inhoud van het dwangbevel door de huisgenoot aan wie de belastingdeurwaarder het afschrift moet achterlaten, dan betekent de belastingdeurwaarder het dwangbevel op de wijze als bepaald in artikel 47, eerste lid, Rv.

Deze handelwijze volgt de belastingdeurwaarder ook als hij verwacht dat achterlating van het afschrift van het dwangbevel aan de huisgenoot er niet toe zal leiden dat het afschrift de belastingschuldige ook daadwerkelijk zal bereiken.

Bij de betekening van het dwangbevel wordt domicilie gekozen op het adres van de gemeente waar de belastingdeurwaarder zijn standplaats heeft. Dit geldt ook voor de situaties waarin het dwangbevel is uitgevaardigd door de invorderingsambtenaar van een andere gemeente.

Adres van GBTwente i.p.v. de gemeente. Wijziging met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2024.

13.5.2

Bankbeslag en energietoeslag (14.4.1b)

Als de ontvanger bankbeslag legt ten laste van een belastingschuldige die op grond van artikel 35, vierde of vijfde lid, Pw, een energietoeslag heeft ontvangen, geldt het volgende.

Op schriftelijk verzoek van de belastingschuldige betaalt de ontvanger het door de bank op het bankbeslag afgedragen bedrag terug, tot maximaal het bedrag ter hoogte van het na de laatste eindafrekening van de energiekosten ontvangen toeslag (dit bedrag moet namelijk worden aangewend voor de eerstvolgende eindafrekening van de energiekosten).

14.4.1b

Bankbeslag en energietoeslag

Als de ontvanger bankbeslag legt ten laste van een belastingschuldige die op grond van artikel 35, vierde of vijfde lid, Participatiewet, een energietoeslag heeft ontvangen, geldt het volgende.

Op schriftelijk verzoek van de belastingschuldige betaalt de ontvanger het door de bank op het bankbeslag afgedragen bedrag terug, tot maximaal het bedrag van de ontvangen energietoeslag.

Tekstueel concreter toegelicht. Wijziging met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2024.

13.5.9

Toepassing 5%-regeling (14.4.5c)

De ontvanger past de zogeheten 5% regeling, bedoeld in artikel 475dc Rv, in beginsel niet toe bij het leggen van derdenbeslag. De ontvanger past die regeling alleen toe als is voldaan aan de voorwaarden van artikel 19, tweede lid, van de wet en artikel 19.1.7 of als de ontvanger van mening is dat de belangen van GBTwente worden geschaad als hij de 5%-regeling niet toepast.

14.4.5c

Toepassing 5%-regeling

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

Nieuw toegevoegd om de mogelijkheid op grond van artikel 475 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering te creëren.

Wijziging met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2024.

15.1.6

Doorbreken beslagverboden en vordering (19.1.6)

Bij de toepassing van artikel 19, eerste lid, van de wet (het vereenvoudigd beslag op vorderingen van de belastingschuldige op derden) bestaat onder voorwaarden de mogelijkheid een wettelijk beslagverbod gedeeltelijk te negeren.

De vordering waarbij een beroep wordt gedaan op de verruimde beslagmogelijkheid vindt steeds separaat plaats en wordt vooraf schriftelijk aangekondigd aan de belastingschuldige, onder vermelding van het bijzondere karakter daarvan.

De vordering kan niet plaatsvinden voor kinderbijslag onder welke benaming dan ook. In voorkomend geval wordt voor de toepassing van de verruimde beslagmogelijkheid uitgegaan van het maximale bereik: een tiende deel van het bedrag dat op grond van de wet niet vatbaar is voor beslag.

De ontvanger zal de zogeheten 5% regeling niet gelijktijdig toepassen met de regeling, bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de wet.

19.1.6

Doorbreken beslagverboden en vordering

Bij de toepassing van artikel 19, eerste lid, van de wet (het vereenvoudigd beslag op vorderingen van de belastingschuldige op derden) bestaat onder voorwaarden de mogelijkheid een wettelijk beslagverbod gedeeltelijk te negeren. Van deze mogelijkheid maakt de invorderingsambtenaar alleen gebruik als de belastingschuldige kan worden gekwalificeerd als een notoire wanbetaler in de zin van artikel 19, tweede lid, van de wet.

De vordering waarbij een beroep wordt gedaan op de verruimde beslagmogelijkheid vindt steeds separaat plaats en wordt vooraf schriftelijk aangekondigd aan de belastingschuldige, onder vermelding van het bijzondere karakter daarvan.

De vordering kan niet plaatsvinden voor kinderbijslag onder welke benaming dan ook. In voorkomend geval wordt voor de toepassing van de verruimde beslagmogelijkheid uitgegaan van het maximale bereik: een tiende deel van het bedrag dat op grond van de wet niet vatbaar is voor beslag.

Wijziging conform de Model leidraad invordering met terugwerkende kracht vanaf 01-07-2024.

15.1.7

Toepassing 5%-regeling (19.1.6a)

De ontvanger past de zogeheten 5%-regeling, bedoeld in artikel 475dc Rv, in beginsel niet toe bij het doen van een vordering als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de wet. De ontvanger past die regeling alleen toe als is voldaan aan de voorwaarden van artikel 19, tweede lid, van de wet en artikel 19.1.7 of als hij van mening is dat de belangen van GBTwente worden geschaad als hij de 5%-regeling niet toepast.

19.1.6a

Toepassing 5%-regeling

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

Nieuw toegevoegd om de mogelijkheid op grond van artikel 475 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering te creëren.

Wijziging met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2024.

15.6

Vordering en energietoeslag (19.6)

Als de ontvanger bij een belastingschuldige die op grond van artikel 35, vierde of vijfde lid, Pw, een energietoeslag heeft ontvangen, een overheidsvordering doet of een betalingsvordering doet, geldt het volgende.

Op schriftelijk verzoek van de belastingschuldige betaalt de ontvanger het daarop afgedragen bedrag terug, tot maximaal het na de laatste eindafrekening van de energiekosten ontvangen toeslag (dit bedrag moet namelijk worden aangewend voor de eerstvolgende eindafrekening van de energiekosten).

19.6

Vordering en energietoeslag

Als de ontvanger bij een belastingschuldige die op grond van artikel 35, vierde of vijfde lid, Participatiewet, een energietoeslag heeft ontvangen, een overheidsvordering doet of een betalingsvordering doet, geldt het volgende.

Op schriftelijk verzoek van de belastingschuldige betaalt de ontvanger het daarop afgedragen bedrag terug, tot maximaal het bedrag van de ontvangen energietoeslag.

Tekstueel concreter toegelicht.

Wijziging met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2024.

17.3

Reikwijdte van de verrekening (24.3)

Ondanks het feit dat de wet én de Gemw daartoe wel de mogelijkheid biedt, worden uit te betalen bedragen niet automatisch verrekend met aanslagen die (nog) niet invorderbaar zijn. Dit laat onverlet dat de ontvanger bevoegd is om in gevallen binnen de betalingstermijn te verrekenen.

Als sprake is van automatische incassobetaling zal de ontvanger altijd tot verrekening overgaan.

24.3

Reikwijdte van de verrekening

Uit te betalen bedragen worden ook automatisch verrekend met aanslagen die (nog) niet invorderbaar zijn. Verrekening met andere bedragen waarvan de invordering aan de invorderingsambtenaar is opgedragen, kan plaatsvinden vanaf het moment waarop de invordering aan de invorderingsambtenaar is opgedragen.

Grotendeels de tekst van de Model Leidraad invordering weer overgenomen.

Wijziging met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2024.

18.1.13

Verzoekschriften aan andere instellingen (25.1.15)

De ontvanger houdt de invordering aan als een verzoekschrift is ingediend bij de raad, het college of de (gemeentelijke) Ombudsman tot op dat verzoekschrift is beslist.

Als naar het oordeel van de ontvanger aanwijzingen bestaan dat door het niet direct aanvangen of vervolgen van de invordering de belangen van de gemeente c.q. GBTwente worden geschaad, kan de ontvanger, na voorafgaande toestemming van het college, toch invorderingsmaatregelen treffen.

Verzoekschriften aan andere instellingen

De invorderingsambtenaar houdt de invordering aan als een verzoekschrift is ingediend bij het college van burgemeester en wethouders en/of de gemeenteraad van de deelnemende gemeente, de Overijsselse of Nationale ombudsman.

Als naar het oordeel van de invorderingsambtenaar aanwijzingen bestaan dat door het niet direct aanvangen of vervolgen van de invordering de belangen van de gemeente worden geschaad, kan de invorderingsambtenaar na voorafgaande toestemming van het dagelijks bestuur toch invorderingsmaatregelen treffen.

Wijziging conform Model leidraad invordering met terugwerkende kracht vanaf 01-07-2024.

18.5.1

Duur betalingsregeling particulieren (25.5.1)

De ontvanger verleent de belastingschuldige uitstel van betaling voor een periode van ten hoogste twaalf maanden, te rekenen vanaf de datum waarop de ontvanger de betalingsregeling bij beschikking toestaat. Als voor de belastingschuld waarvoor om uitstel van betaling wordt verzocht, al uitstel van betaling op grond van artikel 25.5.3 (nr. in koptekst van deze leidraad) is genoten, is de maximale looptijd van de betalingsregeling twaalf maanden, gerekend vanaf de datum waarop de betalingsregeling op grond van artikel 25.5.3 (nr. in koptekst van deze leidraad) is toegekend.

Slechts als er volgens de ontvanger bijzondere omstandigheden zijn, kan hij de belastingschuldige een langere termijn gunnen dan twaalf maanden.

Indien uit het verzoek om uitstel blijkt dat de belastingschuldige over onvoldoende betalingscapaciteit beschikt om binnen twaalf maanden zijn schuld te betalen, dan neemt de ontvanger dat verzoek ambtshalve in behandeling als een verzoek om kwijtschelding. Bij de beoordeling daarvan neemt hij de gehele belastingschuld in beschouwing. Artikel 26.1.2 (nr. in koptekst van deze leidraad) is in deze situatie niet van toepassing indien en voor zover de belastingschuldige gebruik maakt van het daartoe ingestelde verzoekformulier voor uitstel van betaling en hij dit formulier volledig invult.

25.5.1

Duur betalingsregeling particulieren

De invorderingsambtenaar verleent de belastingschuldige uitstel van betaling voor een periode van ten hoogste tien maanden, te rekenen vanaf de dagtekening van de aanslag.

Slechts als er volgens de invorderingsambtenaar bijzondere omstandigheden zijn, kan hij de belastingschuldige een langere termijn gunnen dan tien maanden.

Duur van 10 maanden gewijzigd in 12 maanden conform Model Leidraad Invordering + nadere toelichting.

Wijziging met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2024.

18.5.3

Kort uitstel particulieren (25.5.3)

Op schriftelijk of telefonisch verzoek kan zonder nader onderzoek een betalingsregeling worden getroffen met een looptijd tot maximaal vier maanden na de laatste vervaldag van de (oudste) aanslag, als aan de volgende cumulatieve voorwaarden is voldaan:

a. De totale openstaande schuld van de belastingschuldige bedraagt minder dan € 20.000. Hierbij wordt geen rekening gehouden met belastingschuld waarvoor uitstel van betaling in verband met een ingediend bezwaar- of beroepschrift is verleend;

b. Aan de belastingschuldige is niet voor dezelfde belastingaanslag of voor andere belastingaanslagen uitstel van betaling in verband met betalingsproblemen of uitstel in verband met een te verwachten uit te betalen bedrag verleend;

c. De belastingschuldige heeft geen belastingschuld openstaan waarvoor een dwangbevel met bevel tot betaling is betekend.

25.5.3

Kort uitstel particulieren

Op schriftelijk verzoek kan zonder nader onderzoek een betalingsregeling worden getroffen met een looptijd tot maximaal tien maanden na de laatste vervaldag van de (oudste) aanslag, als aan de volgende cumulatieve voorwaarden is voldaan:

a. De totale openstaande schuld van de belastingschuldige bedraagt minder dan € 20.000. Hierbij wordt geen rekening gehouden met belastingschuld waarvoor uitstel van betaling in verband met een ingediend bezwaar- of beroepschrift is verleend;

b. Gereserveerd;

c. Aan de belastingschuldige is niet voor dezelfde belastingaanslag of voor andere belastingaanslagen uitstel van betaling in verband met betalingsproblemen of uitstel in verband met een te verwachten uit te betalen bedrag verleend;

d. Gereserveerd;

e. De belastingschuldige heeft geen belastingschuld openstaan waarvoor een hernieuwd bevel van betaling is betekend door de belastingdeurwaarder;

f. Belastingschuldige heeft opgaaf gedaan van uitkering- of werkgeversgegevens.

Telefonisch verzoek is ook mogelijk conform Model Leidraad Invordering.

Termijn betalingsregeling verkort naar maximaal vier maanden i.p.v. 10 maanden conform Model Leidraad Invordering.

Voorwaarde c: dwangbevel i.p.v. hernieuwd bevel.

Wijziging met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2024.

18.5.7

Correctie vaststellen nettowoonlasten (25.5.6a)

Bij het vaststellen van de nettowoonlasten, als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel b, van de regeling, vermindert de ontvanger het bedrag, genoemd in artikel 17, tweede lid, van de Wet op de huurtoeslag, met € 37,72.

25.5.6a

-

Nieuw toegevoegd conform Model Leidraad Invordering met terugwerkende kracht vanaf 01-05-2024.

18.6.1

Duur betalingsregeling ondernemers (25.6.1)

Een betalingsregeling moet een zo kort mogelijke periode beslaan. Bij het vaststellen van de duur van de betalingsregeling houdt de ontvanger rekening met de omstandigheden, bijvoorbeeld de aard en de omvang van de schuld, de liquiditeits- en de vermogenspositie van de onderneming en het aangifte- en betalingsgedrag in het verleden.

De betalingsregeling heeft een looptijd van ten hoogste twaalf maanden, te rekenen vanaf de datum waarop de ontvanger de betalingsregeling bij beschikking toestaat. Als voor de belastingschuld waarvoor om uitstel van betaling wordt verzocht, al uitstel van betaling op grond van artikel 25.6.2d (nr. in koptekst van deze leidraad) is genoten, is de maximale looptijd van de betalingsregeling twaalf maanden, gerekend vanaf de datum waarop de betalingsregeling op grond van artikel 25.6.2d (nr. in koptekst van deze leidraad) is toegekend.

25.6.1

Duur betalingsregeling ondernemers

Een betalingsregeling moet een zo kort mogelijke periode beslaan. Bij het vaststellen van de duur van de betalingsregeling houdt de invorderingsambtenaar rekening met de omstandigheden, bijvoorbeeld de aard en de omvang van de schuld, de liquiditeits- en de vermogenspositie van de onderneming en het aangifte- en betalingsgedrag in het verleden.

De betalingsregeling zal in elk geval een looptijd van tien maanden niet te boven gaan, gerekend vanaf de (laatste) vervaldag van de belastingaanslag.

Looptijd betalingsregeling 12 maanden i.p.v. 10 maanden conform de Model Leidraad Invordering.

Wijziging met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2024.

19.1.3

Kwijtschelding van betaalde belastingschulden (26.1.1)

De ontvanger verleent ook kwijtschelding van belastingaanslagen die al zijn betaald, als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

- De belastingschuldige dient het verzoek om kwijtschelding in binnen drie maanden nadat de (laatste) betaling op de belastingaanslag heeft plaatsgevonden;

- De belastingschuldige heeft betaald onder omstandigheden die aanleiding zouden hebben gegeven tot kwijtschelding als hij daar eerder om had verzocht.

Als de ontvanger het verzoek voor toewijst, verleent de ontvanger kwijtschelding voor het nog te betalen belastingbedrag en voor het bedrag dat op de belastingaanslag in de periode van drie maanden voorafgaand aan de datum van indiening van het verzoekschrift is voldaan.

26.1.1

Kwijtschelding van betaalde belastingschulden

De invorderingsambtenaar verleent ook kwijtschelding van bedragen die op belastingaanslagen zijn betaald, als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

de belastingschuldige heeft betaald onder omstandigheden die aanleiding zouden hebben gegeven tot kwijtschelding als hij daar eerder om had verzocht en de belastingaanslag is opgelegd in het kalenderjaar waarin het verzoek om kwijtschelding is ontvangen.

voor zover de aanslag is opgelegd in het kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin het verzoek om kwijtschelding is ontvangen, wordt uitsluitend kwijtschelding verleend voor hetgeen nog niet op de aanslag is betaald.

Eerste alinea: Wijziging conform de Model Leidraad Invordering.

Wijziging met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2024.

19.1.4

Het indienen van een verzoek om kwijtschelding (26.1.2)

Het verzoek om kwijtschelding moet worden ingediend bij de ontvanger op een daartoe ingesteld verzoekformulier.

Als de belastingschuldige een verzoek om kwijtschelding indient, maar dit niet doet op het daartoe bestemde formulier, neemt de ontvanger het verzoek niet als zodanig in behandeling. De ontvanger stelt de belastingschuldige in dat geval in de gelegenheid het verzoek alsnog binnen twee weken op het daartoe bestemde formulier in te dienen.

In afwachting hiervan wordt de invordering in beginsel opgeschort. Als de belastingschuldige het formulier niet terugzendt, wijst de ontvanger het verzoek af.

26.1.2

Het indienen van een verzoek om kwijtschelding

Het verzoek om kwijtschelding dient binnen twee maanden na dagtekening van de aanslag te zijn ingediend bij de invorderingsambtenaar op een daartoe ingesteld verzoekformulier.

Als de belastingschuldige een verzoek om kwijtschelding indient, maar dit niet doet op het daartoe bestemde formulier, neemt de invorderingsambtenaar het verzoek niet als zodanig in behandeling. De ontvanger stelt de belastingschuldige in dat geval in de gelegenheid het verzoek alsnog binnen twee weken op het daartoe bestemde formulier in te dienen.

In afwachting hiervan wordt de invordering in beginsel opgeschort. Als de belastingschuldige het formulier niet terugzendt, wijst de invorderingsambtenaar het verzoek af.

Binnen twee maanden verwijderd uit de tekst conform Model Leidraad Invordering.

Wijziging met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2024.

19.1.12

Verzoekschriften aan andere instellingen (26.1.11)

De ontvanger houdt de invordering aan als er een verzoekschrift is ingediend bij het college, de raad of de (gemeentelijke) Ombudsman tot op dat verzoekschrift is beslist.

Als naar het oordeel van de ontvanger aanwijzingen bestaan dat door het niet direct aanvangen of vervolgen van de invordering de belangen van GBTwente worden geschaad, kan de ontvanger, na voorafgaande toestemming van het college, toch invorderingsmaatregelen treffen.

26.1.11

Verzoekschriften aan andere instellingen

De invorderingsambtenaar houdt de invordering aan als er een verzoekschrift is ingediend bij het college van burgemeester en wethouders en/of de gemeenteraad van de deelnemende gemeente, de Provinciale of Nationale ombudsman. Als naar het oordeel van de invorderingsambtenaar aanwijzingen bestaan dat door het niet direct aanvangen of vervolgen van de invordering de belangen van de gemeente worden geschaad, kan de invorderingsambtenaar na voorafgaande toestemming van het dagelijks bestuur toch invorderingsmaatregelen treffen.

Wijziging conform Model leidraad invordering met terugwerkende kracht vanaf 01-07-2024.

19.2.2

Het bezit van een motorvoertuig en kwijtschelding particulieren (26.2.3)

De waarde van een motorvoertuig (auto, motorfiets, scooter) wordt niet als vermogensbestanddeel in aanmerking genomen als deze op het moment waarop het verzoek wordt ingediend een waarde heeft van € 3.350 of minder.

Onder waarde wordt verstaan de prijs die de auto- of motorhandel bereid is te betalen bij inkoop zonder gelijktijdige verkoop van een ander motorvoertuig. Voor de bepaling van de waarde van een auto wordt zoveel als mogelijk de veilingwaarde (executiewaarde) aan de hand van de koerslijst van de ANWB gehanteerd. Deze richtprijs geeft een indicatie van het bod dat de belastingschuldige kan verwachten als hij de auto aanbiedt via een (online) veiling. Uitgaande van een schadevrije auto in een goede conditie is dit een normaal bod. Voor motorfietsen bestaat geen motorfietskoerslijst met veilingwaarde, zoals dat voor auto's bestaat. De waarde van een motofiets wordt vastgesteld aan de hand van een indicatie vanuit de markt.

Als de waarde meer dan € 3.350 bedraagt, wordt de volle waarde als vermogen in aanmerking genomen.

Als op het motorvoertuig voor een financier een pandrecht is gevestigd, moet ter vaststelling van de actuele (over)waarde de financieringsschuld in mindering worden gebracht.

Een passend motorvoertuig wordt niet als een vermogensbestanddeel in aanmerking genomen als de belastingschuldige aan de ontvanger aannemelijk maakt dat het motorvoertuig absoluut onmisbaar is voor de uitoefening van het beroep dan wel absoluut onmisbaar is in verband met invaliditeit of ziekte van de belastingschuldige of zijn gezinsleden. Met gezinsleden wordt bedoeld de echtgenoot van belastingschuldige als bedoeld in artikel 3 Pw, of zijn kind(eren) voor zover deze geen eigen inkomen/vermogen heeft (hebben) waaruit de auto in beginsel zou kunnen worden betaald.

Toetsing van de onmisbaarheid voor de uitoefening van het beroep in beginsel aan de hand van een werkgeversverklaring.

Toetsing van de onmisbaarheid in verband met ziekte of invaliditeit in beginsel aan de hand van een kopie van de invalidenparkeerkaart en/of een kopie van een beschikking over kilometervergoeding en/of overeenkomst met de bedrijfsvereniging en/of een verklaring van een arts (niet zijnde de huisarts of behandelend specialist). De onmisbaarheid kan ook aannemelijk worden gemaakt door het feit dat de auto niet met eigen middelen is voldaan maar is betaald/gefinancierd/geleased door de Gemeentelijke Sociale Dienst of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

26.2.3

Motorvoertuig en kwijtschelding particulieren

De waarde van een motorvoertuig wordt niet als vermogensbestanddeel in aanmerking genomen als deze op het moment waarop het verzoek wordt ingediend een waarde heeft van € 3.350 of minder. Als de waarde meer bedraagt, wordt de volle waarde als vermogen in aanmerking genomen. Als op het motorvoertuig voor een financier een pandrecht is gevestigd, moet ter vaststelling van de actuele (over)waarde de financieringsschuld in mindering worden gebracht.

Een motorvoertuig wordt niet als een vermogensbestanddeel in aanmerking genomen als de belastingschuldige aan de invorderingsambtenaar - zo nodig na een verzoek daartoe - aannemelijk kan maken dat dat motorvoertuig absoluut onmisbaar is voor de uitoefening van het beroep dan wel absoluut onmisbaar is in verband met invaliditeit of ziekte van de belastingschuldige of zijn gezinsleden. Met gezinsleden wordt bedoeld de echtgenoot van belastingschuldige, of zijn kind(eren) voor zover deze geen eigen inkomen/vermogen heeft (hebben) waaruit het motorvoertuig in beginsel zou kunnen worden betaald.

Wijziging conform de Model Leidraad Invordering + toelichting hierop.

Wijziging met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2024.

19.2.7

Betalingscapaciteit en kwijtschelding voor particulieren (26.2.10)

Als is vastgesteld dat geen of onvoldoende vermogensbestanddelen aanwezig zijn om de openstaande belastingaanslag te voldoen, moet worden beoordeeld in hoeverre de aanwezige betalingscapaciteit voldoende is om de belastingaanslag te voldoen.

De betalingscapaciteit wordt gevormd door het positieve verschil tussen het gemiddeld per maand te verwachten netto besteedbaar inkomen van de belastingschuldige en de gemiddeld per maand te verwachten kosten van bestaan in de periode van twaalf maanden vanaf de datum waarop het verzoek om kwijtschelding is ingediend.

Het netto besteedbaar inkomen van de belastingschuldige wordt vermeerderd met het gemiddeld per maand te verwachten netto besteedbaar inkomen van zijn echtgenoot in de periode van twaalf maanden vanaf de datum waarop het verzoek om kwijtschelding is ingediend. De vaststelling van het totale netto besteedbaar inkomen staat los van de aansprakelijkheid tot betaling van de aanslagen waarvan kwijtschelding wordt verzocht.

Bij het vaststellen van de nettowoonlasten, als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel b, van de regeling, vermindert de ontvanger het bedrag, genoemd in artikel 17, tweede lid, van de Wet op de huurtoeslag, met € 37,72.

De verantwoordelijkheid van de echtgenoot, voor schulden van de belastingschuldige, wordt beperkt tot de (materiële) belastingschulden die betrekking hebben op de huwelijkse periode dan wel uit de periode waarin de gezamenlijke huishouding is gevoerd. Dat kan tot gevolg hebben dat in voorkomende gevallen de belastingaanslag moet worden gesplitst. Het vermogen en de betalingscapaciteit van de echtgenoot van belastingschuldige, worden dus buiten beschouwing gelaten voor zover een door de belastingschuldige ingediend verzoek om kwijtschelding betrekking heeft op belastingschulden die zijn ontstaan buiten de huwelijkse periode dan wel de gezamenlijke huishouding. Het toe te passen normbedrag is in dit geval het normbedrag voor een alleenstaande of een alleenstaande ouder (zie artikel 16 van de regeling).

26.2.10

Betalingscapaciteit en kwijtschelding voor particulieren

Als is vastgesteld dat geen of onvoldoende vermogensbestanddelen aanwezig zijn om de openstaande belastingaanslag te voldoen, moet worden beoordeeld in hoeverre de aanwezige betalingscapaciteit voldoende is om de belastingaanslag te voldoen.

De betalingscapaciteit wordt gevormd door het positieve verschil tussen het gemiddeld per maand te verwachten netto besteedbaar inkomen van de belastingschuldige en de gemiddeld per maand te verwachten kosten van bestaan in de periode van twaalf maanden vanaf de datum waarop het verzoek om kwijtschelding is ingediend.

Het netto besteedbaar inkomen van de belastingschuldige wordt vermeerderd met het gemiddeld per maand te verwachten netto besteedbaar inkomen van zijn echtgenoot in de periode van twaalf maanden vanaf de datum waarop het verzoek om kwijtschelding is ingediend. De vaststelling van het totale netto besteedbaar inkomen staat los van de aansprakelijkheid tot betaling van de aanslagen waarvan kwijtschelding wordt verzocht.

De verantwoordelijkheid van de echtgenoot, voor schulden van de belastingschuldige, wordt beperkt tot de (materiële) belastingschulden die betrekking hebben op de huwelijkse periode dan wel uit de periode waarin de gezamenlijke huishouding is gevoerd. Dat kan tot gevolg hebben dat in voorkomende gevallen de belastingaanslag moet worden gesplitst. Het vermogen en de betalingscapaciteit van de echtgenoot van belastingschuldige, worden dus buiten beschouwing gelaten voor zover een door de belastingschuldige ingediend verzoek om kwijtschelding betrekking heeft op belastingschulden die zijn ontstaan buiten de huwelijkse periode dan wel de gezamenlijke huishouding. Het toe te passen normbedrag is in dit geval het normbedrag voor een alleenstaande of een alleenstaande ouder (zie artikel 16 van de regeling).

Conform Model Leidraad Invordering met terugwerkende kracht vanaf 01-05-2024.

19.2.9

Studiefinanciering en kwijtschelding voor particulieren (26.2.12)

Bij de berekening van het netto besteedbare inkomen wordt rekening gehouden met inkomsten die studenten ontvangen op grond van de WSF en hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS VO-18+).

Studenten in het hoger en middelbaar beroepsonderwijs hebben recht op een normbudget voor levensonderhoud: in het kader van de kwijtscheldingsregeling is dit normbudget de optelsom van basisbeurs, maximale aanvullende beurs en maximale basislening. Daarbij wordt voor zover van toepassing rekening gehouden met het feit of de student thuiswonend, dan wel uitwonend is. In voorkomend geval wordt dit normbudget verhoogd met de één-oudertoeslag.

De inkomsten van een student worden gesteld op een forfaitair bedrag.

A. Voor studenten in het hoger onderwijs is dit het bedrag voor het normbudget voor levensonderhoud verminderd met een forfaitair bedrag voor boeken en leermiddelen groot € 86 (01-01-2024).

B. Voor studenten in het middelbaar beroepsonderwijs is dit het bedrag voor het normbudget voor levensonderhoud verminderd met een forfaitair bedrag voor boeken en leermiddelen groot € 66 (01-01-2024) en met het bedrag aan onderwijsretributie.

Als de belastingschuldige naast studiefinanciering beschikt over eigen inkomsten wordt eveneens uitgegaan van de forfaitaire inkomsten, zoals hiervoor berekend onder A en B.

Als de daadwerkelijk genoten studiefinanciering (exclusief het ontvangen collegegeldkrediet voor studenten in het hoger onderwijs) en de eigen inkomsten uitstijgen boven de voor het desbetreffende huishoudtype maximaal geldende kosten van bestaan wordt om de betalingscapaciteit te kunnen berekenen de navolgende formules gebruikt:

Formule 1: (P + Q) – R – S = X

In deze formule wordt met P aangegeven het totaal van de daadwerkelijk genoten studiefinanciering (exclusief het ontvangen collegegeldkrediet voor studenten in het hoger onderwijs). Het totaal van de eigen inkomsten wordt aangegeven met Q. Met R wordt aangegeven het voor de kwijtschelding geldende normbudget voor levensonderhoud. Het in mindering te brengen bedrag van de daadwerkelijk ontvangen lening van de IB-groep wordt aangeduid met S. De uitkomst van deze berekening wordt aangegeven met X, met dien verstande dat X altijd tenminste nul bedraagt.

Formule 2: X + Y = T

In deze formule wordt met Y aangegeven het forfaitaire bedrag aan inkomsten van de betreffende student zoals bedoeld onder A of B. Het resultaat van de berekening volgens formule 1 (X) vermeerderd met Y is het inkomen (T). Dit inkomen vormt vervolgens het uitgangspunt om het netto-besteedbaar inkomen te kunnen berekenen en de betalingscapaciteit.

In sommige gevallen bestaat de studiefinanciering voor een groot deel of zelfs geheel uit een lening. In die situaties wordt ook uitgegaan van de vorenvermelde forfaitaire inkomsten en is hetgeen in dit artikel is vermeld van overeenkomstige toepassing.

26.2.12

Studiefinanciering en kwijtschelding voor particulieren

Bij de berekening van het netto besteedbare inkomen wordt rekening gehouden met inkomsten die studenten ontvangen op grond van de WSF en hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS VO-18+ ).

Studenten in het hoger en middelbaar beroepsonderwijs hebben recht op een normbudget voor levensonderhoud: in het kader van de kwijtscheldingsregeling is dit normbudget de optelsom van basisbeurs, maximale aanvullende beurs en maximale basislening. Daarbij wordt voor zover van toepassing rekening gehouden met het feit of de student thuiswonend, dan wel uitwonend is. In voorkomend geval wordt dit normbudget verhoogd met de één-oudertoeslag.

De inkomsten van een student worden gesteld op een forfaitair bedrag.

A. Voor studenten in het hoger onderwijs is dit het bedrag voor het normbudget voor levensonderhoud verminderd met een forfaitair bedrag voor boeken en leermiddelen groot € 67.

B. Voor studenten in het middelbaar beroepsonderwijs is dit het bedrag voor het normbudget voor levensonderhoud verminderd met een forfaitair bedrag voor boeken en leermiddelen groot € 60 en met het bedrag aan onderwijsretributie.

Als de belastingschuldige naast studiefinanciering beschikt over eigen inkomsten wordt eveneens uitgegaan van de forfaitaire inkomsten, zoals hiervoor berekend onder A en B.

Als de daadwerkelijk genoten studiefinanciering (exclusief het ontvangen collegegeldkrediet voor studenten in het hoger onderwijs) en de eigen inkomsten uitstijgen boven de voor het desbetreffende huishoudtype maximaal geldende kosten van bestaan wordt om de betalingscapaciteit te kunnen berekenen de navolgende formules gebruikt:

Formule 1: (P + Q) – R – S = X

In deze formule wordt met P aangegeven het totaal van de daadwerkelijk genoten studiefinanciering (exclusief het ontvangen collegegeldkrediet voor studenten in het hoger onderwijs). Het totaal van de eigen inkomsten wordt aangegeven met Q. Met R wordt aangegeven het voor de kwijtschelding geldende normbudget voor levensonderhoud. Het in mindering te brengen bedrag van de daadwerkelijk ontvangen lening van de IB-groep wordt aangeduid met S. De uitkomst van deze berekening wordt aangegeven met X, met dien verstande dat X altijd tenminste nul bedraagt.

Formule 2: X + Y = T

In deze formule wordt met Y aangegeven het forfaitaire bedrag aan inkomsten van de betreffende student zoals bedoeld onder A of B. Het resultaat van de berekening volgens formule 1 (X) vermeerderd met Y is het inkomen (T). Dit inkomen vormt vervolgens het uitgangspunt om het netto-besteedbaar inkomen te kunnen berekenen en de betalingscapaciteit.

In sommige gevallen bestaat de studiefinanciering voor een groot deel of zelfs geheel uit een lening. In die situaties wordt ook uitgegaan van de vorenvermelde forfaitaire inkomsten en is wat in dit artikel is vermeld van overeenkomstige toepassing.

Bedragen zijn aangepast conform Model Leidraad Invordering.

Wijziging met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2024.

19.2.16

Normpremie zorgverzekering begrepen in de bijstandsuitkering (26.2.19)

De normpremie, bedoeld in artikel 2 van de Wet op de zorgtoeslag, voor zover is begrepen in de bijstandsnorm, bedraagt voor een alleenstaande of een alleenstaande ouder € 42 (01-01-2024) per maand en voor echtgenoten € 95 (01-01-2024) per maand.

26.2.19

Normpremie zorgverzekering begrepen in de bijstandsuitkering

De normpremie, bedoeld in artikel 2 van de Wet op de zorgtoeslag, voor zover is begrepen in de bijstandsnorm, bedraagt voor een alleenstaande of een alleenstaande ouder € 3 per maand en voor echtgenoten € 50 per maand.

Tarieven aangepast conform Model Leidraad Invordering.

Wijziging met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2024.

19.3

Kwijtschelding van privébelastingen belastingen voor ondernemers (26.3)

Voor natuurlijke personen die een bedrijf of zelfstandig een beroep uitoefenen, is voor bepaalde gemeentelijke belastingen die geen verband houden met de uitoefening van dat bedrijf of beroep, de kwijtscheldingsbepalingen van natuurlijke personen van overeenkomstige toepassing.

De beoordeling vind plaats op basis van de betalingscapaciteit en het aanwezige vermogen voor natuurlijke personen met inkomen uit loon, uitkering etc.

Dit in plaats van het zogenoemde (algemene) crediteurenakkoord c.q. saneringsakkoord.

Bij de beoordeling van het netto-inkomen wordt uitgegaan van de aangifte inkomstenbelasting/pvv van het kalenderjaar waarin het verzoek om kwijtschelding is ingediend.

Bij de beoordeling van het vermogen (aan de hand van de verlies- en winstrekening) wordt het noodzakelijke bedrijfsvermogen buiten beschouwing gelaten.

26.3

-

Toelichting toegevoegd.

Wijziging met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2024.

19.4.3

Beroepsfase kwijtschelding (26.4.3)

Als uit het beroepschrift niet duidelijk blijkt waarop het beroep is gebaseerd, verzoekt de ontvanger de belastingschuldige het beroepschrift binnen 14 dagen (nader) te motiveren. De ontvanger wijst daarbij op een mogelijke niet-ontvankelijkverklaring bij het niet voldoen aan deze motiveringsplicht.

26.4.3

Beroepsfase kwijtschelding

Als uit het beroepschrift niet duidelijk blijkt waarop het beroep is gebaseerd, verzoekt de invorderingsambtenaar de belastingschuldige het beroepschrift binnen een redelijke termijn (nader) te motiveren. De invorderingsambtenaar wijst daarbij op een mogelijke niet-ontvankelijkverklaring bij het niet voldoen aan deze motiveringsplicht.

Redelijke termijn is aangepast naar 14 dagen.

Wijziging met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2024.

26.4.7

Steunvordering derden voor faillissementsaanvraag (73.4.7)

Als de ontvanger bij zijn faillissementsaanvraag gebruik wil maken van de vordering van een derde als zogenoemde steunvordering, doet hij dit alleen als de derde schriftelijk te kennen heeft gegeven hiertegen geen bezwaar te hebben.

73.4.7

Steunvordering derden voor faillissementsaanvraag

Vervallen.

Wijziging conform Model Leidraad Invordering.

Wijziging met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2024.

Bijlage 2 Leidraad invordering 2024 GBTwente

Leidraad invordering gemeentelijke belastingen

Gemeentelijk Belastingkantoor Twente (GBTwente)

Versie 25-10-2024

INHOUD

1. Opzet, afkortingen, definities, algemene uitgangspunten en toepassingsgebied 10

1.1. Opzet (Inleiding - nieuw/ aanvullend) 10

1.2. Lijst met gebruikte afkortingen (1.1.1) 10

1.3. Definities (1.1.2) 11

1.4. Aansprakelijkgestelden en andere derden (1.1.4) 11

1.5. Awb en algemene beginselen van behoorlijk bestuur (1.1.5) 12

1.6. Toepassing artikel 4:84 Awb (1.1.5a) 13

1.7. Keuze uit verschillende invorderingsmaatregelen (1.1.6) 13

1.8. Invorderingsmaatregelen tegen grote bedrijven (1.1.7) 13

1.9. Voor de invordering minder geschikte dagen (1.1.8) 13

1.10. Binnenkomst van bescheiden (1.1.9) 14

1.11. Positie belastingdeurwaarder (1.1.10) 14

1.12. Bewaren invorderingsbescheiden (1.1.11) 15

1.13. Verklaring inzake nakoming fiscale verplichtingen (1.1.12) 15

1.14. Informatieplicht (1.1.13) 15

1.15. Diplomatieke status (1.1.14) 16

1.16. Toepassingsgebied van deze beleidsregels (1.2) 16

1.17. Begrip woonplaats (2.1) 16

2. Bevoegdheden ontvanger (artikel 3) 16

2.1. Fiscale en civiele bevoegdheden (3.1) 16

2.2. Conservatoir beslag (3.2) 17

2.2.1. Geen conservatoir beslag dan ook geen versnelde invordering (3.2.1) 17

2.2.2. Ontbreken belastingaanslag en conservatoir beslag (3.2.2) 17

2.3. Gerechtelijke procedures – toestemming (3.3) 17

3. Bevoegdheid belastingdeurwaarder (artikel 4) 18

4. Rente en kosten in het kader van de reikwijdte van de wet (artikel 6) 18

5. Betaling en afboeking (artikel 7) 18

5.1. Tijdstip betaling (7.1) 19

5.2. De afboeking van de betaling (7.2) 19

5.3. Teveelbetaling (7.3) 19

5.4. Rente en kosten bij afboeking betalingen (7.4) 19

5.5. Het toerekenen van kosten bij meerdere aanslagen (7.5) 20

5.6. Afboeking van betalingen door aansprakelijkgestelden (7.7) 20

5.7. Betaling bij vergissing (7.8) 20

5.8. Geen mededeling verwerking financiële mutatie (Mededeling afboeking betaling 7.9) 20

6. Uitbetaling van belastingbedragen (artikel 7a) 21

7. Bekendmaking aanslag (artikel 8) 21

7.1. Verzending of uitreiking van het aanslagbiljet in bijzondere situaties (8.1) 22

7.2. Bekendmaking als de rechtspersoon (vermoedelijk) is opgehouden te bestaan (8.2) 22

7.3. Gehoudenheid tot betalen belastingaanslag en aanslagbiljet (8.3) 22

7.4. Vooraf uitnodigen erfgenamen tot betalen belastingaanslag (8.4) 22

8. Betalingstermijnen (artikel 9) 22

8.1. Dagtekening aanslagbiljet (9.4) 23

8.2. Begrippen bij betalingstermijnen (9.5) 23

8.3. Verzuim ontvanger bij uitbetaling (9.6) 23

8.4. Automatische incasso (9.8) 23

9. Versnelde invordering (artikel 10) 24

9.1. Reikwijdte versnelde invordering (10.1) 24

9.2. Vrees voor verduistering en versnelde invordering (10.2) 24

9.3. Metterwoon verlaten van Nederland en versnelde invordering (10.3) 25

9.4. Geen vaste woonplaats in Nederland en versnelde invordering (10.4) 25

9.5. Beslag en versnelde invordering (10.5) 25

9.6. Verkoop namens derden en versnelde invordering (10.6) 25

9.7. Vordering ex artikel 19 en versnelde invordering (10.7) 25

10. Aanmaning (artikel 11) 26

10.1. De geadresseerde van de aanmaning (11.1) 26

10.2. Aanmaning ten onrechte verzonden (11.2) 26

10.3. Gedeeltelijke voldoening aan de aanmaning (11.4) 26

10.4. Betalingsherinnering (11.5) 27

10.5. Aanmaning bij invordering langs civielrechtelijke weg (11.6) 27

11. Dwangbevel (artikel 12) 27

11.1. Onderwerp van het dwangbevel (12.1) 27

11.2. Tegen wie verleent de ontvanger een dwangbevel (12.2) 28

12. Betekening van het dwangbevel (artikel 13) 28

12.1. Betekening dwangbevel per post (13.1) 28

12.2. Adressering van per post betekende dwangbevelen (13.1.1) 29

12.3. Betekening dwangbevel door de belastingdeurwaarder (13.2) 29

12.4. Bijzondere gevallen van betekening dwangbevel (13.3) 29

13. Tenuitvoerlegging van het dwangbevel (artikel 14) 30

13.1. Algemene regels over tenuitvoerleggingregelen (14.1) 30

13.1.1. Houding van de belastingdeurwaarder tijdens tenuitvoerlegging (14.1.2) 30

13.1.2. Tenuitvoerlegging dwangbevel als de belastingschuldige is overleden (14.1.3) 30

13.1.3. Opheffing beslag na gedeeltelijke betaling of voldoening aan voorwaarden (14.1.7) 31

13.1.4. Opheffing beslag tegen betaling door een derde (14.1.8) 31

13.1.5. Opschorten van de executie (14.1.9) 31

13.1.6. Strafrechtelijk beslag (14.1.12) 31

13.1.7. Invordering en ontnemingswetgeving (14.1.13) 31

13.2. Beslag op roerende zaken die geen registergoederen zijn (14.2) 32

13.2.1. Kennisgeving vooraf en beslag roerende zaken (14.2.1) 32

13.2.2. Domiciliekeuze en beslag roerende zaken (14.2.2) 32

13.2.3. Aanbod van betaling en beslag roerende zaken (14.2.3) 32

13.2.4. Omvang van het beslag op roerende zaken (14.2.4) 32

13.2.5. Beroep of verzet door een derde tegen inbeslagneming roerende zaken (14.2.6) 33

13.2.6. Voldoening zekerheidsschuld door ontvanger en beslag roerende zaken (14.2.7) 33

13.2.7. Beslag roerende zaken bij derden (14.2.8) 33

13.2.8. Wegvoeren van beslagen zaken (14.2.9) 34

13.2.9. Afsluiting en beslag roerende zaken (14.2.11) 34

13.2.10. Bewaarder en beslag roerende zaken (14.2.12) 34

13.2.11. Executoriale verkoop computerapparatuur (14.2.13) 35

13.2.12. Executoriale verkoop zilveren, gouden en platina werken (14.2.14) 35

13.2.13. Beslag op illegale zaken (14.2.15) 35

13.2.14. Bieden voor rekening van GBTwente en beslag roerende zaken (14.2.16) 36

13.2.15. Opheffing van het beslag op roerende zaken (14.2.17) 36

13.2.16. Afboeking executieopbrengst verkoop roerende zaken (14.2.18) 36

13.2.17. Proces-verbaal van verkoop roerende zaken (14.2.19) 36

13.2.18. Gegevensverstrekking omtrent beslag roerende zaken (14.2.20) 37

13.3. Administratief beslag op motorrijtuigen en aanhangwagens (14.2a) 37

13.4. Beslag op onroerende zaken (14.3) 37

13.4.1. Bewaring van in beslag genomen roerende zaken bij beslag onroerende zaken (14.3.1) 37

13.4.2. Nieuwe belastingschuld en beslag onroerende zaken (14.3.2) 37

13.4.3. Verhuurde of verpachte onroerende zaken (14.3.3) 37

13.4.4. Voorwaarden van verkoop van onroerende zaken (14.3.4) 38

13.4.5. Opheffing van het beslag onroerende zaken (14.3.5) 38

13.5. Beslag onder derden (14.4) 38

13.5.1. Beslag op vordering van een derde (14.4.1) 38

13.5.2. Bankbeslag en energietoeslag (14.4.1b) 38

13.5.3. Derdenbeslag of vordering ex artikel 19 (14.4.2) 39

13.5.4. Roerende zaken bij derden (14.4.3) 39

13.5.5. Plaats beslaglegging en derdenbeslag (14.4.4) 39

13.5.6. Derdenbeslag op een vordering waar geen beslagvrije voet voor geldt (14.4.5) 39

13.5.7. Derdenbeslag en kosten van levensonderhoud (14.4.5a) 39

13.5.8. Vrij te laten bedrag en beslag onder derden bij geen adres in Nederland (14.4.5b) 40

13.5.9. Toepassing 5%-regeling (14.4.5c) 40

13.5.10. Derdenbeslag op polis van levens- of spaarverzekering of lijfrente (14.4.9) 40

13.5.11. Retentierecht en derdenbeslag (14.4.10) 41

13.5.12. Opheffing van het derdenbeslag (14.4.11) 41

13.5.13. Onverschuldigde betaling en derdenbeslag (14.4.12) 41

13.5.14. Derdenbeslag onder de gemeente, de Staat, de ontvanger of een openbaar lichaam en het doen van verklaring (14.4.13) 41

13.6. Beslag op schepen (14.5) 41

13.6.1. Beletten van het vertrek van het schip (14.5.1) 41

13.6.2. De executie van schepen (14.5.2) 42

13.6.3. Afgelasting van de verkoop van een schip (14.5.3) 42

13.6.4. Deskundige hulp en beslag op schepen (14.5.4) 42

13.6.5. Opheffing van het beslag op schepen (14.5.5) 42

14. Verzet tegen tenuitvoerlegging dwangbevel (artikel 17) 43

15. Doen van een vordering (artikel 19) 43

15.1. Vordering algemeen (19.1) 43

15.1.1. Bekendmaking vordering (19.1.1) 43

15.1.2. Voldoen aan de vordering (19.1.2) 44

15.1.3. Niet voldoen aan de vordering (19.1.3) 44

15.1.4. Intrekken van een vordering (19.1.4) 44

15.1.5. Vermindering of vernietiging van de belastingaanslag in relatie tot vordering (19.1.5) 44

15.1.6. Doorbreken beslagverboden en vordering (19.1.6) 44

15.1.7. Toepassing 5%-regeling (19.1.6a) 45

15.1.8. Notoire wanbetaler en vordering (19.1.7) 45

15.1.9. Vordering ten laste van de echtgenoot (19.1.8) 45

15.2. De faillissementsvordering (19.2) 45

15.2.1. Aan te melden schulden in faillissement (19.2.1) 45

15.2.2. Belastingschulden ontstaan gedurende een surseance zijn boedelschulden in faillissement (19.2.2) 46

15.2.3. Opkomen in faillissement (19.2.3) 46

15.3. Vorderingen met betrekking tot periodieke uitkeringen (19.3) 46

15.3.1. Overwegen van vordering op periodieke uitkeringen (19.3.1) 46

15.3.2. Vooraankondiging van vordering op periodieke uitkeringen (19.3.2) 47

15.3.3. Beslagvrije voet en vordering op periodieke uitkeringen (19.3.3) 47

15.3.4. Beslagvrije voet voor belastingschuldige zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland (19.3.4) 47

15.3.5. Belastingschuldige woont in buitenland en beslagvrije voet (19.3.5) 47

15.3.6. Periodieke uitkeringen onder de bijstandsnorm (19.3.7) 48

15.3.7. Toepassing beslagvrije voet bij AOW-gerechtigden (19.3.9) 48

15.4. De overheidsvordering (19.4) 48

15.5. Vrij te laten bedrag en betalingsvordering bij geen adres in Nederland (19.5) 49

15.6. Vordering en energietoeslag (19.6) 49

16. Derden die de eigendom pretenderen van inbeslaggenomen zaken (Bodemrecht artikel 22) 49

16.1. Algemeen (Werkingssfeer en reikwijdte bodemrecht - 22.1) 49

16.2. Overbetekening (Bodembeslag) aan derde van het beslag (22.3) 50

16.3. Verzet en beroep door derde tegen beslag (22.8) 50

17. Verrekening (artikel 24) 52

17.1. Wanneer verrekening (24.1) 52

17.2. Betwiste schuld en verrekening (24.2) 52

17.3. Reikwijdte van de verrekening (24.3) 52

17.4. Bekendmaking verrekening (24.4) 53

17.5. Instemmingsregeling bij cessie en verpanding (24.6) 53

17.5.1. Geen verrekening bij instemming cessie of verpanding (24.6.1) 53

17.5.2. Mogelijkheid van cessie of verpanding uit te betalen bedragen (24.6.2) 53

17.5.3. Instemming of weigering met een cessie of verpanding (24.6.3) 53

17.5.4. Beroepsprocedure weigeren instemming cessie of verpanding en Awb (24.6.4) 54

17.5.5. Bekendmaking beschikking college bij cessie of verpanding (24.6.5) 54

17.5.6. Houding ontvanger bij procedure tegen weigeren instemming met cessie of verpanding (24.6.6) 54

18. Uitstel van betaling (artikel 25) 55

18.1. Algemene uitgangspunten uitstelbeleid (25.1) 55

18.1.1. Houding van de ontvanger tijdens behandeling verzoek om uitstel (25.1.1) 55

18.1.2. Toewijzing van het verzoek om uitstel van betaling (25.1.2) 55

18.1.3. Redenen afwijzing verzoek om uitstel (25.1.3) 55

18.1.4. Redenen beëindigen uitstel (25.1.4) 56

18.1.5. Beëindigen van een betalingsregeling met meer dan één termijn (25.1.5) 56

18.1.6. Van rechtswege vervallen van een verleend uitstel (25.1.6) 56

18.1.7. Geen invordering tijdens verleend uitstel (25.1.7) 57

18.1.8. Na (afwijzen) uitstel veertien dagen wachttijd (25.1.8) 57

18.1.9. Zekerheid bij uitstel (25.1.13) 57

18.1.10. Tijdstip indiening verzoek om uitstel (25.1.14) 57

18.1.11. Verzoekschriften aan andere instellingen (25.1.15) 58

18.2. Uitstel in verband met bezwaar tegen een belastingaanslag (25.2) 58

18.2.1. Bezwaar tegen hoogte belastingaanslag (25.2.1) 58

18.2.2. Bezwaar- en beroepschrift geldt niet automatisch als verzoek om uitstel (25.2.2) 58

18.2.3. Afzonderlijk verzoek om uitstel in verband met een bezwaarschrift (25.2.2a) 58

18.2.4. Nadere gegevens (25.2.2b) 59

18.2.5. De beslissing op het verzoek om uitstel van betaling (25.2.3) 59

18.2.6. Zekerheid bij uitstel in verband met bezwaar (25.2.5) 59

18.2.7. Onherroepelijke invorderingsmaatregelen voor bestreden belastingschuld (25.2.6) 59

18.2.8. Verrekening tijdens uitstel in verband met bezwaar (25.2.7) 60

18.2.9. Nadere voorwaarden bij herbeoordeling verleend uitstel (25.2.7a) 60

18.2.10. Geen uitstel voor het niet bestreden bedrag (25.2.8) 60

18.2.11. Ten onrechte uitstel voor het gehele bedrag van de belastingaanslag (25.2.9) 61

18.3. Uitstel in verband met een te verwachten uit te betalen bedrag (25.3) 61

18.3.1. Uitstel in verband met een belastingteruggaaf en andere uit te betalen bedragen (25.3.1) 61

18.3.2. Berekening van het uit te betalen bedrag bij uitstel (25.3.2) 61

18.3.3. Beslissing op het verzoek om uitstel in verband met een uit te betalen bedrag (25.3.3) 61

18.3.4. Verrekening en uitstel in verband met een te verwachten uit te betalen bedrag (25.3.4) 62

18.4. Uitstel in verband met betalingsproblemen (25.4) 62

18.4.1. Beslissing op een verzoek om uitstel in verband met betalingsproblemen (25.4.1) 62

18.4.2. Verrekening tijdens een betalingsregeling (25.4.3) 62

18.4.3. Uitstel in verband met faillissement, WSNP en surseance (25.4.4) 62

18.5. Betalingsregeling voor particulieren (25.5) 63

18.5.1. Duur betalingsregeling particulieren (25.5.1) 63

18.5.2. Voorwaarden aan betalingsregeling particulieren (25.5.2) 63

18.5.3. Kort uitstel particulieren (25.5.3) 64

18.5.4. Behandeling verzoek betalingsregeling particulieren (25.5.4) 64

18.5.5. Vermogen en betalingsregeling particulieren (25.5.5) 64

18.5.6. Betalingscapaciteit en betalingsregeling particulieren (25.5.6) 64

18.5.7. Correctie vaststellen nettowoonlasten (25.5.6a) 65

18.5.8. Berekening betalingscapaciteit: bijzondere uitgaven (25.5.7) 65

18.5.9. Berekening betalingscapaciteit: aflossingsverplichtingen aan derden (25.5.8) 65

18.5.10. Berekening betalingscapaciteit: extra inkomsten (25.5.9) 65

18.5.11. Belastingschuldige stelt zelf een betalingsregeling voor (25.5.10) 65

18.5.12. Betalingsregeling langer dan twaalf maanden (25.5.11) 66

18.6. Betalingsregeling voor ondernemers (25.6) 66

18.6.1. Duur betalingsregeling ondernemers (25.6.1) 66

18.6.2. Voorwaarden betalingsregeling ondernemers (25.6.2) 66

18.6.3. Bijzondere omstandigheden betalingsregeling ondernemers (25.6.2a) 66

18.6.4. Verklaring derde deskundige (25.6.2b) 67

18.6.5. Kort uitstel van betaling voor ondernemers (25.6.2d) 67

18.6.6. Uitstelbeleid particulieren geldt voor ex-ondernemers (25.6.3) 68

18.6.7. Uitstel voor ondernemers en overheidssteun/subsidie (25.6.4) 68

18.7. Administratief beroep (25.7) 68

18.7.1. Toetsing uitstelbeschikking door het college (25.7.1) 68

18.7.2. Beroepsfase uitstel (25.7.2) 68

18.7.3. Beslissing college op beroepschrift bij uitstel (25.7.3) 68

18.7.4. Niet tijdig beslissen op een verzoek om uitstel (25.7.4) 68

18.7.5. Beroep, bezwaar, of nieuw verzoek om uitstel van betaling bij de ontvanger (25.7.5) 69

19. Kwijtschelding van belastingen (artikel 26) 69

19.1. Algemene uitgangspunten kwijtscheldingsbeleid (26.1) 69

19.1.1. Verruiming ten opzichte van de landelijke regeling (Nieuw/ aanvullend) 69

19.1.2. Geautomatiseerde toets kwijtschelding (26.7) 70

19.1.3. Kwijtschelding van betaalde belastingschulden (26.1.1) 70

19.1.4. Het indienen van een verzoek om kwijtschelding (26.1.2) 71

19.1.5. Niet ingevuld of onjuist ingevuld verzoekformulier om kwijtschelding (26.1.3) 71

19.1.6. Gegevens en normen ten tijde van indiening verzoek om kwijtschelding (26.1.4) 71

19.1.7. Toewijzing van het verzoek om kwijtschelding onder voorwaarden (26.1.5) 71

19.1.8. Na afwijzen kwijtschelding veertien dagen wachttijd bij voortzetting invordering (26.1.7) 72

19.1.9. Mondeling meedelen afwijzen kwijtschelding (26.1.8) 72

19.1.10. Wanneer wordt geen kwijtschelding verleend (26.1.9) 72

19.1.11. Begrip 'ex-ondernemer' en kwijtschelding (26.1.10) 74

19.1.12. Verzoekschriften aan andere instellingen (26.1.11) 74

19.2. Kwijtschelding van belastingen voor particulieren (26.2) 74

19.2.1. Vermogen en kwijtschelding particulieren (26.2.1) 74

19.2.2. Het bezit van een motorvoertuig en kwijtschelding particulieren (26.2.3) 74

19.2.3. Saldo op bankrekening en kwijtschelding voor particulieren (26.2.4) 75

19.2.4. De eigen woning en kwijtschelding voor particulieren (26.2.5) 75

19.2.5. Vermogen van kinderen en kwijtschelding voor particulieren (26.2.6) 76

19.2.6. Nalatenschappen en kwijtschelding voor particulieren (26.2.7) 76

19.2.7. Betalingscapaciteit en kwijtschelding voor particulieren (26.2.10) 76

19.2.8. Vakantiegeld en kwijtschelding voor particulieren (26.2.11) 77

19.2.9. Studiefinanciering en kwijtschelding voor particulieren (26.2.12) 77

19.2.10. Bijzondere bijstand/ouderlijke bijdrage en kwijtschelding voor particulieren (26.2.13) 78

19.2.11. Persoonsgebonden budget en kwijtschelding voor particulieren (26.2.13a) 79

19.2.12. Betalingen op belastingschulden en kwijtschelding voor particulieren (26.2.14) 79

19.2.13. Woonlasten en kwijtschelding van belasting van voorhuwelijkse belastingschulden (26.2.15) 79

19.2.14. Uitgaven in verband met onderhoudsverplichtingen en kwijtschelding voor particulieren (26.2.16) 79

19.2.15. Kwijtschelding tijdens WSNP (26.2.17) 79

19.2.16. Normpremie zorgverzekering begrepen in de bijstandsuitkering (26.2.19) 80

19.2.17. Onderhoud gezinsleden in het buitenland (26.2.20) 80

19.3. Kwijtschelding van privébelastingen belastingen voor ondernemers (26.3) 80

19.3.1. Kwijtschelding voor ondernemers bij een saneringsakkoord (26.3.1) 80

19.3.2. Aansprakelijkheid en kwijtschelding voor ondernemers (26.3.2) 81

19.3.3. Voorwaarden tot deelname aan een saneringsakkoord (26.3.3) 81

19.3.4. Toepassingsbereik saneringsakkoord (26.3.4) 81

19.3.5. Bestuurlijke boeten en saneringsakkoord (26.3.6) 82

19.3.6. Rente en kosten en saneringsakkoord (26.3.7) 82

19.3.7. Speciale crediteuren en saneringsakkoord (26.3.8) 82

19.3.8. Betaling bedrag saneringsakkoord (26.3.9) 83

19.4. Administratief beroep (26.4) 83

19.4.1. Administratief beroep tegen de afwijzing van een verzoek om kwijtschelding (26.4.1) 83

19.4.2. Herhaald verzoek om kwijtschelding (26.4.2) 84

19.4.3. Beroepsfase kwijtschelding (26.4.3) 84

19.4.4. Gegevens en normen eerste verzoek om kwijtschelding (26.4.4) 84

19.4.5. Beslissing college op beroep bij kwijtschelding (26.4.5) 84

19.4.6. Invordering tijdens administratief beroep en herhaald verzoek om kwijtschelding en ambtshalve behandeling beroepschrift (26.4.6) 84

19.4.7. Niet tijdig beslissen op een verzoek om kwijtschelding (26.4.7) 85

19.5. Geen verdere invorderingsmaatregelen en afwijzing verzoek om kwijtschelding (26.6) 85

20. Verjaring (artikel 27) 86

20.1. Versnelde invordering en verjaring (27.1) 86

20.2. Aansprakelijkgestelden en verjaring (27.2) 86

20.3. Stuiting van de verjaring (27.3) 86

20.4. Schorsing van de verjaring (27.4) 86

20.5. Afstand van verjaring (27.5) 86

20.6. Rente en kosten en verjaring (27.6) 87

20.7. Na verjaring geen civiele invordering (27.7) 87

20.8. Verjaring van belastingteruggaven (artikel 27.8) 87

21. Invorderingsrente (artikel 28) 87

21.1. Algemene uitgangspunten invorderingsrente (nieuw/aanvullend) 87

21.2. Correctie berekende invorderingsrente (28.2) 88

21.3. Vermindering terecht in rekening gebrachte invorderingsrente (28.3) 88

21.4. Kwijtschelding invorderingsrente niet mogelijk (28.6) 88

21.5. Beschikking invorderingsrente (artikel 30) 88

22. Aansprakelijkheid (artikel 32. 33 en 48) 89

22.1. Aansprakelijkheid (32.1) 89

22.2. Aansprakelijkheid van bestuurder, leider vaste inrichting, vaste vertegenwoordiger en vereffenaar voor alle belastingen (33). 89

23. Formele bepalingen voor aansprakelijkstelling (artikel 49) 90

23.1. Aansprakelijkstelling voor bestuurlijke boete (49.1) 91

23.2. Aansprakelijkstelling voor invorderingsrente (49.2) 91

23.3. De aansprakelijkstelling - in gebreke zijn (49.3) 91

23.4. Informatieverstrekking aan aansprakelijkgestelden (49.5) 91

23.5. Aansprakelijkheid: eerst uitwinning belastingschuldige (49.6) 92

23.6. Volgorde van aansprakelijk stellen (49.7) 92

23.7. Uitstel in verband met bezwaar tegen een beschikking aansprakelijkstelling (49.8.1) 92

23.8. Conservatoir beslag bij aansprakelijkheid (artikel 51) 92

23.9. Betalingstermijn beschikking aansprakelijkstelling (artikel 52.1 Vermindering van de belastingaanslag en aansprakelijkstelling) 93

23.10. Aansprakelijkheid: verhaalsrechten en kwijtschelding (artikel 53) 93

23.11. Mededeling en betaling teruggaaf aan de aansprakelijkgestelde (artikel 54) 93

24. Informatieverplichtingen van de belastingschuldige of de aansprakelijkgestelde (artikel 58, 60 en 61) 93

24.1. Geen invorderingsonderzoek tijdens een gerechtelijke procedure (58.1) 94

24.2. Redelijke termijn voor verstrekken van informatie (60.1) 94

24.3. Kwaliteit van de gegevens en wijze van verstrekking of beschikbaar stellen (60.2) 94

24.4. Geen geheimhoudingsplicht bij de informatieverplichtingen (61.1) 94

25. Geheimhoudingsplicht (artikel 67) 95

26. Insolventieprocedures (artikel 73) 95

26.1. Algemene uitgangspunten insolventieprocedures (73.1) 95

26.1.1. Aanmelden belastingschulden in WSNP of faillissement (73.1.1) 95

26.1.2. Invorderingsmaatregelen tijdens de toepassing van WSNP of faillissement (73.1.2) 96

26.1.3. Boedelschulden (73.1.3) 96

26.1.4. Proceskostengarantie (73.1.4) 96

26.1.5. Uitstel in relatie tot faillissement en WSNP (73.1.8) 97

26.1.6. Kwijtschelding in relatie tot faillissement en WSNP (73.1.9) 97

26.2. Insolventieprocedure en Wettelijke schuldsanering (73.2) 97

26.2.1. Kwijtschelding tijdens WSNP (73.2.1) 97

26.2.2. De WSNP is beëindigd met een schone lei (73.2.2) 97

26.2.3. De WSNP is beëindigd zonder schone lei of de schone lei is ingetrokken (73.2.3) 98

26.2.4. De WSNP is tussentijds beëindigd (73.2.4) 98

26.3. Insolventieprocedure en surseance (73.3) 98

26.3.1. WHOA-akkoord, Geldend beleid bij aangeboden akkoord ( (73.3a1) 98

26.3.2. Voorwaarden WHOA-akkoord (73.3a2) 98

26.3.3. Gevolgen toetreding WHOA-akkoord bij instemming (73.3a.3) 99

26.3.4. Gevolgen homologatie WHOA-akkoord zonder instemming (73.3a.4) 99

26.4. Insolventieprocedure en faillissement (73.4) 100

26.4.1. Faillissementsaanvraag: algemeen (73.4.1) 100

26.4.2. Ontbinding van rechtspersonen in plaats van faillissementsaanvraag (73.4.2) 100

26.4.3. Particulieren en faillissement (73.4.3) 100

26.4.4. Saneringsaanbod en faillissementsaanvraag (73.4.4) 100

26.4.5. Verzoek om uitstel van betaling vóór behandeling faillissementsaanvraag door rechter (73.4.5) 101

26.4.6. Toestemming voor faillissementsaanvraag (73.4.6) 101

26.4.7. Steunvordering derden voor faillissementsaanvraag (73.4.7) 101

26.4.8. Verlenen van steunvordering en faillissementsaanvraag (73.4.8) 101

26.4.9. Verzet tegen faillietverklaring (73.4.9) 101

26.4.10. Verzending of uitreiking aanslagbiljet bij faillissement (73.4.11) 102

26.4.11. Opkomen in faillissement (73.4.12) 102

26.4.12. Na de toepassing van het faillissement (73.4.14) 102

26.4.13. Opening nationale (secundaire) insolventieprocedure (73.4.15) 102

26.4.14. Omzetting faillissement in WSNP (73.4.16) 102

26.5. Insolventieprocedure - minnelijke schuldsanering door leden van de NVVK of gemeenten (73.5) 103

26.5.1. Voorwaarden voor MSNP (73.5.1) 103

26.5.2. Gevolgen uitstel MSNP voor invorderingsmaatregelen (73.5.3) 104

26.5.3. Houding ontvanger tijdens uitstel MSNP (73.5.4) 105

26.5.4. Intrekken uitstel gedurende MSNP (73.5.5) 105

26.5.5. De schuldenaar voldoet aan zijn verplichtingen MSNP (73.5.6) 105

26.5.6. Na de toepassing van de MSNP (73.5.7) 106

26.6. Insolventieprocedure - minnelijke schuldsanering door anderen dan leden van de NVVK of gemeenten (artikel 73.5a) 106

26.7. Insolventieprocedures en akkoorden (73.6) 106

26.7.1. Buitengerechtelijk akkoord (73.6.1) 106

26.7.2. Betaling bedrag saneringsakkoord (73.6.2a) 107

26.7.3. Gevolgen buitengerechtelijk akkoord (73.6.3) 107

26.7.4. Voorwaarden voor toetreding tot een gerechtelijk akkoord (73.6.4) 108

26.7.5. Gevolgen toetreden tot gerechtelijk akkoord (73.6.5) 108

26.7.6. Begrip belastingschuld en (buiten)gerechtelijk akkoord (73.6.6) 108

26.7.7. Gevolgen dwangakkoord (73.6.8) 108

26.7.8. Kwijtschelding voor ondernemers bij een saneringsakkoord (73.6.9) 109

26.8. Wettelijk breed moratorium (73.7) 109

27. Kosten van vervolging (artikel 75) 109

27.1. Gevorderde som bevat geen vervolgingskosten (75.1) 110

27.2. Aan derden toekomende bedragen (75.2) 110

27.3. Rechtsmiddelen en vervolgingskosten (75.3) 110

27.4. Verzoek om vermindering vervolgingskosten aanmerken als bezwaar (75.4) 110

27.5. Niet in rekening brengen van vervolgingskosten (75.5) 111

27.6. Onverschuldigdheid van vervolgingskosten (75.6) 111

27.7. Niet-verwijtbaarheid en vervolgingskosten (75.7) 112

27.8. Versnelde invordering en vervolgingskosten (75.8) 112

27.9. Aansprakelijkgestelden en vervolgingskosten (75.9) 112

27.10. Geen kwijtschelding van vervolgingskosten (75.10) 112

27.11. Limitering betekeningskosten dwangbevel (75.11) 113

-0-0-0-0-0-0-0-0-

1. Opzet, afkortingen, definities, algemene uitgangspunten en toepassingsgebied

1.1. Opzet (Inleiding - nieuw/ aanvullend)

Het fiscale invorderingsproces wordt beheerst door de Invorderingswet 1990.

De "Leidraad Invordering" is een richtlijn die wordt gebruikt bij het invorderen van belastingschulden. Het biedt beleidsregels en richtlijnen van de invorderingsambtenaar over hoe wordt omgegaan met het innen van belastingen en het invorderingsproces.

In deze Leidraad invordering gemeentelijke belastingen is voor de indeling zo veel mogelijk aangesloten bij Leidraad Invordering 2008 (hierna: Rijksleidraad) en de model-Leidraad Invordering van de VNG.

Het is echter geen kopie. Daar waar noodzakelijk zijn bepalingen verwijderd (vaak met een specifiek rijksbelastingkarakter), toegevoegd of aangepast aan de gemeentelijke situatie c.q. die van GBTwente.

Deze Leidraad Invordering gemeentelijke belastingen bevat enkel beleidsregels. Werkinstructies en teksten die terug te vinden zijn in wet- en regelgeving zijn niet opgenomen

De kop- en subteksten van de artikelen worden afgesloten met het artikelnummer uit de Rijksleidraad en de model-leidraad Invordering van de VNG. Dit is gedaan om wijzigingen van genoemde leidraden eenvoudig te kunnen actualiseren in deze leidraad-invordering-op-maat.

Als in de subteksten wordt verwezen naar een bepaling in deze leidraad, dan geldt de nummering in de koptekst (het artikelnummer uit de Rijksleidraad).

Vanwege de leesbaarheid wordt in deze leidraad het wettelijk begrip ‘ontvanger’ in plaats van de benaming ‘gemeenteambtenaar belast met de invordering van gemeentelijke belastingen’ gebruikt.

Om dezelfde reden wordt in deze leidraad het wettelijk begrip ‘inspecteur’ gebruikt in plaats van de benaming ‘gemeenteambtenaar belast met de heffing van gemeentelijke belastingen’.

In de andere gevallen is gekozen voor de directe vertaling van (Rijks)belastingfunctionarissen naar de lokale benamingen.

1.2. Lijst met gebruikte afkortingen (1.1.1)

Awb Algemene wet bestuursrecht

Awir Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen

AWR Algemene wet inzake rijksbelastingen

BW Burgerlijk Wetboek

FW Faillissementswet

GBTwente Het gemeentelijk belastingkantoor voor de gemeente Almelo, Berkelland, Borne, Bronckhorst, Enschede, Haaksbergen, Hengelo, Losser, Oldenzaal en Twenterand

(de Gemeenschappelijke Regeling Gemeentelijk Belastingkantoor Twente).

Gemw Gemeentewet

MSNP Minnelijke schuldsanering natuurlijke personen

Rv Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering

Sr Wetboek van Strafrecht

Sv Wetboek van Strafvordering

UWV Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen

WHOA Wet homologatie onderhands akkoord

WSF Wet Studiefinanciering 2000

WSNP Wettelijke schuldsanering natuurlijke personen

Pw Participatiewet

UR IW Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990

1.3. Definities (1.1.2)

- belasting(en) belastingen die door GBTwente worden geheven;

- belastingdeurwaarder de door het dagelijks bestuur aangewezen (onbezoldigd) ambtenaar van GBTwente als bedoeld in artikel 232, lid 4, sub d, van de Gemeentewet, dan wel een als belastingdeurwaarder aangewezen gerechtsdeurwaarder, bedoeld in de Gerechtsdeurwaarderswet;

- college het dagelijks bestuur van GBTwente (of college van burgemeester en wethouders van de gemeente);

- echtgenoot de echtgenoot, bedoeld in artikel 3 Pw;

- hoger beroep hoger beroep bij een gerechtshof dan wel, als beroep in cassatie bij de Hoge Raad is ingesteld, cassatieberoep;

- inspecteur de door het dagelijks bestuur van GBTwente (of college van burgemeester en wethouders van de gemeente) aangewezen ambtenaar van GBTwente - als bedoeld in artikel 232, lid 4, sub a, Gemw - bevoegd tot het heffen van belastingen, en tot de uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken.

- ondernemer de belastingschuldige die een onderneming drijft of zelfstandig een beroep uitoefent;

- ontvanger de door het dagelijks bestuur van GBTwente (of college van burgemeester en wethouders van de gemeente) aangewezen ambtenaar van GBTwente - als bedoeld in artikel 232, lid 4, sub b, Gemw - bevoegd tot invordering van belastingen;

- particulier de belastingschuldige die niet als ondernemer wordt aangemerkt;

- regeling (de) de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 (UR IW);

- wet (de) de wet van 30 mei 1990 op de invordering van rijksbelastingen (Invorderingswet 1990).

Onder de overige in deze leidraad gebruikte begrippen wordt hetzelfde verstaan als de wet daaronder verstaat.

1.4. Aansprakelijkgestelden en andere derden (1.1.4)

De invordering met betrekking tot aansprakelijkgestelden en andere derden vindt voor een groot deel op overeenkomstige wijze plaats als de invordering met betrekking tot belastingschuldigen. Omwille van de leesbaarheid is vermeden steeds de aansprakelijkgestelden en andere derden te noemen, zonder dat hiermee wordt beoogd de toepasselijkheid van die voorschriften te beperken.

1.5. Awb en algemene beginselen van behoorlijk bestuur (1.1.5)

In de invordering wordt zoveel mogelijk gehandeld in overeenstemming met de Awb, ondanks het feit dat artikel 3:40, titels 4.1 tot en met 4.3, artikel 4:125, titel 5.2, de hoofdstukken 6 en 7 en afdeling 10.2.1 Awb niet van toepassing zijn op de wet.

Dit betekent onder meer dat de beslistermijnen uit de Awb inclusief de mogelijkheden tot verlenging van toepassing zijn, tenzij de we, de regeling of deze leidraad anders bepaalt. Voor beschikkingen op aanvraag geldt daarom een termijn van acht weken met de mogelijkheid hiervan af te wijken door een redelijke termijn te noemen (zie artikel 4:13, 4:14 en 4:15 Awb).

Voor het beslissen op bezwaarschriften geldt een verdagingstermijn van maximaal zes weken en de mogelijkheid tot verder uitstel in gezamenlijk overleg (artikel 7:10 Awb). Voor het beslissen op beroepschriften bij administratief beroep geldt een verdagingstermijn van maximaal zes weken en de mogelijkheid tot verder uitstel in gezamenlijk overleg (artikel 7:24 Awb).

Het uitgangspunt met betrekking tot de Awb-conforme werkwijze geldt niet voor de regeling inzake de dwangsom bij niet tijdig beslissen (artikel 4:17 Awb). Het laatste betekent dat bij de uitvoering van de wet de dwangsom uitsluitend van toepassing is op de volgende gevallen:

– bezwaarschriften tegen beschikkingen invorderingsrente als bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de wet;

– bezwaarschriften tegen beschikkingen aansprakelijkstelling als bedoeld in artikel 49, eerste lid, van de wet;

– bezwaar- en beroepschriften als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Kostenwet invordering rijksbelastingen.

– bezwaarschriften tegen beschikkingen kostenvergoeding bij een onrechtmatig opgelegde verplichting als bedoeld in artikel 62a, eerste lid, van de wet;

– bezwaarschriften tegen beschikkingen bestuurlijke boete als bedoel in artikel 63b van de wet.

Naast het zoveel mogelijk handelen in overeenstemming met de Awb moet de ontvanger bij zijn handelen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht te nemen, ook als sprake is van privaatrechtelijke handelingen (beslag, executoriale verkoop en dergelijke). Dit betekent onder meer dat als de belastingschuldige in een verzoek aan GBTwente aannemelijk heeft gemaakt dat er gegronde twijfels zijn bij de verschuldigdheid van een onherroepelijk geworden belastingaanslag, de ontvanger de belastingaanslag marginaal toetst. Onder een onherroepelijk vaststaande belastingaanslag wordt in dit verband verstaan een belastingaanslag waartegen geen bezwaar of beroep meer open staat en waarvoor evenmin een ambtshalve beoordeling mogelijk is in verband met termijnoverschrijding. Wanneer bij de marginale toetsing blijkt dat een belastingaanslag in materiële zin niet verschuldigd kan worden geacht, neemt de ontvanger voor een dergelijke aanslag geen invorderingsmaatregelen. Onder invorderings-maatregelen worden niet alleen dwangmaatregelen zoals de tenuitvoerlegging van een dwangbevel, maar ook de verrekening van een belastingaanslag met belastingteruggaven begrepen. Uitgangspunt hierbij is dat de marginale toetsing zich beperkt tot feiten die de ontvanger bekend zijn op het moment dat hij tot invordering overgaat. De verrekening van een belastingaanslag waarvan is gebleken dat die in materiële zin niet verschuldigd is met een belastingteruggave wordt niet ongedaan gemaakt, tenzij het verzoek daartoe heeft plaatsgevonden binnen één maand nadat de verrekening is bekendgemaakt.

1.6. Toepassing artikel 4:84 Awb (1.1.5a)

Artikel 4:84 Awb is van overeenkomstige toepassing bij de invordering van rijksbelastingen. Op grond hiervan is het onder omstandigheden mogelijk om af te wijken van beleidsregels zoals die zijn opgenomen in een beleidsbesluit dat van toepassing is voor de praktijk van de ontvanger, zoals deze leidraad. Afwijking van beleidsregels is gerechtvaardigd als toepassing van die regels voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben, die vanwege bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de doelen die de beleidsregels dienen.

Toepassing van artikel 4:84 Awb zal slechts bij hoge uitzondering aan de orde zijn. Het afwijken van beleidsregels leidt in de regel immers tot schending van het gelijkheidsbeginsel. Er moet dus sprake zijn van daadwerkelijk bijzondere omstandigheden waardoor onverkorte toepassing van de beleidsregels onevenredig nadeel voor de betrokkene zou opleveren. Dit criterium gaat aanzienlijk verder dan een belangenafweging als bedoeld in artikel 3:4 Awb.

1.7. Keuze uit verschillende invorderingsmaatregelen (1.1.6)

Als de invordering op verschillende manieren kan plaatsvinden, heeft de eenvoudigste, snelste en minst kostbare wijze voor GBTwente de voorkeur.

1.8. Invorderingsmaatregelen tegen grote bedrijven (1.1.7)

Als de ontvanger invorderingsmaatregelen wil treffen die het voortbestaan kunnen bedreigen van een bedrijf met meer dan 50 werknemers, dan vraagt hij daartoe toestemming van het college. Onder een bedrijf wordt in dit verband ook verstaan een geheel van bij elkaar behorende bedrijven of een zelfstandig uitgeoefend beroep.

Beslaglegging hoeft niet het hiervoor bedoelde effect te hebben, als de ontvanger op een zodanige wijze kan handelen dat derden daarvan geheel onwetend blijven.

De ontvanger vraagt altijd toestemming als:

- met de beslaglegging op korte termijn de verkoop van (een deel van) de activa van het bedrijf wordt beoogd;

- door de beslaglegging de werkvoorraad en/of geldmiddelen geheel of nagenoeg geheel worden vastgelegd;

- derden niet onkundig blijven van de beslaglegging, zoals steeds het geval is bij derdenbeslag op roerende zaken;

- de ontvanger aan een schuldeiser zodanige inlichtingen over openstaande belastingaanslagen verstrekt, dat deze kunnen dienen als steunvorderingen bij het aanvragen van faillissement door die schuldeiser.

1.9. Voor de invordering minder geschikte dagen (1.1.8)

De ontvanger zal geen invorderingsmaatregelen nemen tegen particulieren op dagen die daarvoor minder geschikt kunnen worden geacht, als die maatregelen zonder bezwaar naar een later tijdstip kunnen worden verschoven.

Deze terughoudendheid geldt bij ondernemers slechts voor zover sprake is van invorderingsmaatregelen die betrekking hebben op bezittingen die tot de privésfeer kunnen worden gerekend. De terughoudendheid geldt niet als de ontvanger een naheffingsaanslag als bedoeld in artikel 9, achtste lid van de wet terstond invordert.

Voor invordering minder geschikte dagen zijn met name:

- de Nieuwjaarsdag, de Christelijke tweede Paas- en Pinksterdag, de beide Kerstdagen, de Hemelvaartsdag, de dag waarop de verjaardag van de Koning wordt gevierd, de vijfde mei en de Goede Vrijdag, alle met inbegrip van de daaraan voorafgaande en de daaropvolgende dag;

- regionaal vrij algemeen erkende feest- en gedenkdagen met inbegrip van de daaraan voorafgaande en de daaropvolgende dag;

- de dagen tussen de beide Kerstdagen en Nieuwjaarsdag.

1.10. Binnenkomst van bescheiden (1.1.9)

Als aan het indienen van bepaalde bescheiden rechtsgevolgen zijn verbonden dan wel rechten kunnen worden ontleend dan geldt als datum van binnenkomst van die stukken de datum van binnenkomst bij GBTwente.

Als de ontvanger in de tussentijd heeft verrekend of dwangmaatregelen heeft genomen ter invordering van de belastingschuld, dan blijven deze gehandhaafd als hij niet van de indiening op de hoogte was en er redelijkerwijs ook niet van op de hoogte kon zijn. Onder dwangmaatregelen moeten in dit verband worden verstaan: alle maatregelen in het kader van de dwanginvordering respectievelijk invordering langs civielrechtelijke weg, en het aansprakelijk stellen van derden.

1.11. Positie belastingdeurwaarder (1.1.10)

Belastingdeurwaarder is de door het dagelijks bestuur van GBTwente (of college van burgemeester en wethouders van de gemeente) aangewezen (onbezoldigd) ambtenaar van GBTwente als bedoeld in artikel 232, lid 4, sub d, Gemw dan wel een als belastingdeurwaarder aangewezen gerechtsdeurwaarder, bedoeld in de Gerechtsdeurwaarderswet

In de uitoefening van zijn functie is de belastingdeurwaarder bestuursorgaan in de zin van de Awb, dan wel handelt hij onder de verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan (de ontvanger).

Als zodanig vervult hij zijn taak zonder vooringenomenheid. Hij gebruikt zijn bevoegdheid niet voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend. Hij waakt ervoor dat de nadelige gevolgen van zijn handelen niet onevenredig zijn in verhouding tot de doelen die hij met die handelingen dient.

Om misverstanden te voorkomen, meldt de belastingdeurwaarder steeds in welke hoedanigheid hij optreedt en hij legitimeert zich desgevraagd. Op grond van artikel 67 van de wet is het de belastingdeurwaarder verboden om hetgeen hem over de persoon of de zaken van een ander blijkt of wordt meegedeeld - in enige werkzaamheid bij de uitvoering van de wet, of in verband daarmee - verder bekend te maken dan nodig is voor de uitvoering van de wet of voor de heffing van enige rijksbelasting.

De leiding van de invordering berust steeds in handen van de ontvanger. Dit brengt met zich mee dat de belastingdeurwaarder de bevoegdheden die hij rechtstreeks ontleent aan de wet en aan het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, slechts uitoefent nadat hij daartoe een opdracht van de ontvanger heeft verkregen en zich bij de uitoefening van die bevoegdheden houdt aan diens aanwijzingen.

Op grond van artikel 9:1 Awb heeft eenieder het recht om een klacht in te dienen over de wijze waarop de belastingdeurwaarder zich tegenover hem of een ander heeft gedragen. Klachten in verband met zijn ambtsuitoefening kunnen worden ingediend bij de ontvanger in wiens opdracht en onder wiens verantwoordelijkheid de belastingdeurwaarder werkzaam is.

1.12. Bewaren invorderingsbescheiden (1.1.11)

De ontvanger bewaart de bescheiden die direct betrekking hebben op de invordering gedurende drie jaar na afdoening, of zoveel langer als het recht tot dwanginvordering van de belastingaanslag die daaraan ten grondslag ligt nog niet is verjaard.

De bescheiden die op kwijtschelding betrekking hebben, worden gedurende ten minste drie jaar na de verleende kwijtschelding bewaard, of zoveel langer als redelijkerwijs nog niet kan worden aangenomen dat zij hun belang definitief hebben verloren.

Bescheiden die geen betrekking hebben op één of meer bepaalde belastingaanslagen, worden eveneens gedurende ten minste drie jaar bewaard, of zoveel langer als redelijkerwijs nog niet kan worden aangenomen dat zij hun belang definitief hebben verloren.

1.13. Verklaring inzake nakoming fiscale verplichtingen (1.1.12)

Op verzoek van de belanghebbende of zijn gemachtigde geeft de ontvanger een verklaring af over het betalingsgedrag van de belanghebbende. De verklaring ziet op formele belastingschulden of andere vorderingen ten name van de belanghebbende waarvan de invordering aan de ontvanger is opgedragen op het moment van afgifte van de verklaring. De verklaring biedt geen garantie dat de materieel verschuldigde belastingen tot het moment van afgifte van de verklaring volledig zijn voldaan. Tevens verklaart de ontvanger desgevraagd dat zich in het verleden – voor wat betreft de invordering – geen moeilijkheden hebben voorgedaan. In de verklaring kan de ontvanger nadere bijzonderheden vermelden.

De ontvanger zendt de verklaring aan het adres van de belanghebbende of reikt deze aan hem uit. Toezending of uitreiking aan een ander dan de belanghebbende blijft achterwege, tenzij de ontvanger zich ervan heeft overtuigd dat die ander tot ontvangst van de verklaring bevoegd is.

1.14. Informatieplicht (1.1.13)

De ontvanger maakt van de bevoegdheden van hoofdstuk VII van de wet enkel gebruik bij een betalingsachterstand, dat wil zeggen als niet is betaald binnen de betalingstermijn(en) die voor de belastingaanslag gelden. De informatieplicht vervalt zodra volledige betaling plaatsvindt.

De ontvanger kan altijd gebruik maken van zijn bevoegdheid van hoofdstuk VII als de toepassing van artikel 10 van de wet aan de orde kan komen.

1.15. Diplomatieke status (1.1.14)

De invordering van belastingschulden van personen met een diplomatieke status gebeurt door tussenkomst van de minister van Buitenlandse Zaken.

De ontvanger richt een verzoek om bemiddeling rechtstreeks tot het Ministerie van Buitenlandse Zaken, Directie Kabinet en Protocol, Postbus 20061, 2500 EB ’s-Gravenhage.

1.16. Toepassingsgebied van deze beleidsregels (1.2)

Het eerste lid van artikel 1 van de wet regelt het toepassingsgebied van de wet. Het tweede lid bepaalt dat een deel van de Awb niet van toepassing is op de wet.

De ontvanger handelt zoveel mogelijk in overeenstemming met de Awb (zie ook 1.1.5 - nr. in koptekst - van deze leidraad).

1.17. Begrip woonplaats (2.1)

De begrippen 'woonplaats' en 'plaats van vestiging' hebben bij de uitvoering van de wet niet steeds dezelfde inhoud.

Als het gaat om de betekening van stukken of om andere handelingen overeenkomstig het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, sluit de ontvanger aan bij het begrip 'woonplaats' als bedoeld in de artikelen 1:10 en volgende van het BW.

Bij de aansprakelijkheidsbepalingen van Afdeling 1 van Hoofdstuk VI van de wet ligt het voor de hand om aan te sluiten bij de begrippen 'woonplaats' en 'plaats van vestiging' die gelden voor de gemeentelijke verordening op grond waarvan de belastingschuld - waarvoor de aansprakelijkheid bestaat - is ontstaan.

2. Bevoegdheden ontvanger (artikel 3)

In aansluiting op artikel 3 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

- de fiscale en civiele bevoegdheden van de ontvanger;

- het leggen van conservatoir beslag;

- het vragen van toestemming bij gerechtelijke procedures;

2.1. Fiscale en civiele bevoegdheden (3.1)

De ontvanger beschikt op grond van de wet over diverse specifieke bevoegdheden om een belastingschuld in te vorderen. Daarnaast heeft hij alle bevoegdheden die op grond van enigerlei wettelijke bepaling aan een schuldeiser toekomen. Dit leidt er in veel gevallen toe dat de ontvanger zowel gebruik kan maken van zijn specifieke fiscale bevoegdheden, als van zijn algemene civielrechtelijke bevoegdheden om zijn doel te bereiken.

De ontvanger is vrij in de keuze van de invorderingsinstrumenten die hij het meest geschikt acht voor een juiste uitoefening van zijn taak. Als de ontvanger het wenselijk of noodzakelijk acht van fiscale bevoegdheden over te schakelen op civielrechtelijke bevoegdheden of andersom, dan doet hij dit alleen als het belang van de invordering opweegt tegen de belangen van de belastingschuldige en eventuele derden.

2.2. Conservatoir beslag (3.2)

Om de rechten van GBTwente veilig te stellen heeft de ontvanger naast de versnelde invordering de mogelijkheid conservatoir beslag te leggen. Feiten en omstandigheden bepalen de keuze van de ontvanger.

2.2.1. Geen conservatoir beslag dan ook geen versnelde invordering (3.2.1)

Als de voorzieningenrechter van de rechtbank geen toestemming verleent tot het leggen van conservatoir beslag omdat hij gegronde vrees voor verduistering van de goederen niet aanwezig acht, dan legt de ontvanger niet alsnog om dezelfde reden executoriaal beslag op grond van de artikelen 10 en 15 van de wet.

2.2.2. Ontbreken belastingaanslag en conservatoir beslag (3.2.2)

Als het niet mogelijk is eerst een belastingaanslag op te leggen, vraagt de ontvanger slechts verlof om conservatoir beslag te leggen aan de voorzieningenrechter als de belasting in redelijkheid materieel verschuldigd geacht mag worden. Het opleggen van de belastingaanslag wordt beschouwd als het instellen van een eis in de hoofdzaak als bedoeld in artikel 700, derde lid Rv.

2.3. Gerechtelijke procedures – toestemming (3.3)

In gerechtelijke procedures voor de burgerlijke rechter waarin de ontvanger als eiser optreedt, moet hij toestemming hebben van het college. Het voorgaande geldt niet voor:

- verklaringsprocedures in het kader van derdenbeslagen;

- kantonzaken;

- verzoekschriftprocedures;

- procedures die worden ingesteld naar aanleiding van een verzet ex artikel 435, derde lid, of artikel 708, tweede lid, Rv.

In afwijking van de vorige volzin geldt voor in hoger beroep te voeren zaken dat altijd toestemming van het college nodig is.

3. Bevoegdheid belastingdeurwaarder (artikel 4)

De belastingdeurwaarder is bevoegd tot het uitbrengen van alle exploten en het treffen van alle invorderingsmaatregelen die rechtstreeks verband houden met de invorderingstaak en de hieruit voortvloeiende bevoegdheden van de ontvanger.

Dit brengt met zich mee dat de belastingdeurwaarder ook bevoegd is tot die werkzaamheden die voortvloeien uit de invordering langs civielrechtelijke weg, waartoe de ontvanger op grond van artikel 4:124 van de Awb gerechtigd is en tot die werkzaamheden die verricht moeten worden, wanneer de ontvanger zelfstandig eisend en verwerend in rechte optreedt.

Bescherming.

Belastingdeurwaarders zijn ambtenaar in de zin van de artikelen 179 en 180 Sr. Daardoor genieten zij strafrechtelijke bescherming, voor zover zij hun wettelijke taken en bevoegdheden uitoefenen.

Legitimatie.

Voor de uitoefening van de aan hem opgedragen invorderingstaken kan de belastingdeurwaarder op verzoek zich legitimeren aan de belastingschuldige en/of zijn/haar gemachtigden.

4. Rente en kosten in het kader van de reikwijdte van de wet (artikel 6)

Onder rente als bedoeld in artikel 6 van de wet wordt alleen verstaan: de invorderingsrente.

Onder kosten wordt verstaan: alle kosten die op de voet van de Kostenwet invordering rijksbelastingen aan de belastingschuldige in rekening worden gebracht. Hieronder vallen ook de kosten die zijn verbonden aan de werkzaamheden die de belastingdeurwaarder verricht bij de invordering langs civielrechtelijke weg.

5. Betaling en afboeking (artikel 7)

In aansluiting op artikel 7 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

- het tijdstip van de betaling;

- de afboeking van de betaling;

- teveelbetalingen;

- het rekenen van rente en kosten bij afboeking;

- het toerekenen van kosten bij meerdere aanslagen;

- de afboeking van de betaling op de bestuurlijke boete;

- de afboeking van betalingen door aansprakelijkgestelden;

- betaling bij vergissing;

- het verzenden van een mededeling bij een afboeking van een betaling

5.1. Tijdstip betaling (7.1)

Als tijdstip van betaling geldt de datum van bijschrijving op de bankrekening van GBTwente.

Bij betaling bij een bank of betaaldienstverlener door middel van storting van contant geld of door middel van storting met een pinpas, geldt als tijdstip van betaling de eerste werkdag volgend op de dag van de storting of pin-transactie.

Bij rechtstreekse betaling aan GBTwente door middel van een pin- of creditcardtransactie geldt de dag van de pin- of creditcardtransactie als tijdstip van betaling;

Als een cheque uit het buitenland is ontvangen, wordt de dag van ontvangst van de cheque als de dag van betaling beschouwd, tenzij de ontvanger constateert dat sprake is van misbruik.

- Ten kantore van GBTwente is geen contante betaling mogelijk. Wel is contante betaling mogelijk aan het kasloket van de gemeente zelf.

- Bij betaling aan de kas van de gemeente geldt de dag waarop het bedrag aan het loket van de gemeente is betaald als tijdstip van betaling.

- Bij betaling aan de belastingdeurwaarder geldt de dag waarop het bedrag aan de belastingdeurwaarder is betaald als tijdstip van betaling.

5.2. De afboeking van de betaling (7.2)

Betalingen waarvan de bestemming is aangegeven, worden afgeboekt overeenkomstig de opgave van de betaler, tenzij de aangegeven bestemming strijdig is met de in artikel 7 van de wet neergelegde wijze van toerekening van betalingen.

Betalingen waarvoor geen bestemming is aangegeven (de zogenoemde ongerichte betalingen), worden afgeboekt op de oudste openstaande belastingaanslagen, met dien verstande dat de aard van die belastingaanslagen aanleiding kan zijn hiervan af te wijken.

De ontvanger stuurt de belastingschuldige geen kennisgeving en/of specificatie (mededeling afboeking) om hem op de hoogte te brengen van de verwerking van de ongerichte betaling.

5.3. Teveelbetaling (7.3)

Als de aangegeven bestemming van de betaling een belastingaanslag betreft die al is betaald terwijl nog diverse andere belastingaanslagen openstaan, wordt die betaling aangemerkt als een ongerichte betaling en dienovereenkomstig behandeld.

5.4. Rente en kosten bij afboeking betalingen (7.4)

Onder kosten wordt verstaan: alle kosten die op de voet van de Kostenwet invordering rijksbelastingen aan de belastingschuldige in rekening worden gebracht. Hieronder vallen ook de kosten die verbonden zijn aan de werkzaamheden die de belastingdeurwaarder verricht bij de invordering langs civielrechtelijke weg.

Onder rente als bedoeld in artikel 7 van de wet wordt alleen verstaan: de invorderingsrente.

5.5. Het toerekenen van kosten bij meerdere aanslagen (7.5)

Kosten die niet betrekking hebben op één specifieke belastingaanslag worden toegerekend aan een van de belastingaanslagen waarvoor de kosten zijn gemaakt.

5.6. Afboeking van betalingen door aansprakelijkgestelden (7.7)

Als een betaling wordt verricht door een aansprakelijkgestelde, worden eerst de vervolgingskosten afgeboekt die aan de aansprakelijkgestelde zelf in rekening zijn gebracht.

Het resterende bedrag wordt afgeboekt op de onderliggende belastingaanslag - waarbij artikel 7 van de wet wel van toepassing is - echter met dien verstande dat de invorderingsrente en kosten die op die aanslag zelf betrekking hebben alleen worden afgeboekt indien en voor zover men hiervoor aansprakelijk is gesteld.

Zowel de belastingschuldige als de aansprakelijkgestelde worden schriftelijk in kennis gesteld over de wijze van afboeking van de betaling door de aansprakelijkgestelde.

5.7. Betaling bij vergissing (7.8)

Met de terugbetaling van een bedrag dat is voldaan ten gevolge van een evidente vergissing of misverstand aan de zijde van de betaler, wordt bijzondere voorzichtigheid betracht.

Het is zeer wel mogelijk dat de betaling niet onverschuldigd heeft plaatsgehad, zodat de schuldvordering is tenietgegaan en invordering niet zonder meer opnieuw kan plaatshebben.

In die gevallen wordt het betaalde bedrag niet terugbetaald, tenzij voor de ontvanger wordt verklaard dat geen beroep zal worden gedaan op het feit dat de schuld in een eerder stadium teniet is gegaan en dat de schuld te gelegener tijd op juiste wijze zal worden voldaan.

5.8. Geen mededeling verwerking financiële mutatie (Mededeling afboeking betaling 7.9)

De ontvanger stuurt de belastingschuldige geen kennisgevingen en/of specificaties (hierna: mededeling afboeking) om hem op de hoogte te brengen van financiële mutaties (bijv. betaling, kwijtschelding, verrekening, vermindering) op de belastingaanslag.

Een mededeling afboeking blijft ook achterwege indien betaling plaatsvindt op grond van een machtiging tot automatische afschrijving (automatische incasso).

6. Uitbetaling van belastingbedragen (artikel 7a)

De ontvanger stelt als voorwaarde voor uitbetalingen aan de belastingschuldige dat de bankrekening op naam van de belastingschuldige staat. Een zogenoemde en/of-rekening die mede op naam van de belastingschuldige is gesteld, wordt aangemerkt als een rekening op naam van de belastingschuldige.

De aanwijzing door de belastingschuldige vindt in beginsel plaats op het verzoek in verband waarmee het desbetreffende uit te betalen bedrag wordt vastgesteld. Als de belastingschuldige niet reageert op het schriftelijk ter verificatie aanbieden van het bij de ontvanger bekende bankrekeningnummer, geldt dit ook als aanwijzing.

Als de belastingschuldige bij een volgende gelegenheid met betrekking tot hetzelfde belastingmiddel en hetzelfde soort uit te betalen bedrag een ander bankrekeningnummer aanwijst, dan wordt laatstbedoeld bankrekeningnummer geacht ook te zijn aangewezen voor het doen van uitbetalingen.

Aanwijzing moet voor het overige per uitbetaling schriftelijk plaatsvinden en wel op een zodanig tijdstip, dat daarmee redelijkerwijze bij de uitbetaling rekening kan worden gehouden.

Als uitbetaling van een uit te betalen bedrag plaatsvindt op een andere rekening van de belastingschuldige dan die daarvoor door hem is aangewezen, dan moet de ontvanger in beginsel opnieuw uitbetalen. De ontvanger verbindt daaraan de voorwaarde dat het eerder betaalde bedrag eerst wordt gerestitueerd.

In afwijking van de vorige volzin vindt hernieuwde uitbetaling direct plaats als de belastingschuldige aantoont dat:

- hij tijdig vóór de uitbetaling bij de ontvanger heeft aangegeven dat de uitbetaling niet meer op de desbetreffende rekening moet geschieden, en

- hij niet over het uitbetaalde bedrag kan beschikken omdat de bankinstelling heeft aangegeven dat de rekening waarop de uitbetaling heeft plaatsvonden, geblokkeerd is.

Indien en voor zover aan de daartoe gestelde (wettelijke) voorwaarden wordt voldaan, zal de ontvanger het aldus te veel betaalde bedrag vervolgens terugvorderen uit ongerechtvaardigde verrijking.

Uitbetalingsfouten die het gevolg zijn van een onjuiste aanwijzing door de belastingschuldige, blijven voor diens rekening. De ontvanger beroept zich in dat geval op het bevrijdende karakter van de (uit)betaling (artikel 6:34 BW). Desgevraagd wordt de belastingschuldige op de hoogte gesteld over de naam-, adres- en woonplaatsgegevens van de derde aan wie onverschuldigd is betaald.

7. Bekendmaking aanslag (artikel 8)

In aansluiting op artikel 8 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

- de verzending of uitreiking van het aanslagbiljet in bijzondere situaties;

- bekendmaking van de aanslag aan een rechtspersoon die (vermoedelijk) is opgehouden te bestaan;

- de gehoudenheid tot betalen belastingaanslag en aanslagbiljet;

- het verzenden van een uitnodiging tot betaling aan erfgenamen.

7.1. Verzending of uitreiking van het aanslagbiljet in bijzondere situaties (8.1)

De toezending of uitreiking van het aanslagbiljet gebeurt aan de belastingschuldige of aan zijn wettelijke vertegenwoordiger, met dien verstande dat:

- aanslagbiljetten ten name van een onder curatele gestelde aan de curator worden gezonden;

- ingeval van faillissement het aanslagbiljet aan de curator wordt gezonden als de belastingschuld in het faillissement valt dan wel een boedelschuld vormt;

- als de belastingschuldige minderjarig is, het aanslagbiljet aan de wettelijke vertegenwoordiger wordt gezonden als bekend is dat verzending aan de belastingschuldige zelf al eerder problemen heeft opgeleverd;

- aanslagbiljetten ten name van een belastingschuldige van wie bekend is dat hij is overleden, worden gezonden aan de executeur, de bewindvoerder over de nalatenschap of de erfgenamen.

7.2. Bekendmaking als de rechtspersoon (vermoedelijk) is opgehouden te bestaan (8.2)

De wijze van bekendmaking van de belastingaanslag, bedoeld in artikel 8 tweede lid van de Wet, is ter beoordeling van de ontvanger.

Bij deze beoordeling kunnen onder andere de volgende factoren een rol spelen:

- het recht waarnaar de rechtspersoon is opgericht;

- het belang van een snelle bekendmaking in verband met vrees voor onverhaalbaarheid.

7.3. Gehoudenheid tot betalen belastingaanslag en aanslagbiljet (8.3)

De gehoudenheid tot betalen wordt niet ongedaan gemaakt door de omstandigheid dat de schuld vermeld op de belastingaanslag afwijkt van hetgeen materieel is verschuldigd, noch door de omstandigheid dat de belastingaanslag ten name staat van een ander dan degene die de belasting materieel is verschuldigd.

7.4. Vooraf uitnodigen erfgenamen tot betalen belastingaanslag (8.4)

Als voor een belastingaanslag ten name van een overledene tegen de erfgenamen afzonderlijk moet worden opgetreden, worden zij zoveel mogelijk vooraf schriftelijk uitgenodigd het verschuldigde binnen een redelijk termijn te voldoen.

8. Betalingstermijnen (artikel 9)

In aansluiting op artikel 9 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

- de dagtekening van het aanslagbiljet;

- het begrip maand bij betalingstermijnen;

- verzuim ontvanger bij uitbetaling;

- regeling betalingstermijnen;

- automatische incasso.

8.1. Dagtekening aanslagbiljet (9.4)

De dagtekening van het aanslagbiljet wordt normaliter zodanig bepaald dat de belastingschuldige het biljet enige dagen voor de dag van dagtekening ontvangt. Hiervan kan worden afgeweken als op grond van artikel 10 van de wet versnelde invordering wordt toegepast.

8.2. Begrippen bij betalingstermijnen (9.5)

Als de betalingstermijn van een aanslag is gesteld op een maand of is gesteld op zes weken, dan houdt dat in dat als de dagtekening van een aanslagbiljet valt op 31 oktober, de betalingstermijn van een maand vervalt op 30 november en de betalingstermijn van zes weken vervalt op 12 december.

Als de dagtekening 28 februari is, dan vervalt de betalingstermijn van een maand op 31 maart en de betalingstermijn van zes weken op 11 april, tenzij het jaartal aangeeft dat het een schrikkeljaar is, in welk geval de termijn vervalt op 28 maart dan wel 10 april.

Als de dagtekening van het aanslagbiljet valt op een andere dag dan de laatste dag van de kalendermaand, vervalt de termijn een maand later (bij een betalingstermijn van een maand) op de dag die hetzelfde nummer heeft als dat van de dagtekening. Als de dagtekening bijvoorbeeld 15 maart is, vervalt de termijn dus op 15 april.

Is de betalingstermijn zes weken en is de dagtekening 15 maart, vervalt de termijn op 26 april.

8.3. Verzuim ontvanger bij uitbetaling (9.6)

Op grond van artikel 2, tweede lid, onderdeel e, van de wet wordt onder het begrip ‘invorderen van belasting’ mede verstaan het betalen van een terug te geven bedrag aan belastingen. Op grond van deze definitie is de betalingstermijn voor een belastingaanslag zoals vastgelegd in de gemeentelijke belastingverordening, of bij ontbreken daarvan in artikel 9, eerste lid, van de wet, ook van toepassing op de uitbetaling van een belastingteruggaaf. Hieruit volgt dat de ontvanger niet in verzuim is met de uitbetaling van een belastingteruggaaf zolang die binnen deze betalingstermijn plaats vindt.

8.4. Automatische incasso (9.8)

Voor bepaalde belastingaanslagen kan onder voorwaarden een betalingsincasso worden afgegeven. Hiervoor heeft GBTwente een incassoreglement vastgesteld.

Dit reglement is verkrijgbaar bij de ontvanger.

9. Versnelde invordering (artikel 10)

9.1. Reikwijdte versnelde invordering (10.1)

Als de ontvanger het in een specifiek geval noodzakelijk acht daadwerkelijk tot versnelde invordering (als bedoeld in artikel 10 van de wet) over te gaan, dan vermeldt hij op het uit te reiken of te verzenden aanslagbiljet dat de belastingaanslag terstond en tot het volle bedrag invorderbaar is. Voorts vermeldt de ontvanger op het aanslagbiljet het onderdeel van het eerste lid van artikel 10 van de wet op grond waarvan hij tot versnelde invordering overgaat.

Als versnelde invordering zich voordoet nadat het aanslagbiljet is uitgereikt of verzonden - maar voordat de belastingaanslag (geheel) invorderbaar is - deelt de ontvanger de belastingschuldige schriftelijk mee dat hij de belastingaanslag terstond en tot het volle bedrag invorderbaar verklaart en dat de op het aanslagbiljet vermelde betalingstermijnen niet meer gelden. Hij doet dit eveneens onder opgave van het onderdeel van het eerste lid van artikel 10 van de wet op grond waarvan hij tot versnelde invordering overgaat.

Veelal zal dan ook gebruik worden gemaakt van de versnelde dwanginvorderingsprocedure als bedoeld in artikel 15 van de wet, zodat vermelding op het dwangbevel dat de belastingaanslag terstond en tot het volle bedrag invorderbaar is verklaard tot de mogelijkheden van mededeling behoort. In het laatste geval zal de betekening van het dwangbevel overigens niet per post kunnen plaatsvinden. De belastingdeurwaarder zal voordat tot de versnelde dwanginvordering als bedoeld in artikel 15 van de wet wordt overgegaan - als sprake is van direct contact met de belastingschuldige - deze eerst in de gelegenheid stellen om onmiddellijk te betalen.

Als versnelde invordering zich voordoet nadat een dwangbevel is betekend - maar voordat de termijn van twee dagen van het bevel tot betaling is verstreken (bij een per post betekend dwangbevel in feite vier dagen) - vermeldt de ontvanger op het beslagexploot of op een aparte schriftelijke kennisgeving: artikel 15 in combinatie met artikel 10, eerste lid, van de wet, gevolgd door het desbetreffende onderdeel.

Hetzelfde geldt als de noodzaak tot versnelde invordering zich voordoet na het betekenen van het hernieuwd bevel tot betaling en de tweedagentermijn die daarbij geldt nog niet is verstreken. Er hoeft geen nieuw dwangbevel te worden betekend. De belastingschuldige wordt - als sprake is van direct contact met laatstgenoemde - eerst in de gelegenheid gesteld om onmiddellijk te betalen.

Een belastingaanslag die op grond van artikel 10, eerste lid, van de wet terecht geheel opeisbaar is geworden, blijft geheel opeisbaar ook al zouden de feiten en omstandigheden die daartoe aanleiding hebben gevormd zich niet langer voordoen. Op verzoek van de belastingschuldige verleent de ontvanger in zo'n situatie altijd uitstel van betaling, welk uitstel overeenkomt met de betalingstermijn(en) die normaal zou(den) gelden.

9.2. Vrees voor verduistering en versnelde invordering (10.2)

Van gegronde vrees voor verduistering van goederen van de belastingschuldige als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel b, van de wet is sprake, als de ontvanger aannemelijk kan maken dat redelijkerwijs te verwachten is dat niet alleen het verhaal op een aantal goederen van de belastingschuldige metterdaad onmogelijk zal worden gemaakt, maar ook dat daardoor de verhaalbaarheid van de belastingschuld in ernstig gevaar zal komen.

De vrees voor verduistering zal in de regel gelegen zijn in gedragingen van de belastingschuldige, maar kan in bepaalde situaties ook ontstaan door gedragingen van derden (bijvoorbeeld crediteuren), die aanleiding geven voor de veronderstelling dat voor onverhaalbaarheid moet worden gevreesd.

Als verduistering wordt gevreesd van goederen waarvan na versnelde beslaglegging blijkt dat deze uitsluitend van een derde zijn, is niet voldaan aan artikel 10, eerste lid, onderdeel b, van de wet en is het beslag niet rechtsgeldig. Het beslag hoeft dan niet formeel te worden opgeheven maar de ontvanger moet de betrokkenen wel informeren over het feit dat er geen beslag ligt.

9.3. Metterwoon verlaten van Nederland en versnelde invordering (10.3)

Naast het redelijke vermoeden van de ontvanger dat de belastingschuldige van plan is Nederland metterwoon te verlaten, dan wel zijn plaats van vestiging naar een plaats buiten Nederland wil verplaatsen, moet de ontvanger - alvorens de belastingaanslag op grond van artikel 10, eerste lid, onderdeel c, van de wet dadelijk en tot het volle bedrag invorderbaar te verklaren - er in redelijkheid van overtuigd zijn dat de belastingaanslag na het verstrijken van de gebruikelijke betalingstermijn niet meer verhaald kan worden op goederen van de belastingschuldige die zich in Nederland bevinden.

9.4. Geen vaste woonplaats in Nederland en versnelde invordering (10.4)

Het enkele feit dat de belastingschuldige buiten Nederland woont of is gevestigd, is op zich geen reden voor de ontvanger om de belastingaanslag dadelijk en tot het volle bedrag in te vorderen. Er moet een situatie bestaan waarin de ontvanger er redelijkerwijs vanuit kan gaan dat de belastingschuld niet binnen de termijnen zal worden voldaan en de belastingschuld niet in Nederland kan worden verhaald.

9.5. Beslag en versnelde invordering (10.5)

Nadat de ontvanger verhaalsbeslag heeft doen leggen op bepaalde goederen, zijn andere belastingschulden van de belastingschuldige - waaronder hier wordt verstaan alle schulden waarvan de invordering aan de ontvanger is opgedragen - dadelijk en ineens invorderbaar.

9.6. Verkoop namens derden en versnelde invordering (10.6)

Ingeval van dwanginvordering door derden kan de dadelijke invorderbaarheid pas ontstaan door de (aankondiging van de) executoriale verkoop, zodat de ontvanger op deze grond niet eerder maatregelen kan treffen dan op het moment dat redelijkerwijs vaststaat dat verkoop zal plaatshebben.

9.7. Vordering ex artikel 19 en versnelde invordering (10.7)

De ontvanger mag geen vordering als bedoeld in artikel 19 van de wet doen, enkel om te bereiken dat daardoor een belastingaanslag terstond en tot het volle bedrag invorderbaar wordt.

Als de ontvanger met betrekking tot een bepaalde belastingaanslag een vordering jegens een derde heeft gedaan en nadien worden andere belastingaanslagen opgelegd, dan kunnen ook die aanslagen tot het volle bedrag worden ingevorderd, ook als de betalingstermijnen van die nieuwe aanslagen nog niet zijn verstreken.

10. Aanmaning (artikel 11)

In aansluiting op artikel 11 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

- de geadresseerde van de aanmaning;

- als de aanmaning ten onrechte is verzonden;

- het achterwege laten van tussentijdse vervolging;

- de gedeeltelijke voldoening na aanmaning;

- de betalingsherinnering;

- de aanmaning bij invordering langs civielrechtelijke weg.

10.1. De geadresseerde van de aanmaning (11.1)

De ontvanger zendt de aanmaning aan degene aan wie het aanslagbiljet is verzonden of uitgereikt.

Verzending via de post en als de belastingschuldige toestemming heeft verleend via de berichtenbox op MijnOverheid.

Als naderhand blijkt dat de ontvanger de vervolging voort moet zetten voor een belastingschuldige die minderjarig is of onder curatele staat, dan zendt de ontvanger alsnog een aanmaning naar het adres van de wettelijke vertegenwoordiger.

Als de belastingschuldige is overleden, dan zendt de ontvanger de aanmaning naar de gezamenlijke erfgenamen. Als de ontvanger weet dat de nalatenschap al is verdeeld, dan zendt hij een aanmaning aan iedere erfgenaam afzonderlijk.

10.2. Aanmaning ten onrechte verzonden (11.2)

Als een belanghebbende zich tot de ontvanger wendt met de mededeling dat hem ten onrechte een aanmaning is toegezonden, dan wordt de vervolging niet voortgezet voordat dit is opgehelderd.

Als de ontvanger concrete aanwijzingen heeft dat moet worden gevreesd voor de verhaalbaarheid van de belastingaanslagen, of dat de mededeling is gedaan om de invordering te traineren, dan kan hij maatregelen nemen die de rechten van GBTwente veiligstellen.

10.3. Gedeeltelijke voldoening aan de aanmaning (11.4)

Als na de verzending van een aanmaning een gedeelte van het achterstallige bedrag wordt voldaan, dan wordt de uitvaardiging van een dwangbevel voor het restant niet door een nieuwe aanmaning voorafgegaan.

10.4. Betalingsherinnering (11.5)

Van toepassing voor de verschuldigde belastingen van de gemeente Almelo, Bronckhorst. Enschede, Hengelo en Twenterand:

Als de belastingschuldige na de vervaldatum van de betaaltermijn(en) van het belastingaanslagbiljet, de verschuldigde belasting niet volledig heeft voldaan zal, ongeacht de hoogte van het verschuldigde bedrag, zonder voorafgaande betalingsherinnering of waarschuwing, een aanmaning tot betaling worden verstuurd.

Van toepassing voor de verschuldigde belastingen van de gemeente Berkelland, Borne, Haaksbergen, Losser en Oldenzaal:

Als de aard of omvang van de belastingschuld dan wel het betalingsgedrag van de belastingschuldige daartoe aanleiding geven, kan de ontvanger de belastingschuldige eerst (kosteloos) een schriftelijke betalingsherinnering toezenden.

Voor de belastingschuldige die wel het bedrag van de belasting betaalt maar niet de in rekening gebrachte invorderingsrente, wordt tot het versturen van een aanmaning overgegaan.

Alleen als het niet aan de belastingschuldige is te verwijten dat niet tijdig is voldaan wordt het bedrag aan in rekening gebrachte invorderingsrente en/of vervolgingskosten buiten invordering gelaten.

10.5. Aanmaning bij invordering langs civielrechtelijke weg (11.6)

Als de ontvanger invordert langs civielrechtelijke weg, dan gaat de ontvanger over tot het uitbrengen van een dagvaarding. De dagvaarding hoeft niet vooraf te worden gegaan door een ingebrekestelling. Wel verzendt de ontvanger eerst een aanmaning.

De ontvanger verzendt echter geen aanmaning als al conservatoir beslag is gelegd.

11. Dwangbevel (artikel 12)

In aansluiting op artikel 12 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

- het onderwerp van het dwangbevel;

- tegen wie een dwangbevel wordt verleend.

11.1. Onderwerp van het dwangbevel (12.1)

De ontvanger vaardigt een dwangbevel uit voor het per saldo verschuldigde bedrag vermeld op een aanslagbiljet van voorkomende belastingaanslagen en beschikkingen.

Als een bedrag in termijnen mag worden voldaan, vaardigt de ontvanger een dwangbevel uit voor het per saldo verschuldigde bedrag van de termijnen waarvoor een aanmaning is verzonden.

De ontvanger vermindert het bedrag van een dwangbevel met:

- de inmiddels gedane betalingen;

- verleende verminderingen;

- bedragen waarvoor kwijtschelding of uitstel van betaling is verleend.

11.2. Tegen wie verleent de ontvanger een dwangbevel (12.2)

De ontvanger verleent een dwangbevel tegen de belastingschuldige of diens rechtsopvolgers. Als de ontvanger het dwangbevel verleent tegen een ander dan de belastingschuldige, moet duidelijk blijken op welke gronden dit gebeurt.

Als de ontvanger bekend is met de minderjarigheid of curatele van een belastingschuldige, dan brengt hij dit in het dwangbevel tot uitdrukking. Als de ontvanger hiermee niet bekend is, hoeft hij niet vooraf een daarop gericht onderzoek in te stellen.

Als de ontvanger een belastingschuld van een overledene moet verhalen op diens onverdeelde nalatenschap, verleent hij één dwangbevel tegen de gezamenlijke erfgenamen.

Als betekening ten aanzien van de gezamenlijke erfgenamen van een overledene op de voet van artikel 53 Rv niet mogelijk of niet wenselijk is, dan vermeldt de ontvanger alle erfgenamen met naam en adres alsmede met hun kwaliteit van erfgenaam van de overleden belastingschuldige in het dwangbevel. De ontvanger brengt daarbij evenwel niet het deel van ieders aansprakelijkheid tot uitdrukking.

12. Betekening van het dwangbevel (artikel 13)

In aansluiting op artikel 13 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

- de betekening van het dwangbevel per post;

- de betekening van het dwangbevel door de deurwaarder;

- bijzondere gevallen van betekening van het dwangbevel.

12.1. Betekening dwangbevel per post (13.1)

De betekening van het dwangbevel per post met het bevel tot betaling vindt plaats door het ter post bezorgen door de ontvanger van een voor de belastingschuldige bestemd afschrift van het dwangbevel met bevel tot betaling.

Onder ter post bezorging wordt verstaan: het door de ontvanger ter verzending aanbieden van het afschrift aan PostNL. Als betekeningsdatum geldt in het algemeen de datum van de ter post bezorging.

De ontvanger maakt zoveel mogelijk gebruik van de mogelijkheid het dwangbevel per post te betekenen.

12.2. Adressering van per post betekende dwangbevelen (13.1.1)

Verzending van het voor de belastingschuldige bestemde afschrift van het dwangbevel met bevel tot betaling vindt plaats aan het in de administratie van GBTwente bekende adres van de belastingschuldige.

Voor in Nederland woonachtige natuurlijke personen zal dit over het algemeen het adres van de belastingschuldige zijn, dat in de basisregistratie personen is geregistreerd. Als de belastingschuldige te kennen heeft gegeven voor hem bestemde poststukken te willen ontvangen op een ander adres dan het adres volgens de basisregistratie personen - bijvoorbeeld een postbusadres - kan verzending ook plaatsvinden aan dat adres.

Als achteraf mocht blijken dat het afschrift van het dwangbevel aan een - ten tijde van de terpostbezorging - onjuist adres is verzonden en de belastingschuldige niet heeft bereikt, dan wordt aan het dwangbevel geen rechtsgevolg verbonden.

Als het afschrift van het dwangbevel aan het juiste adres van de belastingschuldige is verzonden, maar laatstgenoemde beweert het afschrift niet te hebben ontvangen, dan geldt het dwangbevel als betekend. Dit is niet het geval als de belastingschuldige bijzondere omstandigheden aannemelijk kan maken op grond waarvan moet worden aangenomen dat het afschrift van het dwangbevel het bestemde adres niet heeft bereikt.

12.3. Betekening dwangbevel door de belastingdeurwaarder (13.2)

Als bij de betekening van een dwangbevel door de belastingdeurwaarder aanwijzingen bestaan dat de belastingschuldige bezwaar heeft tegen kennisneming van de inhoud van het dwangbevel door de huisgenoot aan wie de belastingdeurwaarder het afschrift moet achterlaten, dan betekent de belastingdeurwaarder het dwangbevel op de wijze als bepaald in artikel 47, eerste lid, Rv.

Deze handelwijze volgt de belastingdeurwaarder ook als hij verwacht dat achterlating van het afschrift van het dwangbevel aan de huisgenoot er niet toe zal leiden dat het afschrift de belastingschuldige ook daadwerkelijk zal bereiken.

Bij de betekening van het dwangbevel wordt domicilie gekozen op het adres van GBTwente waar de belastingdeurwaarder zijn standplaats heeft.

12.4. Bijzondere gevallen van betekening dwangbevel (13.3)

Een dwangbevel dat - hetzij door terpostbezorging, hetzij door de belastingdeurwaarder - is betekend aan een minderjarige of onder curatele gestelde, moet mede worden betekend aan de wettelijke vertegenwoordiger alvorens tot tenuitvoerlegging ervan kan worden overgegaan. Zo nodig zal aan de laatstbedoelde betekening het verzenden van een aanmaning aan de wettelijke vertegenwoordiger voorafgaan.

Ten aanzien van schippers zonder vaste woonplaats aan de wal, is betekening mogelijk op het adres van het verplicht gekozen domicilie.

13. Tenuitvoerlegging van het dwangbevel (artikel 14)

In aansluiting op artikel 4:116 van de Awb en artikel 14 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

- de algemene regels over tenuitvoerlegging;

- beslag op roerende zaken die geen registergoederen;

- beslag op onroerende zaken;

- beslag onder derden;

- beslag op schepen.

13.1. Algemene regels over tenuitvoerleggingregelen (14.1)

De tenuitvoerlegging gebeurt op de voet van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dat toelaat de verschillende mogelijkheden van tenuitvoerlegging tegelijkertijd te benutten.

13.1.1. Houding van de belastingdeurwaarder tijdens tenuitvoerlegging (14.1.2)

De tenuitvoerlegging van verschillende dwangbevelen tegen dezelfde belastingschuldige gebeurt zoveel mogelijk tegelijkertijd. Bij de tenuitvoerlegging wordt onnodige ruchtbaarheid vermeden. Ook wordt de nodige soepelheid betracht. Dit brengt met zich mee dat de formeel voorgeschreven handelwijze wordt onderbroken, als het uit menselijk of tactisch oogpunt wenselijk is eerst persoonlijk contact met de belastingschuldige op te nemen.

In dit verband kan het verantwoord zijn dat de belastingdeurwaarder niet dadelijk tot beslaglegging overgaat of deze onderbreekt of beëindigt, als hij vermoedt dat de ontvanger de beslagopdracht niet zou hebben gegeven als alle omstandigheden bekend waren geweest.

Dit geldt ook als de belastingschuldige aantoont dat de betaling inmiddels heeft plaatsgevonden of dat een verzoek om uitstel van betaling of kwijtschelding, dan wel een verzoekschrift als genoemd in artikel 25.1.15 of 26.1.11 (nr. in koptekst) van deze leidraad, en de beslagopdracht elkaar hebben gekruist.

Als het dwangbevel eenmaal ten uitvoer is gelegd door middel van beslag, wordt onverwijld tot uitwinning van de goederen waarop beslag is gelegd, overgegaan. Hiervan kan worden afgeweken als de belastingschuldige een voorstel doet tot minnelijke afdoening van het beslag. Voorwaarde is dan wel dat met de afdoening - gelet op de omstandigheden - naar het oordeel van de ontvanger akkoord kan worden gegaan. Hierbij geldt als uitgangspunt dat een minnelijke afdoening moet passen in het in deze leidraad geformuleerde beleid.

13.1.2. Tenuitvoerlegging dwangbevel als de belastingschuldige is overleden (14.1.3)

Als degene tegen wie het dwangbevel is uitgevaardigd, is overleden, gaat de belastingdeurwaarder pas tot tenuitvoerlegging over nadat de termijn van drie maanden als bedoeld in artikel 4:185 BW, is verstreken, tenzij hiermee de belangen van GBTwente worden geschaad. Hierbij is het niet van belang of de erfgenamen de nalatenschap zuiver hebben aanvaard.

13.1.3. Opheffing beslag na gedeeltelijke betaling of voldoening aan voorwaarden (14.1.7)

De ontvanger kan een beschikking afgegeven, die inhoudt dat voor een openstaande belastingschuld geen invorderingsmaatregelen meer worden getroffen wanneer alsnog een bepaald bedrag wordt voldaan dan wel dat aan bepaalde voorwaarden moet zijn voldaan.

De ontvanger heft de gelegde beslagen op nadat dit bedrag is betaald of aan die voorwaarden is voldaan.

13.1.4. Opheffing beslag tegen betaling door een derde (14.1.8)

Als de ontvanger van een derde een bedrag krijgt aangeboden ter opheffing van het beslag, dan kan de ontvanger hieraan zijn medewerking verlenen als ten minste is voldaan aan de volgende voorwaarden:

1. Het aangeboden geldbedrag komt niet direct of indirect uit het vermogen van de belastingschuldige;

2. Het aangeboden geldbedrag is aanzienlijk hoger dan de opbrengst die naar verwachting zou zijn verkregen bij een executie;

3. De belangen van GBTwente worden niet geschaad.

De ontvanger houdt bij zijn beslissing rekening met de gerechtvaardigde belangen van andere schuldeisers die op de betreffende zaken verhaal zoeken, en hij kan aan zijn medewerking nadere voorwaarden verbinden.

13.1.5. Opschorten van de executie (14.1.9)

De belastingdeurwaarder stelt bij het opmaken van het proces-verbaal van beslag een verkoopdatum vast. Op deze datum vindt de openbare verkoop plaats, tenzij de ontvanger ervan overtuigd is dat betaling van de belastingschuld alsnog op zeer korte termijn zal plaatsvinden. In dat geval kan de ontvanger besluiten de verkoopdatum op te schorten tot (in totaal) maximaal vier maanden na de datum waarop het beslag is gelegd.

Als sprake is van beslag op roerende zaken, dan deelt de belastingdeurwaarder de nieuwe verkoopdatum bij exploot aan de belastingschuldige mee, tenzij deze nieuwe datum op grond van een schriftelijke overeenkomst tussen de ontvanger en de belastingschuldige is verschoven. Het opschorten van de verkoopdatum houdt op zich geen uitstel van betaling in, in de zin van artikel 25 van de wet.

13.1.6. Strafrechtelijk beslag (14.1.12)

Als op een inbeslaggenomen goed ook een strafrechtelijk beslag ex artikel 94 Sv rust - dat wil zeggen niet zijnde een beslag in het kader van een ontnemingsmaatregel - dan wordt het beslag dat de belastingdeurwaarder heeft gelegd pas vervolgd nadat het strafrechtelijke beslag is opgeheven.

Zolang niet duidelijk is wat er met het strafrechtelijke beslag gebeurt, kan het fiscale beslag blijven liggen.

13.1.7. Invordering en ontnemingswetgeving (14.1.13)

GBTwente belemmert zo min mogelijk de strafrechtelijke sanctionering en ontneming van wederrechtelijk verkregen voordelen.

In geval van samenloop van de strafrechtelijke sanctionering en ontneming van wederrechtelijk verkregen voordelen en het nemen van invorderingsmaatregelen tot verhaal van een belastingschuld, treedt de ontvanger terughoudend op. Dit houdt in dat de ontvanger in beginsel niet direct overgaat tot uitwinning van een reeds gelegd beslag tenzij hiermee de belangen van GBTwente worden geschaad.

13.2. Beslag op roerende zaken die geen registergoederen zijn (14.2)

13.2.1. Kennisgeving vooraf en beslag roerende zaken (14.2.1)

Als de belastingdeurwaarder op het woonadres van de belastingschuldige niemand thuis treft en beslag op roerende zaken alleen kan plaatsvinden met gebruikmaking van artikel 444 Rv, dan blijft deze wijze van tenuitvoerlegging vooralsnog achterwege.

De belastingdeurwaarder laat in dat geval een schriftelijke kennisgeving achter met vermelding van dag en uur waarop hij zich weer op het woonadres zal vervoegen.

Deze handeling blijft achterwege als een belastingschuldige het stelselmatig hierop laat aankomen, dan wel van deze handelwijze misbruik wordt gemaakt of op andere wijze het belang van de invordering zich tegen deze handelwijze verzet.

13.2.2. Domiciliekeuze en beslag roerende zaken (14.2.2)

Als het beslag wordt gelegd door een belastingdeurwaarder van een ander medeoverheid dan het kantoor waar bij de betekening van het dwangbevel domicilie is gekozen, dan wordt in het beslagexploot tevens domicilie gekozen ten kantore van GBTwente waar de belastingdeurwaarder die het beslag legt zijn standplaats heeft.

13.2.3. Aanbod van betaling en beslag roerende zaken (14.2.3)

Als de belastingschuldige ter voorkoming van beslaglegging aan de belastingdeurwaarder aanbiedt om ter plekke te betalen, aanvaardt de deurwaarder deze betaling.

Van de betaling wordt een kwitantie opgemaakt, waarvan een afschrift aan de belastingschuldige wordt gelaten.

13.2.4. Omvang van het beslag op roerende zaken (14.2.4)

1. Het beslag wordt gelegd op zoveel zaken als, naar het oordeel van de belastingdeurwaarder, in elk geval nodig is voor dekking van de openstaande schuld inclusief rente en kosten.

2. Gezien het bepaalde in artikel 441, derde lid, Rv, wordt geen beslag gelegd op zaken indien redelijkerwijs voorzienbaar is dat de opbrengst die gerealiseerd kan worden door het verhaal op die zaken aanmerkelijk minder bedraagt dan de kosten van de beslaglegging en de daaruit voortvloeiende executie. De belastingdeurwaarder kan wel beslag leggen op deze zaken als de belastingschuldige door het beslag en de executie niet op onevenredig zware wijze in zijn belangen wordt getroffen. Daarvan is sprake als het aannemelijk is dat het onbetaald blijven van de belastingschulden waarvoor beslag wordt gelegd, te wijten is aan onwil van de belastingschuldige of als het aannemelijk is dat door de executoriale verkoop van de betreffende zaken kan worden voorkomen dat belastingschulden verder oplopen.

13.2.5. Beroep of verzet door een derde tegen inbeslagneming roerende zaken (14.2.6)

Als een derde bij de belastingdeurwaarder bezwaar maakt tegen de inbeslagname van bepaalde roerende zaken waarvan hij de eigendom claimt, wijst de belastingdeurwaarder op de mogelijkheid een beroepschrift in te dienen bij het college op grond van artikel 22, eerste lid van de wet en eventueel in verzet te gaan op grond van artikel 456 of artikel 435 Rv.

Als aan de eigendom van een derde niet kan worden getwijfeld en vaststaat dat de ontvanger zijn verhaalsrecht niet kan effectueren, blijft inbeslagname achterwege.

13.2.6. Voldoening zekerheidsschuld door ontvanger en beslag roerende zaken (14.2.7)

De ontvanger kan het restant van de schuld van belastingschuldige aan een derde op grond van artikel 6:30 BW voldoen in afwachting van verrekening met de belastingschuldige, als de belastingdeurwaarder de volgende zaken aantreft:

- zaken die niet onder het bodemrecht vallen; en

- eigendom zijn van een derde; en

- strekken tot zekerheid voor de voldoening van een schuld die de belastingschuldige aan de derde heeft (bijvoorbeeld huurkoop, eigendomsvoorbehoud); en

- waarop de ontvanger zich na voldoening van die schuld zou kunnen verhalen.

De ontvanger maakt van deze mogelijkheid slechts gebruik als de executiewaarde van de desbetreffende zaken beduidend hoger is dan het restant van de schuld. Dit geldt ook als het gaat om zaken van de belastingschuldige die bij een derde in beslag zijn genomen en waarop deze derde een retentierecht heeft.

13.2.7. Beslag roerende zaken bij derden (14.2.8)

Op zaken van de belastingschuldige die zich bij een derde bevinden, verhaalt de belastingdeurwaarder de belastingschuld zoveel mogelijk door het leggen van een beslag op roerende zaken.

De deurwaarder zal in de volgende gevallen echter beslag onder derden leggen als:

- de derde geen medewerking verleent aan het leggen van een beslag roerende zaken;

- het voor de belastingdeurwaarder feitelijk onmogelijk is om de zaken zelf te zien, dan wel te inventariseren;

- de derde een beroep doet als bedoeld in artikel 461d Rv, voordat het exploot van beslag op roerende zaken is afgesloten.

Als de derde een dergelijk beroep doet nadat het exploot van beslag op roerende zaken is afgesloten, legt de belastingdeurwaarder geen afzonderlijk derdenbeslag maar geldt het beslag roerende zaken als derdenbeslag. De belastingdeurwaarder betekent in dat geval een formulier als bedoeld in artikel 475, tweede lid, Rv., binnen drie dagen nadat de derde zich erop heeft beroepen dat hij het beslag niet behoeft te dulden.

Dit laatste geldt ook als de verwachting is gerechtvaardigd dat de derde voor de executoriale verkoop een beroep zal doen als bedoeld in artikel 461d Rv.

13.2.8. Wegvoeren van beslagen zaken (14.2.9)

Nadat op roerende zaken beslag is gelegd, wordt zoveel mogelijk aan de belastingschuldige het feitelijk gebruik gelaten.

Het wegvoeren van zaken is mogelijk, als dit voor het behoud van die zaken redelijkerwijze noodzakelijk is (artikel 446 Rv). Dit is bijvoorbeeld aan de orde als de zaken dreigen te worden verduisterd of beschadigd. Hetzelfde geldt als er gegronde vrees bestaat dat verhaal op de zaken ernstig bemoeilijkt wordt of feitelijk onmogelijk is, indien de zaken niet worden afgevoerd. Bijvoorbeeld als de belastingdeurwaarder administratief beslag als bedoeld in artikel 442, eerste lid, Rv, heeft gelegd op een motorrijtuig of een aanhangwagen, en de geëxecuteerde het motorrijtuig of de aanhangwagen niet heeft ingeleverd, nadat de belastingdeurwaarder hem daartoe twee keer in de gelegenheid heeft gesteld.

Van de mogelijkheid tot het wegvoeren van de beslagen zaken wordt slechts gebruik gemaakt:

- als de verwachting bestaat dat zonder het wegvoeren de schuld niet kan worden ingevorderd; en

- de ontvanger na marginale toetsing niet heeft kunnen constateren dat de belastingaanslagen materieel onverschuldigd moeten worden geacht.

Het wegvoeren van zaken, waaronder motorrijtuigen naar aanleiding van een actie op grond van artikel 18 van de wet, gebeurt niet dan na daartoe verkregen toestemming van de ontvanger.

13.2.9. Afsluiting en beslag roerende zaken (14.2.11)

De deurwaarder dan wel de bewaarder kan tot afsluiting van de ruimte overgaan waarin ten laste van de onderneming in beslag genomen zaken zich bevinden, als:

- de omstandigheden zich voordoen als genoemd in artikel 14.2.9 (nr. in koptekst) van deze leidraad; en

- de desbetreffende zaken niet of slechts tegen naar verhouding zeer hoge kosten kunnen worden afgevoerd.

Na afsluiting zal zo spoedig mogelijk tot executoriale verkoop worden overgegaan. Voor de afsluiting is voorafgaande toestemming vereist van de ontvanger. De toestemming kan ook worden verkregen van de plaatsvervanger van de ontvanger of van een andere door de ontvanger daartoe aangewezen functionaris.

13.2.10. Bewaarder en beslag roerende zaken (14.2.12)

Als zaken op grond van artikel 14.2.9 (nr. in koptekst) van deze leidraad worden weggevoerd of op grond van artikel 14.2.11 (nr. in koptekst) van deze leidraad afsluiting plaatsvindt, stelt de belastingdeurwaarder daarbij een bewaarder aan die in staat moet worden geacht ook daadwerkelijk de taken verbonden aan het bewaarderschap met betrekking tot die zaken uit te oefenen. De aanstelling van de bewaarder wordt vermeld in het proces-verbaal dat in de betreffende situaties moet worden opgemaakt.

Als een ambtenaar van GBTwente als bewaarder wordt aangesteld, is dit zoveel mogelijk een belastingdeurwaarder, niet zijnde de belastingdeurwaarder die het beslag heeft gelegd. Aan de ambtenaar die tot bewaarder is aangesteld, wordt hiervoor geen vergoeding gegeven.

De tot bewaarder aangestelde ambtenaar draagt er zorg voor dat de beslagen zaken waarover hij tot bewaarder is aangesteld zo nodig worden vervoerd of opgeslagen op een wijze die het risico van fysiek of economisch bederf minimaliseert, meer dan voor de onderhavige zaken onder normale omstandigheden gebruikelijk is. De in dit verband te nemen maatregelen en de daaraan verbonden kosten moeten in een redelijke verhouding staan tot de aard en de waarde van de desbetreffende zaken.

Tijdens de periode dat het beslag ligt, wordt in de navolgende gevallen aan de bewaarder het bewaarderschap ontnomen en een ander tot bewaarder aangesteld:

- als de bewaarder geacht moet worden gedurende langere tijd lichamelijk of geestelijk niet in staat te zijn de aan het bewaarderschap verbonden taken uit te oefenen;

- als de bewaarder is overleden; in dit geval hoeft het bewaarderschap niet uitdrukkelijk te worden ontnomen;

- als een ambtenaar van GBTwente tot bewaarder is aangesteld en deze ambtenaar door oorzaken van personele of organisatorische aard redelijkerwijs moet worden geacht geen betrokkenheid meer te (kunnen) hebben bij het beslag.

Ontslag van een bewaarder gebeurt steeds schriftelijk; in voorkomend geval kan dit bij deurwaardersexploot.

13.2.11. Executoriale verkoop computerapparatuur (14.2.13)

Als de belastingdeurwaarder beslag legt op computerapparatuur, dan valt alleen de zogenoemde 'hardware' onder dit beslag. De belastingdeurwaarder moet - voordat tot executoriale verkoop wordt overgegaan - nagaan of deze apparatuur nog de zogenoemde 'software' bevat (bestanden, programma's en dergelijke). Als dat het geval is, dan moet de belastingschuldige de mogelijkheid worden geboden om die software te verwijderen en een back-up te maken.

13.2.12. Executoriale verkoop zilveren, gouden en platina werken (14.2.14)

De ontvanger moet er voor zorgdragen dat geen zilveren, gouden of platina werken die niet zijn voorzien van de stempeltekenen die volgens de Waarborgwet 2019 vereist zijn, in openbare verkoop worden gebracht of met dat doel worden tentoongesteld.

Van het houden van een openbare verkoop waarin zilveren, gouden of platina werken voorkomen - al dan niet met het vereiste stempelteken - moet de ontvanger aangifte doen zoals artikel 35 van de Waarborgwet 2019 dat voorschrijft.

13.2.13. Beslag op illegale zaken (14.2.15)

Als voor beslag vatbare zaken worden aangetroffen waarvan in beginsel de vervaardiging, het bezit of het gebruik strafbaar is (of het vermoeden van strafbaarheid bestaat), kan de beslaglegging op de normale wijze doorgang vinden. Wel wordt direct of zo snel mogelijk na de beslaglegging de politie ingeschakeld om te bezien in hoeverre aanleiding bestaat om strafrechtelijke maatregelen te nemen. Hierbij geldt het bepaalde in artikel 14.1.12 (nr. in koptekst) van deze leidraad.

Als geen strafrechtelijke maatregelen worden getroffen (de voormelde zaken worden niet verbeurd verklaard of onttrokken aan het verkeer), dan moet de ontvanger contact opnemen met het college voordat maatregelen worden getroffen om tot executoriale verkoop van de inbeslaggenomen zaken over te gaan.

13.2.14. Bieden voor rekening van GBTwente en beslag roerende zaken (14.2.16)

Om een zo hoog mogelijke opbrengst te verkrijgen, kan de ontvanger een andere belastingdeurwaarder dan de deurwaarder die met de verkoop belast is, opdragen voor rekening van GBTwente te bieden.

Daarnaast kan de ontvanger de belastingdeurwaarder opdracht geven om de executie plaats te laten vinden via internetveiling. De regels hiervoor dienen openbaar gemaakt te worden.

13.2.15. Opheffing van het beslag op roerende zaken (14.2.17)

Als de belastingschuldige er uitdrukkelijk om verzoekt of als de ontvanger dit wenselijk acht, wordt opheffing van het beslag bij deurwaardersexploot kenbaar gemaakt.

Opheffing van het beslag op roerende zaken als bedoeld in artikel 445 Rv wordt altijd kenbaar gemaakt bij deurwaardersexploot.

13.2.16. Afboeking executieopbrengst verkoop roerende zaken (14.2.18)

De ontvanger verhaalt de openstaande schuld waarvoor het beslag roerende zaken is gelegd op de executieopbrengst, inclusief de daarin begrepen omzetbelasting. Voordat de opbrengst op de openstaande schuld wordt afgeboekt, worden eerst de kosten van de executie verrekend. De ontvanger boekt de opbrengst van de executie vervolgens af met inachtneming van het bepaalde bij artikel 7 (nr. in koptekst) van deze leidraad.

Als er andere schuldeisers zijn die beslag hebben gelegd of als er beperkt gerechtigden zijn van wie het recht door de executie is vervallen, dan wordt zoveel mogelijk getracht in der minne overeenstemming te bereiken over de toedeling van de netto-executieopbrengst. Als dat niet mogelijk blijkt, dan zijn de artikelen 481 en volgende Rv van toepassing.

13.2.17. Proces-verbaal van verkoop roerende zaken (14.2.19)

Als de belastingschuldige te kennen geeft dat hij een afschrift van het proces-verbaal van verkoop wenst, wordt hem dit zo spoedig mogelijk toegezonden, met dien verstande dat de namen en woonplaatsen van de kopers onleesbaar zijn gemaakt.

13.2.18. Gegevensverstrekking omtrent beslag roerende zaken (14.2.20)

Als de belastingschuldige of een belanghebbende derde de ontvanger vraagt of een beslag nog ligt, dan verstrekt de ontvanger deze informatie tenzij het belang van de invordering zich daartegen verzet.

13.3. Administratief beslag op motorrijtuigen en aanhangwagens (14.2a)

1. De belastingdeurwaarder neemt zo nodig in het proces-verbaal van inbeslagneming van een motorrijtuig of aanhangwagen op de voet van artikel 442, eerste lid, Rv, een instructie op inzake het afgeven van het motorrijtuig of de aanhangwagen, als bedoeld in artikel 442, eerste lid, onder e, Rv. Daarin vermeldt de belastingdeurwaarder de plaats, datum en het tijdstip waarop het motorrijtuig of de aanhangwagen ingeleverd moet worden.

2. Als de geëxecuteerde het motorrijtuig of de aanhangwagen niet inlevert volgens de in het eerste lid bedoelde instructie, stelt de belastingdeurwaarder eenmalig opnieuw een inlevermoment vast en stelt hij de geëxecuteerde hiervan schriftelijk op de hoogte. De belastingdeurwaarder vermeldt in de schriftelijke kennisgeving in ieder geval de plaats, datum en het tijdstip waarop het motorrijtuig of de aanhangwagen ingeleverd moet worden.

13.4. Beslag op onroerende zaken (14.3)

13.4.1. Bewaring van in beslag genomen roerende zaken bij beslag onroerende zaken (14.3.1)

Als het beslag op een onroerende zaak mede omvat de in of op die zaak aanwezige bestanddelen of natuurlijke vruchten, geldt het volgende. De belastingdeurwaarder kan die bestanddelen of die vruchten wegvoeren om in bewaring te geven indien dit voor het behoud van die bestanddelen of vruchten noodzakelijk is. Het wegvoeren vindt niet plaats dan na daartoe verkregen toestemming van de ontvanger. Het bepaalde in artikel 14.2.9 is van overeenkomstige toepassing.

13.4.2. Nieuwe belastingschuld en beslag onroerende zaken (14.3.2)

Als de ontvanger voor een belastingschuld beslag op een onroerende zaak heeft gelegd, zal hij voor een nader opgekomen belastingschuld zoveel mogelijk opnieuw tot beslaglegging overgaan.

In gevallen waarin de ontvanger zelf de eerste beslaglegger is, gaat hij altijd tot beslaglegging over voor vorderingen van derden waarvan de invordering aan hem is opgedragen.

13.4.3. Verhuurde of verpachte onroerende zaken (14.3.3)

De ontvanger die beslag op de onroerende zaak heeft laten leggen en tevens de huur of pacht wil incasseren, doet hiervoor zoveel mogelijk een vordering ex artikel 19 van de wet onder de huurder of pachter. Er wordt in zo’n geval dus niet gehandeld als bedoeld in artikel 507, derde lid, Rv.

13.4.4. Voorwaarden van verkoop van onroerende zaken (14.3.4)

De ontvanger vraagt de notaris een afschrift van de veilingvoorwaarden die op de verkoop van toepassing zijn en hij treedt zo nodig in overleg over de inhoud van deze voorwaarden.

In overleg met de notaris wordt in de voorwaarden van verkoop bepaald dat de kosten van executie, toewijzing en eventuele rangregeling door de executant zullen worden voldaan uit de koopprijs en dat het tekort - als de koopprijs niet toereikend mocht zijn - door de executant zal worden aangezuiverd.

13.4.5. Opheffing van het beslag onroerende zaken (14.3.5)

Van de opheffing van een beslag op een onroerende zaak wordt schriftelijk mededeling gedaan aan de belastingschuldige. Als het beslag aan de huurder of pachter is betekend, ontvangt deze ook een schriftelijke mededeling.

Ook wordt van deze opheffing bij deurwaardersexploot mededeling gedaan aan de (eventuele) derde-eigenaar, aan alle (eventuele) hypotheekhouders en - indien van toepassing - aan de bewaarder.

13.5. Beslag onder derden (14.4)

13.5.1. Beslag op vordering van een derde (14.4.1)

In de artikelen 475 en volgende Rv is de mogelijkheid gegeven ten laste van de belastingschuldige beslag te leggen onder een derde. Als blijkt dat - na het afleggen van de buitengerechtelijke verklaring - de derde geen gelden of zaken onder zich heeft, dan blijkt het beslag nooit te hebben gelegen. De ontvanger stelt de derde hiervan op de hoogte.

Een belastingaanslag kan ook worden verhaald door het leggen van derdenbeslag op een vordering die formeel aan een ander dan de belastingschuldige toebehoort, dan wel op naam van die ander - bijvoorbeeld door een bank - wordt geadministreerd.

In het beslag-exploot (waarvan afschrift wordt gelaten aan de derde-beslagene) dat zowel aan de belastingschuldige als aan degene aan wie de vordering formeel toebehoort binnen acht dagen na het leggen van het beslag moet worden betekend, moet de ontvanger zoveel mogelijk aangeven op welke gronden hij de vordering die op naam van die ander is geadministreerd, meent te kunnen uitwinnen ter verhaal van een vordering op de belastingschuldige.

13.5.2. Bankbeslag en energietoeslag (14.4.1b)

Als de ontvanger bankbeslag legt ten laste van een belastingschuldige die op grond van artikel 35, vierde of vijfde lid, Pw, een energietoeslag heeft ontvangen, geldt het volgende.

Op schriftelijk verzoek van de belastingschuldige betaalt de ontvanger het door de bank op het bankbeslag afgedragen bedrag terug, tot maximaal het bedrag ter hoogte van het na de laatste eindafrekening van de energiekosten ontvangen toeslag (dit bedrag moet namelijk worden aangewend voor de eerstvolgende eindafrekening van de energiekosten).

13.5.3. Derdenbeslag of vordering ex artikel 19 (14.4.2)

Als naast een derdenbeslag ook een vordering op grond van artikel 19 van de wet mogelijk is, kiest de ontvanger voor het doen van een vordering.

13.5.4. Roerende zaken bij derden (14.4.3)

Als zich onder de derde roerende zaken van de belastingschuldige bevinden, wordt gehandeld overeenkomstig hetgeen is bepaald in artikel 14.2.8 (nr. in koptekst) van deze leidraad.

13.5.5. Plaats beslaglegging en derdenbeslag (14.4.4)

Aan de nauwkeurige vermelding in het exploot van beslag van de naam en de eventuele rechtsvorm van de derde wordt bijzondere aandacht geschonken. De situatie kan zich voordoen dat de derde een hoofdkantoor heeft en een of meerdere bijkantoren. In dat geval legt de belastingdeurwaarder het beslag zoveel mogelijk bij het hoofdkantoor dan wel het filiaal of bijkantoor dat bemoeienis heeft met de gelden of zaken waarop verhaal wordt gezocht.

In spoedeisende gevallen kan het beslag worden gelegd onder een ander filiaal of bijkantoor.

De executant kiest in alle gevallen domicilie bij de belastingdeurwaarder.

Als er aanleiding toe bestaat, kan de ontvanger de omvang van het beslag bij de beslaglegging beperken. Voor zover niet door een andere schuldeiser beslag is gelegd, kan de omvang ook op een later tijdstip nog worden beperkt. Van de beperking wordt in het beslagexploot of in een afzonderlijk geschrift aan de derde uitdrukkelijk melding gemaakt.

13.5.6. Derdenbeslag op een vordering waar geen beslagvrije voet voor geldt (14.4.5)

Als beslag is gelegd in een situatie als bedoeld in artikel 475e dan wel artikel 475f Rv en de belastingschuldige toont aan dat hij voor zijn levensonderhoud volledig afhankelijk is van de beslagen betalingen, dan past de ontvanger zonder rechterlijke tussenkomst de regeling van de beslagvrije voet toe als bedoeld in de artikelen 475b en 475d Rv. Indien de belastingschuldige kenbaar maakt dat de beslagvrije voet onjuist is vastgesteld, maar niet de juiste informatie verstrekt voor de goede vaststelling ervan, stelt de ontvanger hem in de gelegenheid om binnen een redelijke termijn alsnog de juiste informatie te verstrekken. Indien de belastingschuldige de juiste informatie binnen de door de ontvanger gestelde termijn aanlevert, herstelt de ontvanger de beslagvrije voet met ingang van de inhouding volgend op het moment waarop de belastingschuldige kenbaar maakte dat de beslagvrije voet onjuist was vastgesteld

13.5.7. Derdenbeslag en kosten van levensonderhoud (14.4.5a)

Wanneer de ontvanger derdenbeslag legt als gevolg waarvan de belastingschuldige niet meer kan voorzien in zijn levensonderhoud, verleent de ontvanger zijn medewerking aan (gedeeltelijke) opheffing van het beslag dan wel stelt hij een passend deel van het door de derde betaalde bedrag beschikbaar aan de belastingschuldige. De ontvanger verleent slechts medewerking onder voorwaarde dat de belastingschuldige voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij als gevolg van het beslag gedurende een bepaalde periode niet meer kan voorzien in de kosten van levensonderhoud. Voor de vaststelling van het passend deel gaat de ontvanger uit van de kosten van bestaan als bedoeld in artikel 16 van de regeling.

13.5.8. Vrij te laten bedrag en beslag onder derden bij geen adres in Nederland (14.4.5b)

Als de ontvanger bankbeslag legt ten laste van een belastingschuldige die op grond van de basisregistratie personen geen adres in Nederland heeft, geldt het volgende. Als de belastingschuldige inzicht geeft in zijn leefsituatie en aannemelijk maakt dat hij door het beslag onvoldoende middelen van bestaan overhoudt, kan hij de ontvanger verzoeken alsnog rekening te houden met het voor hem geldende vrij te laten bedrag. De ontvanger stelt in dat geval het voor de leefsituatie van de belastingschuldige geldende vrij te laten bedrag vast. De ontvanger betaalt het verschil tussen het initieel vastgestelde vrij te laten bedrag en het op verzoek vastgestelde vrij te laten bedrag aan de belastingschuldige. Dit doet de ontvanger nadat de bank op het beslag heeft afgedragen.

13.5.9. Toepassing 5%-regeling (14.4.5c)

De ontvanger past de zogeheten 5% regeling, bedoeld in artikel 475dc Rv, in beginsel niet toe bij het leggen van derdenbeslag. De ontvanger past die regeling alleen toe als is voldaan aan de voorwaarden van artikel 19, tweede lid, van de wet en artikel 19.1.7 of als de ontvanger van mening is dat de belangen van GBTwente worden geschaad als hij de 5%-regeling niet toepast.

13.5.10. Derdenbeslag op polis van levens- of spaarverzekering of lijfrente (14.4.9)

Bij een derdenbeslag op een polis van een levens- of spaarverzekering of lijfrente geldt - naast de voorschriften in artikel 479l en volgende Rv het volgende:

- De ontvanger stelt zich terughoudend op bij het leggen van derdenbeslag als er sprake is van een niet-bovenmatige oudedagsvoorziening;

- De ontvanger betrekt in zijn overwegingen de verhouding tussen de openstaande belastingschuld en de opbrengst bij afkoop of belening van de polis. Bij de bepaling van de opbrengst houdt de ontvanger rekening met het feit dat een (voortijdige) afkoop of belening van de polis in bepaalde gevallen wordt aangemerkt als een verboden handeling die tot negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen leiden als gevolg waarvan een aanslag in de inkomstenbelasting kan worden opgelegd;

- Als de netto-opbrengst van de polis minder dan € 2.500 bedraagt, de polis wordt afgekocht of het derdenbeslag is gelegd drie jaren voor de expiratiedatum, wint de ontvanger het derdenbeslag niet uit en gaat hij niet over tot afkoop of belening. In dat geval laat de ontvanger - in overleg met belastingschuldige - het beslag liggen tot de expiratiedatum;

- De omstandigheid dat het verzekerde bedrag pas na lange tijd tot uitkering komt, staat op zich een derdenbeslag niet in de weg;

- De belastingaanslagen waarvoor het derdenbeslag wordt gelegd moeten onherroepelijk vaststaan en in redelijkheid materieel verschuldigd worden geacht.

13.5.11. Retentierecht en derdenbeslag (14.4.10)

Als de derde-beslagene een retentierecht heeft op de zaken die door het derdenbeslag van de ontvanger zijn getroffen, dan kan de ontvanger op grond van artikel 6:30 BW overgaan tot betaling van het bedrag waarvoor het retentierecht geldt in afwachting van verrekening met de belastingschuldige. Het bedrag moet dan wel beduidend lager zijn dan de executiewaarde van de desbetreffende zaak.

13.5.12. Opheffing van het derdenbeslag (14.4.11)

Als de belastingschuldige er uitdrukkelijk om verzoekt of als de ontvanger dit wenselijk acht, wordt opheffing van het beslag bij deurwaardersexploot kenbaar gemaakt aan zowel de belastingschuldige als de derde.

In andere gevallen wordt van de opheffing schriftelijk kennis gegeven aan de derde-beslagene. De ontvanger zendt aan de belastingschuldige een afschrift van deze kennisgeving.

13.5.13. Onverschuldigde betaling en derdenbeslag (14.4.12)

Als een derde tegen de ontvanger een vordering uit onverschuldigde betaling instelt en de ontvanger aan deze vordering voldoet, wordt de belastingaanslag waarvoor het derdenbeslag is gelegd, geacht in zoverre niet te zijn voldaan.

De ontvanger kan de invordering van die aanslag dan ook hervatten alsof er geen derdenbeslag is gelegd.

13.5.14. Derdenbeslag onder de gemeente, de Staat, de ontvanger of een openbaar lichaam en het doen van verklaring (14.4.13)

Als derdenbeslag wordt gelegd onder de Staat, de ontvanger of een openbaar lichaam, dan is specificatie verplicht; er wordt in dit verband verwezen naar artikel 479 Rv.

De verplichting tot specificatie heeft niet tot doel het verhaal te belemmeren, maar de taak van de Staat, de ontvanger of het openbaar lichaam te verlichten. Dit betekent dat de verklaring in het kader van het derdenbeslag zich niet moet beperken tot de ex artikel 479 Rv genoemde vermogensbestanddelen, maar zich ook moet uitstrekken tot alles wat de geëxecuteerde te vorderen heeft van de Staat, de ontvanger of het openbaar lichaam en wat bij de Staat, de ontvanger of het openbaar lichaam bekend was op het moment van beslaglegging.

13.6. Beslag op schepen (14.5)

13.6.1. Beletten van het vertrek van het schip (14.5.1)

De belastingdeurwaarder kan een bewaarder aanstellen en de nodige maatregelen nemen om het vertrek van het schip te beletten. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het 'aan de ketting leggen' van het schip. Zo nodig voorziet de belastingdeurwaarder zich - na daartoe overleg te hebben gepleegd met de ontvanger - van deskundige bijstand. De kosten van deze bijstand komen voor rekening van de belastingschuldige.

In daartoe aanleiding gevende gevallen kan het feitelijk gebruik van het schip weer aan de belastingschuldige worden gelaten, bijvoorbeeld wanneer ter voorkoming van een executoriale verkoop door de belastingschuldige een voorstel tot minnelijke afdoening is gedaan en dit voorstel voor de ontvanger - gelet op de omstandigheden - aanvaardbaar is.

In ieder geval zal een minnelijke afdoening moeten passen in het bij artikel 25 (nr. in koptekst) van deze leidraad geformuleerde uitstelbeleid.

13.6.2. De executie van schepen (14.5.2)

Tenzij een andere wijze van verkoop is toegestaan of voorgeschreven gebeurt de executoriale verkoop van een schip ten overstaan van een bevoegde notaris.

De verkoop van een buitenlands zeeschip kan ook plaatsvinden ten overstaan van de rechtbank. Van deze mogelijkheid zal met name gebruik moeten worden gemaakt als het land van herkomst de verkoop door een notaris niet erkent.

De executie van niet te boek gestelde schepen gebeurt op dezelfde wijze als de executie van andere roerende zaken die geen registergoederen zijn. Om een zo hoog mogelijke opbrengst te verkrijgen, kan de ontvanger een andere belastingdeurwaarder dan de belastingdeurwaarder die met de verkoop is belast, opdragen voor rekening van GBTwente te bieden. De ontvanger geeft deze belastingdeurwaarder zo nodig nadere aanwijzingen.

13.6.3. Afgelasting van de verkoop van een schip (14.5.3)

Als een aangekondigde verkoop van een schip om enigerlei reden geen doorgang kan vinden, dan draagt de ontvanger er zorg voor dat de aanplakbiljetten onmiddellijk worden verwijderd. Hij treft ook voor op andere wijze gedane aankondigingen dienovereenkomstige maatregelen.

Als de belastingschuldige niet van de afgelasting op de hoogte is, dan wordt hem hiervan onverwijld schriftelijk en gemotiveerd mededeling gedaan. Als verwacht mag worden dat deze mededeling de belastingschuldige niet meer voor het aangekondigde tijdstip van verkoop bereikt, dan stelt de ontvanger hem zo mogelijk op een andere wijze in kennis.

13.6.4. Deskundige hulp en beslag op schepen (14.5.4)

Als bij een executie deskundige hulp is gewenst, kan de ontvanger een makelaar of een andere ter zake kundige inschakelen.

13.6.5. Opheffing van het beslag op schepen (14.5.5)

Van de opheffing van het beslag wordt schriftelijk mededeling gedaan aan de belastingschuldige. Ook wordt - ingeval van te boek gestelde schepen - van de opheffing bij deurwaardersexploot mededeling gedaan aan de ingeschreven schuldeisers.

14. Verzet tegen tenuitvoerlegging dwangbevel (artikel 17)

Als de belastingschuldige zich in rechte verzet tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel, houdt de ontvanger de (verdere) tenuitvoerlegging van het dwangbevel aan, tenzij:

- de gronden van het verzet naar het oordeel van de ontvanger kansloos zijn, en;

- de belangen van GBTwente zich verzetten tegen schorsing van de tenuitvoerlegging

Als het aanslagbiljet, de aanmaning of het afschrift van het per post betekende dwangbevel aan een onjuist adres is verzonden en daarom de belastingschuldige niet heeft bereikt, is verzet mogelijk.

15. Doen van een vordering (artikel 19)

In aansluiting op artikel 19 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

- de algemene regels over het doen van een vordering;

- de faillissementsvordering;

- vorderingen met betrekking tot periodieke uitkeringen;

- de overheidsvordering, bedoeld in artikel 19, vierde lid, van de wet;

- de betalingsvordering, op grond van artikel 19, eerste lid, van de wet.

15.1. Vordering algemeen (19.1)

Als het doen van een vordering rechtens mogelijk is, wordt mede ter besparing van kosten aan dit eenvoudige invorderingsmiddel de voorkeur gegeven boven derdenbeslag.

Ingeval van twijfel of degene aan wie de vordering zou moeten worden gericht wel houder van penningen is, moet al naar gelang de omstandigheden worden beoordeeld of het leggen van derdenbeslag de voorkeur verdient.

15.1.1. Bekendmaking vordering (19.1.1)

De ontvanger maakt de vordering bekend door toezending van de beschikking aan degene aan wie de vordering is gedaan en aan de belastingschuldige.

Als de ontvanger dat wenselijk acht, kan hij de vordering ook aan genoemde personen laten betekenen door de belastingdeurwaarder. Bij de betekening van een vordering handelt de belastingdeurwaarder overeenkomstig de voor betekening van exploten geldende regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Voor de betekening brengt de belastingdeurwaarder geen kosten in rekening.

15.1.2. Voldoen aan de vordering (19.1.2)

Als de derde betaalt op een vordering die betrekking heeft op twee of meer belastingaanslagen heeft hij niet het recht om aan te geven ter voldoening van welke belastingaanslag de betaling strekt.

15.1.3. Niet voldoen aan de vordering (19.1.3)

Derdenbeslag wordt alleen gelegd als aan de vordering ten onrechte niet is voldaan, dan wel de derde hierop ten onrechte niet heeft gereageerd. Hiervan is zeker sprake als blijkt dat het uitblijven van het voldoen aan de vordering te wijten is aan de derde.

Als de ontvanger in verband met de kosten of om andere redenen derdenbeslag niet opportuun acht, wordt daarvan afgezien en wordt de vordering ingetrokken.

Als wordt overgegaan tot het leggen van derdenbeslag wordt in het beslagexploot melding gemaakt van de vordering die aan het beslag is voorafgegaan en van de datum waarop die vordering is gedaan.

15.1.4. Intrekken van een vordering (19.1.4)

Zodra een vordering om enigerlei reden niet langer hoeft te worden gehandhaafd, trekt de ontvanger deze bij beschikking in.

De ontvanger maakt deze beschikking bekend aan degene aan wie de vordering is gedaan.

15.1.5. Vermindering of vernietiging van de belastingaanslag in relatie tot vordering (19.1.5)

Als een derde op vordering van de ontvanger betaalt en naderhand vermindert of vernietigt de inspecteur de belastingaanslag, dan wordt de hieruit voortvloeiende teruggaaf verrekend of uitbetaald aan de belastingschuldige.

15.1.6. Doorbreken beslagverboden en vordering (19.1.6)

Bij de toepassing van artikel 19, eerste lid, van de wet (het vereenvoudigd beslag op vorderingen van de belastingschuldige op derden) bestaat onder voorwaarden de mogelijkheid een wettelijk beslagverbod gedeeltelijk te negeren.

De vordering waarbij een beroep wordt gedaan op de verruimde beslagmogelijkheid vindt steeds separaat plaats en wordt vooraf schriftelijk aangekondigd aan de belastingschuldige, onder vermelding van het bijzondere karakter daarvan.

De vordering kan niet plaatsvinden voor kinderbijslag onder welke benaming dan ook. In voorkomend geval wordt voor de toepassing van de verruimde beslagmogelijkheid uitgegaan van het maximale bereik: een tiende deel van het bedrag dat op grond van de wet niet vatbaar is voor beslag.

De ontvanger zal de zogeheten 5% regeling niet gelijktijdig toepassen met de regeling, bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de wet.

15.1.7. Toepassing 5%-regeling (19.1.6a)

De ontvanger past de zogeheten 5%-regeling, bedoeld in artikel 475dc Rv, in beginsel niet toe bij het doen van een vordering als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de wet. De ontvanger past die regeling alleen toe als is voldaan aan de voorwaarden van artikel 19, tweede lid, van de wet en artikel 19.1.7 of als hij van mening is dat de belangen van GBTwente worden geschaad als hij de 5%-regeling niet toepast.

15.1.8. Notoire wanbetaler en vordering (19.1.7)

In afwijking in zoverre van artikel 19, tweede lid, van de wet vindt de vordering waarbij de doorbreking van een wettelijk beslagverbod wordt ingeroepen slechts plaats indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:

a. op het tijdstip waarop de vordering plaats vindt heeft de belastingschuldige meer dan één aanslag onbetaald gelaten;

b. de enige of laatste betalingstermijn van deze aanslagen is op het tijdstip waarop de vordering plaats vindt met ten minste twee maanden overschreden;

c. de belastingschuldige komt niet voor uitstel van betaling of kwijtschelding in aanmerking omdat hij, naar de ontvanger bekend is, beschikt over voldoende vermogen of voldoende betalingscapaciteit om de belastingaanslagen te voldoen.

15.1.9. Vordering ten laste van de echtgenoot (19.1.8)

Als de echtgenoot van de belastingschuldige recht heeft op gelden, penningen of een vordering heeft op een derde die in de huwelijksgemeenschap vallen, dan kan de ontvanger een vordering ten laste van de echtgenoot doen. Als de vordering ziet op een belastingschuld die niet tot de gemeenschap behoort, beperkt de ontvanger zijn vordering tot de helft van het voor beslag vatbare deel van de vordering op de derde. Deze beperking geldt niet als de echtgenoot instemt met verhaal op het geheel. De bekendmaking van de vordering dient zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen acht dagen na het doen van de vordering, te geschieden aan de belastingschuldige en de echtgenoot afzonderlijk. Voor zover het periodieke uitkeringen betreft die onder de opsomming van artikel 19, eerste lid, van de wet vallen, past de ontvanger de beslagvrije voet toe alsof de echtgenoot de belastingschuldige is. Voor zover de vordering wordt gedaan op een vordering die de echtgenoot van de belastingschuldige heeft op een betaaldienstverlener, is het bepaalde in artikel 1cbis.2 van de regeling van overeenkomstige toepassing.de beslagvrije voet toe alsof de echtgenoot de belastingschuldige is.

15.2. De faillissementsvordering (19.2)

15.2.1. Aan te melden schulden in faillissement (19.2.1)

In een faillissement vallen de belastingschulden voor zover zij materieel zijn ontstaan vóór de dag van de faillietverklaring dan wel materieel zijn ontstaan na de faillietverklaring, maar voortvloeien uit een al bestaande rechtsverhouding van voor de faillietverklaring. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de materiële belastingschuld ontstaat overeenkomstig de bepalingen in de belastingverordening. Belastingschulden ontstaan vanaf de datum van het faillissement die niet voortvloeien uit een al bestaande rechtsverhouding van voor de faillietverklaring, zijn niet verifieerbaar en moeten eventueel als boedelschulden worden aangemeld.

De ontvanger splitst de belastingaanslag naar tijdsevenredigheid of tijdstip en doet twee aparte vorderingen:

- één voor het gedeelte dat ter verificatie kan worden aangemeld;

- één voor het gedeelte dat als boedelschuld kan worden aangemerkt.

15.2.2. Belastingschulden ontstaan gedurende een surseance zijn boedelschulden in faillissement (19.2.2)

Belastingschulden die materieel zijn ontstaan gedurende de periode van een surseance van betaling die aan het faillissement voorafgaat, kunnen op grond van artikel 249 FW worden beschouwd als boedelschulden in het faillissement.

Het bepaalde in artikel 19.2.1 (nummering in de koptekst) van de leidraad is op deze schulden en de belastingaanslagen die hierop betrekking hebben op soortgelijke wijze van toepassing.

15.2.3. Opkomen in faillissement (19.2.3)

Van de bevoegdheid om van de curator dadelijke voldoening aan de vordering te verlangen maakt de ontvanger geen gebruik, tenzij bijzondere omstandigheden met het oog op het belang van de invordering daartoe noodzaken.

In alle gevallen waarin de ontvanger in het faillissement opkomt, vermeldt hij in de vordering dat hij aanspraak maakt op eventuele voorrang. Als de curator tijdens het faillissement materieel ontstane belastingschulden die als boedelschuld kunnen worden aangemerkt, ten onrechte niet voldoet, dan wendt de ontvanger zich in beginsel eerst tot de curator om langs minnelijke weg alsnog voldoening te bewerkstelligen.

Als dit niet leidt tot een bevredigende oplossing, wendt de ontvanger zich met zijn grieven tot de rechter-commissaris. In het uiterste geval kan de ontvanger zich rechtstreeks verhalen op de boedel.

15.3. Vorderingen met betrekking tot periodieke uitkeringen (19.3)

15.3.1. Overwegen van vordering op periodieke uitkeringen (19.3.1)

Bij de beoordeling van de vraag of een vordering wordt gedaan met betrekking tot een periodieke uitkering, is doorslaggevend het feit dat de vordering een bijzonder invorderingsinstrument betreft waarmee een doelmatige en doeltreffende invordering van belastingschulden is beoogd.

Dit betekent dat de vordering in beginsel de voorkeur verdient boven andere invorderingsmaatregelen waarbij het dwangbevel ten uitvoer wordt gelegd door middel van beslag. Als het invordering van zeer geringe bedragen betreft, bestaat er aanleiding eerst andere invorderingsmaatregelen te proberen alvorens de derde via de vordering te betrekken.

15.3.2. Vooraankondiging van vordering op periodieke uitkeringen (19.3.2)

Als de ontvanger het dwangbevel per post heeft betekend en de invordering vervolgt door een vordering onder de werkgever of door een andere vordering op een periodieke uitkering waaraan een beslagvrije voet is verbonden, is hij verplicht de belastingschuldige vooraf schriftelijk in kennis te stellen van zijn voornemen een vordering te doen.

De ontvanger doet de vooraankondiging niet eerder dan nadat vier dagen zijn verstreken na de datum waarop hij het afschrift van het dwangbevel met bevel tot betaling ter post heeft bezorgd.

15.3.3. Beslagvrije voet en vordering op periodieke uitkeringen (19.3.3)

Als een vordering wordt gedaan op periodieke uitkeringen waarvoor geen beslagvrije voet geldt en de belastingschuldige toont aan dat hij voor zijn levensonderhoud volledig afhankelijk is van deze uitkeringen, dan past de ontvanger de artikelen 475b en 475d Rv475d tot en met 475e Rv toe.

In dat geval geldt de vordering nog slechts voor het gedeelte waarmee de periodieke uitkering de beslagvrije voet overtreft. Hetzelfde geldt bij vorderingen ten laste van een belastingschuldige die niet in Nederland woont of vast verblijft.

15.3.4. Beslagvrije voet voor belastingschuldige zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland (19.3.4)

Als de ontvanger een vordering doet op een periodieke uitkering waaraan een beslagvrije voet is verbonden, ten laste van een belastingschuldige van wie geen woon- of verblijfadres bekend is, stelt hij de beslagvrije voet vast overeenkomstig artikel 475da, vierde lid, Rv. Zodra de ontvanger bekend wordt met het feit dat de belastingschuldige in Nederland woont of een vaste verblijfplaats heeft, stelt de ontvanger alsnog de juiste beslagvrije voet vast en past deze toe vanaf de eerstvolgende inhouding, dus zonder terugwerkende kracht. Het laatste geldt niet als de belastingschuldige kan aantonen dat het ontbreken van het adresgegeven niet aan hem te wijten is.

15.3.5. Belastingschuldige woont in buitenland en beslagvrije voet (19.3.5)

Als de belastingschuldige buiten Nederland een vaste woon- of verblijfplaats heeft, stelt de ontvanger overeenkomstig artikel 475da, vierde lid, Rv de beslagvrije voet vast bij het doen van een vordering op een periodieke uitkering waaraan een beslagvrije voet is verbonden. Na de vooraankondiging van de vordering kan de belastingschuldige door middel van het aanleveren van informatie de ontvanger op de hoogte stellen over zijn leefsituatie en bronnen van inkomsten. Als de belastingschuldige aantoont wat zijn leefsituatie en inkomen is, stelt de ontvanger op basis van de verstrekte informatie de beslagvrije voet vast. Als de belastingschuldige geen inzicht verschaft of onduidelijkheid blijft bestaan over zijn leefsituatie en inkomstenbronnen blijft de ontvanger uitgaan van de beslagvrije voet overeenkomstig artikel 475da, vierde lid, Rv.

Eventuele periodieke inkomsten die de belastingschuldige uit zijn woonland geniet, komen in mindering op de beslagvrije voet. Indien de belastingschuldige kenbaar maakt dat de beslagvrije voet onjuist is vastgesteld, maar niet de juiste informatie verstrekt voor de goede vaststelling ervan, stelt de ontvanger hem in de gelegenheid om binnen een redelijke termijn alsnog de juiste informatie te verstrekken. Indien de belastingschuldige de juiste informatie binnen de door de ontvanger gestelde termijn aanlevert, herstelt de ontvanger de beslagvrije voet met ingang van de inhouding volgend op het moment waarop de belastingschuldige kenbaar maakte dat de beslagvrije voet onjuist was vastgesteld.

Als de belastingschuldige buiten Nederland een vaste woon- of verblijfplaats heeft, kan hij uit Nederland een periodieke uitkering genieten die in het woonland belast is op grond van een overeenkomst inzake voorkoming van dubbele belasting. In dat geval wordt op verzoek van de belastingschuldige het beslag op de periodieke uitkering beperkt met de belasting die in het woonland over die uitkering verschuldigd is. De belastingschuldige moet bij zijn verzoek gegevens overleggen waaruit deze belasting blijkt.

15.3.6. Periodieke uitkeringen onder de bijstandsnorm (19.3.7)

Periodieke uitkeringen kunnen lager zijn dan de bijstandsnorm omdat de betrokkene in natura geniet wat een bijstandsgerechtigde uit de bijstandsnorm geacht wordt te betalen.

In een dergelijk geval vermindert de ontvanger de beslagvrije voet met het bedrag dat aan deze genietingen in natura kan worden toegerekend.

15.3.7. Toepassing beslagvrije voet bij AOW-gerechtigden (19.3.9)

De ontvanger kan ten laste van in Nederland woonachtige belastingschuldigen die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, een vordering doen op een periodieke uitkering waaraan een beslagvrije voet is verbonden. Hierbij houdt hij rekening met de hoogste beslagvrije voet die op grond van artikel 475da, eerste lid, Rv, geldt voor de leefsituatie van de belastingschuldige.

15.4. De overheidsvordering (19.4)

De bepalingen zoals opgenomen in afdeling Ibis - Betalingsvordering en Overheidsvordering - van de regeling worden onverkort toegepast door GBTwente.

Beslagvrije voet en overheidsvordering

Als de belastingschuldige aannemelijk maakt dat hij vanwege de toepassing van de overheidsvordering, bedoeld in artikel 19, vierde lid, van de wet, een lager bedrag aan bestaansmiddelen overhoudt dan overeenkomt met de voor hem geldende beslagvrije voet, maakt de ontvanger de overheidsvordering op verzoek van de belastingschuldige in zoverre ongedaan met inachtneming van hetgeen hierna volgt. Bij het verzoek verstrekt de belastingschuldige naast de gegevens die van belang zijn voor de vaststelling van de beslagvrije voet een overzicht van de banktegoeden, waaronder begrepen spaartegoeden, waarover de belastingschuldige onmiddellijk na de overheidsvordering kon beschikken. Ongedaanmaking blijft beperkt tot de laatste overheidsvordering voorafgaand aan het verzoek van de belastingschuldige. Als sprake is van een belastingschuldige als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de wet, berekent de ontvanger de beslagvrije voet met inachtneming van het bepaalde in artikel 19, eerste lid, laatste volzin van de wet. Het bepaalde in artikel 19.1.7 (nr. in koptekst) van deze leidraad is hierbij van toepassing. Voordat de ontvanger tot teruggaaf overgaat, gaat hij na of de belastingschuldige op het moment dat de overheidsvordering is gedaan, beschikte over banktegoeden, waaronder begrepen spaartegoeden. Als het totaal van de banktegoeden waarover de belastingschuldige onmiddellijk na de overheidsvordering kon beschikken groter is dan de voor hem geldende beslagvrije voet, vermindert de ontvanger de teruggaaf met het meerdere.

15.5. Vrij te laten bedrag en betalingsvordering bij geen adres in Nederland (19.5)

Als de belastingschuldige op grond van de basisregistratie personen geen adres in Nederland heeft en geen vaste woon- of verblijfplaats buiten Nederland heeft, stelt de ontvanger een vrij te laten bedrag vast, als bedoeld in artikel 1cbis.2, tweede lid, van de regeling. In het geval de belastingschuldige buiten Nederland een vaste woon- of verblijfplaats heeft, stelt de ontvanger geen vrij te laten bedrag vast.

De belastingschuldige, zijnde een natuurlijk persoon, bij wie de ontvanger een betalingsvordering doet, kan een verzoek indienen als bedoeld in artikel 1cbis.2 van de regeling. Indien de belastingschuldige in dit verzoek aantoont wat zijn leefsituatie is, stelt de ontvanger alsnog het (volledige) voor de leefsituatie van de belastingschuldige geldende vrij te laten bedrag vast en stelt dit beschikbaar aan de belastingschuldige nadat op de vordering is afgedragen, ten hoogste tot het verschil tussen het eerder vastgestelde vrij te laten bedrag en het na het verzoek vastgestelde vrij te laten bedrag.

15.6. Vordering en energietoeslag (19.6)

Als de ontvanger bij een belastingschuldige die op grond van artikel 35, vierde of vijfde lid, Pw, een energietoeslag heeft ontvangen, een overheidsvordering doet of een betalingsvordering doet, geldt het volgende.

Op schriftelijk verzoek van de belastingschuldige betaalt de ontvanger het daarop afgedragen bedrag terug, tot maximaal het na de laatste eindafrekening van de energiekosten ontvangen toeslag (dit bedrag moet namelijk worden aangewend voor de eerstvolgende eindafrekening van de energiekosten).

16. Derden die de eigendom pretenderen van inbeslaggenomen zaken (Bodemrecht artikel 22)

16.1. Algemeen (Werkingssfeer en reikwijdte bodemrecht - 22.1)

Derden die de eigendom pretenderen van inbeslaggenomen roerende of onroerende zaken, kunnen hun rechten op die zaken - op de voet van de artikelen 456 respectievelijk 538 en volgende Rv - geldend maken. Op grond van artikel 435 Rv kunnen derden zich ook tegen het beslag verzetten.

Onafhankelijk hiervan kunnen derden die geheel of gedeeltelijk recht menen te hebben op roerende zaken waarop voor een belastingschuld beslag is gelegd, hun bezwaren tegen de beslaglegging van die zaken in de administratieve sfeer door middel van een beroepschrift voorleggen aan het college.

Met derden worden hier niet alleen bedoeld degenen die zich op een eigendomsrecht beroepen, maar ook degenen die een beperkt recht op de zaak menen te hebben. Een tijdig ingediend beroepschrift op de voet van artikel 22, eerste lid, van de wet schort de executie van rechtswege op.

Artikel 22, derde lid, van de wet ontneemt derden de mogelijkheid van verzet in rechte tegen de inbeslagneming van de in dat artikel bedoelde zaken en genoemde belastingaanslagen. Dit noemt men het bodemrecht van de fiscus. Dit voorrecht kan de ontvanger van GBTwente niet toepassen.

16.2. Overbetekening (Bodembeslag) aan derde van het beslag (22.3)

Als de ontvanger bekend is met de omstandigheid dat zaken mogelijk in eigendom toebehoren aan een derde, dan is hij op grond van artikel 435, derde lid, Rv verplicht bij beslaglegging op die zaken, dit beslag binnen acht dagen na de beslaglegging aan die derde te doen betekenen door de belastingdeurwaarder.

Bij deze overbetekening moet de derde schriftelijk worden gemeld dat hij de mogelijkheid heeft een beroepschrift tegen de inbeslagneming te richten aan het college.

De ontvanger gaat onmiddellijk tot betekening aan de derde over als hij op enig later tijdstip - maar vóór de geplande verkoopdatum - kennis krijgt van het feit dat de in beslag genomen zaken mogelijk eigendom zijn van die derde. Als tussen het moment van de betekening aan de derde en de vastgestelde verkoopdatum minder dan acht dagen liggen, gaat de ontvanger over tot het vaststellen van een nieuwe verkoopdatum.

16.3. Verzet en beroep door derde tegen beslag (22.8)

Als uit een verzetschrift ex artikel 435, derde lid, Rv blijkt dat de derde geen eigenaar is van de zaken genoemd in dat verzetschrift, of voor de ontvanger anderszins duidelijk is dat de derde geen eigenaar is van de betreffende zaken, dan vindt executie van die zaken in beginsel doorgang.

Als de derde een schriftelijke mededeling ex artikel 435, derde lid, Rv heeft gedaan, heft de ontvanger het beslag op als zonder meer duidelijk is dat het zaken betreft waarop de ontvanger geen verhaal kan nemen.

In de overige gevallen zendt de ontvanger de schriftelijke mededeling door naar het college. Als ook het college geen aanleiding ziet aan het verzet tegemoet te komen, dan stuurt de ontvanger de stukken door naar een advocaat met het verzoek een procedure aan te spannen om een executoriale titel tegen de derde te verkrijgen.

Een verzet op de voet van artikel 456 Rv tegen de verkoop van roerende zaken schort de voortgang van de executie niet van rechtswege op.

Niettemin schort de ontvanger de invordering in het algemeen op en neemt hij geen onherroepelijke maatregelen, tenzij naar het oordeel van de ontvanger het opschorten van de invordering belangen van GBTwente schaadt.

Het beroepschrift ex artikel 22 van de wet moet worden ingediend bij de ontvanger. Een beroepschrift kan niet meer worden ingediend als het beslag is opgeheven of vervallen.

Als toch een beroepschrift wordt ingediend, dan zal het college dit beroepschrift niet in behandeling nemen omdat het beslag niet meer ligt.

Onverminderd het bepaalde in artikel 22 van de wet geldt voor de beroepsfase dat als uit een beroepschrift niet duidelijk blijkt waarop het beroep is gebaseerd, de ontvanger de indiener verzoekt om het beroepschrift binnen een redelijke termijn (nader) te motiveren. De ontvanger wijst de indiener op een mogelijke niet-ontvankelijkverklaring bij het niet voldoen aan de motiveringsplicht.

Een beroepschrift dat te laat is ingediend - maar dat betrekking heeft op een beslag dat nog steeds ligt - zal het college niet ontvankelijk verklaren, tenzij hij van oordeel is dat de indiener niet in verzuim is geweest.

Een beroepschrift dat in verband met te late indiening niet-ontvankelijk is verklaard, zal het college ambtshalve in behandeling nemen. De ontvanger schort in het algemeen eveneens de verkoop op - ongeacht de eventuele wettelijke noodzaak daartoe - als een tijdig ingediend beroepschrift niet op alle inbeslaggenomen zaken betrekking heeft.

Als de belanghebbende zich met zijn bezwaren tot de ontvanger wendt voordat hij een beroepschrift indient of een procedure aanspant, dan wijst de ontvanger de belanghebbende op de mogelijkheid een beroepschrift tot het college te richten. Als de ontvanger in dit stadium met de belanghebbende tot een oplossing kan komen, verdient dit uiteraard aanbeveling. In geval van leasing geldt echter dat de ontvanger een beslag niet opheft dan na overleg met het college.

Het college motiveert de beslissing ook als sprake is van een te laat ingediend beroepschrift. Het college zendt zijn beslissing op een ontvankelijk verklaard beroepschrift aan de ontvanger. De ontvanger draagt zorg voor onmiddellijke betekening van de beslissing aan de derde, aan de belastingschuldige of hun gemachtigden en - zo nodig - aan de bewaarder. Voor de betekening van de beslissing van het college worden geen kosten in rekening gebracht.

Een beslissing op een niet-ontvankelijk verklaard beroepschrift wordt hetzij door het college rechtstreeks aan de adressant of zijn gemachtigde en zo nodig aan de bewaarder gezonden, hetzij op verzoek van het college betekend op de wijze die geldt voor een ontvankelijk verklaard beroepschrift.

Als het gewenst is dat de zaken - in afwachting van de beslissing op het beroepschrift - spoedig worden verkocht, dan kan de ontvanger na overleg met het college erin toestemmen dat de verkoop door de derde gebeurt mits de opbrengst - die in de plaats van de zaken treedt - in afwachting van de beslissing bij de ontvanger wordt gedeponeerd.

De situatie kan zich voordoen dat de ontvanger uit het ingediende bezwaarschrift niet kan opmaken of is beoogd administratief beroep in te stellen op grond van artikel 22 eerste lid, van de wet dan wel verzet aan te tekenen op grond van artikel 435, derde lid, Rv.

Als dat het geval is, nodigt de ontvanger de derde uit zich daarover binnen tien dagen uit te laten. Als de derde niet reageert, wordt het geschrift aangemerkt als een beroepschrift ex artikel 22, eerste lid, van de wet.

Als de derde zowel een beroepschrift ex artikel 22, eerste lid, van de wet indient als een schriftelijke mededeling doet als bedoeld in artikel 435, derde lid, Rv, dan zendt de ontvanger eerst het beroepschrift ter behandeling aan het college, voordat hij het verzet ex artikel 435, derde lid, Rv behandelt.

17. Verrekening (artikel 24)

In aansluiting op artikel 24 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

- wanneer verrekening;

- betwiste schuld en verrekening;

- reikwijdte van de verrekening;

- bekendmaking verrekening;

- instemmingsregeling bij cessie en verpanding.

17.1. Wanneer verrekening (24.1)

De verrekening vindt niet van rechtswege plaats. De ontvanger bepaalt of al dan niet tot verrekening wordt overgegaan.

Als de belastingschuldige de ontvanger verzoekt een bepaalde belastingteruggaaf of een ander uit te betalen bedrag met een bepaalde openstaande aanslag of andere vordering te verrekenen, dan willigt de ontvanger dit verzoek altijd in.

Dit geldt ook als het verzoek wordt gedaan nog voordat de teruggaaf is geformaliseerd of het uit te betalen bedrag is vastgesteld. In dat geval schort de ontvanger de invordering echter niet zonder meer op. Zo nodig kan de belastingschuldige om uitstel van betaling in verband met de te verwachten teruggaaf respectievelijk het te verwachten uit te betalen bedrag verzoeken (zie artikel 25.3 - nr. in koptekst - van deze leidraad).

17.2. Betwiste schuld en verrekening (24.2)

In het algemeen gaat de ontvanger niet tot verrekening over met een te betalen bedrag dat de belastingschuldige betwist en waarvoor de ontvanger uitstel van betaling heeft verleend op grond van deze leidraad.

De ontvanger kan wel verrekenen als de financiële situatie van de belastingschuldige zodanig is dat vrees voor onverhaalbaarheid bestaat.

17.3. Reikwijdte van de verrekening (24.3)

Ondanks het feit dat de wet én de Gemw daartoe wel de mogelijkheid biedt, worden uit te betalen bedragen niet automatisch verrekend met aanslagen die (nog) niet invorderbaar zijn. Dit laat onverlet dat de ontvanger bevoegd is om in gevallen binnen de betalingstermijn te verrekenen.

Als sprake is van automatische incassobetaling zal de ontvanger altijd tot verrekening overgaan.

17.4. Bekendmaking verrekening (24.4)

Verrekening van een uit te betalen bedrag door de ontvanger gebeurt bij beschikking. De beschikking wordt aan de belastingschuldige bekendgemaakt door toezending of uitreiking van een kennisgeving.

Het achterwege laten van de bekendmaking heeft niet tot gevolg dat de verrekening nietig is.

17.5. Instemmingsregeling bij cessie en verpanding (24.6)

17.5.1. Geen verrekening bij instemming cessie of verpanding (24.6.1)

In artikel 24, vierde lid, van de wet is een instemmingsregeling opgenomen die verrekening uitsluit als de ontvanger instemt met cessie (artikel 3:94 BW) of stille verpanding (artikel 3:239 BW) van een uit te betalen bedrag.

Als de ontvanger niet heeft ingestemd, kan hij tot verrekening met openstaande schulden overgaan ook al is de cessie of verpanding aan hem meegedeeld. De ontvanger verrekent het uit te betalen bedrag met de

belastingschulden die openstaan op het moment van formalisering van het uit te betalen bedrag.

Bij openbare verpanding van een uit te betalen bedrag geldt geen instemmingsregeling.

17.5.2. Mogelijkheid van cessie of verpanding uit te betalen bedragen (24.6.2)

Cessie of stille verpanding van een uit te betalen bedrag is mogelijk mits dit bedrag voldoende bepaald is omschreven.

Stille verpanding is mogelijk vanaf het moment dat de aanspraak op teruggaaf van het saldo van positieve en negatieve elementen van de belastingaanslag of de teruggaafbeschikking materieel vaststaat. Dit is op zijn vroegst het geval na het einde van het jaar of tijdvak waarop de teruggaaf betrekking heeft.

17.5.3. Instemming of weigering met een cessie of verpanding (24.6.3)

De weigering van een instemming met de cessie of verpanding heeft betrekking op de gehele cessie of verpanding. De instemming wordt niet gedeeltelijk verleend. Wel bestaat de mogelijkheid om een uit te betalen bedrag in gedeelten te cederen of te verpanden. De ontvanger moet dan bij iedere cessie of verpanding afzonderlijk beoordelen of hij daarmee instemt.

Instemming met een cessie of verpanding wordt alleen geweigerd als de ontvanger gegronde redenen heeft om aan te nemen dat instemmen met de cessie of verpanding zal kunnen leiden tot oninbaarheid dan wel onverhaalbaarheid van een ten tijde van de mededeling invorderbare belastingaanslag (of anderszins voor verrekening vatbare schuld) waarmee het uit te betalen bedrag zonder cessie of verpanding had kunnen worden verrekend. De weigering voorkomt aldus dat de invordering van deze aanslag wordt gefrustreerd. Deze situatie zal zich onder meer voordoen bij een belastingschuldige die bekend staat als een notoir slechte betaler.

Met nadruk wordt vermeld dat bij de beoordeling of met een cessie of verpanding moet worden ingestemd geen rekening wordt gehouden met materieel ontstane belastingschulden die nog niet zijn geformaliseerd in een belastingaanslag. De ontvanger is verplicht met een cessie of verpanding in te stemmen als op het tijdstip van de mededeling van de cessie of verpanding ten name van de belastingschuldige geen voor verrekening vatbare (en dus geformaliseerde) schuld invorderbaar is. In verband met het cessie- en verpandingsverbod van artikel 7b van de wet geldt dit niet voor uitbetalingen inkomstenbelasting.

De ontvanger maakt zijn beschikking aan de belastingschuldige en aan de derde - in dit geval de pandhouder of cessionaris - bekend door middel van een gedagtekende kennisgeving, waarbij de belastingschuldige op de mogelijkheid wordt gewezen bij het college beroep in te stellen.

17.5.4. Beroepsprocedure weigeren instemming cessie of verpanding en Awb (24.6.4)

Onverminderd het bepaalde in artikel 24 van de wet geldt met betrekking tot een beroepschrift waaruit niet direct duidelijk blijkt waarop het beroep is gebaseerd, dat de ontvanger de indiener verzoekt het beroepschrift binnen een redelijke termijn (nader) te motiveren. De ontvanger wijst de indiener op een mogelijke niet-ontvankelijkverklaring bij het niet voldoen aan deze motiveringsplicht.

17.5.5. Bekendmaking beschikking college bij cessie of verpanding (24.6.5)

De beschikking van het college op het beroepschrift wordt bekend gemaakt door toezending of uitreiking van de beschikking aan zowel de belastingschuldige als de derde, in dit geval de pandhouder of cessionaris.

17.5.6. Houding ontvanger bij procedure tegen weigeren instemming met cessie of verpanding (24.6.6)

De belastingschuldige kan zich tot de voorzieningenrechter wenden met het verzoek de ontvanger te verbieden de instemming te weigeren. Totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan, gaat de ontvanger niet tot verrekening over.

Als de rechter het verzoek afwijst, dan verrekent de ontvanger niet eerder dan nadat veertien dagen zijn verstreken na de dag van de uitspraak, tenzij tegen deze uitspraak hoger beroep is ingesteld.

Als de rechter het verzoek ook in hoger beroep afwijst, verrekent de ontvanger niet eerder dan nadat de uitspraak in hoger beroep onherroepelijk vaststaat.

18. Uitstel van betaling (artikel 25)

In aansluiting op artikel 25 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

- de algemene uitgangspunten van het uitstelbeleid;

- uitstel in verband met bezwaar tegen een belastingaanslag.

- uitstel in verband met een te verwachten uit te betalen bedrag;

- uitstel in verband met betalingsproblemen;

- betalingsregeling voor particulieren;

- betalingsregeling voor ondernemers;

- administratief beroep.

18.1. Algemene uitgangspunten uitstelbeleid (25.1)

18.1.1. Houding van de ontvanger tijdens behandeling verzoek om uitstel (25.1.1)

Gedurende de behandeling van het verzoek om uitstel van betaling handelt de ontvanger overeenkomstig het beleid dat wordt gevoerd als het verzoek is toegewezen.

Als er aanwijzingen zijn dat de belangen van GBTwente kunnen worden geschaad, kan de ontvanger ondanks het verzoek om uitstel wel invorderingsmaatregelen treffen.

18.1.2. Toewijzing van het verzoek om uitstel van betaling (25.1.2)

Bij toewijzing van het verzoek vermeldt de ontvanger de voorwaarden waaronder hij uitstel van betaling verleent in de beschikking.

18.1.3. Redenen afwijzing verzoek om uitstel (25.1.3)

Een verzoek om uitstel van betaling wordt in ieder geval afgewezen als:

a. het verzoek niet schriftelijk is ingediend, tenzij sprake is van een verzoek om uitstel als bedoeld in artikel 25.5.3 of 25.6.2d (nr. in koptekst)

b. de medewerking van de verzoeker aan GBTwente naar het oordeel van de ontvanger onvoldoende is;

c. onjuiste gegevens worden verstrekt;

d. de gevraagde gegevens niet (volledig) binnen de door de ontvanger daartoe gestelde termijn zijn verstrekt. Als de verstrekte gegevens onvolledig zijn, stelt de ontvanger de belastingschuldige in de gelegenheid de ontbrekende gegevens alsnog binnen twee weken te verstrekken;

e. de gevraagde zekerheid niet wordt gesteld ((zie artikel 25.1.13, 25.2.5, 25.5.2 en 25.6.2 (nr. in koptekst) van deze leidraad));

f. de waarde van vermogensobjecten in redelijkheid te gelde kan worden gemaakt teneinde daarmee de verschuldigde belasting te betalen;

g. de berekende betalingscapaciteit zodanig is dat de schuld direct voldaan kan worden;

h. de betalingsregeling zich over een voor de ontvanger onaanvaardbare termijn uitstrekt;

i. de betalingsproblemen structureel zijn en een betalingsregeling volgens de ontvanger geen uitkomst zal bieden;

j. sprake is van een verzoek om uitstel van betaling van een belastingaanslag in verband met betalingsmoeilijkheden en voorafgaande aan dat verzoek uitstel is genoten in verband met een bezwaar- of beroepsprocedure tegen die aanslag, terwijl gedurende die procedure betalingsmiddelen ter beschikking hebben gestaan, waarmee de belastingschuld kon worden betaald

k. als de belastingschuldige reeds eerder een regeling heeft genoten, maar deze niet is nagekomen;

l. als ter zake van de aanslag reeds een beslagopdracht (waaronder een opdracht tot betekening van een hernieuwd bevel tot betaling) naar de belastingdeurwaarder is uitgegaan dan wel door de belastingdeurwaarder reeds beslag is gelegd;

m. in geval van een vordering op grond van artikel 19 van de wet.

De ontvanger is niet verplicht de belastingschuldige in de gelegenheid te stellen zijn zienswijze naar voren te laten brengen voordat hij het verzoek om uitstel geheel of gedeeltelijk afwijst. Als het verzoek om uitstel wordt afgewezen, moet gemotiveerd worden waarom tot afwijzing van het verzoek is besloten. Daarbij moeten alle afwijzingsgronden worden genoemd; er kan niet worden volstaan met het noemen van de voornaamste afwijzingsgrond.

18.1.4. Redenen beëindigen uitstel (25.1.4)

Het uitstel wordt in ieder geval beëindigd als:

a. niet aan de voorwaarden wordt voldaan waaronder het uitstel is verleend;

b. tijdens de looptijd van het uitstel blijkt dat onjuiste gegevens zijn verstrekt;

c. de aanleiding tot uitstel van betaling is weggevallen;

d. de financiële omstandigheden van de belastingschuldige zodanig veranderen of zijn veranderd dat het naar het oordeel van de ontvanger onjuist is het uitstel te continueren;

e. de medewerking van de verzoeker aan GBTwente naar het oordeel van de ontvanger onvoldoende is;

f. zich een situatie voordoet zoals omschreven in artikel 10 van de wet en de ontvanger van mening is dat de verhaalbaarheid van de belastingschuld waarvoor uitstel is verleend, ernstig in gevaar komt;

g. belastingschuldige in staat van faillissement wordt verklaard, hem surseance van betaling wordt verleend of hij wordt toegelaten tot de wettelijke schuldsanering natuurlijke personen.

18.1.5. Beëindigen van een betalingsregeling met meer dan één termijn (25.1.5)

Als de belastingschuldige een betalingsregeling van meer dan één termijn niet nakomt, kan de ontvanger alvorens hij de regeling beëindigt, de belastingschuldige in de gelegenheid stellen om alsnog binnen veertien dagen de achterstand te voldoen.

18.1.6. Van rechtswege vervallen van een verleend uitstel (25.1.6)

Als de ontvanger uitstel heeft verleend tot een bepaald tijdstip en dit tijdstip is verstreken, dan is daardoor het uitstel van rechtswege vervallen.

Als het verzoek om uitstel van betaling schriftelijk is ingediend, stelt de ontvanger de belastingschuldige van het vervallen van het verleende uitstel schriftelijk op de hoogte onder opgaaf van reden.

18.1.7. Geen invordering tijdens verleend uitstel (25.1.7)

Tenzij in de leidraad anders is aangegeven, kan de ontvanger voor een belastingaanslag waarvoor hij uitstel van betaling heeft verleend, geen invorderingsmaatregelen nemen.

18.1.8. Na (afwijzen) uitstel veertien dagen wachttijd (25.1.8)

Als de ontvanger geen (verder) uitstel van betaling verleent of een verleend uitstel beëindigt, of als het college afwijzend heeft beslist op een ingediend beroepschrift tegen de afwijzing of beëindiging, dan wordt de vervolging in beginsel niet aangevangen of voortgezet binnen een termijn van veertien dagen na dagtekening van de beschikking. Hetzelfde geldt als het uitstel van betaling van rechtswege is vervallen en daarvan een mededeling is gedaan.

Een dergelijke mededeling blijft overigens achterwege als op telefonisch verzoek uitstel is verleend. In dat geval geldt de termijn van veertien dagen niet.

Verkorting of het niet verlenen van deze termijn vindt onder meer plaats als naar het oordeel van de ontvanger aanwijzingen bestaan dat door het niet onmiddellijk aanvangen of vervolgen van de invordering de belangen van GBTwente worden geschaad. Verder geldt deze termijn niet als een executieverkoop wordt opgeschort en in verband daarmee uitstel van betaling is verleend in samenhang met een prolongatieovereenkomst.

18.1.9. Zekerheid bij uitstel (25.1.13)

De ontvanger kan bij het verlenen van uitstel van betaling de voorwaarde stellen dat de belastingschuldige of een derde zekerheid stelt. Bij het stellen van zekerheid gaat de voorkeur uit naar zekerheden die op eenvoudige wijze kunnen worden gesteld, bewaakt en uitgewonnen.

Een aangeboden zekerheid in de vorm van een bezitloze verpanding van voorraden is in beginsel niet aanvaardbaar vanwege de aard van deze zekerheid. De ontvanger aanvaardt een bezitloze verpanding van voorraden slechts als aannemelijk is dat de belastingschuld niet kan worden betaald en andere zekerheidsvormen niet voorhanden zijn.

18.1.10. Tijdstip indiening verzoek om uitstel (25.1.14)

De ontvanger neemt een verzoek om uitstel van betaling altijd in behandeling, ongeacht het tijdstip van indiening en het stadium van de invordering.

De ontvanger wijst een verzoek om uitstel van betaling in verband met betalingsproblemen in het algemeen af als het verzoek is ingediend nadat aankondiging van een ten laste van de belastingschuldige te houden executoriale verkoop heeft plaatsgevonden, of als publicatie daarvan niet meer is te voorkomen.

Om de belangen van GBTwente niet te schaden, kan de ontvanger de beslissing op een vlak voor de executoriale verkoop ingediend verzoek om uitstel mondeling bekend maken. De ontvanger bevestigt deze beslissing zo spoedig mogelijk bij beschikking. In dat geval geldt uiteraard niet de termijn van veertien dagen waarbinnen de ontvanger de invordering niet mag aanvangen of voortzetten.

De ontvanger willigt geen enkel verzoek om uitstel meer in als de belastingdeurwaarder is begonnen met de executoriale verkoop.

18.1.11. Verzoekschriften aan andere instellingen (25.1.15)

De ontvanger houdt de invordering aan als een verzoekschrift is ingediend bij de raad, het college of de (gemeentelijke) Ombudsman tot op dat verzoekschrift is beslist.

Als naar het oordeel van de ontvanger aanwijzingen bestaan dat door het niet direct aanvangen of vervolgen van de invordering de belangen van de gemeente c.q. GBTwente worden geschaad, kan de ontvanger, na voorafgaande toestemming van het college, toch invorderingsmaatregelen treffen.

18.2. Uitstel in verband met bezwaar tegen een belastingaanslag (25.2)

18.2.1. Bezwaar tegen hoogte belastingaanslag (25.2.1)

De belastingschuldige kan bezwaren tegen de hoogte van een belastingaanslag door middel van een bezwaarschrift kenbaar maken. Een in verband daarmee gevraagd uitstel van betaling kan de ontvanger verlenen tot het moment waarop de inspecteur uitspraak op het bezwaarschrift doet.

Onder een bezwaarschrift wordt ook begrepen een door de belastingschuldige ingediend (hoger) beroepschrift.

Het in deze leidraad beschreven uitstelbeleid heeft uitsluitend betrekking op het door de belastingschuldige bestreden deel van de belastingaanslag waarvoor uitstel is verzocht of verleend.

18.2.2. Bezwaar- en beroepschrift geldt niet automatisch als verzoek om uitstel (25.2.2)

Voor het bestreden bedrag van een aanslag moet de belastingschuldige een verzoek om uitstel van betaling indienen. Het indienen van een bezwaarschrift geldt niet tevens als een verzoek om uitstel van betaling.

Een beroepschrift tegen de uitspraak van de inspecteur op het bezwaarschrift en een ingesteld hoger beroep of beroep in cassatie tegen een rechterlijke uitspraak over de juistheid van een dergelijke uitspraak, gelden niet als een verzoek om uitstel van betaling. In die gevallen moet de belastingschuldige dus een afzonderlijk verzoek om uitstel van betaling indienen bij de ontvanger.

Als de belastingschuldige bij de ontvanger een verzoek om uitstel indient in verband met een op korte termijn in te dienen bezwaarschrift, dan licht de ontvanger de inspecteur daaromtrent in en wordt dit verzoek ook aangemerkt als een pro-formabezwaarschrift.

18.2.3. Afzonderlijk verzoek om uitstel in verband met een bezwaarschrift (25.2.2a)

Als de belastingschuldige een verzoek om uitstel indient bij de ontvanger in verband met een bezwaarschrift tegen de belastingaanslag dan moet hij in het verzoek het bestreden bedrag van de aanslag en de berekening van dat bedrag vermelden.

18.2.4. Nadere gegevens (25.2.2b)

De ontvanger kan aan de belastingschuldige nadere gegevens vragen ter bepaling van de hoogte van het bestreden bedrag. De ontvanger geeft de belastingschuldige een termijn van ten hoogste een maand vanaf de dagtekening van zijn verzoek om nadere gegevens. De invordering wordt voor die termijn geschorst.

Een langere termijn (of verlenging van de eerder gegeven termijn) is mogelijk als de ontvanger van oordeel is dat dit redelijk is. Als de belastingschuldige de verleende termijn ongebruikt voorbij laat gaan, wijst de ontvanger het verzoek om uitstel af.

Hetgeen in dit artikel is vermeld is van overeenkomstige toepassing op een uitdrukkelijk verzoek om uitstel van betaling opgenomen in het bezwaarschrift zelf.

Ook is hetgeen in dit artikel is vermeld van overeenkomstige toepassing op een door de belastingschuldige bij de ontvanger ingediend verzoek om uitstel in verband met een op korte termijn in te dienen bezwaarschrift. In dit laatste geval licht de ontvanger de inspecteur daaromtrent in en wordt het verzoek tevens aangemerkt als een pro forma bezwaarschrift.

Als sprake is van een verzoek om uitstel in verband met een ingediend beroepschrift, dient tevens een kopie van het beroepschrift te worden overgelegd.

18.2.5. De beslissing op het verzoek om uitstel van betaling (25.2.3)

In het algemeen wijst de ontvanger een verzoek om uitstel van betaling in verband met een bezwaarschrift toe als aan de in de artikelen 25.2.2, 25.2.2a en 25.2.2b (nummering koptekst in deze leidraad) gestelde eisen is voldaan.

De ontvanger kan aan het uitstel voorwaarden verbinden. De toewijzende beslissing strekt zich niet verder uit dan tot het bestreden bedrag.

18.2.6. Zekerheid bij uitstel in verband met bezwaar (25.2.5)

Als voorwaarde voor het verlenen van uitstel van betaling kan de ontvanger zekerheid verlangen voor de bestreden belastingschuld. In beginsel vraagt de ontvanger alleen zekerheid als de aard van de belastingschuld dan wel de omvang van de belastingschuld in relatie tot de verhaalsmogelijkheden die bij de ontvanger bekend zijn, daartoe aanleiding geeft. Daarnaast houdt de ontvanger bij zijn beslissing rekening met het aangifte- en betalingsgedrag van de belastingschuldige.

18.2.7. Onherroepelijke invorderingsmaatregelen voor bestreden belastingschuld (25.2.6)

Zolang de belastingaanslag waartegen een bezwaarschrift is ingediend niet onherroepelijk vaststaat, treft de ontvanger voor de betwiste belastingschuld in beginsel geen onherroepelijke invorderingsmaatregelen.

Als echter aanwijzingen bestaan dat de belangen van GBTwente of de belangen van de belastingschuldige door het achterwege laten van onherroepelijke invorderingsmaatregelen worden geschaad, dan kan de ontvanger die maatregelen wel treffen.

Het leggen van beslag dat feitelijk dienst doet als een bewaringsmaatregel geldt niet als een onherroepelijke invorderingsmaatregel.

18.2.8. Verrekening tijdens uitstel in verband met bezwaar (25.2.7)

Als de ontvanger uitstel heeft verleend, blijft verrekening van het bestreden bedrag met een teruggaaf op een andere belastingaanslag of andere uit te betalen bedragen achterwege, in afwachting van de uitspraak op het bezwaarschrift, tenzij anders is bepaald in deze leidraad onder artikel 24.

Ook kan hiervan worden afgeweken als de financiële situatie van de belastingschuldige zodanig is - bijvoorbeeld gelet op de solvabiliteit van diens onderneming in relatie tot de hoogte van de (bestreden) belastingschuld - dat vrees voor onverhaalbaarheid bestaat en verder niet voldoende zekerheid is gesteld.

Als de ontvanger overgaat tot verrekening, licht hij de belastingschuldige in bij de bekendmaking van de beschikking omtrent zijn beweegredenen.

18.2.9. Nadere voorwaarden bij herbeoordeling verleend uitstel (25.2.7a)

Als de ontvanger bij het verlenen van het uitstel geen nadere voorwaarden heeft gesteld, kan hij uiterlijk binnen vier maanden vanaf de datum dat het uitstel is verleend voor het ingediende bezwaarschrift schriftelijk aan de belastingschuldige nadere voorwaarden stellen. Hierbij kijkt de ontvanger of de looptijd voor het afdoen van het bezwaarschrift in relatie tot de hoogte van het bestreden bedrag van de aanslag daartoe aanleiding geeft. Voor de beoordeling of hij zekerheid verlangt voor de bestreden belastingschuld, past de ontvanger de in artikel 25.2.5 (nr. in koptekst) van deze leidraad opgenomen voorwaarden toe. Indien de belastingschuldige tijdig voldoet aan deze voorwaarden, continueert de ontvanger het uitstel. De ontvanger trekt het uitstel in als de belastingschuldige niet aan deze voorwaarden voldoet.

18.2.10. Geen uitstel voor het niet bestreden bedrag (25.2.8)

Als sprake is van een bestreden en niet-bestreden bedrag van een belastingaanslag, dan verleent de ontvanger uitstel onder de opschortende voorwaarde dat het niet-bestreden bedrag per omgaande dan wel tijdig wordt betaald.

Als niet per omgaande dan wel niet tijdig wordt betaald, wordt de invordering zonder nadere aankondiging voor de gehele belastingaanslag aangevangen dan wel voortgezet.

Een nieuw verzoek om uitstel voor de betreffende belastingaanslag in verband met bezwaar neemt de ontvanger pas in behandeling als het niet-bestreden gedeelte van de belastingaanslag is voldaan.

18.2.11. Ten onrechte uitstel voor het gehele bedrag van de belastingaanslag (25.2.9)

De ontvanger trekt het uitstel van betaling in, als dit is verleend in verband met bezwaar voor het volledige bedrag van de belastingaanslag en later blijkt dat het bezwaar slechts betrekking heeft op een gedeelte van dat bedrag.

De ontvanger deelt daarbij mee dat hij een nieuw verzoek om uitstel voor de betreffende belastingaanslag in verband met bezwaar pas in behandeling neemt, als het niet-bestreden gedeelte van de belastingaanslag tijdig is voldaan.

18.3. Uitstel in verband met een te verwachten uit te betalen bedrag (25.3)

18.3.1. Uitstel in verband met een belastingteruggaaf en andere uit te betalen bedragen (25.3.1)

Als binnen afzienbare tijd een door de ontvanger uit te betalen bedrag wordt verwacht, kan de ontvanger uitstel van betaling verlenen tot het moment waarop hij dit uit te betalen bedrag kan verrekenen met de belastingaanslag waarvoor uitstel wordt gevraagd.

Er is sprake van een binnen afzienbare tijd te verwachten belastingteruggaaf als:

- het belastingjaar of belastingtijdvak waarover de teruggaaf wordt verwacht is afgelopen; en

- de belastingschuldige een verzoek om teruggaaf heeft ingediend; en

- over die teruggaaf tussen de inspecteur en de belastingplichtige geen verschil van mening bestaat.

18.3.2. Berekening van het uit te betalen bedrag bij uitstel (25.3.2)

Bij het verzoek om uitstel moet een berekening van het uit te betalen bedrag zijn gevoegd. Als dit ontbreekt of onvoldoende is gemotiveerd, verleent geeft de ontvanger de belastingschuldige een termijn van ten hoogste een maand om alsnog zijn verzoek (nader) te motiveren. De termijn begint te lopen vanaf de dagtekening van de kennisgeving van de ontvanger dat de belastingschuldige zijn verzoek (nader) moet motiveren. De invordering wordt voor die termijn geschorst.

Een langere termijn (of verlenging van de eerder gegeven termijn) is mogelijk als de ontvanger van oordeel is dat dit redelijk is. Als de belastingschuldige de verleende termijn ongebruikt voorbij laat gaan, wijst de ontvanger het verzoek om uitstel af.

18.3.3. Beslissing op het verzoek om uitstel in verband met een uit te betalen bedrag (25.3.3)

De ontvanger beslist - onder door hem te stellen voorwaarden - in het algemeen positief op een volledig gemotiveerd verzoek om uitstel van betaling. De toewijzende beslissing strekt zich niet verder uit dan tot het te verrekenen bedrag.

Het verschil tussen het bedrag van de belastingaanslag en het te verrekenen bedrag moet de belastingschuldige tijdig betalen. De ontvanger kan echter een betalingsregeling toestaan als daartoe aanleiding bestaat.

18.3.4. Verrekening en uitstel in verband met een te verwachten uit te betalen bedrag (25.3.4)

Uit te betalen bedragen waarop het uitstel geen betrekking heeft, verrekent de ontvanger met de openstaande belastingschuld waarvoor uitstel van betaling is verleend in verband met een te verwachten uit te betalen bedrag.

Als volgens de ontvanger de continuïteit van de bedrijfsvoering direct gevaar loopt als gevolg van een eventuele verrekening van teruggaven en niet hoeft te worden gevreesd voor onverhaalbaarheid van de schuld, dan kan hij deze teruggaven (gedeeltelijk) uitbetalen.

18.4. Uitstel in verband met betalingsproblemen (25.4)

18.4.1. Beslissing op een verzoek om uitstel in verband met betalingsproblemen (25.4.1)

Als de belastingschuldige de belasting - geheel of gedeeltelijk - niet binnen de wettelijke betalingstermijnen kan voldoen, kan de ontvanger aan de belastingschuldige op diens verzoek een betalingsregeling toestaan. De ontvanger kan daarbij voorwaarden stellen.

Bij de beoordeling van het verzoek om uitstel spelen niet alleen de omstandigheden van dat moment een rol. Als de belastingschuldige in het verleden bijvoorbeeld niet heeft gereserveerd voor redelijkerwijs voorzienbare schulden of nalatig is geweest bij het doen van aangiften of betalingen, kan dit een rol spelen bij het toestaan en verlengen van een betalingsregeling of bij het stellen van voorwaarden bij een betalingsregeling.

De ontvanger kan een betalingsregeling weigeren als de betalingsproblemen zijn terug te voeren op structurele problemen of activiteiten die geen perspectief bieden.

18.4.2. Verrekening tijdens een betalingsregeling (25.4.3)

Tijdens een betalingsregeling verrekent de ontvanger belastingteruggaven en andere teruggaven met een openstaande belastingschuld. Als daar aanleiding toe is, kan de ontvanger afzien van het verrekenen van bepaalde teruggaven.

18.4.3. Uitstel in verband met faillissement, WSNP en surseance (25.4.4)

Faillissementsschulden en belastingaanslagen waarop de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing is, moet de ontvanger op de gebruikelijke wijze bij de curator dan wel de bewindvoerder aanmelden. Voor deze schulden treft de ontvanger geen betalingsregeling.

Zo lang onzeker is of alle boedelschulden uit de boedel kunnen worden voldaan kan de ontvanger voor de betaling daarvan uitstel verlenen.

De ontvanger kan tijdens een surseance van betaling op verzoek van de bewindvoerder uitstel van betaling verlenen voor de belastingschuld die voor de aanvang van de surseance materieel verschuldigd is geworden. De ontvanger stelt daarbij de voorwaarde dat de belastingschuldige nieuw opkomende verplichtingen stipt nakomt.

De ontvanger kan ook tijdens de wettelijke schuldsaneringsregeling onder de gebruikelijke voorwaarden uitstel van betaling verlenen voor belastingaanslagen waarop de wettelijke schuldsaneringsregeling niet van toepassing is.

Als voor belastingaanslagen zekerheid is gesteld, wint de ontvanger deze uit. Daarna informeert hij de curator dan wel de bewindvoerder over de wijziging in de hoogte van de belastingschuld.

18.5. Betalingsregeling voor particulieren (25.5)

18.5.1. Duur betalingsregeling particulieren (25.5.1)

De ontvanger verleent de belastingschuldige uitstel van betaling voor een periode van ten hoogste twaalf maanden, te rekenen vanaf de datum waarop de ontvanger de betalingsregeling bij beschikking toestaat. Als voor de belastingschuld waarvoor om uitstel van betaling wordt verzocht, al uitstel van betaling op grond van artikel 25.5.3 (nr. in koptekst van deze leidraad) is genoten, is de maximale looptijd van de betalingsregeling twaalf maanden, gerekend vanaf de datum waarop de betalingsregeling op grond van artikel 25.5.3 (nr. in koptekst van deze leidraad) is toegekend.

Slechts als er volgens de ontvanger bijzondere omstandigheden zijn, kan hij de belastingschuldige een langere termijn gunnen dan twaalf maanden.

Indien uit het verzoek om uitstel blijkt dat de belastingschuldige over onvoldoende betalingscapaciteit beschikt om binnen twaalf maanden zijn schuld te betalen, dan neemt de ontvanger dat verzoek ambtshalve in behandeling als een verzoek om kwijtschelding. Bij de beoordeling daarvan neemt hij de gehele belastingschuld in beschouwing. Artikel 26.1.2 (nr. in koptekst van deze leidraad) is in deze situatie niet van toepassing indien en voor zover de belastingschuldige gebruik maakt van het daartoe ingestelde verzoekformulier voor uitstel van betaling en hij dit formulier volledig invult.

18.5.2. Voorwaarden aan betalingsregeling particulieren (25.5.2)

De ontvanger kan aan het verlenen van uitstel verschillende voorwaarden verbinden. In ieder geval stelt de ontvanger aan het verlenen van een betalingsregeling de voorwaarde dat nieuw opkomende fiscale en andere financiële verplichtingen - waarvan de invordering aan de ontvanger is opgedragen - tijdig worden nagekomen. De ontvanger kan echter op verzoek van de belastingschuldige toestaan dat nieuwe belastingaanslagen, waarvan het ontstaan of onbetaald laten niet aan de belastingschuldige kan worden toegerekend, in een bestaande betalingsregeling worden opgenomen. Voorwaarde is dat de belasting-schuldige zijn gehele betalingscapaciteit al heeft ingezet in het kader van de bestaande betalingsregeling.

De ontvanger kan alvorens het uitstel te verlenen, zekerheid eisen als de aard van de belastingschuld dan wel de omvang van de belastingschuld in relatie tot de verhaalsmogelijkheden die bij de ontvanger bekend zijn, daartoe aanleiding geeft.

18.5.3. Kort uitstel particulieren (25.5.3)

Op schriftelijk of telefonisch verzoek kan zonder nader onderzoek een betalingsregeling worden getroffen met een looptijd tot maximaal vier maanden na de laatste vervaldag van de (oudste) aanslag, als aan de volgende cumulatieve voorwaarden is voldaan:

a. De totale openstaande schuld van de belastingschuldige bedraagt minder dan € 20.000. Hierbij wordt geen rekening gehouden met belastingschuld waarvoor uitstel van betaling in verband met een ingediend bezwaar- of beroepschrift is verleend;

b. Aan de belastingschuldige is niet voor dezelfde belastingaanslag of voor andere belastingaanslagen uitstel van betaling in verband met betalingsproblemen of uitstel in verband met een te verwachten uit te betalen bedrag verleend;

c. De belastingschuldige heeft geen belastingschuld openstaan waarvoor een dwangbevel met bevel tot betaling is betekend.

18.5.4. Behandeling verzoek betalingsregeling particulieren (25.5.4)

In andere gevallen als bedoeld in artikel 25.5.3 (nr. in koptekst) van deze leidraad, gaat de ontvanger aan de hand van de daartoe door de verzoeker verstrekte gegevens over tot de berekening van de betalingscapaciteit en de beoordeling van de vermogenspositie. De ontvanger verleent in ieder geval geen uitstel van betaling als voor de belastingschuld waarvoor uitstel wordt gevraagd al uitstel op grond van artikel 25.5.3 (nr. in koptekst) van deze leidraad is verleend, ongeacht of dit uitstel nog loopt of reeds is beëindigd.

Voor de berekening van de betalingscapaciteit vraagt de ontvanger zo nodig nadere gegevens bij de verzoeker op. Bij de berekening van de betalingscapaciteit gaat de ontvanger uit van de begrippen en normen die gelden bij het kwijtscheldingsbeleid, behalve voor zover daarvan in de artikelen 25.5.6 tot en met 25.5.9 (nr. in koptekst) van deze leidraad wordt afgeweken. Ook met betrekking tot het vermogen gaat de ontvanger uit van het vermogensbegrip zoals dat geldt in de kwijtscheldingsregeling.

18.5.5. Vermogen en betalingsregeling particulieren (25.5.5)

De aanwezigheid van vermogen op het moment van het indienen van het verzoek staat een betalingsregeling in het algemeen in de weg. Dit geldt met name indien het vermogen zonder bezwaar liquide is te maken.

Het vermogen dat onder het kwijtscheldingsbeleid voor particulieren is vrijgesteld, staat een betalingsregeling echter niet in de weg. Onder vermogen wordt in dit verband verstaan de bezittingen van de belastingschuldige en diens echtgenoot, verminderd met de schulden die een hogere preferentie hebben dan de belastingschuld.

18.5.6. Betalingscapaciteit en betalingsregeling particulieren (25.5.6)

Naast het aanwezige vermogen speelt bij de beoordeling van de financiële omstandigheden de zogenoemde betalingscapaciteit van de verzoeker een belangrijke rol, zowel ten tijde van het indienen van het verzoek als gedurende de looptijd van de betalingsregeling. De betalingscapaciteit van de belastingschuldige die door de ontvanger wordt berekend, bepaalt in belangrijke mate het bedrag dat de belastingschuldige (periodiek) op de achterstallige schuld moet aflossen. De betalingscapaciteit geeft ook aan in hoeverre een betalingsregeling zinvol is.

Bij de berekening van de betalingscapaciteit gaat de ontvanger met betrekking tot de huur- en hypotheekverplichtingen voor de woning waarin de belastingschuldige feitelijk verblijft uit van de werkelijke uitgaven.

De betalingscapaciteit bestaat uit het netto besteedbaar inkomen na aftrek van het normbedrag voor levensonderhoud. Voor de betalingsregeling eist de ontvanger 80% van de betalingscapaciteit op. Voor een belastingschuldige die in het buitenland woont, past de ontvanger op het normbedrag voor levensonderhoud eerst het percentage toe dat in artikel 1 van de Regeling woonlandbeginsel in de sociale zekerheid 2012 en de bijlage bij die regeling is opgenomen voor het woonland van de belastingschuldige. Eventuele periodieke inkomsten die de belastingschuldige uit zijn woonland geniet, telt de ontvanger op bij de aldus berekende betalingscapaciteit.

18.5.7. Correctie vaststellen nettowoonlasten (25.5.6a)

Bij het vaststellen van de nettowoonlasten, als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel b, van de regeling, vermindert de ontvanger het bedrag, genoemd in artikel 17, tweede lid, van de Wet op de huurtoeslag, met € 37,72.

18.5.8. Berekening betalingscapaciteit: bijzondere uitgaven (25.5.7)

De ontvanger kan - afhankelijk van de concrete situatie van de belastingschuldige en zijn gezin - bepaalde aanvaardbare uitgaven op de berekende betalingscapaciteit in mindering brengen. Het moet dan gaan om uitgaven die samenhangen met de maatschappelijke positie van de belastingschuldige, en die naar het oordeel van de ontvanger niet in redelijkheid kunnen worden betaald uit het normbedrag voor levens-onderhoud en de zogenoemde uitvoeringstolerantie van 20%.

18.5.9. Berekening betalingscapaciteit: aflossingsverplichtingen aan derden (25.5.8)

In het algemeen blijven bij de berekening van de betalingscapaciteit de aflossingsverplichtingen aan derden buiten beschouwing. De ontvanger kan een uitzondering maken voor aflossingen op schulden waarvan het niet-betalen tot ongewenste effecten kan leiden, of waaraan een preferentie is verbonden.

18.5.10. Berekening betalingscapaciteit: extra inkomsten (25.5.9)

Bij de berekening van de betalingscapaciteit houdt de ontvanger slechts rekening met extra inkomsten, zoals vakantiegeld, tantièmes en dergelijke, voor zover uitbetaling daarvan plaatsvindt dan wel zou moeten plaatsvinden in de periode waarvoor de betalingsregeling geldt.

18.5.11. Belastingschuldige stelt zelf een betalingsregeling voor (25.5.10)

Als een belastingschuldige uitstel vraagt en tegelijkertijd een betalingsregeling voorstelt waarbij de schuld binnen twaalf maanden wordt afbetaald en deze regeling afwijkt van hetgeen de ontvanger heeft berekend, dan hoeft een niet al te grote afwijking niet te leiden tot afwijzing van het verzoek.

Als de regeling die door de belastingschuldige is voorgesteld voor de ontvanger niet aanvaardbaar is, maar een andere regeling wel ingewilligd kan worden, dan deelt de ontvanger onder afwijzing van het verzoek de belastingschuldige mee welke regeling hij desgevraagd wel kan verlenen.

18.5.12. Betalingsregeling langer dan twaalf maanden (25.5.11)

Het beleid zoals beschreven bij de berekening van de betalingscapaciteit bij regelingen tot en met twaalf maanden, is van overeenkomstige toepassing op een regeling die vanwege bijzondere omstandigheden langer dan twaalf maanden duurt. Hierbij moet in acht worden genomen dat de belastingschuldige zijn van de kwijtscheldingsnormen afwijkende uitgaven - waaronder ook de huur of de hypotheeklasten - in de eerste twaalf maanden van de betalingsregeling zodanig moet verminderen, dat na de twaalfde maand zoveel mogelijk de volledige betalingscapaciteit die aan het kwijtscheldingsbeleid is ontleend, kan worden benut om de schuld te voldoen. De ontvanger sluit met de betalingsregeling hier op aan.

18.6. Betalingsregeling voor ondernemers (25.6)

18.6.1. Duur betalingsregeling ondernemers (25.6.1)

Een betalingsregeling moet een zo kort mogelijke periode beslaan. Bij het vaststellen van de duur van de betalingsregeling houdt de ontvanger rekening met de omstandigheden, bijvoorbeeld de aard en de omvang van de schuld, de liquiditeits- en de vermogenspositie van de onderneming en het aangifte- en betalingsgedrag in het verleden.

De betalingsregeling heeft een looptijd van ten hoogste twaalf maanden, te rekenen vanaf de datum waarop de ontvanger de betalingsregeling bij beschikking toestaat. Als voor de belastingschuld waarvoor om uitstel van betaling wordt verzocht, al uitstel van betaling op grond van artikel 25.6.2d (nr. in koptekst van deze leidraad) is genoten, is de maximale looptijd van de betalingsregeling twaalf maanden, gerekend vanaf de datum waarop de betalingsregeling op grond van artikel 25.6.2d (nr. in koptekst van deze leidraad) is toegekend.

18.6.2. Voorwaarden betalingsregeling ondernemers (25.6.2)

Aan het verlenen van een betalingsregeling stelt de ontvanger de voorwaarde dat de belastingschuldige nieuw opkomende fiscale en andere financiële verplichtingen - waarvan de invordering aan de ontvanger is opgedragen - bijhoudt.

De ontvanger kan bij het verlenen van een betalingsregeling zekerheid eisen (zie artikel 25.1.13 - nr. in koptekst van deze leidraad). Dit zal hij in ieder geval doen als het aangifte- en betalingsgedrag van de belastingschuldige in het verleden, of de aard of de omvang van de belastingschuld waarvoor om uitstel wordt verzocht, daartoe aanleiding geeft. Uitgangspunt voor de hoogte van de zekerheid is de hoogte van de schuld waarvoor uitstel is verzocht.

18.6.3. Bijzondere omstandigheden betalingsregeling ondernemers (25.6.2a)

Als een ondernemer door een oorzaak die buiten zijn invloed ligt in tijdelijke liquiditeitsproblemen is gekomen, kan de ontvanger desgevraagd uitstel voor een langere periode verlenen. Daartoe moet de ondernemer aan de hand van een door een derde deskundige opgestelde verklaring (zie artikel 25.6.2b – nr. in koptekst van deze leidraad) het voor de ontvanger aannemelijk maken dat:

a. het gaat om werkelijk bestaande betalingsproblemen;

b. die betalingsproblemen van tijdelijke aard zijn;

c. die betalingsproblemen vóór een bepaald tijdstip zullen worden opgelost; en

d. dat er sprake is van een levensvatbare onderneming.

Als de totale belastingschuld ten tijde van de ontvangst van het verzoek om uitstel, minder dan € 20.000 bedraagt, kan de ondernemer volstaan met een eigen verklaring. De ondernemer moet daarin aannemelijk maken dat aan de eisen onder a. tot en met d. wordt voldaan.

De ontvanger kan bij het verlenen van dit uitstel nadere voorwaarden stellen. Om bij onvoorziene tegenslagen de mogelijke verliezen voor GBTwente te beperken, wordt zoveel als mogelijk is door de ontvanger zekerheid verlangd. De zekerheid kan ook omvatten een beslag.

18.6.4. Verklaring derde deskundige (25.6.2b)

De verklaring van de derde deskundige bevat een beoordeling van de aard van de betalingsproblemen, gaat in op de aannemelijkheid van de bedrijfseconomische gezondheid van de onderneming, de haalbaarheid van het in de toekomst inlopen van de betalingsachterstand en geeft blijk van de waarneming van de aan dat oordeel ten grondslag liggende feiten en omstandigheden door de deskundige.

Aan de derde deskundige worden geen formele eisen gesteld. Het kan bijvoorbeeld gaan om een externe consultant, een externe financier, een brancheorganisatie of de (huis)accountant. De ontvanger kan aan de verklaring van de derde deskundige ook eisen stellen.

18.6.5. Kort uitstel van betaling voor ondernemers (25.6.2d)

Ondernemers kunnen zonder nader onderzoek op schriftelijk of telefonisch verzoek kort uitstel van betaling krijgen. Dit uitstel bedraagt maximaal vier maanden na de laatste vervaldag van de (oudste) aanslag.

De voorwaarden die aan de ontvanger stelt aan dit uitstel zijn:

a. De totale openstaande schuld van de belastingschuldige bedraagt minder dan € 20.000. Hierbij wordt geen rekening gehouden met belastingschuld waarvoor uitstel van betaling in verband met een ingediend bezwaar- of beroepschrift is verleend.

b. Er staan ten name van de belastingschuldige geen belastingaanslagen open waarvoor dwangbevelen zijn betekend.

c. Aan de belastingschuldige is niet voor dezelfde belastingaanslag of voor andere aanslagen uitstel van betaling in verband met betalingsproblemen of uitstel in verband met een te verwachten uit te betalen bedrag verleend.

d. Er is geen sprake van een aangifteverzuim.

18.6.6. Uitstelbeleid particulieren geldt voor ex-ondernemers (25.6.3)

Voor ex-ondernemers is het uitstelbeleid van toepassing zoals dat geldt voor particulieren, ook als de belastingschuld betrekking heeft op de ondernemingsperiode.

18.6.7. Uitstel voor ondernemers en overheidssteun/subsidie (25.6.4)

Als het de ontvanger bekend is dat van overheidszijde een onderzoek wordt ingesteld naar de mogelijkheid van subsidie- of steunverlening om de schuld te voldoen of een sanering mogelijk te maken, dan verleent de ontvanger uitstel van betaling als hij de verwachting heeft dat het verzoek door de (potentiële) subsidiënt zal worden gehonoreerd. De belastingschuldige moet dan wel aan de lopende verplichtingen voldoen.

18.7. Administratief beroep (25.7)

18.7.1. Toetsing uitstelbeschikking door het college (25.7.1)

Als de belastingschuldige het niet eens is met een door de ontvanger genomen beslissing op grond van artikel 25, eerste lid of tweede lid, van de wet, kan de belastingschuldige daartegen administratief beroep instellen bij het college. De belastingschuldige moet het beroepschrift indienen bij de ontvanger die de beschikking heeft genomen.

Gedurende de behandeling van het beroepschrift handelt de ontvanger overeenkomstig het beleid dat wordt gevoerd als het verzoek om uitstel is toegewezen. Als er aanwijzingen zijn dat de belangen van GBTwente kunnen worden geschaad, kan hij ondanks de behandeling van het beroep wel invorderingsmaatregelen treffen.

18.7.2. Beroepsfase uitstel (25.7.2)

Met overeenkomstige toepassing van artikel 24 van de regeling geldt dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift tien dagen bedraagt. Als uit het beroepschrift niet duidelijk blijkt waarop het beroep gebaseerd is, verzoekt de ontvanger de belastingschuldige het beroepschrift binnen een redelijke termijn (nader) te motiveren. De ontvanger wijst daarbij op een mogelijke niet-ontvankelijkverklaring bij het niet voldoen aan deze motiveringsplicht.

18.7.3. Beslissing college op beroepschrift bij uitstel (25.7.3)

In alle gevallen waarin het college het beroep gegrond oordeelt, kan hij de zaak inhoudelijk afdoen, hetzij door het verzoek alsnog toe te wijzen, hetzij door het af te wijzen onder verbetering of vervanging van de gronden.

18.7.4. Niet tijdig beslissen op een verzoek om uitstel (25.7.4)

De belastingschuldige kan beroep instellen bij het college tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op een verzoek om uitstel van betaling. Het indienen van een beroepschrift is in deze situatie niet aan een termijn gebonden.

Als tijdens de beroepsprocedure blijkt dat de ontvanger uitstel van betaling had moeten verlenen, dan hoeft het college niet te volstaan met de uitspraak dat de ontvanger niet tijdig heeft beslist, maar kan hij op het beroepschrift van de belastingschuldige inhoudelijk beslissen.

18.7.5. Beroep, bezwaar, of nieuw verzoek om uitstel van betaling bij de ontvanger (25.7.5)

1. De ontvanger merkt een door de belastingschuldige ingediend bezwaarschrift tegen de beslissing op het verzoek om uitstel aan als een beroepschrift. Dit geldt ook als de belastingschuldige een nieuw verzoek om uitstel indient voor dezelfde belastingschuld als waarvoor de ontvanger eerder een verzoek om uitstel geheel of gedeeltelijk had afgewezen, zonder daarbij andere feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.

2. In de in het eerste lid bedoelde situaties geeft de ontvanger een nieuwe beschikking af, als hij op dat moment aanleiding ziet om een voor de belastingschuldige gunstigere beslissing te nemen. Als de belastingschuldige het ook met de nieuwe beschikking niet eens is, kan hij daartegen binnen tien dagen in beroep gaan bij het college.

3. Als de belastingschuldige in zijn nieuwe verzoek om uitstel voor dezelfde belastingschuld andere feiten of veranderde omstandigheden vermeldt, beslist de ontvanger zelf op dat verzoek. Bij zijn beslissing houdt hij rekening met deze feiten of veranderde omstandigheden. Als de belastingschuldige het ook met de nieuwe beschikking niet eens is, dan kan hij daartegen binnen tien dagen in beroep gaan bij het college.

4. Als de belastingschuldige opnieuw verzoekt om uitstel van betaling, ter zake van een belastingschuld waarvoor het college reeds op een administratief beroep afwijzend heeft beslist, zonder daarbij nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, wijst de ontvanger dit verzoek af onder verwijzing naar de uitspraak van het college. Als de belastingschuldige het met deze beschikking niet eens is, dan kan hij daartegen binnen tien dagen in beroep gaan bij het college.

19. Kwijtschelding van belastingen (artikel 26)

In aansluiting op artikel 26 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

- verruiming ten opzichte van de landelijke regeling;

- geautomatiseerde toets kwijtschelding;

- algemene uitgangspunten van het kwijtscheldingsbeleid;

- kwijtschelding van belastingen voor particulieren;

- kwijtschelding van belastingen voor ondernemers;

- administratief beroep;

- voortzetting van de invordering na afwijzing verzoek om kwijtschelding;

- geen verdere invorderingsmaatregelen en afwijzing van het verzoek om kwijtschelding;

- geautomatiseerde kwijtschelding.

19.1. Algemene uitgangspunten kwijtscheldingsbeleid (26.1)

19.1.1. Verruiming ten opzichte van de landelijke regeling (Nieuw/ aanvullend).

Op grond van artikel 255 Gemw is GBTwente met betrekking tot het verlenen van gehele of gedeeltelijke kwijtschelding gebonden aan de op grond van artikel 26 IW door de Minister van Financiën gestelde regels. Die regels zijn neergelegd in de UR IW.

De individuele gemeente kan, binnen wettelijke kaders, een verruiming van het in de UR IW voorgeschreven uitvoering van toepassing verklaren. De bepalingen hiervoor zijn gegeven in de Gemw, de UR IW en de Regeling Kwijtschelding belastingen medeoverheden.

Voor het toepassen van de verruiming heeft iedere gemeente een kwijtscheldingsverordening vastgesteld.

De verordening is gepubliceerd op overheid.nl en op verzoek verkrijgbaar bij de ontvanger van GBTwente.

19.1.2. Geautomatiseerde toets kwijtschelding (26.7)

Huishoudens met een inkomen en vermogen onder een bepaalde norm hebben recht op kwijtschelding. Vaak komen deze huishoudens meerdere jaren achter elkaar hiervoor in aanmerking.

Met de geautomatiseerde kwijtscheldingstoets ondersteunt het Inlichtingenbureau GBTwente bij het toetsen van zowel een eerste aanvraag voor kwijtschelding als bij ‘ambtshalve verlenging’ van kwijtschelding. Dit gebeurt aan de hand van een door gemeenten opgestelde beslisboom, met instemming van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG).

Op basis van enkele gegevensvergelijkingen toetst het Inlichtingenbureau of de belastingschuldige die om kwijtschelding vraagt, voldoet aan een door GBTwente opgestelde normstelling voor inkomen en vermogen.

De normen zijn afgeleid van de norm voor bijstand die het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tweemaal per jaar publiceert en worden bekrachtigd door de VNG.

Als een huishouden aan deze normen voldoet kan GBTwente een positief besluit nemen op een aanvraag voor kwijtschelding, zonder daar verder een uitgebreide rechtmatigheidsbeoordeling op uit te voeren.

Voor de huishoudens die niet in aanmerking komen voor kwijtschelding, ziet GBTwente ook welke belemmering daarvoor gevonden is. Als uit de geautomatiseerde toets blijkt dat het huishouden niet voldoet aan één of meer van de gestelde normen, dan kan het recht op kwijtschelding niet zonder meer kan worden gegund. GBTwente zal dan door middel van een uitgebreide (handmatige) beoordeling en/of uitvraag van aanvullende gegevens kunnen vaststellen of de belastingschuldige al dan niet voor kwijtschelding in aanmerking komt.

Voor de actuele werkwijze van de geautomatiseerde kwijtscheldingstoets via het Inlichtingenbureau is informatie bij de ontvanger verkrijgbaar.

19.1.3. Kwijtschelding van betaalde belastingschulden (26.1.1)

De ontvanger verleent ook kwijtschelding van belastingaanslagen die al zijn betaald, als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

- De belastingschuldige dient het verzoek om kwijtschelding in binnen drie maanden nadat de (laatste) betaling op de belastingaanslag heeft plaatsgevonden;

- De belastingschuldige heeft betaald onder omstandigheden die aanleiding zouden hebben gegeven tot kwijtschelding als hij daar eerder om had verzocht.

Als de ontvanger het verzoek voor toewijst, verleent de ontvanger kwijtschelding voor het nog te betalen belastingbedrag en voor het bedrag dat op de belastingaanslag in de periode van drie maanden voorafgaand aan de datum van indiening van het verzoekschrift is voldaan.

19.1.4. Het indienen van een verzoek om kwijtschelding (26.1.2)

Het verzoek om kwijtschelding moet worden ingediend bij de ontvanger op een daartoe ingesteld verzoekformulier.

Als de belastingschuldige een verzoek om kwijtschelding indient, maar dit niet doet op het daartoe bestemde formulier, neemt de ontvanger het verzoek niet als zodanig in behandeling. De ontvanger stelt de belastingschuldige in dat geval in de gelegenheid het verzoek alsnog binnen twee weken op het daartoe bestemde formulier in te dienen.

In afwachting hiervan wordt de invordering in beginsel opgeschort. Als de belastingschuldige het formulier niet terugzendt, wijst de ontvanger het verzoek af.

19.1.5. Niet ingevuld of onjuist ingevuld verzoekformulier om kwijtschelding (26.1.3)

Als de ontvanger een uitgereikt of toegezonden verzoekformulier onvolledig ingevuld terugontvangt, stelt hij de belastingschuldige in de gelegenheid de ontbrekende gegevens alsnog binnen twee weken te verstrekken. In afwachting daarvan schort de ontvanger de invordering in beginsel op.

De ontvanger vraagt de gegevens slechts eenmaal op. Als de belastingschuldige niet alle gevraagde nadere gegevens bijvoegt, beschouwt de ontvanger het verzoek ook als onvolledig ingevuld en wijst hij het verzoek af.

19.1.6. Gegevens en normen ten tijde van indiening verzoek om kwijtschelding (26.1.4)

Bij de beoordeling van het verzoek zijn de gegevens en normen van belang die gelden op het moment van indiening van het verzoek, tenzij in de leidraad anders is aangegeven.

19.1.7. Toewijzing van het verzoek om kwijtschelding onder voorwaarden (26.1.5)

Als de ontvanger besluit dat kwijtschelding zal worden verleend nadat aan één of meer voorwaarden is voldaan, dan neemt hij die voorwaarden in de beschikking op.

Als de ontvanger in de voorwaarden heeft opgenomen dat verrekening zal plaatsvinden van uit te betalen bedragen, dan stelt hij ook de termijn vast waarin verrekening van die bedragen zal plaatsvinden. De termijn bedraagt maximaal drie jaar, te rekenen vanaf de dagtekening van de kennisgeving, dan wel - als dit minder is - de tijd die nog overblijft voordat de verjaring van de belastingaanslag intreedt.

Als tot de voorwaarden de voldoening van een deel van de schuld behoort, dan moet de ontvanger de belastingschuldige uitnodigen om binnen een termijn van veertien dagen een voorstel te doen met betrekking tot de betaling van dat deel. Hierbij is het uitstelbeleid (zie artikel 25 - nr. in koptekst - van deze leidraad) van toepassing. Als tot de voorwaarden naast de voldoening van een deel van de schuld ook de verrekening van teruggaven behoort, wordt het te betalen bedrag niet beïnvloed door de hoogte van de verrekende teruggaven.

19.1.8. Na afwijzen kwijtschelding veertien dagen wachttijd bij voortzetting invordering (26.1.7)

Als de ontvanger afwijzend heeft beslist op een verzoek om kwijtschelding of een aangeboden akkoord, of het college afwijzend heeft beslist op een ingediend beroepschrift tegen een afwijzende beschikking van de ontvanger, voldoet de belastingschuldige het op de belastingaanslag(en) verschuldigde bedrag binnen veertien dagen na dagtekening van de afwijzende beschikking of binnen de betaaltermijnen die op het aanslagbiljet zijn aangegeven. Na deze termijn kan de ontvanger de invordering aanvangen dan wel voortzetten. Artikel 9 van de regeling is gedurende deze wachttijd van overeenkomstige toepassing.

De termijn van veertien dagen geldt niet als sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 10 van de wet. De termijn wordt daarnaast niet of niet geheel verleend als naar het oordeel van de ontvanger aanwijzingen bestaan dat door het niet direct aanvangen of vervolgen van de invordering de belangen van GBTwente worden geschaad.

19.1.9. Mondeling meedelen afwijzen kwijtschelding (26.1.8)

Om de belangen van GBTwente niet te schaden, kan de ontvanger de beslissing op een kort voor de executoriale verkoop ingediend verzoek om kwijtschelding mondeling bekend maken. De ontvanger bevestigt deze beslissing zo spoedig mogelijk bij beschikking. In dat geval geldt niet de termijn van veertien dagen waarbinnen de ontvanger de invordering niet mag aanvangen of voortzetten.

Evenzo geldt voor een kort voor de executoriale verkoop gedaan verzoek dat niet is ingediend op een verzoekformulier of op een verzoekformulier dat onvolledig is ingevuld, dat de ontvanger de belastingschuldige niet in de gelegenheid stelt het verzoek in te dienen op het daartoe bestemde formulier of de belastingschuldige niet in de gelegenheid stelt de ontbrekende gegevens aan te vullen (zoals bepaald in de artikelen 26.1.2 en 26.1.3 - nr. in koptekst - van deze leidraad), maar het verzoek afwijst.

19.1.10. Wanneer wordt geen kwijtschelding verleend (26.1.9)

Er wordt geen kwijtschelding verleend als:

- de gevraagde gegevens voor de beoordeling van het verzoek niet, niet volledig, onjuist, of niet op het door de ontvanger uitgereikte formulier (zie ook de artikelen 26.1.2 en 26.1.3 - nr. in koptekst - van deze leidraad) zijn verstrekt;

- uit de verstrekte gegevens voor de beoordeling van het verzoek een onevenredige verhouding blijkt tussen de omvang van de uitgaven enerzijds en het inkomen anderzijds en de belastingschuldige de in dat verband door de ontvanger gevraagde opheldering niet - of naar het oordeel van de ontvanger - in onvoldoende mate verschaft;

- de belastingschuldige heeft nagelaten de vereiste aangifte in te dienen. In dat geval wordt de belastingschuldige meegedeeld dat een nieuw verzoek om kwijtschelding niet eerder kan worden ingediend, dan nadat de inspecteur op grond van de alsnog verstrekte gegevens de belastingaanslag tot het juiste bedrag heeft kunnen vaststellen. Het verzoek dat wordt ingediend nadat de belastingaanslag tot het juiste bedrag is vastgesteld, behandelt de ontvanger als een eerste verzoek;

- een bezwaarschrift tegen de hoogte van de belastingaanslag in behandeling is bij de inspecteur, dan wel een beroepschrift tegen de hoogte van de belastingaanslag in behandeling is bij de rechtbank of (in hoger beroep) bij het gerechtshof. Een eventuele vermindering of vernietiging van de belastingaanslag dient namelijk aan kwijtschelding vooraf te gaan. De belastingschuldige wordt meegedeeld dat een nieuw verzoek om kwijtschelding niet eerder kan worden ingediend dan nadat op het bezwaarschrift of beroepschrift (in hoger beroep) is beslist;

- voor de desbetreffende belastingaanslag zekerheid is gesteld;

- er sprake is van meer dan één belastingschuldige;

- een derde nog voor de belastingschuld aansprakelijk kan worden gesteld;

- het aan de belastingschuldige kan worden toegerekend dat de belastingaanslag niet kan worden voldaan. Daarvan is onder andere sprake als:

a. het aan opzet of grove schuld van de belastingschuldige is te wijten dat te weinig belasting is geheven;

b. een uitbetaald bedrag (bijvoorbeeld een belastingteruggaaf) niet is aangewend ter voldoening van de schuld waarvan kwijtschelding wordt gevraagd, tenzij het een voorlopige teruggaaf betreft voor zover die niet voor beslag vatbaar is;

c. vanaf de bekendmaking van de belastingaanslag tot aan de indiening van het verzoek om kwijtschelding op enig moment voldoende middelen aanwezig waren om de aanslag te kunnen voldoen;

d. de belastingschuldige wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat een belastingaanslag zou worden opgelegd en nalatig is gebleven in verband daarmee middelen te reserveren;

- de belastingschuldige in surseance van betaling of in staat van faillissement verkeert, tenzij een akkoord is gesloten als bedoeld in de artikelen 138 en 252 FW;

- ten aanzien van de belastingschuldige de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, tenzij sprake is van een akkoord als bedoeld in artikel 329 FW, dan wel van een belastingaanslag, niet zijnde een belastingaanslag als bedoeld in artikel 8, tweede lid van de regeling, voor zover die materieel verschuldigd is geworden op een tijdstip of over een tijdvak dat is gelegen na de uitspraak waarbij de schuldsaneringsregeling van toepassing is verklaard, en niet kan worden aangemerkt als een boedelschuld;

- het verzoek is ingediend voor een voorlopige aanslag én die aanslag nog niet is gevolgd door een (definitieve) aanslag. In gevallen dat het verzoek overigens zou moeten worden toegewezen, verleent de ontvanger tegelijkertijd (ambtshalve) uitstel van betaling totdat de definitieve aanslag is opgelegd. In de eventuele uitstelbeschikking deelt de ontvanger de belastingschuldige mee dat na oplegging van de definitieve aanslag desgewenst een nieuw kwijtscheldingsverzoek kan worden ingediend waarin naast de voorlopige aanslag de definitieve aanslag kan worden betrokken;

- door de ontvanger nadere voorwaarden zijn gesteld en aan die voorwaarden nog niet is voldaan. Zodra aan de gestelde voorwaarden is voldaan, kan alsnog kwijtschelding worden verleend.

Ook wordt geen kwijtschelding verleend voor het bedrag van de te betalen belasting waarop het verzoek betrekking heeft als aannemelijk is dat dit bedrag kan worden voldaan omdat:

- binnen twee jaren na het verzoek als gevolg van sterk wisselende inkomens een hoger inkomen is te verwachten;

- binnen een jaar na indiening van het verzoek een verbetering is te verwachten in de financiële omstandigheden;

- binnen een jaar na het verzoek een belastingteruggaaf, anders dan de voorlopige teruggaaf, bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de regeling kan worden verwacht. De vraag of buitengewoon bezwaar bestaat de verschuldigde belasting te betalen, kan immers slechts betrekking hebben op een per saldo verschuldigd bedrag. Alleen voor dat saldo moeten de aanwezige financiële middelen worden aangesproken. Dit houdt in dat geen kwijtschelding kan worden verleend als de belastingaanslag binnen een jaar door middel van verrekening kan worden aangezuiverd.

19.1.11. Begrip 'ex-ondernemer' en kwijtschelding (26.1.10)

Als een ex-ondernemer om kwijtschelding vraagt, past de ontvanger het kwijtscheldingsbeleid voor particulieren toe.

Er is geen sprake van een ex-ondernemer als (een deel van) het bedrijfsvermogen nog aanwezig is. In dat geval zal het verzoek om kwijtschelding moeten worden behandeld overeenkomstig het bepaalde in artikel 26.3 (nr. in koptekst) van deze leidraad. Het nog aanwezige bedrijfsvermogen zal geheel moeten worden gebruikt ter aflossing van de openstaande (zakelijke) belastingaanslagen.

19.1.12. Verzoekschriften aan andere instellingen (26.1.11)

De ontvanger houdt de invordering aan als er een verzoekschrift is ingediend bij het college, de raad of de (gemeentelijke) Ombudsman tot op dat verzoekschrift is beslist.

Als naar het oordeel van de ontvanger aanwijzingen bestaan dat door het niet direct aanvangen of vervolgen van de invordering de belangen van GBTwente worden geschaad, kan de ontvanger, na voorafgaande toestemming van het college, toch invorderingsmaatregelen treffen.

19.2. Kwijtschelding van belastingen voor particulieren (26.2)

19.2.1. Vermogen en kwijtschelding particulieren (26.2.1)

Onder vermogen wordt verstaan de waarde in het economische verkeer van de bezittingen van de belastingschuldige en zijn echtgenoot, verminderd met de schulden van de belastingschuldige en de echtgenoot die hoger bevoorrecht zijn dan de belastingen geheven door gemeenten en waterschappen.

19.2.2. Het bezit van een motorvoertuig en kwijtschelding particulieren (26.2.3)

De waarde van een motorvoertuig (auto, motorfiets, scooter) wordt niet als vermogensbestanddeel in aanmerking genomen als deze op het moment waarop het verzoek wordt ingediend een waarde heeft van € 3.350 of minder.

Onder waarde wordt verstaan de prijs die de auto- of motorhandel bereid is te betalen bij inkoop zonder gelijktijdige verkoop van een ander motorvoertuig. Voor de bepaling van de waarde van een auto wordt zoveel als mogelijk de veilingwaarde (executiewaarde) aan de hand van de koerslijst van de ANWB gehanteerd. Deze richtprijs geeft een indicatie van het bod dat de belastingschuldige kan verwachten als hij de auto aanbiedt via een (online) veiling. Uitgaande van een schadevrije auto in een goede conditie is dit een normaal bod. Voor motorfietsen bestaat geen motorfietskoerslijst met veilingwaarde, zoals dat voor auto's bestaat. De waarde van een motofiets wordt vastgesteld aan de hand van een indicatie vanuit de markt.

Als de waarde meer dan € 3.350 bedraagt, wordt de volle waarde als vermogen in aanmerking genomen.

Als op het motorvoertuig voor een financier een pandrecht is gevestigd, moet ter vaststelling van de actuele (over)waarde de financieringsschuld in mindering worden gebracht.

Een passend motorvoertuig wordt niet als een vermogensbestanddeel in aanmerking genomen als de belastingschuldige aan de ontvanger aannemelijk maakt dat het motorvoertuig absoluut onmisbaar is voor de uitoefening van het beroep dan wel absoluut onmisbaar is in verband met invaliditeit of ziekte van de belastingschuldige of zijn gezinsleden. Met gezinsleden wordt bedoeld de echtgenoot van belastingschuldige als bedoeld in artikel 3 Pw, of zijn kind(eren) voor zover deze geen eigen inkomen/vermogen heeft (hebben) waaruit de auto in beginsel zou kunnen worden betaald.

Toetsing van de onmisbaarheid voor de uitoefening van het beroep in beginsel aan de hand van een werkgeversverklaring.

Toetsing van de onmisbaarheid in verband met ziekte of invaliditeit in beginsel aan de hand van een kopie van de invalidenparkeerkaart en/of een kopie van een beschikking over kilometervergoeding en/of overeenkomst met de bedrijfsvereniging en/of een verklaring van een arts (niet zijnde de huisarts of behandelend specialist). De onmisbaarheid kan ook aannemelijk worden gemaakt door het feit dat de auto niet met eigen middelen is voldaan maar is betaald/gefinancierd/geleased door de Gemeentelijke Sociale Dienst of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

19.2.3. Saldo op bankrekening en kwijtschelding voor particulieren (26.2.4)

Incidentele ontvangsten op een bankrekening (zoals bijvoorbeeld vakantiegeld) worden voor de bepaling van een aanwezig vermogensbestanddeel ook in aanmerking genomen, tenzij bij de berekening van de betalingscapaciteit met dat bedrag rekening is gehouden. Deze situatie zal zich met name voordoen bij de vakantiegelduitkering.

Als de belastingschuldige een energietoeslag heeft ontvangen als bedoeld in artikel 35, vierde of vijfde lid, Pw, wordt een bedrag ter hoogte van het na de laatste eindafrekening van de energiekosten ontvangen bedrag (dit bedrag moet namelijk worden aangewend voor de eerstvolgende eindafrekening van de energiekosten), niet in aanmerking genomen als vermogen voor de beoordeling van het recht op kwijtschelding.

De nog beschikbare kredietruimte van een doorlopend krediet wordt in de kwijtscheldingsregeling niet als een vermogensbestanddeel aangemerkt.

19.2.4. De eigen woning en kwijtschelding voor particulieren (26.2.5)

De waarde van onroerende zaken die een belastingschuldige in zijn bezit heeft, wordt aangemerkt als een vermogensbestanddeel. Voor de waardebepaling van de onroerende zaak is uitgangspunt de waarde van de onroerende zaak bij verkoop vrij te aanvaarden.

Als de aanwezigheid van vermogen vastgelegd in onroerende zaken leidt tot de afwijzing van een verzoek om kwijtschelding en de belastingaanslag wordt vervolgens niet betaald, kan de voortzetting van de invordering bij oudere belastingschuldigen die hun laatste levensjaren in hun eigen woning willen slijten, leiden tot een onverdedigbare hardheid. Een gedwongen verhuizing in verband met de verkoop van de woning zal voor deze groep belastingschuldigen een onevenredig grotere belasting zijn dan voor andere belastingschuldigen. In die gevallen kan de ontvanger in overleg met de belastingschuldige afzien van prompte invordering en in plaats daarvan uitstel van betaling verlenen, gedekt door een hypotheek op de eigen woning of door het leggen van een beslag op de woning. De hypotheek moet opeisbaar zijn na het overlijden van de langstlevende of bij een eerder vrijkomen van de woning.

Het verlenen van een zodanig uitstel blijft beperkt tot uitzonderlijke gevallen.

19.2.5. Vermogen van kinderen en kwijtschelding voor particulieren (26.2.6)

Als bij de belastingschuldige kinderen thuis wonen die over een eigen vermogen beschikken, wordt dat vermogen bij de beoordeling van het door de ouder ingediende verzoek om kwijtschelding niet in aanmerking genomen, tenzij die ouder (een deel van) zijn vermogen heeft toebedeeld aan zijn kind(eren) om daaruit een fiscaal voordeel te behalen.

19.2.6. Nalatenschappen en kwijtschelding voor particulieren (26.2.7)

Voor de beoordeling van een verzoek om kwijtschelding van belastingaanslagen ten name van overledenen zijn de financiële omstandigheden van de erfgenamen in beginsel niet van belang. Alleen de vraag of de belastingaanslagen uit het actief van de nalatenschap (hadden) kunnen worden voldaan is van belang.

Dit uitgangspunt geldt niet als het verzoek wordt gedaan door de overblijvende partner/erfgenaam. In dat geval worden de persoonlijke financiële omstandigheden wel mede in aanmerking genomen, ook al zouden bijvoorbeeld de kinderen als mede-erfgenamen voor een deel van de belastingschuld kunnen worden aangesproken.

Als een erfgenaam op grond van een ingediend verzoek voor kwijtschelding in aanmerking zou komen, wordt de betrokkene bij beschikking voor zijn aandeel in de belastingschuld ontslag van betalingsverplichting verleend. Deze werkwijze wordt ook gevolgd als de partner van de erflater het verzoek om kwijtschelding indient.

19.2.7. Betalingscapaciteit en kwijtschelding voor particulieren (26.2.10)

Als is vastgesteld dat geen of onvoldoende vermogensbestanddelen aanwezig zijn om de openstaande belastingaanslag te voldoen, moet worden beoordeeld in hoeverre de aanwezige betalingscapaciteit voldoende is om de belastingaanslag te voldoen.

De betalingscapaciteit wordt gevormd door het positieve verschil tussen het gemiddeld per maand te verwachten netto besteedbaar inkomen van de belastingschuldige en de gemiddeld per maand te verwachten kosten van bestaan in de periode van twaalf maanden vanaf de datum waarop het verzoek om kwijtschelding is ingediend.

Het netto besteedbaar inkomen van de belastingschuldige wordt vermeerderd met het gemiddeld per maand te verwachten netto besteedbaar inkomen van zijn echtgenoot in de periode van twaalf maanden vanaf de datum waarop het verzoek om kwijtschelding is ingediend. De vaststelling van het totale netto besteedbaar inkomen staat los van de aansprakelijkheid tot betaling van de aanslagen waarvan kwijtschelding wordt verzocht.

Bij het vaststellen van de nettowoonlasten, als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel b, van de regeling, vermindert de ontvanger het bedrag, genoemd in artikel 17, tweede lid, van de Wet op de huurtoeslag, met € 37,72.

De verantwoordelijkheid van de echtgenoot, voor schulden van de belastingschuldige, wordt beperkt tot de (materiële) belastingschulden die betrekking hebben op de huwelijkse periode dan wel uit de periode waarin de gezamenlijke huishouding is gevoerd. Dat kan tot gevolg hebben dat in voorkomende gevallen de belastingaanslag moet worden gesplitst. Het vermogen en de betalingscapaciteit van de echtgenoot van belastingschuldige, worden dus buiten beschouwing gelaten voor zover een door de belastingschuldige ingediend verzoek om kwijtschelding betrekking heeft op belastingschulden die zijn ontstaan buiten de huwelijkse periode dan wel de gezamenlijke huishouding. Het toe te passen normbedrag is in dit geval het normbedrag voor een alleenstaande of een alleenstaande ouder (zie artikel 16 van de regeling).

19.2.8. Vakantiegeld en kwijtschelding voor particulieren (26.2.11)

Tot het inkomen wordt ook het vakantiegeld gerekend. Het vakantiegeld wordt gesteld op 7% van de - aan loonheffing onderworpen - inkomsten waarbij aanspraak bestaat op vakantiegeld.

Als uit het ingediende verzoekformulier blijkt, dan wel de ontvanger uit eigen wetenschap bekend is dat het reëel genoten vakantiegeld meer of minder bedraagt dan 7%, wordt het reëel genoten vakantiegeld in aanmerking genomen.

19.2.9. Studiefinanciering en kwijtschelding voor particulieren (26.2.12)

Bij de berekening van het netto besteedbare inkomen wordt rekening gehouden met inkomsten die studenten ontvangen op grond van de WSF en hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS VO-18+).

Studenten in het hoger en middelbaar beroepsonderwijs hebben recht op een normbudget voor levensonderhoud: in het kader van de kwijtscheldingsregeling is dit normbudget de optelsom van basisbeurs, maximale aanvullende beurs en maximale basislening. Daarbij wordt voor zover van toepassing rekening gehouden met het feit of de student thuiswonend, dan wel uitwonend is. In voorkomend geval wordt dit normbudget verhoogd met de één-oudertoeslag.

De inkomsten van een student worden gesteld op een forfaitair bedrag.

A. Voor studenten in het hoger onderwijs is dit het bedrag voor het normbudget voor levensonderhoud verminderd met een forfaitair bedrag voor boeken en leermiddelen groot € 86 (01-01-2024).

B. Voor studenten in het middelbaar beroepsonderwijs is dit het bedrag voor het normbudget voor levensonderhoud verminderd met een forfaitair bedrag voor boeken en leermiddelen groot € 66 (01-01-2024) en met het bedrag aan onderwijsretributie.

Als de belastingschuldige naast studiefinanciering beschikt over eigen inkomsten wordt eveneens uitgegaan van de forfaitaire inkomsten, zoals hiervoor berekend onder A en B.

Als de daadwerkelijk genoten studiefinanciering (exclusief het ontvangen collegegeldkrediet voor studenten in het hoger onderwijs) en de eigen inkomsten uitstijgen boven de voor het desbetreffende huishoudtype maximaal geldende kosten van bestaan wordt om de betalingscapaciteit te kunnen berekenen de navolgende formules gebruikt:

Formule 1: (P + Q) – R – S = X

In deze formule wordt met P aangegeven het totaal van de daadwerkelijk genoten studiefinanciering (exclusief het ontvangen collegegeldkrediet voor studenten in het hoger onderwijs). Het totaal van de eigen inkomsten wordt aangegeven met Q. Met R wordt aangegeven het voor de kwijtschelding geldende normbudget voor levensonderhoud. Het in mindering te brengen bedrag van de daadwerkelijk ontvangen lening van de IB-groep wordt aangeduid met S. De uitkomst van deze berekening wordt aangegeven met X, met dien verstande dat X altijd tenminste nul bedraagt.

Formule 2: X + Y = T

In deze formule wordt met Y aangegeven het forfaitaire bedrag aan inkomsten van de betreffende student zoals bedoeld onder A of B. Het resultaat van de berekening volgens formule 1 (X) vermeerderd met Y is het inkomen (T). Dit inkomen vormt vervolgens het uitgangspunt om het netto-besteedbaar inkomen te kunnen berekenen en de betalingscapaciteit.

In sommige gevallen bestaat de studiefinanciering voor een groot deel of zelfs geheel uit een lening. In die situaties wordt ook uitgegaan van de vorenvermelde forfaitaire inkomsten en is hetgeen in dit artikel is vermeld van overeenkomstige toepassing.

19.2.10. Bijzondere bijstand/ouderlijke bijdrage en kwijtschelding voor particulieren (26.2.13)

Uitkeringen die worden ontvangen in het kader van bijzondere bijstand en die zijn bestemd voor bestrijding van specifieke kosten waarin de reguliere bijstandsuitkering niet voorziet, worden niet als inkomen in aanmerking genomen.

De bijzondere (aanvullende) bijstand voor personen jonger dan 21 jaar, wordt daarentegen wél als inkomen in aanmerking genomen, evenals de ouderlijke bijdrage in geld die deze jongeren ontvangen. In dat geval is de bijzondere bijstand niet bestemd voor bestrijding van specifieke kosten waarin de reguliere bijstandsuitkering niet voorziet. De bijzondere bijstand voor jongeren dient ter aanvulling van de zeer lage bijstandsnorm, als de ouderlijke bijdrage - die geacht wordt deze lage bijstandsnorm aan te vullen tot het niveau van de bijstandsnorm voor personen van 21 tot 65 jaar - geheel of gedeeltelijk ontbreekt.

19.2.11. Persoonsgebonden budget en kwijtschelding voor particulieren (26.2.13a)

Verstrekkingen die worden ontvangen uit een persoonsgebonden budget voor specifieke kosten op het gebied van zorg, begeleiding of hulp en waarop geen aanspraak bestaat vanuit de zorgverzekering of de reguliere bijstand, worden niet als inkomen in aanmerking genomen.

19.2.12. Betalingen op belastingschulden en kwijtschelding voor particulieren (26.2.14)

Bij de berekening van het netto besteedbaar inkomen wordt geen rekening gehouden met belasting-aanslagen die in de loop van de periode van twaalf maanden vanaf de datum waarop het verzoek is ingediend, nog zullen worden opgelegd.

Tot betalingen op belastingschulden worden naast betalingen aan rijksbelastingen ook de betalingen gerekend die worden verricht op gemeentelijke belastingen (met uitzondering van de rechten die zijn vermeld in art. 229 Gemw) en andere belastingen en heffingen van lokale overheden.

19.2.13. Woonlasten en kwijtschelding van belasting van voorhuwelijkse belastingschulden (26.2.15)

Als het verzoek om kwijtschelding wordt gedaan voor belastingschulden die zijn ontstaan voor de aanvang van de huwelijkse periode, dan wel de gezamenlijke huishouding in de zin van artikel 3 Pw (zie artikel 26.2.10 (nr. in koptekst) van deze leidraad), worden de woonlasten in aanmerking genomen tot ten hoogste 50% van het bedrag dat de uitkomst is van de berekening op grond van artikel 15, eerste lid, onderdeel b, van de regeling.

19.2.14. Uitgaven in verband met onderhoudsverplichtingen en kwijtschelding voor particulieren (26.2.16)

Naast de alimentatieverplichtingen wordt bij de berekening van het netto besteedbaar inkomen de daadwerkelijk betaalde onderhoudsbijdrage - de bijdrage die een gemeente op grond van de Pw van een ex-partner vordert in de kosten van bijstand - in mindering gebracht.

19.2.15. Kwijtschelding tijdens WSNP (26.2.17)

Als sprake is van een belastingschuldige ten aanzien van wie de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, en die belastingschuldige verzoekt om kwijtschelding van nadien opgekomen belastingschulden die niet zijn aan te merken als boedelschuld, dan wordt het verzoek behandeld overeenkomstig het bestaande beleid.

Dit betekent dus onder meer dat bij de berekening van de betalingscapaciteit op het inkomen van de belasting-schuldige niet in mindering wordt gebracht dat deel van het inkomen dat onder beheer van de bewindvoerder naar de boedel gaat. Verder wordt opgemerkt dat de middelen die de boedel vormen en onder beheer van de bewindvoerder berusten, niet beschouwd worden als vermogen in de zin van artikel 12 van de regeling.

19.2.16. Normpremie zorgverzekering begrepen in de bijstandsuitkering (26.2.19)

De normpremie, bedoeld in artikel 2 van de Wet op de zorgtoeslag, voor zover is begrepen in de bijstandsnorm, bedraagt voor een alleenstaande of een alleenstaande ouder € 42 (01-01-2024) per maand en voor echtgenoten € 95 (01-01-2024) per maand.

19.2.17. Onderhoud gezinsleden in het buitenland (26.2.20)

De hier te lande alleenwonende gehuwde belastingschuldige die zijn in het buitenland verblijvende echtgenote en/of kinderen daadwerkelijk onderhoudt, wordt voor de berekening van de betalingscapaciteit niet als een alleenstaande aangemerkt. Uitgegaan wordt van het normbedrag voor echtgenoten in de zin van artikel 3 Pw. Als huur wordt de hier te lande betaalde huur in aanmerking genomen. Door toepassing van het normbedrag voor echtgenoten in de zin van artikel 3 Pw, wordt in het kwijtscheldingsbeleid op forfaitaire wijze rekening gehouden met de bedragen die de buitenlandse werknemer aan zijn bloed- of aanverwanten overmaakt voor de kosten van levensonderhoud. Met de werkelijke bedragen die de buitenlandse belastingschuldige overmaakt, wordt geen rekening gehouden.

19.3. Kwijtschelding van privébelastingen belastingen voor ondernemers (26.3)

Voor natuurlijke personen die een bedrijf of zelfstandig een beroep uitoefenen, is voor bepaalde gemeentelijke belastingen die geen verband houden met de uitoefening van dat bedrijf of beroep, de kwijtscheldingsbepalingen van natuurlijke personen van overeenkomstige toepassing.

De beoordeling vind plaats op basis van de betalingscapaciteit en het aanwezige vermogen voor natuurlijke personen met inkomen uit loon, uitkering etc.

Dit in plaats van het zogenoemde (algemene) crediteurenakkoord c.q. saneringsakkoord.

Bij de beoordeling van het netto-inkomen wordt uitgegaan van de aangifte inkomstenbelasting/pvv van het kalenderjaar waarin het verzoek om kwijtschelding is ingediend.

Bij de beoordeling van het vermogen (aan de hand van de verlies- en winstrekening) wordt het noodzakelijke bedrijfsvermogen buiten beschouwing gelaten.

19.3.1. Kwijtschelding voor ondernemers bij een saneringsakkoord (26.3.1)

Kwijtschelding voor ondernemers kan ook plaatsvinden bij een saneringsakkoord tussen de schuldenaar en alle schuldeisers tot gedeeltelijke betaling van de schuld tegen finale kwijting.

Deze kwijtschelding komt pas aan de orde nadat alle gestelde zekerheden zijn uitgewonnen.

Ook als er geen andere schuldeisers zijn of alleen speciale crediteuren als bedoeld in artikel 26.3.8 (nr. in koptekst) van deze leidraad kan de ontvanger kwijtschelding verlenen.

De ontvanger zal bij dergelijke saneringsverzoeken de volgende aspecten meewegen in de beoordeling van het verzoek:

1. Kan de belastingschuldige een verwijt worden gemaakt ter zake van het onbetaald blijven van de belastingschulden (zie artikel 8 van de regeling en artikel 26.1.9 (nr. in koptekst) van deze leidraad).

2. Is er sprake van een situatie waarin de belastingschuldige de ontvanger als enig schuldeiser heeft overgelaten door de andere schuldeisers bij voorrang te voldoen

De voorwaarden van artikel 22 van de regeling voor medewerking van de ontvanger aan een saneringsakkoord zijn voor zover mogelijk van overeenkomstige toepassing.

19.3.2. Aansprakelijkheid en kwijtschelding voor ondernemers (26.3.2)

Voordat de ontvanger toetreedt tot een saneringsakkoord gaat hij na of de mogelijkheid bestaat (een) derde(n) aansprakelijk te stellen voor onbetaald gebleven belastingschuld. Als de (te verwachten) opbrengst uit de aansprakelijkstelling zodanig is dat het aanbod tot een saneringsakkoord voor de ontvanger geen betere perspectieven biedt, treedt de ontvanger niet toe tot het akkoord.

Bij toetreding tot een saneringsakkoord kan de ontvanger er van afzien derden alsnog aansprakelijk te stellen. In dat geval moet bij de vaststelling van het bedrag dat aan de ontvanger moet worden voldaan rekening worden gehouden met het bedrag dat uit de aansprakelijkstelling geïnd had kunnen worden.

Als de ontvanger toetreedt tot een saneringsakkoord en daarnaast nog derden aansprakelijk stelt, blijft bij de vaststelling van het bedrag dat in het akkoord moet worden voldaan een (eventuele) opbrengst uit de aansprakelijkstelling buiten beschouwing. In de situatie dat de aansprakelijkgestelde zijn regresrecht op de gesaneerde onderneming uitoefent en het bedrijf daardoor opnieuw in moeilijkheden komt, eist de ontvanger niet dat de onderneming het ontstane tekort alsnog aanvult. Als later blijkt dat de aansprakelijkgestelde niet kan betalen, eist de ontvanger evenmin het ontstane tekort op.

19.3.3. Voorwaarden tot deelname aan een saneringsakkoord (26.3.3)

De ontvanger verleent geen medewerking aan een saneringsakkoord waarbij één of meer schuldeisers het gedeelte van hun vordering dat niet wordt voldaan niet kwijtschelden maar overdragen aan een derde of omzetten in aandelenkapitaal.

19.3.4. Toepassingsbereik saneringsakkoord (26.3.4)

Bij de beoordeling van het aangeboden saneringsakkoord bekijkt de ontvanger welke belastingaanslagen in het akkoord kunnen worden betrokken. Uitgangspunt hierbij is de formele belastingschuld ten tijde van het verzoek.

Bij de behandeling van het aangeboden akkoord is het de taak van de belastingschuldige/ondernemer ervoor te zorgen dat de formele schuld zo nauwkeurig mogelijk overeenstemt met de materiële schuld. Als de belastingschuldige niet de gegevens overlegt die (kunnen) leiden tot een juiste vaststelling van de verschuldigde belasting, is er geen aanleiding voor de ontvanger toe te treden tot het aangeboden akkoord.

Ook GBTwente heeft de inspanningsverplichting om de te saneren schuld zo volledig mogelijk en tot het juiste bedrag vast te stellen en de eventueel nog (materieel) verschuldigde belastingen over tijdvakken tot aan het tijdstip waarop het verzoek om sanering is ingediend, te formaliseren.

19.3.5. Bestuurlijke boeten en saneringsakkoord (26.3.6)

Bestuurlijke boeten moeten ook integraal in het akkoord worden betrokken. Uitgangspunt is dat het heffingstraject moet worden afgewerkt voordat tot sanering kan worden overgegaan. Daarna past de ontvanger het akkoordpercentage toe op de belastingschuld én op de bestuurlijke boete.

19.3.6. Rente en kosten en saneringsakkoord (26.3.7)

De ontvanger betrekt rente en kosten integraal in het akkoord. Het bedrag dat op basis van het akkoord is betaald, wordt in afwijking van artikel 7 van de wet op de hoofdsom afgeboekt. De ontvanger vermeldt dit in de beschikking.

19.3.7. Speciale crediteuren en saneringsakkoord (26.3.8)

Een aantal crediteuren neemt een zodanige positie in dat zij niet noodzakelijkerwijs tot een akkoord hoeven toe te treden om (een deel van) de vordering die zij hebben te kunnen innen. Tot die crediteuren behoren onder meer:

- Pandhouders, omdat het recht van voorrang van de pandhouder op het in pand gegeven goed boven het voorrecht van de fiscus gaat, staat het niet deelnemen van de pandhouder aan het akkoord niet aan een deelname daaraan door de ontvanger in de weg. Vanzelfsprekend zal in aanmerking moeten worden genomen dat het recht van voorrang van de pandhouder afhankelijk is van - en dus qua belang beperkt is tot - de waarde van het in pand gegeven goed. Voor het niet door pand gedekte gedeelte van zijn vordering kan de pandhouder slechts als concurrent schuldeiser worden aangemerkt. De bezitloos pandhouder wiens pandrecht betrekking heeft op een zaak als bedoeld in artikel 21, tweede lid, tweede volzin van de wet is voor die zaak lager bevoorrecht dan de fiscus. Voor hem geldt het voorgaande dus niet. Vordering van GBTwente moeten als concurrente vorderingen worden aangemerkt.

- Leveranciers die de eigendom van de geleverde zaak hebben voorbehouden. Als een leverancier de eigendom van de geleverde zaak heeft voorbehouden, moet bij het bepalen van de grootte van zijn vordering rekening worden gehouden met dat eigendomsvoorbehoud. Het voorgaande is niet van toepassing als de rijksontvanger met toepassing van het bodemrecht beslag heeft gelegd op deze zaak. In dat geval wordt door de rijksontvanger integrale voldoening van de waarde van de bodemzaak worden geëist en voor het restant van de fiscale vordering (ten minste) het dubbele percentage;

- Cessionarissen, als sprake is van rechtsgeldige gecedeerde uit te betalen bedragen en de ontvanger heeft eveneens met de cessie ingestemd, dan wordt bij een akkoord de vordering van de crediteur/cessionaris in aanmerking genomen met inachtneming van de te verwachten uit te betalen bedragen. De hoogte van de vordering van de ontvanger wordt bepaald zonder rekening te houden met de te verwachten - maar rechtsgeldig gecedeerde - uit te betalen bedragen.

- Dwangcrediteuren. Onder 'dwangcrediteuren' worden in dit verband verstaan leveranciers die niet bereid zijn aan een akkoord mee te werken terwijl de onderneming zonder hen niet verder kan werken. Hiermee vergelijkbaar is de adviseur/boekhouder die de stukken moet produceren die voor de beoordeling van het aanbod nodig zijn. Bij de beoordeling van het akkoord houdt de ontvanger rekening met de volledige betaling van de vordering van de adviseur/boekhouder.

- Publieke schuldeisers, indien en voor zover die een vordering hebben op belastingschuldige waarop artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie van toepassing is en die daarom niet mag worden kwijtgescholden, tenzij die vordering vanwege het verwijtbaar handelen of nalaten van belastingschuldige is ontstaan of onbetaald gebleven.

19.3.8. Betaling bedrag saneringsakkoord (26.3.9)

Betaling van het bedrag van het saneringsakkoord vindt in beginsel zonder uitstel plaats. De ontvanger kan echter toestaan dat het bedrag in termijnen wordt betaald. Dit kan enkel indien de belastingschuldige een bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent en aannemelijk maakt dat de termijnen, bedoeld in de tweede volzin, evenals de nieuw opkomende fiscale verplichtingen tijdig kunnen worden nagekomen. In het geval de ontvanger betaling in termijnen heeft toegestaan, treedt hij voorwaardelijk toe tot het akkoord. Op de betalingsregeling voor het bedrag van het saneringsakkoord zijn de artikelen 25.6.1 en 25.6.2 (nr. in koptekst) van toepassing met dien verstande dat in afwijking van:

- artikel 25.4.3 (nr. in koptekst) van deze leidraad geen verrekening plaatsvindt van belastingteruggaven en andere teruggaven voor zover die materieel zijn ontstaan na de dag waarop het verzoek tot het sluiten van het saneringsakkoord is ingediend;

- artikel 25.6.1 (nr. in koptekst) van deze leidraad de looptijd van twaalf maanden aanvangt op de dag na de dagtekening van de voorwaardelijke beschikking tot kwijtschelding;

- artikel 25.6.2 (nr. in koptekst) van deze leidraad de belastingschuldige nieuw opkomende fiscale en andere financiële verplichtingen, waarvan de invordering aan de ontvanger is opgedragen, niet alleen gedurende de uitstelregeling, maar gedurende de gehele looptijd van de saneringsprocedure nakomt;

- artikel 25.6.2 (nr. in koptekst) van deze leidraad de belastingschuldige geen zekerheid hoeft te stellen.

Kwijtschelding wordt pas verleend indien het saneringsakkoord in al zijn onderdelen is nagekomen.

19.4. Administratief beroep (26.4)

19.4.1. Administratief beroep tegen de afwijzing van een verzoek om kwijtschelding (26.4.1)

Als de belastingschuldige zich niet kan verenigen met de beschikking van de ontvanger op het verzoek om kwijtschelding, kan hij een gemotiveerd beroepschrift richten tot het college. Het beroepschrift wordt ingediend bij de ontvanger. In verband met het aan het college uit te brengen advies zendt de ontvanger zo nodig opnieuw een verzoekformulier aan de belastingschuldige toe.

Als de belastingschuldige het nader toegezonden verzoekformulier niet terugzendt, stelt de ontvanger hem in de gelegenheid dit alsnog te doen. Als de belastingschuldige hieraan geen gevolg geeft, stelt de ontvanger het college daarvan in kennis. De ontvanger adviseert het college dan om niet aan het beroepschrift tegemoet te komen.

19.4.2. Herhaald verzoek om kwijtschelding (26.4.2)

De ontvanger merkt een herhaald verzoek om kwijtschelding aan als een beroepschrift dat gericht is aan het college. Als de ontvanger zelf aanleiding ziet om een gunstigere beslissing te nemen dan in zijn eerdere beschikking, handelt hij het herhaalde verzoek zelf af.

De ontvanger behandelt een herhaald verzoek om kwijtschelding als een eerste verzoek als het verzoek is afgewezen als gevolg van een duidelijke, ambtelijke fout.

In deze gevallen kan de belastingschuldige na de beslissing van de ontvanger een beroepschrift indienen bij het college.

19.4.3. Beroepsfase kwijtschelding (26.4.3)

Als uit het beroepschrift niet duidelijk blijkt waarop het beroep is gebaseerd, verzoekt de ontvanger de belastingschuldige het beroepschrift binnen 14 dagen (nader) te motiveren. De ontvanger wijst daarbij op een mogelijke niet-ontvankelijkverklaring bij het niet voldoen aan deze motiveringsplicht.

19.4.4. Gegevens en normen eerste verzoek om kwijtschelding (26.4.4)

Bij de behandeling van het beroepschrift of het herhaalde verzoek om kwijtschelding zijn de gegevens en normen van belang die van toepassing waren bij de beoordeling van het eerste verzoek. Wanneer echter blijkt dat het inkomen van de belastingschuldige ten opzichte van het eerste verzoek zodanig is gedaald dat de betalingscapaciteit destijds in belangrijke mate tot een te hoog bedrag is vastgesteld, vindt een herberekening plaats. Ook wijzigingen in de aanspraak inzake huurtoeslag en zorgtoeslag kunnen leiden tot een herberekening. Een herberekening vindt niet plaats bij wijzigingen in de kosten van bestaan.

19.4.5. Beslissing college op beroep bij kwijtschelding (26.4.5)

In alle gevallen waarin het college het beroep gegrond oordeelt, kan het college de zaak inhoudelijk afdoen. Hetzij door het verzoek alsnog toe te wijzen, hetzij door het af te wijzen onder verbetering of vervanging van de gronden.

19.4.6. Invordering tijdens administratief beroep en herhaald verzoek om kwijtschelding en ambtshalve behandeling beroepschrift (26.4.6)

Als binnen de termijn van tien dagen als bedoeld in artikel 24 van de regeling een beroepschrift wordt ingediend, dan wordt gedurende de behandeling van dit beroepschrift gehandeld overeenkomstig artikel 9 van de regeling.

Indiening van het beroepschrift na de termijn van tien dagen leidt tot niet-ontvankelijkheid. Dit neemt echter niet weg dat – als het belang van de invordering zich daartegen niet verzet – van het college mag worden verwacht dat hij alsnog ambtshalve de grieven die in het beroepschrift zijn aangedragen op hun waarde beoordeelt. Ook in dat geval wordt gehandeld overeenkomstig artikel 9 van de regeling.

Of het belang van de invordering zich tegen ambtshalve behandeling verzet, hangt af van de omstandigheden. Hiervan is echter in ieder geval sprake als inmiddels onherroepelijke invorderingsmaatregelen zijn genomen

19.4.7. Niet tijdig beslissen op een verzoek om kwijtschelding (26.4.7)

Als de ontvanger nalaat om tijdig een beslissing te nemen op een verzoek om kwijtschelding, kan de belastingschuldige hiertegen beroep instellen bij het college. Hieraan is geen termijn gebonden.

Als tijdens de beroepsprocedure blijkt dat de ontvanger kwijtschelding had moeten verlenen, dan hoeft het college niet te volstaan met de uitspraak dat de ontvanger niet tijdig heeft beslist, maar kan het college op het beroepschrift van de belastingschuldige inhoudelijk beslissen.

19.5. Geen verdere invorderingsmaatregelen en afwijzing verzoek om kwijtschelding (26.6)

Als de belastingschuldige niet in aanmerking komt voor kwijtschelding maar de ontvanger voortzetting van de invordering niet gewenst vindt, wijst de ontvanger het verzoek om kwijtschelding af. De ontvanger neemt in die beschikking op in hoeverre hij geen invorderingsmaatregelen zal treffen. Tegen het besluit van de ontvanger om geen invorderingsmaatregelen meer te treffen staat geen administratief beroep open.

Als de ontvanger besluit tot het niet meer nemen van invorderingsmaatregelen voor de nog openstaande schuld zonder dat hij daaraan voorwaarden verbindt, heeft de beslissing voor de belastingschuldige materieel dezelfde gevolgen als kwijtschelding.

De ontvanger kan ook besluiten geen invorderingsmaatregelen meer te nemen voor de nog openstaande schuld onder de voorwaarde dat eventuele uit te betalen bedragen verrekend worden met de buiten de invordering gelaten schuld. De termijn waarbinnen verrekening plaatsvindt bedraagt maximaal drie jaar, te rekenen vanaf de datum van de beschikking, dan wel - als dit minder is - de tijd die nog overblijft voordat de verjaring van de belastingaanslag intreedt. De ontvanger neemt deze verrekeningsvoorwaarde uitdrukkelijk in de beschikking op.

Als de ontvanger besluit voorlopig geen invorderingsmaatregelen meer te nemen, zal hij in zijn beschikking voorwaarden of een tijdsbepaling opnemen. Anders dan kwijtschelding is een dergelijke beschikking herroepelijk. Als de belastingschuldige de voorwaarden niet nakomt, neemt de ontvanger een nieuwe beschikking waarbij hij zijn eerdere beschikking intrekt. De ontvanger kan hiertoe pas overgaan nadat hij de belastingschuldige een brief heeft gestuurd over zijn voornemen de eerdere beschikking in te trekken en niet binnen veertien dagen alsnog aan de voorwaarden of de tijdsbepaling is voldaan.

20. Verjaring (artikel 27)

In aansluiting op afdeling 4.4.3 van de Awb en artikel 27 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

- versnelde invordering en verjaring, aansprakelijkgestelden en verjaring, stuiting en schorsing van de verjaring, afstand van verjaring, rente en kosten van verjaring, verjaring van belastingteruggaven.

20.1. Versnelde invordering en verjaring (27.1)

Als de invordering is aangevangen met toepassing van artikel 10 van de wet begint de verjaringstermijn te lopen op het moment dat de belastingaanslagen onmiddellijk en tot het volle bedrag invorderbaar werden. De oorspronkelijke vervaldag heeft op dat moment voor de verjaring geen belang meer.

20.2. Aansprakelijkgestelden en verjaring (27.2)

Een aansprakelijkheidsschuld (beschikking ex artikel 49 van de wet) is niet voor zelfstandige verjaring vatbaar. Door verjaring van de belastingaanslag ter zake waarvan aansprakelijk is gesteld, eindigt ook het recht van dwanginvordering en verrekening van de aansprakelijkheidsvordering.

20.3. Stuiting van de verjaring (27.3)

Als de betekening van een dwangbevel uitsluitend plaatsvindt om de verjaring te stuiten, dan licht de ontvanger de belastingschuldige in over het doel van de betekening. Deze betekening is kosteloos.

Om de verjaring te stuiten kan een dwangbevel meer dan éénmaal worden betekend. Als de ontvanger de verjaring van een rechtsvordering tot betaling stuit door een schriftelijke mededeling, maakt hij die schriftelijke mededeling bekend aan de belastingschuldige.

20.4. Schorsing van de verjaring (27.4)

Uitstel van betaling voor een gedeelte van de belastingaanslag verlengt de verjaringstermijn voor de gehele belastingaanslag.

20.5. Afstand van verjaring (27.5)

Van eenmaal verkregen verjaring kan afstand worden gedaan. De ontvanger beroept zich echter alleen op afstand van verjaring, als zonder meer duidelijk is dat de belastingschuldige daadwerkelijk bedoelt afstand van de verjaring te doen.

20.6. Rente en kosten en verjaring (27.6)

De op een belastingaanslag belopen rente en kosten zijn onlosmakelijk met de belastingaanslag verbonden. Als voor een belastingaanslag de verjaring is ingetreden, laat de ontvanger dus ook voor de rente en kosten invordering en verrekening achterwege.

20.7. Na verjaring geen civiele invordering (27.7)

Na intreding van de verjaring maakt de ontvanger geen gebruik van de mogelijkheid om een belastingschuld in te vorderen door middel van een dagvaarding.

20.8. Verjaring van belastingteruggaven (artikel 27.8)

Voor de verjaring van belastingteruggaven geldt eenzelfde verjaringstermijn als voor belastingschulden. Na verjaring ontstaat een natuurlijke verbintenis. De ontvanger zal een beroep op de verjaring doen, tenzij hij gerede twijfel heeft of de belastingaanslag aan de belastingschuldige is bekendgemaakt.

21. Invorderingsrente (artikel 28)

In aansluiting op artikel 28 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

- correctie berekende invorderingsrente;

- vermindering terecht in rekening gebrachte invorderingsrente;

- kwijtschelding invorderingsrente niet mogelijk;

21.1. Algemene uitgangspunten invorderingsrente (nieuw/aanvullend)

Invorderingsrente is verschuldigd op het moment dat een belastingschuld of -vordering is geformaliseerd in een aanslag, maar de betaling daarvan na de wettelijke betaaltermijn plaatsvindt.

Er wordt dan invorderingsrente in rekening gebracht vanwege een te late betaling.

GBTwente vergoed invorderingsrente als zij meer dan zes weken te laat is met het terugbetalen van een geldsom aan de belanghebbende. Als het aan de belanghebbende te wijten is dat de uitbetaling niet tijdig plaatsvindt, bijvoorbeeld als de belanghebbende een onjuist rekeningnummer aan GBTwente heeft verstrekt, dan wordt geen invorderingsrente vergoed.

Daarnaast wordt invorderingsrente vergoed als de belastingschuldige in verband met zijn bezwaarschrift uitstel van betaling heeft gevraagd en dit uitstel door de ontvanger bij beschikking is afgewezen. GBTwente vergoedt rente als de belanghebbende in de bezwaarprocedure in het gelijk wordt gesteld.

GBTwente heeft in een rentebesluit vastgesteld dat het percentage van de invorderingsrente het percentage volgt dat op grond van artikel 29 IW wordt vastgesteld voor verschuldigde rijksbelastingen.

Daarnaast zijn regels gesteld voor de bij de berekening van invorderingsrente toe te passen afrondingen en voor het niet in rekening brengen van invorderingsrente die een bepaald bedrag niet te boven gaat.

Het rentebesluit is gepubliceerd op overheid.nl en op verzoek verkrijgbaar bij de ontvanger.

21.2. Correctie berekende invorderingsrente (28.2)

De ontvanger corrigeert de renteberekening als daarbij onjuiste gegevens zijn gebruikt. Dit geldt ook voor een belastingaanslag waaraan een nieuwe dagtekening wordt toegekend die leidt tot een ander aanvangstijdstip voor de renteberekening.

Daarnaast wordt invorderingsrente gecorrigeerd in de volgende gevallen:

– Voor zover na het in rekening brengen van de invorderingsrente een afname van de schuld, anders dan door betaling, kwijtschelding of verrekening tot stand is gekomen en geen rente wordt vergoed op grond van artikel 28b van de wet. Deze situatie zal zich voordoen:

o bij vermindering van belastingaanslagen, en;

o als een positieve belastingaanslag wordt gevolgd door een negatieve belastingaanslag over dezelfde belasting en hetzelfde tijdvak.

21.3. Vermindering terecht in rekening gebrachte invorderingsrente (28.3)

Als de ontvanger als gevolg van een te late betaling terecht rente in rekening brengt, kan er slechts in uitzonderlijke situaties aanleiding bestaan die rente te verminderen. De ontvanger moet dan van mening zijn dat het niet tijdig voldoen van de belastingschuld niet kan worden verweten aan de belastingschuldige en bovendien dat de invordering van rente onredelijk en onbillijk is.

De ontvanger kan slechts naar aanleiding van een ingediend bezwaarschrift de verschuldigde rente verminderen.

21.4. Kwijtschelding invorderingsrente niet mogelijk (28.6)

Kwijtschelding van uitsluitend invorderingsrente is niet mogelijk. De ontvanger doet ook geen toezegging dat de rente niet zal worden ingevorderd. Dit laat onverlet dat de ontvanger kwijtschelding verleent of rente buiten invordering laat, als hij de hoofdsom kwijtscheldt of buiten invordering laat op grond van het bepaalde in artikel 26 (nr. in koptekst) van deze leidraad.

21.5. Beschikking invorderingsrente (artikel 30)

Een verzoek van de belastingschuldige tot vermindering van in rekening gebrachte rente merkt de ontvanger aan als een bezwaarschrift.

Indiening van een bezwaar- of beroepschrift (in hoger beroep) schort de verplichting om de invorderingsrente te betalen niet op. Als om uitstel van betaling wordt verzocht is het beleid van artikel 25 (nr. in koptekst) van deze leidraad en artikel 34 van de regeling van overeenkomstige toepassing.

22. Aansprakelijkheid (artikel 32. 33 en 48)

22.1. Aansprakelijkheid (32.1)

In situaties waarin de ontvanger feitelijk de keuze heeft tussen de toepassing van zowel een aansprakelijkheidsbepaling uit de wet als een aansprakelijkheidsbepaling uit het civiele recht, geldt in beginsel hetgeen is vermeld in artikel 3.1 (nr. in koptekst) van deze leidraad.

In de belangenafweging die aan de aansprakelijkstelling voorafgaat, wordt in beginsel doorslaggevend gewicht toegekend aan die aansprakelijkheidsbepaling waarbij de aansprakelijke in de gelegenheid is zich te disculperen.

De ontvanger merkt een belastingschuld in principe aan als een gemeenschapsschuld.

22.2. Aansprakelijkheid van bestuurder, leider vaste inrichting, vaste vertegenwoordiger en vereffenaar voor alle belastingen (33).

Leider vaste inrichting en vaste vertegenwoordiger bij aansprakelijkheid (33.1)

De begrippen ‘vaste inrichting’ en ‘vaste vertegenwoordiger’ zijn dezelfde als bij de heffing van de diverse belastingen.

Feitelijke vestiging bij aansprakelijkheid (33.2)

Het begrip 'gevestigd' in artikel 33, eerste lid, onderdeel b, van de wet, heeft een feitelijke betekenis. Waar een lichaam is gevestigd, moet worden beoordeeld naar de omstandigheden van het geval.

De ontvanger moet hierbij aansluiting zoeken bij het materiële vestigingsbegrip van artikel 4, eerste lid, van de AWR.

Lichaam dat is ontbonden bij aansprakelijkheid (33.3)

De ontbinding van het lichaam waarop artikel 33, eerste lid, onderdeel c, van de wet doelt, kan - behalve op grond van de verschillende formele ontbindingsbepalingen - onder omstandigheden ook worden afgeleid uit handelingen van vennoten of organen van rechtspersonen.

Voor de berekening van de driejaarstermijn wordt de stilzwijgende ontbinding - bedoeld in de vorige volzin - geacht zich te hebben voltrokken ten tijde van het verrichten van de handelingen.

Als ontbinding kan niet worden aangemerkt het feitelijk staken van de bedrijfsuitoefening en/of het voortzetten van de activiteiten van de vennootschap in een andere rechtsvorm, het zogenaamde 'leeg' maken van het lichaam.

Vereffenaar bij aansprakelijkheid (33.4)

Niet alleen degene die met de vereffening is belast, is aansprakelijk op grond van artikel 33, eerste lid, onderdeel c, van de wet, maar ook degene die feitelijk als vereffenaar is opgetreden zonder dat van een uitdrukkelijke lastgeving sprake is.

De ontvanger moet aannemelijk maken dat het niet-betalen van de belastingschuld is te wijten aan kennelijk onbehoorlijk bestuur van de vereffenaar. De betekenis van het begrip kennelijk onbehoorlijk bestuur in dit lid is dezelfde als in artikel 36 van de wet.

Gewezen bestuurder bij aansprakelijkheid (33.6)

De ontvanger kan de gewezen bestuurder aansprakelijk stellen voor de belastingschuld waarvoor hij ten tijde van zijn bestuursperiode hoofdelijk aansprakelijk was, te weten de schuld die in deze periode materieel is ontstaan.

Disculpatie bestuurders, leiders en vaste vertegenwoordigers (33.7)

Bestuurders van lichamen zonder rechtspersoonlijkheid of van een rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam dat niet volledig rechtsbevoegd is alsmede leiders van een vaste inrichting van een niet in Nederland gevestigd lichaam dan wel de in Nederland wonende of gevestigde vaste vertegenwoordiger van dat lichaam, zijn niet aansprakelijk voor zover zij bewijzen dat de niet-betaling niet aan hen is te wijten.

Niet-verwijtbaarheid wordt naar redelijkheid en billijkheid beoordeeld, waarbij veel afhankelijk is van de feitelijke omstandigheden. Zo kan van niet-verwijtbaarheid sprake zijn als een ondernemer, hoewel hij de nodige voorzieningen heeft getroffen om eventuele tegenslagen in zijn bedrijf het hoofd te bieden, toch wordt geconfronteerd met niet te voorziene calamiteiten. Daaronder is begrepen een sterk verslechterde economische situatie van zodanige omvang dat hij ondanks zijn voorzorgen niet meer in staat is zijn betalingsverplichtingen na te komen.

Ook kan plotseling betalingsonmacht ontstaan door een bijzondere gebeurtenis, bijvoorbeeld een niet voorzienbare, omvangrijke miscalculatie of door het faillissement van een belangrijke debiteur. Bij dit laatste geldt echter dat een ondernemer die zijn bedrijf uitoefent op een te zwakke financiële basis zich niet gemakkelijk op niet-verwijtbaarheid zal kunnen beroepen.

Beneficiaire aanvaarding (48.1)

Als een nalatenschap onder het voorrecht van boedelbeschrijving is aanvaard, wordt de vereffening van de boedel afgewacht, met dien verstande dat de ontvanger maatregelen neemt ter beveiliging van zijn rechten (zie echter ook artikel 14.1.3 (nr. in koptekst) van deze leidraad).

Aantasting van het vermogen van de erfgenamen blijft uiteraard achterwege.

23. Formele bepalingen voor aansprakelijkstelling (artikel 49)

In aansluiting op artikel 49 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

- aansprakelijkstelling voor bestuurlijke boete;

- aansprakelijkstelling voor invorderingsrente;

- vooraankondiging aansprakelijkstelling;

- de aansprakelijkstelling - in gebreke zijn;

- informatieverstrekking in beschikking aansprakelijkstelling keten- en inlenersaansprakelijkheid;

- informatieverstrekking aan aansprakelijkgestelden;

- eerst uitwinning belastingschuldige;

- volgorde van aansprakelijkstellen;

- bezwaar en uitstel van betaling;

- overgangsrecht.

23.1. Aansprakelijkstelling voor bestuurlijke boete (49.1)

De ontvanger kan de beschikking aansprakelijkstelling voor de bestuurlijke boete opnemen in dezelfde brief waarbij hij ook de beschikking voor de aansprakelijkstelling voor de belastingschuld bekendmaakt. De ontvanger moet dan in de beschikking de gronden vermelden waarop de aansprakelijkstelling voor de boete berust.

Als geen gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid om de gronden, waarop het voornemen tot een aansprakelijkstelling voor de vergrijpboete berust, te betwisten of de ontvanger is van oordeel dat de betwisting van de aansprakelijke ongegrond is, dan zal hij de derde daarvan op de hoogte stellen en overgaan tot aansprakelijkstelling voor de bestuurlijke boete op de voet van artikel 49, eerste lid, van de wet.

23.2. Aansprakelijkstelling voor invorderingsrente (49.2)

Als aan de aansprakelijkgestelde invorderingsrente in rekening moet worden gebracht, dan wordt de rente berekend over het bedrag waarvoor hij aansprakelijk is gesteld.

Voor zover in het bedrag van de aansprakelijkstellingsbeschikking tevens een bedrag aan invorderingsrente is opgenomen, wordt over dat bedrag geen rente in rekening gebracht.

23.3. De aansprakelijkstelling - in gebreke zijn (49.3)

Wanneer in gebreke (49.3.1).

De belastingschuldige is in gebreke als de betaling van zijn belastingschuld niet heeft plaatsgevonden binnen de betalingstermijn die voor de belastingaanslag geldt.

In gebreke zijn en versnelde invordering (49.3.2).

De belastingschuldige wordt ook geacht in gebreke te zijn als de belastingaanslag op grond van artikel 10 van de wet terstond invorderbaar is.

In gebreke zijn en een beschikking ‘geen verdere invorderingsmaatregelen’ (49.3.3).

Als de ontvanger aan de belastingschuldige een beschikking heeft gestuurd waarin hij toezegt geen verdere invorderingsmaatregelen tegen de belastingschuldige meer te nemen, kan een derde voor de desbetreffende belastingschuld niettemin aansprakelijk worden gesteld, mits die mogelijkheid uitdrukkelijk in de beschikking is vermeld.

23.4. Informatieverstrekking aan aansprakelijkgestelden (49.5)

Op grond van het bepaalde in artikel 49, zesde lid, van de wet moet de ontvanger de aansprakelijkgestelde desgevraagd op de hoogte stellen van de gegevens over de belasting waarvoor hij aansprakelijk is gesteld.

Tot de gegevens die op grond van genoemde bepaling moeten worden verstrekt, behoren in elk geval de stukken die op de zaak betrekking hebben als bedoeld in de artikelen 7:4 en 8:42 Awb. Hieronder worden verstaan alle stukken die bij het nemen van het besluit een rol hebben gespeeld. Naast de gegevens die zijn vastgelegd in de genoemde stukken moeten desgevraagd ook andere gegevens worden verstrekt, mits die gegevens redelijkerwijs van belang kunnen worden geacht voor het maken van bezwaar of het instellen van beroep.

De gegevens worden - na een daartoe strekkend verzoek van de aansprakelijk gestelde - vooruitlopend op het indienen van een bezwaarschrift of op het instellen van beroep verstrekt.

Hoewel artikel 49, zesde lid, van de wet betrekking heeft op de gegevens over de belasting, is goedgekeurd dat de gegevensverstrekking zich daartoe niet beperkt, maar mede betrekking heeft op (alle) andere aspecten van de aansprakelijkheidsbeslissing. Voorwaarde is wel dat deze gegevens hetzij gerekend kunnen worden tot de stukken die op de zaak betrekking hebben als hiervoor genoemd, hetzij redelijkerwijs van belang kunnen worden geacht voor het maken van bezwaar tegen de aansprakelijkheidsbeschikking of het instellen van beroep tegen daarop volgende beslissingen.

23.5. Aansprakelijkheid: eerst uitwinning belastingschuldige (49.6)

De ontvanger zal zich in beginsel eerst verhalen op vermogensbestanddelen van de belastingschuldige voordat hij overgaat tot uitwinning van de vermogensbestanddelen van de aansprakelijkgestelde, tenzij zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 14.1.4, laatste volzin, van de leidraad.

23.6. Volgorde van aansprakelijk stellen (49.7)

Als de ontvanger een derde aansprakelijk kan stellen op grond van meer dan één fiscale of civielrechtelijke aansprakelijkheidsbepaling, dan hoeft hij daarbij geen volgorde in acht te nemen. Hetzelfde geldt als de ontvanger verscheidene derden op grond van dezelfde dan wel op grond van verschillende aansprakelijkheidsbepalingen aansprakelijk kan stellen.

Dit geldt niet in de gevallen waarvoor in de wet of deze leidraad anders is bepaald.

23.7. Uitstel in verband met bezwaar tegen een beschikking aansprakelijkstelling (49.8.1)

Het beleid voor uitstel van betaling verwoord in artikel 25.2 is van overeenkomstige toepassing:

a. als bezwaar wordt gemaakt tegen de beschikking aansprakelijkstelling;

b. als beroep wordt ingesteld tegen de uitspraak van de ontvanger op het bezwaarschrift tegen een beschikking aansprakelijkstelling, en;

c. als hoger beroep of beroep in cassatie wordt ingesteld tegen een rechterlijke uitspraak.

23.8. Conservatoir beslag bij aansprakelijkheid (artikel 51)

Als er conservatoir beslag ligt en de aansprakelijkgestelde verzoekt om uitstel van betaling in verband met een bezwaar tegen de beschikking, dan verleent de ontvanger alleen uitstel van betaling als er zekerheid wordt gesteld.

23.9. Betalingstermijn beschikking aansprakelijkstelling (artikel 52.1 Vermindering van de belastingaanslag en aansprakelijkstelling)

Als de inspecteur de aanslag vermindert, past de ontvanger het bedrag van de aansprakelijkstellings-beschikking aan voor zover dat voortvloeit uit de vermindering en deelt dat mee aan de aansprakelijkgestelde.

23.10. Aansprakelijkheid: verhaalsrechten en kwijtschelding (artikel 53)

Geen zelfstandige verjaring van de aansprakelijkheidsschuld (53.1).

Een aansprakelijkheidsschuld (beschikking ex artikel 49 van de wet) is niet voor zelfstandige verjaring vatbaar. Door verjaring van de belastingaanslag waarvoor aansprakelijk is gesteld, eindigt ook het recht van dwanginvordering en verrekening van de aansprakelijkheidsvordering.

Ontslag van betalingsverplichting aansprakelijk gestelde bestuurder en verwijtbaarheid (53.2).

De ontvanger verleent geen ontslag van betalingsverplichting als sprake is van verwijtbaarheid van de kant van de aansprakelijk gestelde. Dit volgt uit artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de regeling. De vraag of sprake is van verwijtbaarheid beoordeelt de ontvanger op basis van gedragingen van de aansprakelijk gestelde. Dit betekent dat als de aansprakelijkstelling van een bestuurder is gebaseerd op artikel 36, vierde lid, van de wet, het enkele feit dat het lichaam niet op de juiste wijze heeft gemeld niet in de weg hoeft te staan aan ontslag van betalingsverplichting.

23.11. Mededeling en betaling teruggaaf aan de aansprakelijkgestelde (artikel 54)

De ontvanger houdt de betaling van de teruggaaf - als bedoeld in artikel 54, eerste lid, van de wet - aan gedurende vier weken na de dagtekening van de schriftelijke mededeling aan de belastingschuldige.

In deze periode kan de belastingschuldige - als de derde zich al voor de aansprakelijkheidsschuld op hem heeft verhaald - derdenbeslag leggen onder de ontvanger op het bedrag van de teruggaaf. In de derdenbeslagprocedure zal worden uitgemaakt aan wie de ontvanger het bedrag van de teruggaaf moet betalen.

24. Informatieverplichtingen van de belastingschuldige of de aansprakelijkgestelde (artikel 58, 60 en 61)

In aansluiting op artikel 58, artikel 60 en artikel 61 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

- geen invorderingsonderzoek tijdens een gerechtelijke procedure;

- gegevens voor invordering ‘eigen’ belastingschulden;

- het stellen van een redelijke termijn voor verstrekken van informatie;

- de kwaliteit van de gegevens en wijze van verstrekking of beschikbaar stellen;

- niet van de administratie gescheiden (beroeps-)vertrouwelijke gegevens.

24.1. Geen invorderingsonderzoek tijdens een gerechtelijke procedure (58.1)

Het is de ontvanger niet toegestaan een invorderingsonderzoek te doen instellen, nadat de rechter de ontvanger in de gelegenheid heeft gesteld bewijs te leveren voor in een procedure aangevoerde stellingen, indien en voor zover dat onderzoek wordt ingesteld om gegevens te verwerven om dat bewijs te kunnen leveren.

24.2. Redelijke termijn voor verstrekken van informatie (60.1)

De ontvanger stelt een redelijke termijn voor het verstrekken van de gegevens en inlichtingen of het ter beschikking stellen van de gegevensdragers.

Als de ontvanger belang heeft bij een spoedige verstrekking of beschikbaarstelling kan deze termijn ook terstond zijn.

24.3. Kwaliteit van de gegevens en wijze van verstrekking of beschikbaar stellen (60.2)

Als de opgevraagde gegevens niet duidelijk, stellig en zonder voorbehoud worden verstrekt, herhaalt de ontvanger zijn verzoek en vordert hij op basis van artikel 60, eerste lid, van de wet correcte en concrete gegevens.

Als de gegevens ook na herhaald verzoek niet voldoen aan de gestelde eisen, beoordeelt de ontvanger of hij een civiele procedure begint of de strafsancties van Hoofdstuk VIII van de wet toepast.

Aan de belastingschuldige die niet voldoet aan de verplichting van artikel 60, tweede lid, van de wet, kan de ontvanger een verzuimboete als bedoeld in artikel 63b, tweede lid, van de wet opleggen.

Gegevensverstrekking vindt in beginsel uitsluitend schriftelijk plaats. In uitzonderingssituaties kan de ontvanger toestaan dat de gegevens mondeling worden verstrekt. In verband met de bewijsvoering zorgt de ontvanger voor een vastlegging van het gesprek.

24.4. Geen geheimhoudingsplicht bij de informatieverplichtingen (61.1)

De ontvanger heeft alleen belang bij die gegevens en inlichtingen en gegevensdragers die hem inzicht verschaffen in de financiële positie van de belastingschuldige.

Doorgaans zijn de beroepsvertrouwelijke gegevens en de financiële gegevens gescheiden. Als het onvermijdelijk is dat de ontvanger privacygegevens onder ogen krijgt, vormt dit geen grond om de verstrekking van gegevens of de beschikbaarstelling van gegevensdragers te weigeren. De ontvanger is op grond van artikel 67, eerste lid, van de wet gehouden tot geheimhouding van die gegevens.

25. Geheimhoudingsplicht (artikel 67)

In aansluiting op artikel 67 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

- bekendmaking gegevens op verzoek van de belastingschuldige zelf;

- informatieverstrekking aan gerechtsdeurwaarder over periodieke betalingen.

Bekendmaking aan de belastingschuldige (67.1).

De geheimhoudingsplicht geldt niet voor de bekendmaking van gegevens aan degene op wie zij betrekking hebben (de belastingschuldige) voor zover deze gegevens door of namens hem zijn verstrekt. Ook het verstrekken van informatie over belastingschulden aan de belastingschuldige zelf valt niet onder de geheimhoudingsplicht. Onder belastingschuldige moet hier mede worden verstaan: diens vertegenwoordiger, curator, bewindvoerder of erfgenaam.

Bekendmaking aan derden in het belang van de invordering (67.2).

De geheimhoudingsplicht geldt niet voor zover de bekendmaking van gegevens noodzakelijk is voor de uitvoering van de Invorderingswet 1990. Dat laatste moet ruim worden opgevat. Als bekendmaking van belang is voor de invordering van de verschuldigde belasting (aanslag) of een aansprakelijkheidsvordering (beschikking), kan de bekendmaking (aan derden) plaatsvinden zonder dat daarmee de geheimhoudingsplicht wordt geschonden.

26. Insolventieprocedures (artikel 73)

In dit artikel is het volgende beleid over insolventieprocedures opgenomen:

- de algemene uitgangspunten insolventieprocedures;

- insolventieprocedure en wettelijke schuldsanering;

- insolventieprocedure en surseance;

- insolventieprocedure en faillissement;

- insolventieprocedure: minnelijke schuldsanering door leden van de Vereniging voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren ("NVVK") of gemeenten;

- insolventieprocedure: minnelijke schuldsanering door anderen dan leden van de NVVK of gemeenten;

- insolventieprocedures en akkoorden;

- wettelijk breed moratorium.

26.1. Algemene uitgangspunten insolventieprocedures (73.1)

26.1.1. Aanmelden belastingschulden in WSNP of faillissement (73.1.1)

Uiterlijk veertien dagen vóór de verificatievergadering meldt de ontvanger zijn vorderingen ter verificatie aan bij de bewindvoerder. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat belastingschulden die naar tijdvak worden geheven, geacht worden van dag tot dag te ontstaan.

De ontvanger meldt ook conserverende belastingschulden ter verificatie aan bij de bewindvoerder.

Voor het indienen van vorderingen in het faillissement wordt verwezen naar artikel 19.2 (nr. in koptekst) van deze leidraad.

26.1.2. Invorderingsmaatregelen tijdens de toepassing van WSNP of faillissement (73.1.2)

Aansprakelijkstelling voor belastingaanslagen tijdens zowel het faillissement als tijdens de wettelijke schuldsaneringsregeling is mogelijk.

26.1.3. Boedelschulden (73.1.3)

De ontvanger ziet er op toe dat de boedelschulden tijdig door de curator worden voldaan. Als belastingschulden die als boedelschulden kunnen worden aangemerkt, ten onrechte niet worden voldaan, wendt de ontvanger zich in beginsel eerst tot de curator om informatie te verkrijgen over de toestand van de boedel en zo mogelijk langs minnelijke weg alsnog voldoening te bewerkstelligen. Als dit niet leidt tot een bevredigende oplossing wendt de ontvanger zich met zijn grieven tot de rechter-commissaris. In het uiterste geval kan de ontvanger rechtstreeks verhaal zoeken op de boedel.

Het voorgaande is ook van toepassing bij een wettelijke schuldsaneringsregeling.

Bij de invordering van boedelschulden kan de ontvanger tijdens de wettelijke schuldsaneringsregeling niet het faillissement van de schuldenaar aanvragen.

Belastingschulden ontstaan gedurende een surseance zijn boedelschulden in het faillissement (zie artikel 19.2.2 (nr. in koptekst) van deze leidraad).

26.1.4. Proceskostengarantie (73.1.4)

Als de curator een gerechtelijke procedure (niet zijnde de bestuurdersaansprakelijkheidsprocedure) moet aanspannen om een bate voor de boedel te kunnen realiseren, en de aanwezige baten van de boedel niet toereikend zijn om de proceskosten te voldoen, kan de curator bij de ontvanger een gemotiveerd verzoek indienen om garantstelling voor het bedrag dat niet uit de boedel kan worden voldaan.

Bij de beoordeling van het verzoek neemt de ontvanger als uitgangspunt dat:

- de boedel bij de actie van de curator moet zijn gebaat;

- de ontvanger (een deel van) de in het faillissement ingediende vordering zal kunnen innen.

Daarnaast stelt de ontvanger de eis dat de schuldeisers - die bij een verdeling van de activa eveneens zullen profiteren van de vermoedelijke opbrengst van de procedure - bereid zijn om naar evenredigheid mee garant te staan voor de proceskosten. Dit geldt ook voor boedelschuldeisers. Als een bewindvoerder in de wettelijke schuldsaneringsregeling de ontvanger een verzoek om garantstelling doet, treedt de ontvanger in overleg met het college.

26.1.5. Uitstel in relatie tot faillissement en WSNP (73.1.8)

Voor uitstel van betaling in relatie tot faillissement en WSNP wordt verwezen naar artikel 25.1.4 en artikel 25.4.4 (nr. in koptekst) van deze leidraad.

26.1.6. Kwijtschelding in relatie tot faillissement en WSNP (73.1.9)

Zie voor kwijtschelding in relatie tot faillissement en WSNP artikel 26.1.9 (nr. in koptekst) van deze leidraad.

26.2. Insolventieprocedure en Wettelijke schuldsanering (73.2)

26.2.1. Kwijtschelding tijdens WSNP (73.2.1)

Voor de situatie dat een belastingschuldige, ten aanzien van wie de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, verzoekt om kwijtschelding van nadien opgekomen belastingschulden die niet zijn aan te merken als boedelschuld, wordt verwezen naar artikel 26.2.17 (nr. in koptekst) van deze leidraad.

26.2.2. De WSNP is beëindigd met een schone lei (73.2.2)

Belastingvorderingen waarop de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing is en voor zover die na de beëindiging op grond van artikel 356, tweede lid, FW onvoldaan zijn gebleven, zijn aan te merken als natuurlijke verbintenissen ongeacht of de vorderingen door de ontvanger bij de bewindvoerder zijn aangemeld.

Met betrekking tot te betalen belastingaanslagen die betrekking hebben op de periode waarin de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing was en die zijn vastgesteld na beëindiging (met schone lei) van die regeling, zal de ontvanger in beginsel afzien van invordering. Daarbij geldt dat aannemelijk moet zijn dat:

- de bewindvoerder de aan de betreffende aanslag voorafgaande voorlopige aanslagen / teruggaven dan wel het ontbreken daarvan voldoende op juistheid heeft getoetst; en

- over de resultaten van die toetsing in voorkomend geval tijdig contact heeft opgenomen met GBTwente.

Belastingteruggaven met een dagtekening gelegen na de datum waarop de wettelijke schuldsaneringsregeling is geëindigd met een schone lei, die materieel betrekking hebben op een periode vóór de uitspraak van de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling, zal de ontvanger in beginsel niet verrekenen met de vorderingen die tot een natuurlijke verbintenis zijn getransformeerd. De ontvanger verrekent deze belastingteruggaven alleen als het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn als de hij de belastingteruggave niet kan verrekenen. Daarvan is in ieder geval sprake als de vordering van de ontvanger, en de belastingteruggaaf zien op dezelfde belasting en hetzelfde tijdvak.

Met betrekking tot belastingteruggaven die betrekking hebben op de periode voor de beëindiging (met schone lei) van de wettelijke schuldsaneringsregeling en die worden vastgesteld na beëindiging van die regeling, geldt het volgende. Teruggaven (na mogelijke verrekening met openstaande schulden) van minder dan € 500 worden uitbetaald aan de belastingschuldige zelf. Indien de belastingteruggave (na mogelijke verrekening met openstaande schulden) € 500 of meer bedraagt, zal de ontvanger contact opnemen met de gewezen bewindvoerder om met hem te overleggen of de vereffening moet worden heropend.

Ook na beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling kan de ontvanger derden nog aansprakelijk stellen voor niet-betaalde belastingaanslagen die als natuurlijke verbintenissen moeten worden aangemerkt.

Reeds in gang gezette aansprakelijkheidsprocedures kan de ontvanger voortzetten.

26.2.3. De WSNP is beëindigd zonder schone lei of de schone lei is ingetrokken (73.2.3)

De WSNP kan ook eindigen zonder schone lei (artikel 358, tweede lid, Fw) en de reeds verstrekte schone lei kan worden ingetrokken (artikel 358a, eerste lid, Fw). In die situaties kan de ontvanger de invordering hervatten.

26.2.4. De WSNP is tussentijds beëindigd (73.2.4)

Als een schuldsaneringsregeling tussentijds wordt beëindigd in de zin van artikel 350, vijfde lid, Fwd, blijft omzetting in faillissement achterwege als er geen baten beschikbaar zijn. In die situatie geldt het invorderingsbeleid voor natuurlijke personen bij opheffing van een faillissement wegens gebrek aan baten (artikel 73.4.14, nr. in koptekst).

26.3. Insolventieprocedure en surseance (73.3)

Voor uitstel van betaling in relatie tot surseance wordt verwezen naar artikel 25.1.4 en 25.4.4 (nr. in koptekst) van deze leidraad. Voor kwijtschelding in relatie tot surseance wordt verwezen naar artikel 26.1.9 (nr. in koptekst) van deze leidraad.

26.3.1. WHOA-akkoord, Geldend beleid bij aangeboden akkoord ( (73.3a1)

Het beleid in deze leidraad en in de regeling dat ziet op kwijtschelding van belastingen is ook van toepassing op een verzoek om instemming met een akkoord als bedoeld in artikel 370, eerste lid, FW, tenzij daarvan wordt afgeweken in de volgende artikelen.

26.3.2. Voorwaarden WHOA-akkoord (73.3a2)

1.. De ontvanger kan instemmen met een aan hem aangeboden akkoord als bedoeld in artikel 370, eerste lid, FW, als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

– het akkoord is schriftelijk aangeboden en voldoet aan de in artikel 375 FW gestelde eisen;

– de ontvanger is in een klasse ingedeeld waarin zijn wettelijke preferentie voldoende tot uiting komt;

– het is aannemelijk dat het aangeboden akkoord, afgezien van de daarvoor nog te verrichten formaliteiten, door de rechtbank zou worden gehomologeerd.

2. De ontvanger houdt bij de beoordeling van een aan hem aangeboden bedrag in het kader van een akkoord als bedoeld in artikel 370, eerste lid, FW, rekening met de zogenoemde 20%-regel als bedoeld in artikel 374, tweede lid, FW. De ontvanger kan daardoor onder omstandigheden medewerking verlenen aan een akkoord ondanks dat hij niet het dubbele percentage ontvangt van hetgeen aan concurrente schuldeisers als bedoeld in artikel 374, tweede lid, FW op hun vorderingen zal worden uitgekeerd.

3. De ontvanger kan ook instemmen met een aan hem aangeboden akkoord als bedoeld in artikel 370 FW, als dit niet ziet op alle schuldeisers van de belastingschuldige. De ontvanger kan eveneens instemmen met een akkoord als er nog een redelijke mogelijkheid is om een derde aansprakelijk te stellen. Zie in dit verband artikel 73.3a.3.

4. De ontvanger kan instemmen met een aan hem aangeboden akkoord als bedoeld in artikel 370, eerste lid, FW, waarbij een of meer schuldeisers het gedeelte van hun vordering dat niet wordt voldaan, niet kwijtschelden maar omzetten in aandelen. De ontvanger stemt echter niet in met een akkoord als de betaling van het akkoordbedrag aan hem, geschiedt door omzetting van de belastingschuld in aandelenkapitaal of enige andere betalingsvorm van gelijke strekking.

5. Deze regeling is ook van toepassing op belastingaanslagen waarvoor in beginsel geen kwijtschelding wordt verleend (zoals belastingaanslagen motorrijtuigenbelasting), met uitzondering van de communautaire middelen.

26.3.3. Gevolgen toetreding WHOA-akkoord bij instemming (73.3a.3)

Als de ontvanger instemt met een akkoord als bedoeld in artikel 370, eerste lid, FW, verleent hij kwijtschelding voor het deel van de belastingschuld dat onbetaald blijft, nadat het akkoord tot stand is gekomen dan wel is gehomologeerd en hij het bedrag dat hem op grond van het akkoord toekomt, heeft ontvangen.

De ontvanger kan voor belastingaanslagen waarvoor derden in redelijkheid aansprakelijk kunnen worden gesteld toezeggen dat daarvoor ten aanzien van de belastingschuldige geen verdere invorderingsmaatregelen worden genomen in plaats van kwijtschelding te verlenen. De ontvanger vermeldt in dat geval in de beschikking dat hij zich het recht voorbehoudt om derden aansprakelijk te stellen voor de betreffende belastingaanslagen.

26.3.4. Gevolgen homologatie WHOA-akkoord zonder instemming (73.3a.4)

Als een akkoord als bedoeld in artikel 370, eerste lid, FW, waarmee de ontvanger niet heeft ingestemd, door de rechtbank wordt gehomologeerd, verleent de ontvanger voor het resterende deel van de belastingaanslagen geen kwijtschelding maar neemt hij geen verdere invorderingsmaatregelen.

De belastingvorderingen die resteren na homologatie van een akkoord zijn aan te merken als natuurlijke verbintenissen. Mocht in dit verband sprake zijn van openstaande premie voor de volksverzekeringen, dan doet de ontvanger voor deze premie geen voordracht tot schuldig nalatig verklaring als bedoeld in artikel 61 Wet financiering sociale verzekeringen.

Belastingteruggaven met een dagtekening gelegen na de datum van homologatie van een akkoord die materieel betrekking hebben op een periode waarop het akkoord betrekking heeft, zal de ontvanger in beginsel niet verrekenen met de vorderingen die tot een natuurlijke verbintenis zijn getransformeerd. De ontvanger verrekent deze belastingteruggaven alleen als het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn als hij de belastingteruggaaf niet kan verrekenen. Daarvan is in ieder geval sprake als de vordering van de ontvanger en de belastingteruggaaf zien op dezelfde belasting en hetzelfde tijdvak.

26.4. Insolventieprocedure en faillissement (73.4)

26.4.1. Faillissementsaanvraag: algemeen (73.4.1)

De belastingaanslag(en) waarvoor de ontvanger het faillissement aanvraagt, moet(en) onherroepelijk vaststaan of in redelijkheid materieel verschuldigd worden geacht. Een faillissementsaanvraag blijft achterwege als de belastingschuldige aantoont dat de betalingsonmacht van korte duur is.

Voor een voorlopige aanslag vraagt de ontvanger slechts een faillissement aan als:

- die aanslag is gevolgd door een definitieve aanslag; of

- naast de voorlopige aanslag ook andere aanslagen onbetaald zijn gebleven.

26.4.2. Ontbinding van rechtspersonen in plaats van faillissementsaanvraag (73.4.2)

Als sprake is van een rechtspersoon die geen activiteiten meer uitoefent, en bovendien bekend is dat geen baten aanwezig noch te verwachten zijn, dan wordt de voorkeur gegeven aan het treffen van maatregelen die moeten leiden tot ontbinding van die rechtspersoon conform artikel 2:19a BW boven het aanvragen van het faillissement van die rechtspersoon.

26.4.3. Particulieren en faillissement (73.4.3)

Het aanvragen van het faillissement van een particulier blijft achterwege als wordt verwacht dat de ontvanger de eventuele vermogensbestanddelen ook geheel of nagenoeg geheel zonder faillissement kan uitwinnen, zelfs als daarbij niet de gehele schuld wordt voldaan.

Particulieren zijn in dit verband natuurlijke personen die niet een onderneming drijven of zelfstandig een beroep uitoefenen en waarvan niet aannemelijk is dat zij van plan zijn dit te doen.

Voor zover de openstaande belastingschulden het gevolg zijn van bedrijfsvoering of uitoefening van een zelfstandig beroep, worden natuurlijke personen die hun bedrijf of zelfstandige beroepsuitoefening hebben gestaakt in dit verband niet beschouwd als particulieren.

26.4.4. Saneringsaanbod en faillissementsaanvraag (73.4.4)

Als de belastingschuldige - voordat de faillissementsaanvraag in behandeling is genomen - een verzoek om kwijtschelding doet, dan wel een buitengerechtelijk akkoord aanbiedt (een en ander in de zin van artikel 73.6 - nr. in koptekst - van deze leidraad), dan zal de ontvanger de faillissementsaanvraag aanhouden dan wel intrekken om het verzoek dan wel het aanbod aan een nader oordeel te onderwerpen.

Hiervan wordt afgeweken als op voorhand duidelijk is dat het verzoek dan wel het aanbod louter is gedaan om de behandeling van de faillissementsaanvraag te traineren. Er wordt ook van afgeweken als het aanbod onvoldoende past binnen het door GBTwente gehanteerde kwijtscheldingsbeleid respectievelijk het in het kwijtscheldingsbeleid opgenomen saneringsbeleid, en/of gebaseerd is op een onjuiste voorstelling van zaken. In deze gevallen wijst de ontvanger het verzoek dan wel het aanbod bij beschikking gemotiveerd af, zonder de faillissementsaanvraag in te trekken of aan te houden.

26.4.5. Verzoek om uitstel van betaling vóór behandeling faillissementsaanvraag door rechter (73.4.5)

Als de belastingschuldige een verzoek om uitstel van betaling doet, voordat de rechtbank de faillissementsaanvraag in behandeling heeft genomen, dan zal de ontvanger de faillissementsaanvraag aanhouden dan wel intrekken om het verzoek aan een nader oordeel te onderwerpen.

De ontvanger doet dit niet als duidelijk is dat het verzoek louter is gedaan om de behandeling van de faillissementsaanvraag te traineren, of als het verzoek onvoldoende past binnen het door GBTwente gehanteerde uitstelbeleid, en/of gebaseerd is op een onjuiste voorstelling van zaken. In deze gevallen wijst de ontvanger het verzoek bij beschikking gemotiveerd af, zonder de faillissementsaanvraag in te trekken of aan te houden.

26.4.6. Toestemming voor faillissementsaanvraag (73.4.6)

De ontvanger moet voor iedere faillissementsaanvraag schriftelijk toestemming van het college hebben. Het voorgaande geldt ook voor in hoger beroep te voeren zaken over een faillissementsaanvraag.

26.4.7. Steunvordering derden voor faillissementsaanvraag (73.4.7)

Als de ontvanger bij zijn faillissementsaanvraag gebruik wil maken van de vordering van een derde als zogenoemde steunvordering, doet hij dit alleen als de derde schriftelijk te kennen heeft gegeven hiertegen geen bezwaar te hebben.

26.4.8. Verlenen van steunvordering en faillissementsaanvraag (73.4.8)

Voor het verstrekken van de gegevens van de belastingschuldige geldt niet hetgeen in artikel 73.4.1 tot en met 73.4.7 (nr. in koptekst) is vermeld met betrekking tot een faillissementsaanvraag door de ontvanger.

Wel is voor het verstrekken van de gegevens toestemming van het college vereist, als het een belastingschuldige betreft die een bedrijf voert of zelfstandig een beroep uitoefent waaraan in totaal meer dan vijftig werknemers zijn verbonden. De gegevens worden uitsluitend schriftelijk verstrekt.

Als de ontvanger zelf het initiatief neemt om een andere schuldeiser van de belastingschuldige te benaderen met het verzoek het faillissement van de belastingschuldige aan te vragen met gebruikmaking van de belastingschuld als steunvordering, dan geldt wel hetgeen is vermeld in artikel 73.4.1, 73.4.3, 73.4.6 en 73.4.7 (nr. in koptekst) van deze leidraad. In dat geval is dus ook toestemming van het college vereist.

26.4.9. Verzet tegen faillietverklaring (73.4.9)

Als de ontvanger gebruik wil maken van de mogelijkheid tot verzet tegen de faillietverklaring als bedoeld in artikel 10 FW heeft hij hiervoor toestemming van het college nodig.

26.4.10. Verzending of uitreiking aanslagbiljet bij faillissement (73.4.11)

Voor toezending of uitreiking van het aanslagbiljet ingeval van faillissement wordt verwezen naar artikel 8.1 (nr. in koptekst) van deze leidraad.

26.4.11. Opkomen in faillissement (73.4.12)

Van de bevoegdheid op grond van artikel 19 van de wet om van de curator dadelijke voldoening aan de vordering te verlangen wordt verwezen naar artikel 19.2.3 (nr. in koptekst) van deze leidraad.

26.4.12. Na de toepassing van het faillissement (73.4.14)

De ontvanger maakt in beginsel geen gebruik van de bevoegdheid van artikel 196 FW, om na de beëindiging van een faillissement het proces-verbaal van de verificatievergadering voor het onbetaald gebleven bedrag tegen de schuldenaar te executeren. Als er wel aanleiding tot invordering bestaat, doet de ontvanger dit zoveel mogelijk bij dwangbevel.

Bij natuurlijke personen hervat de ontvanger slechts in bijzondere omstandigheden de invordering na beëindiging van het faillissement. Deze omstandigheden doen zich onder andere voor als de betrokkene binnen vijf jaar na het faillissement beschikt over een meer dan modaal inkomen of over vermogensbestanddelen van substantiële waarde.

Als na beëindiging van het faillissement daaruit ontvangen gelden moeten worden terugbetaald, treedt de ontvanger in verband met artikel 194 FW in overleg met de curator.

26.4.13. Opening nationale (secundaire) insolventieprocedure (73.4.15)

Als de belastingschuldige woont of gevestigd is in een lidstaat van de EU - niet Denemarken - en aldaar in staat van insolventie verkeert terwijl in Nederland sprake is van een nevenvestiging, kan in Nederland op grond van de EG-insolventieverordening een zogenoemde territoriale of secundaire procedure worden geopend.

Onmiddellijk na kennisname van de in het buitenland geopende hoofdprocedure, beoordeelt de ontvanger of hij baat heeft bij het openen van een secundaire of territoriale procedure in Nederland. Een secundaire procedure betreft alleen de liquidatieprocedure - dus niet de surseance van betaling - en wordt afgewikkeld volgens het in Nederland geldende recht. De staat van insolventie behoeft daarbij niet te worden aangetoond.

26.4.14. Omzetting faillissement in WSNP (73.4.16)

Als omzetting van een faillissement in een wettelijke schuldsaneringsregeling mogelijk is, toetst de ontvanger - als de schuldenaar hier uitdrukkelijk om verzoekt - een door de schuldenaar in het faillissement aangeboden akkoord aan het beleid ingevolge artikel 19a en 22a van de regeling.

26.5. Insolventieprocedure - minnelijke schuldsanering door leden van de NVVK of gemeenten (73.5)

26.5.1. Voorwaarden voor MSNP (73.5.1)

Stabilisatiefase

Een schuldhulpverleningstraject vangt in het algemeen aan met een stabilisatie-overeenkomst tussen de schuldenaar en de schuldhulpverlener als hierna bedoeld in onderdeel b. Voor de toepassing van dit artikel wordt met een stabilisatie-overeenkomst gelijkgesteld een schriftelijke mededeling van de schuldhulpverlener waarin staat dat hij activiteiten ontplooit die erop gericht zijn de financiële situatie van de schuldenaar op korte termijn te stabiliseren.

Vanaf de ontvangst van een afschrift van de stabilisatie-overeenkomst neemt de ontvanger gedurende een periode van maximaal 240 dagen geen dwanginvorderingsmaatregelen. Lopende invorderingsmaatregelen schort de ontvanger op, zo nodig in overleg met de schuldhulpverlener. Daarnaast vindt verrekening alleen plaats met belastingteruggaven die (materieel) zijn ontstaan tot en met de dag waarop het afschrift van de stabilisatie-overeenkomst is ontvangen. Het in deze alinea beschreven terughoudende beleid geldt niet in situaties waarin op voorhand duidelijk is dat de belastingschuldige niet in aanmerking komt voor uitstel van betaling op basis van het hierna in dit artikel beschreven beleid. De ontvanger informeert de schuldhulpverlener hierover.

Schuldregelingsovereenkomst

Nadat de schuldhulpverlener de ontvanger schriftelijk heeft bericht dat de overeenkomst tot schuldregeling tot stand is gekomen, verleent de ontvanger uitstel van betaling voor een periode van, in beginsel, maximaal 18 maanden als:

a. de schuldregeling betrekking heeft op natuurlijke personen;

b. de schuldhulpverlener lid is van de NVVK of de schuldregeling wordt uitgevoerd door een bij GBTwente aangesloten gemeente in eigen beheer (zie ook artikel 73.5a);

c. een schuldregelingsovereenkomst in de zin van de Gedragscode Schuldhulpverlening van de NVVK tot stand is gekomen of een overeenkomst tot stand is gekomen die dezelfde strekking heeft als die gedragscode en waarbij voor de berekening van de aflossingscapaciteit wordt uitgegaan van de door Recofa gepubliceerde normen;

d. een schuldregelingsovereenkomst tot stand is gekomen in overeenstemming met de Module Schuldregeling in het kader van schuldhulpverlening voor ondernemers van de NVVK of een daarmee gelijk te stellen overeenkomst en waarbij voor de berekening van de aflossingscapaciteit wordt uitgegaan van de door Recofa gepubliceerde normen, voor zover de schuldregeling ziet op een natuurlijk persoon, zijnde ondernemer;

e. het aannemelijk is dat het bedrijf of beroep tijdens en na het volledig hebben doorlopen van de schuldregeling met een levensvatbare bedrijfsuitoefening kan worden voortgezet, voor zover de schuldregeling ziet op een natuurlijk persoon, zijnde ondernemer;

f. redelijkerwijs mag worden aangenomen dat de belastingschuldige - afgezien van de formaliteiten die daarvoor verricht moeten worden - in aanmerking zou komen voor een schuldregeling als bedoeld in artikel 287a FW;

g. aan het eind van de looptijd van de schuldregelingsovereenkomst een bedrag zal zijn betaald van ten minste dezelfde omvang als kan worden verkregen indien er sprake zou zijn van een wettelijke schuldsanering.

De voorwaarden onder d en e zijn niet van toepassing op een ex-ondernemer indien aannemelijk is dat hij in de toekomst geen bedrijf zal uitoefenen of niet zelfstandig een beroep zal uitoefenen.

De ontvanger kan ervoor kiezen om aanslagen, waarvoor hij redelijkerwijs derden aansprakelijk kan stellen, niet te betrekken in de schuldregeling, voor zover deze ziet op een natuurlijk persoon, zijnde ondernemer. Artikel 26.3.2 (nummering in koptekst) is hierbij van overeenkomstige toepassing.

De ontvanger kan in bijzondere omstandigheden een langere termijn voor uitstel van betaling toekennen dan 18 maanden. Daarbij gelden als voorwaarden dat de schuldhulpverlener daar schriftelijk om verzoekt en aannemelijk maakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden die een langere periode rechtvaardigen en dat de belangen van de belastingschuldige onevenredig worden geschaad als wordt vastgehouden aan de termijn van 18 maanden.

Het uitstel vangt aan met ingang van de datum van de schuldregelingsovereenkomst. Na totstandkoming van een schuldregelingsovereenkomst onderzoekt de schuldhulpverlener of een schuldregeling met de schuldeisers tot stand kan worden gebracht. De schuldhulpverlener streeft ernaar dit onderzoek af te ronden binnen 120 dagen, maar uiterlijk binnen 240 dagen, gerekend vanaf de datum van de schuldregelingsovereenkomst. Wanneer de schuldregeling met de schuldeisers tot stand is gebracht, zet de schuldhulpverlener de schuldregelingsovereenkomst voort; hij stelt de schuldeisers daarvan schriftelijk op de hoogte. Slaagt de schuldhulpverlener niet tijdig in het tot stand brengen van de schuldregeling, dan beëindigt hij de schuldregelingsovereenkomst.

Deze regeling is ook van toepassing op belastingaanslagen waarvan in beginsel geen kwijtschelding wordt verleend (zoals belastingaanslagen motorrijtuigenbelasting), omdat de wettelijke schuldsaneringsregeling ook van toepassing is op die belastingaanslagen.

De uitstelregeling geldt voor belastingaanslagen die betrekking hebben op de (materieel) verschuldigde belasting tot en met de dag van de dagtekening van de schuldregelingsovereenkomst en is definitief in die zin dat daarop van de zijde van de ontvanger in beginsel niet meer kan worden teruggekomen. In voorkomend geval wordt het bedrag van de verschuldigde belastingen door middel van schatting bepaald. In het geval de in de vorige volzin bedoelde schatting naar achteraf blijkt substantieel te laag mocht zijn, kan de ontvanger daarop alleen terugkomen indien terzake van die belasting ten tijde van de schatting ten onrechte geen aangifte was gedaan danwel indien de belastingschuldige of de schuldhulpverlener wisten of behoorden te weten dat de schatting te laag was.

26.5.2. Gevolgen uitstel MSNP voor invorderingsmaatregelen (73.5.3)

Eventuele gelegde beslagen vervallen zodra een schuldregeling tussen de schuldenaar en diens schuldeisers tot stand is gekomen (en de schuldregelingsovereenkomst dus wordt voortgezet).

Verrekening kan plaatsvinden met teruggaven die betrekking hebben op belasting die (materieel) is ontstaan tot en met de dag waarop het afschrift van de stabilisatie-overeenkomst is ontvangen.

26.5.3. Houding ontvanger tijdens uitstel MSNP (73.5.4)

Als sprake is van een verleend uitstel van betaling op grond van een schuldregelingsovereenkomst, handelt de ontvanger gedurende de periode van uitstel op dezelfde wijze als bij een wettelijke schuldsaneringsregeling.

Als de belastingschuldige verzoekt om kwijtschelding van belastingschulden die materieel zijn ontstaan na de dag van de dagtekening van de schuldregelingsovereenkomst, dan wordt het verzoek behandeld overeenkomstig het bestaande beleid.

Dit houdt onder meer in dat bij de berekening van de in artikel 13 van de regeling bedoelde betalingscapaciteit op het inkomen van de belastingschuldige niet in mindering wordt gebracht dat deel van het inkomen dat onder het financieel beheer door de schuldhulpverlener valt. Verder wordt opgemerkt dat de middelen die onder financieel beheer van de schuldhulpverlener berusten, niet worden beschouwd worden als vermogen in de zin van artikel 12 van de regeling.

26.5.4. Intrekken uitstel gedurende MSNP (73.5.5)

De ontvanger trekt het uitstel in als:

- hij niet uiterlijk binnen 240 dagen na de dagtekening van de schuldregelingsovereenkomst door de schuldhulpverlener schriftelijk is geïnformeerd dat de schuldregelingsovereenkomst wordt voortgezet;

- de schuldenaar nieuw opkomende belastingschulden die (materieel) betrekking hebben op belasting verschuldigd na de dag van de dagtekening van de schuldregelingsovereenkomst, onbetaald laat;

- de schuldenaar zijn lopende fiscale verplichtingen niet nakomt;

- de schuldenaar zijn schuldeisers tracht te benadelen;

- de schuldregelingsovereenkomst wordt beëindigd, anders dan in de zin van art. 73.5.6 (nr. in koptekst).

Het uitstel wordt in de situatie genoemd bij het eerste gedachtestreepje niet ingetrokken als blijkt dat een verzoek om een schuldregeling, als bedoeld in artikel 287a van de Faillissementswet, is ingediend bij de rechter. De ontvanger trekt het uitstel in deze situatie niet eerder in, dan nadat de rechter heeft beslist op het verzoek.

De ontvanger trekt in de situaties genoemd bij het eerste, tweede, derde en vierde gedachtestreepje het uitstel niet eerder in, dan nadat hij de schuldhulpverlener een brief heeft gestuurd over zijn voornemen het uitstel in te trekken als belastingschuldige niet binnen veertien dagen zijn verplichtingen correct nakomt.

26.5.5. De schuldenaar voldoet aan zijn verplichtingen MSNP (73.5.6)

Als de ontvanger uitstel van betaling heeft verleend voor de periode van de MSNP, wordt een schriftelijke kennisgeving van de schuldhulpverlener na afloop van de overeenkomst tot schuldregeling aangemerkt als het aanbieden van een buitengerechtelijk akkoord in de zin van artikel 19a van de regeling of artikel 22a van de regeling.

In de kennisgeving moet zijn gesteld dat de overeenkomst na eindcontrole is beëindigd en de schuldenaar aan zijn verplichtingen heeft voldaan. Voor de gevolgen van een buitengerechtelijk akkoord wordt verwezen naar artikel 73.6.3 (nr. in koptekst) van deze leidraad.

26.5.6. Na de toepassing van de MSNP (73.5.7)

Met betrekking tot te betalen belastingaanslagen die betrekking hebben op de periode waarin de minnelijke schuldsaneringsregeling van toepassing was en die zijn vastgesteld na beëindiging van die regeling, zal de ontvanger in beginsel, als de schuldenaar aan zijn verplichtingen uit die regeling heeft voldaan, afzien van invordering. Daarbij geldt dat aannemelijk moet zijn dat:

- de schuldhulpverlener de aan de betreffende aanslag voorafgaande voorlopige aanslagen/teruggaven dan wel het ontbreken daarvan voldoende op juistheid heeft getoetst; en

- hij over de resultaten van die toetsing in voorkomend geval tijdig contact heeft opgenomen met de ontvanger.

26.6. Insolventieprocedure - minnelijke schuldsanering door anderen dan leden van de NVVK of gemeenten (artikel 73.5a)

Verzoeken om een minnelijke schuldsaneringsregeling gedaan door een persoon of instelling als bedoeld in artikel 48, eerste lid, van de Wet op het consumentenkrediet, niet zijnde een NVVK-lid of een gemeente, worden in behandeling genomen met inachtneming van het volgende. De ontvanger zal een belangenafweging moeten maken en zich daarbij moeten afvragen of hij al dan niet tot instemming met de schuldregeling kan komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat hij heeft bij de uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en het belang van de schuldenaar dat door die weigering wordt geschaad. Artikel 73.5 is daarbij van overeenkomstige toepassing. Dit betekent onder meer dat de schuldregeling betrekking moet hebben op natuurlijke personen.

Bij die belangenafweging zullen de volgende omstandigheden een rol kunnen spelen:

1. is het schikkingsvoorstel goed en betrouwbaar gedocumenteerd;

2. is voldoende duidelijk gemaakt dat het aanbod het uiterste is waartoe de schuldenaar financieel in staat moet worden geacht;

3. biedt het alternatief van faillissement of schuldsanering enig uitzicht voor de schuldenaar;

4. biedt het alternatief van faillissement of schuldsanering enig uitzicht voor de ontvanger: hoe groot is de kans dat de weigerende ontvanger dan evenveel of meer zal ontvangen;

5. bestaat er precedentwerking voor vergelijkbare gevallen;

6. wat is de zwaarte van het financiële belang dat de ontvanger heeft bij volledige nakoming;

7. hoe groot is het aandeel van de weigerende ontvanger in de totale schuldenlast;

8. staat de weigerende ontvanger alleen naast de overige met de schuldregeling instemmende schuldeisers;

9. is er eerder een minnelijke of een gedwongen schuldregeling geweest die niet naar behoren is nagekomen.

Als uit de belangenafweging volgt dat kan worden ingestemd met een dergelijk verzoek dan verleent de ontvanger op het moment van het ingaan van de schuldregeling voor 18 maanden uitstel van betaling.

26.7. Insolventieprocedures en akkoorden (73.6)

26.7.1. Buitengerechtelijk akkoord (73.6.1)

In het tweede lid van de artikelen 19a en 22a van de regeling zijn bepalingen opgenomen die de doelstellingen van de WSNP - namelijk het sluiten van een buitengerechtelijk akkoord met de gezamenlijke schuldeisers over de sanering van de schulden zonder tussenkomst van een rechter - ook voor GBTwente laten gelden.

Deze bepalingen zijn ook van toepassing op betalingsverplichting van een aansprakelijkgestelde van wie redelijkerwijs mag worden aangenomen dat de wettelijke schuldsaneringsregeling op hem van toepassing is.

Een verzoek tot het sluiten van een buitengerechtelijk akkoord kan een ieder indienen, ook de schuldenaar.

26.7.2. Betaling bedrag saneringsakkoord (73.6.2a)

Betaling van het bedrag van het saneringsakkoord vindt in beginsel zonder uitstel plaats. De ontvanger kan toestaan dat het bedrag in termijnen wordt betaald. Dit kan enkel indien belastingschuldige een bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent en aannemelijk maakt dat de termijnen, bedoeld in de tweede volzin, evenals de nieuw opkomende fiscale verplichtingen tijdig zullen worden nagekomen. In dat geval treedt de ontvanger voorwaardelijk toe tot het akkoord. Op de uitstelregeling voor het bedrag van het saneringsakkoord zijn de artikelen 25.6.1 en 25.6.2 (nr. in koptekst) van toepassing met dien verstande dat in afwijking van:

- artikel 25.4.3 (nr. in koptekst) van deze leidraad geen verrekening plaatsvindt van belastingteruggaven en andere teruggaven die materieel zijn ontstaan na de dag waarop het verzoek tot het sluiten van het saneringsakkoord is ingediend;

- artikel 25.6.1 (nr. in koptekst) van deze leidraad de looptijd van twaalf maanden aanvangt op de dag na de dagtekening van de voorwaardelijke beschikking tot kwijtschelding;

- artikel 25.6.2 (nr. in koptekst) van deze leidraad de belastingschuldige nieuw opkomende fiscale en andere financiële verplichtingen, waarvan de invordering aan de ontvanger is opgedragen, niet alleen gedurende de uitstelregeling, maar gedurende de gehele looptijd van de saneringsprocedure nakomt;

- artikel 25.6.2 (nr. in koptekst) van deze leidraad belastingschuldige geen zekerheid hoeft te stellen.

De ontvanger verleent pas kwijtschelding indien het saneringsakkoord in al zijn onderdelen is nagekomen.

Als in het buitengerechtelijk akkoord belastingschulden zijn begrepen waarvoor derden aansprakelijk kunnen worden gesteld, neemt de ontvanger als voorwaarde op dat de kwijtschelding pas wordt geëffectueerd op het moment dat op grond van die aansprakelijkheid geen baten meer kunnen worden verkregen. De ontvanger ziet van deze voorwaarde af als in het aangeboden bedrag de baten in de aansprakelijkheid tot uitdrukking komen.

De ontvanger stemt alleen in met een buitengerechtelijk akkoord als het bodemvoorrecht of de waarde van de bodemzaken tot uitdrukking komt in het aangeboden bedrag.

26.7.3. Gevolgen buitengerechtelijk akkoord (73.6.3)

Als de ontvanger toetreedt tot een buitengerechtelijk akkoord verleent hij kwijtschelding voor het deel van de belastingschuld dat onbetaald blijft, nadat hij het bedrag dat hem op grond van het akkoord toekomt, heeft ontvangen. Zo nodig stelt hij een derde-beslagene of houder van penningen op de hoogte van het verval van het beslag en zorgt hij voor doorhaling van een beslag op een registergoed.

De ontvanger heft de beslagen op zodra hij ontvangt wat hij heeft gevorderd op grond van het buitengerechtelijke akkoord.

26.7.4. Voorwaarden voor toetreding tot een gerechtelijk akkoord (73.6.4)

De betaling van het aangeboden bedrag moet in beginsel ineens plaatsvinden. Als de ontvanger bij wijze van uitzondering instemt met betaling in termijnen eist hij zekerheid.

Als in het akkoord belastingschulden zijn begrepen waarvoor derden aansprakelijk kunnen worden gesteld, neemt de ontvanger als voorwaarde op dat de kwijtschelding pas wordt geëffectueerd op het moment dat op grond van die aansprakelijkheid geen baten meer kunnen worden verkregen. De ontvanger ziet van deze voorwaarde af als in het aangeboden bedrag de baten in de aansprakelijkheid tot uitdrukking komen.

26.7.5. Gevolgen toetreden tot gerechtelijk akkoord (73.6.5)

Als de ontvanger vrijwillig toetreedt tot een gerechtelijk akkoord verleent hij kwijtschelding voor het deel van de belastingschuld dat onbetaald blijft, nadat hij het bedrag dat hem op grond van het akkoord toekomt, heeft ontvangen.

26.7.6. Begrip belastingschuld en (buiten)gerechtelijk akkoord (73.6.6)

Bij de beoordeling van een akkoord stelt de ontvanger eerst vast op welke belastingaanslagen het akkoord betrekking heeft. Uitgangspunt daarbij is de materiële belastingschuld die is ontstaan tot aan de dag dat de wettelijke schuldsaneringsregeling is uitgesproken of de dag waarop een buitengerechtelijk akkoord wordt aangeboden.

Er rust een inspanningsverplichting op GBTwente om de te saneren schuld zo volledig mogelijk en tot het juiste bedrag vast te stellen, in die zin dat de materieel verschuldigde belasting wordt geformaliseerd in een aanslag.

De ontvanger betrekt bestuurlijke boeten, rente en kosten integraal in een akkoord.

26.7.7. Gevolgen dwangakkoord (73.6.8)

Als de rechter in het kader van een wettelijke schuldsanering een dwangakkoord oplegt aan de gezamenlijke schuldeisers, lijdt de ontvanger het deel van de belastingschuld dat onvoldaan blijft oninbaar.

Aangezien de ontvanger niet heeft ingestemd met het akkoord, verleent hij geen kwijtschelding. De belastingvorderingen die resteren na het dwangakkoord blijven als natuurlijke verbintenissen over.

Belastingteruggaven met een dagtekening gelegen na de datum van het akkoord die betrekking hebben op een periode vóór de uitspraak van de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling, zal de ontvanger in beginsel niet verrekenen met de vorderingen die tot een natuurlijke verbintenis zijn getransformeerd. De ontvanger verrekent deze belastingteruggaven alleen als het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn de belastingteruggaaf niet te kunnen verrekenen. Daarvan is in ieder geval sprake als de vordering van de ontvanger en de belastingteruggaaf zien op dezelfde belasting en hetzelfde tijdvak.

Mocht in dit verband sprake zijn van een als natuurlijke verbintenis aan te merken aanslag in de premie voor de volksverzekeringen, wordt zo’n aanslag niet meer bij de Sociale Verzekeringsbank aangemeld in verband met schuldig-nalatig verklaring als bedoeld in artikel 61 Wet financiering sociale verzekeringen.

26.7.8. Kwijtschelding voor ondernemers bij een saneringsakkoord (73.6.9)

Als een akkoord op grond van artikel 22a van de regeling niet mogelijk is, vindt kwijtschelding voor ondernemers uitsluitend plaats bij een zogenoemd saneringsakkoord in de zin van artikel 22 van de regeling. Zie ook artikel 26.3 (nr. in koptekst) van deze leidraad.

26.8. Wettelijk breed moratorium (73.7)

Gedurende een door de rechtbank afgekondigde afkoelingsperiode als bedoeld in artikel 5 van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, schort de ontvanger lopende invorderingsmaatregelen op. Verrekeningen met belastingteruggaven vinden gedurende de afkoelingsperiode niet plaats, ongeacht de periode waarin die teruggaaf is ontstaan. De afkoelingsperiode is niet van invloed op een eventueel verleend uitstel van betaling of een voorwaardelijk verleende kwijtschelding. Hierop blijft het in deze leidraad opgenomen beleid op de artikelen 25 en 26 van de wet van toepassing. Gedurende de afkoelingsperiode schort de ontvanger de uitbetaling aan een derde op in verband met een executoriaal beslag op belastingteruggaven van de belastingschuldige.

27. Kosten van vervolging (artikel 75)

Dit artikel beschrijft het beleid bij het in rekening brengen van kosten van vervolging.

Met 'vervolgingskosten of kosten' wordt bedoeld de kosten die op grond van de Kostenwet invordering rijksbelastingen (Kostenwet) in rekening worden gebracht.

Hieronder vallen ook de kosten die verbonden zijn aan de werkzaamheden die de belastingdeurwaarder verricht voor de invordering op civiele wijze.

In dit artikel is het volgende beleid over kosten van vervolging opgenomen:

- gevorderde som bevat geen vervolgingskosten;

- aan derden toekomende bedragen;

- rechtsmiddelen en vervolgingskosten;

- verzoek om vermindering vervolgingskosten aanmerken als bezwaar;

- niet in rekening brengen van vervolgingskosten;

- onverschuldigdheid van vervolgingskosten;

- niet-verwijtbaarheid en vervolgingskosten;

- versnelde invordering en vervolgingskosten;

- aansprakelijkgestelden en vervolgingskosten;

- geen kwijtschelding van vervolgingskosten;

- limitering betekeningskosten dwangbevel.

27.1. Gevorderde som bevat geen vervolgingskosten (75.1)

De gevorderde som bij een aanmaning of dwangbevel (waarvan onderscheidenlijk sprake is in artikel 2 en artikel 3, eerste lid, van de Kostenwet invordering rijksbelastingen) is te verstaan als het belastingbedrag waarvoor de aanmaning of het dwangbevel is uitgevaardigd, dus zonder de vervolgingskosten en eventuele - pro memorie opgenomen - rente.

27.2. Aan derden toekomende bedragen (75.2)

Onder de bedragen die op grond van artikel 6 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen aan de belastingschuldige in rekening worden gebracht, vallen:

- de kosten van de advertenties als bedoeld in artikel 3, vierde lid, en artikel 4, eerste lid, van de Kostenwet invordering rijksbelastingen;

- de vergoeding van de bewaarder dan wel door hem ingeschakelde derden;

- de kosten van het openen van deuren en huisraad als bedoeld in artikel 444 Rv;

- de kosten van het verrichten van werkzaamheden voor de verkoop ter plaatse van de in beslag genomen zaken;

- de kosten van het verrichten van werkzaamheden door makelaars, deskundigen en afslagers;

- de kosten van het doen overbrengen van de in beslag genomen zaken als de verkoop elders plaatsvindt;

- de kosten van het aanbrengen en verwijderen door derden van wielklemmen of andere bestanddelen die verhindering van gebruik, vervoer en belasting van de in beslaggenomen roerende zaken bewerkstelligen;

- de kosten van opslag, afvoer en bewaarneming van inbeslaggenomen roerende zaken.

Om redenen van beleid worden de kosten van het doen overbrengen van de in beslag genomen zaken als de verkoop elders plaatsvindt, enkel in rekening gebracht als de verkoop op uitdrukkelijk verzoek van de belastingschuldige elders gebeurt dan wel als daarbij voornamelijk zijn belang is gediend. Eventuele gemaakte reiskosten door GBTwente voor de betekening en de tenuitvoerlegging van het dwangbevel kunnen niet op de belastingschuldige worden verhaald, evenals mogelijke porti- en telefoonkosten.

27.3. Rechtsmiddelen en vervolgingskosten (75.3)

Indiening van een bezwaarschrift of beroepschrift (in hoger beroep) stuit op grond van artikel 6:16 Awb niet de aanvang of de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de akte van vervolging.

Als om uitstel van betaling wordt verzocht, is het beleid dat is verwoord in artikel 25.1 en 25.2 (nr. in koptekst) van deze leidraad van overeenkomstige toepassing.

27.4. Verzoek om vermindering vervolgingskosten aanmerken als bezwaar (75.4)

Een verzoek van de belastingschuldige tot vermindering van de in rekening gebrachte kosten wordt aangemerkt als een bezwaarschrift. Het bepaalde in artikel 75.3 (nr. in koptekst) van deze leidraad is van overeenkomstige toepassing.

27.5. Niet in rekening brengen van vervolgingskosten (75.5)

In de volgende gevallen brengt de ontvanger voor het uitbrengen van exploten geen vervolgingskosten in rekening:

- herhaalde betekening van een dwangbevel;

- (herhaalde) betekening van een dwangbevel uitsluitend ter stuiting van de verjaring;

- betekening van een vordering;

- betekening aan een minderjarige of onder curatele gestelde als bedoeld in artikel 13.3 (nr. in koptekst) van deze leidraad met dien verstande dat de eerste betekening wel, maar de tweede betekening (aan de wettelijke vertegenwoordiger) niet in rekening wordt gebracht;

- betekening van een beslissing van het college op een beroepschrift tegen de inbeslagneming van roerende zaken aan de derde die het beroepschrift heeft ingediend, de beslagene en zo nodig de bewaarder, al dan niet gepaard gaande met gehele of gedeeltelijke opheffing van het beslag;

- betekening van een proces-verbaal van overgang van de bewaring van beslagen roerende zaken, anders dan op verzoek of door toedoen van de belastingschuldige.

27.6. Onverschuldigdheid van vervolgingskosten (75.6)

Naast de gevallen waarin ten aanzien van de kostenberekening rekenfouten zijn gemaakt dan wel een onjuist tarief is gehanteerd, zijn kosten niet verschuldigd in de volgende gevallen:

- Als de betaling op de rekening van GBTwente is bijgeschreven op of voorafgaand aan de dag waarop de kosten verschuldigd zijn geworden;

- Voor zover na het in rekening brengen van de kosten een afname van de schuld, anders dan door betaling, kwijtschelding of verrekening tot stand is gekomen. Deze situatie zal zich voordoen:

- bij vermindering van belastingaanslagen;

- als een positieve belastingaanslag wordt gevolgd door een negatieve belastingaanslag over dezelfde belasting en hetzelfde tijdvak;

- Als er achteraf bezien al voor het in rekening brengen van de kosten om beleidsmatige redenen aanleiding is geweest om de invordering op te schorten. Hierbij valt te denken aan:

- een schriftelijk ingediend verzoek om uitstel;

- een ingediend aanvraagformulier voor kwijtschelding, mits volledig ingevuld;

- een ingediend verzoekschrift bij het college, de raad of de Ombudsman.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat zich omstandigheden kunnen voordoen waarin het noodzakelijk is de invordering wel voort te zetten. In dat geval komen de hieraan verbonden kosten vanzelfsprekend niet voor een tegemoetkoming in aanmerking.

Kosten worden in afwijking van het voorgaande altijd in rekening gebracht als sprake is van trainering van de invordering;

- Als na het in rekening brengen van de kosten aan de belastingaanslag een nieuwe dagtekening is toegekend;

- Als een derdenbeslag nooit blijkt te hebben gelegen als bedoeld in artikel 14.4.1 (nr. in koptekst) van deze leidraad;

- Als zaken - die in een onroerende zaak aanwezig zijn - zowel in een beslag op roerende als in een beslag op onroerende zaken zijn begrepen omdat twijfel bestaat over de vraag of deze zaken roerend dan wel onroerend zijn en duidelijkheid is verkregen door middel van welk beslag die zaken moeten worden uitgewonnen. In dat geval zijn de kosten die verband houden met het niet voortgezette beslag niet verschuldigd;

- Als zaken - die op of in een schip van de belastingschuldige aanwezig zijn - zowel in een beslag op het schip als in een beslag op roerende zaken zijn begrepen omdat twijfel bestaat over de vraag of deze zaken een bestanddeel vormen van het schip dan wel zelfstandige roerende zaken zijn, en duidelijkheid is verkregen door middel van welk beslag die zaken moeten worden uitgewonnen. In dat geval zijn de kosten die verband houden met het niet voortgezette beslag niet verschuldigd;

- Als invorderingsmaatregelen worden getroffen met inachtneming van de artikelen 10 en 15 van de wet, en de belastingschuldige binnen twee werkdagen na uitreiking van het aanslagbiljet de openstaande belastingschuld betaalt.

27.7. Niet-verwijtbaarheid en vervolgingskosten (75.7)

In uitzonderlijke situaties kan er voor de ontvanger aanleiding bestaan de in rekening gebrachte vervolgingskosten - hoezeer ook verschuldigd - te verminderen als de belastingschuldige hier schriftelijk om verzoekt. Van zo’n situatie kan sprake zijn als de belastingschuldige aantoont in omstandigheden te hebben verkeerd die het hem feitelijk onmogelijk maakten zijn verplichtingen tijdig na te komen en bovendien de invordering van vervolgingskosten - gezien de omstandigheden van het specifieke geval - onredelijk en onbillijk is.

27.8. Versnelde invordering en vervolgingskosten (75.8)

Als invorderingsmaatregelen worden getroffen met inachtneming van de artikelen 10 en 15 van de wet, vermeldt de belastingdeurwaarder in de akte van betekening bij het dwangbevel dat de in verband met die maatregelen berekende vervolgingskosten niet verschuldigd zijn als de openstaande belastingschuld binnen twee werkdagen na uitreiking van het aanslagbiljet wordt betaald. De vorige volzin is van overeenkomstige toepassing op de beslagkosten.

27.9. Aansprakelijkgestelden en vervolgingskosten (75.9)

Voor de door aansprakelijkgestelden verschuldigde kosten die het gevolg zijn van invorderingsmaatregelen die tegen de aansprakelijkgestelde zijn genomen, is dit hoofdstuk van overeenkomstige toepassing.

27.10. Geen kwijtschelding van vervolgingskosten (75.10)

Kwijtschelding van vervolgingskosten is niet mogelijk wegens vermeende betalingsonmacht.

De ontvanger doet in dat geval ook geen toezegging dat deze kosten niet zullen worden ingevorderd.

Het voorgaande laat onverlet dat kwijtschelding wordt verleend dan wel kosten buiten invordering worden gelaten, wanneer de hoofdsom wordt kwijtgescholden dan wel buiten invordering gelaten. Hiervoor wordt verwezen naar hetgeen is vermeld bij artikel 26 (nr. in koptekst) van deze leidraad.

27.11. Limitering betekeningskosten dwangbevel (75.11)

Als door de ontvanger of de belastingdeurwaarder op dezelfde dag aan een belastingschuldige meerdere dwangbevelen worden betekend, is de belastingschuldige niet meer betekeningskosten verschuldigd dan het, op grond van artikel 3, eerste lid, van de Kostenwet invordering rijksbelastingen, maximaal in rekening te brengen bedrag voor het betekenen van een dwangbevel.

-0-0-0-0-0-0-0-0-

Besluit

Het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling Gemeentelijk Belastingkantoor Twente stelt, in de vergadering van 25 oktober 2024, de Leidraad invordering GBTwente 2024 met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2024 vast, tenzij in het overzicht van de wijzigingen staat aangegeven dat het betreffende artikel een andere ingangsdatum heeft.

Ondertekening

Secretaris,

………………………………….

Voorzitter,

…………………………………….

De heer J.A.G. Cloosterman Mevrouw E. Zinkweg-Ankone