Algemene Plaatselijke Verordening Maassluis 2024

Geldend van 15-11-2024 t/m heden

Intitulé

Algemene Plaatselijke Verordening Maassluis 2024

Inhoudsopgave

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

Artikel 1:2 Beslistermijn

Artikel 1:3 Voorschriften en beperkingen

Artikel 1:4 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

Artikel 1:5 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

Artikel 1:6 Vergunning of ontheffing voor onbepaalde tijd

Artikel 1:7 Weigeringsgronden

Artikel 1:8 Toepassing paragraaf 4.1.3.3. Algemene wet bestuursrecht

Artikel 1:9 Geen toepassing paragraaf 4.1.3.3. Algemene wet bestuursrecht

HOOFDSTUK 2 OPENBARE ORDE

Afdeling 1. Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2:1 Tegengaan van samenscholing bij dreiging ongeregeldheden

Artikel 2:2 Aanwijzing overlastgebied

Artikel 2:3 Wijkverbod

Artikel 2:4 Veiligheidsrisicogebieden (preventief fouilleren)

Artikel 2:5 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

Afdeling 2. Betogingen

Artikel 2:6 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

Afdeling 3. Verspreiding van gedrukte stukken

Artikel 2:7 Aanwijzing gebied verbod aanbieden geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

Afdeling 4. Vertoningen, voorstellingen en dergelijke op een openbare plaats

Artikel 2:8 Straatartiest en andere voorstellingen

Afdeling 5. Bruikbaarheid en aanzien van een openbare plaats

Artikel 2:9 Voorwerpen of stoffen aan, op, in of boven een openbare plaats

Artikel 2:10 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het maken of veranderen van een uitweg

Afdeling 6. Veiligheid van/op de openbare plaats

Artikel 2:12 Voorkomen achterlaten van winkelwagentjes

Artikel 2:13 Verbod hinderen verkeer door beplanting of gevaarlijk voorwerp

Artikel 2:14 Verbod openen straatkolken en dergelijke

Artikel 2:15 Gevaarlijke kelderingangen en dergelijke

Artikel 2:16 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp openbare plaats

Artikel 2:17 Vallende voorwerpen

Artikel 2:18 Verbod dragen gevaarlijke voorwerpen

Artikel 2:19 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

Artikel 2:20 Verbod op slapen op of aan de weg

Afdeling 7. Evenementen

Artikel 2:21 Begripsbepalingen

Artikel 2:22 Evenementenvergunning

Artikel 2:23 0-evenementen

Artikel 2:24 Ordeverstoring

Artikel 2.25 Openbare orde en veiligheid

Afdeling 8. Toezicht op openbare inrichtingen en terrassen

Artikel 2:26 Begripsbepalingen

Artikel 2:27 (Tijdelijke) Exploitatievergunning horecabedrijf

Artikel 2:28 Vereisten terrasvergunning

Artikel 2:29 Voorbehoud verlening en (gedeeltelijk) vervallen van terrasvergunning

Artikel 2:30 Vrijstelling vergunningplicht

Artikel 2:31 Eisen exploitant en leidinggevende

Artikel 2:32 Beslistermijn

Artikel 2:33 Weigerings- en intrekkingsgronden

Artikel 2:34 Opheffing vergunningplicht

Artikel 2:35 Sluitingstijden

Artikel 2:36 Afwijking sluitingstijden; tijdelijke sluiting

Artikel 2:37 Gesloten verklaren van een horecabedrijf

Artikel 2:38 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

Artikel 2:39 Glazen drinkgerei

Artikel 2:40 Handel in horecabedrijf

Artikel 2:41 Voorkomen hinder in openbare ruimte door ordeverstoring in en om horeca

Artikel 2:42 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Artikel 2:43 Geldigheidsduur vergunning

Artikel 2:44 Beëindiging van de exploitatie

Afdeling 9. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2:45 Begripsbepalingen

Artikel 2:46 Kennisgeving exploitatie

Artikel 2:47 Nachtregister

Artikel 2:48 Verschaffing gegevens nachtregister

Afdeling 10. Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat

Artikel 2:49 Begripsbepalingen

Artikel 2:50 Vergunning exploitatie bedrijf

Artikel 2:51 Weigerings- en intrekkingsgronden

Artikel 2:52 Tijdelijke sluiting

Artikel 2:53 Verantwoordelijkheden exploitant en beheerder

Artikel 2:54 Overgangsbepaling

Afdeling 11. Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2:55 Verbod betreden gesloten woning of lokaal

Artikel 2:56 Verbod tot plakken en kladden openbare plaatsen

Artikel 2:57 Graffiti verwijderen

Artikel 2:58 Verbod vervoeren van plakgereedschap en dergelijke

Artikel 2:59 Verbod vervoeren inbrekerswerktuigen

Artikel 2:60 Verbod hinderlijk gedrag op of aan een openbare plaats

Artikel 2:61 Verbod op overlast door sport- of balspel en dergelijke

Artikel 2:62 Niet toegestaan drankgebruik

Artikel 2:63 Verbod dragen van messen en andere voorwerpen als steekwapen op aangewezen plaats

Artikel 2:64 Niet toegestaan gedrag bij of in gebouwen

Artikel 2:65 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Artikel 2:66 Hinderlijk neerzetten van fietsen en dergelijke

Artikel 2:67 Verbod op (brom)fietsen op markt- en kermisterrein en dergelijke

Artikel 2:68 Verbod om anderen te bespieden en heimelijk fotograferen /filmen van personen

Artikel 2:69 Verbod op gebruikswijze bewakingsapparatuur

Artikel 2:70 Beperking loslopen van honden

Artikel 2:71 Voorkomen van overlast/verontreiniging door honden

Artikel 2:72 Maatregelen bij gevaarlijke honden

Artikel 2:73 Maatregelen bij gevaarlijke honden op eigen terrein

Artikel 2:74 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren

Artikel 2:75 Verbod voeren van vogels openbare plaats.

Afdeling 12. Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:76 Begripsbepalingen

Artikel 2:77 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

Artikel 2:78 Voorschriften handelaar

Artikel 2:79 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

Afdeling 13. Vuurwerk

Artikel 2:80 Begripsbepaling

Artikel 2:81 Verbod ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

Artikel 2:82 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

Artikel 2:83 Verbod op carbidschieten

Afdeling 14. Drugsoverlast

Artikel 2:84 Drugshandel op een openbare plaats

Artikel 2:85 Verzamelingen van personen in verband met openlijke drugshandel

Artikel 2:86 Verbod openlijk drugsgebruik

Artikel 2:87 Weggooien van spuiten en dergelijke

Artikel 2:88 Verblijfsontzeggingen in verband met gebruik en handel harddrugs

Artikel 2:89 Verblijfsverbod dealers

Afdeling 15. Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2:90 Cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2:91 Sluiting voor het publiek openstaande gebouwen, bijbehorend percelen en erf

Afdeling 16. Toezicht Kansspelautomaten

Artikel 2:92 Begripsbepalingen:

Artikel 2:93 Aanwezigheidsvergunning

Artikel 2:94 Speelautomatenhal

Artikel 2:95 Voorschriften

HOOFDSTUK 3. SEKSINRICHTINGEN, SEKSWINKELS, STRAATPROSTITUTIE e.d.

Afdeling 1. Begripsbepalingen en andere regels

Artikel 3:1 Begripsbepalingen

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

Artikel 3:3 Nadere regels

Afdeling 2. Seksinrichtingen en escortbedrijven

Artikel 3:4 Seksinrichtingen

Artikel 3:5 Regels voor alle prostitutiebedrijven en prostituees

Artikel 3:6 Bedrijfsplan

Artikel 3:7 Gedragseisen exploitant en leidinggevende

Artikel 3:8 Sluitingstijden

Artikel 3:9 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

Artikel 3:10 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en leidinggevende

Artikel 3:11 Eisen met betrekking tot vergunning

Artikel 3:12 Beslistermijn

Artikel 3:13 Weigeringsgronden

Artikel 3:14 Intrekkingsgronden

Artikel 3:15 Geldigheidsduur vergunning

Artikel 3:16 Beëindiging exploitatie

Artikel 3:17 Wijziging beheer

Artikel 3:18 Adverteren

Artikel 3:19 Overgangsbepaling

Afdeling 3. Straatprostitutie en Sekswinkels

Artikel 3:20 Straatprostitutie

Artikel 3:21 Sekswinkels

Artikel 3:22 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische, afbeeldingen en dergelijke

HOOFDSTUK 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

Afdeling 1. Geluidhinder en verlichting

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

Artikel 4:2 Aanwijzing festiviteiten

Artikel 4:3 Kennisgeving andere festiviteiten

Artikel 4:4 Onversterkte muziek

Artikel 4:5 Verbod geluidhinder in de openlucht

Artikel 4:6 Geluidhinder door dieren

Artikel 4:7 Geluidhinder door motorvoertuigen en bromfietsen

Artikel 4:8 Routering

Artikel 4:9 Geluidhinder door handelingen bouwwerkzaamheden

Artikel 4:10 Overige geluidhinder

Artikel 4:11 Mosquito

Afdeling 2. Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:12 Verbod natuurlijke behoefte doen op openbare plaatsen

Artikel 4:13 Voorkomen ongewenste toestand van sloten, andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen

Artikel 4:14 Verbod oplaten ballonnen

Afdeling 3. Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4:15 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

Artikel 4:16 Reinigen van verontreiniging bij werkzaamheden op een openbare plaats

Artikel 4:17 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclames

Afdeling 4. Kamperen buiten kampeerterrein

Artikel 4:18 Begripsbepaling

Artikel 4:19 Verbod (recreatief) nachtverblijf buiten kampeerterreinen

Artikel 4:20 Aanwijzing kampeerplaatsen

HOOFDSTUK 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE

Afdeling 1. Parkeerexcessen

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf en dergelijke

Artikel 5:3 Verbod te koop aanbieden van voertuigen

Artikel 5.4 Verbod parkeren van defecte voertuigen

Artikel 5:5 Verbod parkeren voertuigwrakken

Artikel 5:6 Verbod parkeren van autoweeswrakken

Artikel 5.7 Beperking parkeren kampeermiddelen

Artikel 5:8 Verbod parkeren van caravans, aanhangwagens in een parkeerschijfzone

Artikel 5:9 Verbod parkeren van reclamevoertuigen

Artikel 5:10 Verbod parkeren van grote voertuigen

Artikel 5:11 Verbod parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen

Artikel 5:12 Verbod parkeren op aanbiedplaats huishoudelijk afval

Artikel 5:13 Parkeren anders dan op de rijbaan

Artikel 5:14 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

Artikel 5:15 Overlast van fiets of bromfiets

Afdeling 2. Collecteren

Artikel 5:16 Verbod inzameling van geld of goederen of leden- of donateur werving

Afdeling 3. Venten

Artikel 5:17 Begripsbepaling

Artikel 5:18 Venten en dergelijke

Artikel 5:19 Vrijheid van meningsuiting

Afdeling 4. Standplaatsen

Artikel 5:20 Begripsbepaling

Artikel 5:21 Vereisten standplaatsen en weigeringsgronden

Artikel 5:22 Toestemming rechthebbende

Artikel 5:23 Afbakeningsbepalingen

Afdeling 5. Openbaar water

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats

Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats

Artikel 5:28 Verbod beschadigen van waterstaatswerken en oevers

Artikel 5:29 Reddingsmiddelen

Artikel 5:30 Veiligheid zwemmen in openbaar water

Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen

Afdeling 6. Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:32 Crossterreinen

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

Afdeling 7. Verbod vuur te stoken

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden of anderszins vuur te stoken

Afdeling 8. Verstrooiing van as

Artikel 5:35 Begripsbepaling

Artikel 5:36 Uitgesloten plaatsen verstrooiing van as

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze Verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    aanwijzingsbesluit: een besluit waarin het college of de burgemeester, daar waar deze Verordening deze mogelijkheid expliciet openstelt, ieder vanuit de eigen bevoegdheid en voorwaarden, gebruik hebben gemaakt van de bevoegdheid om een aanwijzing te geven.

  • b.

    bebouwde kom: bij een besluit van de gemeenteraad vastgestelde grenzen van de bebouwde kom of kommen binnen de gemeente.

  • c.

    beheerder van een:

    • 1.

      openbare inrichting - de natuurlijke persoon die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent in de inrichting;

    • 2.

      bedrijf - de exploitant alsmede een andere natuurlijke persoon die door de exploitant is aangesteld, die de feitelijke leiding heeft over de bedrijfsmatige activiteiten;

    • 3.

      seksinrichting of escortbedrijf - een natuurlijke persoon die de onmiddellijke leiding uitoefent in de inrichting of het bedrijf.

  • d.

    beperkingengebiedactiviteit: is een activiteit die de functie van een maatschappelijk belangrijk werk of object kan verstoren. Ter bescherming gelden beperkingen die het bevoegd gezag aanwijst.

    Om de functie van het werk of object te beschermen, gelden er beperkingen in een aangewezen gebied daaromheen. Het bevoegd gezag wijst dat gebied op kaart aan. De beperkingen gelden voor activiteiten in dit gebied, het beperkingengebied;

  • e.

    bevoegd bestuursorgaan: krachtens deze Verordening aangeduid als bevoegd bestuursorgaan;

  • f.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning;

  • g.

    bouwwerk: constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

  • h.

    bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • i.

    college: college van burgemeester en wethouders van Maassluis;

  • j.

    gebouw: een gebouw is een bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt zoals gedefinieerd in de Omgevingswet;

  • k.

    handelaar: opkoper en handelaar in gebruikte en ongeregelde goederen, metalen als ook legeringen en metalloïden, edelstenen, uurwerken, kunstvoorwerpen, auto's, motorfietsen, bromfietsen, fietsen, foto-, film-, radio-, audio- en videoapparatuur en apparatuur voor automatische registratie;

  • l.

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • m.

    motorvoertuig: gemotoriseerd voertuig behalve bromfiets, fiets met trapondersteuning en gehandicaptenvoertuig, bestemd om anders dan langs rails te worden voortbewogen;

  • n.

    openbare inrichting: een plek waar bezoekers kunnen slapen, drinken en/of eten zoals een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis en een terras dat bij de openbare inrichting behoort.

  • o.

    openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • p.

    openbare plaats: plaats die krachtens bestemming of vast gebruik openstaat voor het publiek niet begrepen een gebouw of besloten plaatsen;

  • q.

    openbare weg: een weg die voor een ieder vrij toegankelijk is. Van vrije toegankelijkheid is sprake indien de eigenaar van de grond waarop de weg is gelegen het gebruik van de weg door het publiek heeft toegelaten;

  • r.

    parkeren: het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen;

  • s.

    rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht;

  • t.

    vaartuigen: alle (plezier)vaartuigen, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen, alsmede woonschepen, glijboten en ponten;

  • u.

    voertuig: fietsen, bromfietsen, gehandicaptenvoertuigen, motorvoertuigen, trams en wagens met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

  • v.

    weg: alle voor het verkeer openbare wegen en trottoirs met inbegrip van de aan de weg liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten;

  • w.

    weggebruiker: een persoon die deelneemt aan het verkeer op de openbare weg als voetgangers of bestuurders;

  • x.

    woonschepen: schepen uitsluitend of hoofdzakelijk als woning gebezigd of tot woning bestemd.

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1. Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2. Het bevoegde bestuursorgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen.

  • 3. Dit artikel is niet van toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning.

Artikel 1:3 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een op basis van deze Verordening verleende vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2. Degene aan wie op basis van deze Verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

  • 3. Dit artikel is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

Artikel 1:4 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

  • 1. De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze Verordening anders is bepaald.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

Artikel 1:5 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

  • 1. De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

    • a.

      indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • b.

      indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten die zijn opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

    • c.

      indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

    • d.

      indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of

    • e.

      indien de houder dit verzoekt.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

Artikel 1:6 Vergunning of ontheffing voor onbepaalde tijd

Een op basis van deze Verordening verleende vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij of krachtens deze Verordening anders is bepaald, in de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich verzet tegen een onbepaalde geldingsduur

Artikel 1:7 Weigeringsgronden

  • 1. De vergunning of ontheffing kan door het bevoegd gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde/overlast;

    • b.

      de openbare veiligheid;

    • c.

      in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • d.

      de volksgezondheid;

    • e.

      de bescherming van het milieu;

    • f.

      de zedelijkheid.

  • 2. In aanvulling op de in het eerste lid genoemde algemene weigeringsgronden kunnen per artikel bijzondere weigeringsgronden worden genoemd.

  • 3. Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan zes weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

  • 4. Voor bepaalde, door het bevoegde bestuursorgaan aan te wijzen vergunningen of ontheffingen, kan de in het derde lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste twaalf weken.

Artikel 1:8 Toepassing paragraaf 4.1.3.3. Algemene wet bestuursrecht

De regels rond positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen uit paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene Wet Bestuursrecht is van toepassing op de volgende artikelen in deze Verordening:

  • -

    Artikel 2:7 lid 4 Niet van toepassing verbod gedrukte of geschreven stukken;

  • -

    Artikel 2:8 lid 4 Ontheffing verbod optreden als straatartiest;

  • -

    Artikel 2:9 lid 2 Vergunning voorwerpen of stoffen openbare plaats;

  • -

    Artikel 2:10 (Omgevings)vergunning aanleggen, beschadigen veranderen van een weg;

  • -

    Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning maken veranderen van een weg;

  • -

    Artikel 2:23 Melding 0-evenement;

  • -

    Artikel 2:35 lid 4 Ontheffing sluitingstijden;

  • -

    Artikel 2:77 lid 2 Vrijstelling verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister;

  • -

    Artikel 5:16 lid 1 Vergunning inzameling van geld of goederen of leden-of donateur werving (collectevergunning);

  • -

    Artikel 5:18 Vergunning venten en dergelijke;

  • -

    Artikel 5:19 lid 3 Ontheffing verbod venten met gedrukte of geschreven stukken;

  • -

    Artikel 5:36 lid 4 Ontheffing verbod incidentele as verstrooiing.

Artikel 1:9 Geen toepassing paragraaf 4.1.3.3. Algemene wet bestuursrecht

Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene Wet Bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de volgende artikelen in deze Verordening:

  • -

    Artikel 2:1 lid 4 Ontheffing verbod te begeven op openbare plaatsen die zijn afgezet;

  • -

    Artikel 2:20 lid 2 Ontheffing verbod slapen op of aan de weg;

  • -

    Artikel 2:22 Vergunning evenementen;

  • -

    Artikel 2:27 (Tijdelijke) exploitatievergunning horeca;

  • -

    Artikel 2:28 Terrasvergunning;

  • -

    Artikel 2:39 lid 3 Ontheffing verbod drank in glas;

  • -

    Artikel 2:50 Vergunning exploitatie bedrijf;

  • -

    Artikel 2:55 lid 4 Ontheffing betreden gesloten woning of lokaal;

  • -

    Artikel 2:81 Vergunning ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk;

  • -

    Artikel 2:82 Ontheffing bezigen van consumentenvuurwerk op aangewezen plaats;

  • -

    Artikel 3:4 Vergunning seksinrichting;

  • -

    Artikel 4:4 Ontheffing onversterkte muziek;

  • -

    Artikel 4:5 lid 2 Ontheffing verbod geluidhinder in de openlucht;

  • -

    Artikel 4:8 lid 2 Ontheffing routering;

  • -

    Artikel 4:9 lid 2 Ontheffing verbod bouwwerkzaamheden;

  • -

    Artikel 4:10 lid 2 Ontheffing overige geluidhinder;

  • -

    Artikel 4:19 lid 3 Ontheffing van het verbod tot recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen;

  • -

    Artikel 5:7 lid 3 Ontheffing parkeren kampeervoertuig;

  • -

    Artikel 5:10 lid 5 Ontheffing parkeren grote voertuigen;

  • -

    Artikel 5:14 lid 3 Ontheffing rijden door een park of plantsoen of voertuig daarin doen of laten staan;

  • -

    Artikel 5:21 Standplaatsvergunning;

  • -

    Artikel 5:25 Vergunning ligplaats woonschepen en overige vaartuigen;

  • -

    Artikel 5:33 lid 6 Ontheffing verkeer in natuurgebieden;

  • -

    Artikel 5:34 lid 3 Ontheffing verbod afvalstoffen verbranden.

HOOFDSTUK 2 OPENBARE ORDE

Afdeling 1. Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2:1 Tegengaan van samenscholing bij dreiging ongeregeldheden

  • 1. In het belang van het voorkomen of tegengaan van onveilige situaties, is het bij dreiging van een onveilige situatie door het ontstaan van ongeregeldheden, niet toegestaan om op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing.

  • 2. Degene die op een openbare plaats aanwezig is bij (een dreiging op) ongeregeldheden is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3. Het is niet toegestaan om zich te begeven naar of te bevinden op openbare plaatsen die door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

  • 4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5. Dit artikel is niet van toepassing op betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Artikel 2:2 Aanwijzing overlastgebied

  • 1. De burgemeester is bevoegd om een overlastgebied aan te wijzen als er sprake is van overlast door een ernstige verstoring of bedreiging van de openbare orde.

  • 2. Deze aanwijzing kan bepaalde handelingen verbieden binnen het aangewezen gebied zoals een alcoholverbod of gericht zijn tot een specifieke persoon of (groep) personen die overlast veroorzaken, om een bepaalde periode in het aangewezen gebied te komen.

  • 3. De burgemeester trekt de aanwijzing in, zodra er sprake is van voldoende herstel van de openbare orde in het aangewezen gebied.

Artikel 2:3 Wijkverbod

  • 1. De burgemeester kan een persoon een wijkverbod opleggen in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- en leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan degene die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht een verbod opleggen om zich te bevinden op in dat verbod aangewezen gebied gedurende een in het verbod neergelegde periode.

  • 2. Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan de burgemeester aan degene aan wie eerder een wijkverbod als bedoeld in het eerste lid is opgelegd en ten aanzien van wie wordt geconstateerd dat hij opnieuw strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht, een wijkverbod opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste 30 dagen te bevinden op in dat wijkverbod aangewezen gebied.

  • 3. Een wijkverbod als genoemd in het tweede lid kan slechts worden opgelegd indien de strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen binnen zes maanden na het opleggen van een eerder wijkverbod, opgelegd op grond van het eerste of tweede lid, zijn geconstateerd.

  • 4. De burgemeester beperkt het eerste of tweede lid opgelegde verbod, als dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

  • 5. De burgemeester kan op aanvraag tijdelijk ontheffing verlenen van een wijkverbod.

  • 6. Het is niet toegestaan zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd wijkverbod.

  • 7. De burgemeester kan beleidsregels vaststellen over het gebruik van deze bevoegdheid.

Artikel 2:4 Veiligheidsrisicogebieden (preventief fouilleren)

De burgemeester kan, op grond en met inachtneming van de vereisten van artikel 151b van de Gemeentewet, bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij andere aanwijzingen voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied. De Officier van Justitie kan binnen het veiligheidsrisicogebied een bevel tot preventief fouilleren geven.

Artikel 2:5 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

  • 1. Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt of tegen betaling in gebruik geeft, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

  • 2. De burgemeester kan een last onder bestuursdwang wegens overtreding van het eerste lid in ieder geval opleggen bij ernstige en herhaaldelijke:

    • a.

      geluid- of geurhinder;

    • b.

      hinder van dieren;

    • c.

      hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn;

    • d.

      overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf;

    • e.

      intimidatie van derden vanuit een woning of een erf.

  • 3. De burgemeester kan beleidsregels vaststellen over het gebruik van deze bevoegdheid.

Afdeling 2. Betogingen

Artikel 2:6 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1. Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet openbare manifestaties, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 72 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2. Deze kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling; en

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3. Hij die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4. De schriftelijke kennisgeving dient gedurende de werkweek te worden ingediend uiterlijk op vrijdag 12.00 uur tenzij die dag een algemeen erkende feestdag is. In dat geval moet de schriftelijke kennisgeving uiterlijk 12.00 uur zijn ingediend op de voorliggende werkdag.

  • 5. De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid genoemde termijn van 72 uur verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

Afdeling 3. Verspreiding van gedrukte stukken

Artikel 2:7 Aanwijzing gebied met betrekking tot verbod aanbieden geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

  • 1. Het college kan specifieke gebieden binnen de openbare ruimte aanwijzen, waarbinnen het niet is toegestaan om gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden.

  • 2. Het college kan deze aanwijzing beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3. Het college kan binnen het aangewezen gebied een ontheffing verlenen.

Afdeling 4. Vertoningen, voorstellingen en dergelijke op een openbare plaats

Artikel 2:8 Straatartiest en andere voorstellingen

  • 1. Vertoningen, voorstellingen als optredens van straatartiesten en dergelijke zijn toegestaan op openbare plaatsen.

  • 2. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu openbare plaatsen aanwijzen, waarbinnen het niet is toegestaan om ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden.

  • 3. De burgemeester kan het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 4. De burgemeester kan binnen het aangewezen gebied een ontheffing op het verbod uit het tweede lid van dit artikel verlenen.

Afdeling 5. Bruikbaarheid en aanzien van een openbare plaats

Artikel 2:9 Voorwerpen of stoffen aan, op, in of boven een openbare plaats

  • 1. Het is niet toegestaan om de weg of een weggedeelte van een openbare plaats anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan zonder dat er hiervoor een vergunning van het college is afgegeven.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op:

    • a.

      vlaggen, wimpels en vlaggenstokken voor zover ze geen gevaar of hinder kunnen opleveren voor personen of goederen;

    • b.

      zonneschermen voor zover ze zijn aangebracht boven het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg en elk onderdeel van het zonnescherm:

      • -

        zich boven 2,2 meter boven dat gedeelte van de weg bevindt; en

      • -

        in welke stand het zonnescherm ook staat zich minstens 1 meter van het voor het rijverkeer bestemde gedeelte van de openbare plaats bevindt;

      • -

        in welke stand het zonnescherm ook staat niet verder dan 1,5 meter buiten de opgaande gevel reikt

    • c.

      de voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortstondig op de openbare plaats gebracht worden in verband met laden of lossen ervan en mits degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorgt, dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de openbare plaats verwijderd zijn en de openbare plaats daarvan gereinigd is;

    • d.

      voertuigen;

    • e.

      voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet worden geopenbaard;

    • f.

      het innemen van een standplaats als bedoeld in artikel 5:20 van deze Verordening of een standplaats als bedoeld in de Markt Verordening gemeente Maassluis;

    • g.

      containers voor de tijdelijke opslag van puin of van bouwmaterialen, bijbehorende keetwagens en toiletcabines, mits

      • -

        ze niet langer dan 30 dagen op de weg zijn geplaatst.

      • -

        ze geen hinder of gevaar voor het verkeer opleveren

      • -

        de containers een lengte van maximaal 4,5 meter, een hoogte van maximaal 2,5 meter en een breedte van maximaal 2,5 meter bedragen

      • -

        er per perceel niet meer dan twee containers, één keetwagen en één toiletcabine worden geplaatst;

    • h.

      evenementen als bedoeld in artikel 2:21 van deze Verordening;

    • i.

      nader door het college aan te wijzen voorwerpen of categorieën van voorwerpen;

    • j.

      beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgeving Verordening Zuid-Holland of Waterschapsverordening.

  • 3. Het bevoegde bestuursorgaan kan nadere regels stellen voor de categorieën, bedoeld in het tweede lid, voor zover deze regels niet zien op een activiteit die de fysieke leefomgeving wijzigt, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van het Omgevingsbesluit.

  • 4. Het is niet toegestaan aan, op, in of boven de openbare plaats voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging schade toebrengen aan de weg, gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.

  • 5. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:7 van deze Verordening kan een vergunning, bedoeld in het eerste lid, worden geweigerd:

    • a.

      als het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      als het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van een in de nabijheid gelegen onroerende zaak;

    • d.

      in het belang van de brandveiligheid, of;

    • e.

      indien door plaatsing of aanwezigheid van het voorwerp er sprake is van het gebruik van de weg of een weggedeelte anders dan overeenkomstig de publieke functie of bestemming daarvan.

    • f.

      als door het gebruik, bedoeld in het eerste lid, de fysieke leefomgeving wijzigt, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van het Omgevingsbesluit.

  • 6.

    • a.

      Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 of de provinciale omgevingsverordening Zuid-Holland;

    • b.

      De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder b, geldt niet voor bouwwerken;

    • c.

      De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder c, geldt niet voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 2:10 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen vaneen weg

  • 1. Het is niet toegestaan zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat, alsmede alle niet¬ openbare ontsluitingswegen van gebouwen.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing voor zover in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht.

  • 4. Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening Zuid-Holland of Waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Wegenwet, het Wetboek van Strafrecht of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het maken of veranderen van een uitweg

  • 1. Het is niet toegestaan zonder vergunning van het bevoegd gezag een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2. Bij de vergunningsaanvraag wordt een situatieschets van de gewenste uitweg en eventueel een foto van de bestaande situatie overgelegd.

  • 3. Het bevoegd gezag stelt voorschriften aan de gewenste uitweg indien door het realiseren ervan:

    • a.

      de bruikbaarheid van de weg en/of het veilig en doelmatig gebruik van de weg wordt geschaad;

    • b.

      het gebruik van een bestaande openbare parkeerplaats onmogelijk wordt gemaakt of dreigt te worden gemaakt;

    • c.

      de groenvoorziening in de gemeente wordt geschaad of dreigt te worden geschaad.

  • 4. Het bevoegd gezag weigert de vergunning voor de aanleg van de uitweg als door de aanleg een ongewenste situatie ontstaat, die niet door het stellen van voorschriften kan worden voorkomen.

  • 5. Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgeving Verordening Zuid-Holland of Waterschapsverordening.

Afdeling 6. Veiligheid van/op de openbare plaats

Artikel 2:12 Voorkomen achterlaten van winkelwagentjes

  • 1. De winkelier die winkelwagentjes ter beschikking stelt, mede ten behoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg, is verplicht om:

    • a.

      de winkelwagentjes te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken; en

    • b.

      maatregelen te treffen waarmee kan worden voorkomen dat de winkelwagentjes worden achtergelaten in de openbare ruimte, anders dan een daarvoor aangewezen verzamelplaats voor de winkelwagentjes;

    • c.

      de door het publiek op de weg achtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen of te doen verwijderen uit de omgeving van de winkel.

  • 2. Het is niet toegestaan een winkelwagentje na gebruik in de openbare ruimte achter te laten anders dan op de daarvoor door de eigenaar van de winkelwagentjes aangewezen verzamelplaats.

  • 3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet.

Artikel 2:13 Verbod hinderen verkeer door beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is niet toegestaan beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.

Artikel 2:14 Verbod openen straatkolken en dergelijke

Het is degene die daartoe niet bevoegd is niet toegestaan een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2:15 Gevaarlijke kelderingangen en dergelijke

  • 1. Om de weg veilig te kunnen gebruiken mogen kelderingangen, indiepingen als gaten, richels en andere lager dan de aangrenzende weg gelegen betreedbare delen van een bouwwerk geen gevaar voor de veiligheid van weggebruikers opleveren.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing als er al in wordt voorzien door artikel 427, aanhef en onder 1 of 3 van het Wetboek van Strafrecht:

    • -

      de eigenaar of gebruiker die ten opzichte van toegangen tot of openingen van kluizen, kelders, onderaardse lokalen en ruimten, waar die op de openbare weg uitkomen, niet de nodige voorzorgsmaatregelen neemt ten behoeve van de veiligheid van de voorbijgangers;

    • -

      hij die bij een verrichting op of aan de openbare weg niet de nodige maatregelen neemt om voorbijgangers tegen mogelijk gevaar te waarschuwen.

Artikel 2:16 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp openbare plaats

  • 1. Om het deel van de openbare plaats dat bestemd is voor gebruik voor voetgangers of (brom) fietsen veilig te kunnen gebruiken, is het niet toegestaan om op, aan of boven dat bestemde deel op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen te hebben hangen of aan te brengen lager dan 2,2 meter.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen, die op grotere afstand dan 0,25 m van de weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht tenzij door de specifieke situatie ter plaatse toch gevaar voor weggebruikers wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt.

  • 3. Het eerste en tweede lid is niet van toepassing als het om gevaarlijk rijgedrag dat strafbaar is gesteld in artikel 5 Wegenverkeerswet 1994 (WVW ‘94): het is een ieder verboden zich zodanig te gedragen dat gevaar op de weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer op de weg wordt gehinderd of kan worden gehinderd.

Artikel 2:17 Vallende voorwerpen

Om veilig gebruik te kunnen maken van openbare plaatsen is het niet toegestaan om aan een openbare plaats of aan enig deel van een bouwwerk voorwerpen te plaatsen of te bevestigen die door een niet deugdelijke beveiliging van het voorwerp kunnen neervallen.

Artikel 2:18 Verbod dragen gevaarlijke voorwerpen

  • 1. Het is niet toegestaan op een openbare plaats, met inbegrip van daaraan gelegen voor publiek toegankelijke gebouwen en terreinen, een mes, slagwapen, knuppel, katapult, pijl en boog of een ander voorwerp dat als wapen kan worden gebruikt, bij zich te dragen.

  • 2. Het verbod geldt niet met betrekking tot voorwerpen die zodanig zijn ingepakt, dat zij niet voor dadelijk gebruik gereed zijn.

  • 3. Dit artikel is niet van toepassing voor zover in het onderwerp daarvan wordt voorzien bij of krachtens de Wet wapens en munitie.

Artikel 2:19 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk noodzakelijke voorwerpen, borden of voorzieningen in het belang van het openbaar verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2. Het college maakt van tevoren aan de rechthebbende als bedoeld in het eerste lid zijn besluit bekend over te gaan tot het doen aanbrengen of wijzigen van een voorwerp, bord of voorziening als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien in hoofdstuk 10 van de Omgevingswet.

Artikel 2:20 Verbod op slapen op of aan de weg

  • 1. Het is niet toegestaan om in de openlucht de weg als slaapplaats te gebruiken of op of aan de weg een voertuig, woonwagen, tent of een ander onderkomen als slaapplaats te gebruiken, daarin te overnachten of daartoe gelegenheid te bieden.

  • 2. Het college kan een ontheffing verlenen en daaraan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid en gezondheid voorschriften verbinden ter voorkoming en beperking van hinder en overlast, het aanzien van de woon en werkomgeving, verontreiniging, verspreiding van besmettelijke ziekten en brandgevaar.

  • 3. Het college kan plaatsen aanwijzen waar het in het eerste lid gestelde verbod niet geldt.

Afdeling 7. Evenementen

Artikel 2:21 Begripsbepalingen

  • 1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoop- en theatervoorstellingen;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5:20 van deze Verordening;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      verrichtingen van vermaak die plaatsvinden in een openbare inrichting, waarvoor een vergunning krachtens artikel 2:27 van deze Verordening geldt, mits de vergunning mede betrekking heeft op deze verrichting van vermaak;

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • f.

      activiteiten als bedoeld in artikel 2:8 van deze Verordening;

    • g.

      sportwedstrijden die plaatsvinden in een openbare inrichting, niet zijnde vechtsportevenementen als bedoeld in het tweede lid, onder f.

  • 2. Onder evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een braderie;

    • c.

      een optocht op de weg, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:6 van deze Verordening;

    • d.

      een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

    • e.

      een snuffelmarkt;

    • f.

      een door de burgemeester aangewezen categorie vechtsportwedstrijden of -gala’s;

    • g.

      het maken van filmopnamen ten behoeve van commerciële, creatieve dan wel educatieve doeleinden.

  • 3. Evenementen zijn onderverdeeld in de volgende categorieën:

    • a.

      0-evenement: evenement met een laag risicoprofiel, waarvoor geen vergunning hoeft te worden aangevraagd. Het bezoekersaantal bedraagt maximaal 150 mensen;

    • b.

      A-evenement: laag risico-evenement, waarbij sprake is van een beperkte impact op de omgeving en het verkeer;

    • c.

      B-evenement: gemiddeld risico-evenement, waarbij sprake is van een grote impact op de directe omgeving en/of gevolgen voor het verkeer;

    • d.

      C-evenement: hoog risico-evenement, waarbij sprake is van een grote impact op de stad en/of regionale gevolgen voor het verkeer.

  • 4. Onder organisator wordt verstaan: degene voor wiens rekening en risico een evenement plaatsvindt.

  • 5. Onder evenementenoverzicht wordt verstaan: de door het college jaarlijks vastgestelde kalender met B- en C- evenementen voor het volgende – aankomende – evenementenjaar.

  • 6. Bij evenementen gelden de door de EU vastgestelde vereiste regels over het gebruik van plastic wegwerpmateriaal.

Artikel 2:22 Evenementenvergunning

  • 1. Het is niet toegestaan zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een A-, B- of C-evenement te organiseren, toe te laten of feitelijk te leiden.

  • 2. De vergunning geldt voor één evenement.

  • 3. De burgemeester kan de vergunningaanvraag voor een A-evenement buiten behandeling stellen indien de aanvraag niet ten minste acht weken voor aanvang van het evenement is aangevraagd en volledig is;

  • 4. De burgemeester kan de vergunningaanvraag voor een B- of C- evenement buiten behandeling stellen indien:

    • a.

      de aanvraag niet ten minste acht weken voor aanvang van het evenement is aangevraagd en volledig is;

    • b.

      de vooraankondiging van een B of C evenementen niet voor 1 november van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin het evenementenoverzicht wordt vastgesteld, is ingediend.

  • 5. De burgemeester weigert de vergunning voor een B- en C-evenement indien de organisator:

    • a.

      onder curatele staat;

    • b.

      in enig opzicht van slecht levensgedrag is; of

    • c.

      de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt.

  • 6. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.7 van deze verordening kan de burgemeester de evenementenvergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, tijdelijk of voor onbepaalde tijd intrekken of wijzigen indien naar zijn oordeel:

    • a.

      dit noodzakelijk is voor de openbare orde en veiligheid en/of de bescherming van het woon- en leefklimaat in de omgeving van het evenement;

    • b.

      de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen niet kan worden gewaarborgd;

    • c.

      de zedelijkheid of gezondheid van bezoekers niet kan worden gewaarborgd;

    • d.

      het gelet op een gebeurtenis van nationale omvang op de dag van het evenement of daags voor het evenement met een dusdanig effect op het gemeenschapsleven niet wenselijk is dat de activiteiten worden voortgezet;

    • e.

      de bescherming van een krachtens de Gemeentewet ingestelde markt nodig is;

    • f.

      de vergunningvoorschriften niet worden nageleefd;

    • g.

      de ter handhaving van de openbare orde en veiligheid noodzakelijke politie- en hulpverleningscapaciteit een onevenredig beroep op de beschikbare bezetting doet;

    • h.

      tegen de organisator in de afgelopen drie jaar een bestuurlijke maatregel is genomen;

    • i.

      de inhoud of uitstraling van het evenement niet past in het evenementenbeleid, het imago of de belangen van de stad Maassluis;

    • j.

      ten behoeve van de vergunningverlening onvolledige of onjuiste gegevens zijn verstrekt.

  • 7. De burgemeester kan aan de vergunning voorschriften verbinden ter regulering van het evenement, die onder meer betrekking kunnen hebben op:

    • a.

      de plaats en het tijdstip van het evenement;

    • b.

      de benodigde technische voorzieningen;

    • c.

      de inrichting van het evenemententerrein;

    • d.

      het activiteitenprogramma;

    • e.

      een veiligheidsplan, waaronder het aantal beveiligers;

    • f.

      het verkeersplan.

  • 8. De aanvraag om een evenementenvergunning bevat ten minste:

    • a.

      de plaats waar het evenement wordt gehouden;

    • b.

      de datum en het tijdstip waarop het evenement wordt gehouden;

    • c.

      een opgave van het verwachte aantal deelnemers en toeschouwers;

    • d.

      de inrichting van het evenemententerrein;

    • e.

      het activiteitenprogramma;

    • f.

      de mogelijke risico’s voor verstoring van de openbare orde en veiligheid;

    • g.

      het veiligheidsplan, waaronder het aantal beveiligers;

    • h.

      de maatregelen die de organisator zelf zal nemen om wanordelijkheden zoveel mogelijk te voorkomen.

  • 9. Risico verhogende feiten of omstandigheden waarvan eerst na de aanvraag is gebleken, worden door de organisator onverwijld aan de burgemeester gemeld.

  • 10. Dit artikel is niet van toepassing op een wedstrijd op of aan de weg als dit niet toegestaan is in artikel 10 van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 11. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:7 van deze Verordening van deze Verordening kan de burgemeester een vergunning voor een vechtsportevenement als bedoeld in artikel 2:21, tweede lid, aanhef en onder f van deze Verordening weigeren als de organisator of de aanvrager van de vergunning van slecht levensgedrag is.

  • 12. De burgemeester kan beleidsregels vaststellen over de beoordeling van slecht levensgedrag en het gebruik van deze bevoegdheid.

  • 13. De burgemeester kan ten behoeve van de viering van Koningsdag locaties en tijden aanwijzen waarbij het verbod van dit artikel niet van toepassing is voor de niet-commerciële verkoop van goederen door particulieren.

Artikel 2:23 0-evenementen

  • 1. Behoudens in door de burgemeester aangewezen gebieden, is het niet toegestaan zonder melding aan de burgemeester een 0-evenement te organiseren, toe te laten of feitelijk te leiden.

  • 2. Van een 0-evenement is sprake indien:

    • a.

      het een evenement in de openlucht betreft, niet zijnde evenementen op eigen terrein;

    • b.

      het aantal bezoekers niet meer bedraagt dan 150 personen;

    • c.

      het een ééndaags evenement is dat plaatsvindt op maandag tot en met zaterdag tussen 9.00 en 23.00 uur of op een zon- of feestdag tussen 13.00 en 23.00 uur;

    • d.

      het geluidsniveau op een afstand van 10 meter van enige geluidsbron niet meer bedraagt dan 80 dB(A);

    • e.

      het niet plaatsvindt op de rijbaan of een (brom)fietspad of anderszins een belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten;

    • f.

      het geen extra politiecapaciteit vergt;

    • g.

      slechts kleine objecten worden geplaatst met een totale oppervlakte van maximaal 25 m²;

    • h.

      er geen ander evenement in de nabijheid plaatsvindt;

    • i.

      er een organisator is.

  • 3. De organisator meldt het 0-evenement ten minste vijf werkdagen voordat het 0-evenement plaatsvindt, aan de burgemeester door middel van een door de burgemeester vastgesteld meldingsformulier.

  • 4. Toestemming voor het evenement is verleend indien:

    • a.

      na ontvangst van het meldingsformulier door de burgemeester geen tegenbericht is verzonden, en

    • b.

      de organisator een ontvangstbevestiging van het feit dat hij een melding heeft gedaan kan tonen.

  • 5. Indien naar het oordeel van de burgemeester uit nieuwe feiten of omstandigheden na de melding vrees bestaat voor verstoring van de openbare orde kan de burgemeester alsnog bepalen dat het verbod ingevolge artikel 2.22, eerste lid van deze Verordening, onverkort geldt.

  • 6. Het eerste lid is niet van toepassing op een krachtens artikel 2:21, tweede lid, aanhef en onder f van deze Verordening aangewezen categorie vechtsportwedstrijden of -gala’s.

  • 7. Op het verbod tot schenken, nuttigen en bij zich dragen van alcoholhoudende dranken is voor een 0-evenement in artikel 2:62, derde lid van deze Verordening is het verlenen van een ontheffing van de burgemeester mogelijk op basis van artikel 2:62, vijfde lid van deze Verordening.

  • 8. De burgemeester kan beleidsregels vaststellen voor 0-evenementen.

Artikel 2:24 Ordeverstoring

  • 1. Het is de bezoeker niet toegestaan om in de aanloop naar, tijdens en na afloop in en om het evenement de orde te verstoren.

  • 2. Een ieder is verplicht bij evenementen alle aanwijzingen van de autoriteiten in het belang van openbare orde of veiligheid terstond en stipt op te volgen.

  • 3. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak of een herdenkingsplechtigheid.

Artikel 2.25 Openbare orde en veiligheid

  • 1. De burgemeester kan in de aanloop naar, tijdens, en na een evenement alle aanwijzingen geven die hij noodzakelijk acht ter handhaving van de openbare orde. De burgemeester bedient zich daarbij van de onder zijn gezag staande politie, brandweer en hulpverlening.

  • 2. De organisator van een evenement is verplicht in de aanloop naar, tijdens, en na het evenement:

    • a.

      alle maatregelen te treffen ter voorkoming van de verstoring van de openbare orde;

    • b.

      het evenement onverwijld te beëindigen bij verstoring van de openbare orde of de vrees daarvoor;

    • c.

      een aanwijzing van de burgemeester onverwijld op te volgen;

    • d.

      ervoor te zorgen dat bij een verstoring van de openbare orde na een aanwijzing van de burgemeester, dan wel een ambtenaar van politie, of brandweer geen publiek meer tot het evenement wordt toegelaten.

  • 3. Het is voor bezoekers van een evenement tijdens en na het evenement:

    • a.

      niet toegestaan zich op het evenemententerrein te gedragen met het kennelijke doel om de openbare orde of veiligheid te verstoren of te bedreigen;

    • b.

      niet toegestaan al dan niet op het evenemententerrein – op of aan de weg of op voor het publiek toegankelijke plaatsen - voorwerpen of stoffen bij zich te hebben, te dragen of te vervoeren die kennelijk bestemd zijn om de openbare orde of veiligheid te verstoren;

    • c.

      niet toegestaan zich op een evenemententerrein te begeven indien overeenkomstig het eerste, dan wel het tweede lid onder d opdracht is gegeven het evenemententerrein te verlaten;

    • d.

      verplicht ter ordelijk verloop van een evenement of bij enig voorval waardoor wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan, op een daartoe strekkende aanwijzing van een ambtenaar van de politie of brandweer, zijn weg te vervolgen of aanwijzingen van andere aard in het belang van de openbare orde of veiligheid van personen en goederen, dan wel ter beperking van gemeen gevaar, onverwijld en stipt op te volgen.

Afdeling 8. Toezicht op openbare inrichtingen en terrassen

Artikel 2:26 Begripsbepalingen

  • 1. Onder horecabedrijf wordt in deze afdeling verstaan:

    • a.

      Een voor het publiek toegankelijke openbare inrichting, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, logies wordt verstrekt, dranken worden geschonken of rookwaren en/of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf wordt in ieder geval verstaan: een hotel, motel, restaurant, pension, café, eetcafé, cafetaria, snackbar, bar, automatiek, croissanterie, crêperie, broodjeswinkel, afhaalzaak, shoarmazaak, koffiehuis, ijssalon, discotheek, buurthuis, sportkantine, clubhuis, de combinatie horecabedrijf met detailhandel en de bij het horecabedrijf behorende terrassen.

    • b.

      Detailhandel ondersteunende horeca binnen een bedrijf dat in hoofdzaak bestemd is voor de uitoefening van detailhandel en waarin als ondergeschikte nevenactiviteit consumpties waaronder alcoholvrije drank kan worden verstrekt binnen de openingstijden van de detailhandel. Het college kan beleidsregels detailhandel ondersteunende horeca opstellen.

  • 2. Onder exploitant wordt in deze afdeling verstaan: degene die een horecabedrijf exploiteert op grond van het bepaalde in artikel 2:27 of 2:34 van deze Verordening.

  • 3. Onder leidinggevende wordt in deze afdeling verstaan: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent of uitoefenen in een horecabedrijf.

  • 4. Onder paracommerciële rechtspersoon wordt in deze afdeling verstaan: het begrip paracommerciële instelling zoals gedefinieerd in de Alcoholwet.

  • 5. Onder een terras wordt verstaan: een ruimte, veelal op de openbare weg, buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel behorende bij een horeca-inrichting, waar sta- of zitgelegenheden zijn ingericht voor de directe consumptie ter plaatse van etenswaren en dranken die bedrijfsmatig worden verstrekt vanuit de inrichting.

  • 6. We onderscheiden de volgende soorten terrassen:

    • a.

      gevelterras: terras dat direct tegen de buitengevel van het horecabedrijf is geplaatst. Een gevelterras, die rechtstreeks aan de inrichting grenst en andere aanhorigheden;

    • b.

      terrasboot: een terras gesitueerd op het water, als in ieder geval een terras op een ponton, op een dekschuit of andersoortig vaartuig.

    • c.

      eilandterras: een los van de gevel gelegen terras, voor of in de directe nabijheid van het horecabedrijf, met een afstand van meer dan 3,5 meter tussen de gevel van het horecabedrijf en het terras.

  • 7. Combinatie horecabedrijf met detailhandel: een levensmiddelenwinkel en een apart horecadeel met één ingang, waarbij bezoekers enkel via de winkel het horecadeel kunnen betreden.

  • 8. Deze afdeling verstaat niet onder bezoekers:

    • a.

      de gezinsleden van de exploitant en leidinggevende, alsmede zijn elders wonende bloed- en aanverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad;

    • b.

      meereizende echtgenoten, minderjarige kinderen of aan reisgezelschappen die gebruik maken van nachtverblijf bedoeld in artikel 438, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht;

    • c.

      de personen wier aanwezigheid in het horecabedrijf wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 2:27 (Tijdelijke) Exploitatievergunning horecabedrijf

  • 1. Het is niet toegestaan een horecabedrijf te exploiteren zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester.

  • 2. Indien naar het oordeel van de burgemeester onvoldoende vaststaat dat de weigeringsgronden genoemd in artikel 1:7 en 2:33, tweede lid van deze Verordening zich voordoen, kan de burgemeester een vergunning afgeven voor een proefperiode van ten hoogste één jaar (tijdelijke vergunning).

  • 3. Indien gedurende de proefperiode als bedoeld in het tweede lid blijkt dat de weigeringsgronden genoemd in artikel 1:7 en 2.33, tweede lid van deze Verordening zich voordoen, kan de burgemeester nadere voorschriften aan de vergunning verbinden of de tijdelijke vergunning intrekken.

  • 4. Indien tijdens de proefperiode niet van bezwaren is gebleken, deelt de burgemeester de exploitant van het horecabedrijf schriftelijk mee dat de tijdelijke vergunning met ingang van een nader door hem te bepalen datum dient te worden beschouwd als een vergunning als bedoeld in het eerste lid.

  • 5. De burgemeester kan nadere regels stellen omtrent de gegevens en bescheiden die bij de vergunningaanvraag moeten worden overgelegd.

Artikel 2:28 Vereisten terrasvergunning

  • 1. Het is niet toegestaan een terras te exploiteren zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester.

  • 2. Het college stelt nadere regels omtrent terrassen op.

  • 3. De aanvragen voor een terrasvergunning worden getoetst aan de geldende wetgeving, bestemmingsplannen en de nadere regels terrassen.

  • 4. Het gevelterras en andere aanhorigheden die rechtstreeks aan de horecagelegenheid grenst kunnen door de burgemeester worden verleend in de exploitatievergunning.

  • 5. Een terrasvergunning bij een openbare inrichting anders dan een gevelterras zoals bedoeld in het voorgaand lid kan worden verleend door de burgemeester.

  • 6. Bij detailhandel ondersteunende horeca is een terras niet toegestaan.

  • 7. Voor een combinatie van een horecabedrijf met detailhandel kan een terrasvergunning worden aangevraagd.

  • 8. Een terrasvergunning voor een eilandterras wordt voor 10 jaar verleend met een mogelijke jaarlijkse herverdeling indien er aan, in aanmerking komende nieuwe horecaondernemers, vergunningen worden vergund.

  • 9. Een terrasvergunning voor een terrasboot wordt voor 10 jaar verleend.

  • 10. Terrasvergunningen zijn gebonden aan een persoon en pand, en zijn niet overdraagbaar.

  • 11. Elke aanvraag voor een terrasboot wordt individueel getoetst op mate waarin de terrasboot passend wordt geacht binnen het beschermd stadsgezicht. De burgemeester kan desgewenst gemotiveerd afwijken van het maximaal aantal terrasboten.

  • 12. Het college kan plaatsen aanwijzen die niet of alleen voor een bepaalde periode kunnen worden geëxploiteerd als terras.

Artikel 2:29 Voorbehoud verlening en (gedeeltelijk) vervallen van terrasvergunning

  • 1. Een terrasvergunning wordt verleend onder het voorbehoud dat het terras, indien noodzakelijk, niet mag worden geplaatst dan wel moet worden verwijderd in geval van de volgende werkzaamheden:

    • a.

      werkzaamheden van gemeentewege of ten behoeve van aanleg of onderhoud van kabels en leidingen van nutsvoorzieningen;

    • b.

      een evenement als bedoeld in artikel 2:21 van deze Verordening op of in de directe nabijheid van de terraslocatie.

  • 2. Een evenement zoals bedoeld in het eerste lid onder b wordt zo spoedig mogelijk van tevoren gecommuniceerd aan horecazaken waarop dit betrekking heeft. Het niet mogen plaatsen of verwijderen van de terrassen geldt voor de duur die is vermeld in de evenementenvergunning.

  • 3. Een terrasvergunning kan worden ingetrokken als het terras in de periode van 1 april tot en met 1 november minder dan 3 aaneengesloten maanden in gebruik is.

Artikel 2:30 Vrijstelling vergunningplicht

  • 1. Geen vergunning is vereist voor de exploitatie van een horecabedrijf in een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de horeca een nevenactiviteit is van de winkelactiviteit;

  • 2. Voorts is geen vergunning vereist voor de exploitatie van een horecabedrijf, die zich bevindt in een:

    • a.

      schoolkantine;

    • b.

      bedrijfskantine of -restaurant, voor zover deze uitsluitend als zodanig in gebruik is;

    • c.

      horecabedrijven als bedoeld in artikel 2:26, eerste lid onder a van deze Verordening, mits ze voldoen aan alle hieronder genoemde voorwaarden:

      • -

        het horecagedeelte bevat maximaal 9 zitplaatsen;

      • -

        het horecagedeelte is beperkt in omvang in verhouding tot de oppervlakte van de totale winkel;

      • -

        in het horecagedeelte worden geen alcoholhoudende dranken verstrekt;

      • -

        er zijn geen speelautomaten aanwezig;

      • -

        er worden hooguit op beperkte schaal eet- en drinkwaren verstrekt die in relatie staan tot het assortiment van de winkel (uitgezonderd grootwinkelbedrijven).

    • d.

      horecabedrijven in musea, crematoria en rouwcentra, voor zover deze worden gebruikt als ondersteuning van de bedrijfsvoering, mits ze voldoen aan alle hieronder genoemde voorwaarden:

      • -

        het horecagedeelte bevat maximaal 9 zitplaatsen;

      • -

        het horecagedeelte is beperkt in omvang in verhouding tot de oppervlakte van de totale ruimte;

      • -

        in het horecagedeelte worden geen alcoholhoudende dranken verstrekt;

      • -

        er worden hooguit op beperkte schaal eet- en drinkwaren verstrekt.

    • e.

      horecabedrijven in bejaardentehuizen, ziekenhuizen en verpleegtehuizen, voor zover deze uitsluitend zijn gericht op de bewoners c.q. verzorgingsbehoeftigen/patiënten en hun bezoekers, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden;

      • -

        het horecagedeelte bevat maximaal 12 zitplaatsen;

      • -

        het horecagedeelte is beperkt in omvang in verhouding tot de oppervlakte van de totale ruimte;

      • -

        in het horecagedeelte worden geen alcoholhoudende dranken verstrekt;

      • -

        er worden hooguit op beperkte schaal eet- en drinkwaren verstrekt;

      • -

        er vinden geen paracommerciële activiteiten plaats.

    • f.

      horecabedrijven waar kleinschalige niet commerciële activiteiten plaatsvinden, zoals verenigingen of stichtingen, mits ze voldoen aan alle hieronder genoemde voorwaarden;

      • -

        de horeca-exploitatie is ondergeschikt aan de hoofddoelstelling en activiteiten;

      • -

        er wordt geen levende muziek ten gehore gebracht;

      • -

        er worden geen alcoholhoudende dranken verkocht en geschonken;

      • -

        de ruimten worden niet gebruikt om feesten en partijen te geven;

      • -

        er vindt geen zalenverhuur plaats;

      • -

        er zijn geen speelautomaten aanwezig.

    • g.

      terrassen bij de in het eerste lid bedoelde horecabedrijven zijn niet van vergunningplicht vrijgesteld.

  • 4. Voor deze horecabedrijven kan worden volstaan met een schriftelijke melding aan de burgemeester vóór aanvang van de exploitatie.

Artikel 2:31 Eisen exploitant en leidinggevende

  • 1. Het is niet toegestaan een horecabedrijf te exploiteren indien door de exploitant niet of niet langer wordt voldaan aan de bij of krachtens artikel 8, eerste en tweede lid van de Alcoholwet aan leidinggevenden gestelde eisen.

  • 2. De exploitant en de leidinggevende van een horecabedrijf voldoen aan de bij of krachtens artikel 8, eerste en tweede lid van de Alcoholwet aan leidinggevenden gestelde eisen

Artikel 2:32 Beslistermijn

  • 1. De burgemeester beslist binnen acht weken na de datum waarop hij de aanvraag met bijbehorende gegevens en bescheiden heeft ontvangen.

  • 2. De beslissing kan gemotiveerd en met redenen omkleed eenmaal voor ten hoogste acht weken worden verdaagd.

Artikel 2:33 Weigerings- en intrekkingsgronden

  • 1. De burgemeester weigert de vergunning als bedoeld in het eerste lid van artikel 2:27 van deze Verordening indien:

    • a.

      de vestiging of de exploitatie van het horecabedrijf in strijd is met het (tijdelijk)Omgevingsplan;

    • b.

      niet wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 2:31, eerste lid van deze Verordening gestelde eisen;

    • c.

      de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:7 van deze Verordening kan de burgemeester de vergunning als bedoeld in het eerste lid van artikel 2:27 van deze Verordening geheel of gedeeltelijk weigeren indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van het horecabedrijf.

  • 3. Bij de toepassing van een in het tweede lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met:

    • a.

      het karakter van de straat en van de wijk waarin het horecabedrijf is gelegen of zal komen te liggen;

    • b.

      de aard van het horecabedrijf;

    • c.

      de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van het horecabedrijf;

    • d.

      de wijze van bedrijfsvoering van de exploitant of leidinggevende van het horecabedrijf in deze of in andere horecabedrijven.

  • 4. De burgemeester kan de vergunning tijdelijk of voor onbepaalde tijd geheel of gedeeltelijk intrekken of wijzigen:

    • a.

      indien blijkt, dat de vergunning ten gevolge van onjuiste of onvolledige gegevens en bescheiden is verleend;

    • b.

      indien de exploitant of leidinggevende van het horecabedrijf de bepalingen in deze paragraaf, dan wel de voorschriften, behorende bij de vergunning, overtreedt;

    • c.

      indien aannemelijk is, dat de exploitant of leidinggevende van het horecabedrijf betrokken is, of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit het horecabedrijf, die een gevaar opleveren voor de openbare orde en/of een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf;

    • d.

      indien de exploitant of leidinggevende strafbare feiten pleegt in het horecabedrijf, dan wel toestaat of gedoogt dat in zijn horecabedrijf strafbare feiten worden gepleegd;

    • e.

      indien de exploitant of leidinggevende van het horecabedrijf zich schuldig maakt aan discriminatie naar ras, geslacht of seksuele geaardheid;

    • f.

      indien zich in of vanuit het horecabedrijf anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het geopend blijven van het horecabedrijf gevaar oplevert voor de openbare orde en/of een bedreiging vormt voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf;

    • g.

      indien de exploitatie van het horecabedrijf voor een periode langer dan zes maanden is of wordt onderbroken, alsmede indien er sprake is van een gewijzigde exploitatie, of een wijziging in de exploitant waarvoor geen nieuwe vergunning is aangevraagd;

    • h.

      indien op grond van verandering van de omstandigheden of inzichten, opgetreden na het verlenen van de vergunning, moet worden aangenomen, dat intrekking wordt gevorderd door de belangen ter bescherming waarvan de vergunning is vereist;

    • i.

      indien de exploitant of leidinggevende niet langer voldoet aan de in artikel 2.31, eerste lid van deze Verordening gestelde eisen;

    • j.

      indien het horecabedrijf wordt gebruikt voor andere doeleinden;

    • k.

      er aanwijzingen zijn dat in het horecabedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid Vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde.

  • 5. In afwijking van het bepaalde in artikel 2:9 van deze Verordening beslist de burgemeester in geval van een vergunningaanvraag die betrekking heeft op een of meer bij het horecabedrijf behorende gevelterrassen voor zover deze zich op de weg bevinden over de ingebruikneming van die weg ten behoeve van het terras.

  • 6. Onverminderd het gestelde in het tweede en derde lid kan de burgemeester de in het vijfde lid bedoelde ingebruikneming van die weg ten behoeve van een of meer bij een horecabedrijf horende terrassen weigeren:

    • a.

      indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg dan wel gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan;

    • b.

      indien dat gebruik een belemmering kan worden voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • c.

      indien dat gebruik afbreuk doet aan andere publieke functies van de openbare ruimte, inclusief de bescherming van het uiterlijk aanzien.

  • 7. Het bepaalde in het vijfde en zesde lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken of de provinciale omgevingsverordening Zuid-Holland.

Artikel 2:34 Opheffing vergunningplicht

  • 1. De burgemeester kan bepalen dat het gestelde in artikel 2:27 van deze Verordening niet geldt voor een of meer in dat besluit aangeduide soorten horecabedrijven in de gehele gemeente dan wel in een of meer daarin aangewezen gedeelten van de gemeente.

  • 2. De exploitatie van een horecabedrijf waarop een besluit als bedoeld in het eerste lid van toepassing is, moet zodanig geschieden dat daardoor de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of de openbare orde niet op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed.

Artikel 2:35 Sluitingstijden

  • 1. Het is de exploitant of leidinggevende van een horecabedrijf als bedoeld in artikel 2:26, eerste lid, onder a van deze Verordening, niet toegestaan dit voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven op zondag tot en met donderdag tussen 01.00 uur en 07.00 uur, en op vrijdag en zaterdag tussen 02.00 uur en 07.00 uur.

  • 2. Voor een bij een horecabedrijf behorend terras geldt een sluitingstijd van 01:00 uur.

  • 3. De burgemeester kan door middel van een vergunningvoorschrift andere sluitingstijden als bedoeld in het eerste of tweede lid vaststellen voor een afzonderlijk horecabedrijf tot uiterlijk 04.00 uur.

  • 4. De burgemeester kan eenmaal per kalenderjaar een ontheffing verlenen van de in het eerste en derde lid genoemde sluitingstijden tot uiterlijk 04.00 en ten behoeve van oudejaarsnacht tot uiterlijk 05.00 uur (nacht van 31 december op 1 januari volgend daarop), waarbij het de exploitant of leidinggevende is toegestaan het horecabedrijf, met uitzondering van het terras, voor bezoekers geopend te hebben of daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven. Met deze ontheffing, het zogenaamde Verlaatje, kan maximum acht maal per jaar gebruik gemaakt worden van deze ontheffing mits de exploitant of leidinggevende uiterlijk drie werkdagen voor de dag waarop de festiviteit plaatsvindt, van de festiviteit melding heeft gedaan bij de burgemeester.

  • 5. De burgemeester kan uitsluitend ontheffing als bedoeld in het vierde lid verlenen aan een horecabedrijf dat beschikt over een exploitatievergunning als bedoeld in artikel 2:27 van deze Verordening. Er wordt geen ontheffing verleend aan een horecabedrijf dat beschikt over een kortlopende exploitatievergunning en ook niet aan een horecabedrijf van een paracommerciëel rechtspersoon als bedoeld in de Alcoholwet.

  • 6. Bij de ontheffing als bedoeld in het vierde lid zijn de geluidsnormen als bedoeld bij of krachtens de Omgevingswet en artikel 4:4 van deze Verordening onverminderd van toepassing.

  • 7. De burgemeester kan de ontheffing als bedoeld in het vierde lid weigeren indien naar zijn oordeel de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of de openbare orde op ontoelaatbare wijze door de afwijking van de sluitingstijden nadelig wordt beïnvloed.

  • 8. Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door bij of krachtens de Omgevingswet.

  • 9. De burgemeester kan beleidsregels vaststellen over het gebruik van deze bevoegdheid.

Artikel 2:36 Afwijking sluitingstijden; tijdelijke sluiting

  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, voor een of meer horecabedrijven tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2:35 van deze Verordening geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b van de Opiumwet, waarin wordt geregeld dat de burgemeester bevoegd is tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.

Artikel 2:37 Gesloten verklaren van een horecabedrijf

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 2:35 van deze Verordening kan de burgemeester een horecabedrijf – al dan niet voor een bepaalde duur – gesloten verklaren:

    • a.

      indien dit horecabedrijf wordt geëxploiteerd zonder geldige vergunning;

    • b.

      indien dit horecabedrijf wordt geëxploiteerd in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;

    • c.

      indien de burgemeester oordeelt, dat een van de genoemde situaties in artikel 2:33, vierde lid van deze Verordening zich voordoet waarin intrekking van de vergunning mogelijk is.

  • 2. De sluiting wordt geacht in het openbaar bekend te zijn gemaakt zodra een besluit tot sluiting op, in of nabij de toegang of toegangen van het horecabedrijf is aangebracht.

  • 3. Een sluiting voor onbepaalde duur kan op aanvraag van belanghebbende(n) door de burgemeester worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de gronden die tot de sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.

Artikel 2:38 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

  • 1. Het is bezoekers van een horecabedrijf niet toegestaan gedurende de tijd dat dit bedrijf krachtens artikel 2:35 of ingevolge een op grond van artikel 2:36 of 2:37 van deze Verordening genomen besluit gesloten dient te zijn, zich daarin of aldaar te bevinden.

  • 2. Het is de exploitant of de leidinggevende van een horecabedrijf niet toegestaan na het van kracht worden van de sluiting bedoeld in het eerste lid, bezoekers tot het horecabedrijf toe te laten of daarin te laten verblijven.

Artikel 2:39 Glazen drinkgerei

  • 1. De exploitant en leidinggevende van een horecabedrijf als bedoeld in artikel 2:26, eerste lid, onder a van deze Verordening, zijn verplicht zodanige maatregelen te nemen dat de bezoekers van hun horecabedrijf geen drinkgerei van glas of flessen van glas buiten het horecabedrijf brengen.

  • 2. Het is de exploitant en leidinggevende van een horecabedrijf dat is gelegen aan een door de burgemeester bij openbare kennisgeving aangewezen openbare plaats, niet toegestaan drank in drinkgerei van glas te verstrekken gedurende een door de burgemeester in die openbare kennisgeving aangegeven periode.

  • 3. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het tweede lid genoemde verbod.

  • 4. Een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden. Een ontheffing kan al dan niet tijdelijk worden ingetrokken of gewijzigd.

  • 5. Het in het tweede lid bepaalde geldt niet voor restaurants.

Artikel 2:40 Handel in horecabedrijf

  • 1. De exploitant van een horecabedrijf staat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in dat bedrijf enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt in en om de directe omgeving van de horecagelegenheid.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor openbare verkopingen en veilingen.

Artikel 2:41 Voorkomen hinder in openbare ruimte door ordeverstoring in en om horeca

  • 1. Om ordeverstoring en daarmee gepaard gaande negatieve impact in en om de horeca gelegenheid waaronder de openbare ruimte rondom de horeca te voorkomen, treft de exploitant van het horecabedrijf voldoende maatregelen om ordeverstoring tegen te gaan c.q. te beperken.

  • 2. Het is de bezoeker niet toegestaan in en om de horecagelegenheid de orde te verstoren.

  • 3. Degene die naar het oordeel van de exploitant van het horecabedrijf, een daartoe aangewezen buitengewoon opsporingsambtenaar (boa) of een ambtenaar van politie in strijd handelt met het bepaalde in het tweede lid is verplicht dat horecabedrijf op aanzegging van die exploitant of op bevel van die ambtenaar terstond te verlaten.

Artikel 2:42 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Als een horecabedrijf geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college bij de toepassing van de 2:27 tot en met 2:36 van deze Verordening op als bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 2:43 Geldigheidsduur vergunning

  • 1. Een door de burgemeester verleende exploitatievergunning als bedoeld in artikel 2:27, eerste lid van deze Verordening, heeft een geldigheidsduur van onbepaalde tijd met uitzondering van een tijdelijk verleende exploitatievergunning.

  • 2. Bij het van kracht worden van een nieuwe exploitatievergunning vervalt de oude vergunning van rechtswege.

  • 3. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde en het woon- en leefklimaat voor bepaalde categorieën horecabedrijven, bepaalde bedrijfsvormen of omstandigheden een andere geldigheidsduur vaststellen.

  • 4. De burgemeester kan beleidsregels vaststellen over het gebruik van deze bevoegdheid.

Artikel 2:44 Beëindiging van de exploitatie

  • 1. De exploitatievergunning vervalt

    • a.

      zodra de exploitant(en) de exploitatie van het horecabedrijf heeft/hebben beëindigd;

    • b.

      indien het horecabedrijf om andere redenen dan een bestuurlijke sanctie als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, onder a van de Algemene wet bestuursrecht gedurende zes aaneengesloten maanden niet wordt geëxploiteerd;

    • c.

      bij beëindiging van de onderneming.

  • 2. Uiterlijk binnen één week na beëindiging van de exploitatie door de exploitant(en) geeft/geven deze daarvan schriftelijk kennis aan de burgemeester.

Afdeling 9. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2:45 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder;

  • 1.

    inrichting: elke al dan niet besloten ruimte dan wel stand of ligplaats waar, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.

  • 2.

    houder: degene die een inrichting exploiteert, dan wel daarin de feitelijke leiding heeft.

Artikel 2:46 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of het houden van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2:47 Nachtregister

De houder van een inrichting is verplicht een register, als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, bij te houden.

Artikel 2:48 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt dan wel de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, woonplaats, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.

Afdeling 10. Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat

Artikel 2:49 Begripsbepalingen

In de afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    exploitant: natuurlijke persoon of de (vertegenwoordiging van) bestuurder van een rechtspersoon, onder wiens verantwoordelijkheid de bedrijfsmatige activiteiten wordt uitgeoefend;

  • b.

    beheerder: de exploitant alsmede een andere natuurlijke persoon die door de exploitant is aangesteld, die de feitelijke leiding heeft over de bedrijfsmatige activiteiten van het bedrijf;

  • c.

    bedrijf: de bedrijfsmatige activiteit die plaatsvindt in een voor het publiek toegankelijk gebouw, of een daarbij behorend perceel, of enig andere ruimte, niet zijnde een woning die als zodanig in gebruik is.

Artikel 2:50 Vergunning exploitatie bedrijf

  • 1. De burgemeester kan gebouwen, gebieden of bedrijfsmatige activiteiten aanwijzen waar(op) het verbod uit het tweede lid van toepassing is. Een gebouw of gebied wordt uitsluitend aangewezen als in of rondom dat gebouw dan wel in dat gebied naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid onder druk staat. Een aanwijzing van een gebouw of gebied kan zich tot één of meer bedrijfsmatige activiteiten beperken. Een bedrijfsmatige activiteit wordt uitsluitend aangewezen als naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of openbare orde en veiligheid door de bedrijfsmatige activiteit of door de exploitant en/of beheerder onder druk staat.

  • 2. Het is niet toegestaan om zonder vergunning van de burgemeester een bedrijf uit te oefenen:

    • a.

      in een door de burgemeester op grond van het eerste lid aangewezen gebouw of gebied voor door de burgemeester benoemde bedrijfsmatige activiteiten; of

    • b.

      indien de uitoefening van het bedrijf een door de burgemeester op grond van het eerste lid aangewezen bedrijfsmatige activiteit betreft.

  • 3. De vergunning wordt aangevraagd door de exploitant. Een aanvraag om een vergunning wordt ingediend door gebruikmaking van een door de burgemeester vastgesteld formulier. Bij de aanvraag om een vergunning wordt vermeld voor welke bedrijfsmatige activiteiten de vergunning wordt gevraagd, en worden ten minste de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:

    • a.

      de persoonsgegevens en een geldig identiteitsbewijs van de exploitant of beheerder;

    • b.

      het adres en telefoonnummer waar de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend;

    • c.

      het nummer van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

    • d.

      indien van toepassing de verblijftitel van de exploitant of beheerder;

    • e.

      een bewijs waaruit blijkt dat de exploitant of beheerder gerechtigd is om in Nederland arbeid te verrichten;

    • f.

      een verklaring omtrent gedrag (VOG)

    • g.

      een document waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is over de ruimte te beschikken waarin het bedrijf wordt gevestigd.

  • 4. Indien de burgemeester dat noodzakelijk acht voor de beoordeling van een aanvraag kan hij verlangen dat aanvullende gegevens en bescheiden worden overgelegd.

  • 5. De exploitant is verplicht elke verandering in de uitoefening van zijn bedrijf waardoor deze niet langer in overeenstemming is met de in de vergunning opgenomen gegevens zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen één maand, aan de burgemeester te melden en een wijziging van zijn vergunning aan te vragen. De burgemeester verleent een gewijzigde vergunning, als het bedrijf aan de vereisten voldoet. Indien deze aanvraag niet binnen een maand is ingediend na de verandering van omstandigheden, kan de burgemeester de verleende vergunning intrekken. Een vergunning vervalt, wanneer de verlening van een vergunning, strekkende tot vervanging van eerstbedoelde vergunning, van kracht is geworden.

Artikel 2:51 Weigerings- en intrekkingsgronden

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:7 van deze Verordening kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in artikel 2:50, tweede lid van deze Verordening weigeren:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast of strafbare feiten;

    • b.

      indien de leefbaarheid in het gebied door de wijze van exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed;

    • c.

      de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

    • d.

      indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;

    • e.

      indien niet voldaan is aan de bij of krachtens artikel 2:31, derde en vierde lid van deze Verordening gestelde eisen met betrekking tot de aanvraag;

    • f.

      indien bij de aanvraag van de vergunning onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt.

    • g.

      indien de vestiging of de exploitatie in strijd is met het omgevingsplan.

    • h.

      indien een of meer exploitanten of beheerders van het bedrijf binnen 3 jaar vóór de indiening van de vergunningaanvraag een bedrijf heeft geëxploiteerd of daar leiding aan heeft gegeven, dat wegens het aantasten van de openbare orde, de aantasting van het woon- en leefklimaat daaronder begrepen, gesloten is geweest dan wel waarvoor de vergunning om die reden is ingetrokken.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:7 van deze Verordening kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in artikel 2:50, tweede lid van deze Verordening intrekken of wijzigen indien:

    • a.

      door het bedrijf de openbare orde wordt aangetast of dreigt te worden aangetast;

    • b.

      door het bedrijf de leefbaarheid in het gebied door de wijze van de exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed;

    • c.

      de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

    • d.

      de voorwaarden uit de vergunning of de plichten voortvloeiend uit deze afdeling niet worden nageleefd;

    • e.

      de exploitant of beheerder betrokken is of ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten of strafbare feiten in of vanuit het bedrijf dan wel toestaat of gedoogt dat strafbare feiten of activiteiten worden gepleegd waarmee de openbare orde nadelig wordt beïnvloed;

    • f.

      er strafbare feiten in het bedrijf hebben plaatsgevonden of plaatsvinden;

    • g.

      er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;

    • h.

      de bedrijfsmatige activiteiten door de exploitant zijn beëindigd dan wel sprake is van een gewijzigde exploitatie;

    • i.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de vergunning vermelde in overeenstemming is;

    • j.

      de vestiging of de exploitatie in strijd is met het omgevingsplan.

  • 3. De burgemeester kan beleidsregels vaststellen over de beoordeling van slecht levensgedrag.

Artikel 2:52 Tijdelijke sluiting

  • 1. De burgemeester kan de sluiting van een gebouw, gedeelte van een gebouw of erf waar de bedrijfsmatige activiteit wordt uitgeoefend bevelen, als de bedrijfsmatige activiteit in strijd met het verbod uit artikel 2:50, tweede lid van deze Verordening wordt geëxploiteerd of indien een van de situaties als bedoeld in artikel 2:51, tweede lid sub a tot en met i van deze Verordening van toepassing is.

  • 2. Het is een ieder niet toegestaan een overeenkomstig dit artikel gesloten bedrijf te betreden of daarin te verblijven.

  • 3. De sluiting kan door de burgemeester worden opgeheven indien (later bekend geworden) feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven.

Artikel 2:53 Verantwoordelijkheden exploitant en beheerder

  • 1. Het is niet toegestaan een bedrijf voor bezoekers geopend te hebben zonder dat (een op de vergunning vermelde) exploitant of beheerder aanwezig is.

  • 2. De exploitant en de beheerder zien erop toe dat in het bedrijf geen strafbare feiten plaatsvinden.

  • 3. In afwijking van artikel 2:50, tweede lid van deze Verordening geldt dit verbod voor de exploitant die op het moment van inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit reeds onder het aanwijzingsbesluit vallende bedrijfsmatige activiteiten verricht, voor die bestaande activiteiten op bestaande locaties eerst drie maanden na inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit of met ingang van inwerkingtreding van het besluit tot weigering of intrekking van een door hem aangevraagde vergunning, voor zover dat eerder is.

  • 4. Op de vergunning als bedoeld in artikel 2:50, tweede lid van deze Verordening is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:54 Overgangsbepaling

Het bevel geldt voor het aangewezen gebouw, het aangewezen gebied en de aangewezen bedrijfsmatige activiteiten direct na de inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit. Voor bedrijven die vóór de inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit in het aangewezen gebouw of gebied gevestigd waren en/of zich bezighielden met de aangewezen bedrijfsmatige activiteiten, wordt een overgangstermijn van drie maanden geboden, na het verstrijken waarvan het verbod uit artikel 2:50, tweede lid van deze Verordening van toepassing is.

Afdeling 11. Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2:55 Verbod betreden gesloten woning of lokaal

  • 1. Het is niet toegestaan een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2. Het is niet toegestaan een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal of een daarbij behorend erf wegens dringende redenen noodzakelijk is.

  • 4. De burgemeester is bevoegd van het in het eerste en tweede lid bedoelde niet toegestaan ontheffing te verlenen.

Artikel 2:56 Verbod tot plakken en kladden openbare plaatsen

  • 1. Het is niet toegestaan een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2. Het is niet toegestaan zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of op dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding, aan te plakken, te doen plakken op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, teer of een kleur- of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3. Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4. Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5. Het is niet toegestaan de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7. De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2:57 Graffiti verwijderen

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 2:56, tweede lid van deze Verordening, is de rechthebbende op (een gedeelte van) een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is, verplicht om binnen zeven werkdagen na het aanbrengen van graffiti, de graffiti te (laten) verwijderen of anderszins aan het oog te onttrekken.

  • 2. De verplichting in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Woningwet.

Artikel 2:58 Verbod vervoeren van plakgereedschap en dergelijke

  • 1. Het is niet toegestaan tussen 22.00 en 06.00 uur op een openbare plaats of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur- of verfstof of verfgereedschap.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing, indien de in dat lid bedoelde materialen of gereedschappen niet zijn gebezigd of niet zijn bestemd voor handelingen als niet toegestaan in artikel 2:56 van deze Verordening.

Artikel 2:59 Verbod vervoeren inbrekerswerktuigen

  • 1. Het is niet toegestaan op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing als de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

Artikel 2:60 Verbod hinderlijk gedrag op of aan een openbare plaats

  • 1. Het is niet toegestaan:

    • a.

      op of aan een openbare plaats te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hek, omheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair of daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      op of aan een openbare plaats, openbaar water of andere voor publiek toegankelijke plaatsen, zich op te houden op een wijze die voor omstanders, andere gebruikers of omwonenden aantoonbare en onnodige overlast of hinder veroorzaakt;

    • c.

      zich zonder redelijk doel op een schoolplein of speelplek op te houden, zich onnodig hinderlijk te gedragen of goederen te beschadigen;

    • d.

      op of aan de weg of in een voor publiek toegankelijk gebouw individueel of in groepsverband een ander of anderen uit te jouwen of met aanstootgevende taal, gebaren, geluiden of gedragingen lastig te vallen.

  • 2. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 van toepassing is.

Artikel 2:61 Verbod op overlast door sport- of balspel en dergelijke

Het is niet toegestaan ’s avonds na 22.00 uur deel te nemen aan een sport- of balspel en dergelijke na afloop overlast te veroorzaken, dat gehouden wordt op een door het college aangewezen locatie.

Artikel 2:62 Niet toegestaan drankgebruik

  • 1. Het is niet toegestaan op of aan een openbare plaats of op het openbaar water, dan wel in een voor het publiek toegankelijk gebouw, alcoholhoudende drank te nuttigen als dit gepaard gaat met gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- en leefklimaat aantasten of anderszins overlast veroorzaken.

  • 2. Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt niet toegestaan op een openbare plaats, die deel uitmaakt van de navolgende gebieden, alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben met als doel om het te nuttigen op de volgende locaties:

    • a.

      elk gebied binnen een straal van 100 meter rond een station, bushalte of een taxistandplaats;

    • b.

      winkelcentra, parkeergarages en overkappingen, alsmede het gebied dat om een dergelijk object is gelegen, te weten het gebied binnen een afstand van 100 meter van de buitenste grenzen van dat object;

    • c.

      onder bruggen, viaducten en in tunnels, alsmede het gebied binnen een straal van 100 meter van de buitenste grenzen van dat object;

    • d.

      andere door het college aangewezen gebieden.

  • 3. Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt niet toegestaan alcoholhoudende drank te gebruiken of al dan niet aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben met als doel om het te nuttigen op schoolpleinen, kinderspeelplaatsen, speelvelden, delen van een openbare plaats waarop kinderstraatmeubilair is geplaatst, zandbakken, trapvelden en hangplekken, alsmede het gebied binnen een afstand van 100 meter van de buitenste grenzen van deze plaatsen en objecten.

  • 4. Het verbod tot nuttigen van alcohol op openbare plaatsen en het bepaalde in het tweede lid geldt niet voor:

    • a.

      een terras dat deel uit maakt van een horecabedrijf, als bedoeld de activiteit in ieder geval bestaande uit het bedrijfsmatig of anders dan om niet verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse;

    • b.

      een andere plaats dan een horecabedrijf als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van Alcoholwet.

  • 5. De burgemeester kan in een vergunning als bedoeld in artikel 2:22, eerste lid van deze Verordening, onder door hem te stellen voorwaarden ontheffing verlenen van het in het tweede en het in het derde lid gestelde verbod conform artikel 223, zevende lid van deze Verordening.

Artikel 2:63 Verbod dragen van messen en andere voorwerpen als steekwapen op aangewezen plaats

  • 1. Het is niet toegestaan op door het college aangewezen openbare plaatsen of in daaraan grenzende voor het publiek openstaande gebouwen of op bij die gebouwen behorende erven messen of andere voorwerpen die als steekwapen kunnen worden gebruikt, bij zich te hebben ongeacht of en hoe ze zijn ingepakt.

  • 2. Dit artikel is niet van toepassing voor zover het wapens betreft als bedoeld in artikel 2 van de Wet wapens en munitie.

Artikel 2:64 Niet toegestaan gedrag bij of in gebouwen

  • 1. Het is niet toegestaan:

    • a.

      zich op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in een portiek of poort en daarbij overlast te veroorzaken;

    • b.

      zich zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden en daarbij overlast te veroorzaken;

    • c.

      onbevoegd een gebouw te beklimmen en zich op het dak te begeven.

  • 2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen, die voor publiek toegankelijk zijn, niet toegestaan zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van een zodanig gebouw.

Artikel 2:65 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Om hinder aan anderen te voorkomen is het niet toegestaan om zich op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden en daarbij overlast te veroorzaken in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte, dan wel deze te verontreinigen. Onder deze ruimten worden in elk geval begrepen: portalen, telefooncellen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen.

Artikel 2:66 Hinderlijk neerzetten van fietsen en dergelijke

Om hinder aan anderen te voorkomen is het niet toegestaan om :

  • 1.

    op een openbare plaats een fiets, bromfiets of ander voorwerp te plaatsen, te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw of in de ingang van een portiek, indien:

    • a.

      dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;

    • b.

      daardoor de toegang naar de ingang versperd wordt.

  • 2.

    op of aan een openbare plaats een fiets of een bromfiets, dan wel een ander voorwerp te plaatsen, indien de openbare plaats zich bevindt voor een galerij, portiek, hal, trappenhuis of keldergang van een woongebouw.

Artikel 2:67 Verbod op (brom)fietsen op markt- en kermisterrein en dergelijke

Het is niet toegestaan om het door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, om zich met een fiets of bromfiets op de aangewezen uren en plaatsen te bevinden, mits dit verbod kenbaar is gemaakt aan de bezoekers van het terrein.

Artikel 2:68 Verbod om anderen te bespieden en heimelijk fotograferen /filmen van personen

Om de persoonlijke levenssfeer te beschermen is het niet toegestaan om:

  • a.

    zich in de nabijheid van een persoon of een gebouw, woonwagen of woonschip onnodig langere tijd op te houden met de kennelijke doel deze persoon of een persoon die zich in dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindt, te observeren wanneer dit een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer oplevert.

  • b.

    door middel van een verrekijker of enig ander optisch instrument onnodig langere tijd op te houden met de kennelijke doel een persoon die zich in een gebouw, woonwagen of woonschip bevindt te observeren wanneer dit een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer oplevert.

  • c.

    op of aan de openbare weg dan wel in een voor publiek toegankelijke ruimte een persoon heimelijk te filmen of te fotograferen door middel van een technisch hulpmiddel wanneer dit een aantasting van de eerbaarheid of een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer oplevert.

Artikel 2:69 Verbod op gebruikswijze bewakingsapparatuur

Het is niet toegestaan om zonder toestemming bewakingsapparatuur te gebruiken gericht op een aan een ander toebehorend gebouw, vaartuig, (besloten) erf of ruimte waardoor andere personen kunnen worden gadegeslagen.

Artikel 2:70 Beperking loslopen van honden

  • 1. In de navolgende artikelen wordt onder eigenaar van een hond begrepen: de eigenaar, de houder, de verzorger van een hond of degene die de hond feitelijk onder zijn hoede heeft.

  • 2. Het is de eigenaar of houder van een hond niet toegestaan om de hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      binnen de bebouwde kom op of aan de openbare weg als de hond niet is aangelijnd;

    • b.

      buiten de bebouwde kom op een door het college aangewezen plaats als de hond niet is aangelijnd

    • c.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

    • d.

      op of aan de weg als die hond niet is voorzien van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

  • 3. Het verbod in het tweede lid, aanhef en onder a is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 4. De niet toegestaan genoemd in het tweede lid onder a tot en met d gelden niet voor zover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden of als een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

Artikel 2:71 Voorkomen van overlast/verontreiniging door honden

  • 1. De eigenaar of houder van een hond die zich met die hond op een openbare plaats begeeft, is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid is een ieder die zich met een hond op een openbare plaats bevindt, verplicht een schepje of ander doeltreffend hulpmiddel dat is bestemd voor de onmiddellijke verwijdering van hondenuitwerpselen bij zich te hebben. De eigenaar of houder van een hond is verplicht dit hulpmiddel op de eerste vordering te tonen aan de met toezicht belaste ambtenaar.

  • 3. Onder een doeltreffend hulpmiddel ter bestrijding verontreiniging door honden wordt verstaan: Een ‘doeltreffend hulpmiddel’ wordt als doeltreffend beoordeeld als daarmee alle uitwerpselen van een hond onmiddellijk kunnen worden verwijderd.

  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 5. Het eerste tot en met het derde lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden.

  • 6. De eigenaar of houder van een hond zorgt ervoor dat dit dier door aanhoudend geblaf of gejank niet hinderlijk is voor de omgeving waaronder verstoring van de nachtrust.

Artikel 2:72 Maatregelen bij gevaarlijke honden

  • 1. Als het gedrag van de hond gevaarlijk of hinderlijk wordt geacht, is de eigenaar verantwoordelijk om maatregelen te nemen, die voorkomen dat er schade aan anderen kan worden toegebracht.

  • 2. Voor zover een hond verblijft of loopt op een openbare plaats, het terrein van een ander, of een gemeenschappelijke ruimte zoals galerij, lift en portaal kan de burgemeester de eigenaar of houder van de hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen, als het gedrag van de hond gevaarlijk of hinderlijk wordt geacht.

  • 3. Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn waarvan de lengte, gemeten van hand tot halsband, ten hoogste 1,50 meter is.

  • 4. Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

    • a.

      vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen dat de hond niet kan bijten,

    • b.

      dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn;

    • c.

      door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat losmaken van de riem zonder toedoen van de mens niet mogelijk is.

  • 5. Onverminderd artikel 2:70, vierde, aanhef en onder d van deze Verordening dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de minister die het aangaat op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

  • 6. De eigenaar of houder van een hond draagt er zorg voor dat de hond niet hinderlijk is voor de omgeving en ook de nachtrust niet verstoort door aanhoudend geblaf of gejank.

Artikel 2:73 Maatregelen bij gevaarlijke honden op eigen terrein

  • 1. Als het gedrag van de hond gevaarlijk of hinderlijk wordt geacht, is de eigenaar verantwoordelijk om maatregelen te nemen op eigen terrein, die voorkomen dat er schade aan anderen kan worden toegebracht.

  • 2. Het is de eigenaar of houder van een hond niet toegestaan deze hond op zijn terrein zonder muilkorf te laten loslopen als de burgemeester een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod heeft opgelegd als bedoeld in artikel 2:72 van deze Verordening, dan wel als de hond is opgeleid voor bewakings-, opsporings- en verdedigingswerk.

  • 3. Het in het tweede lid genoemde verbod geldt niet als:

    • a.

      op een vanaf de weg zichtbare plaats een naar het oordeel van de burgemeester duidelijk leesbaar waarschuwingsbord is aangebracht;

    • b.

      het mogelijk is een brievenbus te bereiken en aan te bellen zonder het terrein te betreden; en

    • c.

      het terrein voorzien is van een zodanig hoge en deugdelijke afrastering dat de hond niet zelfstandig buiten het terrein kan komen.

Artikel 2:74 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1. Degene die de zorg heeft voor een dier, moet zo goed als mogelijk voorkomen dat dit voor een omwonende en de omgeving waarin het dier zich beweegt hinder veroorzaakt.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Besluit activiteiten Leefomgeving of vergelijkbare regelgeving.

  • 3. Ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid is het, op de door het college aangewezen plaatsen, niet toegestaan om buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben;

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college in het aanwijzingsbesluit gestelde regels;

    • c.

      aanwezig te hebben in een groter aantal dan in het aanwijzingsbesluit is aangegeven.

  • 4. Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het derde lid aangewezen plaats ontheffing verlenen van een of meer niet toegestaan als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2:75 Verbod voeren van vogels openbare plaats.

Het is niet toegestaan kauwen, (stads)duiven of andere voor de omgeving overlast veroorzakende vogels te voeren of gelegenheid te bieden deze te voeren op een openbare plaats.

Afdeling 12. Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:76 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Handelaar: opkoper en handelaar in gebruikte en ongeregelde goederen, metalen als ook legeringen en metalloïden, edelstenen, uurwerken, kunstvoorwerpen, auto's, motorfietsen, bromfietsen, fietsen, foto-, film-, radio-, audio- en videoapparatuur en apparatuur voor automatische registratie;

  • b.

    Verkoopregister: aantekening houden van het verkopen of op andere wijze overdragen van alle gebruikte en ongeregelde goederen door de handelaar.

Artikel 2:77 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1. De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door de burgemeester gewaarmerkt register en daarin onverwijld op te nemen:

    • a.

      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    • b.

      de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    • c.

      een omschrijving van het goed, daaronder begrepen voor zover dat mogelijk is soort, merk en nummer van het goed;

    • d.

      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

    • e.

      de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2. De burgemeester is bevoegd vrijstelling te verlenen van deze verplichtingen.

Artikel 2:78 Voorschriften handelaar

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    de burgemeester of de door hem aangewezen ambtenaar binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

    • -

      dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

    • -

      van een verandering van de onder 1 bedoelde adressen;

    • -

      dat hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

    • -

      dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan.

  • b.

    de burgemeester of de door hem aangewezen ambtenaar op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

  • c.

    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

  • d.

    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Artikel 2:79 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

Het is de handelaar of een voor hem handelend persoon niet toegestaan enig door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen dat het onder zijn berusting is, over te dragen of daarin enige wijziging aan te brengen tenzij deze wijziging van geen invloed is op de herkenbaarheid van het goed.

Afdeling 13. Vuurwerk

Artikel 2:80 Begripsbepaling

Consumentenvuurwerk is conform het Vuurwerkbesluit: vuurwerk dat ter beschikking mag worden gesteld voor particulier gebruik die zeer weinig gevaar en een te verwaarlozen laag geluidsniveau opleveren en bestemd is voor gebruik in een besloten ruimte, inclusief vuurwerk dat bestemd is voor gebruik binnenshuis en/of bestemd voor gebruik buitenshuis in een afgebakende plaats conform artikel 2.1.1. van het Vuurwerkbesluit.

Artikel 2:81 Verbod ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

Het is niet toegestaan in de uitoefening van een (te vestigen) bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college.

Artikel 2:82 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1. Het is niet toegestaan consumentenvuurwerk op of aan een openbare plaats of op een voor publiek toegankelijke plaats te gebruiken indien dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 2. Op een door het college in het belang van het voorkomen van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats, is het niet toegestaan consumentenvuurwerk bij zich te hebben en af te steken.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen op de aangewezen plaats van het aanwijzingsbesluit.

Artikel 2:83 Verbod op carbidschieten

  • 1. Het is niet toegestaan om carbid te schieten in de open lucht.

  • 2. Onder carbidschieten wordt verstaan: het in een (melk)bus/container/opslagvat/gasfles op explosieve wijze verbranden van acetyleengas afkomstig van een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen.

Afdeling 14. Drugsoverlast

Artikel 2:84 Drugshandel op een openbare plaats

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het niet toegestaan op of aan een openbare plaats binnen of buiten de bebouwde kom zich te bevinden en/of zich daar heen en weer te bewegen met of zonder voertuig, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden, te verwerven of aan te nemen of daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Artikel 2:85 Verzamelingen van personen in verband met openlijke drugshandel

  • 1. Het is niet toegestaan op of aan een openbare plaats, die door de burgemeester zijn aangewezen indien de openbare orde dat in verband met het openlijk gebruik van en/of de handel in middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, naar zijn oordeel noodzakelijk maakt, aan een verzameling van meer dan vier personen deel te nemen.

  • 2. Een ieder, die zich bevindt in een verzameling van personen als in het eerste lid bedoeld, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door deze aangewezen richting te verwijderen.

Artikel 2:86 Verbod openlijk drugsgebruik

  • 1. Het is niet toegestaan op of aan de weg, op een andere openbare plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben, indien dit gepaard gaat met gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- en leefklimaat aantasten of anderszins overlast veroorzaken.

  • 2. Het is niet toegestaan op of aan de weg, op een andere openbare plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw dat deel uitmaakt van de navolgende gebieden, middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben:

    • a.

      het gebied binnen een straal van 100 meter rond een station, bushalte of een taxistandplaats;

    • b.

      bij winkelcentra, parkeergarages en overkappingen, alsmede het gebied dat om een dergelijk object is gelegen, te weten het gebied binnen een afstand van 50 meter van de buitenste grenzen van dat object;

    • c.

      onder bruggen, viaducten en in tunnels, alsmede het gebied binnen een straal van 10 meter van de buitenste grenzen van dat object.

Artikel 2:87 Weggooien van spuiten en dergelijke

Om anderen niet bloot te stellen aan gezondheidsnadelen die opgelopen kunnen worden van injectiespuiten of onderdelen daarvan zoals naalden, reservoirs, zuigers en dergelijke of daarop gelijkende voorwerpen op een openbare plaats dan wel in afvalbakken, is het niet toegestaan om deze in openbare ruimte te laten liggen of achter te laten met het kennelijke doel om afstand van het voorwerp te doen.

Artikel 2:88 Verblijfsontzeggingen in verband met gebruik en handel harddrugs

  • 1. Het college kan een gebied aanwijzen zoals bedoeld in het tweede lid als in een gebied sprake is van ernstige overlast, veroorzaakt door de aanwezigheid van verslaafden en/of handelaren in harddrugs op de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw.

  • 2. Het is degene die in een door het college aangewezen gebied op de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw:

    • a.

      harddrugs gebruikt of verhandelt of daartoe voorbereidingen worden genomen;

    • b.

      messen of andere voorwerpen die als steekwapen kunnen worden gebruikt, openlijk voorhanden heeft; of

    • c.

      zich gedraagt in strijd met aanwijzing uit artikel 2:85 van deze Verordening verboden zich te bevinden in het door het college aangewezen gebied en in voor het publiek toegankelijke gebouwen die in dat gebied gelegen zijn, nadat de burgemeester hem een daartoe strekkend bevel tot verblijfsontzegging heeft gegeven.

  • 3. Het verbod van het tweede lid geldt gedurende het in het bevel van de burgemeester genoemd tijdvak van ten hoogste achtenveertig uur.

  • 4. Het is degene van wie in een door het college aangewezen gebied, als bedoeld in het tweede lid, na de oplegging van het in het derde lid bedoelde verbod opnieuw een orde verstorende gedraging als bedoeld in het eerste lid is geconstateerd, niet toegestaan zich te bevinden in het door het college aangewezen gebied en in de daarin gelegen voor het publiek toegankelijke gebouwen, nadat de burgemeester hem een daartoe strekkend bevel heeft gegeven.

  • 5. Het verbod van het vierde lid geldt gedurende het in het bevel van de burgemeester genoemd tijdvak van ten hoogste drie maanden.

  • 6. Het bepaalde in het tweede en vierde lid geldt niet indien de belanghebbende in het door het college aangewezen gebied zijn woning heeft of zijn werk of beroep uitoefent.

Artikel 2:89 Verblijfsverbod dealers

  • 1. De burgemeester kan degene die in een op grond van artikel 2:2 van deze Verordening aangewezen overlastgebied zich op of aan de weg ophoudt waarbij aannemelijk is dat dit gebeurt om middelen, als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar, te verkopen of te koop aan te bieden en die antecedenten heeft op het gebied van het verkopen of te koop aanbieden van drugs of daarop gelijkende waar, middels een verblijfsverbod bevelen om zich onmiddellijk uit dat overlastgebied te verwijderen en zich daar voor de duur van drie maanden niet meer te bevinden.

  • 2. De burgemeester kan aan degene, aan wie eerder een bevel middels een verblijfsverbod als bedoeld in het eerste lid is gegeven en die binnen een periode van een jaar opnieuw de in dat lid genoemde bepalingen overtreedt, bevelen om zich onmiddellijk uit dat veiligheidsrisicogebied te verwijderen en zich daar gedurende een periode van maximaal zes maanden niet meer te bevinden.

  • 3. Degene die een bevel heeft gekregen als bedoeld in het eerste of tweede lid is verplicht hieraan onmiddellijk te voldoen.

Afdeling 15. Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2:90 Cameratoezicht op openbare plaatsen

  • 1. De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet te besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

  • 2. De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid eveneens ten aanzien van andere voor eenieder toegankelijke plaatsen, te weten – niet limitatief – parkeerterreinen, winkelcentra, stations, stations terreinen.

  • 3. De burgemeester kan beleidsregels opstellen ten aanzien van het gebruik van cameratoezicht op openbare plaatsen.

Artikel 2:91 Sluiting voor het publiek openstaande gebouwen, bijbehorende percelen en erf

  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde of ter voorkoming of beperking van overlast of nadelige beïnvloeding van het woon- of leefklimaat is vereist, de gehele of gedeeltelijke sluiting bevelen van een voor het publiek openstaand gebouw - niet zijnde een seksinrichting - of een bij dat gebouw behorend erf, een perceel of perceel gedeelte of enige andere ruimte, niet zijnde een woning die als zodanig in gebruik is.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin artikel 2:37 eerste lid, of artikel 13b van de Opiumwet voorziet.

  • 3. De burgemeester maakt de sluiting bekend door het aanbrengen van een afschrift van zijn bevel op of nabij de toegang van het voor het publiek openstaande gebouw of het bij dat gebouw behorende erf, het perceel of perceel gedeelte of de ruimte. De sluiting treedt in werking op het moment dat bedoeld afschrift is aangebracht.

  • 4. Een ieder is verplicht toe te laten dat het in het tweede lid bedoelde afschrift wordt aangebracht en aangebracht blijft, zolang de sluiting van kracht is.

  • 5. Het is de rechthebbende op en de beheerder van het gebouw, erf, perceel of perceel gedeelte of de ruimte waarvoor een bevel als bedoeld in het eerste lid geldt, niet toegestaan daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven, zolang de sluiting van kracht is.

  • 6. Het is een ieder niet toegestaan een overeenkomstig het eerste lid gesloten gebouw, erf, perceel of perceel gedeelte of enige andere ruimte te bezoeken of als bezoeker daarin te verblijven.

  • 7. Op aanvraag van een belanghebbende kan:

    • a.

      een sluiting voor onbepaalde duur door de burgemeester worden opgeheven, wanneer naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de feiten of gedragingen die tot sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden;

    • b.

      een sluiting door de burgemeester worden opgeheven wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn dat geen herhaling van de feiten of gedragingen die tot sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.

Afdeling 16. Toezicht Kansspelautomaten

Artikel 2:92 Begripsbepalingen

  • a.

    Wet: de Wet op de Kansspelen;

    kansspelautomaat: een speelautomaat, die geen behendigheidsautomaat is als bedoeld in artikel 30, onder c. van de Wet. Onder behendigheidsautomaat wordt verstaan een speelautomaat waarvan het spelresultaat uitsluitend kan leiden tot een verlengde speelduur of het recht op gratis spellen en het proces, ook nadat het in werking is gesteld, door de speler kan worden beïnvloed en het geheel of vrijwel geheel van zijn inzicht en behendigheid bij het gebruik van de daartoe geboden middelen afhangt of en in welke mate de spelduur verlengd of het recht op gratis spelen verkregen wordt.

  • b.

    hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Alcoholwet, waarin rechtmatig het horecabedrijf als bedoeld in dat artikellid wordt uitgeoefend:

    • -

      waar het café en het restaurantbezoek op zichzelf staat en waar geen andere activiteiten plaatsvinden, waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend en

    • -

      waarvan de activiteiten in belangrijke mate gericht zijn op personen van 18 jaar en ouder.

  • c.

    laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Alcoholwet, waarin rechtmatig het horecabedrijf als bedoeld in dat artikellid wordt uitgeoefend, die geen hoogdrempelige inrichting is.

Artikel 2:93 Aanwezigheidsvergunning

  • 1. Ingevolge artikel 30b van de Wet is het niet toegestaan zonder vergunning van de burgemeester een of meer kansspelautomaten aanwezig te hebben:

    • a.

      op of aan de openbare weg;

    • b.

      op voor het publiek toegankelijke plaatsen;

    • c.

      in niet voor het publiek toegankelijke inrichtingen, waarvoor een vergunning ingevolge artikel 3, eerste lid onder a of c van de Alcoholwet is vereist.

  • 2. Ingevolge artikel 30c, eerste lid onder b, van de Wet kan de burgemeester vergunning verlenen voor de plaatsing van twee kansspelautomaten in een hoogdrempelige inrichting.

  • 3. Ingevolge artikel 30c, eerste lid onder b, van de Wet kan de burgemeester geen vergunning verlenen voor de plaatsing van kansspelautomaten in laagdrempelige inrichtingen.

Artikel 2:94 Speelautomatenhal

Speelautomatenhallen zijn niet toegestaan.

Artikel 2:95 Voorschriften

Aan de te verlenen vergunningen zoals genoemd in artikel 2:93 van deze Verordening worden de volgende voorschriften en beperkingen verbonden:

  • a.

    In de inrichting mogen alleen kansspelautomaten worden opgesteld welke in eigendom toebehoren aan personen die in het bezit zijn van de in artikel 30h, eerste lid, bedoelde vergunning verleend door de Kansspelautoriteit. Bij de aanvraag voor het verkrijgen van een vergunning genoemd in artikel 2:93 van deze Verordening dient de aanvrager dan ook een bewijs hiervan te overleggen;

  • b.

    de vergunninghouder mag op geen enkele wijze door middel van reclame of enig andere vorm van werving het aanwezig hebben van (een) kansspelautoma(a)t(en) kenbaar maken;

  • c.

    de vergunning is slechts van toepassing op toegelaten kansspelautomaten;

  • d.

    de vergunning wordt verleend voor een periode van 3 jaar;

  • e.

    de vergunning kan te allen tijde worden ingetrokken, indien de bepalingen van de Wet en de aan de vergunning verbonden voorschriften worden overtreden;

  • f.

    de vergunninghouder wordt geacht de aan de vergunning verbonden voorwaarden te hebben aanvaard;

  • g.

    de vergunning dient in de inrichting aanwezig te zijn;

  • h.

    de vergunninghouder draagt zorg voor beleid ter voorkoming van kansspelverslaving;

  • i.

    de vergunninghouder zorgt dat de kansspelautomaten zodanig zijn opgesteld dat het personeel er te allen tijde goed zicht op heeft.

HOOFDSTUK 3. SEKSINRICHTINGEN, SEKSWINKELS, STRAATPROSTITUTIE e.d.

Afdeling 1. Begripsbepalingen en andere regels

Artikel 3:1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

  • b.

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • c.

    seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • d.

    escortbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie in de vorm van bemiddeling tussen klant en prostituee;

  • e.

    sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

  • f.

    exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert dan wel exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

  • g.

    leidinggevende: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent dan wel uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • h.

    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting met uitzondering van:

    • -

      de exploitant;

    • -

      de leidinggevende;

    • -

      de prostituee;

    • -

      het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

    • -

      toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6:2 van deze Verordening;

    • -

      andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

  • i.

    klant: degene die gebruik maakt van de door een exploitant van een prostitutiebedrijf of een prostituee aangeboden seksuele dienst;

  • j.

    prostitutiebedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie;

  • k.

    raamprostitutiebedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie, waarbij het werven van klanten gebeurt door een prostituee die zichtbaar is vanuit een voor publiek toegankelijke plaats;

  • l.

    seksbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie of tot het verrichten van seksuele handelingen voor een ander tegen betaling of uit het bedrijfsmatig aanbieden van vertoningen van erotisch-pornografische aard in een seksinrichting tegen betaling;

  • m.

    seksinrichting: voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, onderdeel van een seksbedrijf;

  • n.

    werkruimte: als zelfstandig aan te merken onderdeel van een seksinrichting waarin de seksuele handelingen met een ander tegen betaling worden verricht;

  • o.

    advertentie: elke commerciële uiting in een medium, die een seksbedrijf of een prostituee onder de aandacht van het publiek brengt.

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3:3 Nadere regels

Met het oog op de in dit hoofdstuk genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden zoals genoemd in dit hoofdstuk nadere regels stellen.

Afdeling 2. Seksinrichtingen en escortbedrijven

Artikel 3:4 Seksinrichtingen

  • 1. Het is niet toegestaan een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de leidinggevende; en

    • c.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf.

  • 3. De vergunning dient in de seksinrichting of het escortbedrijf aanwezig te zijn.

Artikel 3:5 Regels voor alle prostitutiebedrijven en prostituees

  • 1. Prostitutie vindt uitsluitend plaats door een prostituee die de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt.

  • 2. Het is een exploitant niet toegestaan een prostituee voor of bij zich te laten werken die:

    • a.

      nog niet de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt;

    • b.

      in Nederland verblijft of werkt in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000.

  • 3. Het is een prostituee niet toegestaan:

    • a.

      te handelen in strijd met het eerste lid;

    • b.

      werkzaam te zijn voor of bij een exploitant aan wie geen vergunning voor een prostitutiebedrijf is verleend.

Artikel 3:6 Bedrijfsplan

  • 1. Een prostitutiebedrijf beschikt over een bedrijfsplan, waarin in ieder geval wordt beschreven welke maatregelen de exploitant treft:

    • a.

      op het gebied van hygiëne;

    • b.

      ter bescherming van de gezondheid, de veiligheid en het zelfbeschikkingsrecht van de prostituees;

    • c.

      ter bescherming van de gezondheid van de klanten;

    • d.

      ter voorkoming van strafbare feiten.

  • 2. De door de exploitant te treffen maatregelen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, waarborgen dat:

    • a.

      de hygiëne in een seksinrichting voldoet aan de algemene eisen die hiervoor in de branche gelden en dat dit controleerbaar is;

    • b.

      inzichtelijk en controleerbaar is welke maatregelen een exploitant in zijn bedrijfsvoering en inrichting van de werkruimten treft voor gezonde en veilige werkomstandigheden voor prostituees;

    • c.

      in de werkruimten te allen tijde voldoende condooms met een CE-markering voor gebruik beschikbaar zijn;

    • d.

      in de werkruimten voor de prostituees een goed functionerende alarmvoorziening aanwezig is;

    • e.

      de prostituee zich regelmatig kan laten onderzoeken op seksueel overdraagbare aandoeningen en door de exploitant voldoende geïnformeerd is over de mogelijkheden van een dergelijk onderzoek;

    • f.

      de prostituee niet gedwongen wordt zich geneeskundig te laten onderzoeken;

    • g.

      de prostituee vrij is in de keuze van de arts(en) die zij wil bezoeken;

    • h.

      de prostituee klanten en diensten kan weigeren zonder dat dat voor haar andere werkzaamheden gevolgen heeft;

    • i.

      de prostituee niet verplicht kan worden om zonder condoom te werken;

    • j.

      de prostituee kan weigeren alcohol of drugs te gebruiken zonder dat dat voor haar werkzaamheden gevolgen heeft;

    • k.

      aan de voor de exploitant werkzame beheerder voldoende professionele eisen op het gebied van agressiebeheersing en bedrijfshulpverlening worden gesteld en waar nodig wordt gezorgd voor scholing hierin;

    • l.

      de exploitant zich een oordeel vormt over de mate van zelfredzaamheid van de prostituee voordat deze voor of bij hem gaat werken, teneinde vast te stellen of zij voldoet aan de eisen die hij hiervoor in zijn bedrijfsplan heeft opgenomen;

    • m.

      de exploitant voor elke voor of bij hem werkzame prostituee kan aantonen onder welke verhuur- of arbeidsvoorwaarden zij haar diensten aanbiedt;

    • n.

      de exploitant of beheerder zich er regelmatig van vergewist dat de prostituee niet door derden gedwongen wordt tot prostitutie en dat hij in dit kader informatie van hulpverleningsinstanties ter beschikking stelt;

    • o.

      de exploitant aan de voor of bij hem werkzame prostituees informatie ter beschikking stelt over de mogelijkheden om hulp te krijgen als een prostituee wil stoppen met haar werk in de prostitutie;

    • p.

      de overlast aan de omgeving van de onder het seksbedrijf vallende seksinrichtingen beperkt wordt;

    • q.

      er voldoende toezicht plaatsvindt op het prostitutiebedrijf.

  • 3. Het bedrijfsplan wordt overgelegd bij de aanvraag om een vergunning.

  • 4. De exploitant meldt een voorgenomen wijziging van het bedrijfsplan onverwijld aan het bevoegde bestuursorgaan. De wijziging wordt na goedkeuring van het bevoegde bestuursorgaan als onderdeel van het bedrijfsplan aangemerkt, als deze voldoet aan de eisen die overeenkomstig het eerste en tweede lid aan een bedrijfsplan worden gesteld.

  • 5. De rechten voor prostituees, die worden gewaarborgd op grond van het tweede lid, worden op schrift gesteld en in een voor haar begrijpelijke taal uitgereikt aan elke prostituee die werkzaam is voor of bij de exploitant.

  • 6. In de seksinrichting wordt in ten minste twee talen en voor de klant goed zichtbaar bekend gemaakt dat een prostituee klanten en diensten mag weigeren en mag weigeren alcohol of drugs te gebruiken.

Artikel 3:7 Gedragseisen exploitant en leidinggevende

  • 1. De exploitant en de leidinggevende:

    • a.

      staan niet onder curatele en zijn niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • b.

      zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

    • c.

      hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

  • 2. Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de leidinggevende niet:

    • a.

      met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    • b.

      binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    • c.

      binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500 of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

      • 1.

        bepalingen gesteld bij of krachtens de Alcoholwet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

      • 2.

        de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 250a (oud), 252, 273a, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

      • 3.

        de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

      • 4.

        de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

      • 5.

        de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

      • 6.

        de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

    • a.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan € 375 bedraagt;

    • b.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4. De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

    • a.

      bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    • b.

      bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5. De exploitant of de leidinggevende is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of leidinggevende geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.

Artikel 3:8 Sluitingstijden

  • 1. Het is de exploitant en de beheerder niet toegestaan een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben of daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 03.00 uur en 11.00 uur, tenzij bij vergunning anders is bepaald.

  • 2. Het bevoegd orgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1:3 en artikel 3:3 van deze Verordening voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3. Het is bezoekers van een seksinrichting niet toegestaan zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3:9, eerste lid van deze Verordening, gesloten dient te zijn.

  • 4. Het in het eerste tot en met derde lid bepaalde geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet.

Artikel 3:9 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

  • 1. Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid van deze Verordening, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

    • a.

      tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:8, eerste of tweede lid van deze Verordening, geldende sluitingsuren vaststellen;

    • b.

      van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.

  • 3. Het bevoegde bestuursorgaan kan een seksinrichting of escortbedrijf tijdelijk of voor onbepaalde tijd gesloten verklaren indien:

    • a.

      de seksinrichting wordt geëxploiteerd zonder geldige vergunning;

    • b.

      de seksinrichting wordt geëxploiteerd in strijd met aan de vergunning verbonden voorschriften;

    • c.

      een van de in artikel 3:13 en 3:14 van deze Verordening genoemde situaties zich voordoet.

  • 4. Het bevoegde bestuursorgaan maakt de sluiting bekend door het aanbrengen van een afschrift van het bevel op of nabij de toegang of toegangen van de seksinrichting of escortbedrijf. De sluiting treedt in werking op het moment dat bedoeld afschrift is aangebracht.

  • 5. Een ieder is verplicht toe te laten dat in het vierde lid bedoelde afschrift wordt aangebracht en aangebracht blijft, zolang de sluiting van kracht is.

  • 6. Het is de exploitant of beheerder van een seksinrichting of escortbedrijf niet toegestaan daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven zolang de sluiting van kracht is.

  • 7. Het is een ieder niet toegestaan een overeenkomstig het derde lid gesloten seksinrichting of escortbedrijf te bezoeken of als bezoeker daarin te verblijven.

  • 8. Een sluiting voor onbepaalde tijd kan op aanvraag van belanghebbende(n) door het bevoegde bestuursorgaan worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de gronden die tot sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.

Artikel 3:10 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en leidinggevende

  • 1. Het is niet toegestaan een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3:4 van deze Verordening op de vergunning vermelde exploitant of leidinggevende in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2. De exploitant en de leidinggevende zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

    • a.

      geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en

    • b.

      geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3:11 Eisen met betrekking tot vergunning

  • 1. De vergunning vermeldt in ieder geval:

    • a.

      de exploitant;

    • b.

      de beheerder;

    • c.

      voor welke activiteit de vergunning is verleend;

    • d.

      het adres waar het seksbedrijf wordt uitgeoefend;

    • e.

      het vaste telefoonnummer dat in advertenties voor het seksbedrijf zal worden gebruikt;

    • f.

      het adres van de onder dat seksbedrijf vallende seksinrichting waarvoor de vergunning is verleend;

    • g.

      de voorschriften of beperkingen die aan de vergunning zijn verbonden;

    • h.

      de geldigheidsduur van de vergunning;

    • i.

      het nummer van de vergunning.

  • 2. De exploitant draagt er zorg voor dat de vergunning of een afschrift daarvan zichtbaar aanwezig is in de seksinrichting waarvoor de vergunning is verleend.

  • 3. Het is verboden te handelen in strijd met het tweede lid.

Artikel 3:12 Beslistermijn

  • 1. Het bevoegd bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid van deze Verordening, binnen acht weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste acht weken verdagen.

Artikel 3:13 Weigeringsgronden

  • 1. De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid van deze Verordening, wordt geweigerd indien:

    • a.

      de exploitant of de leidinggevende niet voldoet aan de in artikel 3:7 van deze Verordening gestelde eisen;

    • b.

      de voorgenomen uitoefening van het seksbedrijf strijd zal opleveren met het omgevingsplan of een bekendgemaakte ontwerpwijziging daarvan of een aanwijzing als bedoeld in artikel 3:4 van deze Verordening;

    • c.

      de exploitant of beheerder is ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • d.

      er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

  • 2. In afwijking van artikel 1:7 van deze Verordening kan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:12, eerste lid, van deze Verordening, worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

    • d.

      de veiligheid van personen of goederen;

    • e.

      de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • f.

      de gezondheid of zedelijkheid;

    • g.

      de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

Artikel 3:14 Intrekkingsgronden

Het bevoegd bestuursorgaan kan de vergunning tijdelijk of voor onbepaalde tijd, gedeeltelijk of geheel intrekken, indien:

  • a.

    blijkt dat de vergunning op grond van onjuiste of onvolledige gegevens en bescheiden is verleend;

  • b.

    de ingevolge artikel 3:4, tweede lid onder a van deze Verordening in de vergunning vermelde exploitant niet feitelijk de exploitatie voert;

  • c.

    de exploitant of leidinggevende de bepalingen in afdeling 2, de nadere regels als bedoeld in artikel 3:3 van deze Verordening, dan wel de voorschriften, behorende bij de vergunning, overtreedt;

  • d.

    de exploitant of beheerder is ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

  • e.

    in de seksinrichting een minderjarige prostitué(e) wordt aangetroffen;

  • f.

    in de seksinrichting een prostitué(e) zonder een voor het verrichten van arbeid geldige verblijfstitel wordt aangetroffen;

  • g.

    een seksinrichting of escortbedrijf werkzaamheden laat verrichten door een minderjarige prostitué(e) of een prostitué(e) zonder een voor het verrichten van arbeid geldige verblijfstitel;

  • h.

    er door de exploitant of leidinggevende onvoldoende maatregelen zijn getroffen in het belang van de veiligheid, de hygiëne en de bescherming van de gezondheid van de in de seksinrichting werkzame personen, alsmede ter bescherming van de volksgezondheid;

  • i.

    aannemelijk is dat de exploitant of leidinggevende betrokken is of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit de seksinrichting, die een gevaar opleveren voor de openbare orde of een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat;

  • j.

    de exploitant of leidinggevende strafbare feiten pleegt in de inrichting, dan wel toestaat of gedoogt dat in de inrichting strafbare feiten worden gepleegd;

  • k.

    naar zijn oordeel de openbare orde gevaar loopt of het woon-of leefklimaat in de omgeving van de seksinrichting of escortbedrijf nadelig wordt beïnvloed;

  • l.

    op grond van verandering van omstandigheden of inzichten, opgetreden na het verlenen van de vergunning, moet worden aangenomen, dat intrekking wordt gevorderd door de belangen ter bescherming waarvan de vergunning is vereist;

  • m.

    de exploitant of leidinggevende niet voldoet aan de in artikel 3:7 van deze Verordening gestelde eisen en dit in het belang is voor:

    • -

      de veiligheid van personen of goederen;

    • -

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • -

      de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • -

      de gezondheid of zedelijkheid;

    • -

      de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

Artikel 3:15 Geldigheidsduur vergunning

  • 1. Een door het bevoegd bestuursorgaan verleende vergunning als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid van deze Verordening, heeft een geldigheidsduur van vijf jaren.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan in het belang van de openbare orde en het woon- en leefklimaat voor bepaalde categorieën van seksinrichtingen een andere geldigheidsduur vaststellen.

Artikel 3:16 Beëindiging exploitatie

  • 1. De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3:4 van deze Verordening op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2. Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3:17 Wijziging beheer

  • 1. Indien een leidinggevende het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe leidinggevende, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a van deze Verordening, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe leidinggevende vanaf het moment waarop de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

Artikel 3:18 Adverteren

  • 1. Het is verplicht om in advertenties voor een seksbedrijf: een vermelding op te nemen van het telefoonnummer, bedoeld in artikel 3:11, eerste lid, onder e, van het nummer, bedoeld in artikel 3:11, eerste lid, onder i van deze Verordening en van de bedrijfsnaam.

  • 2. Het is verboden in advertenties voor een seksbedrijf:

    • a.

      vermelding op te nemen van een ander telefoonnummer dan bedoeld in het eerste lid;

    • b.

      als het een prostitutiebedrijf betreft, onveilige seks aan te bieden of te garanderen dat prostituees die voor of bij het betreffende bedrijf werken vrij zijn van seksueel overdraagbare aandoeningen.

Artikel 3:19 Overgangsbepaling

Bij de beoordeling van een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid van een bestaande seksinrichting, is het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid onder b van deze Verordening niet van toepassing.

Afdeling 3. Straatprostitutie en Sekswinkels

Artikel 3:20 Straatprostitutie

  • 1. Het is niet toegestaan door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken:

    • a.

      op of aan andere door het college aangewezen wegen of gebieden;

    • b.

      gedurende andere dan door het college vastgestelde tijden.

  • 2. Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 3. Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid van deze Verordening, genoemde belangen kan door politieambtenaren aan personen die zich bevinden op de wegen en gedurende de tijden bedoeld in het eerste lid, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 4. De burgemeester kan met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid van deze Verordening, genoemde belangen personen aan wie tenminste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid, bij besluit verbieden zich gedurende een bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen en op de tijden bedoeld in het eerste lid.

  • 5. De burgemeester beperkt het in het vierde lid genoemde verbod indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

  • 6. Het is niet toegestaan zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod als bedoeld in het vierde lid.

Artikel 3:21 Sekswinkels

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak niet toegestaan daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

Artikel 3:22 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • 1. Het is de rechthebbende op een onroerende zaak niet toegestaan daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

    • a.

      indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

    • b.

      anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

HOOFDSTUK 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

Afdeling 1. Geluidhinder en verlichting

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Bruidsschat Omgevingsplan: zoals met de inwerkingtreding van de Omgevingswet is opgenomen in het tijdelijk deel van het omgevingsplan (voorheen het Activiteitenbesluit milieubeheer);

  • b.

    Bruidsschat: de Bruidsschat Omgevingsplan;

  • c.

    activiteit: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikelen 22.1, 22.41, 22.51, 22.54, 22.55 en 22.56 van de Bruidsschat (voorheen de inrichting, bedrijf);

  • d.

    normadressaat: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 22.43 van de Bruidsschat, te weten diegene die de activiteit verricht, diegene die draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit (voorheen de eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of drijver van de inrichting);

  • e.

    festiviteit: een festiviteit op basis van artikel 22.73, eerste lid onder a, van de Bruidsschat (voorheen een ‘collectieve’ festiviteit);

  • f.

    andere festiviteit: een festiviteit op basis van artikel 22.73, eerste lid onder b, van de Bruidsschat (voorheen een ‘incidentele’ festiviteit);

  • g.

    gevoelige gebouwen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Bruidsschat;

  • h.

    gevoelige terreinen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Bruidsschat;

  • i.

    geluidsgevoelige ruimten: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Bruidsschat;

  • j.

    verblijfsruimten: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Bruidsschat;

  • k.

    onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

Artikel 4:2 Aanwijzing festiviteiten (krachtens artikel 22.73, eerste lid onder a, van de Bruidsschat)

  • 1. De waarden als bedoeld in de artikelen 22.63 tot en met 22.71 van de Bruidsschat en artikel 4:4 van deze Verordening gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2. De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buiten- lucht als bedoeld in artikel 22.239, eerste lid, van de Bruidsschat gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer gebieden in de gemeente.

  • 4. Het college maakt de aanwijzing tenminste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 5. Het college kan wanneer een festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een activiteit terstond als festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 6. Tijdens het van toepassing zijn van een festiviteit, mag het geluidniveau, veroorzaakt door de festiviteit, niet meer bedragen dan de waarde, die is opgenomen in onderstaande tabel:

     

    Dagperiode

    (07.00-19.00 uur)

    Avondperiode

    (19.00-23.00 uur)

    Nachtperiode

    (23.00-01.00/02.00 uur)

    LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen

    65 dB(A)

    60 dB(A)

    55 dB(A)

    LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

    50 dB(A)

    45 dB(A)

    40 dB(A)

    LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

    75 dB(A)

    70 dB(A)

    65 dB(A)

    LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

    60 dB(A)

    55 dB(A)

    50 dB(A)

  • 7. De geluidsnorm, als bedoeld in het zesde lid, is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 8. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

  • 9. De geluidsnorm, bedoeld in het zesde lid, geldt voor het bebouwde gedeelte en niet voor de buitenruimte.

  • 10. Op de dagen, bedoeld in het eerste lid, wordt het ten gehore brengen van extra muziek hoger dan de waarden, bedoeld in de artikelen 22.63 tot en met 22.71 van de Bruidsschat en artikel 4:4 van deze Verordening:

    • a.

      uiterlijk om 01:00 uur beëindigd, indien de festiviteit zondag, maandag, dinsdag, woensdag of donderdag plaatsvindt;

    • b.

      uiterlijk om 02:00 uur beëindigd, indien de festiviteit op vrijdag of zaterdag plaatsvindt.

Artikel 4:3 Kennisgeving andere festiviteiten (krachtens artikel 22.73, eerste lid onder b, van de Bruidsschat)

  • 1. Het is toegestaan maximaal vijf andere festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de waarden als bedoeld in de artikelen 22.63 tot en met 22.71 van de Bruidsschat en artikel 4:4 van deze Verordening niet van toepassing zijn mits de normadressaat tenminste 3 werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2. Het is de normadressaat toegestaan om tijdens maximaal vijf andere festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 22.239, eerste lid, van de Bruidsschat niet van toepassing is mits de normadressaat tenminste 3 werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 3. Het college stelt nadere regels voor het doen van de kennisgeving.

  • 4. Tijdens het van toepassing zijn van een andere festiviteit, mag het geluidniveau, veroorzaakt door de festiviteit, niet meer bedragen dan de waarde, die is opgenomen in onderstaande tabel:

     

    Dagperiode

    (07.00-19.00 uur)

    Avondperiode

    (19.00-23.00 uur)

    Nachtperiode

    (23.00-01.00/02.00 uur)

    LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen

    65 dB(A)

    60 dB(A)

    55 dB(A)

    LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

    50 dB(A)

    45 dB(A)

    40 dB(A)

    LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

    75 dB(A)

    70 dB(A)

    65 dB(A)

    LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

    60 dB(A)

    55 dB(A)

    50 dB(A)

  • 5. De geluidsnorm, bedoeld in het vierde lid, is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 6. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

  • 7. De geluidsnorm, bedoeld in het vierde lid, geldt voor het bebouwde gedeelte en niet voor de buitenruimte.

  • 8. De ontheffing van de geluidsnorm, bedoeld in het eerste lid, geldt ten hoogste 5 keer per jaar voor de buitenruimte van de inrichting, mits toestemming is verleend voor het houden van een evenement. In afwijking van het eerste en zesde lid gelden in dat geval de geluidsnormen en tijden zoals bepaald in de toestemming voor het evenement.

  • 9. Op de dagen, bedoeld in het eerste lid, wordt het ten gehore brengen van extra muziek hoger dan de waarden, bedoeld in de artikelen 22.63 tot en met 22.71 van de Bruidsschat en artikel 4:4van deze Verordening:

    • a.

      uiterlijk om 01:00 uur beëindigd, indien de festiviteit zondag, maandag, dinsdag, woensdag of donderdag plaatsvindt;

    • b.

      uiterlijk om 02:00 uur beëindigd, indien de festiviteit op vrijdag of zaterdag plaatsvindt.

Artikel 4:4 Onversterkte muziek

  • 1. Gelet op artikel 22.70, eerste lid onder i, van de Bruidsschat wordt onversterkte muziek tussen 19.00 uur en 7.00 uur niet buiten beschouwing gelaten bij het bepalen van het geluidsniveau van een activiteit en zijn de artikelen 22.63 tot en met 22.69 en 22.71 van de Bruidsschat onverminderd van toepassing.

  • 2. Maximaal 2 uur per week, gedurende één avond, is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in het bebouwde deel tijdens de avondperiode (19.00 tot 23.00 uur) uitgezonderd van het gestelde in het eerste lid.

  • 3. Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is dit artikel niet van toepassing.

  • 4. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

  • 5. Het college kan voor het gestelde in het eerste lid ontheffing verlenen. Het college kan aan deze ontheffing voorschriften verbinden.

Artikel 4:5 Verbod geluidhinder in de openlucht

  • 1. Het is niet toegestaan om buiten de locatie van een activiteit in de openlucht een geluidsapparaat, toestel of machine in werking te hebben op een zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3. Het college kan terreinen of wateren aanwijzen waar het verbod niet van toepassing is op het in werking hebben van bepaalde in de aanwijzing aangewezen categorieën van geluidsapparaten, toestellen of machines, voor zover wordt voldaan aan de door het college vast te stellen voor- schriften ter voorkoming of beperking van geluidhinder.

  • 4. De in het derde lid bedoelde voorschriften kunnen onder meer betrekking hebben op:

    • a.

      het maximale geluidsniveau;

    • b.

      de situering van geluidsbronnen;

    • c.

      de frequentie en tijden van gebruik.

  • 5. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de provinciale omgevingsverordening Zuid-Holland.

Artikel 4:6 Geluidhinder door dieren

Degene die de zorg heeft voor een dier, voorkomt dat dit voor een omwonende of anderen in de omgeving geluidhinder veroorzaakt.

Artikel 4:7 Geluidhinder door motorvoertuigen en bromfietsen

Het is niet toegestaan zich met een motorvoertuig of een bromfiets op een wijze te gedragen, dat daardoor voor een omwonende of anderen in de omgeving geluidhinder kan worden veroorzaakt.

Artikel 4:8 Routering

  • 1. Het is niet toegestaan met een vrachtauto als bedoeld in artikel 4:9 van deze Verordening, waarvan het ledig gewicht vermeerderd met het laadvermogen meer bedraagt dan 3.500 kilogram of die met inbegrip van de lading een lengte heeft van meer dan zes meter of een hoogte van meer dan twee meter, tussen 23.00 en 07.00 uur op een andere dan door het college aangewezen weg te rijden.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

Artikel 4:9 Geluidhinder door handelingen bouwwerkzaamheden

  • 1. Het is niet toegestaan (voorbereidende) handelingen ten behoeve van bouwwerkzaamheden en bouwactiviteiten te verrichten of te laten verrichten op het bouwterrein na 19.00 uur en vóór 07.00 uur.

  • 2. Het college kan van het bepaalde in het eerste lid ontheffing verlenen.

Artikel 4:10 Overige geluidhinder

  • 1. Het is niet toegestaan op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten of te laten verrichten dat voor een omwonende of anderen in de omgeving geluidhinder wordt of kan worden veroorzaakt.

  • 2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt Bij of krachtens de Omgevingswet, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de provinciale omgevingsverordening Zuid-Holland.

Artikel 4:11 Mosquito

  • 1. Onder mosquito wordt verstaan: een apparaat dat een vooral voor jongeren hoorbare, hinderlijke hoge pieptoon produceert, met als doel groepen jongeren weg te houden van plaatsen waar zij overlast veroorzaken.

  • 2. In afwijking van artikel 4:10 kan de burgemeester in het belang van de openbare orde besluiten op een openbare plaats een mosquito aan te brengen bij gebleken ernstige overlast door jongeren op die plaats.

  • 3. De aanwezigheid van een mosquito wordt duidelijk kenbaar gemaakt op de plaats waar deze is aangebracht.

  • 4. Een mosquito is alleen in werking op die tijdstippen dat overlast redelijkerwijs valt te verwachten.

  • 5. Een mosquito wordt aangebracht voor een periode van ten hoogste zes maanden. De burgemeester kan die periode telkens met een periode van ten hoogste zes maanden verlengen.

Afdeling 2. Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:12 Verbod natuurlijke behoefte doen op openbare plaatsen

Het is niet toegestaan binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen. Hiervan uitgezonderd zijn situaties van overmacht zoals door ziekte of plotseling onwel worden anders dan door dronkenschap.

Artikel 4:13 Voorkomen ongewenste toestand van sloten, andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen

Het is niet toegestaan om sloten, andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen te (laten) vervuilen waardoor er een gevaarlijke situatie ontstaat voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Artikel 4:14 Verbod oplaten ballonnen

  • 1. Vanuit veiligheidsoverwegingen is het niet toegestaan ballonnen, van welk materiaal dan ook, door middel van hete lucht, dan wel door middel van helium of andere gassen op te laten stijgen.

  • 2. Onder een ballon wordt mede verstaan: herdenkingsballon, vuurballon, gelukslampion, Thaise wensballon, papierballon, geluksballon, etc.

  • 3. Onder een ballon wordt in dit verband niet bedoeld een luchtballon bedoeld voor personenvervoer.

Afdeling 3. Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4:15 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

  • 1. Het college kan in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid plaatsen aanwijzen buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet met betrekking tot opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

  • 2. Het is niet toegestaan om op deze aangewezen plaatsen in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:18 van deze Verordening of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel; of

    • d.

      mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 3. Het college kan bij de aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid nadere regels stellen.

  • 4. Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening Zuid-Holland.

Artikel 4:16 Reinigen van verontreiniging bij werkzaamheden op een openbare plaats

  • 1. Indien bij het laden of lossen of vervoeren van stoffen of voorwerpen dan wel bij andere werkzaamheden een openbare plaats wordt verontreinigd, is degene die genoemde werkzaamheden verricht, alsmede, indien deze in opdracht handelt, zijn opdrachtgever verplicht:

    • a.

      indien de verontreiniging gevaar voor de veiligheid van het verkeer of voor beschadiging van het wegdek oplevert, de openbare plaats onmiddellijk na het ontstaan van de verontreiniging te reinigen of te doen reinigen;

    • b.

      indien de verontreiniging geen gevaar voor de veiligheid van het verkeer of voor beschadiging van het wegdek oplevert, de openbare plaats onmiddellijk na de beëindiging van de werkzaamheden of, indien deze langer dan een dag duren, elke dag onmiddellijk na beëindiging van de werkzaamheden op die dag, te reinigen of te doen reinigen.

  • 2. Het in het eerste lid gesteld verbod geldt niet voor zover artikel 9, tweede lid, van het Rijkswegenreglement of de provinciale omgevingsverordening Zuid-Holland van toepassing is.

Artikel 4:17 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclames

  • 1. Het is niet toegestaan op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar kan worden gebracht of ernstige hinder kan ontstaan voor de omgeving.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing in gevallen waarin een omgevingsvergunning is verleend en het gevaar en de hinder zijn betrokken bij de afweging.

Afdeling 4. Kamperen buiten kampeerterrein

Artikel 4:18 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan een niet-grondgebonden onderkomen of voertuig, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor (recreatief) nachtverblijf, zoals een caravan, woonwagen, kampeerwagen, camper, magazijnwagen, aanhangwagen of keetwagen.

Artikel 4:19 Verbod nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1. Het is niet toegestaan ten behoeve van nachtverblijf, waaronder ook recreatief verblijf, kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het omgevingsplan is bestemd of mede bestemd.

  • 2. Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:7 van deze Verordening van deze Verordening kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bescherming van natuur en landschap; of

    • b.

      de bescherming van een stadsgezicht.

Artikel 4:20 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1. Het verbod van artikel 4:19, eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 2. Het college kan daarbij de duur bepalen van de periode waarin het verbod niet geldt.

  • 3. Het college kan daarbij nadere regels stellen ter bescherming van de belangen genoemd in artikel 4:19, vierde lid, onder a en b.

HOOFDSTUK 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE

Afdeling 1. Parkeerexcessen

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

  • 1. Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2. Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf en dergelijke

Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, niet toegestaan:

  • a.

    3 of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd op de weg te parkeren;

  • b.

    de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

Artikel 5:3 Verbod te koop aanbieden van voertuigen

Het is niet toegestaan een voertuig te parkeren op de weg en deze plaats te gebruiken met het kennelijke doel om deze auto te koop aan te bieden of te verhandelen.

Artikel 5.4 Verbod parkeren van defecte voertuigen

Het is niet toegestaan om een voertuig op de weg te parkeren:

  • a.

    zonder kenteken als voor het rijden met het betrokken voertuig het voeren van zodanig kenteken wettelijk verplicht is;

  • b.

    op de weg te parkeren langer dan drie achtereenvolgende dagen als er niet mee kan of mag worden gereden.

Artikel 5:5 Verbod parkeren voertuigwrakken

  • 1. Het is niet toegestaan om een autowrak op de weg te parkeren en/of achter te laten.

  • 2. Onder voertuigwrak wordt verstaan: een voertuig dat rij technisch in onvoldoende staat van onderhoud is, er niet mee kan of mag worden gereden en/of in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert.

  • 3. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien bij of krachtens de Wet milieubeheer of de Bruidsschat Omgevingsplan.

Artikel 5:6 Verbod parkeren van autoweeswrakken

  • 1. Het is niet toegestaan om een autoweeswrak op de weg te parkeren en/of achter te laten.

  • 2. Onder autoweeswrak wordt verstaan een voertuigwrak waarvan de eigenaar van het autowrak op de weg niet kan worden achterhaald omdat zowel het kenteken als het chassisnummer niet te herleiden is.

  • 3. Het college kan voor de artikelen 5.4 tot en met 5.6 nadere regels stellen.

Artikel 5.7 Beperking parkeren kampeermiddelen

  • 1. Het is niet toegestaan een voertuig dat voor de recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

    • a.

      langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te plaatsen of te hebben;

    • b.

      op de weg te parkeren bij, voor, naast of achter een bewoond perceel op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht vanuit dat perceel voor de bewoners op hinderlijke wijze wordt belemmerd;

    • c.

      op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte en/of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen:

    • a.

      van het in het eerste lid onder a gestelde verbod voor de overige maanden dan die genoemd in het tweede lid;

    • b.

      van het in het eerste lid onder c gestelde verbod.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening Zuid-Holland.

Artikel 5:8 Verbod parkeren van caravans, aanhangwagens in een parkeerschijfzone

Onverminderd het bepaalde in artikel 5:7 van deze Verordening is het de eigenaar of houder van een geheel of ten dele voor recreatie bestemd voertuig of een aanhangwagen niet toegestaan deze te parkeren in een parkeerschijfzone, als bedoeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens, gedurende het (de) daarop aangegeven tijdvak(ken).

Artikel 5:9 Verbod parkeren van reclamevoertuigen

Het is niet toegestaan een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijke doel om daarmee handelsreclame te maken.

Artikel 5:10 Verbod parkeren van grote voertuigen

  • 1. Het is niet toegestaan een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Het is niet toegestaan een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3. Het verbod in het eerste en tweede lid zijn voorts niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

  • 4. Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde ontheffing verlenen.

  • 5. Het college kan nadere regels in het belang van het woon- en leefklimaat, veiligheid en ruimtelijke ordening opstellen ten aanzien van het verlenen van de ontheffing.

Artikel 5:11 Verbod parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen

  • 1. Het is niet toegestaan een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2. Dit verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5:12 Verbod parkeren op aanbiedplaats huishoudelijk afval

Het is niet toegestaan op een door het college ten behoeve van de inzameldienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan op een daarbij aangeduide tijdsperiode en/of dag.

Artikel 5:13 Parkeren anders dan op de rijbaan

  • 1. Op een door het college aangewezen plaats, niet tot de rijbaan behorend weggedeelte, is het niet toegestaan een voertuig te parkeren.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam.

Artikel 5:14 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1. Het is niet toegestaan door een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook met een voertuig te rijden of het daar te plaatsen en/of te laten staan.

  • 2. Het college kan een ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      de weg;

    • b.

      voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam;

    • c.

      voertuigen waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

Artikel 5:15 Overlast van (elektrische) fiets of bromfiets

  • 1. Het is niet toegestaan op door het college, in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast of ter voorkoming van schade aan de openbare ruimte of gezondheid, aangewezen plaatsen (elektrische) fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

  • 2. Het is niet toegestaan (elektrische) fietsen en bromfietsen, die rij technisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een verwaarloosde toestand verkeren, in de openbare ruimte laten staan.

  • 3. Het is verboden op door het college, in het belang van het beheer van de openbare ruimte, aangewezen plaatsen (elektrische) fietsen of bromfietsen langer dan een door het college vastgestelde periode onafgebroken te laten staan.

  • 4. Het is niet toegestaan om op of aan de weg (elektrische) fietsen of bromfietsen te parkeren:

    • a.

      op een zodanige wijze voor of tegen een gebouw, dat daardoor voor een bewoner of gebruiker van dat gebouw de toegang of het uitzicht wordt belemmerd;

    • b.

      op een zodanige wijze op een voetpad of trottoir, dat daardoor de doorgang wordt gehinderd of belemmerd;

    • c.

      op geleide lijnen die op de weg zijn aangebracht ten behoeve van visueel gehandicapten;

    • d.

      op zodanige wijze dat daardoor het in- en uitstappen bij tram, bus taxi of gehandicaptenplaats gehinderd of belemmerd wordt;

    • e.

      op zodanige wijze dat daardoor de functie van straatmeubilair gehinderd of belemmerd wordt;

    • f.

      tegen monumenten of gedenktekens; of

    • g.

      op een zodanige wijze dat daardoor de doorgang en opbouw op een markt wordt gehinderd of belemmerd.

Afdeling 2. Collecteren

Artikel 5:16 Verbod inzameling van geld of goederen of leden- of donateur werving

  • 1. Het is niet toegestaan zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden, dan wel in het openbaar leden of donateurs te werven als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 2. Onder een inzameling als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan: het aanvaarden van geld of goederen bij het aanbieden van diensten of goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3. Het verbod geldt niet voor een inzameling of werving die wordt gehouden:

    • a.

      in besloten kring;

    • b.

      door instellingen die zijn ingedeeld op het thans geldende landelijke collecte- en wervingsrooster van het Centraal Bureau Fondsenwerving en die geld of goederen inzamelen of werven in de aan hen door het Centraal Bureau Fondsenwerving toegewezen periode;

    • c.

      door een andere, door het college aangewezen instelling.

  • 4. Het college kan bij het bepaalde in dit artikel nadere regels stellen.

Afdeling 3. Venten

Artikel 5:17 Begripsbepaling

  • 1. In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en/of in de open lucht gelegen plaats of aan huis.

  • 2. Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid onder h, van de Gemeentewet;

    • c.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in dit artikel.

Artikel 5:18 Venten en dergelijke

  • 1. Het is niet toegestaan zonder vergunning van het college te venten.

  • 2. Voorts is het niet toegestaan te venten op zondagen en op maandag tot en met zaterdag voor 9.00 uur en na 22.00 uur.

  • 3. Het college kan beleidsregels opstellen met betrekking tot venten en dergelijke.

Artikel 5:19 Vrijheid van meningsuiting

  • 1. Het verbod bedoeld in artikel 5:18, eerste lid van deze Verordening is niet van toepassing op het venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid is het venten van gedrukte en geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet niet toegestaan op door het college in het belang van de openbare orde aangewezen openbare plaatsen, dagen of uren.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het tweede lid.

Afdeling 4. Standplaatsen

Artikel 5:20 Begripsbepaling

  • 1. In deze afdeling wordt onder standplaats verstaan het vanaf een vaste plaats of op een openbare en in de openlucht gelegen plaats met als doel:

    • a.

      te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel:

    • b.

      gelegenheid wordt gegeven anders dan om niet enigerlei eet- of drinkwaar te verkrijgen, af te halen of te verbruiken beperkt tot 2 sta-tafels en zonder terras.

  • 2. Onder standplaats wordt niet verstaan:

    • a.

      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    • b.

      een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:21 van deze Verordening.

  • 3. Het college kan beleidsregels opstellen met betrekking tot standplaatsen.

Artikel 5:21 Vereisten standplaatsen en weigeringsgronden

  • 1. Het is niet toegestaan zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2. Het college weigert de vergunning wegens strijd met het omgevingsplan.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:7 van deze Verordening kan de vergunning worden geweigerd:

    • a.

      Indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • b.

      indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

  • 4. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid, heeft een geldigheidsduur van vijf jaar.

Artikel 5:22 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel niet toegestaan toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats is of wordt ingenomen.

Artikel 5:23 Afbakeningsbepalingen

  • 1. Op beperkingengebiedactiviteiten is het verbod van artikel 5:21, eerste lid van deze Verordening niet van toepassing, met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening Zuid-Holland.

  • 2. De weigeringsgrond van artikel 5:21, derde lid, onder a van deze Verordening, is niet van toepassing op bouwwerken.

Afdeling 5. Openbaar water

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1. Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water niet toegestaan een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening Zuid-Holland of de Waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Havenbeheersverordening Maassluis, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Algemene Verordening Ondergrondse Infrastructuur (AVOI).

Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

  • 1. Het is niet toegestaan zonder vergunning van het college met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.

  • 2. Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op krachtens het eerste lid aangewezen gebieden:

    • a.

      nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;

    • b.

      beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 3. Op beperkingengebiedactiviteiten is het eerste en tweede lid bepaalde niet van toepassing met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening Zuid-Holland, de Wet milieubeheer, de Waterschapsverordening, het Binnenvaartpolitiereglement Zuid-Holland of op situaties waarin wordt voorzien door het Besluit bouwwerken leefomgeving.

Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats

  • 1. Onverminderd het krachtens het tweede lid van artikel 5:25 bepaalde kan het college aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

  • 2. De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

  • 3. Op beperkingengebiedactiviteiten is het in het eerste en tweede lid bepaalde niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening Zuid-Holland, de Waterschapsverordening, de Wet milieubeheer, de Havenbeheersverordening, het Binnenvaartpolitiereglement of op situaties waarin wordt voorzien door het Besluit bouwwerken leefomgeving.

Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats

  • 1. Het is niet toegestaan een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens artikel 5:25 en 5:26 van deze Verordening bepaalde.

  • 2. Daarnaast is het niet toegestaan om met een (plezier)vaartuigwrak, een wees(plezier)vaartuig of een wees (plezier)tuigwrak een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen of achter te laten in het openbare water, op of aan de weg of in een openbare plaats.

  • 3. Onder (plezier)vaartuigwrak wordt verstaan: een vaartuig dat in onvoldoende staat van onderhoud is, zoals het verkeren in een kennelijk verwaarloosde toestand of niet mee kan of mag worden gevaren.

  • 4. Onder wees (plezier)vaartuig wordt verstaan een vaartuig waarvan de eigenaar van het vaartuig niet achterhaald kan worden omdat de eigenaar geen ligplaatsvergunning heeft bij de gemeente Maassluis en de boot bij visuele inspectie buitenzijde geen duidelijk naar een eigenaar te achterhalen kenmerken/informatie bevat.

  • 5. Onder wees (plezier)vaartuig wrak wordt een combinatie van artikel 5:27, derde en vierde lid van deze Verordening verstaan.

  • 6. Onder een verwaarloosd (plezier)vaartuig wordt een (plezier)vaartuig verstaan waarbij sprake is van achterstallig onderhoud door onvoldoende onderhoudsmaatregelen onder andere ter bescherming water- en weersinvloeden en/of een gevaar is of binnen korte termijn een gevaar kan vormen.

  • 7. Het college kan beleidsregels handhaving opstellen ten aanzien van (plezier)vaartuigen die kunnen worden aangemerkt als verwaarloosd, als wrak, als wees en als weeswrak.

Artikel 5:28 Verbod beschadigen van waterstaatswerken en oevers

  • 1. Het is niet toegestaan schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van openbaar water, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.

  • 2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterschapsverordening of de provinciale omgevingsverordening Zuid-Holland.

Artikel 5:29 Reddingsmiddelen

Het is niet toegestaan een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel, dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 5:30 Veiligheid zwemmen in openbaar water

  • 1. Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, niet toegestaan zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

  • 2. Het is niet toegestaan te zwemmen in door het college aangewezen openbare wateren of gedeelten daarvan.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, het Wetboek van Strafrecht, de provinciale omgevingsverordening Zuid-Holland of het bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet.

Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen

  • 1. Het is niet toegestaan zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

  • 2. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is niet toegestaan een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

Afdeling 6. Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:32 Crossterreinen

  • 1. Het is niet toegestaan op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties als de activiteit is toegelaten bij of krachtens de Omgevingswet, in het bijzonder afdeling 3.9 van het Besluit activiteiten leefomgeving en binnen de in het omgevingsplan aangewezen terreinen voor zover die activiteit daarbij is toegelaten, of als sprake is van een situatie waarin wordt voorzien door de Zondagswet.

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1. Het is niet toegestaan binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en fietsers of voor berijders van paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken welke krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die zijn gelegen binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen;

    • f.

      op wegen die gelegen zijn binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden of terreinen;

    • g.

      binnen de bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening Zuid-Holland aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die Verordening zijn aangewezen als `toestel';

    • h.

      binnen de in het omgevingsplan aangewezen terreinen voor zover die activiteit daarbij is toegelaten.

  • 3. Bij het gestelde onder het tweede lid onder f geldt voor ruiters dat de paarden voorzien moeten zijn van een uitwerpselen-opvangzak.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Afdeling 7. Verbod vuur te stoken

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden of anderszins vuur te stoken

  • 1. Het is niet toegestaan in de openlucht afvalstoffen te verbranden in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2. Zolang het geen gevaar, ernstige overlast of hinder voor de omgeving veroorzaakt, is het verbod niet van toepassing op:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden.

  • 3. Het college kan van het verbod uit het eerste lid een ontheffing verlenen.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:7 van deze Verordening kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna en ter bescherming van de woon- en leefomgeving.

  • 5. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of bij of krachtens de Omgevingswet.

Afdeling 8. Verstrooiing van as

Artikel 5:35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de Lijkbezorging op een door de overledenen of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5:36 Uitgesloten plaatsen verstrooiing van as

  • 1. Incidentele asverstrooiing is niet toegestaan op:

    • a.

      verharde delen van de weg;

    • b.

      gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

  • 2. Incidentele asverstrooiing is ook niet toegestaan op plaatsen als daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

  • 3. Het college kan voor een bepaalde termijn verbieden dat ook op andere plaatsen dan die genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

  • 4. Het college kan op verzoek van de nabestaande, die zorg draagt voor de asbus, op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het eerste lid, onder a.

HOOFDSTUK 6 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 6:1 Strafbepaling

  • 1. Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1.3 van deze Verordening daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak:

    artikel 2:1 - tegengaan van samenscholing bij dreiging ongeregeldheden

    artikel 2:2 - aanwijzing overlastgebied

    artikel 2:3 - wijkverbod

    artikel 2.5 - woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

    artikel 2:6 - kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

    artikel 2:7 - aanwijzing gebied verbod aanbieden geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

    artikel 2:8 - straatartiest en andere voorstellingen

    artikel 2:9 - voorwerpen of stoffen aan, op, in of boven een openbare plaats

    artikel 2:12 - winkelwagentjes

    artikel 2:13 - verbod hinderen verkeer door hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

    artikel 2:14 - verbod openen straatkolken en dergelijke

    artikel 2:15 - gevaarlijke kelderingangen en dergelijke

    artikel 2:16 - gevaarlijk of hinderlijk voorwerp openbare plaats

    artikel 2:17 - vallende voorwerpen

    artikel 2:18 - dragen gevaarlijke voorwerpen

    artikel 2:19 - voorzieningen voor verkeer en verlichting

    artikel 2:20 - verbod op slapen op of aan de weg

    artikel 2:22 - evenementenvergunning

    artikel 2:23 - 0-evenementen

    artikel 2:24 - ordeverstoring

    artikel 2:25 - openbare orde en veiligheid

    artikel 2:27 - (tijdelijke) exploitatievergunning horecabedrijf

    artikel 2:31 - eisen exploitant en leidinggevende

    artikel 2:34 - opheffing vergunningplicht

    artikel 2:35 - sluitingstijden

    artikel 2:38 - aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

    artikel 2:39 - glazen drinkgerei

    artikel 2.38 - handel in horecabedrijven

    artikel 2:39 - ordeverstoring

    artikel 2:46 - kennisgeving exploitatie

    artikel 2:47 - nachtregister

    artikel 2:48 - verschaffen gegevens nachtregister

    artikel 2:48 - vergunning exploitatie bedrijf

    artikel 2:52 - tijdelijke sluiting

    artikel 2:53 - verantwoordelijkheden exploitant en beheerder

    artikel 2:55 - verbod betreden gesloten woning of lokaal

    artikel 2:56 - verbod tot plakken en kladden openbare plaatsen

    artikel 2:57 - graffiti verwijderen

    artikel 2:58 - verbod vervoeren plakgereedschap en dergelijke

    artikel 2:59 - verbod vervoeren inbrekerswerktuigen

    artikel 2:61 - verbod op overlast door sport- of balspel en dergelijke

    artikel 2:62 - niet toegestaan drankgebruik

    artikel 2:63 - verbod dragen messen en andere voorwerpen als steekwapen aangewezen plaats

    artikel 2:64 - niet toegestaan gedrag bij of in gebouwen

    artikel 2:65 - hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

    artikel 2:66 - hinderlijk neerzetten van fietsen en dergelijke

    artikel 2:67 - verbod op (brom)fietsen op markt- en kermisterrein en dergelijke

    artikel 2:68 - verbod om anderen te bespieden en heimelijk fotograferen /filmen van personen

    artikel 2:69 - verbod op gebruikswijze bewakingsapparatuur

    artikel 2:70 - beperking loslopen van honden

    artikel 2:71 - voorkomen van overlast/verontreiniging door honden

    artikel 2:72 - maatregelen bij gevaarlijke honden

    artikel 2:73 - maatregelen bij gevaarlijke honden op eigen terrein

    artikel 2:81 - verbod ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens verkoopdagen

    artikel 2:82 - gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

    artikel 2:83 - verbod op carbidschieten

    artikel 2:84 - drugshandel op een openbare plaats

    artikel 2:85 - verzameling van personen in verband met drugs

    artikel 2:87 - verbod op openlijk drugsgebruik

    artikel 2:85 - weggooien van spuiten en dergelijke

    artikel 3:4 - seksinrichtingen, escortbedrijven

    artikel 3:8 - sluitingstijden

    artikel 3:9 - tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

    artikel 3:10 - aanwezigheid van en toezicht door exploitant en leidinggevende

    artikel 3:16 -   beëindiging exploitatie

    artikel 3:17 -   wijziging beheer

    artikel 3:20 -   straatprostitutie

    artikel 3:21 -   sekswinkels

    artikel 3:22 -   tentoonstellingen, aanbieden/aanbrengen van erotisch- pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

    artikel 4:2 -   aanwijzing festiviteiten

    artikel 4:3 - kennisgeving andere festiviteiten

    artikel 4:4 - onversterkte muziek

    artikel 4:5 -   geluidhinder in de openlucht

    artikel 4:6 -   geluidhinder door dieren

    artikel 4:7 - geluidhinder door motorvoertuigen en bromfietsen

    artikel 4:8 -   routering

    artikel 4:9 - geluidhinder door handelingen bouwwerkzaamheden

    artikel 4:10 -   overige geluidhinder

    artikel 4:11 -   mosquito

    artikel 4:12 - verbod natuurlijke behoefte doen op openbare plaatsen

    artikel 4:13 - voorkomen ongewenste toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen

    artikel 4:15 - opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen, enz.

    artikel 4:16 - reinigen van verontreiniging bij werkzaamheden op een openbare plaats

    artikel 4:17 - verbod hinderlijke of gevaarlijke reclames

    artikel 4:19 - verbod (recreatief) nachtverblijf buiten kampeerterreinen

    artikel 4:20 - aanwijzing kampeerplaatsen

    artikel 5:2 - parkeren van voertuigen van autobedrijf en dergelijke

    artikel 5:3 - verbod te koop aanbieden van voertuigen

    artikel 5:4 - verbod parkeren van defecte voertuigen

    artikel 5:5 - verbod parkeren voertuigwrakken

    artikel 5:6

    artikel 5:7 - verbod parkeren autoweeswrakken beperking parkeren kampeermiddelen

    artikel 5:8 - verbod parkeren van caravans, aanhangwagens in een parkeerschijfzone

    artikel 5:9 - verbod parkeren van reclamevoertuigen

    artikel 5:10 - verbod parkeren van grote voertuigen

    artikel 5:11 - verbod parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen

    artikel 5:12 - verbod parkeren op aanbiedplaats huishoudelijk afval

    artikel 5:13 - parkeren anders dan op de rijbaan

    artikel 5:14 - aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

    artikel 5:15 - overlast van fiets of bromfiets

    artikel 5:16 - verbod inzameling van geld of goederen of leden- of donateur werving

    artikel 5:18 - venten en dergelijke

    artikel 5:19 - vrijheid van meningsuiting

    artikel 5:21 - vereisten standplaatsen en weigeringsgronden

    artikel 5:22 - toestemming rechthebbende

    artikel 5:24 - voorwerpen op, in of boven openbaar water

    artikel 5:25 - ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

    artikel 5:26 - aanwijzingen ligplaats

    artikel 5:27 - verbod innemen ligplaats

    artikel 5:29 - reddingsmiddelen

    artikel 5.30 - veiligheid zwemmen in openbaar water

    artikel 5:31 - overlast aan vaartuigen

    artikel 5:32 - crossterreinen

    artikel 5:33 - beperking verkeer in natuurgebieden

    artikel 5:34 - verbod afvalstoffen te verbranden of anderszins vuur te stoken

    artikel 5:36 - uitgesloten plaatsen verstrooiing van as

  • 2. Overtreding van het bepaalde in de artikelen 2:77, 2:78 en 2:79 (heling) van deze Verordening wordt gestraft overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 437 en 437ter van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 6:2 Toezichthouders

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze Verordening zijn belast de door het college dan wel door de burgemeester aan te wijzen toezichthouders.

  • 2. Het college dan wel de burgemeester kan daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze Verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6:4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de dag na de dag van publicatie ervan in het Gemeenteblad.

  • 2. Op dat moment wordt de Algemene plaatselijke verordening Maassluis 2024, die op 7 december 2023 door de raad is vastgesteld vanwege de inwerkingtreding van de Omgevingswet, ingetrokken.

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4 tweede lid, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 6:6 Citeertitel

Deze Verordening wordt aangehaald als: Algemene plaatselijke Verordening Maassluis 2024.

Ondertekening

Vastgesteld in de vergadering van de raad d.d. 22 oktober 2024

de griffier,

J. Vinke

de voorzitter,

Drs. J.G. de Vries

Toelichting op de Algemene Plaatselijke Verordening Maassluis 2024

Inleiding

De Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Maassluis is een belangrijke verordening van de gemeente op het gebied van de openbare orde en veiligheid. Regelmatig wordt de APV geactualiseerd om aan te sluiten bij ontwikkelingen in de rechtspraak en op het gebied van wetswijzigingen. Ook vanuit de gemeente komen in de loop van de tijd verzoeken en wensen die wijzigingen in de APV behoeven.

De toelichting maakt integraal deel uit van de APV die, tegelijk met wijzigingen in artikelen, ook wordt aangepast. In de toelichting wordt nadere uitleg en achtergrond informatie gegeven bij de artikelen en/of geeft een artikelsgewijze omschrijving van de doorgevoerde wijzigingen. Dit betreft wijzigingen die betrekking hebben op dit jaar of die in eerdere jaren al in de APV zijn doorgevoerd. Aangezien de toelichting op de model-APV van de VNG uitstekend is te gebruiken als toelichting op de verordening van Maassluis, wordt er op onderdelen verwezen naar de uitgebreide toelichting behorend bij model-APV van de VNG. Tenslotte worden ook de artikelen toegelicht waar van de modelverordening is afgeweken of waar Paragraaf 4.1.3.3 (Lex Silencio Positivo) wel of niet van toepassing is verklaard.

Hoofdstuk 1 Algemene Bepalingen

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

Lex Silencio Positivo (LSP)

Een belangrijke consequentie van de invoering van de Dienstenrichtlijn is de verplichte invoering van de lex silencio positivo (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) voor vergunningstelsels die onder de reikwijdte van de Dienstenrichtlijn vallen. De Lex Silencio Positivo houdt in dat wanneer op een vergunning of ontheffingsaanvraag, danwel een melding niet tijdig een beslissing wordt genomen, deze van rechtswege als zijnde een positieve beschikking wordt beschouwd. Dit is geregeld in de Algemene Wet Bestuursrecht. Het gemeentebestuur kan hierbij aangeven welke vergunningen wel en niet onder de LSP vallen. Alleen vanwege dringende redenen van algemeen belang kan van de lex silencio positivo worden afgezien. Op die keuzevrijheid is één belangrijke uitzondering. Een klein aantal bepalingen in de APV betreft omgevingsvergunningen. Voor deze vergunningen geldt altijd een LSP en uitzonderingen daarop zijn niet mogelijk.

Hoofdstuk 2 Openbare orde

Afdeling 1 Bestrijding van ongeregeldheden 

Lex Silencio Positivo

Op de ontheffing zoals opgenomen in lid 4 is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht om dwingende redenen ten aanzien van de openbare orde, niet van toepassing.

Zie voorts hetgeen hieromtrent is opgenomen onder artikel 1.1.

Artikel 2:2 Aanwijzing overlastgebied

In het eerste lid van dit artikel wordt de burgemeester de bevoegdheid gegeven om gebieden aan te wijzen waar naar zijn oordeel de openbare orde ernstig wordt bedreigd of verstoord. Die verstoring of bedreiging kan samenhangen met het gebruik van of de handel in harddrugs, maar er zijn ook andere omstandigheden denkbaar op grond waarvan kan worden geconstateerd dat de openbare orde in een gebied in gevaar is. Te denken valt bijvoorbeeld aan de aanwezigheid van een groep jongeren die overlast veroorzaken, en waardoor omwonenden zich onveilig of zelfs bedreigd voelen. Het aanwijzen van een gebied als overlastgebied gebeurt indien sprake is van structurele overlast die de openbare orde in dat gebied aantast of bedreigt. Er kan dus geen gebied aangewezen worden als overlastgebied wanneer er slechts sprake is van incidentele overlast.

In het verlengde van de aanwijzing van een gebied als overlastgebied regelt het tweede artikel ook dat in een overlastgebied een samenscholingsverbod geldt, voor zover samenscholing leidt tot een verstoring van de openbare orde.

Artikel 2:3 Wijkverbod

Eerste lid 

Het artikel biedt de basis om personen die zich in strijd gedragen met de openbare orde een verbod op te leggen zich gedurende een bepaalde tijd in een aangewezen gebied te bevinden of zich daarin te begeven. De burgemeester kan dit doen in het belang van:

  • -

    de openbare orde;

  • -

    het voorkomen of beperken van overlast;

  • -

    het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- en leefklimaat; - de veiligheid van personen en goederen;

  • -

    de gezondheid;

  • -

    de zedelijkheid.

Een wijkverbod wordt opgelegd indien een persoon strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht en daarvoor ten minste één maal is gewaarschuwd. De waarschuwing geldt voor de gehele stad en is zes maanden geldig. Nadat een persoon is gewaarschuwd én hij een redelijke termijn heeft gekregen om zijn overlastgevende gedrag te beëindigen dan wel het gebied te verlaten, kan een verbod worden opgelegd indien het overlast gevende of strafbare gedrag aanhoudt. Door het wijkverbod kan de burgemeester direct optreden wanneer een maatregel op dat moment in dat gebied noodzakelijk wordt geacht voor het herstel van de openbare orde.

Hoe het middel door de burgemeester of de door of namens hem gemandateerde ambtenaren wordt ingezet ligt vast in een beleidsregel. Hierin is aangegeven welke feiten en openbare orde verstorende handelingen aanleiding kunnen geven tot het opleggen van een wijkverbod. Dit kunnen zowel overtredingen van de APV als andere strafbare feiten zijn. Een wijkverbod geldt in beginsel voor het gebied waarin de overtreding is gepleegd en wordt begrensd door de grenzen van de wijkpolitie. Hierop zijn uitzonderingen mogelijk. Dit is het geval bij evenementen. Dan geldt het verbod voor het gebied dat in het besluit wordt aangegeven, hetgeen wordt begrensd door de grenzen van het evenemententerrein of indien sprake is van een open evenement de grenzen van die wijken waarin het evenement plaatsvindt.

Tweede en derde lid

Aan een persoon kan slechts een tweede of volgend wijkverbod worden opgelegd indien hij zich binnen zes maanden na het opleggen van een wijkverbod voor een volgende maal schuldig maakt aan strafbare of openbare orde verstorende gedragingen. Een dergelijk wijkverbod heeft een maximale duur van 30 dagen.

Vierde lid

Indien de betrokkene kan aantonen dat hij een zwaarwegend belang heeft om zich in het gebied op te houden, wordt het gebied waarop het verbod van toepassing is dienovereenkomstig aangepast. Doorgaans zal het gaan om belangen in de persoonlijke sfeer, zoals wonen, werken, het bezoek aan een huisarts, advocaat of hulpverleningsinstanties. Het opleggen van een wijkverbod houdt niet in dat er geen strafrechtelijke vervolging door het Openbaar Ministerie kan plaatsvinden tegen de gepleegde strafbare feiten. 

Artikel 2:4 Veiligheidsrisicogebieden

Op grond van artikel 151b van de Gemeentewet kan de raad de burgemeester bij verordening de bevoegdheid verlenen om gebieden aan te wijzen, waarin de officier van justitie de controlebevoegdheden genoemd in de artikelen 50, 51 en 52 van de Wet wapens en munitie kan uitoefenen. Het gaat om de controlebevoegdheden om binnen het aangewezen gebied: vervoermiddelen te onderzoeken; een ieder aan de kleding te onderzoeken en te vorderen dat verpakkingen die men bij zich draagt worden geopend.

De burgemeester kan een gebied aanwijzen als uit feiten of omstandigheden blijkt dat er sprake is van verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan. Over deze concrete feiten en omstandigheden wordt de burgemeester geïnformeerd door de korpschef. De aanwijzing als veiligheidsrisicogebied wordt gegeven voor een bepaalde duur die niet langer is en voor een gebied dat niet groter is dat strikt noodzakelijk voor de handhaving van de openbare orde. Alvorens de burgemeester een gebied aanwijst, overlegt hij hierover in de lokale gezagsdriehoek met de officier van justitie en de korpschef. Daarbij komen de volgende onderwerpen aan de orde:

  • -

    feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat er sprake is van verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan;

  • -

    zorgvuldige afweging van het objectieve en subjectieve veiligheidsbelang en het individuele belang van de burgers(privacy);

  • -

    subsidiariteit en proportionaliteit;

  • -

    breder handhavingsbeleid in het beoogd gebied ter verhoging van leefbaarheid en veiligheid.

In artikel 151b van de Gemeentewet en de bijbehorende toelichting worden de voorwaarden voor het aanwijzen van veiligheidsrisicogebieden beschreven.

Artikel 2:5 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

Op 1 juli 2017 is de Wet aanpak woonoverlast in werking getreden (artikel 151d van de Gemeentewet). Deze wet maakt het mogelijk dat de gemeenteraad de burgemeester de bevoegdheid toekent om bij ernstige en herhaaldelijke woonoverlast gedragsaanwijzingen op te leggen aan gebruikers van een woning of erf. Tot 1 januari 2021 was de gedragsaanwijzing aan verhuurders alleen mogelijk als de persoon die overlast gaf niet als ingezetene in de desbetreffende gemeente stond ingeschreven. Met de inwerkingtreding van de Wet toeristische verhuur van woonruimte (Stb. 2020, 460) op 1 januari 2021 is die beperking vervallen. De zorgplicht geldt thans in alle gevallen voor verhuurders van woonruimten. Dat betekent dat verhuurders zorgdragen dat vanuit de woningen die zij verhuren geen ernstige en herhaaldelijke hinder plaatsvindt. Als de verhuurder zich niet of op een verkeerde manier inzet tegen ernstige en herhaaldelijke hinder, kan de burgemeester direct een verhuurder aanspreken en hoeft de burgemeester daarvoor niet eerst de huurder te hebben aangesproken.

Eerste lid

Het eerste lid van artikel 2:1d bevat een zorgplicht die inhoudt dat gedragingen in of vanuit een woning of het daarbij behorende erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder mogen veroorzaken voor omwonenden. Gedragingen in de onmiddellijke nabijheid van de woning of het erf, die ernstige en herhaaldelijke hinder veroorzaken, vallen tevens onder de bepaling. De hinder moet ernstig en herhaaldelijk zijn voordat het onder deze bepaling valt. Een eenduidige definitie van hinder is niet te geven. Er kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het draaien van luide muziek in de nachtelijke uren. Deze zorgplicht geldt voor gebruikers van een woning en/of bijbehorend erf. Er hoeft geen huurrechtelijk of eigendomsrechtelijke relatie met de woning te bestaan. Ook een regelmatige gast, een illegale onderhuurder of een kraker van de woning valt onder de bepaling. De zorgplicht geldt tevens voor verhuurders. Ook zij moeten zorgdragen dat de woningen die zij verhuren geen ernstige en herhaaldelijke hinder veroorzaken. Dat geldt ook als een persoon zijn of haar woning tegen betaling in gebruik geeft aan personen die niet staan ingeschreven in Maassluis in de Basisregistratie Personen (BRP). Hier worden bijvoorbeeld personen mee bedoeld die de eigen woning te huur aanbieden via een online verhuurplatform, zoals Airbnb.

Tweede lid

Wanneer de zorgplicht wordt geschonden, kan de burgemeester een gedragsaanwijzing geven in de vorm van een last onder dwangsom of last onder bestuursdwang. Uitgangspunt is dat de last proportioneel is en in verhouding staat tot de overtreding. In de last staat bijvoorbeeld omschreven welke handelingen een gebruiker van de woning en/of erf moet verrichten of moet nalaten. Er kan bijvoorbeeld worden bepaald dat de overtreder geen luide muziek mag draaien na een bepaalde tijd. De last kan ook een tijdelijk verbod inhouden voor een meerderjarige gebruiker om aanwezig te zijn in of bij de woning of op het erf. Het doel hiervan is dat de overlast tijdelijk stopt. Bovendien ontstaat hierdoor ruimte om te zoeken naar een definitieve oplossing en kunnen ingrijpendere maatregelen zoals een woningsluiting worden voorkomen. Het verbod om aanwezig te zijn geldt voor een periode van tien dagen en kan bij ernstige vrees voor verdere overtreding worden verlengd tot ten hoogste vier weken. Als de verhuurder zich niet of op een verkeerde manier inzet tegen ernstige en herhaaldelijke hinder, kan de burgemeester direct een verhuurder aanspreken en hoeft de burgemeester daarvoor niet eerst de huurder te hebben aangesproken. Dit is wenselijk wanneer verschillende huurders van dezelfde verhuurder hinder hebben veroorzaakt. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn in panden waar meerdere huurders wonen of waar huurders snel wisselen. De burgemeester kan dan dus direct aan een verhuurder een last onder bestuursdwang of dwangsom opleggen. Er kan ook een gedragsaanwijzing worden gegeven aan degene die zijn of haar woning tegen betaling in gebruik geeft aan perso(o)n(en) die niet staan ingeschreven in Maassluis in de BRP, en waarbij de betreffende personen ernstige en herhaaldelijke hinder veroorzaken voor omwonenden.

Derde lid

Het derde lid schrijft voor dat de burgemeester in beleidsregels vastlegt hoe hij invulling geeft aan zijn bevoegdheid. De wijze waarop de burgemeester gebruik maakt van de bevoegdheid is vastgelegd in de beleidsregel 'ernstige woonoverlast Maassluis’.

Ultimum remedium

Uit de wet volgt dat dit instrument is bedoeld als een ultimum remedium. Artikel 151d, tweede lid, van de Gemeentewet regelt dat het instrument van de last onder bestuursdwang (voor de goede orde, dat impliceert dat de burgemeester ook een last onder dwangsom kan opleggen) alleen wordt ingezet als er geen andere geschikte manier voorhanden is om de overlast aan te pakken. Bij een besluit om op grond van deze bepaling een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te leggen zal de burgemeester dus moeten motiveren dat er geen andere geschikte instrumenten waren om de woonoverlast tegen te gaan. Alleen al daarom zal er aan zo’n besluit een stevig dossier ten grondslag moeten liggen. Het meest overtuigend zou zijn als uit het dossier blijkt dat andere instrumenten als buurtbemiddeling al zijn geprobeerd zonder het gewenste resultaat.

Het ultimum remedium karakter geldt in nog sterkere mate als sprake is van een huisverbod als bedoeld in het derde lid van artikel 151d. Een zo zware maatregel, die een inbreuk betekent op het grondwettelijk beschermde woonrecht, is alleen mogelijk wanneer de ernst van de situatie dat eist en er werkelijk geen andere optie meer open staat.

Afdeling 3 Verspreiding van gedrukte stukken

Artikel 2:7 Aanwijzing gebied met betrekking tot het verbod aanbieden geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen. 

Folderen en flyeren is toegestaan, behalve op of aan door het college specifieke aangewezen gebieden binnen de openbare ruimte. Het tweede lid geeft de mogelijkheid om het verbod voor de aangewezen gebieden te specificeren door dagen en uren aan te geven, waarbij het vierde lid het college de bevoegdheid geeft om een ontheffing te verlenen voor het gestelde verbod. De LSP van toepassing op de ontheffing. Van de in het eerste lid toegekende bevoegdheid mag het college niet zodanig gebruik maken dat er “geen gebruik van enige betekenis” van het grondrecht artikel 7 van de Grondwet overblijft. Het college ontleent zijn bevoegdheid aan artikel 160, onder a, van de Gemeentewet.

Artikel 2:7 heeft betrekking op het grondrecht waarmee de gemeentelijke wetgever het meest wordt geconfronteerd, namelijk de vrijheid van meningsuiting. Dit grondrecht is geformuleerd in artikel 19 IV, artikel 10 EVRM en artikel 7 van de Grondwet. Artikel 7 Grondwet luidt als volgt:

  • 1.

    Niemand heeft voorafgaand verlof nodig om door de drukpers gedachten of gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet.

  • 2.

    De wet stelt regels omtrent radio en televisie. Er is geen voorafgaand toezicht op de inhoud van een radio of televisie uitzending.

  • 3.

    Voor het openbaren van gedachten of gevoelens door andere dan in de voorafgaande leden genoemde middelen heeft niemand voorafgaand verlof nodig wegens de inhoud daarvan, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. De wet kan het geven van vertoningen, toegankelijk voor personen jonger dan zestien jaar, regelen ter bescherming van de goede zeden.

  • 4.

    De voorgaande leden zijn niet van toepassing op het maken van handelsreclame.

De drukpersvrijheid is in het eerste lid van artikel 7 van de Grondwet als een zelfstandige bepaling opgenomen en vormt een lex specialis ten opzichte van het derde lid. De tekst van het eerste lid is letterlijk gelijk aan die van artikel 7 van de oude Grondwet, waarmee beoogd is de bestaande jurisprudentie op dat punt intact te laten. De constante jurisprudentie op artikel 7 van de oude Grondwet kan als volgt worden samengevat.

Het in artikel 7, lid 1 van de Grondwet beschermde recht om zonder voorafgaand verlof gedachten en gevoelens door de drukpers te openbaren impliceert het recht om de inhoud van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen, waarin gedachten en gevoelens zijn geopenbaard, zonder voorafgaand verlof door verspreiding of door enig ander middel in het openbaar aan het publiek bekend te maken.

Elk middel tot bekendmaking dat naast andere middelen zelfstandige betekenis heeft en met het oog op die bekendmaking in een bepaalde behoefte kan voorzien, valt onder de bescherming van artikel 7. Dit betekent dat de bekendmaking van gedachten en gevoelens met behulp van middelen, die in het maatschappelijk verkeer dezelfde functie vervullen als geschriften in eigenlijke zin, is begrepen in de in artikel 7 erkende vrijheid van drukpers. De gemeentelijke wetgever mag niet beperkend optreden jegens de inhoud van gedrukte stukken e.d., maar is krachtens artikel 149 Gemeentewet wel bevoegd het in het openbaar bekend maken (“verspreiden”) van gedrukte stukken e.d. aan beperkingen te onderwerpen in het belang van de openbare orde, zedelijkheid en gezondheid en van andere zaken betreffende de huishouding der gemeente.

Daklozenkrant

De verkoop van daklozenkranten is noch venten noch collecteren. Op grond van artikel 7 van de Grondwet kan het verkopen niet verbonden worden aan een vergunning. Wel kan de gemeente gebruik maken van artikel 2:7.

Als verkoop plaats vindt op het grondgebied van bijvoorbeeld een supermarkt, kan de eigenaar de verkoper verzoeken weg te gaan. Het verdient aanbeveling om te overleggen met de koepelorganisaties die de daklozen vertegenwoordigen. Immers, niet iedereen kan een straatkrant verkopen. De verkopers moeten in het bezit zijn van een identiteitsbewijs van de koepelorganisatie waarmee ze kunnen aantonen dat ze officiële straatkantverkopers zijn.

Artikel 2:7 lid 3 Ontheffing verbod gedrukte of geschreven stukken

Bij de ontheffingsaanvraag is geen reden om van het lex silencio positivo af te zien. Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht is daarom van toepassing verklaard.

Afdeling 4 Vertoningen, voorstellingen en dergelijke op een openbare plaats 

Artikel 2:8 Straatartiest en dergelijke

Lex silencio positivo

Het opleggen van een beperking tot bepaalde dagen en uren door de burgemeester met betrekking tot de werking van het verbod, zal vanuit de gemeente zelf gebeuren en niet op aanvraag. Een ontheffing van het verbod zal doorgaans op aanvraag gebeuren. Een ambtshalve ontheffing kan voorkomen, bijvoorbeeld bij bepaalde festiviteiten. Ook bij een ontheffing op aanvraag is geen reden om van het lex silencio af te zien. Paragraaf 4.1.3.3. Awb is op het gehele artikel van toepassing verklaard.

Afdeling 5 Bruikbaarheid en aanzien van een openbare plaats 

Artikel 2:9 Voorwerpen of stoffen aan, op, in of boven een openbare plaats

Lid 2 

In lid 2 is onder i “terrassen” weggehaald om terrassen onder het vergunningstelsel te plaatsen, zowel integraal onder de exploitatievergunning bij gevelterrassen als een aparte vergunning voor eiland- en bootterrassen. Regels rondom terrassen zijn aangevuld in hoofdstuk 2 openbare orde, afdeling 8.

Lex silencio positivo 

Op de vergunning zoals opgenomen in lid 1 is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht om dwingende redenen ten aanzien van de openbare orde, en de verkeersveiligheid niet van toepassing.

Artikel 2:12 Winkelwagentjes

Het ongewenst achterlaten van de winkelwagentjes is voor de gemeente al omvat in lid 2. Het gebruik of achterlaten van de winkelwagens buiten de directe omgeving van de winkel is een privaatrechtelijke (en mogelijk strafrecht wanneer is er sprake van diefstal van eigendom van de winkelier) aangelegenheid van het bedrijf dat de winkelwagentjes ter beschikking stelt en de klant, die daarvoor ‘spelregels’ met daarbij behorende maatregelen onder 1 b moet opstellen voor het gebruik.

Afdeling 6 Veiligheid van/op een openbare plaats 

Artikel 2:13 Verbod hinderen verkeer door beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het komt regelmatig voor dat burgers hun beplantingen zover laten doorgroeien, dat deze hinder veroorzaken voor de voetgangers of het uitzicht belemmeren voor het rijverkeer. Indien door bomen of planten het uitzicht zodanig wordt belemmerd dat de verkeersveiligheid in het gedrang komt, kan het college op basis van zijn bevoegdheid om bestuursdwang toe te passen ex artikel 125 Gemeentewet, een last opleggen om de bomen of beplanting te verwijderen of te snoeien.

Artikel 2:16 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp openbare plaats

Dit artikel moet in samenhang met (aanvulling op) artikel 2:9 worden gezien en gaat niet verder dan het stellen van een afstandsvereiste voor het aanbrengen van schrikdraad, puntdraad en dergelijke.

Artikel 2:18 Dragen gevaarlijke voorwerpen

Het wapenbezit in het algemeen en gebruik van steekwapens in het bijzonder is fors toegenomen. Het doel van het artikel is bescherming te bieden tegen mogelijke aantasting van de openbare orde en veiligheid door het bij zich hebben (dragen) van messen en andere voorwerpen die als steekwapen kunnen worden gebruikt te verbieden. Het artikel is een aanvulling op de Wet wapens en munitie (Wwm) en verbiedt het bij zich hebben van andere dan in de Wwm aangeduide messen of van voorwerpen die als steekwapen kunnen worden gebruikt, maar waarbij nog geen sprake is van een situatie waarin, gelet op hun aard of de omstandigheden waaronder deze voorwerpen worden aangetroffen, redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij zijn bestemd om letsel aan personen toe te brengen of te dreigen. Hierdoor kan aantasting van de openbare orde preventief worden voorkomen en wordt de veiligheid bevorderd.

De Wwm verbiedt het dragen (= bij zich hebben) van wapens, waaronder nader aangeduide messen of voorwerpen die als wapen kunnen dienen als wel sprake is van bovengenoemde situatie. Voor de toepassing van de Wwm bepaalt de context dus of een voorwerp een wapen is of niet. Uit het arrest van de Hoge Raad van 15 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1993, volgt dat het in het belang van de openbare orde en veiligheid mogelijk is om een bepaling in de APV op te nemen die ziet op een ‘messenverbod’. Deze bepaling mag niet zien op wapens of voorwerpen die zijn genoemd in artikel 2 van de Wet wapens en munitie (Wwm).

Eerste lid

Op grond van dit lid kan het college openbare plaatsen of daaraan grenzende voor publiek toegankelijke gebouwen of daarbij behorende erven aanwijzen waar het bij zich hebben van messen en andere voorwerpen die als steekwapen kunnen worden gebruikt verboden is.

Tweede lid

Dit lid waarborgt dat messen en voorwerpen die zijn ingepakt, bijvoorbeeld omdat deze in een winkel zijn aangeschaft en nog in de verpakking zitten, niet onder het verbod vallen. Het doel van het artikel is bescherming te bieden tegen mogelijke aantasting van de openbare orde en veiligheid, maar aanschaf van bijvoorbeeld een keukenmes moet mogelijk blijven. Het moet dan wel zodanig zijn verpakt dat het niet onmiddellijk kan worden aangewend.

Derde lid

Dit lid regelt de voorrang van de Wwm. Het verbod geldt niet voor het dragen van messen of voorwerpen die als steekwapen gebruikt kunnen worden, dat onder het bereik van artikel 2 van de Wwm valt.

Artikel 2:18 houdt een verbod in om gevaarlijke voorwerpen te dragen en staat onder afdeling 6 dat betrekking heeft op de veiligheid van openbare plaats in het algemeen.

Dit artikel betreft een aanwijzing als maatregel bij baldadigheid en is opgenomen in afdeling 11 maatregelen tegen overlast en baldadigheid. Artikel 2:18 en 2:63 lijken ogenschijnlijk op elkaar maar hebben betrekking op andere situaties en staan daarom ook onder een andere afdeling in 2 aparte artikelen.

Artikel 2:20 Verbod op slapen op of aan de weg

Het artikel dient voornamelijk de openbare orde. Het gebruik van de weg of een voertuig op of aan een weg als slaapplaats werkt potentiële overlast in de hand. Dergelijke overlast omvat voornamelijk activiteiten die doorgaans vóór of na een (langdurig) rustmoment kunnen plaatsvinden. Tevens draagt dit artikel bij aan de bestrijding van ongeregistreerd nachtverblijf.

Lex silencio positivo artikel 2:23a lid 2 Ontheffing verbod slapen op of aan de weg Op de ontheffing zoals opgenomen in lid 2 is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht, om dwingende redenen ten aanzien van de openbare orde, niet van toepassing.

Afdeling 7 Evenementen 

De artikelen behorend bij deze afdeling wijken enigszins af van de modelverordening.

Onderstaand worden de belangrijkste afwijkingen en wijzigingen per artikel toegelicht.

Artikel 2:21 Begripsbepalingen

Afdeling 7 Evenementen. Op openbare vermakelijkheden komen vaak veel bezoekers af. Deze evenementen kunnen in beperkte of juist grote mate van invloed zijn op de openbare orde. In verband met de toenemende openbare orde problematiek is het vergunningenstelsel ingedeeld op basis van een risicomodel A, B, C en 0 evenementen. A evenementen zijn evenementen met een laag risicoprofiel, B evenementen gemiddeld risicoprofiel, C evenementen hoog risicoprofiel en 0 evenementen laag risicoprofiel. Voor de A,B en C evenementen geldt een vergunningenstelsel om vooraf te kunnen reguleren op mogelijk gevaar voor de openbare orde, overlastsituaties, verkeersveiligheid, volksgezondheid, zedelijkheid e.d. Ook de organisator is bij een vergunningstelstel gebaat, omdat hij vooraf met de gemeente kan afstemmen en goede afspraken te maken. Zo krijgt hij op het evenement toegesneden voorwaarden. Voor de 0 evenementen (laag risicoprofiel) is een meldingsplicht van kracht.

Vechtsportevenementen

Er is voorzien in een bevoegdheid van de burgemeester om categorieën vechtsportwedstrijden of -gala’s aan te wijzen die als evenement worden aangemerkt. De populariteit van full-contact vechtsporten – ringcontactsporten zoals muay thai (Thaiboksen), kickboksen en MMA – is enorm toegenomen. Het zijn sporten die als zodanig deel uitmaken van de reguliere sportinfrastructuur. Enerzijds worden deze full-contact vechtsporten gezien als waardevolle sport met een maatschappelijke functie (zoals agressieregulering). Anderzijds is er kritiek op de organisatie van deze vechtsporten en op de beoefening zelf. Wedstrijden of demonstraties (‘demo's’) van fullcontact vechtsporters vinden plaats in openbaar toegankelijke accommodaties en worden gala's of evenementen genoemd. De praktijk wijst uit dat er bij dit soort vechtsportevenementen of gala’s een verhoogde kans bestaat op ongewenste situaties rond en tijdens het evenement. Het is daarbij niet relevant of een dergelijk evenement wordt georganiseerd in een gebouw dat voor sportwedstrijden is bestemd of niet.

Om de kwaliteit van vechtsportevenementen en -gala's te vergroten en te waarborgen heeft de Nederlandse Vechtsportautoriteit in het najaar van 2017 een richtlijn voor vechtsportevenementen gepubliceerd (Regulering vechtsportgala's: handreiking voor gemeentelijk beleid). De Vechtsportautoriteit is een toezichthoudend orgaan dat door middel van regelmatige controles de evenementen toetst aan de criteria die in de richtlijn staan. Aan gemeenten werd aangeraden een regeling in de APV op te nemen met een vergunnings- dan wel meldingsplicht, vooral vanwege de potentiële medische impact (bijvoorbeeld hersenschade als gevolg van stoten en trappen tegen het hoofd), de kwetsbare organisatie en begeleiding, geweldsincidenten en vermeende banden met criminele organisaties. Zo zijn er ook aanwijzingen voor verwevenheid tussen de full-contact vechtsportsector en de georganiseerde criminaliteit. De sector is door zijn versnipperde en broze organisatiestructuur extra kwetsbaar voor deze verwevenheid. Regulering via een vergunnings- of meldingsplicht is daarom gewenst. 

Lid 2, sub g

Vanwege verzoeken om filmopnames te maken is aan lid2, sub g toegevoegd. Hierdoor kan er een goede (integrale) check vooraf kan plaatsvinden indien nodig, voor het afgeven van een vergunning/ontheffing. De differentiatie van be- en afhandeling zit dan in de verhouding van impact en afhandeling. In de praktijk kan het dus ook met een lichte toets worden afgedaan en zwaarder daar als de aanvraag om meer vooronderzoek vraagt en/of voorwaarden gesteld worden in de vergunning.

Lid 6

Deze regels volgen uit de Europese regelgeving voor verpakkingen. Door deze op te nemen in de APV is duidelijk dat deze regels ook van toepassing zijn bij festivals binnen de gemeente en onderdeel van handhaving.

Artikel 2:22 Evenementenvergunning

Lid 3 en lid 4

In afwijking met de gestelde termijn van 8 weken, artikel 2:1 lid 1 van de APV naar 6 weken, is de afgelopen twee jaar is gebleken dat het zeer lastig is om binnen zes weken de vergunning te verlenen. De aanvragen blijken niet volledig, de kwaliteit van de documenten is slecht en onvolledig, er zijn veel vragen vanuit adviseurs, (voor)overleg met organisatie blijkt nodig, verzoek om aanvulling van de diensten en adviezen worden te laat aangeleverd. De vergunningen worden nu slechts enkele dagen voor het evenement verleend. Hierdoor kan de organisator zich niet meer houden aan de voorschriften. De aanpassing van de termijn van 6 naar 8 weken is besproken in de themabijeenkomsten evenementen die begin 2024 hebben plaatsgevonden

Lid 11 

De organisator van of aanvrager van een vergunning voor een vechtsportevenement is verantwoordelijk voor een goede gang van zaken tijdens het evenement en voor een ordelijk verloop ervan, zowel in het gebouw als in de directe omgeving daarvan. De voorwaarde over het levensgedrag wordt gesteld om te kunnen toetsen of de organisator of de aanvrager van de vergunning op grond van zijn levensgedrag kan worden geacht aan deze verantwoordelijkheid te voldoen. De voorwaarde ziet alleen op de organisator(en) of de aanvrager van de vergunning, dus degene voor wiens rekening en risico het evenement wordt georganiseerd. De burgemeester kan de vergunning weigeren als de levensgedrag toets negatief uitvalt. 

Lex silencio positivo

Ten aanzien van de melding 0 evenementen en de evenementvergunning (A, B of C evenementen) is een lex silencio positivo niet wenselijk, gezien de impact die dergelijke evenementen kunnen hebben, met name op de openbare orde. Ook vragen vele aspecten zoals brandveiligheid, geluid, aanvoer, afvoer en parkeren van bezoekers, om maatwerk dat alleen een inhoudelijke vergunningsbeschikking kan bieden. Er zijn derhalve verschillende dwingende redenen van algemeen belang, met name de openbare orde, openbare veiligheid en milieu om van een Lex silencio positivo af te zien. Paragraaf 4.1.3.3. Awb wordt niet van toepassing verklaard.

Artikel 2:23 0-evenementen

Artikel 2:23 heeft betrekking op het organiseren van kleine, zogenaamde 0-evenementen waarvoor geen vergunningplicht geldt.

Lid 2 sub b 

Het toegestane aantal bezoekers op een 0-evenement is 150 personen. Het aantal personen dat aanwezig is, moet lokaal worden vastgesteld.

Het Besluit Brandveilig Gebruik en Basishulpverlening Overige Plaatsen geeft regels over het brandveilig gebruik van voor mensen toegankelijke plaatsen. Het stelt, als een van die regels, dat een gebruiksmelding bij de gemeente moet worden ingediend indien een verblijfsruimte op die plaats is bestemd voor meer dan 150 personen tegelijk. De gemeente beoordeelt vervolgens de brandveiligheid van het evenement op basis van de gebruiksmelding. Door de grenswaarde van 150 te hanteren, is het indienen van een gebruiksmelding bij een 0-evenement niet nodig. Hiermee blijft het makkelijk en laagdrempelig, met zo min mogelijk administratieve lasten, om een 0-evenement te organiseren en is het tegelijk mogelijk om meer personen voor het evenement uit te nodigen. 

Lid 2 sub c 

Vergunningsvrije evenementen mogen hooguit één dag duren. In het verleden is het voorgekomen dat 0-evenementen meerdere dagen duurden. Gezien de impact van een langdurig evenement op de nabije omgeving is hiervoor de aanvraag van een evenementenvergunning wenselijk. 

Lid 2 sub e 

Een straatfeest vindt per definitie plaats op de weg, en in Maassluis zijn er weinig groengebieden die geschikt zijn voor het houden van een straatfeest. Daarom is ervoor gekozen om lid 2 sub e zodanig te wijzigen dat er meer ruimte komt voor het organiseren van 0 evenementen op straat, bijvoorbeeld op de stoep of op hooguit een paar parkeerplaatsen, maar dat tegelijk geborgd blijft dat het 0-evenement zo min mogelijk belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten. Hierdoor worden, onder specifieke voorwaarden, 0-evenementen op straat wel mogelijk. De specifieke voorwaarden worden verder uitgewerkt in nadere regels.

Lid 2 sub g 

Eerder heeft het college de totale oppervlakte van kleine objecten vastgesteld op maximaal 25 m².

Het is toegestaan om een 0-evenement met een springkussen (mits deze niet groter is dan 25 m²) te organiseren, zonder dat hiervoor een vergunning hoeft te worden aangevraagd. Hiermee wordt het makkelijker om kinderfeestjes te organiseren. Om de veiligheid te waarborgen, mag een springkussen alleen onder bepaalde voorwaarden worden opgebouwd, deze voorwaarden worden uitgewerkt in nadere regels met betrekking tot het organiseren van een 0-evenement.

Lid 7 

Door de meldingsplicht voor 0-evenementen niet van toepassing te verklaren op daartoe aangewezen categorieën vechtsportwedstrijden of -gala’s, geldt voor deze evenementen altijd een vergunningplicht op grond van artikel 2:22 eerste lid. Aanvragers moeten aan verschillende voorwaarden voldoen, op het gebied van VIP-tafels, alcoholschenking, leeftijdsgrenzen en toezicht van een erkende bond. Ook is het mogelijk om vergunningaanvragen te onderwerpen aan een Bibob-toets, waarbij screening plaatsvindt van de organisatie, financiering en zakenrelaties. 

Lex silencio positivo artikel 2:23 Melding 0-evenement 

Door een 0-evenement alleen te hoeven melden en dat uiterlijk vijf dagen van tevoren te doen, krijgen organisatoren meer vrijheid in het organiseren van een straatfeest. Zoals staat beschreven in artikel 2:23, is het evenement toegestaan zolang er geen tegenbericht is ontvangen. Oftewel, bij het uitblijven van een reactie van de gemeente kan het evenement doorgaan. Het is daarom niet de bedoeling om de melding van rechtswege te weigeren indien binnen vijf dagen niet wordt gereageerd op de aanvraag. Op de melding is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht dus van toepassing.

Artikel 2:24 Ordeverstoring

Deze bepaling geeft een verbod om de orde bij evenementen te verstoren, dat zich in zijn algemeenheid tot bezoekers van het evenement richt. Per situatie zal moeten worden beoordeeld of er sprake is van ordeverstoringen. Onder ordeverstoring wordt onder andere verstaan: het zichzelf onnodig aan anderen opdringen, uitdagend gedrag vertonen of ongewenst in het bezit hebben van voorwerpen of middelen die een directe aanleiding kunnen geven tot wanordelijkheden of wanordelijkheden veroorzaakt of anderszins als oorzaak kan worden aangemerkt om de orde te verstoren of te kunnen verstoren.

Afdeling 8 Toezicht op openbare inrichtingen

Artikel 2:26 Begripsbepalingen

Aan dit artikel is lid 3 t/m 11 toegevoegd vanwege het verankeren van het terrassenbeleid in artikel 2:28 en 2:29. 

Artikel 2:27 (Tijdelijke) Exploitatievergunning horecabedrijf

In dit artikel is de mogelijkheid opgenomen om een tijdelijke vergunningen voor ten hoogste één jaar (proefperiode) af te kunnen geven. Dit is een goed aanvullend instrument om in praktijkgevallen waarbij de weigeringsgronden genoemd in artikel 2:31 onvoldoende vaststaan, een tijdelijke vergunning af te kunnen geven.

Lex silencio positivo

Deze vergunning richt zich met name op de openbare orde. Een lex silencio positivo is dan ook niet wenselijk om deze dwingende reden van algemeen belang. Paragraaf 4.1.3.3. Awb wordt niet van toepassing verklaard.

Artikel 2:31 Weigerings- en intrekkingsgronden

Naast de algemene weigerings- en intrekkingsgronden vermeld in artikelen 1:5 en 1:7 zijn in artikel 2:33 de meer specifieke weigerings-, en intrekkingsgronden voor exploitatievergunningen opgenomen. In het eerste lid staan de imperatieve weigeringsgronden genoemd. Teneinde een betere afstemming te verwezenlijken tussen planologische en openbare orde eisen die in afdeling 8 aan horecabedrijven worden gesteld, zijn aan lid 1 onderdeel a "strijd met het (tijdelijk) Omgevinsgplan” toegevoegd.

Zo wordt voorkomen, dat de burgemeester gehouden is een exploitatievergunning te verlenen voor de exploitatie van een inrichting, die volgens het (tijdelijk) Omgevingsplan verboden is. Deze koppeling van planologie en openbare orde is in overeenstemming met de geldende jurisprudentie. Ditzelfde geldt voor het feit dat de exploitant nog niet beschikt over een akoestisch rapport (geluidsrapportage). In dat geval is het niet wenselijk dat de burgemeester vooruitlopende op de gestelde en benodigde aanpassingen van een inrichting alvast een vergunning verleent.

Artikel 2:35 Sluitingstijden 

Lid 2 

In overleg met de horecagelegenheden in Maassluis is besloten om de terrastijden voor een bij een horecabedrijf behorend terras vast te stellen tot 01:00 uur. Hiermee wordt tegemoetgekomen aan de horecaondernemers, die concurrerend kunnen blijven met omliggende gemeenten, en aan de bezoekers, die steeds vaker en langer buiten op het terras willen zitten.

Mochten de langere openingstijden leiden tot overlast, heeft de burgemeester de bevoegdheid om vanuit openbare orde en veiligheid hiertegen op te treden en kunnen ook aan de vergunningen voorschriften worden gebonden om het tegengaan van overlast te waarborgen. Om de overlast te beperken, geldt ook dat het schenken van alcoholhoudende dranken een half uur voor sluitingstijd niet meer mag.

Lid 4,5 en 6 

De inhoudelijke wijzigingen in lid 4, 5 en 6 hebben betrekking op het verder dereguleren van de vergunningverlening. Op het moment kan de exploitant of leidinggevende van een horecabedrijf structureel afwijkende openings- en sluitingstijden laten opnemen in de vergunning of later een wijziging indienen van de bestaande exploitatievergunning. Horecaondernemers kunnen ook maximaal 8 keer per jaar een ontheffing aanvragen voor het afwijken van deze sluitingstijden, de afdoeningstermijn hiervoor is 10 werkdagen. In de praktijk wordt deze ontheffing een “Verlaatje” genoemd, die de ondernemer de mogelijkheid biedt om zijn inrichting langer open te houden.

Door de korte aankondigingstermijn is het vooraf indienen van bezwaar door belanghebbenden lastiger dan voorheen, en kan het verhoogde aantal ontheffingen voor langere openingstijden risico’s met zich meebrengen voor de openbare orde en het leefklimaat. Hiermee rekening houdend, gelden er een aantal voorwaarden in het kader van de openbare orde en het leefklimaat die in lid 4, 5 en 6 worden genoemd: de ontheffing geldt slechts inpandig, de geluidsvoorschriften die gelden vanuit het Activiteitenbesluit Milieubeheer zijn onverminderd van toepassing, en de horecabedrijven zijn uitgezonderd van de ontheffingsverlening die niet over een exploitatievergunning beschikken, die over een kortlopende exploitatievergunning beschikken en die van een para commercieel rechtspersoon zijn. Ook dient het doen van de melding op de juiste wijze te geschieden, hiervoor zullen nadere regels worden opgesteld.

Daarnaast bieden huidige bepalingen in de APV naar verwachting voldoende middelen om op te treden in het geval van openbare ordeverstoringen. Indien een horecabedrijf als gevolg van de afwijkende sluitingstijden ongewenste cumulatie van hinder met zich meebrengt, kan de burgemeester maatregelen nemen op grond van artikel 2:33 lid 7 en artikel 2:34 lid 1. Uit deze bepalingen volgt dat de burgemeester het horecabedrijf, eerder dan de ontheffing toestaat en dus tijdens de festiviteit, kan sluiten als er overlast wordt geconstateerd, dat hij de ontheffing voor afwijkende sluitingstijden kan weigeren en dat hij ook de nog in het kalenderjaar resterende ontheffingen voor de betrokken onderneming(en) kan intrekken. Welke maatregel de burgemeester neemt, wordt nader uitgewerkt in een handhavingsarrangement. Wanneer de burgemeester een aanvraag tot een ontheffing sluitingstijden (Verlaatje) weigert, is het verboden buiten de reguliere openingstijden in het horecabedrijf een festiviteit te organiseren, toe te laten, feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen.

De ontheffing sluitingstijden oftewel het verlaatje dient niet te worden verward met de incidentele festiviteit als bedoeld in artikel 4:1, dat in de praktijk ook bekend staat als het zogenoemde “Geluidje”. Het geluidje wordt aangevraagd wanneer de exploitant of leidinggevende van een horecabedrijf muziek ten gehore wil brengen en/of verlichting langer wil aanhouden waarbij de geluids- en verlichtingsnormen als bedoeld in het Activiteitenbesluit Milieubeheer en artikel 4:5 van de APV niet van toepassing zijn. Het geluidje wordt kortom aangevraagd wanneer de exploitant/leidinggevende meer geluid ten gehore wil brengen dan normaliter toegestaan, en het Verlaatje wordt aangevraagd wanneer de exploitant/leidinggevende langere openingstijden wil dan normaliter toegestaan. De twee trajecten staan los van elkaar en de ontheffingen worden separaat aangevraagd. Natuurlijk kan de exploitant/leidinggevende een Verlaatje en een geluidje voor dezelfde festiviteit aanvragen, maar dat hoeft niet.

Naast de ontheffing sluitingstijden en de ontheffing geluids- en/of verlichtingsvoorschriften, oftewel de verlaatjes en de geluidjes, worden er jaarlijks door het college ook collectieve festiviteiten aangewezen (zie hiervoor artikel 4:2). Gedurende de collectieve festiviteiten gelden de geluids- en verlichtingsnormen als bedoeld in het Activiteitenbesluit Milieubeheer en artikel 4:5 van de APV niet. Op collectieve festiviteiten hoeft kortom geen geluidje te worden aangevraagd en is een hoger geluidsvolume toegestaan; wel dient er een Verlaatje te worden aangevraagd, als de exploitant of leidinggevende langer open wil blijven.

Lex silencio positivo artikel 2:29 lid 4 Ontheffing sluitingstijden 

Door de aankondigingstermijn te verkorten naar drie dagen, krijgen horecaondernemers de kans om kort van tevoren een ontheffing aan te vragen. Het zou averechts werken en niet wenselijk zijn om de ontheffing van rechtswege te weigeren indien binnen 3 dagen niet wordt gereageerd op de aanvraag. Op de ontheffing zoals opgenomen in lid 4 is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht daarom wel van toepassing.

Artikel 2:39 Glazen drinkgerei

Wanneer zich op een weg relletjes of andere ongeregeldheden voordoen of zich hebben voorgedaan, kan deze weg door de burgemeester worden aangewezen. Door deze aanwijzing treedt voor exploitanten en leidinggevenden van de horecabedrijven die aan de aangewezen weg zijn gelegen, het verbod in werking om drank in een glas te verstrekken. Zo kan worden voorkomen dat er (nog meer) glas op straat komt, waardoor de veiligheid van personen beter kan worden gewaarborgd. In het aanwijzingsbesluit bepaalt de burgemeester de duur van de periode waarin het verbod van kracht is. De burgemeester zal van zijn aanwijzingsbevoegdheid gebruik maken om verstoring van de openbare orde te voorkomen of te beëindigen.

Lex silencio positivo artikel 2:31a lid 3 Ontheffing verbod drank in glas 

Op de ontheffing zoals opgenomen in lid 3 is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht, om dwingende redenen ten aanzien van de openbare orde, niet van toepassing.

Artikel 2:41 Voorkomen hinder in de openbare ruimte door ordeverstoring in en om horeca

Het tweede lid geeft een verbod om de orde te verstoren, dat zich tot bezoekers van de horeca richt. Per situatie zal moeten worden beoordeeld of er sprake is van ordeverstoringen. Onder ordeverstoring wordt onder andere verstaan: het zichzelf onnodig aan anderen opdringen, uitdagend gedrag vertonen of ongewenst in het bezit hebben van voorwerpen of middelen die een directe aanleiding kunnen geven tot wanordelijkheden of wanordelijkheden veroorzaakt of anderszins als oorzaak kan worden aangemerkt om de orde te verstoren of te kunnen verstoren. Aan het derde lid is de boa toegevoegd.

Artikel 2:44 Beëindiging van de exploitatie

Het is van groot belang om een actueel overzicht te hebben van de in de gemeente actieve exploitanten. Om die reden moet op grond van dit artikel worden gemeld dat de exploitatie wordt beëindigd of overgedragen.

Ook wanneer slechts een van de exploitanten stopt, dient dit op grond van het tweede lid te worden gemeld. De exploitatievergunning vervalt dan echter niet. Om een actueel overzicht te behouden, is in het eerste lid, onder b opgenomen dat de exploitatievergunning van rechtswege vervalt, indien de inrichting langer dan zes maanden niet wordt geëxploiteerd. Tenslotte is in het eerste lid onder c opgenomen dat de exploitatievergunning ook vervalt bij beëindiging van de onderneming. Hiermee wordt zowel de feitelijke beëindiging (uitschrijving Kamer van Koophandel) bedoelt alsmede het veranderen van bedrijfsvorm van de onderneming vermeld op de exploitatievergunning.

Afdeling 9 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf 

Artikel 2:47 Nachtregister

De plicht tot het bijhouden van een nachtregister door de houder van de inrichting is neergelegd in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht. Tezamen hebben artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht en de bepalingen van afdeling 9 (toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf) primair als doel om, met de geregistreerde gegevens, de opsporing of aanhouding van door de politie of justitie gezochte personen te vergemakkelijken.

Afdeling 10. Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat 

Ondermijning vormt een steeds groter probleem voor onze samenleving, wat haar weerslag vindt in de toenemende aandacht voor het thema in de landelijke en lokale politiek. Bij ondermijning zijn de boven- en onderwereld met elkaar verweven en wordt er gebruik gemaakt van legale structuren voor ondermijnende activiteiten. Het is een vorm van criminaliteit, die het best wordt bestreden door een samenwerking van ketenpartners, waaronder de politie, het OM en de Belastingdienst, en waarin ook steeds meer een rol voor de gemeente is weggelegd om via bestuursrechtelijke wijze het probleem aan te pakken.

In afdeling 10 is de burgemeester de bevoegdheid gegeven om via een aanwijzingsbesluit een vergunningplicht te introduceren voor panden, straten, gebieden of branches om een onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemingsklimaat tegen te gaan. Het opleggen van een vergunningplicht is een gangbaar instrument om controle te hebben op ondernemers en om te kunnen handhaven bij overtredingen. Zo geldt onder andere voor het exploiteren van een horecabedrijf een vergunningplicht, waarbij wordt getoetst of het horecabedrijf aan een aantal voorwaarden voldoet. Het is daarom ook een passend instrument om ondermijnende criminaliteit beter te bestrijden. Door de vergunningplicht voor ondernemers uit te breiden naar andere branches, kan door de toetsing aan voorwaarden en regels worden voorkomen dat malafide ondernemers zich vestigen in die sectoren die extra gevoelig zijn voor ondermijnende activiteiten en waar het toezicht van de overheid beperkt is. Bovendien gaat er een preventieve werking uit van de mogelijkheid om een vergunningplicht op te leggen. Ook dat draagt bij aan het aantrekken van bonafide ondernemers en het weren van malafide ondernemers.

Artikel 2:50 kan worden ingezet uit voorzorg, vanwege de preventieve werking van het artikel, en om snel te kunnen optreden indien dat nodig blijkt. Het betreft hier dus geen vergunning in het belang van economische ordening, maar primair in het belang van openbare orde en veiligheid. Om die reden is de bevoegdheid belegd bij de burgemeester. De gemeenteraad is bevoegd om bij verordening openbare belangen zoals een veilig, leefbaar en bonafide ondernemersklimaat te reguleren met een vergunningplicht.

De vergunningplicht geldt alleen voor gebouwen, gebieden en/of bedrijfsmatige activiteiten die de burgemeester in een aanwijzingsbesluit heeft aangewezen. Zonder zo’n aanwijzingsbesluit verandert er niets. De mogelijkheid tot het opleggen van een vergunningplicht en tot het aanwijzen van gebouwen, gebieden en/of bedrijfsmatige activiteiten staat in de APV opgenomen uit voorzorg, vanwege de preventieve werking van het artikel, en om snel te kunnen optreden indien dat nodig blijkt.

De artikelen zullen verder afzonderlijk worden toegelicht.

Artikel 2:49 Begripsbepalingen

De vergunning wordt aangevraagd door de exploitant. De definitie van de exploitant in deze afdeling is een natuurlijke persoon of de (vertegenwoordiging van) bestuurder van een rechtspersoon, onder wiens verantwoordelijkheid de bedrijfsmatige activiteiten wordt uitgeoefend. Het bestuur van een rechtspersoon kan zelf ook een rechtspersoon zijn, maar gelet op de (persoonlijke) eisen die worden gesteld aan de exploitant dient er uiteindelijk altijd één natuurlijke persoon te zijn die kan worden beschouwd als exploitant in de zin van de APV – al dan niet als vertegenwoordiger van die rechtspersoon. De leiding in het bedrijf kan, in plaats van bij de exploitant zelf, bij een beheerder rusten, die de feitelijke leiding heeft over de bedrijfsmatige activiteiten van het bedrijf. Er wordt daarom ook in het kader van de vergunningverlening gewerkt met een beheerderslijst. Voor het begrip bedrijf wordt aangesloten bij het algemeen spraakgebruik. Het betreft hier voor het publiek toegankelijke gebouwen waarin een bedrijfsmatige activiteit wordt uitgevoerd, zoals winkels of dienstverlenende bedrijven.

Artikel 2:50 Vergunning exploitatie bedrijf

Eerste lid

De systematiek van de nieuwe vergunning gaat uit van een pand-, branche- of gebiedsgerichte aanpak. Hiermee kan maatwerk in de stad worden geleverd. Daarnaast kan het vergunningstelsel niet alleen worden ingezet nadat concrete (strafbare) feiten zich hebben voorgedaan maar ook voordat dergelijke feiten hebben plaatsgevonden, om te voorkomen dat dergelijke feiten zullen plaatsvinden.

In beide gevallen, of het nu gaat om strafbare feiten bestrijden of deze preventief voorkomen, moet de noodzaak van een aanwijzing, alsmede de duur van de aanwijzing, zorgvuldig worden gemotiveerd, waarbij de uitgangspunten van proportionaliteit en subsidiariteit gelden. Voor zover de Dienstenrichtlijn van toepassing is op het vergunningstelsel en de voorwaarden, geldt dat, met name gelet op de openbare orde en veiligheid, er een dwingende reden van algemeen belang is en dat de gestelde eisen ook evenredig, geschikt en noodzakelijk zijn, zodat de vergunningplicht gerechtvaardigd is. Dit betekent concreet dat de burgemeester een pand, een bedrijfsmatige activiteit of een gebied uitsluitend aanwijst als door de wijze van exploitatie van het pand dan wel door de bedrijfsmatige activiteiten of in het gebied naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of openbare orde en veiligheid onder druk staat dan wel nadelig kan worden beïnvloed.

Zoals genoemd, kan de burgemeester een vergunningplicht opleggen aan een enkel pand, aan een bedrijfsmatige activiteit en/of aan een gebied. De vergunningplicht kan op pandniveau worden ingezet nadat concrete incidenten (strafbare feiten) hebben plaatsgevonden in het betreffende pand of wanneer als gevolg van de wijze van exploitatie de leefbaarheid of openbare orde in en/of rondom het pand onder druk staat of kan staan. Ook wanneer strafbare feiten in een pand worden geconstateerd en de pandeigenaar niet bereid is om mee te werken aan de bestrijding hiervan biedt een pandsgewijze vergunningplicht een instrument om op te treden. De vergunningplicht is dan direct na het door de burgemeester vastgestelde aanwijzingsbesluit van toepassing op de nieuwe of zittende ondernemer. Door de vergunningplicht aan specifieke gevallen op te leggen, worden andere ondernemers, voor zover dat niet nodig is, niet in de aanwijzing betrokken en wordt het vergunningstelsel proportioneel en gerechtvaardigd ingezet.

Indien sprake is van een (ernstige) structurele problematiek in een bepaalde branche kan ook een vergunningplicht voor een hele branche worden ingevoerd. De aanwijzing van een bepaalde branche kan op een bepaalde wijk of straat betrekking hebben, maar het kan ook op de gehele gemeente van toepassing zijn. Bij de aanwijzing van een branche moet ook worden gemotiveerd waarom de bedrijfsmatige activiteiten met het oog op de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid gereguleerd moeten worden.

Tot slot kunnen (op voorhand) straten of gebieden aangewezen worden (preventieve aanwijzing). Bij een dergelijke aanwijzing geldt voor gevestigde en nieuwe ondernemers in die gebieden of straten een vergunningplicht. Dit is gerechtvaardigd wanneer de aanwijzing alleen plaatsvindt bij straten of gebieden waar de leefbaarheidsproblemen groot zijn en de openbare orde en veiligheid onder druk staat. Het belang van de verbetering van de situatie in de gehele straat of het gebied kan ook zo’n aanwijzing rechtvaardigen. Het kan ook van belang zijn om te voorkomen dat het probleem zich onmiddellijk naar een naastgelegen pand verplaatst. Een dergelijke aanwijzing zal doorgaans deel uitmaken van een bredere aanpak.

Tweede lid 

In het tweede lid is het verbod opgenomen om in een aangewezen gebouw, straat of gebied zonder vergunning van de burgemeester bepaalde bedrijfsmatige activiteiten te verrichten. In het aanwijzingsbesluit worden de bedrijfsmatige activiteiten genoemd waar de aanwijzing betrekking op heeft. Dat kunnen ook alle bedrijfsmatige activiteiten zijn, zoals detailhandel. De burgemeester kan ook gemeentebreed een branche aanwijzen. Dan geldt een vergunningplicht voor die activiteiten die behoren tot de branche.

Derde en vierde lid 

In het derde en vierde lid wordt de wijze van indiening van de aanvraag van een vergunning geregeld, alsmede welke gegevens en bescheiden moeten worden overgelegd. De vereiste gegevens worden nodig geacht om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen. Zo moet er in ieder geval sprake zijn van een geldige inschrijving bij de Kamer van Koophandel. Indien dat op enig moment niet meer het geval is, kan dit een reden zijn om de vergunning in te trekken (artikel 2:40a tweede lid, sub g en h).

Als het bevoegd bestuursorgaan dat noodzakelijk acht voor de beoordeling van een aanvraag, kan hij om aanvullende gegevens verzoeken (vierde lid). Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een actuele Verklaring betalingsgedrag nakoming fiscale verplichtingen. Uiteraard moeten die gegevens wel in verband staan met de weigeringsgronden van de aangevraagde vergunning. Ook moeten er gegronde redenen zijn voor het verzoek om aanvullende gegevens.

Vijfde lid 

Op basis van het vijfde lid is de vergunninghouder verplicht om wijzigingen te melden. Als er met inachtneming van de geldende regels geen bezwaar bestaat tegen een voortgezet bedrijf, wordt een gewijzigde vergunning verleend. Als blijkt dat de wijzigingen niet zijn gemeld, kan dat leiden tot intrekking van de vergunning. Het moet ook worden gemeld wanneer de exploitatie wordt beëindigd of overgedragen, ook wanneer slechts een van de exploitanten stopt, en wanneer er een wijziging in het beheer is. Om schijnbeheer te voorkomen en te bestrijden, is het van belang dat de beheerders bij de gemeente bekend zijn. Een wijziging in het beheer kan pas plaatsvinden indien de burgemeester de gevraagde wijziging in het beheer heeft bijgeschreven en de exploitant hiervan bericht heeft ontvangen.

Lex silencio positivo 

Ten aanzien van het vergunningstelsel voor aan te wijzen gebouwen/gebieden/activiteiten is een lex silencio positivo niet wenselijk, aangezien deze vergunning zich richt op de leefbaarheid en openbare orde. Het vergunningstelsel is gecreëerd om ondermijning tegen te gaan. Alleen die gebouwen/gebieden/activiteiten worden namelijk aangewezen die om gegronde redenen de leefbaarheid of openbare orde en veiligheid onder druk zetten of nadelig kunnen beïnvloeden.

Het is onwenselijk als een vergunning van rechtswege wordt verleend voordat er een inhoudelijke toets van de aanvraag heeft plaatsgevonden en is voltooid. Een lex silencio positivo is hier dan ook niet wenselijk om dwingende redenen van algemeen belang. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht wordt niet van toepassing verklaard.

Artikel 2:51 Weigerings- en intrekkingsgronden 

De algemene intrekkings- en weigeringsgronden staan vermeld in de artikelen 1:5 en 1:7. In artikel 2:51 staan de specifieke weigerings- en intrekkingsgronden vermeld. Voor de systematiek en uitleg van de specifieke gronden is aangesloten bij hoofdstuk 2, afdeling 8 (exploitatievergunning) en hoofdstuk 3. Aan een vergunning kunnen extra voorschriften en beperkingen worden verbonden (artikel 1:3). Lid 1 sub d en lid 2 sub h zijn genoemd in de specifieke weigerings- en intrekkingsgronden om constructies van schijnbeheer tegen te gaan, indien de praktijk niet in overeenstemming is met de situatie zoals deze op de vergunning is vermeld.

Tevens kan een vergunning als bedoeld in artikel 2:50 tweede lid worden geweigerd dan wel ingetrokken in het geval en onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen (Wet Bibob). De zogenaamde Bibob-procedure kan kortom worden toegepast bij de aanvraag van en vergunning als bedoeld in artikel 2:50 tweede lid. Dat de burgemeester hiertoe bevoegd is, wordt niet expliciet in artikel 2:50 vermeld, omdat aan de burgemeester deze bevoegdheid al is toegekend in de Wet Bibob

Indien de exploitant zijn verplichtingen uit deze afdeling of de vergunningvoorschriften niet nakomt, kan dat ten slotte niet alleen reden zijn om de vergunning te weigeren dan wel in te trekken. Daarnaast kan de burgemeester eventueel overgaan tot de sluiting van het bedrijf (zie artikel 2:52).

Artikel 2:54 Overgangsbepaling aanwijzingsbesluit 

De burgemeester kan met een aanwijzingsbesluit nieuwe en reeds gevestigde ondernemers onderwerpen aan een systeem van verplichte vergunningen. Daarom is er een overgangsregeling onder artikel 2:53 opgenomen.

De vergunningplicht op grond van het aanwijzingsbesluit en het verbod om zonder vergunning bedrijfsmatige activiteiten te verrichten gelden voor nieuwe exploitanten onmiddellijk na inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit. Onder nieuwe exploitanten worden ook verstaan: exploitanten die een andere bedrijfsmatige activiteit dan voorheen willen uitoefenen, en/of dat op een andere locatie dan voorheen willen doen. Exploitanten kunnen dus niet de inwerkingtreding van het verbod rekken door op een locatie waar zij al actief zijn, over te stappen op een andere bedrijfsmatige activiteit die ook onder de aanwijzing valt. Zij kunnen de inwerkingtreding van het verbod ook niet rekken door naar een locatie verderop in de aangewezen straat uit te wijken. Zij worden dan aangemerkt als nieuwe exploitanten en dienen over een vergunning te beschikken.

Voor zittende exploitanten geldt dat zij drie maanden de tijd krijgen om een vergunning aan te vragen en te verkrijgen. Lukt dat niet tijdig, dan handelen zij in strijd met het verbod. Wordt de aanvraag om een vergunning binnen de periode van drie maanden geweigerd of wordt een eventueel reeds verleende vergunning ingetrokken, dan handelen zij vanaf dat moment in strijd met het verbod. De burgemeester kan dan met onmiddellijke ingang tot handhaving van het verbod overgaan.

Artikel 2:55 Verbod betreden gesloten woning of lokaal

Lex silencio positivo artikel 2:55 lid 4 Ontheffing betreden gesloten woning of lokaal.

Op de ontheffing zoals opgenomen in lid 4 is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing. Bij een pand dat om gegronde redenen met betrekking tot de leefbaarheid en/of openbare orde is gesloten, is het onwenselijk dat personen het pand zonder toestemming betreden. Er zijn derhalve dwingende redenen van algemeen belang om van een Lex silencio positivo af te zien. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht wordt niet van toepassing verklaard.

Afdeling 11 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid 

Artikel 2:56 Verbod tot plakken en kladden openbare plaatsen

Eerste lid

In het eerste lid is sprake van een absoluut verbod. In de term “bekladden” ligt reeds besloten dat het daarbij niet gaat om meningsuitingen als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet, artikel 10 EVRM en artikel 19 IVBPR.

Tweede lid

Het aanbrengen van aanplakbiljetten op een onroerende zaak kan worden aangemerkt als een middel tot bekendmaking van gedachten en gevoelens dat naast andere middelen zelfstandige betekenis heeft en met het oog op die bekendmaking in een bepaalde behoefte kan voorzien.

Op de in artikel 7 van de Grondwet gewaarborgde Vrijheid van meningsuiting zou inbreuk worden gemaakt als die bekendmaking in het algemeen zou worden verboden of van een voorafgaand overheidsverlof afhankelijk zou worden gesteld. Artikel 2:55 maakt op dit grondrecht geen inbreuk, aangezien het hierin neergelegde verbod krachtens het tweede lid uitsluitend een beperking van het gebruik van dit middel van bekendmaking meebrengt, voor door dat gebruik een anders recht wordt geschonden. De eis dat “plakken” slechts is toegestaan indien dit geschiedt met toestemming van de rechthebbende, komt in het geval dat de gemeente die rechthebbende is, niet neer op het afhankelijk stellen van dat aanplakken van een voorafgaand verlof van de overheid als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet. De gemeente die als eigenares van een onroerende zaak toestemming verleent of weigert, handelt namelijk in haar privaatrechtelijke hoedanigheid.

Artikel 2:56 verdraagt zich ook met artikel 10 EVRM en artikel 19 IVBPR, aangezien de beperking in de uitoefening van het recht op vrije meningsuiting dat uit de toepassing van artikel 2:56 kan voortvloeien, kan worden aangemerkt als nodig in een democratische samenleving ter bescherming van de openbare orde.

Een voorwaarde is echter wel dat de gemeente moet zorgen voor voldoende plakplaatsen. Volgens het vierde lid kan het college aanplakborden aanwijzen en daarvoor nadere regels stellen. Doet de gemeente dit niet, dan is er volgens jurisprudentie wel sprake van strijd met artikel 7, van de Grondwet en artikel 10 EVRM. Men volgt in het algemeen de norm van 1 plakbord of –zuil op de 10.000 inwoners.

Artikel 2:62 Niet toegestaan drankgebruik

In het eerste lid van dit artikel is een algemeen verbod opgenomen om alcoholhoudende drank te nuttigen als dit gepaard gaat met gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon en leefklimaat aantasten of anderszins overlast veroorzaken. Dit verbod geldt dus voor het hele gemeentelijk grondgebied.

In het tweede lid is een verbod opgenomen om alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben in de onder a, b en c op voorhand aangewezen gebieden. Daarnaast kan het college, indien dit nodig blijkt, nog andere gebieden aanwijzen waar dit verbod van toepassing is (onder d).

In verband met de verstoring van de openbare orde bestaat er dus behoefte aan een rechtsgrond zoals genoemd in het tweede lid, waardoor optreden in wat men zou kunnen noemen de ‘voorfase’ – dus het bier drinken op bepaalde plaatsen – mogelijk wordt. Het gaat daarbij om het verbieden van het bij zich hebben van geopende flesjes alcoholhoudende drank. Het gaat de autonome verordenende bevoegdheid van de gemeenteraad te boven om te bepalen dat het verboden is ongeopende flesjes alcoholhoudende drank bij zich te dragen.

Lid 3 ziet op verboden drankgebruik op schoolpleinen en dergelijke. Binnen de gemeente komt het voor dat overlast veroorzaakt wordt door personen als gevolg van alcoholgebruik. Op grond van artikel 2:61 kan de politie optreden tegen personen die op schoolpleinen, speelterreinen e.d. alcohol drinken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich hebben. De politie kan echter alleen handhavend optreden wanneer ze ziet dat er daadwerkelijk wordt gedronken of dat er daadwerkelijk sprake is van aangebroken verpakkingen e.d. van alcoholhoudende drank. De politie heeft aangegeven dat handhavend optreden bemoeilijkt wordt doordat zij weliswaar alcohol bij personen aantreft, maar nog in gesloten verpakking (trays met blikjes bier, kratten bier). Optreden hiertegen is niet mogelijk op grond van artikel 2:48 lid 1 en 2. Lid 3 biedt de politie een extra handvat om in de genoemde situatie op te treden tegen jongeren op schoolpleinen, kinderspeelplaatsen e.d. Lid 4 aangepast door het hele eerste lid uit te zonderen voor terrassen omdat anders ook ongewenst gedrag wordt uitgezonderd op terrassen. Alleen het verbod om alcohol te nuttigen op openbare plaatsen is overgenomen uit het eerste lid.

Lid 5 ook mogelijkheid tot ontheffing van gebruik en bij zich hebben van alcoholhoudende dranken eerste lid verwijderd want is gekoppeld aan ongewenst gedrag. Daarnaast opgenomen voor het derde lid vanuit wens van de burgemeester om incidenteel alcoholgebruik voor specifieke 0-evenement toe te kunnen laten middels een ontheffing. Dit is een afwijking op artikel 2:21 lid 3 onder a dat er geen vergunning nodig is voor 0-evementen. Deze afwijking is ook opgenomen in artikel 2:21 lid 7. Lid 6 is verwijderd omdat het artikel veiligheid op het ijs eerder is komen te vervallen

Artikel 2:63 Verbod dragen van messen en andere voorwerpen als steekwapen op aangewezen plaats

Dit artikel betreft een aanwijzing als maatregel bij baldadigheid en is opgenomen in afdeling 11 maatregelen tegen overlast en baldadigheid. Artikel 2:18 verbod dragen gevaarlijke voorwerpen staat onder afdeling 6 dat betrekking heeft op de veiligheid van op openbare plaats in het algemeen. Artikel 2:18 en 2:63 lijken ogenschijnlijk op elkaar maar hebben betrekking op andere situaties en staan daarom ook onder een andere afdeling in 2 aparte artikelen.

Artikel 2:68 Verbod om anderen te bespieden en heimelijk fotograferen/filmen van personen

Dit artikel beschermt op verschillende manieren de privésfeer van burgers. Met dit artikel wordt beoogd ongemerkte en door iedereen als ongewenst ervaren verstoring van de privacy en persoonlijke levenssfeer te verbieden. Het eerste en tweede lid kan als aanvulling worden gezien op artikel 285b Wetboek van strafrecht (stalking), dat het inbreuk maken op de levenssfeer van een ander (om die ander te dwingen iets te doen, te dulden of vrees aan te jagen) strafbaar stelt. Anders dan bij het delict uit artikel 285b WvS is hier geen oogmerk vereist om iemand ergens toe brengen of van af te houden, dan wel vrees aan te jagen. Met dit lid kan bijvoorbeeld worden opgetreden tegen het ongewenst via een kijkgaatje begluren van personen in kleedhokjes en schutting. Het derde lid is aanvullend op de artikelen 139f, 239, 246 en 441b Wetboek van Strafrecht en ziet op het heimelijk fotograferen en filmen van (delen van) personen waarbij de gefotografeerde of gefilmde personen er mogelijk geen weet van hebben dat zij worden gefilmd of gefotografeerd en waarbij het heimelijk fotograferen of filmen een aantasting van de eerbaarheid oplevert of een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer maakt. Onder 'heimelijk' filmen of fotograferen wordt verstaan dat dit zonder instemming van de betrokkene heeft plaatsgevonden. De Hoge Raad heeft bepaald dat het heimelijk filmen of fotograferen niet als 'ontuchtige handeling' in de zin van artikel 246 Wetboek van Strafrecht kan worden gekwalificeerd (LJN:BW500, HR 10/04529, HR 10/05527). Dit leidde tot vrijspraak van een persoon die tijdens een evenement met een daarvoor geprepareerde tas met daarin een camera onder de rokken van dames foto's maakte. Het voyeuristische gedrag brengt volgens de HR wel een grove schending van de privacy met zich mee door binnen te dringen in de persoonlijke levenssfeer met visuele middelen, maar is dus in principe geen ontuchtige handeling. Dit kan onwenselijke situaties opleveren, waartegen met dit APV artikel alsnog kan worden opgetreden. Toepassing zal plaatsvinden in excessieve situaties of bij klachten van burgers over voyeurs. Een bepaling over heimelijk afluisteren is in verband met artikelen 139a en verder, 374bis en 441a van het Wetboek van Strafrecht niet nodig.

Artikel 2:72 Maatregelen bij gevaarlijke honden

Dit artikel schept voor het college de mogelijkheid om na een (bijt)incident met een hond dat naar zijn oordeel niet voldoende ernstig is om strafrechtelijk op te treden (wat er doorgaans op neer komt dat de hond in beslag wordt genomen en een gedragstest ondergaat om te bekijken of de hond geresocialiseerd kan worden of helaas moet inslapen), de eigenaar te verplichten de hond te muilkorven en/of kort aan te lijnen. Sinds de intrekking van de Regeling agressieve dieren is er in landelijke wetgeving geen definitie van muilkorf meer gegeven, vandaar dat er hier een definitie is opgenomen. Op grond van het zesde lid dient de eigenaar of houder van een hond te voorkomen dat zijn hond door aanhoudend geblaf of gejank hinderlijk is voor de omgeving of de nachtrust van omwonenden verstoort.

Artikel 2:73 Maatregelen bij gevaarlijke honden op eigen terrein

Het aanlijn- en/of muilkorfgebod dat de burgemeester kan opleggen voor het laten verblijven of laten lopen van een gevaarlijke hond op een openbare plaats of op het terrein van een ander (artikel 2:72), is niet in alle gevallen voldoende om bijtincidenten te voorkomen. Deze maatregel voorkomt niet dat mensen geconfronteerd worden met bijtincidenten op privéterrein. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan postbezorgers en koeriers, maar ook aan bijtincidenten die plaatsvinden binnen een huishouden. Om hieraan tegemoet te komen is artikel 2:73 opgenomen. Artikel 2:73 bepaalt dat het de eigenaar of houder van een gevaarlijke hond verboden is die hond zonder muilkorf op zijn terrein los te laten lopen. Het verbod geldt niet als er voorzieningen zijn getroffen waardoor gevaar voor derden in de openbare en vrij toegankelijke privéruimte niet aanwezig is. De voorzieningen zijn de volgende:

een duidelijk leesbaar waarschuwingsbord dat vanaf de weg zichtbaar is;

  • -

    een buiten het terrein geplaatste brievenbus of aanbelmogelijkheid; en

  • -

    een deugdelijke afrastering die voorkomt dat de hond zelfstandig buiten het terrein kan komen.

Deze bepaling is gericht op de veiligheid in de openbare ruimte en voorkomt dat gevaarlijke honden op de openbare weg komen doordat ze van het terrein ontsnappen. Het verplicht plaatsen van een waarschuwingsbord zorgt ervoor dat mensen die een terrein willen betreden gewaarschuwd worden.

Artikel 2:74 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren

Het kan voor de omgeving hinderlijk zijn als iemand dieren houdt. In het APV-model van de VNG is gekozen voor de constructie dat het college bevoegd wordt verklaard om de plaatsen aan te wijzen waar naar zijn oordeel het houden van bepaalde dieren overlast of schade voor de volksgezondheid veroorzaakt. In de Maassluise bepaling is het kort en krachtig gehouden. Iemand die de zorg over een dier heeft moet voorkomen dat een ander daar hinder van heeft. Dat kan dus gaan over blaffende honden maar ook over situaties waar letsel bij personen of dieren is veroorzaakt. Situaties die direct tot maatregelen dienen te leiden. Bij hinder moet niet aan een eenmalige gebeurtenis worden gedacht maar in die gevallen waar sprake is van extreme overlast.

Afdeling 12 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen 

Artikel 2:77 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

De in dit artikel opgenomen verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister vinden hun basis in artikel 2 van de AMvB op grond van artikel 437 Wetboek van Strafrecht. Artikel 437, eerste lid, onder a, WvSr verplicht de handelaar tot het aantekening houden van het verwerven dan wel voor handen hebben van alle gebruikte en ongeregelde goederen. In de Memorie van Toelichting wordt gezegd dat de administratieplicht alleen zinvol is als het om dit soort goederen gaat, omdat dan de kans bestaat dat zij van misdrijf afkomstig zijn.

In artikel 2 van eerdergenoemde AMvB worden regels gegeven betreffende de wijze van aantekening houden. Zo is bepaald dat de registerplichtige handelaar een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register houdt en daarin onverwijld de vereiste gegevens vermeldt: het zogenaamde verkoopregister. Bij het opstellen van regels met betrekking tot het verkoopregister is aansluiting gezocht bij de terminologie van de formulering van het inkoopregister, welke overigens is geregeld bij wet en AMvB. Net als bij het inkoopregister verdient het aanbeveling om de handelingen die leiden tot het opstellen van een verkoopregister algemeen te omschrijven. Net als het inkoopregister moet het verkoopregister doorlopend zijn. Een doorlopend register is een register waarin de aantekeningen waarvoor het is bestemd achtereenvolgens naar tijdsorden worden ingeschreven, met uitsluiting van de mogelijkheid van latere inschrijvingen. Een register waarin een aantal bladzijden ontbreekt, is geen doorlopend register. Het register mag geen onregelmatigheden en hiaten vertonen en moet chronologisch zijn.

Eerste lid

Hier is een algemene verplichting opgenomen om een verkoopregister bij te houden (“alle” goederen). Aangezien het meestal zal gaan om bepaalde goederen als fietsen, auto’s of antiek, is in het tweede lid een vrijstellingsbepaling toegevoegd. De lex silencio positivo is van toepassing op de vrijstelling van het tweede lid. De burgemeester kan vrijstelling verlenen van één tot alle verplichtingen in dit artikel. Doorgaans zal daarvoor een praktische reden zijn. Bovendien lijdt de ondernemer doorgaans geen grote schade wanneer er per abuis een vrijstelling van rechtswege ontstaat en die wordt teruggedraaid.

Afdeling 13 Vuurwerk 

Artikel 2:80 Begripsbepaling 

Bij ministeriële regeling op grond van artikel 2.1.1 van het Vuurwerkbesluit wordt bepaald welk vuurwerk aan particulieren beschikbaar mag worden gesteld. De toevoeging van de categorieaanduidingen F1, F2 of F3 in de definitie is overbodig. De verwijzingen uit andere regelingen uitgewerkt ter verduidelijking en leesbaarheid voor uitvoering gemeente en burgers. 

Artikel 2:81 Verbod ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

Lex Silencio Positivo

Ten aanzien van een dergelijke vergunning is een lex silencio positivo niet wenselijk, gezien de invloed op de openbare orde. In verband met de veiligheidsaspecten, de grote toeloop die een vuurwerkhandel doorgaans met zich meebrengt en de scherpe concurrentie in deze branche is er van afgezien om hier een lex silencio positivo in te voeren. Er zijn derhalve verschillende dwingende redenen van algemeen belang, met name de openbare orde, openbare veiligheid en milieu om van een Lex silencio positivo af te zien. Paragraaf 4.1.3.3. Awb wordt niet van toepassing verklaard.

Artikel 2:82 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

Lex silencio positivo artikel 2:73 Ontheffing bezigen van consumentenvuurwerk op aangewezen plaats 

Net zoals lex silencio positivo niet wenselijk is ten aanzien van een vergunning voor de verkoop van consumentenvuurwerk (art. 2:81), is het evenmin wenselijk lex silencio positivo toe te passen voor het gebruik van consumentenvuurwerk op door het college aangewezen plaatsen. De plaatsen zijn voor gegronde redenen met het oog op de openbare orde en veiligheid aangewezen, het is daarom niet wenselijk om daar het gebruik van consumentenvuurwerk bij niet tijdig beslissen van rechtswege toe te laten. Er zijn derhalve verschillende dwingende redenen van algemeen belang, met name de openbare orde, openbare veiligheid en milieu, om van een Lex silencio positivo af te zien. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht wordt niet van toepassing verklaard.

Afdeling 14 Drugsoverlast 

Artikel 2:84 Drugshandel op een openbare plaats

Het artikel omtrent drugsoverlast is opgenomen om de overlast op straat tegen te gaan. De straathandel in drugs leidt tot een verstoring van de openbare orde. Om daartegen op te treden is het noodzakelijk in de APV een bepaling op te nemen die tot doel heeft het voorkomen van de aantasting van de openbare orde en van strafbare feiten. In praktijk gaat het met name om harddrugs. In dit artikel zijn zowel de aanbieders als ontvangers en bemiddelaars (‘drugsrunners’) strafbaar gesteld. Het ‘kennelijk doel’ kan blijken uit ervaringsfeiten en concrete omstandigheden zoals het aanspreken van voorbijgangers, het waarnemen van transacties enz.

Artikel 2:85 Verzameling van personen in verband met openlijke drugshandel

Lid 2 is verwijderd: ‘het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet als de verzameling personen geen verband houdt met het openlijk gebruik van en/of de handel in middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet’

Artikel 2:86 Verbod openlijk drugsgebruik

Dit artikel heeft als doel om de overlast op straat tegen te gaan. Straathandel in drugs kan leiden tot een verstoring van de openbare orde. Om daar tegen op te treden is het noodzakelijk in de APV een bepaling om te nemen die tot doel heeft het voorkomen van de aantasting van de openbare orde en van strafbaar feiten. Vandaar dat in het voorstel van de nieuwe tekst is opgenomen dat drugs kan leiden tot een verstoring van de openbare orde. In de praktijk gaat het met name om harddrugs.

Artikel 2:87 Weggooien van spuiten en dergelijke

Dit aanvullende artikel verbiedt het zich ontdoen van attributen die bij gebruik van drugs worden gebruikt. Omdat deze attributen veelal gevaarlijke objecten zijn (met name injectienaalden) is een algemeen verbod gesteld om deze op of aan de openbare weg achter te laten. Ook het weggooien van deze attributen in afvalbakken is niet toegestaan vanwege de risico’s voor mensen die in afvalbakken graaien of deze ambtshalve moeten legen. Spuiten en dergelijke dienen aan het eigen ‘zorgkader’ te worden toevertrouwd (medische diensten en dergelijke).

Artikel 2:89 Verblijfsverbod dealers

In afwijking van het regime van het artikel dat ingaat op het verblijfsverbod, kan de burgemeester op grond van het artikel Verblijfsverbod dealers een verblijfsverbod opleggen voor de duur van drie maanden aan personen (dealers) die zich schuldig maken aan de handel in drugs of daarop gelijkende waar. Hieronder vallen dus ook slaapmiddelen, kalmeringsmiddelen of stimulerende middelen.

De reden voor een afwijkend regime is drieledig. Primair wordt beoogd een einde te maken aan de ernstige verstoring van de openbare orde die met het dealen zelf gepaard gaat. Daarnaast wordt beoogd “de loop uit het gebied” te halen. Door dealers voor langere tijd uit overlastgebieden te weren worden deze gebieden minder aantrekkelijk voor gebruikers, zodat ook de daaraan gerelateerde overlast afneemt. Tot slot is van belang dat de huidige systematiek van verblijfsverboden voor dealers vaak niet effectief is, omdat strafrechtelijk optreden de bestuurlijke maatregel doorkruist. Hierdoor wordt aan dealers veelal geen 24uurs verblijfsverbod opgelegd en wordt er derhalve geen dossier opgebouwd.

De burgemeester kan alleen van de bevoegdheid van het artikel Verblijfsverbod dealers gebruik maken ten aanzien van personen die tevens antecedenten hebben op het gebied van handel in drugs of daarop gelijkende waar. Het kan daarbij gaan om veroordelingen, maar ook om politiemutaties. Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht dat deze maatregel niet kan worden ingezet bij zogenaamde first-offenders. Het verblijfsverbod kan worden opgelegd indien wordt geconstateerd dat iemand zich schuldig maakt aan handel in drugs of daarop gelijkende waar, dan wel indien aannemelijk is dat iemand zich op straat ophoudt met het doel de hiervoor genoemde gedraging te plegen. Dit kan blijken uit ervaringsfeiten en concrete omstandigheden, het enkele vermoeden dat iemand drugs of daarop gelijkende waar verkoopt of te koop aanbiedt is derhalve niet voldoende.

Het tweede lid van het artikel Verblijfsverbod voorziet in een recidivebepaling. Degene die binnen een jaar na een gegeven drie maanden-bevel opnieuw de in het eerste lid genoemde overtreding begaat, krijgt een verblijfsverbod van zes maanden voor het desbetreffende overlastgebied.

Afdeling 15 Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen 

Artikel 2:90 Cameratoezicht op openbare plaatsen

Op grond van artikel 151c van de Gemeentewet heeft de gemeenteraad aan de burgemeester bij verordening de bevoegdheid verleend om, indien de handhaving van de openbare orde dit noodzakelijk maakt, te besluiten tot plaatsing van camera’s, zowel vast als mobiel, voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

De invulling van het begrip ‘openbare plaats’ uit artikel 151c Gemeentewet is ontleend aan de wetsgeschiedenis van de Wet Openbare Manifestaties (WOM). Op grond van die wet omvat het begrip ‘openbare plaats’ in de meest algemene zin van het woord alle plaatsen waar men komt en gaat. Vereist is in ieder geval dat de plaats ‘openstaat voor publiek’. Dat wil zeggen dat iedereen vrij is om er te komen, te vertoeven en te gaan, en dat er geen beletselen zijn in de vorm van een meldingsplicht, een eis van voorafgaand verlof of de heffing van een toegangsprijs (postkantoren, gemeentehuizen, parkeerterreinen, musea, warenhuizen en ziekenhuizen.) 

De burgemeester kan besluiten cameratoezicht in te stellen op openbare plaatsen als dit noodzakelijk is voor de handhaving van de openbare orde. Er moet sprake zijn van een gebied waarin zich onveilige situaties of met enige regelmaat wanordelijkheden voordoen. Dit zal moeten blijken uit een grondige analyse van de veiligheidssituatie die wordt aangeleverd door de korpschef. Vastgesteld moet worden dat er een evenwichtige verhouding bestaat tussen het doel en het middel (proportionaliteit) en dat het doel van de handhaving van de openbare orde niet op een minder ingrijpende wijze kan worden bereikt (subsidiariteit). Het gebruik van camera’s moet kenbaar zijn voor het publiek. De aanwijzing van een gebied waar cameratoezicht zal worden ingesteld geschiedt voor een bepaalde duur, die niet langer is en voor een gebied dat niet groter is dan strikt noodzakelijk is voor de handhaving van de openbare orde. De gemeenteraad wordt over het instellen van cameratoezicht geïnformeerd, evenals over de jaarrapportage en tussentijdse wijzigingen in een cameraproject. Over het voornemen tot een besluit tot het vaststellen van de periode waarin de geplaatste camera’s daadwerkelijk zullen worden gebruikt en de beelden in elk geval rechtstreeks zullen worden bekeken, voert de burgemeester in het lokale driehoeksoverleg overleg met de Officier van Justitie. De beelden kunnen namelijk onder voorwaarden gebruikt worden ten behoeve van de opsporing en vervolging van een gepleegd strafbaar feit. Het besluit van de burgemeester tot plaatsing van camera’s op een openbare plaats is een besluit in de zin van de Algemene Wet Bestuursrecht waartegen bezwaar en beroep openstaat.

In artikel 151c van de Gemeentewet en de bijbehorende toelichting worden de voorwaarden voor het instellen van cameratoezicht en de uitvoering daarvan beschreven. Nadere bepalingen betreffende de uitvoering van het cameratoezicht (de eisen die worden gesteld aan het camerasysteem, de camera observanten en de cameratoezichtcentrale) staan in het Ontwerpbesluit cameratoezicht openbare plaatsen.

Artikel 2:91 Sluiting voor het publiek openstaande gebouwen, bijbehorende percelen en erf

Dit artikel betreft een aanvullende burgemeestersbevoegdheid. Op grond van de APV en artikel 13b van de Opiumwet is de burgemeester al bevoegd om horecabedrijven of seksinrichtingen te sluiten. Op grond van artikel 174a Gemeentewet kunnen ook woningen worden gesloten en artikel 174 geeft de mogelijkheid om onmiddellijk openbare inrichtingen te sluiten bij acute (of acuut dreigende) openbare ordeverstoringen.

Op grond van dit artikel kan de burgemeester gericht optreden wanneer winkeliers of ondernemers van dienstverlenende bedrijven zoals kappers, uitzendbureaus, belwinkels, growshops of garages, overlast (blijven) veroorzaken of ter plaatse strafbare feiten plegen, deze faciliteren, gedogen of op enigerwijze toestaan. Tevens geeft het artikel de burgemeester de mogelijkheid om op te treden, indien er in of vanuit een pand (niet zijnde een woning) wordt gegokt, waarvoor geen toestemming is gegeven op grond van de Wet op de Kansspelen.

De burgemeester zal o.a. tot het oordeel kunnen komen dat sluiting noodzakelijk is indien één van de volgende situaties zich voordoet:

  • a.

    indien aannemelijk is, dat in of vanuit het voor het publiek openstaand gebouw activiteiten plaatsvinden, die een gevaar opleveren voor de openbare orde of een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van het voor het publiek openstaand gebouw;

  • b.

    indien in of vanuit het voor het publiek openstaand gebouw strafbare feiten worden gepleegd;

  • c.

    indien zich in of vanuit het voor het publiek openstaand gebouw anderszins feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen, dat het geopend blijven van het voor het publiek openstaand gebouw gevaar oplevert voor de openbare orde of een bedreiging vormt voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van het voor publiek openstaand gebouw.

Deze bevoegdheid gaat verder dan artikel 174 van de Gemeentewet. Zoals blijkt uit de wetsgeschiedenis en jurisprudentie, kan de burgemeester op grond van artikel 174Gw. overgaan tot sluiting indien sprake is van een ordeverstoring die concreet voorzienbaar is en een actuele dreiging vormt voor veiligheid of gezondheid, waartegen onmiddellijk moet worden opgetreden.

De sluiting kan dan ook slechts van korte duur zijn. Omdat artikel 174 Gw. geen soelaas biedt wanneer een langere sluitingsduur geboden is, is artikel 2:91 in de APV opgenomen.

Afdeling 16 toezicht kansspelautomaten

Artikel 2:92 Begripsbepalingen

De Wet geeft drie cumulatieve criteria voor een hoogdrempelige inrichting. Aan alle drie criteria moet zijn voldaan voor het predicaat hoogdrempelig.

  • 1.

    Vergunde Alcoholwet-inrichting. Het moet een inrichting zijn als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Alcoholwet, waarin rechtmatig het horecabedrijf wordt uitgeoefend. Met andere woorden: het moet een inrichting zijn met een Alcoholwet vergunning voor het horecabedrijf (dus niet voor een DHW-vergunning voor het slijterijbedrijf).

  • 2.

    Geen andere activiteiten dan café of restaurant. In de inrichting moeten het café- en restaurantbezoek op zichzelf staan: er mogen geen andere activiteiten plaatsvinden waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend. Van zo’n ‘andere activiteit waaraan zelfstandige betekenis wordt toegekend’ is sprake als de andere activiteit niet uitsluitend ter ondersteuning van het café- of restaurantbezoek dient en een zelfstandige stroom van bezoekers trekt. Een hoogdrempelige inrichting moet dus een op zichzelf staand café of restaurant zijn. Beide worden gedetailleerd omschreven in de memorie van toelichting van de Speelautomatentitel uit de Wok:

    • Een café is een ‘inrichting, die door het publiek in de eerste plaats wordt bezocht voor het nuttigen van alcoholhoudende drank’.

    • Een restaurant is een ‘inrichting waar maaltijden worden geserveerd’.

  • 3.

    Activiteiten hoofdzakelijk 18+. De activiteiten in de inrichting moeten in belangrijke mate gericht zijn op personen ouder dan 18 jaar. Deze activiteiten mogen geen zelfstandige bezoekersstroom aantrekken, want in dat geval voldoet de inrichting niet aan criterium 2.

Verder kan een inrichting met meer dan drie pool- of biljarttafels nooit hoogdrempelig zijn, op basis van artikel 2 van het Speelautomatenbesluit 2000. De veronderstelling is dat als er meer dan drie pool- of biljarttafels zijn er sprake is van een zelfstandige bezoekersstroom voor het pool/biljart in plaats van het café bezoek. Tot slot blijkt uit een uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 december 2013 dat door het aanbieden van waterpijpen in een café een zelfstandige bezoekersstroom wordt getrokken. Het café is daardoor geen hoogdrempelige inrichting meer, maar een laagdrempelige inrichting.

Samengestelde bedrijven

Sommige bedrijven hebben zowel een hoogdrempelig als een laagdrempelig gedeelte. Bijvoorbeeld een restaurant met een cafetariagedeelte, of een restaurant met afhaalgedeelte. Bij dit soort bedrijven kan een vergunning worden afgegeven voor kansspelautomaten als indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • de ruimte waar hoogdrempelige activiteiten plaatsvinden, is voldoende afgescheiden is van de laagdrempelige ruimte(s). Een ruimte is voldoende afgescheiden wanneer dat het laagdrempelige deel van de inrichting op zichzelf staat. Dit wil zeggen dat het betreden van het hoogdrempelige gedeelte voor geen enkele normale bedrijfsfunctie (betalen, toiletbezoek, garderobe) noodzakelijk is en de aanwezige kansspelautomaten, in het hoogdrempelige gedeelte zodanig staat/staan opgesteld, dat hij/zij niet zichtbaar is/zijn, vanuit de laagdrempelige ruimte(n).

  • deze ruimte als café of als restaurant dient, en de ondernemer daarvoor een geldige horecavergunning heeft,

  • het café- of restaurantbezoek op zichzelf staat, en er geen andere activiteiten plaatsvinden, waar een zelfstandige betekenis aan kan worden toegekend, en

  • de activiteiten die in de inrichting plaatsvinden, gericht zijn op personen van 18 jaar en ouder.

Artikel 2:92, Lid 2

Een aanwezigheidsvergunning voor hoogdrempelige horeca wordt altijd verleend voor twee kansspelautomaten; meer of minder is volgens de Wet niet mogelijk. Het is aan de houder van de aanwezigheidsvergunning om te bepalen of hij de twee vergunde automaten opstelt of genoegen neemt met één (of helemaal geen) automaat.

Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie en dergelijke

Afdeling 2 Seksinrichtingen en escortbedrijven 

Artikel 3.1 Begripsbepaling

De dagelijkse leiding in een seksinrichting kan in plaats van bij de exploitant zelf, bij een ’beheerder’ berusten. Het is van belang ook voor deze persoon, die primair verantwoordelijk is voor de dagelijkse gang van zaken in de seksinrichting, expliciet enkele bepalingen op te nemen in de APV.

Voor de definitie van ‘exploitant’ is aansluiting gezocht bij een van de definities van het begrip leidinggevende in artikel 1, eerste lid, onderdeel 1°, van de Alcoholwet.

Het ‘voor rekening en risico’ heeft betrekking op de natuurlijke persoon of op de rechtspersoon. Onder deze definitie valt ook de vennoot in een personenvennootschap. Het bestuur van een rechtspersoon kan zelf ook een rechtspersoon zijn, maar gelet op de (persoonlijke) eisen die worden gesteld aan de exploitant, dient er uiteindelijk altijd één natuurlijke persoon te zijn die kan worden beschouwd als exploitant in de zin van de APV – al dan niet als vertegenwoordiger van die rechtspersoon.

Een seksbedrijf heeft altijd een exploitant. Ook in het geval een prostituee zelfstandig bedrijfsmatige activiteiten verricht, is er sprake van een seksbedrijf, meer precies: een prostitutiebedrijf. In dergelijke gevallen dient de prostituee enerzijds aangemerkt te worden als prostituee, maar anderzijds ook als exploitant. De prostituee/exploitant dient daarmee dus ook te voldoen aan alle eisen die aan de prostituee worden gesteld én aan de eisen die aan de exploitant worden gesteld. Hieruit volgt o.a. dat de prostituee/exploitant minimaal 21 dient te zijn. Vergunningen worden immers geweigerd als de exploitant de leeftijd van 21 jaar nog niet bereikt heeft.

In dit hoofdstuk van de APV heeft het begrip ‘klant’ een beperktere betekenis dan in het spraakgebruik: het is hier een afnemer van seksuele diensten. Dus aanwezigen in een seksinrichting die (vooralsnog) slechts iets drinken, of een vertoning komen bekijken, vallen niet onder dit begrip. Hetzelfde geldt uiteraard voor eventuele andere aanwezigen, zoals de exploitant, de beheerder, het personeel dat in de bedrijfsruimte van het seksbedrijf werkzaam is, toezichthouders en personen die aanwezig zijn vanwege bijvoorbeeld het leveren van goederen of het uitvoeren van reparaties of onderhoud.

In de APV wordt het begrip ‘prostituee’ gebruikt, omdat dit het meest aansluit bij het spraakgebruik en bij de praktijk binnen de prostitutiebranche. Aangezien dit woord, op deze wijze geschreven, taalkundig vrouwelijk is, wordt in voorkomende gevallen gebruik gemaakt van vrouwelijke voornaamwoorden (zij, haar). In alle gevallen waar ‘prostituee’ staat, wordt evenzeer de (mannelijke en transgender) prostitué bedoeld. Dit komt in de definitie van de term ‘prostituee’ tot uitdrukking door de sekseneutrale aanduiding: degene die.

De definitie van ‘prostitutie’ sluit aan bij de formulering in artikel 273f, eerste lid, onder 3 en 5, van het Wetboek van Strafrecht. Het ‘zich beschikbaar stellen’ duidt op een structurele situatie, zodat allerlei incidentele seksuele handelingen met een ander niet onder het begrip ‘prostitutie’ vallen, zelfs niet als ‘de ander’ een tegenprestatie levert.

Bij ’betaling’ zal het veelal gaan om een geldbedrag, maar het is daar niet toe beperkt. De betaling geschiedt door of ten behoeve van ‘de ander’, wat impliceert dat het meewerken aan pornofilms geen prostitutie is in de zin van de APV.

Prostitutiebedrijven’ zijn er in verschillende varianten. In de eerste plaats vallen hieronder de locatie gebonden bedrijven met één of meerdere seksinrichtingen. Ook een niet locatie gebonden bedrijf kan een prostitutiebedrijf zijn; veelal gaat het dan om een escortbedrijf, dat bemiddelt tussen prostituees en klanten. Als prostitutie plaatsvindt in woningen, kunnen (delen van) deze locaties – onder omstandigheden – als seksinrichting aangemerkt worden. Een dergelijke (ruimte in een) ‘privéwoning’ is voor het publiek toegankelijk nu klanten toegang wordt verschaft. Is de prostituee op enigerlei wijze werkzaam voor degene die de ruimte beschikbaar stelt, dan is er zonder meer sprake van een prostitutiebedrijf. Er zijn ook prostituees die niet werkzaam zijn voor of bij een door een ander geëxploiteerd prostitutiebedrijf, maar die zelfstandig werken, veelal thuis. Als een prostituee op haar thuisadres werkzaam is en geen andere prostituees in haar woning laat werken, is er in beginsel geen sprake van een prostitutiebedrijf, maar van een aan huis gebonden beroep, en is geen vergunning nodig (wel kunnen uit het bestemmingsplan belemmeringen voortvloeien om dergelijke activiteiten te mogen ondernemen). Als echter de activiteiten van de thuiswerkende prostituee een zakelijke uitstraling hebben, bijvoorbeeld als er zodanig met dat adres wordt geadverteerd dat er een publiekstrekkende werking vanuit gaat, er verlichting of reclame-uitingen aan het pand zichtbaar zijn of er meerdere prostituees op hetzelfde adres werkzaam zijn, dan is er sprake van bedrijfsmatige activiteiten en daarmee van een prostitutiebedrijf waarvoor een vergunning noodzakelijk is.

Het begrip ‘seksbedrijf’ duidt op een activiteit of op activiteiten, en dus niet op de locatie waar de verrichtingen of vertoningen plaatsvinden; daarvoor wordt in de APV de term ‘seksinrichting’ gebruikt. Binnen de omschrijving valt het gelegenheid geven tot het zich beschikbaar stellen voor het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling (prostitutie), en het gelegenheid geven tot het verrichten van seksuele handelingen voor een ander, zoals ‘peepshows’ en sekstheaters, maar bijvoorbeeld ook het bedrijfsmatig en tegen betaling verzorgen van webcamseks. Daarnaast wordt onder dit begrip ook verstaan het in een seksinrichting tegen betaling aanbieden van erotisch-pornografische vertoningen: de seksbioscopen. Of een activiteit ‘bedrijfsmatig’ wordt verricht, hangt af van een aantal factoren. Is er personeel in dienst, dan is er zonder meer sprake van een bedrijf. Maar een individu zonder personeel kan ook een bedrijf zijn in de zin van de APV, en is dan dus vergunning plichtig. Het oogmerk om (een aanvulling op) een inkomen te genereren, het aantal uren dat aan de activiteit wordt besteed, de wijze van klantenwerving (bijvoorbeeld of er wordt geadverteerd om de werkzaamheden onder de aandacht van publiek te brengen en klanten te trekken) en de organisatiegraad en de omvang van het prostitutieaanbod zijn aspecten om te bepalen of er bedrijfsmatig activiteiten worden verricht. Of er sprake is van bedrijfsmatige activiteiten zal dus moeten worden vastgesteld aan de hand van de feitelijke situatie. Het begrip ‘seksbedrijf’ wordt dus gebruikt als verzamelnaam, waarbinnen specifieke vormen zijn te onderscheiden: als gelegenheid wordt geboden tot prostitutie, dan is er sprake van een ‘prostitutiebedrijf’, en als dat geschiedt door bemiddeling tussen prostituees en klanten, dan wordt van een ‘escortbedrijf’ gesproken. Zo is ‘prostitutiebedrijf’ dus een species van ‘seksbedrijf’ en ‘escortbedrijf’ weer een species van ‘prostitutiebedrijf’.

Er is voor gekozen om een aparte definitie op te nemen voor het begrip ‘raamprostitutiebedrijf’ omdat dit onderdeel van de prostitutiesector een bijzondere uiterlijke verschijningsvorm en invloed op de omgeving heeft en er daarom sectorspecifieke regels voor de raamprostitutie in dit hoofdstuk zijn opgenomen.

Met het begrip ‘seksinrichting’ wordt geduid op de voor publiek toegankelijk locatie van een seksbedrijf. Dit kan samenvallen met de locatie waar de exploitant van het seksbedrijf zich heeft gevestigd, maar dat is zeker niet altijd – en bij escortbedrijven per definitie niet – het geval. Onder ‘besloten ruimte’ worden ook begrepen een vaar- of voertuig. Het bijvoeglijk naamwoord ‘besloten’ duidt erop dat de ruimte zich niet in de open lucht bevindt. Het moet dus gaan om een overdekt en geheel of gedeeltelijk door wanden omsloten ruimte, die al dan niet met enige beperking voor het publiek toegankelijk is.

Onder ‘werkruimte’ wordt verstaan een zelfstandig onderdeel van een seksinrichting waarin de seksuele handelingen met een ander tegen betaling worden verricht. Eén seksinrichting kan één (of natuurlijk geen) werkruimte hebben, of meerdere.

Met ‘zelfstandig’ wordt hier niet bedoeld dat een werkruimte altijd geheel zelfvoorzienend hoeft te zijn; het ziet op de van elkaar te onderscheiden delen van een seksinrichting waarin over het algemeen telkens één prostitutie haar diensten aanbiedt.

Een raam (met bijbehorende ‘peeskamer’) zal veelal een afzonderlijke werkruimte zijn; een deel van een seksinrichting dat apart verhuurd wordt zal veelal een afzonderlijke werkruimte zijn

3.2 Bevoegd bestuursorgaan

In veruit de meeste gevallen dient de burgemeester te worden aangemerkt als het ‘bevoegde bestuursorgaan’ bij de vergunningverlening voor een seksbedrijf. Zijn bevoegdheid treft namelijk de voor het publiek openstaande gebouwen (zoals veruit de meeste seksinrichtingen) en de daarbij behorende erven (zie in dit verband artikel 174 van de Gemeentewet). In de definitie van seksinrichtingen is het ruimere begrip 'ruimte' opgenomen. Dat betekent dat het college bijvoorbeeld bevoegd is als het gaat om vaar- en voertuigen. Woonboten worden thans echter aangemerkt als bouwwerk in de zin van de Wabo (ABRvS 16-04-2014, ECLI:NL:RVS:2014:1331). In lijn daarmee worden woonboten – voor zover het betreft de uitvoering van dit hoofdstuk – aangemerkt als gebouwen als bedoeld in artikel 174, eerste lid, van de Gemeentewet. Wel is het college ook bevoegd als het gaat om escortbedrijven en prostitutiebedrijven, voor zover die zich richten op de straatprostitutie. Immers, anders dan bijvoorbeeld bij het uitoefenen van een bij verordening toegekende bevelsbevoegdheid, is bij de vergunningverlening (of het aanwijzen van een gebied) niet aan de orde dat zich een feitelijke, concrete en acute ordeverstoring voordoet waartegen onmiddellijk en daadkrachtig moet worden opgetreden. Zou dat wel zo zijn, dan zou overeenkomstig artikel 172, eerste lid, van de Gemeentewet de burgemeester ook ten aanzien van de vergunningverlening voor prostitutiebedrijven, voor zover die zich richten op de straatprostitutie, als het bevoegde bestuursorgaan aangemerkt dienen te worden. Het college kan zijn bevoegdheid ter zake mandateren aan de burgemeester op grond van artikel 168, eerste lid, van de Gemeentewet.

Artikel 3:4 Seksinrichtingen

Lex silencio positivo

Deze vergunning beschermt wezenlijke belangen, met name de openbare orde en volksgezondheid. Het is hoogst onwenselijk als deze vergunning van rechtswege wordt verleend voordat er een inhoudelijke toets van de aanvraag heeft plaatsgevonden en is voltooid. Een lex silencio positivo is hier dan ook niet wenselijk om dwingende redenen van algemeen belang, zoals de openbare orde en volksgezondheid. Paragraaf 4.1.3.3. Awb wordt niet van toepassing verklaard.

Artikel 3:5 Regels voor alle prostitutiebedrijven en prostituees

Met dit voorschrift wordt o.a. – net als voor de exploitant van een seksbedrijf – een leeftijdseis voor prostituees geïntroduceerd. Hiertoe is besloten vanwege het gegeven dat jonge prostituees met name vatbaar voor en slachtoffer van misstanden als dwang, misbruik en mensenhandel zijn. Bovendien zijn prostituees van 21 jaar en ouder weerbaarder dan zeer jonge prostituees en is de kans groter dat ze over een startkwalificatie beschikken waarmee de eventuele economische druk om te kiezen voor de prostitutie lager is en bovendien een eventuele gewenste uitstap vergemakkelijkt wordt. Het stellen van een leeftijdgrens wordt als passend en noodzakelijk middel beschouwd om deze misstanden te bestrijden. Daarmee is het gemaakte onderscheid objectief gerechtvaardigd door een legitiem doel, bovendien zijn de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk. Hierdoor levert het onderscheid naar leeftijd geen strijd op met het verbod van leeftijdsdiscriminatie. Uit het tweede lid volgt dat de exploitant moet voorkomen dat er bij zijn bedrijf prostituees werkzaam zijn die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt. Daarnaast mag ook van de prostituee worden verlangd dat zij een bijdrage levert aan sanering van de seksbranche. Als de prostituee bewust ervoor kiest om in strijd met de leeftijdseis aan de slag te gaan of om te werken in de illegale prostitutie, dan moet ook zij daarvoor aansprakelijk kunnen worden gehouden (derde lid).

Artikel 3:6 Bedrijfsplan

Ter versterking van de sociale positie van de prostituee is het van belang dat er in een prostitutiebedrijf maatregelen worden getroffen op het gebied van hygiëne, de gezondheid, de veiligheid en het zelfbeschikkingsrecht van de prostituees. Daartoe moet bij het aanvragen van een vergunning de exploitant een bedrijfsplan overleggen, zodat vooraf kan worden beoordeeld of de exploitant voor deze punten voldoende oog heeft, en zorg draagt voor goede arbeidsomstandigheden. Deze verplichting geldt voor alle prostitutiebedrijven, dus ook voor escortbedrijven. Uiteraard volgt uit de aard van de werkzaamheden dat een bedrijfsplan van een escortbureau – op bepaalde punten – een andere uitwerking vereist dan een bedrijfsplan van een prostitutiebedrijf met een andere aard.

In het tweede lid, aanhef en onder a, is opgenomen dat de exploitant maatregelen treft om ervoor te zorgen dat de hygiëne in een seksinrichting voldoet aan de algemene eisen die hiervoor in de branche gelden.

Het Landelijk Centrum Hygiëne en Veiligheid heeft in september 2013 de Hygiënerichtlijn voor Seksbedrijven (voorheen Hygiënerichtlijnen voor Seksinrichtingen) gepubliceerd. Een exploitant van een seksbedrijf zal om te voldoen aan de maatstaven voor een goede hygiëne zich ten minste aan deze normen moeten houden. Belangrijk doel van goede hygiëne in seksbedrijven is het voorkomen van (seksueel overdraagbare) ziektes.

Dat is zowel voor de prostituees als de klanten van belang. Een goede hygiëne zorgt echter ook voor een veilige en prettige werkomgeving. Van de exploitant mag worden verwacht dat hij in het bedrijfsplan daarnaast inzichtelijk maakt hoe hij verder zorgt draagt voor gezonde en veilige werkomstandigheden voor prostituees. Dit is opgenomen in onderdeel in het tweede lid, aanhef en onder a en b.

De veiligheid en gezondheid van een prostituee worden ook gediend met aparte garanties voor de kwaliteit van de werkomstandigheden in de werkruimten. Een prostituee moet daar altijd gebruik kunnen maken van een alarm waarmee zij hulp van derden kan inroepen als er wat misgaat. De luchtventilatie die in het kader van de algemene luchtkwaliteit en hygiëne afdoende is, brengt nog niet met zich mee dat de prostituee niet in te koude of te warme werkruimte haar diensten moet verrichten.

In het tweede lid, aanhef en onder d, wordt zodoende geëist dat de exploitant aangeeft welke maatregelen hij hiervoor treft. De normen die worden geformuleerd over het gebruik van condooms en de mogelijkheid om je als prostituee te laten controleren op seksueel overdraagbare aandoeningen waarborgen de gezondheid en het zelfbeschikkingsrecht van de prostituee. Deze normen zijn opgenomen in het tweede lid, aanhef en onder c en e. De prostituee mag niet verplicht worden zich geneeskundig te laten onderzoeken en heeft recht op een vrije artsenkeuze (tweede lid, aanhef en onder f). Bovendien moet de exploitant prostituees in de gelegenheid stellen zich regelmatig te laten onderzoeken op seksueel overdraagbare aandoeningen. Het moet niet zo zijn dat een prostituee vanwege de openingstijden van de seksinrichting waar zij werkzaam is, geen tijd heeft om zich bijvoorbeeld voor een SOA-onderzoek bij de GGD te melden.

De exploitant dient er zorg voor te dragen dat onder de in het prostitutiebedrijf werkzame prostituees voldoende informatie- en voorlichtingsmateriaal in verschillende talen wordt verspreid over de aan prostitutie verbonden gezondheidsrisico’s en over de aanwezigheid en bereikbaarheid van instellingen op het gebied van de gezondheidszorg en hulpverlening. Een belangrijk aspect van het zelfbeschikkingsrecht is dat gewaarborgd is dat de prostituee vrij is te bepalen aan welke klanten zij seksuele diensten verleent en welke diensten zij al dan niet wil verlenen. Dit is ook bij de escort bijzonder van belang.

Hoewel in een arbeidsrelatie geldt dat een werknemer opdrachten van de werkgever met betrekking tot de overeengekomen arbeid in beginsel moet opvolgen, dient het grondwettelijk gewaarborgde recht op lichamelijke integriteit daarboven altijd voorrang te krijgen. Een exploitant dient inzichtelijk te maken hoe in zijn bedrijf met dergelijke zaken wordt omgegaan (tweede lid, aanhef en onder h). Vanwege de aard van de dienstverlening en de branche dient de exploitant er in ieder geval zorg voor te dragen dat degene die als beheerder werkzaam is, kan omgaan met agressieve klanten (tweede lid, aanhef en onder j). Het doel van het hoofdstuk ‘Regulering prostitutie, seksbranche en aanverwante onderwerpen’ is onder meer onvrijwillige prostitutie te bestrijden. Hier ligt immers uitbuiting op de loer.

Als een prostituee nauwelijks zelfredzaam is, geen Nederlands of Engels spreekt of bijvoorbeeld niet makkelijk geld kan wisselen, omdat ze niet kan rekenen, is moeilijk voor te stellen dat zij vrijwillig voor de prostitutie heeft gekozen. De exploitant kan zich met eenvoudige middelen hiervan een beeld vormen. In het bedrijfsplan moet worden vastgelegd welke vereisten de exploitant minimaal stelt aan de zelfredzaamheid van de bij hem werkzame prostituees en hoe hij dit controleert (tweede lid, aanhef en onder k). In dat kader is het ook onderdeel van een deugdelijke bedrijfsvoering om als exploitant periodiek een gesprek te voeren en daarbij vooral te letten op signalen van uitbuiting of onvrijwilligheid.

Prostituees moeten in dat kader ook steeds over hun rechten geïnformeerd worden. Het is aan de exploitant om ook informatie van hulpverlenende instanties beschikbaar te stellen (tweede lid, aanhef en onder m). Ook informatie over de mogelijkheden om met het werk als prostituee te stoppen moet door de exploitant beschikbaar worden gesteld (tweede lid, aanhef en onder n). Het bedrijfsplan dient bij de aanvraag om een vergunning overgelegd te worden, zodat het op dat moment getoetst kan worden (derde lid). Als een exploitant nadien een wijziging wenst door te voeren in zijn bedrijfsplan, dan dient hij deze ter goedkeuring voor te leggen aan het bevoegde bestuursorgaan (vierde lid).

Artikel 3:14 Intrekkingsgronden

Dit aanvullende artikel geeft het bestuursorgaan de mogelijkheid de vergunning tijdelijk of voor onbepaalde tijd, geheel of gedeeltelijk in te trekken. De onder a genoemde intrekkingsgrond noemt de situatie dat het bestuursorgaan de exploitatievergunning ten gevolge van onjuiste of onvolledige gegevens heeft verleend. De intrekkingsgronden genoemd onder d, e en f vloeien rechtstreeks voort uit de doelstellingen die de wetgever heeft gehanteerd bij de opheffing van het bordeelverbod per 1 oktober 2000.

Met betrekking tot de onder k genoemde intrekkingsgrond wordt opgemerkt dat bij gebruikmaking daarvan de motivering aan zware eisen dient te voldoen. Het betreft immers omstandigheden waarop de betrokken vergunninghouder doorgaans geen invloed kan uitoefenen. Voorts mag hij erop vertrouwen dat een aan hem verleende vergunning normaal gesproken in stand blijft temeer gelet op de financiële consequenties.

Voor de overige intrekkingsgronden is aansluiting gezocht bij de intrekkingsgronden die worden genoemd bij horeca inrichtingen. Deze betreffen de persoon van de exploitant of leidinggevende. Achtergrond van deze gronden is de behoefte om deze personen meer rechtstreeks en effectief te kunnen aanspreken op hun doen en laten. Aan deze personen dienen hoge eisen te worden gesteld voor wat betreft hun levenswandel.

Artikel 3:18 Adverteren

Omdat de APV, met het oog op het toezicht, bepaalt dat in advertenties voor seksbedrijven of prostituees bepaalde nummers (vergunningnummer, telefoonnummer) moeten worden vermeld, is ervoor gekozen het begrip ‘advertentie’ ruim te omschrijven. Er is immers een veelheid aan mogelijkheden om aandacht op de aangeboden dienstverlening te vestigen. Voor alle vormen van reclame met behulp van een medium (kranten, televisie, internet, posters, flyers) geldt het voorschrift. Daarbij moet het gaan om uitingen die wervend van karakter zijn en het oogmerk hebben de klandizie te vergroten.

Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1 Geluidhinder en verlichting 

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

In de op 7 december 2023 door de gemeenteraad Maassluis vastgestelde APV, inwerking getreden op 1 januari 2024, is overeenkomstig de wijziging van de model APV in het kader van de technische aanpassing van de APV aan de Omgevingswet (Lbr. 21/054 d.d. 1 juli 2021) in artikel 4:1 de definitie van Activiteitenbesluit milieubeheer aangepast. Deze wijziging werkt vervolgens door in de volgende artikelen waar het begrip ‘Activiteitenbesluit milieubeheer’ wordt gebruikt.

Paragraaf. 8.2.2 (waarvan artikel 8.2.2 onderdeel is) van het Invoeringsbesluit Omgevingswet betreft overgangsrecht voor het Activiteitenbesluit milieubeheer, waardoor de verordening bepalingen zoals ze luiden kunnen blijven gelden tot uiterlijk het bij Koninklijk Besluit te bepalen tijdstip (Stb. 2023, 267) ''omdat het Activiteitenbesluit milieubeheer met dit besluit wordt ingetrokken, zouden die verordeningen van rechtswege komen te vervallen. Om gemeenten die die verordeningen hebben vastgesteld de tijd te geven om de regels in die verordeningen om te zetten naar het nieuwe stelsel, wordt in dit artikel bepaald dat tot een bij Koninklijk Besluit te bepalen tijdstip die verordeningen blijven gelden. Bij het bepalen van dat tijdstip zal worden aangesloten bij het tijdstip waarop het omgevingsplan aan alle eisen van de nieuwe regelgeving moet voldoen.''

In de toelichting van paragraaf 8.2.2 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet wordt aangegeven dat op grond van artikel 8.2.2 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet artikelen 4:1 tot en met 4:5a van de APV de artikelen 4:1 tot en met 4:5a van de APV uiterlijk tot het einde van de overgangsperiode kunnen blijven gelden.

De regels in hoofdstuk 4 - Afdeling 1 (Geluidhinder en verlichting) zijn krachtens het Activiteitenbesluit, dat per 1 januari 2024 is vervangen door de Bruidsschat Omgevingsplan. Deze APV regels zijn in deze actualisatie van de APV aangepast met de juiste begrippen en verwijzingen. Deze onderdelen moeten uiterlijk voor 1 januari 2032 zijn opgenomen in het omgevingsplan.

Artikel 4:5 tot en met 4:9 met betrekking tot geluidhinder

De artikelen 4:5 tot en met 4:9 hebben betrekking op verschillende vormen van geluidhinder

Het nader specificeren van deze vormen van geluidhinder in de artikelen is wenselijk, omdat er dikwijls meldingen over deze vormen van geluidhinder bij de gemeente binnenkomen. Ook zijn deze artikelen opgenomen met het oog op veranderingen bij het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) met betrekking tot de registratie van processen-verbaal.

Lex silencio positivo artikel 4:5 lid 2 Ontheffing verbod geluidhinder in de openlucht

Vanwege de overlast en ergernis die geluidsoverlast oplevert is er van afgezien om hier een lex silencio positivo toe te passen. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht wordt daarom om deze dwingende redenen van algemeen belang niet van toepassing verklaard.

Lex silencio positivo artikel 4:8 lid 2 Ontheffing routering

Tot een routering voor vrachtauto’s wordt besloten over te gaan om verschillende redenen, bijvoorbeeld om geluidhinder tegen te gaan, om de leefbaarheid van een woonwijk te beschermen en/of om een veilige route voor gevaarlijke stoffen te regelen. Om dezelfde redenen is het niet wenselijk om een ontheffing voor de routering van rechtswege toe te laten. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht wordt daarom om deze dwingende redenen van algemeen belang niet van toepassing verklaard.

Artikel 4:7 Geluidshinder door motorvoertuigen en bromfietsen

Artikel 4:7 regelt het verbod om zich met een motorvoertuig of een bromfiets zodanig te gedragen, dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder ontstaat. Artikel 4:7 verbiedt het zich “(geluid)hinderlijk” gedragen met een motorvoertuig of een bromfiets. “Gedragen” betreft niet alleen het rondrijden, maar ook het stilstaan met (luidruchtig) draaiende motor. Het artikel komt niet in strijd met het bepaalde in de Wegenverkeerswet; de Hoge Raad heeft uitgemaakt dat deze wet geen betrekking heeft op het misbruiken van de weg door personen die daarbij geen eigen verkeersbelang kunnen doen gelden.

Artikel 4:9 Geluidhinder door handelingen t.b.v. bouwwerkzaamheden

Artikel 4:9 beoogt geluidhinder voor omwonenden van een bouwterrein te voorkomen. Onder de werking van deze bepaling vallen handelingen die ten behoeve van bouwwerkzaamheden worden verricht. Te denken valt hierbij aan de aan en afvoer van materieel, het laden en lossen van vrachtauto’s met bouwmaterialen enz. In dit artikel is een verbod opgenomen om vóór 7.00 uur en na 19.00 uur dergelijke handelingen te verrichten of te laten verrichten wanneer daardoor geluidhinder voor een omwonende of overigens voor de omgeving wordt veroorzaakt.

Voor wat betreft de afbakening met hogere regelgeving geldt op grond van artikel 122 van de Gemeentewet dat de bepalingen van de APV van rechtswege vervallen als in het onderwerp door een wet of een provinciale verordening wordt voorzien (derde lid).

Lex silencio positivo artikel 4:5e lid 2 Ontheffing verbod bouwwerkzaamheden

Vanwege de overlast en ergernis die het geluid van bouwwerkzaamheden kan opleveren is er van afgezien om hier een lex silencio positivo toe te passen. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht wordt daarom om deze dwingende redenen van algemeen belang niet van toepassing verklaard.

Artikel 4:10 Overige geluidhinder

Bedacht moet worden dat klachten over vormen van geluidhinder nogal eens een minder goede verstandhouding tussen buren of omwonenden als achtergrond hebben. Normale handelingen worden dan eerder als (geluid)hinderlijk ervaren, terwijl men minder geneigd is aan een afdoende oplossing mee te werken.

In de praktijk zullen vooral de Zondagswet, Wet Geluidhinder, Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit een afbakeningsdiscussie opleveren. Daarom is gekozen om deze wetten afzonderlijk te benoemen in lid 3. De provinciale milieuverordening is toegevoegd in dit lid. In een provinciale milieuverordening kunnen namelijk zogenaamde milieubeschermingsgebieden worden aangewezen, waaronder stiltegebieden. Voor deze stiltegebieden kunnen bij provinciale milieuverordening regels over het voorkomen en beperken van geluidhinder worden gesteld, waaronder verbodsbepalingen. De provinciale milieuverordening gaat in dit geval voor de gemeentelijke verordening. Voor wat betreft de afbakening met hogere regelgeving geldt op grond van artikel 122 van de Gemeentewet dat de bepalingen van de APV van rechtswege vervallen als in het onderwerp door een wet, AMvB of een provinciale verordening wordt voorzien. De term “onderwerp” in artikel 122 betekent dat het om dezelfde materie moet gaan en dat hetzelfde motief ten grondslag moet liggen aan zowel de lagere als de hogere regeling. De formulering van de afbakeningsbepaling in het derde lid sluit daarom aan bij de Gemeentewet. Artikel 4:10 heeft betrekking op de vormen van geluidhinder waarin de andere regelingen niet voorzien. Onder andere valt te denken aan:

  • -

    een niet permanente activiteit in een niet besloten ruimte, zoals een kermis, een heidefeest, een braderie, een rally, enz.;

  • -

    het door middel van luidsprekers op voertuigen of anderszins reclame of muziek maken of mededelingen doen;

  • -

    het ten gehore brengen van achtergrondmuziek in winkelstraten; het gebruik van diverse geluidproducerende recreatietoestellen;

  • -

    het gebruik van bouwmachines, zoals compressors, cirkelzagen, trilhamers en heistellingen;

  • -

    het toepassen van knalapparatuur om vogels te verjagen, enz., enz. overige handelingen waardoor geluidoverlast ontstaat.

Voorts kunnen onder artikel 4:10 vormen van geluidhinder vallen, veroorzaakt door het beoefenen van “lawaaiige” hobby’s, het voortdurend bespelen van muziekinstrumenten, het gebruiken van elektro akoestische apparatuur, het laten draaien van koelaggregaten op vrachtwagens, enz. Met name voor deze vormen van geluidhinder ontbreken algemeen geldende criteria of normen. Dit behoeft ook niemand te verwonderen: de bron van geluidhinder is niet een bepaalde, aanwijsbare inrichting of gedraging. In beginsel kan het elke gedraging betreffen. Van geval tot geval zal daarom moeten worden nagegaan in welke situatie en gedurende welke tijden er sprake is van geluidhinder, en welke maatregelen kunnen worden genomen. Uitgangspunt daarbij zal moeten zijn dat een zekere mate van (geluid)hinder als zijnde onvermijdelijk zal moeten worden aanvaard. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen, zo nodig met voorschriften.

Lex silencio positivo

Het tweede lid maakt een ontheffing van het verbod in het eerste lid mogelijk. Vanwege de overlast en ergernis die geluidsoverlast oplevert is ervan afgezien om hier een lex silencio positivo toe te passen. Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht wordt niet van toepassing verklaard.

Artikel 4:12 Verbod natuurlijke behoefte doen op openbare plaatsen

Er is een uitzonderingsbepaling voor situaties van overmacht. Zoals voor mensen met een ziekte zoals Crohn is het in sommige gevallen niet haalbaar om de daarvoor bestemde plaats te halen omdat er sprake is van een acuut optredende situatie. Ditzelfde geldt voor mensen die plotseling onwel worden waardoor de natuurlijke behoefte niet kan worden binnengehouden. Bij de constatering dat de natuurlijke behoefte op openbare plaats vindt, zal er altijd een check plaats vinden of hier sprake van kan zijn.

Afdeling 5 Kamperen buiten kampeerterrein

Artikel 4:19 Verbod (recreatief) nachtverblijf buiten kampeerterreinen

Recreatief is tussen haakjes gezet zodat het verbod en de mogelijk tot ontheffing ook geldt voor niet recreatief nachtverblijf. Recreatie is gericht ontspanning en vermaak: alle vormen van vrijetijdsbesteding terwijl bij gebrek aan woningen er ook gebruik gemaakt kan en zal worden van deze mogelijkheid om in campers te overnachten omdat het fungeert als woonplek.

Lex silencio positivo

Dit artikel dient met name de bescherming van natuur en milieu. Het zou hoogst onwaarschijnlijk zijn als er een vergunning van rechtswege zou ontstaan die toestaat dat in een kwetsbaar natuurgebied gekampeerd wordt. Paragraaf 4.1.3.3. Awb wordt niet van toepassing verklaard.

Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding van de gemeente

Afdeling 1 Parkeerexcessen 

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf en dergelijke

Een algeheel verbod is wenselijk, omdat autobedrijven over een eigen terrein beschikken voor het stallen/herstellen/slopen/verhuren/verhandelen van voertuigen. Het is onredelijk en niet te rechtvaardigen om autobedrijven ook gebruik te laten maken van openbare parkeerplaatsen en daarmee extra druk te zetten op de al beperkte parkeerruimte.

Artikel 5:6 Verbod parkeren autoweeswrakken

Op basis van artikel 5:32 e.v. van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 125 van de Gemeentewet kan het college handhavend optreden bij overtredingen jegens voertuigen die zich op de weg bevinden en in kennelijk verwaarloosde toestand zijn dan wel rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud verkeren (omvattende in ieder geval een handhavingsbesluit, kostenbeschikking, aanmaning en dwangbevel). Voor autoweeswrakken kan dit proces niet worden ingezet omdat er geen eigenaar kan worden aangewezen door middel van onderzoek waaronder achterhalen kenteken en chassisnummer en RDW check.

Er is gelegenheid gecreëerd voor het college om nadere regels op te stellen om een auto(wrak) met een geschatte waarde van een x bedrag of minder direct vernietigd kan worden zonder deze op te slaan.

Artikel 5:7 Beperking parkeren kampeermiddelen

Lex silencio positivo

In verband met situaties waarbij de openbare orde/verkeersveiligheid in het geding kan raken of dat de beperkte parkeerruimte door caravans e.d. overbelast zou raken zou het onwenselijk zijn dat een ontheffing zoals opgenomen in lid 2 zou ontstaan als er een beslistermijn wordt overschreden. Om die reden is van een lex silencio positivo afgezien. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

Artikel 5:8 Verbod parkeren van caravans, aanhangwagens in een parkeerschijfzone

Op diverse plaatsen is een zogenaamde parkeerschijfzone ingesteld. Dit houdt in dat alleen in de aangelegde parkeervakken geparkeerd mag worden (aangelegd met een blauwe streep). Bij deze parkeervakken is het gebruik van de parkeerschijf verplicht. De bedoeling van een parkeerzone is het langdurig parkeren verhinderen. Het gebruik van de parkeerschijf is alleen verplicht gedurende de tijd die op het onderbord staat aangegeven.

Artikel 5:9 Verbod parkeren reclamevoertuigen

Met de zinsnede “met het kennelijke doel om handelsreclame te maken” wordt afgebakend dat het in het artikel omschreven verbod niet geldt voor bedrijfswagens die weliswaar een handelsnaam of logo hebben maar die voornamelijk als vervoersmiddel worden gebruikt. Als handelsreclame in de zin van deze bepaling geldt niet de vermelding op een voertuig van de naam van het bedrijf waarbij het voertuig in gebruik is en een (korte) aanduiding van de goederen of diensten die het bedrijf pleegt aan te bieden. Deze voertuigen worden immers niet primair gebruikt “met het kennelijke doel om daarmee handelsreclame te maken”, maar vooral als vervoersmiddel. Het maken van reclame staat dus voorop.

Artikel 5:10 Verbod parkeren van grote voertuigen

De bepalingen met betrekking tothet uiterlijk aanzien en de parkeerruimte terugverwijzen naar de aangewezen plaatsen; ofwel dat de gemeente een verbodszone mag aanwijzen waar het parkeren van grote voertuigen schadelijk is voor het uiterlijk aanzien en/of voor de beschikbare parkeerruimte.

Lex silencio positivo

In verband met situaties waarbij de openbare orde/verkeersveiligheid in het geding kan raken of dat de beperkte parkeerruimte overbelast zou raken zou het onwenselijk zijn dat een ontheffing zoals opgenomen in lid 4 zou ontstaan als er een beslistermijn wordt overschreden. Om die reden is van een lex silencio positivo afgezien. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

Artikel 5:13 Parkeren anders dan op de rijbaan

Het college kan conform de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) door middel van een verkeersbesluit parkeer- of stopverboden voor de weg instellen, waarvoor de verkeerstekens worden gebruikt die in bijlage 1 van het RVV 1990 zijn opgenomen. Onder ‘weg’ vallen ook de tot de weg behorende paden, bermen en zijkanten, zoals bepaald in artikel 1 eerste lid onder b van de WVW 1994. In de APV wordt deze definitie van ‘weg’ gevolgd (artikel 1:1).

Sinds de uitspraak van het Hof Arnhem-Leeuwarden op 23-05-2016 (ECLI:NL:GHARL:2016:3927) geldt dat de plaatsing van de verbodsborden E1, E2 en E3 uit bijlage 1 bij het RVV 1990 niet het parkeren (of laten staan) in de berm of een braakliggend terrein verbieden, maar alleen het parkeren (of laten staan) op de rijbaan. Deze verbodsborden betreffen respectievelijk het parkeerverbod, het stopverbod en het verbod fietsen en bromfietsen te plaatsen. Artikel 65, tweede lid, van het RVV 1990 bepaalt dat deze verkeersborden slechts gelden voor de zijde van de weg waar zij zijn geplaatst. Volgens het hof moet ‘weg’ hier niet worden opgevat in de zin van artikel 1, eerste lid, onder b, van de WVW 1994 en beperkt het parkeerverbod volgens bord E1 zich uitsluitend tot de rijbaan. Het bovenstaande geldt ook bij gebruik van genoemde verbodsborden met de aanduiding ‘zone’.

Als een gemeente een parkeerverbod wil instellen voor andere weggedeelten dan de rijbaan, zoals voor bermen, is dus een aanvullende grondslag bij gemeentelijke verordening nodig. Artikel 2a van de WVW 1994 maakt dit mogelijk. Op grond van dit artikel kunnen gemeenten bij verordening verkeersregels stellen voor zover deze niet in strijd zijn met de WVW 1994 en verkeerstekens krachtens die wet zich daar niet toe lenen. Aan deze voorwaarden wordt voldaan als de gemeente een parkeerverbod wil instellen voor andere weggedeelten dan de rijbaan. Artikel 5:13 voorziet in de grondslag voor een verkeersbesluit met die strekking. Voor het ter plaatse kenbaar maken van een parkeerverbod dient de gemeente wel een zelf ontworpen verbodsbord te plaatsen.

Het verbod geldt niet voor voertuigen die worden gebruikt voor wegwerkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam (tweede lid).

Op basis van artikel 5:14 (zie de toelichting hieronder) is het al verboden om een voertuig te parkeren in een park of plantsoen of in een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook. Veel groenstroken zijn gelegen langs de rijbaan. Artikel 5:13 dient ter aanvulling van artikel 5:14: op basis van artikel 5:14 kan worden opgetreden tegen parkeren in een groenstrook naast de rijbaan, en op basis van artikel 5:13 kan, indien dat nodig blijkt, worden opgetreden tegen parkeren in een ander weggedeelte dan de rijbaan dat geen groenstrook is.

Artikel 5:14 Aantasting groenvoorziening door voertuigen

Lex silencio positivo

Gezien het belang dat hier aan de orde is, namelijk het voorkomen van schade aan groenvoorzieningen, is het niet wenselijk om hier een lex silencio postivio toe te passen. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht wordt daarom niet van toepassing verklaard.

Artikel 5:15 Overlast van (elektrische) fiets of bromfiets

Dit artikel heeft betrekking op het hinderlijk parkeren van (elektrische) fietsen en bromfietsen. Lid 1 van het artikel biedt de juridische basis om op te treden indien (elektrische) fietsen of bromfietsen hinderlijk of gevaarlijk staan geparkeerd. Het tweede lid maakt het verwijderen van (elektrische) fietsen of bromfietsen mogelijk die door de eigenaar of gebruiker in de openbare ruimte zijn achtergelaten nadat er technische mankementen zijn opgetreden of schade is ontstaan, zoals een verbogen of ontbrekend wiel, een ontbrekend zadel, stuur of trapper, een gebroken ketting of als de (elektrische) fiets zichtbaar lange tijd niet is gebruikt (weesfietsen). Reparatie kan in deze gevallen nog wel de moeite waard zijn maar wordt kennelijk niet gedaan. In de praktijk wordt, alvorens een (elektrische) fiets van de weg te verwijderen op grond van deze bepaling, de betreffende (elektrische) fiets eerst voorzien van een label om de eigenaar/gebruiker in de gelegenheid te stellen zelf de (elektrische) fiets te verwijderen.

Het nieuwe derde lid van dit artikel geeft het college de mogelijkheid om gebieden aan te wijzen waar (elektrische) fietsen en bromfietsen slechts een beperkte tijd geplaatst mogen worden, ongeacht of ze in of buiten de daartoe bestemde fietsparkeervoorzieningen zijn geplaatst. Gedacht kan worden aan gebieden met een hoge fietsparkeerdruk, zoals rondom metrostations, onderwijsinstellingen, uitgaans- en winkelgebieden. Daar is het onwenselijk dat de schaarse fietsparkeercapaciteit en overige plekken in de openbare ruimte worden ingenomen door (elektrische) fietsen die niet of nauwelijks worden gebruikt. De duur van de maximaal toegestane parkeertijd kan worden afgestemd op de aard van de locatie waar dit verbod geldt.

Het nieuwe vierde lid van dit artikel biedt de juridische basis om in de gehele gemeente op te treden indien (elektrische) fietsen of bromfietsen hinderlijk of gevaarlijk staan geparkeerd.

Afdeling 2 Collecteren 

Artikel 5:16 Verbod inzameling van geld of goederen of leden- of donateur werving

Algemeen

Van oudsher wordt in Nederland op ruime schaal een beroep gedaan op de liefdadigheidszin van het publiek door middel van collecten, inschrijvingen, verkoop van steunbonnetjes enz. Doorgaans gaan inzamelingsacties uit van volkomen betrouwbare instellingen. Incidenteel komt het voor dat bij de inzamelaar niet de charitatieve doelstelling voorop staat maar een ander (commercieel) belang. Hierbij wordt bij de burger de indruk gewekt dat de opbrengst naar het goede doel gaat terwijl dit voor maar een klein deel het geval is.

Buiten de sfeer van het strafrecht ligt het bestrijden van ongewenste praktijken primair op de weg van de gemeenten die het vergunningenbeleid voor inzamelingen in handen hebben. Dit is destijds verwoord in de Memorie van Toelichting (MvT) bij het wetsontwerp tot aanvulling van het Wetboek van Strafrecht met een bepaling omtrent telefonische colportage voor een goed doel (Kamerstuk 15678, Stb. 1982,12). In de MvT wordt het volgende opgemerkt: “Ook de overheid heeft een taak om het misbruik dat in sommige gevallen van de betere gevoelens van de mensen en van hun goedgeefsheid wordt gemaakt te bestrijden. Niet alleen is dit nodig ter bescherming van het publiek, maar ook ter bescherming van de bonafide charitatieve instellingen, die voor de financiering van hun activiteiten in meerdere of mindere mate zijn aangewezen op de offerzin van het publiek”.

De rol van het Centraal Bureau Fondsenwerving

Het CBF is een onafhankelijke stichting die al sinds 1925 toezicht houdt op de inzameling van geld voor goede doelen. Een van de belangrijkste taken van het CBF is het beoordelen van fondsenwervende instellingen. Vrijwel alle Nederlandse gemeenten zijn aangesloten bij het CBF. Ze worden regelmatig door het CBF geïnformeerd, of nemen zelf contact op voor nadere informatie. Het CBF is zo het eerste aanspreekpunt voor gemeenten bij nieuwe ontwikkelingen op het gebied van fondsenwerving en goede doelen. De beoordelingen van het CBF vormen een leidraad bij het verstrekken van de incidentele inzamelingsvergunningen door de gemeenten aan instellingen die niet voorkomen op het collecterooster. Via afspraken met alle gemeenten en een aantal grote nationale fondsen is in 1949 een “collectenplan” gerealiseerd. Dit plan houdt onder meer in dat het CBF jaarlijks, op voorstel van de Stichting Collectenplan, een rooster vaststelt waarin aan grote landelijk collecterende fondsen voor hun inzamelingsactie een week wordt toegewezen. De “vrije” perioden zijn beschikbaar voor andere instellingen. Een essentieel element van het rooster is de exclusiviteit. De fondsen krijgen desgevraagd als enige een inzamelingsvergunning van alle gemeenten voor de betreffende week. Slechts in goed overleg tussen betrokken instelling en de gemeente in kwestie zijn hierop uitzonderingen mogelijk.

Huidige ontwikkelingen

De vraag is of in de huidige maatschappij nog steeds behoefte is aan een beschermende overheid zowel in het kader van het toezicht op bonafide instellingen als van de beperking van het aantal inzamelingen met het oog op het voorkomen van overlast voor burgers. Er zijn verschillende redenen om deze rol van de overheid voort te zetten.

De manieren waarop wordt ingezameld zijn steeds indringender geworden: via de post (direct mail), de telefoon, het aanspreken op straat (direct dialogue), door shows op tv (het Glazen Huis) en concerten (Live Aid, ) direct of indirect aangesproken.

De goede doelenbranche is steeds verder geprofessionaliseerd; denk aan de professionele (commerciële) en wervingsbedrijven. Deze sales en marketingbedrijven zijn gericht op het werven van klanten (leden of donateurs) voor hun opdrachtgevers.

Er zijn daarnaast nog steeds kwetsbare groepen in de samenleving die enige bescherming nodig hebben. Niet voor niets wordt regelmatig aangegeven dat het bij bezoek aan de deur, voor wat voor reden dan ook, verstandig is een legitimatie te vragen. Dit alles doet vermoeden dat de gevolgen van het afschaffen van een inzamelingsvergunning ongewenst zijn. Dit is voor de gemeente dan ook de reden om de inzamelingsvergunning niet te schrappen uit de verordening.

Werven van donateurs of leden

Naast de klassieke inzamelingsacties (de collectes) worden tegenwoordig ook activiteiten verricht ter werving van donateurs of leden, waarbij te kennen wordt gegeven – althans de indruk wordt gewekt – dat de uiteindelijke opbrengst geheel of ten dele bestemd is voor een liefdadig of een ideëel doel. Deze wervingsactiviteiten onderscheiden zich van inzamelingsactiviteiten door het feit dat er geen geld of zaken worden ingezameld en geen intekenlijsten worden ingevuld. In plaats daarvan werft de betreffende instelling leden of donateurs. In de praktijk bestaat onduidelijkheid over de vraag of voor deze wervingsactiviteiten nu wel of geen vergunning moet worden aangevraagd en zo ja wat voor soort vergunning daarvoor precies benodigd is. Om die reden worden wervingsacties nu expliciet geregeld in dit artikel.

Vergunningvrij collecteren voor instellingen ingedeeld in door CBF vastgesteld collecte- en wervingsrooster

Verschillende instellingen kunnen een collectevergunning bij de gemeente aanvragen.

  • 1.

    landelijke organisaties, die zijn ingedeeld in het per kalenderjaar vastgestelde collecterooster van het CBF

  • 2.

    overige organisaties, die niet zijn ingedeeld in het per kalenderjaar vastgestelde collecterooster van het CBF

In de huidige situatie hanteert de gemeente voor de verlening van een collectevergunning het landelijk collecterooster zoals dat per kalenderjaar door het CBF wordt opgesteld. De categorie waartoe een organisatie behoort is daarbij bepalend voor de vergunningverlening.

Aan de organisaties, die vallen onder categorie 1, wordt een vergunning voor de duur van één week verstrekt. Met deze vergunning mag de betreffende organisatie geld inzamelen in de collecteweek die het CBF in het landelijke collecterooster aan deze organisatie heeft toebedeeld. Dit zijn de grote landelijke collecterende fondsen.

Aan de organisaties, die vallen onder categorie 2, kan een vergunning worden verstrekt. Zij kunnen alleen collecteren in de zogenoemde “vrije periodes” van het collecterooster, oftewel in de weken die door het CBF vrij zijn gehouden en gedurende welke de grote landelijke fondsen niet collecteren. Deze organisaties dienen hun aanvraag voor een vergunning 8 weken van tevoren te doen.

In de voorgestelde wijzigingen wordt de vergunningverlening voor de categorie 1-organisaties gewijzigd. Terwijl voorheen elk jaar opnieuw een vergunning voor de duur van één week werd verstrekt aan deze organisaties, worden de categorie 1-organisaties nu vrijgesteld van de vergunningplicht. Oftewel: de fondsen die in een per kalenderjaar vastgesteld collecterooster een vaste collecteweek hebben, hoeven daarvoor niet meer een vergunning aan te vragen en kunnen vergunningvrij collecteren gedurende hun, door het collecterooster bepaalde collecteweek. Dat scheelt administratieve lasten voor zowel de organisaties als voor de gemeente.

Door alleen die instellingen vrij te stellen van de vergunningplicht die zijn opgenomen in het landelijke collecterooster van het CBF, wordt er geborgd dat er in een bepaalde week slechts één collecte of werving wordt gehouden en worden de uitgangspunten van het gemeentelijk beleid (een gelijkmatige verdeling van activiteiten door bonafide instellingen) geborgd zonder dat het volledig instandhouden van het vergunningstelsel hiervoor noodzakelijk is.

De vrijstelling van de vergunningplicht vervalt natuurlijk wanneer de instelling niet langer op het landelijke collecterooster van het CBF vermeld staat.

De vergunningverlening voor de categorie 2-organisaties blijft vooralsnog ongewijzigd. Op basis van lid 3 sub c en lid 4 kunnen op een later tijdstip, na nog nader uit te voeren onderzoek, nadere regels worden opgesteld om te bepalen welke organisaties een vergunningsplicht blijven houden, welke organisaties enkel een meldingsplicht krijgen en/of aan welke organisaties geen vergunning wordt verleend op basis van te stellen voorwaarden.

Lex silencio positivo

Gezien het ideële belang van collectes, die doorgaans voor een bepaald moment zijn gepland en waarbij voor dat moment vrijwilligers e.d. zijn aangezocht, is het van belang dat er tijdig op een aanvraag wordt beslist. Wij hebben ervoor gekozen daarom wel een lex silencio positivo op te nemen. Paragraaf 4.1.3.3. Algemene wet bestuursrecht wordt van toepassing verklaard.

Afdeling 3 Venten 

Artikel 5:18 Venten en dergelijke

Lex silencio positivo

Aan de verlening of weigering van een ventvergunning ligt een relatief eenvoudige afweging ten grondslag en zullen de gevolgen van een ventvergunning doorgaans beperkt zijn. Er zijn geen dwingende redenen van algemeen belang aanwezig om van een lex silencio positivo af te zien. Paragraaf 4.1.3.3 Awb wordt op het artikel van toepassing verklaard.

Artikel 5:19 Vrijheid van meningsuiting

Algemeen

Artikel 7 Grondwet bepaalt dat geen vergunning mag worden geëist voor de gebruikmaking van een zelfstandig middel van bekendmaking. In de jurisprudentie is het aanbieden van of venten met gedrukte stukken als een zelfstandig middel van bekendmaking aangemerkt. Een afzonderlijk probleem is het beoordelen of er in een concrete situatie sprake is van de uitoefening van “een zelfstandig middel van bekendmaking” in de zin van artikel 7 van de Grondwet of dat er sprake is van het te koop aanbieden van drukwerk, waarbij geen gedachten of gevoelens worden geopenbaard. Het verspreiden van handelsreclame wordt niet tot de vrijheid van drukpers gerekend, zie artikel 7, vierde lid van de Grondwet. Ook het trekken van een grens tussen het aanbieden van gedrukte stukken in het kader van de vrijheid van drukpers en het verkopen van gedrukte stukken is in de praktijk dikwijls moeilijk vast te stellen. Zo is in de jaren tachtig in een groot aantal gemeenten het verzoek gedaan tot het venten met prentbriefkaarten. De firma die in deze gemeenten haar prentbriefkaarten in het kader van een commerciële protestactie wilde verkopen was van mening dat het gedrukte stukken betrof die, gelet op artikel 7 Grondwet, zonder ventvergunning verkocht mogen worden. Hoewel bij de verkoop van deze kaarten gesuggereerd werd dat de opbrengst voor een goed doel bestemd was, bleek de opbrengst geheel ten goede te komen aan de verkoper van de prentbriefkaarten. Optreden tegen de verkoper op grond van overtreding van een APV bepaling waarin een ventverbod wordt vastgelegd, is in een dergelijk geval echter niet mogelijk. In een geval van verkoop van posters met reproducties van aquarellen en afbeeldingen van foto’s al dan niet voorzien van teksten, is bepaald dat deze voor geen andere uitleg vatbaar zijn dan dat zij een bepaalde uiting van kunst bevatten of ludiek van aard zijn. Bezwaarlijk kan van zulke gedrukte stukken gezegd worden dat zij geen gedachten of gevoelens openbaren als bedoeld in art. 7, eerste lid, van de Grondwet. Het stellen van beperkingen aan het venten met gedrukte stukken is onder de volgende criteria toegestaan: de beperking mag geen betrekking hebben op de inhoud van de gedrukte stukken en er dient gebruik van enige betekenis te resteren; de beperking mag niet resulteren in een algeheel verbod. Een constructie, waarbij aan een (beperkt) verbod de mogelijkheid tot het verlenen van een ontheffing is verbonden, is volgens de jurisprudentie wel toelaatbaar. De beperking van de verkoop van drukwerk waarop een mededeling staat is, gelet op artikel 7 van de Grondwet, niet mogelijk voor zover het betreft de inhoud van het drukwerk. Artikel 7 van de Grondwet beschermt immers “iedere openbaarmaking van een meer of minder weloverwogen gedachte of een gevoelen, ongeacht de intenties of motieven van degene die zich uit” (Kb 5 juni 1986, Stb. 339). Wel kan de verkoop van drukwerk in het belang van de openbare orde en veiligheid naar tijd en plaats worden ingeperkt.

Daklozenkrant

De verkoop van daklozenkranten is noch venten noch collecteren. Op grond van artikel 7 van de Grondwet kan het verkopen niet verbonden worden aan een vergunning. Wel kan de gemeente gebruik maken van artikel 2:7. Als verkoop plaats vindt op het grondgebied van bijvoorbeeld een supermarkt, dan kan de eigenaar de verkoper verzoeken weg te gaan. Het verdient aanbeveling om te overleggen met de koepelorganisaties die de daklozen vertegenwoordigt. Immers niet iedereen kan een straatkrant verkopen. De verkopers moeten in het bezit zijn van een identiteitsbewijs van de koepelorganisatie waarmee ze kunnen aantonen dat ze officiële straatkantverkopers zijn.

Lex silencio positivo

Er is voor gekozen hier wel een lex silencio positivo op te nemen. De vrijheid van meningsuiting is een zaak van belang, en het zou niet wenselijk zijn als de overheid hier door niet te beslissen de zaak in het onzekere zou laten. Paragraaf 4.1.3.3. Algemene wet bestuursrecht wordt van toepassing verklaard.

Afdeling 4 Standplaatsen 

Lex silencio positivo

Een vergunning voor het hebben van een standplaats zoals opgenomen in lid 1 achten wij noodzakelijk en evenredig. De vergunning dient om te voorkomen dat de openbare orde wordt verstoord en overlast wordt tegengegaan. Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld: geluidsoverlast, stankoverlast, verkeershinder en overlast door zwerfafval. Er zijn dwingende redenen van algemeen belang aanwezig om van een lex silencio positivo af te zien. Indien niet tijdig wordt besloten is het onwenselijk ten aanzien van de openbare orde en de veiligheid dat een standplaats zonder enige regulering word ingenomen. Paragraaf 4.1.3.3 Awb wordt niet van toepassing verklaard.

Afdeling 5 Openbaar water 

Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

Lex silencio positivo

Er zijn dwingende redenen van algemeen belang aanwezig om van een lex silencio positivo af te zien. Indien niet tijdig wordt besloten is het onwenselijk ten aanzien van de openbare orde en de veiligheid dat in en rondom het water zonder enige regulering worden ingenomen. Paragraaf 4.1.3.3 Awb wordt niet van toepassing verklaard.

Afdeling 6 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden 

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

Lex silencio positivo

Gezien de belangen die met dit artikel worden beschermd: de rust en recreatie in natuurgebieden, lijkt het niet bijzonder wenselijk om hier een ontheffingsmogelijkheid zoals opgenomen in lid 4 van rechtswege in het leven te roepen. Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht wordt niet van toepassing verklaard.

Afdeling 7 Verbod vuur te stoken 

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

Lex silencio positivo

Op de ontheffing zoals opgenomen in lid 3 is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht om dwingende redenen ten aanzien van de openbare orde en veiligheid, niet van toepassing.

Afdeling 8 Verstrooiing van as 

Artikel 5:36 Uitgesloten plaatsen

Lex silencio positivo

Om rekening te kunnen houden met de emoties van nabestaanden, is de ontheffingsmogelijkheid genoemd in lid 4 opgenomen om in uitzonderlijke situatie tegemoet te kunnen komen. Het is daarom noodzakelijk dat er snel en tijdig wordt beslist. Om die reden is ervoor gekozen hier wel een lex silencio positivo op te nemen. Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht wordt van toepassing verklaard.

Hoofdstuk 6 Straf, Overgangs- en Slotbepalingen

Artikel 6:1 Strafbepaling 

Eerste lid - Strafbaarstelling artikelen van deze verordening

Op grond van artikel 154 van de Gemeentewet kan de raad op overtreding van zijn verordeningen straf stellen. Artikel 6:1 regelt dat het niet-naleven van de hier genoemde artikelen een strafbaar feit oplevert. De op te leggen straf mag niet zwaarder zijn dan hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak. In het Wetboek van Strafvordering (WvSr) zijn de maxima van de boetecategorieën opgenomen. Het is uiteindelijk de strafrechter die de soort en de maat van de straf in een concreet geval bepaalt, tot de grens van de door de raad gekozen boetecategorie. Op grond van artikel 91 juncto 51 van het WvSr vallen ook rechtspersonen onder de werking van de sanctiebepaling.

Eerste lid - Strafbaarstelling nadere regels en vergunningsvoorschriften

Niet alleen de overtreding van in de verordening opgenomen bepalingen wordt in artikel 6:1 lid 1 met straf bedreigd. In een aantal bepalingen wordt aan het college de bevoegdheid gedelegeerd nadere regels te stellen, en bij de bevoegdheid om een vergunning of ontheffing te verlenen, hoort tegelijk de bevoegdheid om hieraan voorschriften (verplichtingen die de houder moet naleven) of beperkingen (begrenzingen in tijd, plaats of anderszins) te verbinden. Ook het overtreden van de door het college gestelde nadere regels en het niet-naleven van voorschriften of beperkingen die aan een vergunning of een ontheffing zijn verbonden leveren strafbare feiten op. Als reactie op deze overtreding zijn verschillende bestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten beschikbaar, zoals het intrekken van de vergunning of ontheffing. Strafrechtelijke handhaving is op basis van artikel 6:1 lid 1 eveneens mogelijk.

Tweede lid – Strafbaarstelling artikelen vallend onder Wetboek van Strafrecht

De op te leggen straf bij overtreding van de artikelen 2:77, 2:78 en 2:79, die de bestrijding van heling regelen, is bepaald in artikel 437 en 437ter in het Wetboek van Strafrecht. De op te leggen straf bij overtreding van deze artikelen wijkt af van de strafmaat van de onder lid 1 genoemde artikelen, deze artikelen worden daarom apart genoemd onder lid 2.

Artikel 6.4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

Eerste lid

Op de inwerkingtreding van verordeningen is de regeling van artikel 142 van de Gemeentewet van toepassing. Deze luidt dat alle verordeningen in werking treden op de achtste dag na bekendmaking, tenzij een ander tijdstip daarvoor is aangewezen. In artikel 6.4, eerste lid is als tijdstip voor inwerkingtreding de dag na publicatie van de APV in het Gemeenteblad aangewezen. De APV is een besluit van het gemeentebestuur op overtreding waarvan straf is gesteld. Een dergelijk besluit wordt op dezelfde wijze bekendgemaakt als alle overige besluiten van het gemeentebestuur die algemeen verbindende voorschriften inhouden (artikel 139 Gemeentewet). Van belang is dat de gemeente gehouden is dit besluit mee te delen aan het parket van het arrondissement waarin de gemeente is gelegen (artikel 143 Gemeentewet). In verband met artikel 1 van het Wetboek van Strafrecht is het uiteraard niet mogelijk aan de bepalingen van een strafverordening terugwerkende kracht te verlenen.

Tweede lid

In het eerste lid van artikel 6.4 wordt geen tijdstip vermeld waarop de oude verordening wordt ingetrokken. Dat is ook niet nodig. De datum waarop de nieuwe verordening in werking treedt, is de datum waarop de oude verordening vervalt.

Artikel 6.5 Overgangsbepaling

Van belang is in de overgangsbepalingen aan te geven of bestaande vergunningen, ontheffingen, enz. al dan niet hun rechtskracht blijven behouden na de inwerkingtreding van deze verordening. Het betreft in dit artikel besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, tweede lid, dus de oude verordening. De besluiten waar het om gaat zijn vergunningen, ontheffingen, voorschriften en beperkingen, nadere regels, beleidsregels en aanwijzingsbesluiten.

Op aanvragen om een besluit, ingediend onder de oude verordening, wordt volgens de Algemene wet bestuursrecht beslist overeenkomstig de nieuwe verordening (toetsing ex nunc). Op bezwaarschriften ingediend tegen besluiten genomen onder het oude recht, wordt eveneens besloten krachtens deze verordening met dien verstande dat de bezwaarde niet in een nadeliger positie mag komen dan hij onder het oude recht zou hebben gehad. (verbod van reformatio in peius).