Verordening Nazorgheffing Stortplaatsen provincie Limburg 2008

Geldend van 08-11-2024 t/m heden

Intitulé

Verordening Nazorgheffing Stortplaatsen provincie Limburg 2008

VERORDENING NAZORGHEFFING STORTPLAATSEN PROVINCIE LIMBURG 2008

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    storten van afvalstoffen: op of in de bodem brengen van afvalstoffen om deze daar te laten;

  • b.

    stortplaats: inrichting waar afvalstoffen worden gestort, dan wel het gedeelte van een inrichting, waar afvalstoffen worden gestort, indien in de inrichting niet uitsluitend afvalstoffen worden gestort;

  • c.

    gesloten stortplaats: stortplaats ten aanzien waar een sluitingsverklaring is afgegeven;

  • d.

    bedrijfsgebonden stortplaats: stortplaats waar uitsluitend afvalstoffen worden gestort, die afkomstig zijn van binnen de inrichting waartoe de stortplaats behoort;

  • e.

    baggerspeciestortplaats: een stortplaats waar uitsluitend baggerspecie wordt gestort en die niet wordt gedreven of mede wordt gedreven door de Minister van Verkeer en Waterstaat;

  • f.

    baggerspecie: grond die uit de bodem is vrijgekomen via het oppervlaktewater of de voor dat water bestemde ruimte, daaronder begrepen sediment en het residu van de reiniging van baggerspecie;

  • g.

    doelvermogen: het voor de eeuwigdurende nazorg benodigde vermogen dat op het moment van aanvang van de nazorg moet zijn opgebracht.

Artikel 2 Aard van de heffing

Onder de naam 'nazorgheffing' wordt bij wijze van een directe provinciale belasting een heffing geheven ter bestrijding van de kosten gemoeid met:

  • a.

    de zorg, zodanig dat wordt gewaarborgd dat de stortplaatsen, gelegen in de provincie Limburg geen nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaken, dan wel, voor zover dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd, de grootst mogelijke bescherming wordt geboden tegen die nadelige gevolgen;

  • b.

    de voor de Provincie Limburg geldende verplichting tot afdracht van gelden aan het Fonds Nazorg Stortplaatsen provincie Limburg;

  • c.

    de door de provincie Limburg uitgevoerde inventarisatie van plaatsen waar in de provincie Limburg afvalstoffen zijn gestort en waar dat storten vóór 1 september 1996 is beëindigd en het onderzoek naar en systematische controle van de aanwezigheid, aard en omvang van eventuele verontreiniging aldaar;

  • d.

    de dekking van de aansprakelijkheid, bedoeld in artikel 6:176, lid 4 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 3 Belastingplicht

De nazorgheffing wordt geheven van degene die een stortplaats of een baggerspeciestortplaats drijft.

Artikel 4 Objectgebonden heffing

  • 1. Voor stortplaatsen en baggerspeciestortplaatsen wordt de nazorgheffing geheven per stortplaats

  • 2. De hoogte van de heffing voor stortplaatsen is afgeleid van het berekende doelvermogen per stortplaats.

  • 3. Ter bestrijding van de kosten, gemoeid met het onder artikel 2, onderdeel c bedoelde wordt de nazorgheffing geheven naar het aantal tonnen gestort afval.

Artikel 5 Tarieven

De nazorgheffing wordt geheven naar de tarieven die zijn opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.

  • 1.

    Het bedrag van de heffing is opgebouwd met een basisbedrag, berekend overeenkomstig het bepaalde in het tweede lid, voor de kosten genoemd in artikel 2, onderdeel a, b en d; en een opslag, uitsluitend voor niet-bedrijfsgebonden stortplaatsen, voor de kosten gemoeid in artikel 2, onderdeel c;

  • 2.

    Het basisbedrag wordt berekend op grondslag van het door het Interprovinciaal Overlegorgaan (IPO) vastgestelde Rekenmodel IPO Nazorg Stortplaatsen en Baggerdepots (RINAS) en het bijhorende risicomodel, zoals deze geldt op moment van vaststelling van het doelvermogen.

Artikel 6 Belastingtijdvak

  • 1.

    Het belastingtijdvak voor de in artikel 4, lid 1 bedoelde niet bedrijfsgebonden stortplaatsen is gelijk aan de periode tussen inwerkingtreding van deze verordening en de aanvang van de nazorg.

  • 2.

    Voor de in artikel 4, lid 1 bedoelde baggerspeciestortplaatsen wordt de heffing geheven in de vorm van een eenmalige aanslag uiterlijk in de maand voorafgaand aan de maand waarin de stortplaats gesloten wordt verklaard.

Artikel 7 Wijze van heffing

De nazorgheffing wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 8 Aangifte

  • 1. De in artikel 227a, lid 2, sub b van de Provinciewet bedoelde ambtenaar kan aan degene die een stortplaats drijft een aangiftebiljet uitreiken.

  • 2. Aan degene die een daartoe strekkend verzoek bij de in artikel 227a, lid 2, sub b van de Provinciewet bedoelde ambtenaar indient, wordt in elk geval een aangiftebiljet uitgereikt.

Artikel 9 Tijdstip van betaling

De verschuldigde nazorgheffing moet worden betaald binnen 30 dagen na de dagtekening van het aanslagbiljet.

Artikel 10 Voorlopige aanslag

  • 1. Na aanvang van het belastingtijdvak kan de in artikel 227a, lid 2, sub b van de Provinciewet bedoelde ambtenaar aan de belastingplichtige een voorlopige aanslag opleggen tot ten hoogste het bedrag, waarop de aanslag over dat jaar vermoedelijk zal worden vastgesteld.

  • 2. Een voorlopige aanslag kan met inachtneming van het in het eerste lid bepaalde, door een of meer voorlopige aanslagen worden aangevuld.

  • 3. De voorlopige aanslagen worden met de definitieve aanslag verrekend.

Artikel 11 Nadere regels

Het college van Gedeputeerde Staten kunnen nadere regels vaststellen met betrekking tot de heffing en invordering van de nazorgheffing.  

Artikel 12 Kwijtschelding

Bij de invordering van de heffing wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 13 Inwerkingtreding, ingang van heffing en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de eerste dag volgende op die van uitgifte van het provinciaal blad, waarin de verordening wordt afgekondigd.

  • 2. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2008.

  • 3. Deze verordening kan worden aangehaald als “Verordening nazorgheffing stortplaatsen provincie Limburg 2008”.

  • 4. Op het in lid 2 genoemde tijdstip vervalt de “Verordening nazorgheffing stortplaatsen provincie Limburg 2006”, vastgesteld bij besluit van Provinciale Staten van 16 december 2005, met dien verstande, dat zij van kracht blijft ten aanzien van de heffingen over het tijdvak, waarvoor zij heeft gegolden.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de Provinciale Staten van Limburg in hun vergadering van 14 december 2007.

voorzitter,

griffier,

Tarieventabel voor het jaar 2008 behorende bij en deel uitmakende van de “Verordening nazorgheffing stortplaaten provincie Limburg 2008”

De nazorgheffing bedraagt voor de niet bedrijfsgebonden in de provincie Limburg gelegen stortplaatsen:

Locatie

Jaar aanvang nazorg

Doelvermogen (excl. BTW)

Tarief jaarlijkse aanslag

Opslag monitoring voormalige stortplaatsen

Weert

2008

€ 16.311.030

 

€0,91/ton

Montfort

2032

€ 24.886.570

 

€0,91/ton

Schinnen

2037

€ 18.845.510

 

€0,91/ton

Landgraaf

2042

€ 15.929.620

 

€0,91/ton

De objectgebonden heffing voor stortplaatsen en baggerspeciestortplaatsen wordt op de volgende wijze vastgesteld:

  • -

    de exploitant van de stortplaats dient voorafgaand aan de sluiting van de stortplaats aan het college van GS een nazorgplan ter goedkeuring voor te leggen;

  • -

    het nazorgplan dient te zijn opgesteld conform de IPO-checklist 2002 “Nazorg Stortplaatsen” respectievelijk “Nazorg Baggerdepots”, welke door het college van GS als beleidsregel zijn vastgesteld d.d. 23 november 2003 (Provinciaal Blad 2003, nr. 88);

  • -

    op basis van de gegevens in het door GS goedgekeurde nazorgplan wordt met gebruikmaking van het IPO-rekenmodel RINAS en het risicomodel het voor de nazorg benodigde doelvermogen en de daaruit voortvloeiende heffing voor de stortplaats berekend.

De opslag als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, bedraagt .€ 0,91 per ton gestort afval.

Deze tarieventabel behoort bij en maakt deel uit van de “Verordening nazorgheffing stortplaatsen provincie Limburg 2008”.

Toelichting op de tarieventabel

In de tarieventabel zijn de volgende gegevens opgenomen:

  • -

    in de eerste kolom staan de locaties vermeld waarvoor een jaarlijkse heffing wordt opgelegd;

  • -

    In de tweede kolom staat voor elke locatie het jaar waarin vermoedelijk de nazorg voor die locatie aanvangt, zijnde het jaar waarmee de hoogte van de heffing voor deze locatie wordt berekend;

  • -

    In de derde kolom staat het doelvermogen zoals berekend met het jaar van aanvang van de nazorg. De bedragen die in de tarieventabel in kolom 3 zijn opgenomen zijn bepaald met het IPO-rekenmodel RINAS en gebaseerd op de kosten die naar verwachting zijn gemoeid met de in artikel 8.49 bedoelde zorg. Indien de opgenomen doelvermogens sterk afwijken van de kosten die worden berekend na goedkeuring van de nazorgplannen zullen de doelvermogens in kolom 3 worden aangepast;

  • -

    In de vierde kolom staat de hoogte van de jaarlijkse aanslag met dien verstande dat de opslag voor monitoring als verwoord in kolom 5 hierbij moet worden opgeteld;

  • -

    In de vijfde kolom staat de opslag voor monitoring van voormalige stortplaatsen opgenomen.

Toelichting

Aanhef

In de aanhef van een besluit dient de rechtsgrond te worden vermeld. Verder is het gebruikelijk in de aanhef de overwegingen die bij de besluitvorming een rol hebben gespeeld vast te leggen. Deze overwegingen zijn terug te vinden in het voorstel van Gedeputeerde Staten, zodat met een verwijzing naar dit voorstel kan worden volstaan.

Artikel 1Begripsomschrijvingen

Om duidelijkheid te scheppen over de inhoud van een aantal in de verordening voorkomende begrippen is daarvan in dit artikel een omschrijving opgenomen.

De tekst komt grotendeels overeen met de tekst als opgenomen in artikel 8.47 van de Wet milieubeheer. De definitie van het begrip baggerspecie is gelijk aan de definitiebepaling van art. 12 van de Wet belastingen op milieugrondslag.

Baggerspeciedepots van Rijkswaterstaat zijn van de werking van deze verordening uitgesloten. Art. 15.43 Wet milieubeheer bepaalt namelijk dat de provinciale verordening op basis waarvan de nazorgheffing wordt geheven niet van toepassing is op baggerspeciestortplaatsen die geheel of gedeeltelijk worden gedreven door de Minister van Verkeer en Waterstaat. Baggerspeciedepots die geheel of gedeeltelijk geëxploiteerd worden door Rijkswaterstaat of een andere dienst van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat vallen voor wat betreft de uitvoering van de nazorg namelijk onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Verkeer en Waterstaat (art. 8.50 Wm) en worden gefinancierd uit de Rijksbegroting. Voor de Provincie Limburg betekent dat de heffingsverordening bijvoorbeeld niet van toepassing is op het baggerspeciedepot Proefproject 2, Well-Aijen en de Molengreend.

Onder doelvermogen – sub g – wordt verstaan het vermogen dat op het moment dat de nazorg aanvangt aanwezig moet zijn om de eeuwigdurende nazorg te kunnen blijven financieren. Per locatie wordt een reëel moment van aanvang gekozen voor de berekening van het doelvermogen. In principe is dat na benutting van de restcapaciteit en nadat het stortlichaam zich heeft gezet.

Artikel 2Aard van de heffing

Uit dit artikel kunnen het karakter en het doel van de heffing worden afgeleid.

De nazorgheffing is een directe provinciale belasting met een retributief karakter. De heffing is bedoeld om daarmee de kosten van nader aangeduide werkzaamheden te kunnen voldoen. De redactie is ontleend aan artikel 15.44 van de Wet milieubeheer.

In onderdeel a wordt verwezen naar artikel 8.49 van de Wet milieubeheer. Het tweede lid van dit artikel bepaalt, dat onder de zorgplicht de volgende maatregelen vallen:

  • -

    maatregelen strekkende tot het in stand houden en onderhouden, alsmede het herstellen, verbeteren of vervangen van voorzieningen ter bescherming van de bodem;

  • -

    het regelmatig inspecteren van voorzieningen ter bescherming van de bodem en

  • -

    het regelmatig onderzoeken van de bodem onder de stortplaats.

In toelichting op de wet wordt aangegeven dat dit geen limitatieve opsomming is en dat hieronder ook andere maatregelen/kosten te rekenen zijn, die getroffen moeten worden wanneer schade ontstaat dan wel dreigt te ontstaan als gevolg van de stortplaats. Als mogelijke oorzaken worden genoemd het tekortschieten van voorzieningen, maar ook gebeurtenissen van buiten de stortplaats. Ook saneringsmaatregelen dienen hiertoe gerekend te worden.

Onderdeel c is gebaseerd op artikel 15.44, lid 1 onder c, waarbij de heffing betrekking heeft op de kosten die gemoeid zullen zijn met de inventarisatie en monitoring van stortplaatsen waar afvalstoffen zijn gestort en waar dat storten vóór 1 september 1996 is beëindigd. De inventarisatie en monitoring van de voormalige stortplaatsen hebben betrekking op het onderzoek naar en systematische controle van aanwezigheid, aard en omvang van eventuele verontreinigingen.

Onderdeel d is gebaseerd op het tweede lid van artikel 15.44 waarin is bepaald, dat de heffing mede betrekking kan hebben op de kosten die gemoeid zullen zijn met de dekking van de aansprakelijkheid, bedoeld in artikel 6:176 van het Burgerlijk Wetboek. Op grond van artikel 15.49 van de Wet milieubeheer dient na de sluiting van de stortplaats een eventuele succesvolle claim van een derde betaald te worden uit het fonds.

Artikel 3Belastingplicht

Dit artikel geeft een aanduiding van degenen, die in beginsel in de heffing worden betrokken. De tekst is overgenomen van artikel 15.45 van de Wet milieubeheer.

In deze bepaling wordt geregeld in welke gevallen een aanslag, ondanks het feit dat men belastingplichtig is, achterwege blijft. De vrijstelling is overgenomen van artikel 15.43 van de Wet milieubeheer.

Deze uitzonderingssituatie heeft de wetgever gecreëerd, omdat het Rijk garant staat voor een adequate uitvoering van de nazorg en de financiering daarvan.

Artikel 4Objectgebonden heffing

De maatstaf van heffing vormt de basis voor de berekening van de aanslagen. Hierin kunnen, in samenhang met het tarief, diverse beginselen tot uitdrukking worden gebracht, zoals bijvoorbeeld het beginsel 'de vervuiler betaalt', 'het draagkrachtbeginsel' en 'het profijtbeginsel'. Het toepassen van het 'draagkrachtbeginsel' is niet toegestaan, in verband met het feit dat het inkomensbeleid is voorbehouden aan de rijksoverheid.

Degene die een niet bedrijfsgebonden stortplaats drijft kan de opgelegde heffing doorberekenen in de storttarieven. Dit betekent dat uiteindelijk de aanbieder van afval, ofwel de vervuiler, betaalt.

Voor het doorbelasten van de totale kosten van de nazorg aan de diverse stortplaatsen bestaan verschillende mogelijkheden. Daarbij dient onderscheid te worden gemaakt tussen bedrijfsgebonden en niet bedrijfsgebonden stortplaatsen.

Voor bedrijfsgebonden stortplaatsen en stortplaatsen waar baggerspecie wordt gestort, schrijft de wet een objectgebonden heffing voor. Voor de niet bedrijfsgebonden stortplaatsen biedt de wet een mogelijkheid om te kiezen tussen objectgebonden heffing of een vereveningsheffing. Bij een vereveningsheffing worden de totale nazorgkosten over de resterende stortcapaciteit van alle stortplaatsen gezamenlijk door middel van een heffing verdeeld aan de hand van de hoeveelheid en/of de aard van de afvalstoffen. In deze verordening is ook voor de niet-bedrijfsgebonden stortplaatsen voor een objectgebonden heffing gekozen.

Een objectgebonden heffing houdt in dat de heffing gelijk is aan het berekende doelvermogen dat aanwezig moet zijn bij aanvang van de nazorg. Het bedrag van de heffing wordt zodanig vastgesteld dat uit de opbrengst van de heffing en de daarover verkregen rentebaten en beleggingsopbrengsten de kosten kunnen worden bestreden die naar verwachting gemoeid zullen zijn met de uitvoering van het in artikel 8.49 derde en vierde lid Wet milieubeheer bedoelde nazorgplan waarmee Gedeputeerde Staten hebben ingestemd, of, indien geen nazorgplan geldt, de in artikel 8.49 Wet milieubeheer bedoelde zorg voor die stortplaats. Indien na de vaststelling blijkt dat de opbrengst van de heffing hoger dan wel lager is dan het bedrag dat nodig is om de kosten te bestrijden die naar verwachting met de nazorg van die stortplaats gemoeid zullen zijn, kan het bedrag van de heffing opnieuw worden vastgesteld. Het volledige bedrag moet zijn ingevorderd voordat de stortplaats gesloten wordt.

Bepaling van het bedrag van de heffing heeft plaats gevonden met gebruikmaking van het door IPO vastgestelde RINAS-rekenmodel en het risicomodel alsmede op grond van een toeslag ter dekking van de kosten die gemoeid zullen zijn met de door de provincie uitgevoerde inventarisatie van plaatsen waar in de betrokken provincie afvalstoffen zijn gestort en waar dat storten vóór 1 september 1996 is beëindigd, en het onderzoek naar en systematische controle van aanwezigheid, aard en omvang van eventuele verontreinigingen aldaar.

Artikel 5Tarief

Voor de berekening van het doelvermogen wordt gebruik gemaakt van het door het IPO vastgestelde RINAS-rekenmodel en het risicomodel.

De hoogte van het doelvermogen bij aanvang van de nazorg wordt bepaald door alle kosten in verband met de uitvoering van de nazorg – inclusief risico’s – om te rekenen naar het jaar van aanvang nazorg. Bij die omrekening wordt rekening gehouden met zowel inflatie als rente-ontwikkelingen. De kosten worden ontleend aan de nazorgplannen, die door de exploitanten bij Gedeputeerde Staten worden ingediend.

Voor de op te stellen dan wel aan te passen nazorgplannen is de IPO-checklist nazorg 2002 ontwikkeld, die 25 november 2003 door Gedeputeerde Staten als beleidsregel is vastgesteld. De checklist is ook aan alle stortplaatsexploitanten toegestuurd. Daar waar een dergelijk nazorgplan (nog) ontbreekt, stellen Gedeputeerde Staten ten behoeve van de berekening van de heffing vast welke maatregelen nodig zullen zijn om de in artikel 8.49 van de Wet milieubeheer bedoelde zorg uit te kunnen voeren (artikel 15.45, lid 2, eerste volzin laatste deel).

Indien na vaststelling van een doelvermogen tijdens de exploitatiefase, doch uiterlijk tot het moment waarop de stortplaats formeel wordt gesloten, blijkt dat ofwel het doelvermogen moet worden bijgesteld, dan wel de opbrengst van de heffing – inclusief rendementen – hoger dan wel lager is dan het bedrag dat nodig is om de kosten te bestrijden die na verwachting met de nazorg van die stortplaatsen gemoeid zullen zijn, kan het bedrag van de heffing na afloop van elk heffingsjaar opnieuw worden vastgesteld. Bij het indienen van een aanpassing van het nazorgplan zal in ieder geval worden bepaald of de heffing moet worden aangepast.

Voor wat betreft de te hanteren tarieven wordt gewerkt met een separaat door Provinciale Staten vast te stellen tarieventabel. In de tarieventabel worden zowel de totale belastingplicht (doelvermogen = heffing) als de jaarlijkse aanslagen vastgesteld.

Artikel 6Belastingtijdvak

Voor de niet bedrijfsgebonden stortplaatsen is gekozen voor een belastingtijdvak gelijk aan het kalenderjaar. Hierbij moet worden bedacht dat het systeem van de wet meebrengt dat per belastingtijdvak slechts één definitieve aanslag kan worden opgelegd.

Voor de bedrijfsgebonden stortplaatsen en baggerspeciedepots wordt de nazorgheffing ineens geheven vóór het moment van sluiting van de stortplaats. Een daartoe strekkend tarief wordt in de bij de verordening behorende tarieventabel opgenomen.

Artikel 7Wijze van heffing

In deze verordening is gekozen voor heffing bij wege van aanslag. Bij deze heffingswijze is het aangiftebiljet een hulpmiddel bij het vaststellen van de aanslag.

Een aanslag kan ook zonder aangifte, bijvoorbeeld na een controle, ambtshalve worden vastgesteld. Het initiatief tot het vaststellen van de belastingschuld ligt bij de provincie. Indien enig (nieuw) feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld kan de te weinig geheven belasting worden nagevorderd.

Onder een nieuw feit wordt verstaan een feit dat de belastingheffer op het tijdstip van vaststelling van de aanslag niet bekend was of redelijkerwijs niet bekend had kunnen zijn. Navordering is wel mogelijk indien de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.

De bevoegdheid tot het vaststellen van een navorderingsaanslag vervalt door verloop van vijf jaren na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan.

Artikel 8Aangifte

Dit artikel is alleen opgenomen om duidelijk aan te geven dat de mogelijkheid aanwezig is om met een aangiftebiljet te werken. Een en ander is in artikel 6 e.v. van de Algemene wet inzake rijksbelastingen verder geregeld.

Artikel 9Tijdstip van betaling

Ten aanzien van de betalingstermijnen van de bij wege van aanslag geheven belastingen heeft de provincie een ruime bevoegdheid. Met het oog op de groep van belastingplichtigen is in deze verordening gekozen voor betaling in één termijn.

Artikel 10Voorlopige aanslag

Dit artikel is alleen opgenomen om aan te geven dat de mogelijkheid bestaat om voorlopige aanslagen op te leggen. Een en ander is namelijk ook reeds geregeld in artikel 14 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen juncto artikel 227a Provinciewet.

Artikel 11Nadere regels

Gedeputeerde Staten kunnen beleidsregels vaststellen met betrekking tot de heffing en invordering van de nazorgheffing.

Artikel 12Kwijtschelding

Op grond van artikel 232e Provinciewet volgen provincies het kwijtscheldingsbeleid van de rijksoverheid. Dit is vastgelegd in de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990. Artikel 232e Provinciewet biedt echter de mogelijkheid om van de ministeriële regeling af te wijken. Het hierover door Provinciale Staten te nemen besluit is vormvrij.

Gelet op de aard van de onderhavige heffing is ervoor gekozen expliciet aan te geven dat geen kwijtschelding wordt verleend.

Artikel 13Inwerkingtreding, ingang van heffing en citeertitel

Ingevolge het bepaalde in artikel 136 van de Provinciewet moeten de besluiten tot het invoeren, wijzigen of afschaffen van belastingverordeningen bekend worden gemaakt. Het niet voldoen aan deze bekendmakingsplicht leidt tot onverbindendheid van de verordening. Bekendmaking geschiedt door plaatsing van de integrale tekst van het besluit in het provinciaal blad.

Op grond van artikel 139 van de Provinciewet treedt het bekend gemaakte besluit in werking met ingang van de achtste dag na de dag van de bekendmaking, tenzij in de verordening een ander tijdstip is aangegeven. De dag van bekendmaking is de dag waarop de uitgave feitelijk beschikbaar is. De datum van inwerkingtreding van een belastingverordening mag niet liggen vóór de vaststelling en bekendmaking daarvan.

De datum van inwerkingtreding moet worden onderscheiden van de datum van ingang van de heffing. Het feit dat de belastingverordening pas in werking treedt na bekendmaking betekent dat de provincie voor dat tijdstip geen aanslagen kan opleggen.

De aanslagen kunnen echter wel betrekking hebben op de periode vanaf de datum van ingang van de heffing.

De datum van ingang van de heffing kan evenwel niet liggen voor de datum van vaststelling van de verordening. Dit houdt verband met het beginsel dat belastingmaatregelen voor de toekomst dienen te gelden.