Besluit van provinciale staten van de provincie Zuid-Holland van 11 oktober 2024 tot vaststelling van algemene regels voor het verstrekken van subsidies (Algemene subsidieverordening Zuid-Holland)

Dit is een toekomstige tekst! Geldend vanaf 01-01-2025

Intitulé

Besluit van provinciale staten van de provincie Zuid-Holland van 11 oktober 2024 tot vaststelling van algemene regels voor het verstrekken van subsidies (Algemene subsidieverordening Zuid-Holland)

Provinciale Staten van Zuid-Holland,

Gelezen het voorstel van Gedeputeerde Staten van 9 juli 2024, met het besluitnummer PZH-2024-855312954;

Gelet op de artikelen 143, eerste lid, en 145 van de Provinciewet en 4:23, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

Overwegende dat provinciale staten het wenselijk achten om de Algemene subsidieverordening Zuid-Holland 2013 te actualiseren met als doel enkele knelpunten en onduidelijkheden weg te nemen, de leesbaarheid te verbeteren en het subsidiesysteem efficiënter in te richten;

Overwegende dat provinciale staten vanwege het grote aantal wijzigingen een geheel nieuwe verordening wensen vast te stellen;

Besluiten vast te stellen de volgende verordening:

Algemene subsidieverordening Zuid-Holland

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

Awb: Algemene wet bestuursrecht;

begrotingssubsidie: subsidie als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, onder c, van de Awb, waarbij de begroting de subsidie-ontvanger en het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld, vermeldt;

boekjaarsubsidie: subsidie die voor één of meer boekjaren wordt verstrekt voor activiteiten die behoren tot de structurele activiteiten van de subsidie-ontvanger;

incidentele subsidie: subsidie als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, onder d, van de Awb, die voor maximaal vier jaar wordt verstrekt;

penvoerder: de door een samenwerkingsverband aangewezen rechtspersoon die deelneemt aan het samenwerkingsverband;

projectsubsidie: subsidie voor een activiteit of een samenhangend geheel van activiteiten die afgebakend zijn in de tijd en zijn gericht op een specifiek eindresultaat;

samenwerkingsverband: verband dat geen rechtspersoonlijkheid bezit, bestaande uit ten minste twee deelnemers, waarvan de deelnemers natuurlijke personen of rechtspersonen zijn, ieder met een andere eigenaar en niet in eigendom van een deelnemende natuurlijke persoon, dat is opgericht voor de uitvoering van activiteiten;

subsidieverstrekking: gehele subsidieproces, waaronder in ieder geval de besluiten tot afwijzen, verlenen, vaststellen, wijzigen, intrekken evenals bevoorschotten, lager vaststellen en terugvorderen.

Artikel 1.2 Toepassingsbereik

  • 1. Deze verordening is van toepassing op het verstrekken van alle subsidies, met uitzondering van subsidies waarvoor provinciale staten in een afzonderlijke subsidieverordening een uitputtende regeling hebben getroffen.

  • 2. Deze verordening en titel 4.2 van de Awb zijn ook van toepassing op financiële middelen die uitsluitend worden verstrekt aan rechtspersonen die krachtens publiekrecht zijn ingesteld.

Artikel 1.3 Bevoegdheid subsidieverstrekking

  • 1. Gedeputeerde staten zijn bevoegd tot het verstrekken van boekjaar- en projectsubsidies voor activiteiten die bijdragen aan de doelstellingen van het provinciaal beleid en waarvoor provinciale staten financiële middelen op de begroting beschikbaar hebben gesteld.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid zijn gedeputeerde staten bevoegd om een incidentele subsidie te verstrekken:

    • a.

      tot een bedrag van € 125.000,00;

    • b.

      vanaf € 125.000,00, als provinciale staten subsidie voor de betreffende activiteit beschikbaar hebben gesteld of hebben ingestemd met het ontwerpsubsidiebesluit voor die activiteit.

  • 3. Gedeputeerde staten zijn bevoegd om van rijkswege aan de provincie ter beschikking gestelde uitkeringen voor specifiek aangewezen activiteiten, als subsidie voor deze activiteiten te verstrekken.

  • 4. Gedeputeerde staten zijn bevoegd, in aanvulling op de artikelen 1.4, 2.3, eerste lid, 2.8, eerste lid, onder b en tweede lid, 3.6, 4.1, derde lid, 4.3, vijfde lid, 5.4, vijfde lid, en 7.1, nadere regels vast te stellen voor het verstrekken van subsidies over de volgende onderwerpen:

    • a.

      subsidiabele activiteiten;

    • b.

      subsidievorm;

    • c.

      doelgroep;

    • d.

      subsidievereisten;

    • e.

      weigeringsgronden;

    • f.

      aanvraagvereisten;

    • g.

      subsidiehoogte;

    • h.

      subsidiabele kosten;

    • i.

      niet subsidiabele kosten;

    • j.

      adviescommissie;

    • k.

      verplichtingen van de subsidie-ontvanger.

Artikel 1.4 Subsidieplafond

  • 1. Gedeputeerde staten kunnen in de nadere regels, bedoeld in artikel 1.3, vierde lid, of in een apart besluit, een subsidieplafond en de wijze van verdeling van het beschikbare bedrag vaststellen.

  • 2. Gedeputeerde staten kunnen een vastgesteld subsidieplafond onderverdelen in deelplafonds.

Paragraaf 2 Aanvraag en verstrekking van de subsidie

Artikel 2.1 Doelgroep

  • 1. Subsidie kan worden aangevraagd door:

    • a.

      een rechtspersoon;

    • b.

      een natuurlijke persoon; of

    • c.

      een samenwerkingsverband.

  • 2. Als door een samenwerkingsverband subsidie wordt aangevraagd, wordt de subsidie aangevraagd door de penvoerder van het samenwerkingsverband en is de samenwerking vastgelegd in een door alle deelnemers ondertekende samenwerkingsovereenkomst die in ieder geval bevat:

    • a.

      de instemming van alle deelnemers over de aanwijzing van de penvoerder om de subsidieaanvraag in te dienen;

    • b.

      de bevoegdheid van de penvoerder om de betaling van het subsidiebedrag te ontvangen;

    • c.

      de instemming van alle deelnemers met de subsidiabele activiteit;

    • d.

      de verdeling van de verantwoordelijkheden, bevoegdheden en financiële verplichtingen betreffende de inkomsten en uitgaven van de deelnemers.

  • 3. In aanvulling op het tweede lid, worden onverschuldigde betaalde subsidiebedragen in overeenstemming met artikel 4:57 van de Awb teruggevorderd bij iedere deelnemer aan het samenwerkingsverband voor wat betreft het door de deelnemer ontvangen deel van de onverschuldigde betaalde subsidiebedragen.

Artikel 2.2 Aanvraagformulier

  • 1. Een aanvraag voor subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van een door gedeputeerde staten vastgesteld aanvraagformulier.

  • 2. De aanvraag gaat vergezeld van de in het aanvraagformulier aangegeven gegevens.

Artikel 2.3 Aanvraagtermijnen subsidieverlening

  • 1. Een aanvraag voor subsidie kan het hele jaar worden ingediend, tenzij gedeputeerde staten hiervoor in de nadere regels, bedoeld in artikel 1.3, vierde lid, een termijn hebben opgenomen.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, wordt een aanvraag voor een boekjaarsubsidie voor 1 oktober voorafgaand aan het boekjaar ingediend.

  • 3. Gedeputeerde staten kunnen een aanvraag voor een boekjaarsubsidie die na 1 oktober voorafgaand aan het boekjaar is ingediend in behandeling nemen, als de activiteit waarvoor subsidie wordt gevraagd van bijzonder belang is voor het bereiken van de provinciale doelstelling op het terrein waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 4. In afwijking van het tweede lid, kunnen gedeputeerde staten, voor daarbij aan te wijzen aanvragers, andere termijnen stellen voor het indienen van een aanvraag voor een boekjaarsubsidie.

Artikel 2.4 Beslistermijnen subsidieverlening

  • 1. Gedeputeerde staten beslissen op een aanvraag voor subsidie:

    • a.

      binnen 13 weken nadat de aanvraag voor subsidie is ingediend;

    • b.

      bij toepassing van een tender, evenredige verdeling of loting, binnen 13 weken na afloop van de aanvraagperiode;

    • c.

      als sprake is van een aanvraag voor een begrotingssubsidie en er een besluit nodig is op grond van artikel 4:23, derde lid, aanhef en onder c, van de Awb, binnen 13 weken na de dag waarop provinciale staten dat besluit hebben genomen.

  • 2. Gedeputeerde staten beslissen op een aanvraag tot wijziging van de subsidieverlening binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 3. In afwijking van de termijnen, genoemd in het eerste lid, kan de termijn 22 weken bedragen als:

    • a.

      sprake is van een aanvraag voor een incidentele subsidie vanaf € 125.000,00;

    • b.

      sprake is van cofinanciering in het kader van een door de Raad van de Europese Unie, het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk of de Europese Commissie goedgekeurd programma;

    • c.

      over de aanvraag extern advies als bedoeld in artikel 82 van de Provinciewet, wordt ingewonnen;

    • d.

      een nader onderzoek is ingesteld.

  • 4. In afwijking van de termijnen, genoemd in het eerste lid, bedraagt de termijn 40 weken als:

    • a.

      een onderzoek is ingesteld door een internationale beoordelingscommissie; of

    • b.

      sprake is van internationale peer reviews.

  • 5. Bij aanvragen om subsidie die op grond van artikel 108, derde lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, worden aangemeld bij de Europese Commissie wordt de beslistermijn opgeschort totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen.

Artikel 2.5 Niet subsidiabele kosten

De volgende kosten komen in ieder geval niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    kosten die niet rechtstreeks aan de activiteit zijn toe te rekenen;

  • b.

    kosten die niet noodzakelijk en adequaat zijn in relatie tot het doel van de subsidie;

  • c.

    kosten die zijn gemaakt na de datum waarop de activiteit moet zijn uitgevoerd en voor de datum van indiening van de aanvraag voor vaststelling van de subsidie;

  • d.

    omzetbelasting die op grond van de Wet op de omzetbelasting 1968 verrekenbaar is of op grond van de Wet op het BTW-compensatiefonds compensabel is;

  • e.

    boetes en financiële sancties en hiermee samenhangende kosten;

  • f.

    kosten van gerechtelijke procedures;

  • g.

    kosten van gemeentelijke leges bij subsidie-aanvragen die worden ingediend door gemeenten.

Artikel 2.6 Algemene weigeringsgronden

  • 1. In aanvulling op de artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Awb weigeren gedeputeerde staten een subsidie in ieder geval als:

    • a.

      de te subsidiëren activiteit al in uitvoering is of al volledig is uitgevoerd voordat de aanvraag is ingediend;

    • b.

      de aanvraag uitsluitend gaat over het opstellen van een subsidieaanvraag;

    • c.

      de aanvraag uitsluitend gaat over de kosten in verband met het opstellen van een verklaring van een accountant;

    • d.

      de aanvraag uitsluitend gaat over de oprichting van een rechtspersoon;

    • e.

      de activiteit niet voldoet aan de eisen die zijn vermeld in deze verordening of de door gedeputeerde staten vastgestelde nadere regels als bedoeld in artikel 1.3, vierde lid;

    • f.

      op de begroting voor het doel waarvoor de subsidie wordt aangevraagd geen bedragen beschikbaar zijn;

    • g.

      gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de subsidie niet of in onvoldoende mate zal bijdragen aan het doel waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;

    • h.

      de aanvrager doelstellingen beoogt of activiteiten ontplooit die in strijd zijn met de wet, het algemeen belang of de openbare orde;

    • i.

      de Europese Commissie met toepassing van artikel 108, derde lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie heeft vastgesteld dat de subsidie onverenigbaar is met de interne markt;

    • j.

      tegen de aanvrager een bevel tot terugvordering uitstaat op grond van een eerder besluit van de Europese Commissie waarbij de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is verklaard;

    • k.

      de activiteit niet is gericht op de provincie Zuid-Holland, niet ten goede komt aan ingezetenen van de provincie of niet op andere wijze het belang van de provincie dient;

  • 2. Gedeputeerde staten kunnen in de nadere regels, bedoeld in artikel 1.3, vierde lid, afwijken van het eerste lid, onder a en d.

  • 3. Als het gaat over een aanvraag voor een incidentele subsidie of een begrotingssubsidie kunnen gedeputeerde staten afwijken van het eerste lid, onder a, als:

    • a.

      de activiteit waarvoor subsidie wordt gevraagd van bijzonder belang is voor het bereiken van de provinciale doelstelling op het terrein waarop de aanvraag betrekking heeft; en

    • b.

      verlening van deze subsidie niet in strijd is met de Europese regels inzake staatssteun.

Artikel 2.7 Weigeringsgronden incidentele subsidies

In aanvulling op artikel 2.6, eerste lid, weigeren gedeputeerde staten een incidentele subsidie als de aanvraag betrekking heeft op:

  • a.

    een structurele activiteit;

  • b.

    een jaarlijks terugkerende activiteit;

  • c.

    een activiteit waarvoor vast provinciaal beleid bestaat;

  • d.

    een activiteit waarvoor gedeputeerde staten nadere regels als bedoeld in artikel 1.3, vierde lid, hebben vastgesteld;

  • e.

    een activiteit die door gedeputeerde staten in de nadere regels, bedoeld in artikel 1.3, vierde lid, is uitgesloten van subsidie.

Artikel 2.8 Bevoorschotting en betaling

  • 1. Als een subsidie tot € 25.000,00:

    • a.

      direct wordt vastgesteld, wordt het gehele subsidiebedrag in één keer betaald;

    • b.

      wordt verleend, wordt het voorschot ambtshalve verstrekt en betaald volgens de in de nadere regels, bedoeld in artikel 1.3, vierde lid, of in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen bedragen en termijnen.

  • 2. Voorschotten voor subsidies vanaf € 25.000,00 worden ambtshalve verstrekt en betaald volgens in de nadere regels, bedoeld in artikel 1.3, vierde lid, of in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen bedragen en termijnen.

  • 3. In aanvulling op het tweede lid geldt dat bij subsidies vanaf € 125.000,00 de bevoorschotting afhankelijk kan worden gesteld van het indienen en de inhoud van een voortgangsverslag.

Artikel 2.9 Berekeningswijzen en kostenbegrippen

Gedeputeerde staten kunnen regels vaststellen voor berekeningswijzen en kostenbegrippen.

Paragraaf 3 Verplichtingen

Artikel 3.1 Algemene verplichtingen

  • 1. De subsidie-ontvanger heeft in ieder geval de volgende verplichtingen:

    • a.

      de activiteit wordt uitgevoerd overeenkomstig de aanvraag en de daarbij behorende bijlagen, bedoeld in artikel 2.2;

    • b.

      activiteiten die tot stand zijn gekomen met een provinciale subsidie worden tot 5 jaar na vaststelling van de subsidie in stand gehouden, tenzij gedeputeerde staten hiervan ontheffing verlenen;

    • c.

      een roerende of onroerende zaak die tot stand is gekomen met een provinciale subsidie wordt niet binnen een periode van 5 jaar na realisering daarvan vervreemd, verhuurd of met hypotheek of andere zakelijke rechten bezwaard, dan wel geheel of gedeeltelijk aan de in de aanvraag omschreven bestemming onttrokken, tenzij gedeputeerde staten hiervan ontheffing verlenen.

  • 2. Gedeputeerde staten kunnen aan de subsidie-ontvanger verplichtingen als bedoeld in artikel 4:38 van de Awb opleggen, voor zover de verplichtingen strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.

  • 3. Een aanvraag voor een ontheffing als bedoeld in het eerste lid, onder b en c, wordt door de subsidie-ontvanger gemotiveerd en schriftelijk ingediend bij gedeputeerde staten.

Artikel 3.2 Meldingsplicht

De subsidie-ontvanger is verplicht om gedeputeerde staten direct schriftelijk melding te doen, als er sprake is van:

  • a.

    het niet, niet tijdig of niet geheel verrichten van de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt;

  • b.

    het niet, niet tijdig of niet geheel voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

  • c.

    wijzigingen van 10% of meer, of € 10.000,00 of meer, in de begrote kosten of opbrengsten bij subsidies vanaf € 25.000,00;

  • d.

    besluiten of procedures die gericht zijn op de beëindiging van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend of ontbinding van de rechtspersoon aan wie subsidie is verleend;

  • e.

    wijziging van de statuten voor zover deze gaat over de vorm en het doel van de rechtspersoon of de vertegenwoordigingsbevoegdheid van het bestuur.

Artikel 3.3 Voortgangsverslag

  • 1. Gedeputeerde staten verplichten bij het verlenen van subsidies tot € 25.000,00 niet tot het overleggen van een voortgangsverslag.

  • 2. Gedeputeerde staten kunnen bij het verlenen van subsidies vanaf € 25.000,00 verplichten tot het overleggen van een voortgangsverslag, als de periode van uitvoering van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verstrekt, meer dan twaalf maanden bedraagt.

  • 3. Een voortgangsverslag wordt maximaal één keer per twaalf maanden gevraagd.

  • 4. In afwijking van het derde lid kunnen gedeputeerde staten, wanneer daarvoor aanleiding is, aan de subsidie-ontvanger bij de subsidieverleningsbeschikking verplichten tot het meer dan één keer per jaar overleggen van een voortgangsverslag.

Artikel 3.4 Inrichting administratie

  • 1. Als de subsidie-ontvanger een verplichting is opgelegd die gaat over de administratie van aan de activiteiten verbonden inkomsten en uitgaven, houdt de subsidie-ontvanger de administratie zo bij, dat daaruit altijd de inkomsten en uitgaven kunnen worden nagegaan die belangrijk zijn voor de vaststelling van de subsidie.

  • 2. Tenzij in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald, bewaart de subsidie-ontvanger de administratie ten minste vijf jaar na subsidievaststelling.

Artikel 3.5 Verplichtingen bij vermogensvorming

  • 1. Voor zover het verstrekken van subsidie heeft geleid tot vermogensvorming is de subsidie-ontvanger in de gevallen, bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, van de Awb, een vergoeding verschuldigd.

  • 2. Bij de vaststelling van de hoogte van de vergoeding worden de activa gewaardeerd op hun actuele waarde in het economisch verkeer. De waarde van een onroerende zaak geschiedt op basis van de waarde die hieraan is toegekend op grond van de Wet waardering onroerende zaken.

  • 3. In afwijking van het tweede lid wordt bij verlies of beschadiging van eigendommen uitgegaan van het bedrag dat als schadevergoeding door de subsidie-ontvanger is ontvangen, vermeerderd met de restwaarde.

  • 4. De vergoeding bedraagt niet meer dan het aandeel van de provincie in de vermogensvorming.

Artikel 3.6 Niet-doelgebonden verplichtingen

  • 1. Gedeputeerde staten kunnen in de nadere regels, bedoeld in artikel 1.3, vierde lid, verplichtingen als bedoeld in artikel 4:39, eerste lid, van de Awb, aan de subsidieverstrekking verbinden, ter bevordering van:

    • a.

      duurzaamheid;

    • b.

      diversiteit en inclusiviteit;

    • c.

      de toegankelijkheid voor mensen met een beperking.

  • 2. De verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, kunnen alleen gaan over de wijze waarop of de middelen waarmee de gesubsidieerde activiteit wordt verricht.

Paragraaf 4 Verantwoording en vaststelling van de subsidie

Artikel 4.1 Verantwoording subsidies tot € 25.000,00

  • 1. Subsidies tot € 25.000,00 worden door gedeputeerde staten:

    • a.

      direct vastgesteld; of

    • b.

      ambtshalve vastgesteld.

  • 2. Voor het vaststellen van een subsidie als bedoeld in het eerste lid, onder b, toont de subsidie-ontvanger desgevraagd aan dat:

    • a.

      de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend zijn verricht; en

    • b.

      aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan.

  • 3. Gedeputeerde staten leggen in de nadere regels, bedoeld in artikel 1.3, vierde lid, of in de beschikking tot subsidieverlening, vast op welke wijze de subsidie-ontvanger voldoet aan de verplichtingen, genoemd in het tweede lid.

  • 4. In afwijking van het eerste lid kunnen gedeputeerde staten in de nadere regels, bedoeld in artikel 1.3, vierde lid, bepalen dat, op grond van de risicoanalyse, bedoeld in artikel 6.1, eerste lid, de subsidie-ontvanger een aanvraag voor subsidievaststelling indient die vergezeld gaat van:

    • a.

      een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan;

    • b.

      een beknopt financieel verslag overeenkomstig de opzet van de ingediende begroting, dat als basis dient voor de vaststelling van de werkelijk gemaakte kosten.

  • 5. Gedeputeerde staten kunnen bepalen dat het eerste lid van toepassing is op subsidies vanaf € 25.000,00:

    • a.

      op grond van de risicoanalyse, bedoeld in artikel 6.1, eerste lid; of

    • b.

      in een individueel geval, als er sprake is van een incidentele subsidie of een begrotingssubsidie.

Artikel 4.2 Verantwoording subsidies vanaf € 25.000,00 tot € 125.000,00

  • 1. Voor een subsidie vanaf € 25.000,00 tot € 125.000,00 gaat de aanvraag voor subsidievaststelling in ieder geval vergezeld van:

    • a.

      een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan;

    • b.

      een beknopt financieel verslag overeenkomstig de opzet van de ingediende begroting, dat als basis dient voor de vaststelling van de werkelijk gemaakte kosten.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid kunnen gedeputeerde staten bepalen dat andere gegevens die voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn, worden overgelegd.

Artikel 4.3 Verantwoording subsidies vanaf € 125.000,00

  • 1. Voor een subsidie vanaf € 125.000,00 gaat de aanvraag voor subsidievaststelling in ieder geval vergezeld van een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid gaat de aanvraag voor subsidievaststelling vergezeld van:

    • a.

      een financieel verslag en een door een onafhankelijke accountant afgegeven verklaring; of

    • b.

      een jaarrekening als bedoeld in artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek waarin de gesubsidieerde activiteiten afzonderlijk zijn verantwoord en die een door een onafhankelijke accountant afgegeven verklaring bevat.

  • 3. Als een subsidie-ontvanger in één kalenderjaar aanvragen moet indienen voor de vaststelling van meerdere projectsubsidies waarbij voor elk afzonderlijk minimaal € 125.000,00 subsidie is verleend, kan de subsidie-ontvanger in de plaats van afzonderlijke financiële verslagen, en in afwijking van het bepaalde in het tweede lid, volstaan met het overleggen van:

    • a.

      een financieel verslag dat gaat over alle gesubsidieerde activiteiten en dat is voorzien van een door een onafhankelijke accountant afgegeven verklaring; of

    • b.

      de jaarrekening die gaat over alle afzonderlijke gesubsidieerde activiteiten en die is voorzien van een door een onafhankelijke accountant afgegeven verklaring.

  • 4. Een door een onafhankelijke accountant af te geven verklaring wordt opgesteld met inachtneming van een door gedeputeerde staten vastgesteld controleprotocol.

  • 5. In afwijking van het tweede en derde lid, kunnen gedeputeerde staten in de nadere regels, bedoeld in artikel 1.3, vierde lid, of als het een begrotingssubsidie of incidentele subsidie betreft, in de beschikking tot subsidieverlening bepalen, dat de aanvraag voor subsidievaststelling geen accountantsverklaring bevat, maar andere specifieke gegevens en stukken, waarmee de rechtmatigheid van het financieel verslag kan worden vastgesteld.

Artikel 4.4 Aanvraagtermijnen subsidievaststelling

  • 1. De aanvraag voor vaststelling van een projectsubsidie wordt ingediend binnen 26 weken na de datum waarop de activiteit op grond van de subsidieverleningsbeschikking moet zijn uitgevoerd of, als dat eerder is, 26 weken na de uitvoering van de activiteit.

  • 2. De aanvraag voor vaststelling van een boekjaarsubsidie wordt ingediend binnen 26 weken na afloop van het boekjaar, tenzij gedeputeerde staten bij de subsidieverlening hebben bepaald dat de subsidie ambtshalve wordt vastgesteld.

Artikel 4.5 Beslistermijnen subsidievaststelling

  • 1. Gedeputeerde staten stellen de subsidie, bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, onder b, ambtshalve vast, binnen 13 weken:

    • a.

      nadat de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht; of

    • b.

      nadat de gevraagde inlichtingen, bedoeld in artikel 4.1, tweede lid, door de subsidie-ontvanger zijn verstrekt.

  • 2. Gedeputeerde staten stellen de subsidie vast binnen 22 weken na ontvangst van de aanvraag voor subsidievaststelling, bedoeld in artikel 4.4, mits deze aan alle vereisten voldoet.

Artikel 4.6 Afwijkende verantwoordingsprocedure

Gedeputeerde staten kunnen afwijken van het bepaalde in deze paragraaf als subsidie wordt verstrekt aan medeoverheden.

Paragraaf 5 Boekjaarsubsidies

Artikel 5.1 Algemene bepalingen boekjaarsubsidies

  • 1. Afdeling 4.2.8 van de Awb is van toepassing op per boekjaar verstrekte subsidies vanaf € 125.000,00, tenzij gedeputeerde staten anders bepalen.

  • 2. De subsidie-ontvanger heeft de toestemming van gedeputeerde staten nodig voor handelingen als bedoeld in artikel 4:71 van de Awb.

  • 3. Artikel 4:76 van de Awb is van overeenkomstige toepassing als de subsidie-ontvanger zijn inkomsten in overwegende mate ontleent aan subsidies, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald.

Artikel 5.2 Periode boekjaarsubsidie

  • 1. Gedeputeerde staten kunnen een boekjaarsubsidie verstrekken voor de duur van maximaal vier jaar.

  • 2. Deze periode eindigt in ieder geval op 31 december van het eerste kalenderjaar na het jaar waarin de verkiezingen voor provinciale staten hebben plaatsgevonden.

  • 3. In afwijking van het eerste en tweede lid, kunnen gedeputeerde staten in bijzondere gevallen een subsidie verstrekken voor meer dan vier achtereenvolgende boekjaren.

  • 4. Gedeputeerde staten vermelden in een subsidieverleningsbeschikking voor meer dan één boekjaar het totale maximale subsidiebedrag en de verdeling daarvan over de verschillende boekjaren.

Artikel 5.3 Loon- en prijscompensatie

Als provinciale staten gelden voor loon- en prijscompensatie beschikbaar hebben gesteld kunnen gedeputeerde staten ambtshalve het bedrag van de verleende boekjaarsubsidie dienovereenkomstig verhogen.

Artikel 5.4 Reservevorming

  • 1. Gedeputeerde staten kunnen een subsidie-ontvanger bij de subsidieverstrekking toestaan een reserve te vormen met een deel van het verstrekte subsidiebedrag voor dat boekjaar en voor een specifiek doel.

  • 2. De toevoeging aan de reserve bedraagt jaarlijks niet meer dan 10% van het voor dat boekjaar verstrekte bedrag.

  • 3. Voor zover gevormd met provinciale middelen bedraagt de totale omvang van een reserve voor een specifiek doel nooit meer dan 25% van de laatst verstrekte boekjaarsubsidie.

  • 4. Als het totaal aan reserves van een subsidie-ontvanger verminderd met de specifieke reserve die gevormd is met toepassing van het eerste lid, meer bedraagt dan de omvang van de uitgaven zoals vermeld in de laatst opgemaakte jaarrekening en deze uitgaven betrekking hebben op de door de provincie gesubsidieerde activiteiten, wordt het meerdere in mindering gebracht op het vast te stellen subsidiebedrag.

  • 5. Gedeputeerde staten kunnen in de nadere regels, bedoeld in artikel 1.3, vierde lid, afwijken van het bepaalde in het vierde lid.

Paragraaf 6 Toezicht en naleving

Artikel 6.1 Misbruik en oneigenlijk gebruik

  • 1. Gedeputeerde staten voeren ter voorkoming van misbruik en oneigenlijk gebruik van subsidies bij de totstandkoming van de nadere regels, bedoeld in artikel 1.3, vierde lid, een risicoanalyse uit die schriftelijk wordt vastgelegd.

  • 2. Gedeputeerde staten voeren ter voorkoming en bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik een actief en consistent handhavingsbeleid.

  • 3. Gedeputeerde staten houden een registratie bij van misbruik en oneigenlijk gebruik door de subsidie-ontvanger, waarin in ieder geval wordt geregistreerd een beschrijving van het geconstateerde misbruik of oneigenlijk gebruik en de reden van registratie.

Artikel 6.2 Medewerking controle

  • 1. De subsidie-ontvanger verleent medewerking aan, door of vanwege gedeputeerde staten gevorderde controle van de administratie of een ander onderzoek naar gegevens die in het kader van de subsidieverstrekking van belang kunnen worden geacht.

  • 2. De subsidie-ontvanger verleent daarvoor inzage in zijn administratie en verstrekt de inlichtingen die voor de beoordeling van de rechtmatigheid en de doelmatigheid van de besteding van de subsidie van belang kunnen zijn.

Artikel 6.3 Toezicht

  • 1. Met het toezicht op de naleving van hetgeen bij of krachtens deze verordening is bepaald zijn belast de bij besluit van gedeputeerde staten aangewezen personen.

  • 2. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in het Provinciaal Blad.

  • 3. De toezichthouder beschikt niet over de bevoegdheden die zijn vermeld in de artikelen 5:18 en 5:19 van de Awb.

Paragraaf 7 Slotbepalingen

Artikel 7.1 Afwijkingsbevoegdheid

Gedeputeerde staten kunnen bij beschikking of bij de nadere regels, bedoeld in artikel 1.3, vierde lid, afwijken van het bepaalde bij of krachtens deze verordening:

  • a.

    als subsidie wordt verstrekt voor activiteiten waarvoor ook door andere bestuursorganen subsidie wordt verstrekt;

  • b.

    als subsidie wordt verstrekt aan een concessiehouder als bedoeld in de Wet personenvervoer 2000 of een vervoerder als bedoeld in het Besluit personenvervoer 2000;

  • c.

    als subsidie wordt verstrekt in de vorm van een lening of garantstelling;

  • d.

    als dat nodig is in verband met regels die het Rijk stelt in het kader van het beschikbaar stellen van uitkeringen aan de provincie voor specifiek aangewezen activiteiten;

  • e.

    voor zover dit voor subsidieverstrekking noodzakelijk is gelet op:

    • 1°.

      een wet of een daarop gebaseerde regeling;

    • 2°.

      Europeesrechtelijke bepalingen ter voorkoming van met de interne markt onverenigbare staatssteun; of

    • 3°.

      bepalingen over Europese cofinanciering.

Artikel 7.2 Hardheidsclausule

Gedeputeerde staten kunnen de bepalingen bij of krachtens deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing, gelet op het met deze regeling beoogde doel, naar hun oordeel leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 7.3 Evaluatie

  • 1. In afwijking van artikel 4:24 van de Awb wordt ten minste eenmaal in de vier jaar, voor het einde van het jaar voorafgaande aan de verkiezingen voor provinciale staten, een verslag gepubliceerd over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidies die zijn verstrekt als begrotingssubsidie of op grond van de nadere regels, bedoeld in artikel 1.3, vierde lid.

  • 2. Voorafgaande aan de publicatie leggen gedeputeerde staten het verslag voor aan provinciale staten.

  • 3. In aanvulling op het eerste lid leggen gedeputeerde staten twee jaar na de verkiezingen voor provinciale staten een tussentijds verslag op hoofdlijnen over de doeltreffendheid en de effecten van de verstrekte subsidies voor aan provinciale staten.

Artikel 7.4 Intrekking

De Algemene subsidieverordening Zuid-Holland 2013 wordt ingetrokken.

Artikel 7.5 Overgangsrecht

De Algemene subsidieverordening Zuid-Holland 2013, zoals die luidde op de dag voorafgaande aan de dag van inwerkingtreding van deze verordening, blijft van toepassing op:

  • a.

    subsidies die voor die datum zijn aangevraagd;

  • b.

    aanvragen voor subsidie waarvan de aanvraagperiode bij of krachtens de volgende subsidieregelingen nog doorloopt na de inwerkingtreding van deze verordening:

    • 1°.

      Regeling Europese landbouw subsidies Zuid-Holland;

    • 2°.

      Subsidieregeling mobiliteit Zuid-Holland;

    • 3°.

      Subsidieregeling restauratie rijksmonumenten Zuid-Holland 2013;

    • 4°.

      Subsidieregeling transponder- en radartechniek windparken Zuid-Holland;

  • c.

    aanvragen voor subsidie op grond van paragraaf 2.17 van de Subsidieregeling groen Zuid-Holland 2016.

Artikel 7.6 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2025.

Artikel 7.7 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene subsidieverordening Zuid-Holland.

Ondertekening

Den Haag, 11 oktober 2024

Provinciale Staten van Zuid-Holland,

Griffier

drs. B.S.M. Sepers

Voorzitter

mr. A.W. Kolff

Bijlage bij de toelichting van de Algemene subsidieverordening Zuid-Holland

Was-wordt-tabel Asv 2013 en nieuwe Asv

In deze tabel is aangegeven waar de artikelen uit de Asv 2013 zijn opgenomen in de nieuwe Asv. Verschillende artikelen uit de Asv 2013 zijn verplaatst vanwege de samenhang met andere. Zo is een logischere opbouw ontstaan. Sommige bepalingen zijn vervallen omdat de inhoud daarvan al in de Awb is geregeld. Waar mogelijk is de redactie van de artikelen in de nieuwe Asv korter en leesbaarder gemaakt. Dat heeft ertoe geleid dat bijna elk artikel is gewijzigd.

Asv 2013

Nieuwe Asv

Toelichting

Artikel 1

Artikel 1.1

Redactioneel en inhoudelijk gewijzigd

Artikel 2, eerste lid

Artikel 1.2, eerste lid

Redactioneel gewijzigd

Artikel 2, tweede lid

Artikel 1.2, tweede lid

 

Artikel 2, derde lid

-

 

Artikel 3, eerste en vierde lid

Artikel 1.3, eerste lid

Redactioneel en inhoudelijk gewijzigd

Artikel 3, tweede en derde lid

Artikel 1.3, vierde lid

Redactioneel gewijzigd

Artikel 3, vijfde lid, onder a

Artikel 1.3, tweede lid

Redactioneel en inhoudelijke gewijzigd

Artikel 3, vijfde lid, onder b en c

-

Deze bepalingen zijn niet nodig, want de Awb biedt een voldoende grondslag hiervoor, namelijk artikel 4:23, derde lid, onder a en b.

Artikel 3, zesde lid

Artikel 7.1, onder a en e

Redactioneel gewijzigd

Artikel 4, eerste lid

Artikel 1.3, derde lid

Redactioneel gewijzigd

Artikel 4, tweede lid

Artikel 7.1, onder d

Redactioneel gewijzigd

Artikel 5, eerste lid

-

 

Artikel 5, tweede lid

Artikel 1.4, tweede lid

Redactioneel gewijzigd

Artikel 5, derde en vierde lid

-

 

Artikel 6

-

Dit artikel is niet nodig, omdat gedeputeerde staten ieder jaar bij de jaarrekening inzicht geven in alle verstrekte subsidies.

Artikel 7

Artikel 7.3

Redactioneel gewijzigd

Artikel 8, eerste tot en met derde lid

Artikel 6.1

Redactioneel gewijzigd

Artikel 8, vierde lid

-

 

Artikel 9

Artikel 2.2

Redactioneel gewijzigd

Artikel 10

-

Dit artikel is niet meer nodig. Er wordt standaard een aanvraagformulier vastgesteld. Daarin is opgenomen welke gegevens de aanvraag moet bevatten.

Artikel 11

Artikel 2.6

Redactioneel gewijzigd

Artikel 12

-

 

Artikel 13

Artikel 2.7

Redactioneel en inhoudelijk gewijzigd

Artikel 14 vervallen

-

 

Artikel 15

-

Dit artikel is niet nodig, want wordt geregeld in artikel 4:43, tweede lid, Awb.

Artikel 16

Artikel 2.5, onderdelen b, d, e en g

Redactioneel en inhoudelijk gewijzigd

Artikel 17, eerste lid

-

 

Artikel 17, tweede en derde lid

Artikel 4.1, eerste lid

Redactioneel gewijzigd

Artikel 17, vierde lid

-

 

Artikel 17, vijfde lid

Artikel 4.2, eerste lid, onder b

Redactioneel en inhoudelijk gewijzigd

Artikel 18, eerste lid

Artikel 3.1, eerste lid, onder a

Redactioneel gewijzigd

Artikel 18, tweede lid

Artikel 3.2, onderdelen a en b

Redactioneel gewijzigd

Artikel 18, derde lid

Artikel 3.1, eerste lid, onder b en c

Redactioneel gewijzigd

Artikel 18, vierde lid

Artikel 3.5, eerste lid

Redactioneel gewijzigd

Artikel 18, vijfde lid

Artikel 3.5, tweede lid

 

Artikel 18, zesde lid

-

Geschrapt, want het gaat hier om een verzoek en niet om een verplichting.

Artikel 18, zevende lid

Artikel 3.1, tweede lid

Redactioneel en inhoudelijk gewijzigd

Artikel 19

Artikel 6.2

Redactioneel gewijzigd

Artikel 20

Artikel 3.3

Redactioneel en inhoudelijk gewijzigd

Artikel 21

-

 

Artikel 22, eerste tot en met derde lid

Artikel 2.8, eerste en tweede lid

Redactioneel gewijzigd

Artikel 22, vierde lid

-

 

Artikel 23, eerste en tweede lid

Artikel 4.2, eerste lid en 4.3, eerste lid

Redactioneel gewijzigd

Artikel 23, derde lid

Artikel 4.3, tweede lid

Redactioneel gewijzigd

Artikel 23, vierde lid

Artikel 4.3, derde lid

Redactioneel gewijzigd

Artikel 23, vijfde lid

Artikel 4.3, vijfde lid

Redactioneel en inhoudelijk gewijzigd

Artikel 23, zesde lid

Artikel 4.3, vierde lid

 

Artikel 24

-

Dit artikel is geschrapt, want er wordt geen verklaring inzake werkelijke baten en lasten meer gevraagd, maar een beknopt financieel verslag.

Artikel 25

-

Dit artikel is niet nodig, want wordt geregeld in artikel 4:47 Awb.

Artikel 26, eerste tot en met derde lid

Artikel 2.3

Redactioneel gewijzigd

Artikel 26, vierde lid

-

 

Artikel 27

-

 

Artikel 28

Artikel 2.4, eerste, derde tot en met vijfde lid

Redactioneel gewijzigd

Artikel 29, eerste en tweede lid

Artikel 4.4

Redactioneel gewijzigd

Artikel 29, derde lid

Artikel 4.5, tweede lid

Redactioneel gewijzigd

Artikel 29, vierde lid

-

 

Artikel 30

Artikel 4.5, eerste lid, aanhef en onder a

Redactioneel en inhoudelijk gewijzigd

Artikel 31 vervallen

-

 

Artikel 32

Artikel 5.1, eerste lid

Redactioneel gewijzigd

Artikel 33

Artikel 5.2

Redactioneel gewijzigd

Artikel 34

-

 

Artikel 35

Artikel 5.3

Redactioneel gewijzigd

Artikel 36

Artikel 5.4

Redactioneel gewijzigd

Artikel 37

-

Dit artikel is niet nodig, want wordt geregeld in artikel 4:37 Awb.

Artikel 38

Artikel 7.1, onder a, b, c en e.

Redactioneel gewijzigd

Artikel 38a

-

 

Artikel 39, eerste lid

Artikel 7.2

Redactioneel gewijzigd

Artikel 39, tweede lid

-

 

Artikel 40, eerste lid

Artikel 6.3, eerste lid

Redactioneel gewijzigd

Artikel 40, tweede lid

Artikel 6.3, derde lid

 

Artikel 40, derde lid

Artikel 6.3, tweede lid

 

Artikel 41

Artikel 7.4 en 7.5

 

Artikel 42

Artikel 7.6

 

Artikel 43

Artikel 7.7

 

Toelichting behorende bij de Algemene subsidieverordening Zuid-Holland

I. Algemeen

1. Aanleiding

De Algemene subsidieverordening Zuid-Holland 2013 is een kaderstellende verordening op het gebied van subsidieverlening, subsidievaststelling en subsidiebetaling. Die verordening is inmiddels meer dan tien jaar oud en op onderdelen aan vernieuwing toe. Deze nieuwe Algemene subsidieverordening Zuid-Holland (Asv) voorziet in die vernieuwing en richt het subsidiesysteem efficiënter in. In dit verband zijn enkele knelpunten weggenomen onder andere door het delegeren van de bevoegdheid tot het vaststellen van subsidieplafonds aan gedeputeerde staten. Verder voor subsidiearrangement 2 te bepalen dat er bij de aanvraag voor vaststelling van de subsidie, naast een inhoudelijk verslag, een beknopt financieel verslag moet worden verstrekt. Daarnaast zijn er nieuwe artikelen opgenomen. Een artikel over subsidie-aanvragen door samenwerkingsverbanden en een artikel waarin gedeputeerde staten de bevoegdheid krijgen om in nadere regels niet-doelgebonden verplichtingen aan de subsidieverstrekking te kunnen verbinden. Ook is de indeling van de verordening aangepast, waardoor onderwerpen beter gegroepeerd zijn. Verder is onder meer de nummering gewijzigd in een nummering per paragraaf in plaats van een doorlopende nummering en zijn onderwerpen die al in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn geregeld en overbodige bepalingen geschrapt. Daarnaast is er, om de klantgerichtheid te bevorderen, gestreefd naar eenvoudiger taalgebruik en een duidelijke toelichting.

2. De Asv in relatie tot de Awb

De Asv is een kaderverordening waarin provinciale staten, in lijn met hun kaderstellende rol, beleidsmatige, juridische en budgettaire grenzen formuleren en procedureregels stellen voor subsidieverstrekking. Subsidieverstrekking betreft het gehele proces van subsidieverlening, afwijzing, subsidievaststelling en subsidiebetaling. Gedeputeerde staten zijn aan deze regels gebonden.

De Awb geeft het wettelijk kader voor het verstrekken van subsidies door bestuursorganen (hoofdstuk 4, titel 4.2 ‘subsidies’).

Het begrip subsidie wordt in artikel 4:21, eerste lid, van de Awb, omschreven als:

  • de aanspraak op financiële middelen;

  • door een bestuursorgaan verstrekt;

  • met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager;

  • anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten.

De hoofdregel is dat subsidieverstrekking alleen mogelijk is als daaraan een wettelijk voorschrift ten grondslag ligt waarin wordt bepaald welke activiteiten voor subsidie in aanmerking komen (artikel 4:23, eerste lid, Awb). De eis van een wettelijk voorschrift is bedoeld om de rechtszekerheid van de subsidie-aanvrager en subsidie-ontvanger te verzekeren. Ook wordt hiermee een doelmatige besteding van overheidsuitgaven nagestreefd. Voor de provinciale bestuursorganen is de wettelijke grondslag gelegen in deze verordening in combinatie met eventuele nadere regels van gedeputeerde staten (zie de toelichting bij artikel 1.3, vierde lid).

In artikel 4:23, derde lid, van de Awb is een aantal uitzonderingen opgenomen op de hoofdregel van het vereiste van een wettelijke grondslag voor subsidieverstrekking. De twee belangrijkste uitzonderingen zijn begrotingssubsidies en incidentele subsidies.

Een begrotingssubsidie is een type subsidie waarbij de begroting de subsidie-ontvanger en het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld, vermeldt. De begrotingssubsidie heeft vooral betrekking op subsidies met een gering aantal ontvangers. Door in de begroting de subsidie-ontvanger en de maximumsubsidie te vermelden is publieke controle op de subsidiëring mogelijk.

De incidentele subsidie is bedoeld voor gevallen waarin zowel het aantal subsidie-ontvangers als het tijdvak van subsidiëring beperkt is, maximaal vier jaar. Een subsidie voor één jaar met een groot aantal subsidie-ontvangers is dus niet incidenteel. Een voorbeeld van een incidentele subsidie is een eenmalige startsubsidie. Maar als zo’n subsidie deel uitmaakt van een algemener startersbeleid gericht op een in algemene termen omschreven doelgroep, is de subsidie niet meer incidenteel.

Voor het verstrekken van begrotingssubsidies en incidentele subsidies gelden de bepalingen en proceduregels van de Awb en Asv en zijn dus geen nadere regels (lees: subsidieregeling) nodig.

De Awb biedt een gedetailleerd kader voor het proces van subsidieverstrekking. Daarom zijn veel bepalingen uit de Awb over subsidieverstrekking niet nog een keer opgenomen in deze verordening. Als dat nodig is wordt in deze toelichting verwezen naar relevante bepalingen in de Awb. Omdat bepalingen uit de Awb niet zijn opgenomen in deze verordening is het lezen van deze verordening alleen niet voldoende om een volledig beeld te krijgen van alle regels die gelden voor provinciale subsidiëring. Daarvoor moet deze verordening in samenhang met de Awb worden gelezen.

3. Verantwoording door subsidie-ontvanger

Deze Asv sluit net zoals de Algemene subsidieverordening Zuid-Holland 2013 zoveel mogelijk aan bij de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking1. Deze ministeriële regeling wordt ook wel het uniform of rijksbreed subsidiekader (USK) genoemd.

De Asv gaat uit van proportionaliteit tussen het subsidiebedrag en de administratieve lasten. Hoe lager het subsidiebedrag, des te lager zijn de eisen die aan de verantwoording worden gesteld. Aan dit proportionaliteitsbeginsel is invulling gegeven door het opnemen van drie standaard uitvoerings- en verantwoordingsarrangementen waarvan de toepassing wordt bepaald door de hoogte van het subsidiebedrag:

  • tot een bedrag van € 25.000,00 wordt de subsidie direct of na verlening ambtshalve vastgesteld (arrangement 1);

  • vanaf € 25.000,00 tot € 125.000,00 vindt verantwoording over de activiteit(en) plaats en wordt een beknopt financieel verslag ingediend (arrangement 2); en

  • vanaf € 125.000,00 wordt verantwoording over de kosten en activiteit(en) afgelegd (arrangement 3).

Voor kleine subsidiebedragen wordt uitgegaan van vertrouwen. Bij subsidies tot € 25.000,00, die direct worden vastgesteld, wordt geen verantwoording gevraagd. Bij subsidies tot € 25.000,00 die eerst worden verleend gevolgd door een ambtshalve vaststelling, zal niet standaard om een verantwoording worden gevraagd. In plaats daarvan geldt een actieve meldingsplicht voor de ontvanger bij niet nakoming van de verplichtingen of als de gesubsidieerde activiteit niet (geheel) kan

worden verricht. Voordat gedeputeerde staten overgaan tot ambtshalve vaststelling kan een controle plaatsvinden bij de ontvanger (via steekproeven).

In onderstaand schema worden de arrangementen in hoofdlijnen weergegeven2.

afbeelding binnen de regeling

4. Verschillen met de vorige Asv

In deze paragraaf wordt een overzicht gegeven van de verschillen met de vorige Asv.

Begrip ‘prestatie’ is vervallen

In de Asv is het begrip ‘prestatie’ vervangen door het begrip ‘resultaat’. De reden hiervoor is dat het begrip ‘prestatie’ al snel in relatie wordt gebracht met inkoop van goederen of diensten, terwijl het in deze verordening gaat over subsidies.

Vaststelling subsidieplafond door gedeputeerde staten in plaats van door provinciale staten

Provinciale staten hebben het budgetrecht en sturen daarmee provinciale uitgaven. Zij hebben het recht om te bepalen wat gedeputeerde staten met het geld van de provincie mag doen. Provinciale staten hebben hierin een kaderstellende rol. Zij nemen op de begroting budgetten op voor de verschillende beleidsterreinen en geven gedeputeerde staten de bevoegdheid de begroting uit te voeren en de geraamde middelen te besteden. Binnen die financiële kaders stellen gedeputeerde staten vervolgens de subsidieplafonds vast. In de vorige Asv was de bevoegdheid tot het vaststellen van subsidieplafonds per subsidieregeling voorbehouden aan provinciale staten. Door die bevoegdheid in de nieuwe Asv te delegeren aan gedeputeerde staten verloopt het proces om tot vaststelling van een subsidieregeling met bijbehorend subsidieplafond flexibeler, efficiënter en sneller, zonder dat de rol van provinciale staten beperkt wordt. Dit proces verloopt flexibeler, efficiënter en sneller, omdat gedeputeerde staten tegelijkertijd met het vaststellen van de nadere regels het subsidieplafond kunnen vaststellen. Er hoeft dus niet meer gewacht te worden met de vaststelling van de nadere regels totdat provinciale staten het subsidieplafond hebben vastgesteld. Ook het tussentijds verhogen van het subsidieplafond, omdat er bijvoorbeeld tijdens het subsidietijdvak meer geld beschikbaar is gekomen, kan sneller worden geregeld.

Het bedrag van de bevoegdheid tot het verstrekken van incidentele subsidies door gedeputeerde staten te verhogen van € 50.000,00 naar € 125.000,00

In de huidige Asv zijn gedeputeerde staten bevoegd om tot € 50.000,00 een incidentele subsidie te verlenen. Daarboven is de instemming van provinciale staten nodig. Vanwege het flexibeler en efficiënter inrichten van het subsidieproces is ervoor gekozen om de bevoegdheid van gedeputeerde staten om incidentele subsidies te kunnen verstrekken te verhogen naar een bedrag van

€ 125.000,00. Het bedrag van € 125.000,00 is gekozen om dit bedrag gelijk te trekken met het subsidiebedrag van arrangement 3. De bevoegdheid om incidentele subsidies te verstrekken moeten gedeputeerde staten uiteraard uitoefenen binnen de kaders van de Awb en de Asv. Dat betekent dat er maar zeer beperkt gebruik gemaakt mag worden van deze bevoegdheid, namelijk in incidentele gevallen en gedeputeerde staten moeten een aanvraag om een incidentele subsidie in ieder geval toetsen aan de weigeringsgronden die zijn opgenomen in de artikelen 2.6 en 2.7.

Inzicht subsidieverlening (schrappen artikel 6 vorige Asv )

Naast de evaluatiebepaling was er nog een extra bepaling opgenomen waarin gedeputeerde staten aan provinciale staten één keer per jaar inzicht in alle verstrekte subsidies gaven (artikel 6 vorige Asv). Na evaluatie van dit artikel bleek dat dat inzicht jaarlijks door middel van de jaarrekening wordt gegeven. Omdat het al een verplichting van gedeputeerde staten is om ieder jaar de jaarrekening in te brengen (artikel 201, eerste lid, Provinciewet), is dit artikel overbodig.

Indieningsvereisten (schrappen artikel 10 vorige Asv )

Omdat voor elke subsidieregeling en voor incidentele en begrotingssubsidies een aanvraagformulier wordt vastgesteld is het niet meer nodig om een apart artikel met indieningsvereisten op te nemen. In het aanvraagformulier wordt opgenomen welke gegevens de aanvraag moet bevatten.

Beknopte financiële verantwoording afleggen bij subsidies tot € 25.000,00 en vanaf € 25.000,00 tot

€ 125.000,00

In de vorige Asv was de verantwoording als volgt ingericht:

  • tot een bedrag van € 25.000,00 wordt de subsidie direct of na verlening ambtshalve vastgesteld;

  • vanaf € 25.000,00 tot € 125.000,00 vindt verantwoording over de activiteit(en) plaats; en

  • vanaf € 125.000,00 wordt verantwoording over de kosten en activiteit(en) afgelegd.

De hoofdregel bij subsidies tot € 25.000,00 blijft het direct of na verlening ambtshalve vaststellen van de subsidie, waarbij bij ambtshalve vaststelling steekproefsgewijs om een inhoudelijke verantwoording wordt gevraagd. Wanneer uit de risicoanalyse, bedoeld in artikel 6.1, eerste lid, blijkt dat er sprake is van een hoog risicoprofiel, kan worden afgeweken van de hoofdregel en kan om een inhoudelijke en financiële verantwoording worden gevraagd. In dat geval moet de subsidie-ontvanger een aanvraag voor subsidievaststelling indienen. Vervolgens kunnen in het kader van een steekproef de achterliggende financiële gegevens (urenlijsten, facturen en eventuele betaalbewijzen) worden opgevraagd.

Bij bedragen vanaf € 25.000,00 tot € 125.000,00 kon een financiële verantwoording worden gevraagd over de kosten en activiteiten als de werkelijke inkomsten en uitgaven zodanig onduidelijk waren dat een realistische begroting niet vereist kon worden. In de praktijk bleek dat hier in ongeveer 40% van de gevallen gebruik van werd gemaakt en dus werd afgeweken van de standaardverantwoording om voor deze bedragen alleen een verantwoording te vragen over de activiteiten. Omdat er zo vaak werd afgeweken van de standaardverantwoording, wordt er in de nieuwe Asv voor gekozen om bij subsidies vanaf € 25.000,00 tot € 125.000,00 altijd een beknopt financieel verslag te vragen conform de opzet van de ingediende begroting. Vervolgens kunnen in het kader van een steekproef de achterliggende financiële gegevens (urenlijsten, facturen en eventuele betaalbewijzen) worden opgevraagd. Dit is nader uitgewerkt in de Beleidsregel ter voorkoming van misbruik en oneigenlijk gebruik bij subsidieverstrekking Zuid-Holland.

Extra rapportageverplichting bij bevoorschotting van subsidies vanaf € 125.000,00

De praktijk heeft in de afgelopen jaren uitgewezen dat, vooral bij hogere subsidiebedragen, een standaard bevoorschotting uiteindelijk bij de subsidievaststelling leidde tot veel correcties in de administratie van de provincie. Om die reden is ervoor gekozen om een bepaling op te nemen dat bij subsidies vanaf € 125.000,00 de bevoorschotting afhankelijk kan worden gesteld van het indienen en de inhoud van een voortgangsrapportage (artikel 2.8, derde lid). Ook dit bevordert de efficiëntie van het subsidieproces. Voor de subsidie-ontvanger betekent dit weliswaar een verzwaring van de administratieve lasten, maar hierdoor wordt de kans kleiner dat bij de subsidievaststelling blijkt dat er te veel is bevoorschot en het te veel uitbetaalde subsidiebedrag moet worden teruggevorderd.

Nieuw artikel over doelgroep (artikel 2.1)

Vanwege de wens om algemene regels te stellen over subsidie aan samenwerkingsverbanden is ervoor gekozen om in de nieuwe Asv een artikel over de doelgroep op te nemen. Subsidie kan worden aangevraagd door natuurlijke personen, rechtspersonen en samenwerkingsverbanden. Gedeputeerde staten kunnen vervolgens in de nadere regels, bedoeld in artikel 1.3, vierde lid, de doelgroep nader invullen, waarbij geldt dat, als samenwerkingsverbanden subsidie mogen aanvragen, de algemene regels over samenwerkingsverbanden (artikel 2.1, tweede en derde lid) altijd van toepassing zijn.

Extra weigeringsgrond (artikel 2.6)

In artikel 2.6 is een extra weigeringsgrond opgenomen. In het eerste lid, onder g, is bepaald dat de subsidie wordt geweigerd als er gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de subsidie niet of in onvoldoende mate zal bijdragen aan het doel waarvoor de subsidie wordt aangevraagd. De subsidie wordt dus geweigerd als de activiteit niet of onvoldoende verband houdt met verwezenlijking van het doel van de subsidie.

Gewijzigd artikel over weigeringsgronden incidentele subsidies (artikel 2.7)

In dit artikel zijn, naast de bepaling dat een aanvraag om een subsidie geen betrekking mag hebben op structurele activiteiten, vier nieuwe weigeringsgronden opgenomen. Deze nieuwe weigeringsgronden sluiten aan bij hetgeen in de wetsgeschiedenis over incidentele subsidies is geschreven en bij hetgeen de laatste jaren in jurisprudentie hierover is gevormd.

Nieuw artikel over niet- doelgebonden verplichtingen (artikel 3.6)

Vanwege de wens om in het licht van subsidieverstrekking ook verplichtingen op te leggen ter bevordering van duurzaamheid, diversiteit, inclusiviteit en toegankelijkheid voor mensen met een beperking is in de nieuwe Asv aan gedeputeerde staten de bevoegdheid gedelegeerd om in de nadere regels, bedoeld in artikel 1.3, vierde lid, deze verplichtingen nader te kunnen uitwerken.

Gewijzigde opzet van de Asv en taalgebruik

Ten slotte is de indeling van de verordening aangepast, waardoor onderwerpen beter gegroepeerd zijn. Verder is onder meer de nummering gewijzigd in een nummering per paragraaf in plaats van een doorlopende nummering en zijn onderwerpen die al in de Awb zijn geregeld en overbodige bepalingen geschrapt. Daarnaast is er, om de klantgerichtheid te bevorderen, gestreefd naar eenvoudiger taalgebruik. Voorbeelden van eenvoudiger taalgebruik zijn: ‘als’ gebruiken in plaats van ‘indien’, ‘gaan over’ in plaats van ‘betrekking hebben op’, ‘op grond van’ in plaats van ‘ingevolge’ en ‘moeten’ in plaats van ‘dienen te’.

Overig

Voor een nadere toelichting op de wijziging van de vorige Asv, en alle overige doorgevoerde wijzigingen, wordt verwezen naar de was-wordt-tabel die is opgenomen in de bijlage bij deze toelichting.

5. Toezicht en handhaving

Toezicht

Titel 5.2 van de Awb regelt het toezicht op de naleving over onder meer subsidies.

Onder toezichthouder wordt in de Awb verstaan: een persoon, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift. In de tekst van artikel 5:11 van de Awb is tot uitdrukking gebracht dat het toezicht niet alleen betrekking heeft op de naleving van regelingen, maar ook op de naleving van daarop gebaseerde voorschriften. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan in een subsidiebeschikking opgenomen activiteiten en verplichtingen. De bevoegdheid die een aangewezen toezichthouder heeft, is bijvoorbeeld inzage te vorderen in de administratie of een ander onderzoek te verrichten naar gegevens die in het kader van de subsidieverstrekking van belang kunnen worden geacht (artikelen 5:16 en 5:17 Awb).

De Awb bepaalt ook dat een toezichthouder van zijn bevoegdheden alleen gebruik maakt, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is. Bij wettelijk voorschrift (of bij besluit van het bestuursorgaan dat de toezichthouder als zodanig aanwijst) kunnen de aan de toezichthouder toekomende bevoegdheden worden beperkt. Dat is in artikel 6.3, derde lid, van de Asv, ingevuld door te bepalen dat aan de toezichthouder niet de bevoegdheden toekomt die zijn vermeld in de artikelen 5:18 en 5:19 van de Awb. Deze bevoegdheden gaan over onder meer het onderzoeken van zaken en monstername en het onderzoek van voertuigen en zijn niet passend bij de aard van de toezichthoudende taak.

Handhaving

In de Asv zijn geen bepalingen opgenomen over de handhaving van aan een subsidie verbonden verplichting, omdat die in de Awb staan en ook niet over de bestrijding van subsidiefraude, omdat die via het strafrecht is geregeld.

Bij de niet-nakoming van subsidieverplichtingen gaat het om een subsidie-ontvanger die de activiteiten waarvoor de subsidie is verstrekt niet of niet naar behoren heeft verricht of anderszins de aan de subsidie verbonden verplichtingen niet heeft nageleefd.

Bij subsidiefraude gaat het bijvoorbeeld om het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens met het oogmerk om zo ten onrechte subsidie te verkrijgen of meer subsidie dan waar men recht op heeft.

De regels in de Awb over subsidies geven de sancties die in deze gevallen kunnen worden opgelegd, zoals het lager of op nihil vaststellen van de subsidie (artikel 4:46, tweede lid, Awb). Alle sanctiebevoegdheden zijn discretionair geformuleerd. Dit betekent dat de provincie kan overgaan tot het opleggen van een sanctie en daarvoor een belangenafweging moet maken. Deze discretionaire bevoegdheid en de in dat kader te maken belangenweging is door gedeputeerde staten nader ingevuld en ingekaderd in de Beleidsregel ter voorkoming van misbruik en oneigenlijk gebruik bij subsidieverstrekking Zuid-Holland.

Op grond van het EU-recht geldt dat als er onregelmatigheden worden geconstateerd in de uitvoering van Europese subsidieregelingen, dit in beginsel moet leiden tot intrekking en terugvordering van de betreffende subsidie. De subsidie-ontvanger dient zich hiervan bewust te zijn.

6. Subsidies en Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur

De Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) is een (preventief) bestuursrechtelijk instrument, waarmee overheden de integriteit van onder andere subsidie-aanvragers kunnen toetsen of kunnen laten toetsen bij het Landelijk Bureau Bibob. Als uit die toetsing blijkt dat er een ernstig gevaar dreigt dat een subsidie wordt misbruikt, kunnen gedeputeerde staten besluiten de subsidie-aanvraag te weigeren. Zo wordt voorkomen dat de provincie criminele activiteiten faciliteert. Op grond van artikel 6 van de Wet Bibob kunnen alle door de provincie verstrekte subsidies worden geweigerd, lager vastgesteld of ingetrokken op de in artikel 3 van de Wet Bibob bedoelde gronden. Een grondslag in de Asv is daarvoor niet nodig. Gedeputeerde staten hebben hun beleid betreffende integriteitsbeoordelingen verder uitgewerkt in een beleidsregel (nu: Beleidsregel Wet Bibob Provincie Zuid-Holland 2021).

7. Subsidies en Europese staatssteunregels

De bepalingen over staatssteun zijn neergelegd in de artikelen 107 tot en met 109 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Staatssteun omvat, kort gezegd, alle voordelen van nationale overheden die door bepaalde ondernemingen worden genoten, anders dan op grond van normale commerciële transacties.

Artikel 107, eerste lid, van het VWEU, omvat vijf criteria aan de hand waarvan kan worden beoordeeld of in een concreet geval een subsidie of (wijziging van) een subsidieregeling als staatssteun moet worden aangemerkt:

  • a.

    de maatregel wordt door de overheid verleend of met overheidsmiddelen bekostigd;

  • b.

    de maatregel komt ten goede aan bepaalde ondernemingen of producties (selectiviteit);

  • c.

    de maatregel verschaft een voordeel dat niet langs normale weg (via de markt) zou zijn verkregen;

  • d.

    de maatregel vervalst de mededinging of dreigt deze te vervalsen;

  • e.

    de maatregel beïnvloedt het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig.

Provinciale subsidies aan ondernemingen voldoen doorgaans aan deze criteria en zijn daarom in beginsel verboden. In beginsel, want naast de uitzonderingen van artikel 107, tweede en derde lid, van het VWEU, kan voor de verstrekking van dergelijke subsidies voorafgaand daaraan goedkeuring worden verkregen van de Europese Commissie.

Het begrip ‘onderneming’ moet in het Europees recht ruim worden opgevat. Op grond van de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie is een onderneming ‘elke eenheid die een economische activiteit uitoefent, ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd.’ Daarbij geldt dat het aanbieden van goederen en diensten een economische activiteit is, waarbij het niet van belang is of er feitelijk sprake is van concurrentie.

Als een aangevraagde subsidie zou leiden tot verstrekking van onrechtmatige staatssteun kan de provincie deze weigeren. Omdat de plicht tot het naleven van het Europese staatssteunrecht al rechtstreeks volgt uit het Europese recht, hoeft de bevoegdheid om de subsidie te weigeren op grond van het staatssteunrecht geen grondslag in de Asv of een subsidieregeling.

Als de provincie de betreffende subsidie desondanks wenst te verstrekken, geldt als hoofdregel dat zij de subsidie moet aanmelden bij de Europese Commissie. De Europese Commissie onderzoekt vervolgens of de subsidie verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt. Voor een aanmeldplichtige subsidie(regeling) geldt een standstill-beginsel. Dat wil zeggen dat de subsidie(regeling) niet mag worden uitgevoerd voordat de Commissie bij beschikking goedkeuring heeft verleend of geacht wordt goedkeuring te hebben verleend (artikel 108, derde lid, van het VWEU). Ook kan de Commissie op grond van artikel 108, tweede lid, van het VWEU, bepalen dat de betreffende subsidie(regeling) binnen een bepaalde termijn moet worden opgeheven of gewijzigd.

Op de aanmeldplicht bestaat een aantal uitzonderingen. Een belangrijke uitzondering betreft de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (Verordening (EU) nr. 651/2014). De Algemene Groepsvrijstellingsverordening biedt de mogelijkheid om voor bepaalde categorieën van staatssteun die steun direct te verlenen, zonder eerst een aanmeldprocedure te doorlopen en een goedkeuring te hoeven afwachten. Wel moet de steun binnen twintig werkdagen na de inwerkingtreding van de nadere regels of na de datum van subsidieverlening worden kennisgegeven aan de Europese Commissie. Voor landbouw en bosbouw gelden specifieke vrijstellingen die zijn vastgelegd in de Landbouwvrijstellingsverordening (Verordening (EU) nr. 2022/2472).

Een tweede belangrijke uitzondering op de aanmeldplicht is de de-minimissteun. Verordening (EU) nr. 2023/2831 bepaalt dat de-minimissteun niet valt onder het verbod van artikel 107, eerste lid, van het VWEU. De verordening is van toepassing op gevallen waarin het bruto steunbedrag, ongeacht vorm en doel en vóór aftrek van de directe belastingen, voor een onderneming over een periode van drie jaar het plafond van € 300.000,00 niet overschrijdt. De de-minimisplafonds verschillen overigens per sector. Omdat de provincie bij de verstrekking van een dergelijke subsidie zich ervan moet vergewissen dat het voor de subsidie-ontvanger geldende plafond over de afgelopen drie jaren niet wordt overschreden, moet de subsidie-ontvanger een de-minimisverklaring ondertekenen en indienen. Er gelden afzonderlijke de-minimisregels voor de landbouwsector (Verordening (EU) 1408/2013) en voor de sector visserij en aquacultuur (Verordening (EU) 717/2014). Hiervoor gelden lagere maximum bedragen.

De Europese Commissie heeft tot slot onder meer de bevoegdheid om de provincie op te dragen een in strijd met de Europese staatssteunregels verstrekte subsidie terug te vorderen tot 10 jaar na de dag waarop de subsidie aan de subsidie-ontvanger is verstrekt. Nationale termijnen voor terugvordering staan hieraan niet in de weg.

8. Gegevensbescherming

Deze Asv is voorgelegd aan de functionaris gegevensbescherming en de inhoud van de Asv heeft niet geleid tot opmerkingen in het kader van de bescherming van persoonsgegevens.

9. Samenhang met andere provinciale subsidieregelgeving

De Asv is een kaderverordening en verplicht gedeputeerde staten om de inhoudelijke en beleidsmatige aspecten van het subsidiebeleid nader uit te werken in de nadere regels, bedoeld in artikel 1.3, vierde lid. Deze systematiek biedt de benodigde flexibiliteit om adequaat in te spelen op de actualiteit en de mogelijkheid om maatwerk te leveren.

Naast deze nadere regels zullen regels, beleidsregels en formulieren worden vastgesteld die gaan over subsidies, namelijk:

  • -

    Regeling uniforme kostenbegrippen en berekeningswijzen subsidies Zuid-Holland (artikel 2.9);

  • -

    Beleidsregel ter voorkoming van misbruik en oneigenlijk gebruik bij subsidieverstrekking Zuid-Holland (artikel 4:81 Awb en artikel 6.1, derde lid);

  • -

    Aanvraagformulieren (artikel 2.2);

  • -

    Controleprotocol (artikel 4.3, vierde lid).

Ten slotte is het beleid betreffende integriteitsbeoordelingen dat is uitgewerkt in een beleidsregel (nu: Beleidsregel Wet Bibob Provincie Zuid-Holland 2021) ook van toepassing op subsidieverstrekking. Deze is op grond van artikel 4:81 van de Awb en de Wet Bibob vastgesteld.

II. Artikelsgewijze toelichting

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In dit artikel is een omschrijving opgenomen van onder meer begrotingssubsidie, incidentele subsidie, boekjaarsubsidie en projectsubsidie.

Begrotingssubsidies zijn subsidies waarbij de subsidie-ontvanger en het bedrag dat maximaal als subsidie verleend kan worden expliciet op de begroting van de provincie staat. Subsidies op basis van een begrotingspost zijn bedoeld om een onevenredige belasting van het bestuursorgaan te voorkomen. Wanneer een bepaalde activiteit wordt uitgevoerd door één of een beperkt aantal ontvangers, hoeft er niet speciaal voor hen een subsidieregeling in het leven te worden geroepen.

Een begrotingssubsidie kan zowel een project- als een boekjaarsubsidie zijn.

Boekjaarsubsidies worden voor één of meer boekjaren verstrekt voor activiteiten die behoren tot de structurele activiteiten van de subsidie-ontvanger.

Een projectsubsidie is een subsidie voor een activiteit of een samenhangend geheel van activiteiten die afgebakend zijn in de tijd en zijn gericht op een specifiek eindresultaat.

Een projectsubsidie en een boekjaarsubsidie kunnen naast elkaar bestaan. Het is mogelijk dat een organisatie een boekjaarsubsidie ontvangt voor haar structurele activiteiten en dat zij ook een projectsubsidie ontvangt voor een eenmalige activiteit.

Bij incidentele subsidies gaat het om het kunnen honoreren van in incidentele gevallen ingediende subsidie-aanvragen, waarvoor geen subsidieregeling geldt. Deze subsidies mogen in verband met het ontbreken van een wettelijke grondslag, voor een tijdvak van maximaal vier jaar worden verstrekt. Een incidentele subsidie kan alleen een projectsubsidie zijn. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de toelichting op artikel 1.3, tweede lid.

Artikel 1.2 Toepassingsbereik

Het eerste lid regelt dat deze verordening van toepassing is op alle te verstrekken subsidies, behalve als door provinciale staten is besloten om een afzonderlijke subsidieverordening vast te stellen die hetzelfde regelt als deze Asv, maar dan voor een specifiek beleidsterrein. Op het gebied van natuur- en landschapsbeheer bijvoorbeeld zijn er provincies die ervoor gekozen hebben om hiervoor een afzonderlijke subsidieverordening vast te stellen in plaats van een subsidieregeling die onder de Asv valt.

In het tweede lid wordt vastgelegd dat de subsidietitel van de Awb en deze verordening ook van toepassing zijn op aanspraken op financiële middelen die worden verstrekt op grond van een wettelijk voorschrift dat uitsluitend voorziet in verstrekking aan publiekrechtelijke rechtspersonen. Het is nodig om dit expliciet te regelen, omdat in artikel 4:21, derde lid, van de Awb, is bepaald dat de subsidietitel niet van toepassing is op de aanspraak op financiële middelen die wordt verstrekt op grond van een wettelijk voorschrift dat uitsluitend voorziet in verstrekking aan rechtspersonen die krachtens publiekrecht zijn ingesteld. Omdat er geen aanleiding is voor het vaststellen van een aparte verordening voor dergelijke aanspraken, die afwijkt van de Awb, is er uit een oogpunt van harmonisatie voor gekozen titel 4.2 van de Awb van toepassing te verklaren. Dat betekent dat dergelijke aanspraken worden aangemerkt als subsidie en dat de regels voor subsidies daarop van toepassing zijn. Publiekrechtelijke rechtspersonen zijn het Rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en openbare lichamen in de zin van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

Artikel 1.3 Bevoegdheid subsidieverstrekking

Gedeputeerde staten krijgen in het eerste lid de bevoegdheid om subsidies in de vorm van boekjaar- en projectsubsidies te verstrekken. Het begrip subsidieverstrekking omvat alle besluiten en handelingen in de subsidieketen, van subsidieverlening of afwijzing tot en met subsidievaststelling, met inbegrip van onder andere weigering, bevoorschotting, betaling, terugvordering, wijziging, intrekking en het voeren van bezwaar- en beroepsprocedures (zie ook de begripsomschrijving van subsidieverstrekking in artikel 1.1). Onder deze bevoegdheid tot subsidieverstrekking valt ook de bevoegdheid van gedeputeerde staten tot het verstrekken van begrotingssubsidies en incidentele subsidies op grond van artikel 4:23, derde lid, van de Awb.

De bevoegdheid tot subsidieverstrekking geldt niet onbeperkt. Met de Asv bakenen provinciale staten de buitengrenzen van deze bevoegdheid af.

In de eerste plaats wordt die begrenzing gevonden in het door provinciale staten vastgestelde provinciaal beleid. Hierin ligt de kaderstellende rol van provinciale staten besloten. In de tweede plaats wordt de bevoegdheid begrensd door het exclusieve budgetrecht van provinciale staten (artikel 193 Provinciewet). Subsidie kan uitsluitend worden verstrekt als provinciale staten daarvoor middelen beschikbaar hebben gesteld. Gedeputeerde staten kunnen met inachtneming van die middelen de subsidieplafonds vaststellen en zo precies bepalen welk geld beschikbaar is voor bepaalde subsidiabele activiteiten (artikel 1.4).

In het tweede lid wordt de bevoegdheid van provinciale staten om incidentele subsidies te verstrekken tot een bedrag van € 125.000,00 aan gedeputeerde staten gedelegeerd. De incidentele subsidie moet passen binnen het provinciale beleid en provinciale staten hebben middelen voor de uitvoering van dat beleid op de begroting beschikbaar gesteld. Incidentele subsidies vanaf

€ 125.000,00 kunnen gedeputeerde staten uitsluitend verstrekken als provinciale staten gelden voor de desbetreffende specifieke activiteit beschikbaar hebben gesteld of hebben ingestemd met het daartoe strekkende ontwerpsubsidiebesluit.

Voor financiering van de provincies wordt soms het instrument van een specifieke uitkering gebruikt. Op grond van een specifieke uitkering (een zogenoemde SPUK) worden door het Rijk financiële middelen aan de provincie beschikbaar gesteld voor het realiseren van de in de specifieke maatregel (een algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling) genoemde taken en activiteiten. Het gaat dus om middelen waarbij gedeputeerde staten geen ruimte hebben om daar een andere bestemming aan te geven. Met het derde lid is de bevoegdheid tot het rechtstreeks verstrekken van SPUK-gelden rechtstreeks aan gedeputeerde staten gegeven. Gedeputeerde staten hoeven voor de uitvoering van een SPUK geen nadere regels vast te stellen.

Met het vierde lid krijgen gedeputeerde staten, in aanvulling op de procedurele bepalingen van deze verordening, de bevoegdheid om nadere regels vast te stellen voor het verstrekken van subsidie over de in deze bepaling genoemde onderwerpen. Deze bepaling beperkt zich tot de onderwerpen waarvoor nog geen delegatiegrondslag is opgenomen in andere artikelen in deze verordening. In andere artikelen van de Asv worden al bepaalde bevoegdheden gedelegeerd, zoals de mogelijkheid om een aanvraagperiode op te nemen in de nadere regels, het opnemen van een subsidieplafond en de wijze van verdelen van het subsidieplafond.

Voor zover gedeputeerde staten geen gebruik maken van de bevoegdheid om regels vast te stellen is het slechts in beperkte mate mogelijk om subsidies te verstrekken (zie de gevallen genoemd in artikel 4:23, derde lid, Awb). De hoofdregel van de Awb is namelijk dat subsidieverstrekking gebaseerd moet zijn op een wettelijk voorschrift (artikel 4:23, eerste lid, Awb), zoals een subsidieregeling, waarin de te subsidiëren activiteiten staan vermeld.

Artikel 1.4 Subsidieplafond

In artikel 4:25, eerste lid, van de Awb, is bepaald dat een subsidieplafond alleen bij of krachtens wettelijk voorschrift kan worden vastgesteld. Gedeputeerde staten stellen de subsidieplafonds vast binnen de grenzen van de budgetten die provinciale staten op de begroting beschikbaar hebben gesteld. Het subsidieplafond is een instrument waarmee gedeputeerde staten de uitgaven op grond van een subsidieregeling binnen het in de begroting vastgelegde kader kunnen houden. Het vaststellen van een subsidieplafond houdt in dat subsidie-aanvragen geheel of gedeeltelijk worden geweigerd wanneer door de verstrekking van de subsidie het subsidieplafond wordt overschreden.

Omdat een subsidieplafond alleen bij of krachtens wettelijk voorschrift kan worden vastgesteld moet het subsidieplafond worden opgenomen in de nadere regels (subsidieregeling) of in een apart besluit dat naast de subsidieregeling wordt genomen.

Het subsidieplafond moet bekend worden gemaakt voor de aanvang van het tijdvak waarvoor het is vastgesteld. Bij de bekendmaking van het subsidieplafond wordt ook de wijze van verdeling van de beschikbare middelen aangegeven (artikelen 4:26 en 4:27 Awb).

In het tweede lid wordt de mogelijkheid aan gedeputeerde staten geboden om een vastgesteld subsidieplafond onder te verdelen in deelplafonds. Zoals in het eerste lid is bepaald wordt een subsidieplafond opgenomen in de nadere regels (subsidieregeling) of in een apart besluit dat naast de subsidieregeling wordt genomen. Als gedeputeerde staten ervoor kiezen om een vastgesteld subsidieplafond onder te verdelen in deelplafonds dan worden die deelplafonds opgenomen in een openstellingsbesluit dat onder de betreffende subsidieregeling komt te hangen of in een apart besluit waarin wordt verwezen naar de betreffende subsidieregeling.

Paragraaf 2 Aanvraag en verstrekking van de subsidie

Artikel 2.1 Doelgroep

Het eerste lid betreft een algemene bepaling over wie subsidie mogen aanvragen. Vervolgens kunnen gedeputeerde staten in de nadere regels, bedoeld in artikel 1.3, vierde lid, onder c, de doelgroep nader invullen.

Als ervoor wordt gekozen dat een samenwerkingsverband subsidie mag aanvragen dan wordt in het tweede lid een aantal eisen gesteld waar dat samenwerkingsverband aan moet voldoen. Bij de aanvraag moet een ondertekende samenwerkingsovereenkomst worden ingediend waaruit blijkt dat de penvoerder bevoegd is om namens de andere deelnemers van het samenwerkingsverband de subsidie te ontvangen en namens hen administratieve handelingen uit te voeren. De penvoerder verdeelt vervolgens de subsidie over de deelnemers. Het gaat hier om een samenwerkingsverband zonder rechtspersoonlijkheid, waarbij de penvoerder wel rechtspersoonlijkheid moet hebben.

Daarnaast regelt het derde lid dat in geval van terugvordering van onverschuldigde betalingen de deelnemers aansprakelijk zijn voor hun eigen deel.

Artikel 2.2 Aanvraagformulier

Subsidie wordt aangevraagd met een door gedeputeerde staten vastgesteld aanvraagformulier. Het aanvraagformulier bevat een overzicht van de gegevens die van de subsidie-aanvrager nodig zijn om een subsidieaanvraag goed te kunnen beoordelen.

Het aanvraagformulier bestaat uit een algemeen deel met algemene gegevens, zoals naam, adres, woonplaats en een bijzonder deel. De in het bijzondere deel gevraagde gegevens zijn specifiek afgestemd op de desbetreffende subsidieregeling. Het aanvraagformulier geeft ook aan welke overige gegevens moeten worden ingediend.

Als de ingediende gegevens onvoldoende zijn voor de beoordeling van een aanvraag mogen gedeputeerde staten op basis van artikel 4:2 van de Awb die gegevens vragen die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de subsidie-aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De aard en de hoeveelheid van de gevraagde gegevens moeten op basis van het proportionaliteitsbeginsel altijd in redelijke verhouding staan tot de aard en de omvang van de gevraagde subsidie.

Gedeputeerde staten kunnen op grond van artikel 4:5 van de Awb besluiten een aanvraag niet te behandelen als niet voldaan is aan een voorgeschreven vereiste voor het in behandeling nemen van de aanvraag. Een besluit om de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

Artikel 2.3 Aanvraagtermijnen subsidieverlening

Een aanvraag voor subsidie kan in principe het hele jaar door worden ingediend, tenzij in nadere regels een indieningstermijn of een uiterste indieningsdatum voor een aanvraag wordt bepaald. Dit is anders voor boekjaarsubsidies. Voor boekjaarsubsidies is in deze verordening de uiterste indieningstermijn bepaald op 1 oktober van het jaar, voorafgaand aan het jaar waarop de subsidie betrekking heeft.

Het derde lid biedt de mogelijkheid een te laat ingediende aanvraag voor een boekjaarsubsidie alsnog in behandeling te nemen als deze van bijzonder belang is voor het bereiken van een provinciale doelstelling. Aanvragers kunnen geen beroep doen op toepassing van deze bepaling. Het is aan gedeputeerde staten om gemotiveerd te bepalen waarom een aanvraag hiervoor in aanmerking komt.

Het vierde lid biedt gedeputeerde staten de mogelijkheid om andere termijnen te stellen voor het indienen van een aanvraag voor een boekjaarsubsidie. Aanvragers die hiervan gebruik mogen maken moeten door gedeputeerde staten zijn aangewezen. Het gaat hier om aanvragers die te maken hebben met een zogenaamd gebroken boekjaar, namelijk een boekjaar dat niet gelijk loopt met het kalenderjaar, maar bijvoorbeeld met een sportseizoen of schoolseizoen.

Artikel 2.4 Beslistermijnen subsidieverlening

De hier genoemde beslistermijnen betreffen maximumtermijnen. Uiteraard wordt ernaar gestreefd de beslistermijn zo kort mogelijk te houden. Als een beschikking niet binnen de termijn kan worden gegeven, wordt dit aan de aanvrager medegedeeld en wordt daarbij een zo kort mogelijke termijn genoemd, waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (artikel 4:14 Awb). De termijnen kunnen dus niet officieel worden verlengd, maar wel kan er een nieuwe datum worden genoemd.

De in dit artikel genoemde termijnen kunnen op basis van artikel 4:5 in samenhang met artikel 4:15 van de Awb worden opgeschort met de duur van een eventuele reactietermijn voor de aanvrager voor het aanleveren van door gedeputeerde staten gevraagde informatie om de aanvraag te completeren.

Het eerste lid, onder a, ziet op de termijn die gehanteerd wordt bij de verdeling van op volgorde van binnenkomst van de subsidie-aanvragen. De termijn van 13 weken gaat lopen nadat de aanvraag voor subsidie is ingediend. Zoals hierboven aangegeven wordt deze termijn opgeschort als er nadere informatie nodig is om de aanvraag te completeren. Het eerste lid, onder b, ziet op de termijn die gehanteerd wordt bij een tender, evenredige verdeling of loting. De termijn van 13 weken gaat lopen na afloop van de aanvraagperiode.

Bij een tender worden de aanvragen gerangschikt na onderlinge vergelijking van alle binnengekomen aanvragen. De subsidie wordt dan verdeeld in de volgorde van de rangschikking totdat het subsidieplafond wordt bereikt.

Bij verdeling van subsidies naar evenredigheid wordt het totale beschikbare subsidiebedrag (subsidieplafond) evenredig verdeeld over alle subsidie-aanvragers. Alle subsidie-aanvragen die binnen de aanvraagperiode zijn ingediend en aan de subsidievereisten voldoen, doen mee in deze verdeling.

Bij loting doen alle subsidie-aanvragen die binnen de aanvraagperiode zijn ingediend en aan de subsidievereisten voldoen mee aan deze verdeling. De aanvragen worden geloot tot het subsidieplafond wordt bereikt. Meestal zal loting in combinatie met een andere verdelingswijze worden gebruikt. Bijvoorbeeld een tendersysteem met een loting, als meerdere subsidie-aanvragen op hetzelfde puntenaantal eindigen en hun plaats in de rangschikking zodanig is dat het subsidieplafond wordt bereikt. Of een loting bij op volgorde van binnenkomst, als op de dag dat het subsidieplafond overschreden zou worden twee of meerdere aanvragen tegelijkertijd binnenkomen. Deze laatste variant zal zich waarschijnlijk niet vaak meer voordoen, omdat het uitgangspunt is dat subsidie-aanvragen digitaal worden ingediend. Bij digitaal ingediende aanvragen kan op de seconde nauwkeurig worden vastgelegd wanneer deze zijn ingediend.

In het tweede lid is de termijn opgenomen waarbinnen gedeputeerde staten beslissen op een aanvraag voor wijziging van de subsidieverlening. Ook hiervoor geldt, net als in het eerste lid, een maximumtermijn van 13 weken.

Een nader onderzoek als bedoeld in het derde lid, onder b, kan bijvoorbeeld gaan over een onderzoek in het kader van artikel 3 van de Wet Bibob.

In het vijfde lid is geregeld dat de afhandelingstermijn voor aanvragen die worden voorgelegd aan de Europese Commissie, in verband met mogelijke met de interne markt onverenigbare staatssteun, pas begint na een eindbeslissing van de Europese Commissie.

Artikel 2.5 Niet subsidiabele kosten

Bij de in onderdeel a genoemde kosten moet worden gedacht aan kosten die geen verband hebben met de activiteit of kosten waarvoor geen onderbouwing is aangeleverd zodat niet kan worden vastgesteld of deze rechtstreeks aan de activiteit toe te rekenen zijn. Het gaat hier niet om indirecte kosten of overhead. Onder indirecte kosten of overhead wordt verstaan: kosten die niet rechtstreeks aan een subsidiabele activiteit worden toegerekend, maar via toerekening aan een kostendrager.

In onderdeel b wordt bepaald dat kosten die niet noodzakelijk en adequaat zijn in relatie tot het doel van de subsidie niet subsidiabel zijn. Bij kosten die noodzakelijk en adequaat zijn in relatie tot het doel van de subsidie wordt gekeken naar effectieve, doelmatige, rechtmatige en marktconforme besteding van de middelen.

De in onderdeel d genoemde kosten zijn niet subsidiabel als die kosten betrekking hebben op omzetbelasting die ondernemingen kunnen verrekenen respectievelijk omzetbelasting die overheden in de hoedanigheid van overheid-niet ondernemer kunnen compenseren, zodat deze kosten uiteindelijk toch niet voor hun rekening komen.

Samenhangende kosten in onderdeel e zijn bijvoorbeeld administratiekosten die bij een boete moeten worden betaald of de incassokosten bij niet tijdige betaling van een boete.

Artikel 2.6 Algemene weigeringsgronden

In de artikelen 4:25 en 4:35 van de Awb, worden diverse wettelijke weigeringsgronden genoemd waarvan gedeputeerde staten gebruik kunnen maken bij het verstrekken van subsidie. Deze weigeringsgronden zijn rechtstreeks van toepassing op het verstrekken van subsidie. Naast deze wettelijke weigeringsgronden hebben provinciale staten in het eerste lid ook nog enkele algemene weigeringsgronden opgenomen die dwingend van toepassing zijn op het verstrekken van alle subsidies op grond van deze verordening. Gedeputeerde staten hebben daarbij dus niet, zoals in de Awb, een discretionaire bevoegdheid om de weigeringsgronden al dan niet toe te passen, behalve voor de onderdelen a en d, genoemd in het eerste lid. In het tweede lid is bepaald dat van deze onderdelen mag worden afgeweken in nadere regels. Daarnaast biedt het derde lid de mogelijkheid om af te wijken van het eerste lid, onder a, als het gaat over een aanvraag voor een incidentele subsidie of een begrotingssubsidie. Verder hebben gedeputeerde staten de bevoegdheid om in de nadere regels nog aanvullende weigeringsgronden op te nemen die specifiek betrekking hebben op de te subsidiëren activiteiten. Dat blijkt uit de in de aanhef van dit artikel gebruikte zinsnede: “in ieder geval”.

In het eerste lid, onder a, is bepaald dat de subsidie wordt geweigerd als de te subsidiëren activiteit al in uitvoering is voordat de aanvraag is ingediend. Met het verstrekken van subsidies wil de overheid bepaalde activiteiten stimuleren die anders niet zouden worden gedaan, omdat de te verwachten kosten te hoog zijn. De overheid kan door het geven van een subsidie burgers of bedrijven stimuleren toch een bepaalde activiteit uit te voeren. Als de aanvraag wordt ingediend op het moment dat er al een aanvang met de activiteit is gemaakt of de activiteit al is verricht dan kan daaruit de conclusie worden getrokken dat de aanvrager de activiteit ook zonder de subsidie zou hebben verricht. Er is dan geen sprake van een stimulerend effect. Om een aanvraag te kunnen indienen moet een subsidie-aanvrager al wel voorbereidingshandelingen verrichten, zoals het schrijven van een projectplan en het inzichtelijk maken van de kosten voor de uitvoering van de activiteit. Zolang de subsidie-aanvrager geen onvoorwaardelijke verplichtingen is aangegaan worden deze voorbereidingshandelingen niet gezien als het in uitvoering zijn van de activiteit. Een ondertekende offerte of overeenkomst bijvoorbeeld wordt wel gezien als het in uitvoering zijn van de activiteit, omdat de subsidie-aanvrager dan al verplichtingen is aangegaan.

In het eerste lid, onder k, is bepaald dat de subsidie wordt geweigerd als de activiteit niet is gericht op de provincie Zuid-Holland, niet ten goede komt aan ingezetenen van de provincie of niet op andere wijze het belang van de provincie dient. De activiteit mag wel buiten de provincie Zuid-Holland plaatsvinden zolang die maar het belang van de provincie Zuid-Holland dient.

Zoals hierboven aangegeven voorziet het tweede lid in de mogelijkheid voor gedeputeerde staten om in een subsidieregeling af te kunnen wijken van de onderdelen a en d, van het eerste lid. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling dat ook afgeweken kan worden van de overige weigeringsgronden.

Het derde lid voorziet in de mogelijkheid om af te kunnen wijken van onderdeel a van het eerste lid, als er sprake is van een aanvraag voor een incidentele subsidie of een begrotingssubsidie.

Artikel 2.7 Weigeringsgronden incidentele subsidies

Zoals in het algemeen deel van de toelichting al is aangegeven is de incidentele subsidie bedoeld voor gevallen waarin zowel het aantal subsidie-ontvangers als het tijdvak van subsidiëring beperkt is, maximaal vier jaar. Een subsidie voor één jaar met een groot aantal subsidie-ontvangers is dus niet incidenteel. In aanvulling op artikel 2.6 geeft dit artikel vijf extra weigeringsgronden voor de verstrekking van incidentele subsidies. Het is niet de bedoeling om incidentele subsidies te verstrekken voor structurele activiteiten, voor jaarlijks terugkerende activiteiten, voor activiteiten waarvoor vast provinciaal beleid bestaat of voor activiteiten waarvoor gedeputeerde staten nadere regels als bedoeld in artikel 1.3, vierde lid, hebben vastgesteld. Een subsidie is ook niet incidenteel als uit de nadere regels, bedoeld in artikel 1.3, vierde lid, blijkt dat bewust besloten is om voor een bepaalde activiteit geen subsidie te verlenen. De incidentele subsidie is dus bedoeld in gevallen waarin er een aanvraag wordt ingediend voor een activiteit, waarvoor geen vast provinciaal beleid bestaat of geen nadere regels zijn vastgesteld, en gedeputeerde staten die activiteit toch graag willen subsidiëren. Gedeputeerde staten hebben geen mogelijkheid om van deze weigeringsgronden af te wijken.

Artikel 2.8 Bevoorschotting en betaling

In het eerste lid, onder a, is geregeld dat subsidies tot € 25.000,00, die direct worden vastgesteld, in één keer worden uitbetaald en niet in gedeelten, omdat dit laatste niet past in een systematiek, waarbij de mate van administratieve lasten en de hoogte van het subsidiebedrag in het kader van proportionaliteit op elkaar zijn afgestemd. Direct vaststellen van de subsidie is vaststellen zonder dat er een verleningsbeschikking aan vooraf gaat.

In het eerste lid onder b, en het tweede lid, is geregeld dat er ambtshalve (automatisch) wordt bevoorschot bij een subsidieverlening. Deze voorschotten worden verstrekt volgens het in de subsidieregeling of verleningsbeschikking opgenomen bevoorschottingsritme.

Ambtshalve bevoorschotten houdt in dat de subsidie-ontvanger geen aanvraag voor bevoorschotting hoeft in te dienen of tussentijdse overzichten van de bereikte resultaten of werkelijke inkomsten en uitgaven hoeft te overleggen. De subsidie-ontvanger is wel verplicht te melden als er omstandigheden zijn die van invloed zijn op de hoogte van het verleende bedrag. De subsidieverstrekker kan vervolgens, als nodig, door een wijziging van de verleningsbeschikking het bevoorschottingsritme en de hoogte van de voorschotten aanpassen. Na vaststelling van de subsidie wordt het resterende bedrag (het vastgestelde bedrag verminderd met de verleende voorschotten), uitgekeerd aan de subsidie-ontvanger.

In het derde lid is de mogelijkheid opgenomen om de betaling van een voorschot bij een subsidie vanaf € 125.000,00 afhankelijk te stellen van een voortgangsverslag. Hierbij moet artikel 3.5 in acht worden genomen.

Artikel 2.9 Berekeningswijzen en kostenbegrippen

Gedeputeerde staten kunnen voor subsidiabele uurtarieven regels vaststellen over standaardberekeningswijzen en definities bij het hanteren van kostenbegrippen bij de berekening van uurtarieven. Uit die regels volgt dat de aanvrager een van deze berekeningswijzen zal moeten gebruiken. Op die manier ontstaat er een realistischer beeld ‘aan de voorkant’ van wat de werkelijke kosten van een activiteit gaan worden. Daardoor kan ook de hoogte van de subsidie beter worden ingeschat.

Paragraaf 3 Verplichtingen

In artikel 4:37 van de Awb zijn de onderwerpen opgenomen waarop de verplichtingen voor de subsidieontvanger betrekking kunnen hebben. Deze opsomming is niet limitatief. Omdat de verplichtingen, bedoeld in artikel 4:37 van de Awb facultatief zijn, moeten de verplichtingen nog worden opgenomen in een wettelijk voorschrift (de algemene verplichtingen in deze verordening en nadere verplichtingen in een subsidieregeling) of nadere verplichtingen in voorschriften verbonden aan de beschikking tot subsidieverlening.

Artikel 4:38 van de Awb bepaalt dat ook andere dan de verplichtingen genoemd in artikel 4:37 van de Awb kunnen worden opgelegd die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie. Uit de memorie van toelichting (Kamerstukken II 1993/94, nr. 3, blz. 65) wordt duidelijk dat de formulering ‘strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie’ inhoudt dat alleen die verplichtingen kunnen worden opgelegd die redelijkerwijs noodzakelijk en geschikt zijn om het met de subsidie nagestreefde doel te bereiken. Bijvoorbeeld de verplichting om bepaalde activiteiten voor derden (bijvoorbeeld cursussen) alleen te laten verzorgen door personen die aan bepaalde opleidingseisen voldoen of de verplichting inzake de wijze waarop de administratie moet worden gevoerd of moet worden gerapporteerd.

Op grond van artikel 4:39 van de Awb mogen er ook verplichtingen aan de subsidie worden verbonden die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie. Vereist is dan wel dat bij wettelijk voorschrift is bepaald dat de niet-doelgebonden verplichting via de subsidiebeschikking

aan de ontvanger kan worden opgelegd. Voorbeelden van niet-doelgebonden verplichtingen zijn de verplichtingen om in het kader van een werkervaringsproject een stageplaats ter beschikking te stellen of om in een gebouw voorzieningen voor gehandicapten aan te brengen.

Verder zijn alleen verplichtingen toegestaan die betrekking hebben op de wijze waarop, of de middelen waarmee de gesubsidieerde activiteiten worden verricht. Hieruit volgt bijvoorbeeld dat van een gesubsidieerde instelling nog wel kan worden geëist dat de eigen activiteiten waar mogelijk op milieuvriendelijke wijze worden verricht, maar niet dat er wordt meegewerkt aan het verspreiden van folders over het milieubeleid van de provincie.

In de artikelen 3.1 tot en met 3.6 wordt een aantal verplichtingen uit de Awb uitgewerkt.

Artikel 3.1 Algemene verplichtingen

In het eerste lid, onder b, is bepaald dat de subsidie-ontvanger de verplichting heeft tot instandhouding van de activiteiten, tenzij gedeputeerde staten van oordeel zijn dat ontheffing van deze verplichting gerechtvaardigd is (eerste lid, onder b, samen met het derde lid). De verplichting houdt in dat de subsidie-ontvanger deugdelijk beheer en onderhoud moet voeren en de activiteit geen belangrijke wijzigingen mag ondergaan die raken aan de aard of uitvoeringsvoorwaarden van die activiteit. De instandhoudingsplicht geldt tot en met 5 jaar na vaststelling van de subsidie. Dit in verband met artikel 4:49, derde lid, van de Awb. Tijdens de instandhoudingsplicht hebben gedeputeerde staten de mogelijkheid om op grond van artikel 5:15 van de Awb, een controlebezoek te houden om te beoordelen of de instandhoudingsverplichting wordt nageleefd. Op grond van artikel 4:49, eerste lid, van de Awb, hebben gedeputeerde staten gedurende deze termijn de mogelijkheid om de subsidievaststelling in te trekken of ten nadele van de subsidie-ontvanger te wijzigen.

In het eerste lid, onder c, is bepaald dat de rechtstoestand van zaken die met een provinciale subsidie tot stand zijn gekomen 5 jaar onveranderd moet blijven, tenzij gedeputeerde staten menen dat ontheffing van deze verplichting gerechtvaardigd is (eerste lid, onder c, samen met het derde lid). De benodigde ontheffing van gedeputeerde staten betreft alle zaken, zowel roerende als onroerende. Roerende zaken zijn alle verplaatsbare zaken, bijvoorbeeld inventaris of bouwstoffen, maar ook zonnepanelen die zonder veel schade gedemonteerd kunnen worden. Een onroerende zaak is een gebouw of werk dat duurzaam met de grond is verbonden, bijvoorbeeld woningen, een brug, sporthal of winkelpanden. De grond is ook een onroerende zaak, net zoals delfstoffen en beplanting. De rechtstoestand van onroerende zaken, zoals waarop zakelijke rechten in de vorm van eigendom, erfdienstbaarheid, erfpacht, opstal, vruchtgebruik, appartementsrecht, pand of hypotheek rusten, is opgenomen in het Kadaster. Ook hiervoor geldt dat tijdens de instandhoudingsplicht gedeputeerde staten de mogelijkheid hebben om op grond van artikel 5:15 van de Awb, een controlebezoek te houden om te beoordelen of de instandhoudingsverplichting wordt nageleefd. Op grond van artikel 4:49, eerste lid, van de Awb, hebben gedeputeerde staten gedurende deze termijn de mogelijkheid om de subsidievaststelling in te trekken of ten nadele van de subsidie-ontvanger te wijzigen.

Het tweede lid biedt de mogelijkheid om doelgebonden verplichtingen als bedoeld in artikel 4:38 van de Awb op te leggen. Het gaat hier om verplichtingen voor zover deze strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie. Een voorbeeld van een doelgebonden verplichting is het stellen van eisen aan de deskundigheid van de personen die de te subsidiëren activiteiten zullen uitvoeren. Ook kunnen er doelgebonden verplichtingen worden opgelegd voor zover deze noodzakelijk zijn gelet op Europeesrechtelijke bepalingen ter voorkoming van onverenigbare staatssteun of bepalingen inzake Europese cofinanciering.

Met ‘schriftelijk’ in het derde lid kan ook digitaal worden bedoeld als gedeputeerde staten de digitale weg open hebben gesteld (artikel 2:1, eerste lid, Awb).

Artikel 3.2 Meldingsplicht

Dit artikel verplicht de subsidie-ontvanger alle ontwikkelingen die van invloed kunnen zijn op de uitvoering van de gesubsidieerde activiteit of op de hoogte van de subsidie te melden. Hierbij wordt uitgegaan van de voorwaarden en verplichtingen die aan de subsidie zijn gesteld. De subsidie-ontvanger moet zo snel als mogelijk melding van een dergelijke ontwikkeling doen aan gedeputeerde staten. Verder doet de subsidie-ontvanger direct schriftelijk melding aan gedeputeerde staten van wijzigingen van 10% of meer, of bij wijzigingen van € 10.000,00 of meer, in de begrote kosten of opbrengsten. Deze verplichting geldt bij subsidies vanaf € 25.000,00. Gedeputeerde staten gaan vervolgens beoordelen of een melding aanleiding geeft tot wijziging van de eerder verleende subsidiebeschikking.

Als een melding leidt tot het niet meer voldoen aan de criteria voor subsidieverstrekking of het in overwegende mate veranderen van de activiteiten dan kunnen gedeputeerde staten een dergelijke melding afwijzen. Dit geldt ook als de wijze van verdeling van de subsidiegelden is bepaald op basis van de kwaliteit van de aanvragen en de melding van invloed is op onderdelen die van belang zijn voor beoordeling van de kwaliteit van de aanvraag of op een andere manier de wijze van verdeling beïnvloedt.

Een melding op grond van dit artikel kan leiden tot het intrekken of wijzigen van de subsidieverlening, het opschorten van voorschotten, het aanpassen van het bevoorschottingsschema of het aanpassen van verplichtingen of het lager of zelfs op nihil vaststellen van de subsidie.

De meldingsplicht geldt gedurende het hele proces van subsidieverstrekking, dus vanaf de subsidieverlening tot aan de subsidievaststelling. Als er geen melding is gedaan en pas bij een aanvraag voor vaststelling of bij een steekproef blijkt dat er wel een melding gedaan had moeten worden, kan dit leiden tot volledige terugvordering inclusief wettelijke rente.

Met ‘schriftelijk’ kan ook digitaal worden bedoeld als gedeputeerde staten de digitale weg open hebben gesteld (artikel 2:1, eerste lid, Awb.)

Artikel 3.3 Voortgangsverslag

Een voortgangsverslag is een verslag waarin de subsidie-ontvanger verantwoording aflegt over de uitvoering van de activiteit over de afgelopen periode en de verwachtingen over de uitvoering van de activiteit voor de komende periode.

Bij subsidies tot € 25.000,00 mogen gedeputeerde staten geen verplichting opleggen om een voortgangsverslag te overleggen. De subsidie-ontvanger is zelf verantwoordelijk voor het melden van afwijkende omstandigheden (artikel 3.2), waardoor de noodzaak om tussentijdse rapportages en verantwoordingen op te vragen afneemt.

Bij subsidies vanaf € 25.000,00 hebben gedeputeerde staten wel de discretionaire bevoegdheid om de verplichting van een voortgangsverslag op te leggen. Dat blijkt uit de “kan”-bepaling in het tweede lid. In het kader van het vertrouwensprincipe worden niet meer alle subsidie-ontvangers in alle gevallen belast met verantwoordingen, rapportages en controles. Een verplichting tot het opleggen van een voortgangsverslag mag alleen worden opgelegd als de periode van uitvoering van de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt meer dan 12 maanden bedraagt.

Het derde lid geeft gedeputeerde staten de bevoegdheid tot het vaker opleggen van een voortgangsverslag. Dit moet in de verleningsbeschikking worden opgenomen en het gebruik maken van deze bevoegdheid zal mede afhangen van de uitkomsten van de uitgevoerde risicoanalyse.

Artikel 3.4 Inrichting administratie

Als aan een subsidie-ontvanger verplichtingen worden opgelegd met betrekking tot de administratie van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten (artikel 4:37, eerste lid, onder b, Awb), dan moet deze administratie inzichtelijk zijn voor gedeputeerde staten. Dat wil zeggen dat de gegevens die van belang zijn voor de vaststelling van de subsidie daarin zijn opgenomen en kunnen worden nagegaan. De bewaarplicht is 5 jaar vanaf het moment van de vaststelling van de subsidie.

Artikel 3.5 Verplichtingen bij vermogensvorming

Artikel 4:41, eerste lid, van de Awb, bevat een facultatieve subsidieverplichting voor gevallen waarin de subsidie bij de subsidie-ontvanger tot vermogensvorming heeft geleid, namelijk dat de ontvanger daarvoor een vergoeding is verschuldigd. Artikel 4:41 van de Awb, geldt alleen wanneer de grondslag daarvoor in deze verordening is opgenomen. Artikel 3.6 geeft deze grondslag. Deze vergoeding voor vermogensvorming is alleen verschuldigd als zich een geval voordoet als genoemd in artikel 4:41, tweede lid, van de Awb. In al deze gevallen komt de subsidie niet meer ten goede aan de activiteiten waarvoor deze is verstrekt.

Artikel 3.5, tweede lid, geeft aan dat de waardering van de onroerende zaak wordt vastgesteld aan de hand van de actuele WOZ-waarde van de onroerende zaak.

Artikel 3.6 Niet-doelgebonden verplichtingen

Het eerste lid geeft gedeputeerde staten de bevoegdheid om in de nadere regels, bedoeld in artikel 1.3, vierde lid, aan de subsidieverstrekking verplichtingen te verbinden die niet strekken tot verwezenlijking van het eigenlijke doel van de gesubsidieerde activiteit. Die bevoegdheid wordt beperkt tot de onderwerpen genoemd in het eerste lid, onder a tot en met c. Alleen voor deze onderwerpen hebben gedeputeerde staten de bevoegdheid om verplichtingen in de nadere regels aan de subsidieverstrekking te verbinden die niet strekken tot verwezenlijking van het eigenlijke doel van de gesubsidieerde activiteit. Die verplichtingen moeten wel verband houden met de gesubsidieerde activiteit (tweede lid). Er moet dus een relatie kunnen worden gelegd tussen de subsidieverplichting en de activiteit en deze relatie moet worden gemotiveerd. Wanneer er sprake is van een te ver verwijderd verband tussen de subsidieverplichting en de activiteit, is de verplichting onverbindend. Omdat een niet-doelgebonden verplichting bij wettelijk voorschrift moet worden opgelegd is het niet mogelijk om een dergelijke verplichting bij begrotingssubsidies en incidentele subsidies op te leggen.

Met de bevoegdheid tot het opleggen van niet-doelgebonden verplichtingen moet terughoudend worden omgegaan, omdat het opleggen van dergelijke verplichtingen op gespannen voet staat met het verbod van détournement de pouvoir (artikel 3:3 Awb).

Paragraaf 4 Verantwoording en vaststelling van de subsidie

Artikel 4.1 Verantwoording subsidies tot € 25.000,00

Subsidies tot € 25.000,00 kunnen worden vastgesteld zonder dat daar een verleningsbeschikking aan voorafgaat (eerste lid, onder a). De subsidie wordt dan direct bij beschikking vastgesteld. Het subsidiebedrag is een vast bedrag voor een vooraf bepaalde activiteit. Wanneer er gekozen wordt voor een directe vaststelling van de subsidie, geldt er geen meldingsplicht als bedoeld in artikel 3.2, is er geen ruimte voor een steekproef en mag er na de vaststelling niet meer om een verantwoording worden gevraagd. Het intrekken van een beschikking tot subsidievaststelling is namelijk in beginsel een inbreuk op de rechtszekerheid van de subsidieontvanger en daarom is intrekking van een dergelijke beschikking alleen mogelijk in een aantal in de Awb limitatief opgesomde gevallen. Alleen in de situaties zoals beschreven in artikel 4:49 van de Awb kan de beschikking tot subsidievaststelling worden ingetrokken of ten nadele van de subsidie-ontvanger worden gewijzigd, wat tot terugvordering van de subsidie kan leiden. Om die reden geldt er geen meldingsplicht en kan er na de beschikking tot subsidievaststelling niet meer om een verantwoording worden gevraagd.

Omdat na de vaststelling geen verantwoording meer mag worden gevraagd, is toepassing van het direct vaststellen van de subsidie onder meer afhankelijk van een risicoafweging vooraf door de provincie. Zijn de activiteiten uitgevoerd of is er zekerheid dat de activiteiten worden uitgevoerd, dan is er sprake van een laag risico en kan er gekozen worden voor het direct vaststellen van de subsidie. Als er geen zekerheid is dat de activiteiten worden uitgevoerd, geheel worden uitgevoerd of als er wijzigingen mogelijk zijn (bijvoorbeeld verlenging van de termijn waarbinnen de activiteiten moeten zijn uitgevoerd) dan is het risico van het niet verrichten van de activiteit conform de aanvraag hoog. Er wordt dan eerst verleend, gevolgd door een ambtshalve vaststelling conform artikel 4:47 van de Awb (zie eerste lid, onder b). In de beschikking tot subsidieverlening wordt dan vermeld wanneer de gesubsidieerde activiteiten moeten zijn verricht. Na afloop van die termijn wordt de subsidie, binnen een termijn van 13 weken (zie artikel 4.5, eerste lid), ambtshalve bij beschikking vastgesteld door gedeputeerde staten. De subsidieontvanger hoeft dus geen aanvraag voor subsidievaststelling aan de hand van een verantwoording te doen. Hierdoor kunnen de lasten voor zowel de subsidie-ontvanger als de provincie worden bespaard, terwijl toch het risico voor de provincie beperkt blijft. Omdat de subsidie niet direct wordt vastgesteld en er dus nog geen definitieve aanspraak op de subsidie is ontstaan geldt wel de meldingsplicht, bedoeld in artikel 3.3 en is er ruimte voor een steekproef.

In het derde lid is bepaald dat gedeputeerde staten of in de nadere regels, bedoeld in artikel 1.3, vierde lid, of in de beschikking tot subsidieverlening vastleggen op welke wijze de subsidie-ontvanger verantwoording moet afleggen. Als het mogelijk is om standaardverantwoordingseisen op te leggen dan verdient het de voorkeur om deze, in het kader van de rechtszekerheid, op te nemen in de nadere regels. De subsidie-aanvrager weet dan al bij het indienen van de aanvraag hoe hij verantwoording moet gaan afleggen als hij in aanmerking komt voor subsidie. Als bij het opstellen van de nadere regels nog niet duidelijk is hoe de verantwoording er uit moet zien of de verantwoording kan per activiteit verschillen dan worden de verantwoordingseisen in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen.

In het vierde lid wordt de mogelijkheid geboden om zowel een inhoudelijke als financiële verantwoording te vragen als uit de risicoanalyse, bedoeld in artikel 6.1, eerste lid, blijkt dat er sprake is van een hoog risicoprofiel. Bij een hoog risicoprofiel is de kans op misbruik of oneigenlijk gebruik van de subsidie groter. Om die reden wordt er een inhoudelijke en financiële verantwoording gevraagd. In dat geval wordt de subsidie dus niet direct of ambtshalve vastgesteld, maar moet de subsidie-ontvanger een aanvraag voor subsidievaststelling indienen. Vervolgens kunnen in het kader van een steekproef de achterliggende financiële gegevens (urenlijsten, facturen en eventuele betaalbewijzen) worden opgevraagd.

In het vijfde lid wordt de mogelijkheid geboden om een hoger arrangement toe te passen op arrangement 1.

Artikel 4.2 Verantwoording subsidies vanaf € 25.000,00 tot € 125.000,00

In dit artikel is bepaald op welke wijze subsidie-ontvangers subsidie vanaf € 25.000,00 tot

€ 125.000,00 aan gedeputeerde staten moeten verantwoorden. Er moet een aanvraag voor vaststelling worden ingediend. Deze bevat een inhoudelijk verslag waaruit blijkt dat de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en aan de verplichtingen is voldaan (eerste lid). Met betrekking tot het inhoudelijk verslag kan vooraf bij de subsidieverlening al zijn aangegeven op welke manieren het aantonen kan plaatsvinden. Het gaat erom dat duidelijk is dat de verkregen subsidie is gebruikt voor het doel waarvoor de subsidie werd verstrekt.

Daarnaast wordt een beknopt financieel verslag gevraagd op basis van de ingediende begroting. Onder de oude Asv werd voor subsidies vanaf € 25.000,00 tot € 125.000,00 geen financiële verantwoording gevraagd, omdat het subsidiebedrag een vast bedrag is voor een vooraf bepaalde activiteit. Ook in de nieuwe Asv is het uitgangspunt dat voor dit arrangement de subsidie bestaat uit een vast bedrag voor een vooraf bepaalde activiteit, maar om het risico te verlagen dat er teveel subsidie wordt betaald, is het nodig om een beknopt financieel verslag op te vragen. Dat financieel verslag kan eruit bestaan dat de activiteit conform de begroting is uitgevoerd. Daarnaast bestaat de mogelijkheid dat in het kader van een steekproef de achterliggende financiële gegevens (urenlijsten, facturen en eventuele betaalbewijzen) worden opgevraagd. Dit zal nader worden uitgewerkt in de Beleidsregel ter voorkoming van misbruik en oneigenlijk gebruik bij subsidieverstrekking Zuid-Holland.

Artikel 4.3 Verantwoording subsidies vanaf € 125.000,00

In dit artikel is bepaald op welke wijze subsidie-ontvangers subsidie vanaf € 125.000,00 aan gedeputeerde staten moeten verantwoorden. Er moet een aanvraag voor vaststelling worden ingediend. Deze bevat een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en aan de verplichtingen is voldaan (eerste lid).

In het tweede lid is bepaald dat, in aanvulling op het eerste lid, een financieel verslag en een accountantsverklaring moet worden afgegeven of een jaarrekening waarin de gesubsidieerde activiteiten afzonderlijk zijn verantwoord met een accountantsverklaring.

Op grond van het derde lid, kan de subsidie-ontvanger, in verband met beperking van de administratieve lasten, volstaan met een andere wijze van verantwoorden. De subsidie-ontvanger die in een kalenderjaar aanvragen moet indienen voor de vaststelling van meerdere subsidies kan volstaan met de in dit lid genoemde verantwoordingsgegevens. Overigens, dit laat onverlet de termijnen die gelden voor het indienen van een aanvraag voor vaststelling. Toepassing is slechts aan de orde voor zover dit niet in strijd is met de indieningstermijnen.

In het vierde lid is bepaald dat gedeputeerde staten een controleprotocol opstellen over de te overleggen accountantsverklaring bij de verantwoording van subsidies.

Het vijfde lid biedt de mogelijkheid om in de nadere regels, bedoeld in artikel 1.3, vierde lid, te regelen of in de beschikking tot subsidieverlening te bepalen dat geen accountantsverklaring hoeft te worden overgelegd, maar dat om een andere wijze van verantwoording kan worden gevraagd om de rechtmatigheid van het financieel verslag te kunnen vaststellen. Als er nadere regels worden opgesteld moet die afwijkende wijze van verantwoording worden opgenomen in de nadere regels. Als er sprake is van een begrotingssubsidie of incidentele subsidie, dan wordt de afwijkende wijze van verantwoording opgenomen in de beschikking tot subsidieverlening.

Artikel 4.4 Aanvraagtermijnen subsidievaststelling

De subsidie-ontvanger van een projectsubsidie moet in beginsel zelf de aanvraag voor subsidievaststelling bij gedeputeerde staten indienen, tenzij er sprake is van een subsidieverlening gevolgd door een ambtshalve vaststelling. De termijn hiervoor is binnen 26 weken na afloop van de activiteiten of na afloop van het tijdvak waarvoor de verlening gold.

De subsidie-ontvanger van een boekjaarsubsidie, die een verleningsbeschikking heeft ontvangen, dient binnen 26 weken na afloop van het boekjaar een aanvraag voor vaststelling van de subsidie in. De aanvraag voor vaststelling hoeft niet te worden ingediend als gedeputeerde staten in de beschikking tot subsidieverlening hebben bepaald dat de subsidie ambtshalve wordt vastgesteld.

Artikel 4.5 Beslistermijnen subsidievaststelling

Wanneer er sprake is van subsidieverlening gevolgd door ambtshalve vaststelling, stellen gedeputeerde staten binnen een termijn van 13 weken de subsidie vast (eerste lid, onder a). In de subsidiebeschikking is vermeld wanneer de gesubsidieerde activiteiten moeten zijn verricht. In het eerste lid, onder b, is een afwijkende termijn opgenomen voor situaties waarin om verantwoording is verzocht.

Het tweede lid gaat over de beslistermijn door gedeputeerde staten als er door de subsidie-ontvanger een aanvraag voor subsidievaststelling moet worden ingediend. Deze beslistermijn is 22 weken. Als door de subsidie-ontvanger niet alle gegevens zijn overgelegd om op de aanvraag te kunnen beslissen, wordt de termijn met toepassing van artikel 4:5 in samenhang met artikel 4:15 van de Awb opgeschort tot alle noodzakelijke gegevens door de subsidie-ontvanger zijn overgelegd.

Artikel 4.6 Afwijkende verantwoordingsprocedure

Dit artikel biedt de mogelijkheid om af te wijken van paragraaf 4, omdat bij subsidieverstrekking aan medeoverheden een andere verantwoordingsprocedure van toepassing kan zijn. Doorgaans is hierop de SiSa-systematiek (Single information, Single audit) van toepassing. Dit is een systematiek voor verantwoording van specifieke uitkeringen van het Rijk als bedoeld in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet. De SiSa-systematiek houdt in dat de noodzakelijke financiële verantwoordingsinformatie moet worden opgenomen in de SiSa- bijlage bij de (reguliere) jaarrekening. Binnen de SiSa-systematiek wordt de financiële verantwoording beperkt tot enkele gegevens per uitkering, die in een bijlage wordt toegevoegd aan de jaarrekening.

Paragraaf 5 Boekjaarsubsidies

Artikel 5.1 Algemene bepalingen boekjaarsubsidies

Afdeling 4.2.8 van de Awb bevat een regeling voor per boekjaar verstrekte subsidies. Die worden vaak verstrekt ter bekostiging van structurele activiteiten. Door het eerste lid is die afdeling van toepassing op boekjaarsubsidies die in totaal, dus gedurende de volledige duur van de subsidie, meer dan € 125.000,00 bedragen. Daarnaast wordt in het eerste lid de bevoegdheid vastgelegd een uitzondering te maken, die is bedoeld voor de gevallen waarin toepassing van afdeling 4.2.8 van de Awb niet doelmatig is, bijvoorbeeld als de verplichtingen die een subsidie-ontvanger heeft op grond van artikel 4:71 van de Awb als te vergaand worden beschouwd of de subsidie niet na ieder boekjaar moet worden vastgesteld, zoals voortvloeit uit artikel 4:73 van de Awb.

In het tweede lid wordt vanuit een oogpunt van beheersing van risico´s toepassing gegeven aan artikel 4:71 van de Awb, dat een toestemmingsvereiste bevat voor een aantal handelingen dat van invloed kan zijn op de vermogenspositie van de subsidie-ontvanger. Het verlenen of weigeren van toestemming is een besluit in de zin van de Awb.

Artikel 4:76 van de Awb geeft een aantal eisen voor de inhoud van het financiële verslag als de subsidie-ontvanger zijn inkomsten geheel ontleent aan de subsidie. Omdat ontvangers van provinciale boekjaarsubsidies meestal ook andere inkomsten hebben, is in het derde lid gebruik gemaakt van de mogelijkheid van artikel 4:77 van de Awb om artikel 4:76 van die wet van overeenkomstige toepassing te laten zijn. Daarmee wordt de kwaliteit van de financiële verslaglegging verbeterd.

Artikel 5.2 Periode boekjaarsubsidie

De maximale periode van vier jaar waarvoor een boekjaarsubsidie kan worden verstrekt, hangt samen met de vierjaarlijkse verkiezingen van provinciale staten. Het tweede lid geeft aan dat deze periode in ieder geval eindigt op 31 december van het kalenderjaar na het jaar waarin deze verkiezingen hebben plaatsgehad. In bijzondere gevallen kan gedeputeerde staten besluiten om een boekjaarsubsidie voor een langere periode dan vier achtereenvolgende jaren te verstrekken. Bij de beëindiging van een boekjaarsubsidie die voor een periode van meer dan drie jaar is verstrekt, moet rekening worden gehouden met het bepaalde in artikel 4:51, eerste lid, van de Awb.

Artikel 5.3 Loon- en prijscompensatie

Loon- en prijscompensatie kan worden bereikt door verhoging van het bedrag van de subsidieverlening aan individuele subsidie-ontvangers. De beschikking tot subsidieverlening waarmee de boekjaarsubsidie in eerste instantie is verleend, zal in dat geval moeten worden gewijzigd. De boekjaarsubsidie kan zo overeenkomstig de subsidieverlening worden vastgesteld conform artikel 4:46, eerste lid, van de Awb.

Artikel 5.4 Reservevorming

Gedeputeerde staten kunnen bij de subsidieverlening bepalen dat een deel van het verleende subsidiebedrag mag worden aangewend om reserve te vormen. Het specifieke doel waarvoor reservevorming plaatsvindt wordt door gedeputeerde staten bepaald. Voorbeelden hiervan zijn een egalisatiereserve, een reorganisatiereserve of een verbouwingsreserve. Het vierde lid bepaalt dat een subsidie lager kan worden vastgesteld als het totaal aan reserves te groot wordt.

Paragraaf 6 Toezicht en naleving

Artikel 6.1 Misbruik en oneigenlijk gebruik

In dit artikel wordt aan gedeputeerde staten de opdracht gegeven misbruik en oneigenlijk gebruik van subsidies tegen te gaan. Gedeputeerde staten hebben de in dit artikel genoemde verplichtingen voor het tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik van subsidies uitgewerkt in de Beleidsregel ter voorkoming van misbruik en oneigenlijk gebruik bij subsidieverstrekking Zuid-Holland (tweede lid). De beleidsregel vormt een belangrijk onderdeel van de subsidiesystematiek en ziet op een sluitend systeem van eigen verantwoordelijkheid, (steekproefsgewijze) verantwoording, risicogerichte controle en een actieve en consistente handhaving. Daarnaast maken ook de risicoanalyses vooraf, steekproefsgewijze controles, toepassing van de Wet Bibob, een register van misbruik en oneigenlijk gebruik (derde lid) en de periodieke evaluatie van alle subsidieregelingen (artikel 7.3) deel uit van dit beleid.

Artikel 6.2 Medewerking controle

Dit artikel bevat de verplichting voor de subsidie-ontvanger om desgevraagd medewerking te verlenen aan een door of vanwege gedeputeerde staten gevorderde controle van de administratie of een ander onderzoek naar gegevens die in het kader van de subsidieverstrekking van belang kunnen worden geacht. Deze controle behelst mede de controle die in het kader van een steekproef wordt gehouden.

Artikel 6.3 Toezicht

De werkzaamheden die door of namens de provincie worden verricht om na te gaan of subsidievereisten en subsidieverplichtingen worden nageleefd, worden aangeduid als toezicht op de naleving van die voorschriften. Artikel 5:11 van de Awb vereist dat de grondslag voor inschakeling van een toezichthouder is geregeld bij of krachtens wettelijk voorschrift. Dit artikel geeft die grondslag. Bij wettelijk voorschrift kunnen de aan de toezichthouder toekomende bevoegdheden worden beperkt. Dat is ingevuld door te bepalen dat aan de toezichthouder niet de bevoegdheden toekomt die zijn vermeld in de artikelen 5:18 en 5:19 van de Awb. Deze bevoegdheden gaan over onder meer het onderzoeken van zaken en monstername en het onderzoek van voertuigen en zijn niet passend bij de aard van de toezichthoudende taak.

Paragraaf 7 Slotbepalingen

Artikel 7.1 Afwijkingsbevoegdheid

Met dit artikel worden aan gedeputeerde staten een aantal mogelijkheden gegeven om af te wijken van het bepaalde bij of krachtens deze verordening.

De eerste mogelijkheid ziet op de situatie dat een subsidie-aanvrager ook een aanvraag voor subsidie heeft ingediend bij een ander bestuursorgaan voor dezelfde activiteiten. Met toepassing van onderdeel a kan bijvoorbeeld worden voorkomen dat de subsidie-aanvrager aan allerlei verschillende administratieve procedures moet voldoen of gehouden is aan verschillende verplichtingen te voldoen. Zeker als het andere bestuursorgaan een substantieel grotere subsidie verstrekt dan de provincie ligt het voor de hand aansluiting te zoeken bij de verplichtingen van dat andere bestuursorgaan.

Onderdeel b ziet op de situatie dat er een subsidie is verstrekt op grond van de Wet personenvervoer 2000 of het Besluit personenvervoer 2000. Met name de aanvraagprocedure en verantwoordingseisen brengen met zich mee dat er afgeweken moet worden van de Asv.

Ook is een afwijkingsbevoegdheid gecreëerd die betrekking heeft op subsidieverstrekking in de vorm van een lening of garantstelling (onderdeel c). Verplichtingen en verantwoordingseisen kunnen hierbij in grote mate afwijken van de reguliere subsidieverstrekking waarbij in beginsel geen subsidiegeld terugbetaald hoeft te worden en ook geen zekerheid wordt verschaft.

In onderdeel d gaat het om de situatie van het voorkomen van strijdigheid met de rijksregelingen inzake specifieke uitkeringen. Bij de uitoefening van deze bevoegdheid op grond van artikel 1.3, derde lid, kunnen gedeputeerde staten afwijken van de artikelen in deze verordening.

In onderdeel e is geregeld dat er afgeweken kan worden van deze verordening in geval van strijdigheid van deze verordening met andere nationale of Europese wet-of regelgeving. Onderdeel e, onder 2°, voorziet in de mogelijkheid om af te wijken als dat bijvoorbeeld nodig is om ongeoorloofde staatssteun te voorkomen. In onderdeel e, onder 3°, kan het bijvoorbeeld noodzakelijk zijn om af te wijken vanwege andere verantwoordingseisen.

Artikel 7.2 Hardheidsclausule

De Asv legt rechten en verplichtingen vast voor de subsidieverstrekking. Het geeft daarmee houvast aan gedeputeerde staten als subsidieverlener en aan de aanvragers en ontvangers van subsidie. Het is echter niet realistisch om alle denkbare omstandigheden die zich gedurende het proces van subsidieverstrekking kunnen openbaren te voorzien. De (rechts)zekerheid die met het codificeren van de subsidiespelregels is beoogd, zou in een voorkomend geval tot onbillijke resultaten kunnen leiden. De hardheidsclausule kan in die gevallen de onbillijkheid matigen of wegnemen. Niet elke onbillijkheid kan met toepassing van de hardheidsclausule worden ondervangen. Er moet sprake zijn van zwaarwegende redenen. Gedeputeerde staten zullen toepassing van de hardheidsclausule uitdrukkelijk en steeds in voldoende mate voor ieder concreet geval moeten motiveren. Een subsidie-aanvrager kan geen beroep op dit artikel doen of daar rechten aan ontlenen. De bevoegdheid om te besluiten gebruik te maken van de hardheidsclausule ligt bij gedeputeerde staten. Van deze bevoegdheid wordt om willekeur te voorkomen terughoudend gebruik gemaakt. Als blijkt dat de hardheidsclausule in meerdere vergelijkbare gevallen wordt toegepast, is er geen sprake meer van onvoorziene omstandigheden. Het is dan van belang om te onderzoeken of deze verordening of de betreffende nadere regels hierop moeten worden aangepast. Om te kunnen vaststellen of de hardheidsclausule in meerdere vergelijkbare gevallen wordt toegepast, is het van belang om de toepassing van de hardheidsclausule periodiek te evalueren.

Artikel 7.3 Evaluatie

In artikel 4:24 van de Awb staat dat tenminste éénmaal per vijf jaar een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie in de praktijk wordt gepubliceerd. In deze verordening is bepaald dat, in afwijking van artikel 4:24 van de Awb, gedeputeerde staten het jaar voorafgaand aan de verkiezingen voor provinciale staten een verslag publiceren over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie in de praktijk. Twee jaar na de verkiezingen van provinciale staten stellen gedeputeerde staten een tussentijds verslag op. Een regelmatige evaluatie van beleid en regelgeving kan bijdragen aan de beheersing van overheidsuitgaven. Als uit de evaluatie blijkt dat subsidiëring niet doelmatig is, of het doel van de subsidie niet is bereikt, kan het subsidiebeleid worden aangepast.

Artikel 7.5 Overgangsrecht

In dit artikel is het overgangsrecht opgenomen. In onderdeel a is geregeld dat aanvragen die voor de inwerkingtreding van deze verordening zijn ingediend, volgens de oude Asv worden behandeld. Dit geldt ook voor alle besluiten die samenhangen met dergelijke aanvragen, zoals besluiten omtrent verlening, wijziging, intrekking, bevoorschotting en vaststelling. Als tegen deze besluiten bezwaar is gemaakt of (hoger) beroep ingesteld, geldt ook de oude Asv.

Omdat de aanvraagperiode van een aantal subsidieregelingen en daarbij behorende openstellingsbesluiten nog doorloopt na de inwerkingtreding van deze verordening, is hiervoor overgangsrecht opgenomen in de onderdelen b en c. Onderdeel c beperkt zich tot overgangsrecht voor paragraaf 2.17 van de Subsidieregeling groen Zuid-Holland 2016, omdat alleen voor subsidie-aanvragen op grond van paragraaf 2.17 van die subsidieregeling de aanvraagperiode doorloopt na de inwerkingtreding van deze verordening. Ook voor de onderdelen b en c geldt dat op alle besluiten die samenhangen met de subsidie-aanvraag de oude Asv van toepassing is.


Noot
1

Regeling van de Minister-President, Minister van Algemene Zaken, van 15 december 2009, nr. 3086451, houdende vaststelling van Aanwijzingen voor subsidieverstrekking.

Noot
2

Voor een nadere toelichting op de arrangementen wordt verwezen naar de toelichting bij de artikelen 4.1 tot en met 4.3.