Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR726226
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR726226/1
Verordening op de heffing en de invordering van rioolheffing Bunschoten 2025
Geldend van 06-11-2024 t/m heden
Intitulé
Verordening op de heffing en de invordering van rioolheffing Bunschoten 2025De raad van de gemeente Bunschoten:
gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 17 september 2024,
nr. 1216866;
gelet op artikel 228a van de Gemeentewet;
b e s l u i t :
vast te stellen de:
Verordening op de heffing en de invordering van rioolheffing Bunschoten 2025
(Verordening rioolheffing Bunschoten 2025).
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
Deze verordening verstaat onder:
- a.
gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente;
- b.
verbruiksperiode: de periode waarop de afrekening van het waterbedrijf betrekking heeft;
- c.
water: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater, grondwater of oppervlaktewater;
- d.
GBLT: het openbaar lichaam GBLT.
Artikel 2. Aard van de belasting
Onder de naam ‘rioolheffing’ wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:
- a.
de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater, en;
- b.
de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.
Artikel 3. Belastbaar feit en belastingplicht
-
1. Voor artikel 5, eerste lid, sub a, van deze verordening, geldt dat de belasting wordt geheven van de persoon die een perceel al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt.
-
2. Voor artikel 5, eerste lid, sub b, van deze verordening, geldt dat de belasting wordt geheven van de persoon die een perceel al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt en van waaruit water, niet zijnde hemelwater, direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd.
-
3. Voor het gebruikersdeel wordt:
- a.
gebruik van een perceel door de leden van een huishouden aangemerkt als gebruik door het door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aangewezen lid van dat huishouden;
- b.
gebruik door degene aan wie een deel van een perceel in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door de persoon die dat deel in gebruik heeft gegeven;
- c.
het ter beschikking stellen van een perceel voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door de degene die dat perceel ter beschikking heeft gesteld.
- a.
Artikel 4. Zelfstandige gedeelten
Indien gedeelten van een in artikel 3 bedoeld perceel blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, worden de belastingen geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als één geheel worden gebruikt, deze als één perceel worden aangemerkt.
Artikel 5. Maatstaf van heffing
-
1. De belasting wordt geheven voor percelen:
- a.
die in hoofdzaak tot woning dienen:
naar een vast bedrag per perceel;
- b.
die niet in hoofdzaak tot woning dienen:
naar het aantal kubieke meters water dat vanuit het perceel wordt afgevoerd.
- a.
-
2. Het aantal kubieke meters water wordt gesteld op het aantal kubieke meters water dat in de laatste aan het begin van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het perceel is toegevoegd of opgepompt. Ingeval de verbruiksperiode niet gelijk is aan een periode van twaalf maanden, wordt de hoeveelheid water door herleiding naar tijdsgelang bepaald. Bij die herleiding wordt een gedeelte van een kalendermaand voor een volle maand gerekend.
-
3. Ingeval gebruik wordt gemaakt van een pompinstallatie moet die pompinstallatie zijn voorzien van een:
- a.
watermeter, waarvan de hoeveelheid opgepompt water kan worden afgelezen, of;
- b.
bedrijfsurenteller, waarvan het aantal uren dat een pompinstallatie met vaste capaciteit in bedrijf is geweest kan worden afgelezen.
- a.
-
De eerste volzin is niet van toepassing indien vaststelling van de hoeveelheid opgepompt water geschiedt op grond van enige andere wettelijke bepaling.
-
4. De op de voet van lid 3 van dit artikel berekende hoeveelheid toegevoerd of opgepompt water wordt verminderd met de hoeveelheid water die niet is afgevoerd.
-
5. In afwijking van lid 1 wordt de belasting voor percelen waarvoor geen leidingwater wordt betrokken van het waterbedrijf en waarnaar geen grondwater of oppervlaktewater wordt opgepompt geheven naar een vast bedrag per perceel.
-
6. Ingeval er sprake is van een gemeenschappelijke watermeter voor twee of meer percelen, dan wordt de hoeveelheid toegevoerd water voor ieder van die percelen gesteld op een aandeel dat rechtevenredig is aan het aantal percelen dat op de gemeenschappelijke watermeter is aangesloten.
Artikel 6. Belastingtarieven
-
1. Het tarief bedraagt voor percelen bedoeld in artikel 5, lid 1, onderdeel a van deze verordening € 184,50;
-
2. Het tarief bedraagt voor percelen bedoeld in artikel 5, lid 1, onderdeel b van deze verordening € 184,50 voor elke volle eenheid van 500 kubieke meters of gedeelte daarvan.
-
3. Het tarief bedraagt voor percelen bedoeld in artikel 5, lid 5 van deze verordening € 73,80.
Artikel 7. Belastingjaar
Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.
Artikel 8. Wijze van heffing
De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.
Artikel 9. Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang
-
1. De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.
-
2. Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd over zoveel driehonderd vijfenzestigste gedeelten van het voor dat belastingjaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle etmalen overblijven.
-
3. Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel in de loop van het belastingjaar eindigt bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel driehonderd vijfenzestigste gedeelten van het voor dat belastingjaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle etmalen overblijven, tenzij het bedrag van de ontheffing minder dan € 5,00 bedraagt.
-
4. Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige in de loop van het belastingjaar het feitelijk gebruik van een perceel beëindigd en direct aansluitend het feitelijk gebruik van een ander perceel heeft.
-
5. Indien de belastingplicht is beëindigd na de dagtekening van de aanslag, kan de belastingplichtige een aanvraag tot ontheffing indienen bij de ambtenaar belast met de heffing.
Artikel 10. Aanslaggrens
-
1. De belasting wordt niet geheven, indien het totale belastingbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, minder dan € 5,00 bedraagt.
-
2. Voor toepassing van het eerste lid wordt het totaal van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen als één aanslag aangemerkt.
Artikel 11. Termijn van betaling
-
1. In afwijking van artikel 9, lid 1 van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen, dan wel op één aanslagbiljet verenigde aanslagen worden betaald in één termijn, die vervalt twee maanden na dagtekening van het aanslagbiljet.
-
2. In afwijking van lid 1 van dit artikel worden belastingaanslagen waarvoor de belastingschuldige een machtiging heeft afgegeven om deze af te schrijven door middel van automatische incasso, betaald in tien maandelijkse termijnen. Als de dagtekening van het aanslagbiljet is gelegen voor of op de 15de van een kalendermaand, vervalt de eerste incassotermijn nog in diezelfde kalendermaand. In alle andere gevallen vervalt de eerste incassotermijn aan het einde van de kalendermaand volgend op de kalendermaand waarin de dagtekening van het aanslagbiljet is gelegen.
-
3. Indien het totaal te betalen bedrag zoals vermeld op het aanslagbiljet € 10,00 of minder bedraagt, wordt dit bedrag in afwijking van lid 2 van dit artikel in één termijn afgeschreven twee maanden na dagtekening van het aanslagbiljet.
-
4. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in dit artikel genoemde termijnen.
Artikel 12. Kwijtschelding
Bij de invordering van rioolheffing wordt alleen kwijtschelding verleend voor het belastingtarief genoemd in artikel 6, lid 1.
Artikel 13. Nadere regels
Het dagelijks bestuur van GBLT kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de rioolheffing.
Artikel 14. Inwerkingtreding en citeertitel
-
1. De ‘Verordening rioolheffing Bunschoten 2023’ vastgesteld op 2 november 2023 wordt ingetrokken met ingang van het in het derde lid bedoelde datum, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.
-
2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.
-
3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2025.
-
4. Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Verordening rioolheffing Bunschoten 2025’.
Ondertekening
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Bunschoten van 24 oktober 2024
de griffier,
Drs. E. Hoogstraten
de voorzitter,
Mr. drs. B. Koelewijn
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl