Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR726029
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR726029/1
Damoclesbeleid artikel 13b Opiumwet gemeente Bladel 2024 (Handhavingsbeleid artikel 13b van de Opiumwet)
Geldend van 31-10-2024 t/m heden
Intitulé
Damoclesbeleid artikel 13b Opiumwet gemeente Bladel 2024 (Handhavingsbeleid artikel 13b van de Opiumwet)I Intitulé
1. Inleiding
Nederland en dus ook de gemeente Bladel wordt geconfronteerd met drugs in allerlei verschijningsvormen, bezit, handel, productie, gebruik etc. Dit heeft een ondermijnende invloed op het openbare leven(leefbaarheid), het veiligheidsgevoel en de gezondheid van de inwoners van onze gemeente. De Opiumwet geeft, in artikel 13b, de mogelijkheid om de verkoop, aflevering of verstrekking of het aanwezig zijn van drugs bestuurlijk aan te pakken. Artikel 13b is een herstelmaatregel en is beslist niet bedoeld als sanctie. (Zie ook de Memorie van Toelichting behorende bij de Opiumwet.)
Artikel 13b Opiumwet, ook wel aangeduid als de Wet Damocles, biedt de burgemeester de bestuurlijke bevoegdheden om doeltreffend op te treden tegen drugshandel. Illegale activiteiten rondom harddrugs en softdrugs zoals handel, productie en teelt, hebben schadelijke effecten op onze samenleving, zoals ondermijning en criminaliteit.
De aanpak van georganiseerde en ondermijnende drugscriminaliteit gaat verder dan alleen het strafrecht. Vanwege de in de maatschappij merkbare gevolgen van ondermijning is de aanpak ervan in toenemende mate een bestuursrechtelijke aangelegenheid.
De afgelopen jaren is er een meer geïntegreerde aanpak ontwikkeld, waarbij verschillende instanties zoals het Openbaar Ministerie, de politie, de Belastingdienst, gemeentebesturen, maar ook woningcorporaties samenwerken. De inzet van bestuurlijke bevoegdheden is een belangrijk onderdeel van deze integrale aanpak.
Artikel 13b van de Opiumwet (Wet Damocles) is het bestuurlijk instrument om drugscriminaliteit tegen te gaan en herhaling te voorkomen. Dit beleid beschrijft hoe de burgemeester van Bladel bevoegdheden toepast en onder welke omstandigheden.
2. Doel en uitgangspunten
2.1 Doel beleidsregels
De aanwezigheid van drugs bestemd voor handel of productie vormt altijd een verstoring van de openbare orde. Het doel van deze beleidsregel is om die openbare orde te herstellen. Een maatregel op grond van artikel 13b Opiumwet (met name sluiting) helpt hierbij onder andere door de handel te beëindigen, rust te creëren, eventuele overlast te beëindigen en de loop en bekendheid van de locatie weg te nemen. Hiermee wordt een drempel opgeworpen voor criminelen om criminele activiteiten uit te oefenen en wordt het proces van drugshandel verstoord. Een sluiting werkt in de meeste gevallen het beste om het risico op herhaling te verkleinen. Bovendien wordt met een sluiting een signaal afgegeven richting de buitenwereld (criminelen en omwonenden) dat de overheid optreedt tegen drugs of drugs gerelateerde activiteiten.
Bestrijden van drugscriminaliteit: We streven ernaar drugshandel en druggerelateerde activiteiten in onze gemeente zo veel mogelijk terug te dringen.
Bescherming van de volksgezondheid: We willen de gezondheidsrisico’s door drugsgebruik minimaliseren.
Handhaving van openbare orde en veiligheid: We handhaven de openbare orde en veiligheid door de schadelijke effecten van drugshandel en drugsgebruik te verminderen.
Preventie en ontmoediging: We ontmoedigen drugscriminaliteit door duidelijke maatregelen en sancties op te leggen, met de verwachting dat dit ertoe leidt dat dergelijke activiteiten worden voorkomen.
Actualiseren van wetgeving en jurisprudentie: We brengen de toepassing van artikel 13b in overeen- stemming met de huidige stand van de rechtspraak, waaronder in het bijzonder op het gebied van de evenredigheidstoets.
2.2.Kader
Dit beleid staat los van de strafrechtelijke of civielrechtelijke aanpak. De verantwoordelijkheden van de burgemeester zijn anders dan die van het Openbaar Ministerie of een verhuurder. In deze beleidsregel is alleen beschreven hoe de burgemeester van Bladel met de bevoegdheid van artikel 13b omgaat. Waar nodig wordt bij het uitvoeren van de beleidsregel maatwerk toegepast.
Op grond van artikel 2 en 3 van de Opiumwet is het verboden om verdovende middelen te telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, af te leveren, verstrekken of vervoeren, aanwezig te hebben of te vervaardigen. Artikel 13b Opiumwet biedt de mogelijkheid om bestuurlijke maatregelen op te leggen wanneer artikel 2 of 3 van de Opiumwet wordt overtreden. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b van de Opiumwet blijkt dat dit artikel is bedoeld als sluitingsmaatregel en dat afhankelijk van de omstandigheden van het geval kan worden gekozen voor een lichtere maatregel zoals een last onder dwangsom of een waarschuwing. Bij het overtreden van artikel 13b Opiumwet wordt eerst een waarschuwing gegeven. Wanneer er sprake is van verzwarende omstandigheden of herhaalde overtreding (recidive) wordt de mogelijkheid van sluiting ingezet.
Het artikel is niet gericht op de bewoner of eigenaar, maar op de locatie (woning of lokaal). Voor het toepassen van dit artikel is niet vereist dat er daadwerkelijk handel in drugs plaatsvindt. Voldoende is dat drugs aanwezig is met het kennelijke doel dit te verkopen, af te leveren of te verstrekken.
De "Aanwijzing Opiumwet” is opgesteld door het college van procureurs-generaal van het Openbaar Ministerie. In de “Aanwijzing Opiumwet” is bepaald dat maximaal 5 hennepplanten, maximaal 5 gram softdrugs of maximaal 0,5 gram harddrugs (dit wordt vertaald als: 1 pil/tablet, 1 bolletje, 1 ampul of 1 wikkel harddrugs) als een hoeveelheid voor eigen gebruik wordt aangemerkt. Bij grotere hoeveelheden wordt aangenomen dat het om een handelshoeveelheid gaat en dat er dus sprake is van het kennelijke doel dit te verkopen, afleveren of verstrekken. Bij het beoordelen of een bestuurlijke maatregel wordt ingezet sluit de burgemeester aan bij deze “Aanwijzing Opiumwet”. Afval (resten) worden gezien als product en mogen worden meegeteld bij de beoordeling of een bestuurlijke maatregel noodzakelijk is.
Deze beleidsregel geldt voor woningen en lokalen met bijbehorende erven, maar niet voor coffeeshops. De gemeente Bladel hanteert een nulbeleid voor coffeeshops (zie Nuloptiebeleid t.a.v. Coffeeshops 1998, Coffeeshopbeleid Politie afdeling De Kempen).
3. Juridisch kader
3.1 Vaststellen van de bevoegdheid
Op grond van artikel 13b van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang, indien in woningen of lokalen of op een daarbij behorend erf drugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig zijn. Deze last onder bestuursdwang kan het bevel van de burgemeester inhouden om de woning of het lokaal te sluiten. Tevens omvat deze bevoegdheid de mogelijkheid om een last onder dwangsom of waarschuwing op te leggen.
De bevoegdheid bestaat ook als in een pand of op een daarbij behorend erf geen drugs worden aangetroffen (noch verkocht, afgeleverd of verstrekt), maar er wel voorwerpen of stoffen aanwezig zijn die bestemd zijn voor het telen of bereiden van drugs, zoals bepaalde apparatuur (assimilatielampen, luchtafzuigers/slakkenhuis, IBC-vaten, etc.), chemicaliën (apaan, zoutzuur etc.) en versnijdingsmiddelen, oftewel indien sprake is van zogenoemde strafbare voorbereidingshandelingen, als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3° (harddrugs), of artikel 11a van de Opiumwet (softdrugs).
3.1.1 Handelshoeveelheid
Onder drugshandel wordt op grond van artikel 13b, eerste lid, onder a, van de Opiumwet verstaan: de verkoop, aflevering of verstrekking, dan wel de aanwezigheid daartoe, van drugs als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, van de Opiumwet.
De genoemde lijst I heeft betrekking op harddrugs. De genoemde lijst II bevat de verboden softdrugs. Aan deze lijst II is sinds 1 januari 2023 ook ‘lachgas’ toegevoegd.
Om te bepalen of sprake is van een handelshoeveelheid wordt in deze beleidsregels aansluiting gezocht bij de “Aanwijzing Opiumwet” van het College van procureurs-generaal van het Openbaar Ministerie (Stcr. 2015, nr. 5391). Zoals onder 2.2 omschreven merkt de ‘Aanwijzing’ de volgende hoeveelheid drugs aan voor eigen gebruik, te weten: een hoeveelheid harddrugs van maximaal 0,5 gram (of 0,5 milliliter, 1 pil, 1 bolletje, 1 ampul of 1 wikkel) en een hoeveelheid softdrugs van maximaal 5 gram. Lachgas wordt gebruikt door bijvoorbeeld thuiskoks en thuis-bakkers, maar in zeer beperkte mate. Daarom is volgens het “Lachgasbesluit” bij particulieren het bezit van meer dan 10 ampullen een (sterke) aanwijzing dat lachgas niet bestemd is als voedingsadditief.
Worden bovengenoemde hoeveelheden overschreden dan mag in beginsel worden aangenomen dat de drugs (mede) bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van de betrokkene om het tegendeel aannemelijk te maken. Slaagt de betrokkene daar niet in dan is de burgemeester op grond van artikel 13b, eerste lid, onder a, van de Opiumwet, bevoegd om ten aanzien van het pand een last onder bestuursdwang op te leggen.
NB. Het voorgaande geldt ook als een in werking zijnde hennepkwekerij van meer dan 5 planten of een in werking zijnde drugslaboratorium wordt aangetroffen.
3.1.2 Voorbereidingshandeling
Van een voorbereidingshandeling in de zin van artikel 13b, eerste lid, onder b, van de Opiumwet,
is sprake als in een woning of een lokaal of een daarbij behorend erf, voorwerpen of stoffen voorhanden zijn, die op zichzelf bezien legaal zijn, maar waarvan de betrokkene weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn om hetzij harddrugs, hetzij softdrugs – kort gezegd – te produceren.
De aangetroffen situatie c.q. de aangetroffen voorwerpen en stoffen moeten van dien aard zijn dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de voorhanden voorwerpen gebruikt zullen worden om strafbare voorbereidingshandelingen te plegen. Dat vereist een bestuurlijke beoordeling die kan worden gebaseerd op de feitelijke omstandigheden zoals door de politie vastgesteld. Het gaat bijvoorbeeld om de ter plekke aangetroffen situatie, de aard en de hoeveelheid van de in beslag genomen stof, de aangetroffen voorwerpen en stoffen in onderlinge combinatie en andere uit onderzoek blijkende feitelijkheden, zoals resultaten van tapgesprekken of observaties. Bij deze beoordeling kan ook de ”Aanwijzing Opiumwet” (o.a. paragraaf 3.2.1.) worden betrokken, zoals bij voorbereidingshandelingen ten behoeve van een hennepkwekerij, waarbij aan de hand van het beoogde aantal planten, de mate van de professionaliteit en het doel van de teelt, het beroeps- of bedrijfsmatige karakter kan worden gewaardeerd.
Uit de rechtspraak volgt dat het voor de uitoefening van de bevoegdheid van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet, niet nodig is dat alle aangetroffen stoffen en voorwerpen tegelijk geschikt zijn voor het opzetten van een drugsproductiepunt.
Ook als slechts een deel van de voorwerpen voorhanden is die nodig zijn voor de productie van drugs, kan de burgemeester bevoegd zijn handhavend op te treden, mits de voorhanden zijnde voorwerpen daartoe bestemd zijn (ABRvS 26 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:617).
Voorts is voor het bestaan van de bevoegdheid niet vereist dat de betrokkene zelf wetenschap dan wel een ernstig vermoeden behoeft te hebben dat de aanwezige stoffen of voorwerpen bestemd zijn voor het bereiden van drugs (ABRvS 31 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2523). De burgemeester is bevoegd indien hij/zij op basis van de feitelijke situatie voldoende aannemelijk maakt dat voorwerpen aanwezig waren waarvan kan worden geweten of ernstig wordt vermoed dat deze bestemd waren voor – kort gezegd – het bereiden van drugs.
NB. Of de betrokkene wetenschap had en of deze verwijtbaar heeft gehandeld, kan wel relevant zijn bij de vraag of de burgemeester van zijn sluitingsbevoegdheid gebruik mocht maken.
3.2 Gebruikmaken van de bevoegdheid (evenredigheidstoets)
Als de burgemeester bevoegd is om op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet een maatregel te treffen, dan moet hij/zij beoordelen of ook van die bevoegdheid gebruik gemaakt moet worden. In de rechtspraak ligt met name op deze ‘evenredigheidstoets’ het zwaartepunt. Dat is zeker zo sinds de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285 (Harderwijk). Daarin heeft de Afdeling overwogen dat – kort gezegd – een besluit dat strekt tot uitoefening van de bevoegdheid op grond van artikel 13b van de Opiumwet per geval moet voldoen aan artikel, 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat dit wordt beoordeeld aan de hand van – voor zover relevant – de volgende stappen:
- •
is het besluit noodzakelijk om het doel te bereiken? Is een keuze mogelijk tussen meer geschikte maatregelen, dan moet op basis van deze toets die maatregel worden gekozen die de belanghebbenden het minst belast; en
- •
is de maatregel evenwichtig (evenredigheid stricto sensu)? Is de op zichzelf geschikte en noodzakelijke maatregel in de gegeven omstandigheden niet onredelijk bezwarend voor de belanghebbende?
De Afdeling beoordeelt sinds deze uitspraak de evenredigheid met inachtneming van dit beoordelings- en toetsingskader en het meer specifieke toetsingskader voor sluitingen van woningen en lokalen op grond van artikel 13b van de Opiumwet, zoals weergegeven in de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912, en in de daarop voortbordurende uitspraken van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1916 en ECLI:NL:RVS:2022:1910. In deze beleidsregels wordt aangesloten bij dit beoordelings- en toetsingskader.
3.2.1 Noodzakelijkheid
Volgens het benoemde beoordelings- en toetsingskader wordt aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding beoordeeld of sluiting van een pand noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde.
Voor de beoordeling van de ernst en omvang van de overtreding is van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld. Met een sluiting wordt de bekendheid van het pand als drugspand weggenomen en wordt de ‘loop’ naar het pand eruit gehaald. Daarmee wordt beoogd om het pand aan het drugscircuit te onttrekken. Dat drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld, kan bijvoorbeeld blijken uit meldingen bij de politie over mogelijke handel vanuit het pand, verklaringen van buurtbewoners of het aantreffen van attributen die duiden op handel vanuit het pand zoals gripzakjes, ponypacks en/of een (grammen)weegschaal.
Als er geen of weinig aanwijzingen zijn dat in of vanuit het pand drugs werden verhandeld, dan zal de burgemeester – als hij/zij zich op het standpunt stelt dat van dergelijke handel wél sprake was – nader moeten onderbouwen waarom dat het geval was. Slaagt de burgemeester hierin niet of onvoldoende, dan zal er doorgaans een mindere mate van of geen overlast zijn in de omgeving van het pand en wordt de openbare orde in mindere mate of niet verstoord. In dit soort gevallen vindt de Afdeling dat een sluiting van meer dan zes maanden in beginsel onevenredig is.
Als niet alleen aanwijzingen dat drugs in of vanuit het pand werden verhandeld afwezig zijn, maar ook andere omstandigheden ontbreken die volgens de overzichtsuitspraak bij de beoordeling van de noodzaak van de sluiting van belang zijn, zoals de omstandigheid dat het gaat om harddrugs, een recidivesituatie en de ligging van een pand in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk, kan dit er toe leiden dat er geen noodzaak bestaat om het pand te sluiten. Wel kan er dan, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, aanleiding zijn om een minder verstrekkende maatregel op te leggen zoals een last onder dwangsom of waarschuwing.
3.2.2 Evenwichtigheid
Als de burgemeester zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat sluiting van het pand noodzakelijk is, dient hij/zij zich ervan te vergewissen dat de duur van de sluiting evenwichtig is, ook als de duur in overeenstemming is met de duur die volgt uit een beleidsregel. Bij de beoordeling van de evenwichtigheid zijn verschillende omstandigheden van belang, zoals de aanwezigheid van minderjarige kinderen voor wie de ouders geen passende voorzieningen kunnen treffen, de mate van verwijtbaarheid van de aangeschreven persoon, een bijzondere binding met het pand en de mogelijkheid om na de sluiting weer van het pand gebruik te kunnen maken.
De nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden.
Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig, bijvoorbeeld als de betrokkene een ernstig verwijt van de overtreding kan worden gemaakt of gezien de ernst en omvang van de overtreding.
3.3 Last onder bestuursdwang (sluiting), last onder dwangsom of waarschuwing
Artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bepaalt dat de burgemeester in de daarin genoemde gevallen (zie paragraaf 3.1.1 en 3.1.2 van deze beleidsregels) bevoegd is tot oplegging van een last onder bestuursdwang. Bestuursdwang geschiedt in de praktijk, overeenkomstig de bedoeling van de wetgever, in de vorm van een sluitingsmaatregel. In het geval van voorbereidingshandelingen kan bestuursdwang op grond van deze beleidsregels echter ook plaatsvinden in de vorm van een feitelijke verwijdering van de stoffen en voorwerpen die de desbetreffende voorbereidingshandeling opleveren.
Artikel 5:32 van de Awb regelt dat een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom kan opleggen. Indien de omstandigheden van het geval daartoe aanleiding geven kan een last onder dwangsom, vanuit het oogpunt van evenredigheid, meer op zijn plaats zijn.
Tot slot volgt uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet dat in algemene zin bij een eerste overtreding nog niet tot sluiting van de woning dient te worden overgegaan, maar moet worden volstaan met een waarschuwing of soortgelijke maatregel. Dit moet echter worden beschouwd als een uitgangspunt waarvan in ernstige gevallen mag worden afgeweken (Kamerstukken II, 2005/06, 30 515, nr. 3, blz. 8 en Kamerstukken II, 2006/07, 30 515, nr. 6, blz. 1 en 2).
Op grond van de rechtspraak dient in ieder geval - bij een geringe overschrijding van de gedoogde gebruikshoeveelheden drugs (zie paragraaf 3.1.1 van deze beleidsregels) – te worden afgewogen of met een minder verstrekkende maatregel, zoals een waarschuwing kan worden volstaan (zie ABRvS 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:738).
Hoewel het genoemde uitgangspunt volgens de wetsgeschiedenis niet bij lokalen geldt
(de kwalificatie ‘ernstige gevallen’ wordt in deze beleidsregels voor lokalen dan ook niet uitgewerkt) kan er in voorkomend geval ook bij de constatering van een overtreding van de Opiumwet in een lokaal, (gelet op de betrokken belangen) aanleiding bestaan om af te zien van sluiting en in plaats daarvan een minder verstrekkende maatregel te treffen.
In deze beleidsregels zijn de genoemde toepassingen van de bevoegdheid op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet meegewogen. Het beleid biedt ruimte om maatwerk te leveren en de bevoegdheidstoepassing af te stemmen op de specifieke omstandigheden van het geval.
3.4. Spoedeisende bestuursdwang
Wanneer sprake is van overtreding van de Opiumwet is de openbare orde verstoord. Dit betekent dat de burgemeester een bevel tot directe sluiting kan geven (artikel 5:31, tweede lid Awb). Het bevel van de burgemeester kan mondeling worden bekend gemaakt en wordt daarna zo spoedig mogelijk schriftelijk bevestigd. De burgemeester kan van deze procedure afzien en gebruik maken van de mogelijkheid om eerst een voornemen tot sluiting te sturen waarbij de tegenpartij een zienswijze in kan dienen (artikel 4:8 en 4:9 Awb). Deze laatste procedure wordt normaal gebruikt bij woningen.
De spoedsluiting duurt tot het moment dat de burgemeester een definitief besluit over de woning of het lokaal neemt. De duur van de spoedsluiting wordt in mindering gebracht bij het definitieve besluit. In de artikelen 5:31 en 4:11, eerste lid, onder a, van de Awb, zijn de procedureregels opgenomen, die gevolgd moeten worden als tot toepassing van spoedeisende bestuursdwang wordt overgegaan.
4 Procedure
Informatieverstrekking door politie
Omdat de Opiumwet geen mogelijkheid biedt om gemeentelijke toezichthouders aan te wijzen, is de burgemeester hoofdzakelijk afhankelijk van informatie uit opsporingsonderzoeken van de politie of in voorkomende gevallen van andere eenheden die deel uitmaken van de Nationale Politie. De burgemeester ontvangt deze informatie in het kader van zijn taak tot handhaving van de openbare orde en veiligheid zoals neergelegd in artikel 172 Gemeentewet. De politie verstrekt zo spoedig mogelijk een bestuurlijke rapportage aan de burgemeester na het constateren van een strijdige situatie. Dit kan een situatie zijn waarbij een handelshoeveelheid drugs en/of voorbereidingshandelingen in een pand wordt aangetroffen of waaruit is gebleken dat een pand wordt gebruikt ten behoeve van de productie van en/of handel in drugs.
Voornemen
Na het ontvangen van een bestuurlijke rapportage maakt de burgemeester het voornemen tot het opleggen van een last onder bestuursdwang bekend. Een voornemen tot sluiting wordt op schrift gesteld.
Indien meer informatie nodig is om de context van het toepassen van de bevoegdheid van artikel 13b Opiumwet ter terechtzitting nader te schetsen, bekijken politie, Openbaar Ministerie en de gemeente Bladel welke informatie zij hiervoor kunnen delen. De burgemeester behandelt de informatie van de politie vertrouwelijk. De basis voor het verstrekken van dergelijke gegevens is artikel 16 lid 1 aanhef en onder sub b Wet politiegegevens.
Zienswijze
Belanghebbenden hebben de mogelijkheid om binnen 14 dagen een zienswijze bekend te maken ten aanzien van het voornemen van de sluiting. Op deze manier zorgt de burgemeester voor een zorgvuldige belangenafweging. In ieder geval de eigenaar en de gebruiker van het pand zijn belanghebbenden. Artikel 4:11 Awb biedt de mogelijkheid om in spoedeisende gevallen de zienswijzemogelijkheid achterwege te laten en onmiddellijk tot sluiting over te gaan.
Besluit
Na de periode van zienswijze neemt de burgemeester definitief het besluit tot het opleggen van een last onder bestuursdwang. Het besluit bevat ten minste:
- •
het bevel tot algehele sluiting;
- •
de datum en tijdstip waarop de sluiting ingaat;
- •
het adres waarop het besluit betrekking heeft;
- •
de duur van de sluiting;
- •
de motivering van het bevel tot sluiting, waarbij wordt verwezen naar het onderhavige beleid;
- •
de aanzegging kostenverhaal.
Verschillende typen bestuursdwang en uitvoering besluit
Overtredingen van de Opiumwet leiden in beginsel tot verstoring van de openbare orde. Met de overtreding is de verstoring van de openbare orde een feit. Het doel van de sluiting is om de openbare orde te herstellen.
Tussen bekendmaking van het besluit en het uitvoeren van het besluit kan enige tijd zitten. Die tijd kan betrokkene gebruiken om bijvoorbeeld spullen uit een woning te halen, of om een lokaal te ontruimen, om de bedrijfsvoering elders voort te kunnen zetten. De redelijkheid en billijkheid verlangen dat we een bepaalde termijn hanteren zodat betrokkene spullen uit het pand kan halen e.d.
Afhankelijk van de (ernst van de) situatie kan de burgemeester uit onderstaande vormen van bestuursdwang kiezen, die op verschillende momenten worden geëffectueerd:
1. Last onder bestuursdwang bij een woning:
De burgemeester wacht de bestuurlijke rapportage van de politie af en reikt vervolgens het voornemen van een last onder bestuursdwang uit aan de betrokkenen. De betrokkenen hebben een in het voornemen bepaalde tijd om een zienswijze in te dienen en eventueel in gesprek te gaan. Na deze periode neemt de burgemeester definitief het besluit. 72 uur na uitreiken van het schriftelijke besluit is de sluiting een feit.
2. Last onder bestuursdwang bij een lokaal:
De burgemeester wacht de bestuurlijke rapportage van de politie af en reikt het voornemen van een last onder bestuursdwang uit aan de betrokkenen. De betrokkenen hebben een in het voornemen bepaalde tijd om een zienswijze in te dienen en eventueel in gesprek te gaan. Na deze periode neemt de burgemeester definitief het besluit. 24 uur na uitreiken van het schriftelijke besluit is de sluiting een feit.
3. Spoedeisende bestuursdwang (zonder last en met besluit, artikel 5:31 lid 1 Awb)
Als de situatie hierom vraagt, past de burgemeester spoedeisende bestuursdwang toe. Na het aantreffen van de situatie en het (spoedig) ontvangen van de bestuurlijke rapportage van de politie, stellen we zo snel mogelijk het besluit op schrift. Direct na het uitreiken van het schriftelijke besluit is de sluiting een feit. Bij de spoedprocedure is er geen zienswijzeprocedure.
4. Spoedeisende bestuursdwang (zonder last en zonder besluit, artikel 5:31 lid 2 Awb)
Als de situatie een nog meer spoedeisend karakter heeft, kan de burgemeester sluiten na het mondeling kenbaar maken van de sluiting. Na het aantreffen van de situatie, ontvangt de burgemeester een mondelinge toelichting van de politie en maakt op basis daarvan de sluiting mondeling kenbaar. Nadat we de bestuurlijke rapportage van de politie hebben ontvangen, stellen we het besluit terstond op schrift.
Bekendmaking last onder bestuursdwang
De last onder bestuursdwang wordt kenbaar gemaakt aan de overtreder en aan de rechthebbenden op het gebruik van het pand (de eigenaar). Niet altijd is bekend wie de huurders zijn, bijvoorbeeld bij de huur van bedrijfsruimten. In die gevallen is het de verantwoordelijkheid van de eigenaar om de huurder(s) te informeren.
Een besluit tot het sluiten van een woning, lokaal en/of daarbij behorend erf op grond van artikel 13b Opiumwet wordt op grond van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken ingeschreven in het gemeentelijke beperkingenregister.
Niet mogen betreden gesloten verklaard pand of lokaal met daarbij bijbehorend erf
Na de sluiting verzegelt de buitengewoon opsporingsambtenaar alle toegangsdeuren en brengt hij hierop een kennisgeving aan. Op grond van artikel 2:41 lid 2 Algemeen Plaatselijke Verordening Bladel (hierna: APV) is het eenieder verboden om een krachtens artikel 13b Opiumwet gesloten gebouw te betreden. Dit verbod is een strafrechtelijke overtreding op grond van artikel 199 Wetboek van Strafrecht. Het gebouw of lokaal met daarbij behorend erf mag alleen betreden worden indien de burgemeester daartoe een machtiging heeft verleend, als bedoeld in artikel 2 e.v van de Algemene wet op het binnentreden. Het aanwijzen van toezichthouders gebeurd op basis van artikel 18.6 en 18.7 van de Omgevingswet en artikel 5.11 van de Algemene wet bestuursrecht.
II . BELEIDSKADER ALGEMEEN
Artikel 1. Definities
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
- •
Harddrugs: een middel als bedoeld in lijst I behorende bij de Opiumwet.
- •
Softdrugs: een middel als bedoeld in lijst II behorende bij de Opiumwet.
- •
Hennep: Plant waar marihuana en touw van gemaakt wordt.
- •
Handelshoeveelheden drugs meer dan 0,5 gram, 0,5 millimeter, 1 pil, 1 bolletje, 1 ampul of 1 wikkel harddrugs, respectievelijk meer dan 5 gram softdrugs. Voor lachgas is volgens het Lachgasbesluit bij particulieren het bezit van meer dan 10 ampullen een (sterke) aanwijzing dat lachgas niet bestemd is als voedingsadditief.
- •
Voorbereidingshandelingen: het voorhanden zijn van een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a, van de Opiumwet.
- •
Betrokkene: de overtreder, de eigenaar van het pand, de (hoofd)bewoner(s) of degene die anderszins als rechthebbende op de zaak waarop de last betrekking heeft kan worden aangemerkt (zie ook artikel 5:24, derde lid, Awb).
Artikel 2. Onderscheid tussen woningen en lokalen
-
1. In deze beleidsregel wordt voor de toepassing van de bevoegdheid op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, onderscheid gemaakt tussen woningen en al dan niet voor het publiek openstaande lokalen, omdat sluiting van een woning gevolgen kan hebben die een inmenging kunnen vormen in het in artikel 8 van het EVRM (|Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens) neergelegde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Laatstgenoemd recht is niet in het geding bij lokalen.
-
2. Bij het bepalen van het sluitingsregime wordt bij de toepassing van deze beleidsregels als vertrekpunt de plek waar de hard- en/of softdrugs, dan wel de voorbereidingshandelingen worden aangetroffen. Is op een erf zowel sprake van een drugsvondst in een lokaal als in een woning, dan wordt – als uitgangspunt–het regime voor woningen als uitgangspunt genomen.
-
3. In deze beleidsregels wordt voor de toepassing van de bevoegdheid op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, geen onderscheid gemaakt tussen koopwoningen enerzijds en (sociale) huurwoningen anderzijds (wel kunnen specifiek aan de sociale huursector verbonden kenmerken – zoals de huurprijzen en lange wachtlijsten – worden meegewogen bij de individuele afweging van belangen).
Artikel 3. Samenhangend geheel
Worden (alleen) in een lokaal een handelshoeveelheid drugs of voorbereidingshandelingen geconstateerd, maar worden op hetzelfde erf in een woning aan drugshandel dan wel voorbereidingshandelingen gerelateerde zaken aangetroffen, dan wordt aangenomen dat sprake is van een ‘samenhangend geheel’. In dat geval wordt voor het gehele erf (inclusief de woning) het regime voor lokalen toegepast. Worden (alleen) in een woning een handelshoeveelheid drugs of voorbereidingshandelingen geconstateerd, maar in het zich op hetzelfde erf bevindende lokaal aan drugshandel/voorbereidingshandelingen gerelateerde zaken, dan is eveneens sprake van een ‘samenhangend geheel’. In dat geval wordt voor het gehele erf het regime voor woningen toegepast.
(toelichting: van een samenhangend geheel is sprake als een woning en een lokaal ruimtelijke en functionele samenhang vertonen. Van ruimtelijke samenhang is sprake als zij bijvoorbeeld op hetzelfde kadastrale perceel staan, dezelfde eigenaar hebben, in elkaars nabijheid staan, etc. Van functionele samenhang is sprake als bijvoorbeeld in het lokaal drugs en in de woning aan drugs gerelateerde attributen worden aangetroffen of vice versa, of als in het lokaal of de woning drugs worden aangetroffen en het lokaal en de woning gas-, water- en/of elektra-aansluitingen of (andere) voorzieningen delen. Om als samenhangend geheel te kunnen worden aangemerkt is niet vereist dat in alle samenhangende delen drugs zijn aangetroffen. Wel zal in ten minste één onderdeel (bijvoorbeeld het lokaal) van het samenhangend geheel een overtreding van de Opiumwet aan de orde moeten zijn (vgl. ABRvS 11 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1193)).
Artikel 4. Onderscheid tussen hard- en softdrugs
-
1. In deze beleidsregels wordt voor de toepassing van de bevoegdheid op grond van artikel 3b, eerste lid, van de Opiumwet, onderscheid gemaakt tussen harddrugs en softdrugs. Bij het aantreffen van een handelshoeveelheid of voorbereidingshandelingen terzake harddrugs wordt strenger opgetreden dan bij het aantreffen van deze fenomenen op het gebied van softdrugs. De reden hiervoor is dat harddrugs in het algemeen gevaarlijker zijn voor de gezondheid en het milieu dan softdrugs: ten opzichte van softdrugs zijn de effecten bij harddrugs al merkbaar bij een geringere hoeveelheid. Ook de Afdeling kwalificeert een handelshoeveelheid harddrugs als ernstiger dan een handelshoeveelheid softdrugs. Het onderscheid tussen harddrugs en softdrugs is tevens van belang, omdat bij de handel in en productie van harddrugs eerder dan bij softdrugs sprake is van ernstige criminaliteit, niet zelden met een grensoverschrijdende component. De activiteiten die gerelateerd zijn aan harddrugs hebben daarmee een grotere negatieve invloed op en brengen grotere (gevaren) risico’s met zich mee voor het woon- en leefklimaat. Dit laatste behoeft wel nuance omdat ook in de handel en productie van softdrugs geweld, bedreiging en intimidatie niet worden geschuwd (denk aan ripdeals). Bovendien vormt voor drugscriminelen de handel in en/of productie van softdrugs niet zelden de opmaat voor de overstap naar de handel in en/of productie van harddrugs.
-
2. Bij een opsomming van handelshoeveelheden of voorbereidingshandelingen terzake harddrugs en softdrugs, is bij wijze van uitgangspunt de zwaarst gestelde maatregel van toepassing.
Artikel 5. Verlenging sluiting/nadere maatregelen
-
1. Als sprake is van een reële vrees voor herhaling van een overtreding op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, dan kan de burgemeester in een afzonderlijk besluit beslissen de gelaste sluitingsduur van de woning of het lokaal of het daarbij behorende erf te verlengen. Bij het bepalen van de duur van de verlenging wordt bij wijze van uitgangspunt aangesloten bij de matrixen uit de artikelen 9a, 10a, 11 en 12 van deze beleidsregels en wordt tevens rekening gehouden met alle omstandigheden van het geval.
-
2. Als sprake is van een herhaalde overtreding of een reële vrees voor herhaling van een overtreding op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, dan kan de burgemeester tevens besluiten het beheer van het pand over te (doen) nemen, een en ander op grond van de artikelen 13b en 14 van de Woningwet.
Artikel 6. Verzoek om opheffen sluiting/intrekking last onder dwangsom
-
1. De betrokkene kan de burgemeester tussentijds schriftelijk verzoeken om de sluiting op te heffen of, indien daarvoor is gekozen, een last onder dwangsom op te heffen (zie voor dit laatste geval artikel 5:34 van de Awb).
-
2. De burgemeester neemt alleen schriftelijke verzoeken in behandeling. De burgemeester hanteert bij zijn beslissing de oorspronkelijk getroffen maatregel als uitgangpunt en zal slechts nagaan of redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de uitgangspunten die daaraan ten grondslag liggen niet meer aan de orde zijn. De betrokkene dient daarom zijn verzoek te motiveren. Hij dient daartoe te onderbouwen dat sprake is van veranderde feiten en omstandigheden die aannemelijk maken dat er niet opnieuw overtredingen van de Opiumwet in of vanuit de woning, het lokaal of het daarbij behorend erf zullen worden gepleegd. Er dienen daartoe minimaal voldoende maatregelen te zijn, zulks ter beoordeling van de burgemeester.
-
3. Bij zijn beslissing op een verzoek als bedoeld in het eerste lid neemt de burgemeester onder andere in overweging:
- a.
of de te realiseren doelen van de sluiting reeds zijn behaald. Deze afweging wordt (mede) gemaakt op basis van een door de politie en eventuele andere veiligheidspartners gemaakte inschatting. Zo nodig kan daartoe een bestuurlijke rapportage of advies worden opgevraagd van een of meer veiligheidspartners; en
- b.
de bereidheid en de bekwaamheid van de betrokkene om aantoonbaar en daadwerkelijk maatregelen te nemen om herhaling van de geconstateerde overtreding(en) te voorkomen.
- a.
-
4. In geval van een sluiting voor de duur van 6 maanden of minder zal de burgemeester in beginsel niet overgaan tot een tussentijdse opheffing.
-
5. Een verzoek tot het intrekken van een last onder dwangsom dient tevens te voldoen aan de vereisten, genoemd in artikel 5:34 van de Awb.
Artikel 7. Tussentijdse heropening
De burgemeester kan besluiten om een woning of lokaal dat gesloten is tijdelijk te betreden. Hiermee wordt terughoudend omgegaan. Er wordt alleen toestemming gegeven als er dringende of zwaarwichtige omstandigheden zijn die dit noodzakelijk maken. Hierbij kan worden gedacht aan schadereparatie aan de woning/het lokaal of ontruiming van de woning/het lokaal. De burgmeester bepaalt de duur van de tussentijdse heropening en kan voorschriften aan de toestemming verbinden.
Artikel 8. Bij sluiting: kostenverhaal en Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken
-
1. Indien de burgemeester overgaat tot sluiting van een woning, lokaal of bijbehorend erf zullen de kosten die daarmee gemoeid zijn in beginsel op de overtreder(s) worden verhaald. In het besluit tot toepassing van bestuursdwang (sluitingsbesluit) zal in dat geval het kostenverhaal worden aangezegd aan de overtreder(s). Het kostenverhaal zal achterwege blijven bij iedere ontbrekende verwijtbaarheid aan de zijde van de overtreder (zie artikel 5:25 Awb).
-
2. De burgemeester zal overeenkomstig de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen (WKBP) na bekendmaking van het sluitingsbesluit in het beperkingenregister aantekenen dat een woning, lokaal of daarbij behorende erf is gesloten. Wanneer de sluiting wordt opgeheven of wanneer de sluitings-termijn afloopt, wordt dit aangepast in het beperkingenregister.
Artikel 9. Feitelijke toepassing bestuursdwang
Wanneer bestuursdwang wordt toegepast wordt in principe het gehele pand gesloten, omdat dit de meest effectieve manier is om de situatie te beëindigen. Maatwerk bij kamerverhuur of een bedrijfsverzamelgebouw is mogelijk. Bij het toepassen van bestuursdwang worden maatregelen genomen die geen of zo weinig mogelijk negatief effect hebben op het woon- en leefklimaat. Dit betekent dat woningen/lokalen niet worden dichtgetimmerd, omdat het vervangen van de sloten van de toegangsdeuren en het verzegelen van de ramen en deuren meestal voldoende is. Is dat niet het geval, dan wordt maatwerk toegepast.
Ook wordt een openbare bekendmaking op de toegangsdeur(en) van de woning aangebracht, zodat deze sluiting kenbaar is. Na het sluiten van een woning wordt dit verwerkt in het register dat wordt bijgehouden op grond van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (WKPB). Wanneer de sluiting wordt opgeheven of de sluitingstermijn afloopt, wordt dit aangepast in het WKPB-register.
Na sluiting mag de woning/het lokaal niet meer worden betreden.
III BELEIDSKADER WONINGEN (OF DAARBIJ BEHOREND ERF)
De burgemeester heeft vrijheid om te beslissen bij het toepassen van artikel 13b Opiumwet en zal dus altijd belangen moeten afwegen.
Hierbij moeten de belangen van een betrokkene (evenredigheid) worden afgewogen tegen het belang van de burgemeester (noodzakelijkheid). Wanneer het algemeen belang zwaarder weegt kan tot een maatregel (sluiting of last onder dwangsom) over worden gegaan. Hierbij moet in elk geval meegewogen worden of er een bepaalde binding is met de woning en of er minderjarige kinderen in de woning wonen, maar ook verwijtbaarheid en onevenredig nadeel worden meegewogen.
Omdat sluiten van een woning meestal ingrijpendere gevolgen heeft voor de bewoners dan de sluiting van een lokaal voor haar gebruiker wordt een onderscheid gemaakt in de maatregelen bij woningen en lokalen.
Het sluiten van woningen betekent over het algemeen een vergaand ingrijpen in de persoonlijke levenssfeer en het huisrecht (artikelen 10 en 12 Grondwet en artikel 8 EVRM). Daarom mag bij een eerste overtreding niet direct tot het sluiten van een woning worden overgegaan. Er moet eerst een waarschuwing worden gegeven. Alleen als er verzwarende omstandigheden zijn kan hiervan worden afgeweken.
Bij lokalen wordt niet eerst gewaarschuwd. Niet bewoonde woningen worden gelijkgesteld aan lokalen omdat de gevolgen dan geen inbreuk maken op het huisrecht en de persoonlijke levenssfeer en dus minder ingrijpend zijn. Andersom worden lokalen als woning gezien wanneer sprake is van bewoning.
De in de tabellen opgenomen sluitingsduren zijn indicaties van maximale sluitingsduren. Per geval wordt in het kader van de evenredigheidstoetsing bepaald of de maximale sluitingsduur van toepassing is of dat een kortere sluiting evenrediger is. Als sprake is van bijzondere omstandigheden dan kan van sluiten worden afgezien en kan worden overgegaan tot een waarschuwing of het opleggen van een last onder dwangsom. De sluiting zelf is geen bijzondere omstandigheid tenzij sprake is van een bijzondere binding met de woning. De burgemeester moet, als betrokkene kan aantonen geen enkele mogelijkheid te hebben andere woonruimte te vinden, onderzoeken of er vervangende woonruimte is (inspanningsverplichting). Dit gaat niet zo ver dat de burgemeester vervangende woonruimte moet aanbieden. Het hebben van financieel nadeel is geen reden om van een sluiting af te zien.
Artikel 10a. Drugshandel in een woning of daarbij behorend erf
-
1. Bij drugshandel in de zin van artikel 13b, eerste lid onder a, van de Opiumwet, in een woning of een daarbij behorend erf, wordt in beginsel het regime toegepast zoals vastgelegd in de onderstaande matrix:
Aanwezigheid hoeveelheid softdrugs
(6-50
hennepplanten en/of 5-1410 gram softdrugs (droog)).
(51-250
hennepplanten en/of 1411-
6999 gram
softdrugs (droog)).
(251-500
hennepplanten en/of 7,0 kg
-14,1 kg
softdrugs (droog)).
(501-1000
hennepplanten en/of 14,11-
28,2 kg
softdrugs (droog)).
(>1000
hennepplanten en/of > 28,21kg softdrugs (droog)).
Aanwezigheid hoeveelheid harddrugs
(0,5-7,5 gram
en/of 1-15 pillen/tabletten, en/of 5-75 ml consumptie- eenheidvloeibare harddrugs).
(>7,5 – 25
gram en/of16-
75
pillen/tabletten en/of >75-250ml
consumptie- eenheid vloeibare harddrugs).
(>25 - 100
gram en/of76-
300
pillen/tablettenen/of 251-
1000 ml consumptie- eenheid vloeibare harddrugs).
(>100-250
gram en/of 301-750
pillen/tablettenen/of 1001-
2500
consumptie- eenheid vloeibare harddrugs).
(>250 gram
en/of >751 pillen/tabletten en/of > 2500ml
consumptie-
eenheid vloeibare harddrugs).
1e constatering
Waarschuwing
3 maanden
6 maanden
9 maanden
12 maanden
2e constatering
2 maanden
5 maanden
8 maanden
11 maanden
12 maanden
3e constatering
4 maanden
7 maanden
10 maanden
12 maanden
12 maanden
-
2. Er is sprake van een volgende overtreding (de 2e of 3e overtreding) als deze binnen een termijn van drie jaar na de daaraan voorafgaande overtreding wordt geconstateerd. Dit geldt ook als naar aanleiding van de 1e overtreding een waarschuwing is gegeven.
-
3. Is bij één van de elkaar opvolgende overtredingen (de 1e, 2e of 3e overtreding) sprake van harddrugs, dan geldt bij de eerstvolgende overtreding het regime overeenkomstig de matrix voor harddrugs (toelichting: als dus de 1e overtreding verband houdt met softdrugs maar bij de 2e overtreding sprake is van harddrugs geldt de voorgeschreven maatregel bij de 2e overtreding van harddrugs. Ook als de 1e overtreding harddrugs betrof maar de 2e overtreding softdrugs wordt bij de 2e overtreding de matrix voor harddrugs aangehouden).
-
4. Is er tegelijkertijd sprake van een overtreding met zowel harddrugs als softdrugs, dan geldt het regime voor een overtreding met harddrugs, overeenkomstig artikel 3, tweede lid, van deze beleidsregels.
-
5. Bij het opleggen van een last onder dwangsom wordt de hoogte van de dwangsom onder meer afgestemd op de verwachte opbrengst van de aangetroffen handelshoeveelheid. Als dwangsommodaliteit geldt als uitgangspunt de eenmalige verbeurte van een dwangsom (ineens) bij een eerstvolgende constatering van een overtreding.
Artikel 10b. Indicatoren ernstig geval
Bij een ernstig geval is volgens deze beleidsregels de noodzaak tot sluiting gegeven. Van een ernstig geval is in ieder geval sprake als aannemelijk kan worden gemaakt dat één of meer van de navolgende indicatoren van toepassing is/zijn, waarbij geen sprake is van een limitatieve opsomming:
- a.
de hoeveelheid aangetroffen middelen als bedoeld in lijst I en/of lijst II van de Opiumwet. Bij harddrugs geldt dat sprake is van een ernstig geval als ten minste 5 gram of 5 milliliter (of voor zover dit de 5 gram of 5 milliliter niet overschrijdt, 10 pillen, 10 ampullen, 10 bolletjes of 10 wikkels) wordt aangetroffen. Bij softdrugs wordt een ernstig geval aangenomen bij minimaal 30 gram;
- b.
een combinatie van handelshoeveelheden soft- en harddrugs. Wordt er een combinatie van meer dan 2,5 gram/2,5 milliliter harddrugs én meer dan 15 gram softdrugs aangetroffen, dan is sprake van een ernstig geval;
- c.
ongeacht de indicatoren genoemd onder a en b is sprake van een ernstig geval als naast handelshoeveelheden soft- en harddrugs tevens attributen worden aangetroffen die te relateren zijn aan drugshandel zoals een weegschaal, verpakkingsmateriaal, versnijdingsmiddel, grote sommen contant geld en/of wapens;
- d.
ongeacht de indicatoren genoemd onder a en b is sprake van een ernstig geval als aannemelijk is dat sprake is van drugshandel met betrokkenheid van minderjarigen;
- e.
de mate waarin de woning betrokken is bij, dan wel bekend staat als pand waar drugshandel of drugsbezit aanwezig is. Dit kan o.a. blijken uit politiewaarnemingen, meldingen en verklaringen van omwonenden of betrokkenen, (waarnemingen van) aanloop van personen die met drugshandel en/of drugsgebruik in verband kunnen worden gebracht;
- f.
er is sprake van (andere) strafbare feiten, zoals geweldsdelicten, wapenbezit in de zin van de Wet wapens en munitie, diefstal van stroom, of er is sprake van openbare ordeverstoringen gerelateerd aan de woning. Bij gerelateerde feiten kan gedacht worden aan het in de woning aantreffen van personen met antecedenten op het gebied van geweld, drugs of wapenbezit, of van personen die dergelijke feiten eerder hebben begaan;
- g.
er is sprake van recidive: vaststaat of er zijn sterke aanwijzingen dat (een van) de betrokkene(n) eerder betrokkenheid heeft (of hebben) gehad bij drugshandel;
- h.
er is sprake van verwijtbaar gedrag van de betrokkene. Dit geldt als aannemelijk is dat de betrokkene zelf betrokken is bij de aangetroffen drugs of dat hij/zij op de hoogte is dan wel redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in de woning. Hierbij kan meewegen of sprake is van antecedenten, betrokkenen relaties heeft met personen die bij de politie bekend staan als drugsdelinquenten, al dan niet in georganiseerd verband, of die bekend staan in verband met georganiseerde criminaliteit, of als de betrokkene zodanig bij de politie bekend staat. Ook speelt in dit verband mee, de mate waarin degene die een woning verhuurt of anderszins aan anderen in gebruik geeft zich in voldoende mate tot op zekere hoogte heeft geïnformeerd over het gebruik van het pand wordt gemaakt. Woningeigenaren en hoofdhuurders moeten concreet toezicht houden op het gebruik van hun pand. Zij moeten controles uitvoeren die zijn gericht op het gebruik van het pand;
- i.
de mate van gevaarzetting of risico voor het woon- en leefklimaat in de omgeving en/of voor omwonende(n). Hierbij kan worden gedacht aan een buurt waarin de woning zich bevindt en de mate waarin deze kwetsbaar is voor (de gevaren die verbonden zijn aan) drugscriminaliteit omdat al langer druk op de omgeving bestaat in verband met drugsoverlast, of vanwege de vermoedelijke betrokkenheid van (georganiseerde) drugscriminaliteit en daarmee verband houdende gevaren, zoals geweldpleging, de aanwezigheid of inzet van vuurwapens/explosieven, etc.;
- j.
de aannemelijkheid dat naast de woning of het bijbehorende erf, nog één of meer andere locaties betrokken zijn bij de geconstateerde drugshandel (dit vormt een sterke indicator dat er sprake is van betrokkenheid van een drugscircuit); en/of
- k.
bij hennepteelt of de productie van harddrugs, de inrichting, het bedrijfsmatig karakter evenals de professionaliteit van de hennepplantage/-kwekerij of het drugsproductiepunt. Bijvoorbeeld illegale stroom- aftap, aanwezige hennep/drugsresten van een productie, aanwezigheid van precursoren, preprecursoren, IBC’s en randapparatuur voor het in stand houden en onderhouden van de hennepplantage-/kwekerij of het productiepunt.
- l.
feiten of omstandigheden die duiden op georganiseerde criminaliteit of drugshandel in georganiseerd verband. Dit kunnen bijvoorbeeld verklaringen of meldingen zijn van getuigen, omwonenden, gebruikers, handelaren e.d
Artikel 11a. Voorbereidingshandelingen in een woning of daarbij behorend erf
-
1. Bij de constatering van voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 13b, eerste lid onder b, van de Opiumwet, in een woning of een daarbij behorend erf, wordt in beginsel het regime toegepast zoals vastgelegd in de onderstaande matrix:
Regime softdrugs
Regime harddrugs
1e overtreding (incomplete opstelling en/of minder ernstig geval)
Last onder bestuursdwang of dwangsom, strekkende tot afvoeren goederen
Last onder bestuursdwang of dwangsom, strekkende tot afvoeren goederen
1e overtreding (complete opstellen en/of ernstig geval)
Sluitingsperiode van 3 maanden
Sluitingsperiode van 6 maanden
2e overtreding binnen 3 jaar (complete of incomplete opstelling)
Sluitingsperiode van 6 maanden
Sluitingsperiode van 12 maanden
3e overtreding e.v. binnen 3 jaar (complete of incomplete opstelling)
Sluitingsperiode van 12 maanden
Sluitingsperiode van 24 maanden
-
2. Er is sprake van een incomplete opstelling als slechts een deel van de voorwerpen en/of stoffen voorhanden is die nodig zijn om een beroeps- of bedrijfsmatige of grootschalige hennepplantage op te zetten, dan wel een productiepunt voor harddrugs. Er is sprake van een complete opstelling als sprake is van een samenstelling en/of opstelling van voorwerpen en/of stoffen waardoor de beroeps- of bedrijfsmatige of grootschalige hennepkwekerij, of een productiepunt voor harddrugs in principe direct kan plaatsvinden, maar waarbij de drugs nog niet daadwerkelijk zijn geproduceerd (als er drugs is geproduceerd, valt de opstelling onder artikel 9a van deze beleidsregels). Ook is sprake van een complete opstelling als met weinig handelingen de beroeps- of bedrijfsmatige of grootschalige hennepkwekerij, of het productiepunt voor harddrugs in werking te brengen is, bijvoorbeeld omdat vrijwel alle benodigdheden daarvoor voorhanden zijn (Vgl. ABRvS 24 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:368 (r.o. 4.1)) (toelichting: wordt een incomplete opstelling aangetroffen, dan is minder aannemelijk dat de woning een actuele schakel vormt in de productie of distributie van drugs, tenzij er concrete contra-indicaties zijn dat dit wel het geval is. De opstelling is daarvoor (nog) niet geschikt en er zal nog het nodige moeten gebeuren om het productieproces operationeel te hebben. Het afgeven van een signaal door middel van een sluiting ligt hierbij minder voor de hand. Dat neemt niet weg dat er goederen en stoffen aanwezig zijn die in principe geschikt zijn voor de productie van drugs. Van de betrokkene kan onder bestuursdwang of dwangsom worden gelast dat hij deze voorwerpen en stoffen afvoert naar een erkende afvalverwerker, zodat de goederen niet alsnog in het drugscircuit kunnen worden benut. Van een complete opstelling is wel aannemelijk dat deze een (actuele) schakel vormt in de productie of distributie van drugs. Een sluiting is hierbij in principe passend).
-
3. Er is sprake van een volgende overtreding (de 2e of 3e overtreding) als deze binnen een termijn van drie jaar na de daaraan voorafgaande overtreding plaatsvindt. Dit geldt ook als bij de 1e overtreding een last onder bestuursdwang of onder dwangsom tot het afvoeren van de aangetroffen voorwerpen en/of stoffen is opgelegd.
-
4. Is bij één van de elkaar opvolgende overtredingen (de 1e, 2e of 3e overtreding) sprake van voorbereidingshandelingen ter zake van harddrugs, dan geldt bij de eerstvolgende overtreding het regime overeenkomstig de matrix voor harddrugs.
-
5. Is er tegelijkertijd sprake van een overtreding met voorwerpen en/of stoffen die wijzen op zowel voorbereidingshandelingen in verband met harddrugs als op voorbereidingshandelingen in verband met softdrugs, dan geldt het regime voor een overtreding in verband met harddrugs.
Artikel 11b. Indicatoren ernstig geval
Is sprake van een ernstig geval, dan is volgens deze beleidsregels in beginsel de noodzaak tot sluiting gegeven. Van een ernstig geval is in ieder geval sprake als één of meer van de hieronder staande indicatoren van toepassing is/zijn. Daarbij is geen sprake van een limitatieve opsomming én kunnen bijvoorbeeld ook elementen – voor zover hier niet al genoemd – uit artikel 9b van deze beleidsregels betrokken worden:
- a.
de aard van de stoffen of goederen. Hierbij kan gedacht worden aan het voorhanden hebben van een chemische stof, apparatuur of aanverwante artikelen die niet of nauwelijks anders kunnen worden toegepast dan bij de productie, handel of transport van drugs;
- b.
de professionaliteit van de aangetroffen goederen en stoffen. Hierbij kan bij softdrugs aangesloten worden bij paragraaf 3.2.1 en bijlage 1 van de “Aanwijzing Opiumwet”. Bij harddrugs is dit een kwestie van een bestuurlijke beoordeling die kan worden gebaseerd op de feitelijke omstandigheden zoals door de politie vastgesteld. Gedacht kan worden aan voor de productie van harddrugs geprepareerde ketels. De mate van professionaliteit van de goederen en stoffen duidt op de betrokkenheid van een drugscircuit waarin die goederen en stoffen voorhanden zijn en beschikbaar worden gesteld;
- c.
de combinatie van aangetroffen stoffen. Hierbij kan gedacht worden aan het tegelijk verkopen, dan wel aanwezig hebben van goederen die voor (grootschalige) verwerking, transport of bereiding van drugs bedoeld zijn (grammenweegschalen, drugsverpakkingen, versnijdingsmiddelen);
- d.
de hoeveelheid aangetroffen stoffen of goederen. Ook hier kunnen de “Aanwijzing Opiumwet” en (artikel 1, tweede lid van) het Opiumwetbesluit worden meegewogen;
- e.
de mate van bekendheid van de woning en het daarbij behorende erf waar dergelijke producten geproduceerd, verkocht, verhandeld of gebruikt kunnen worden;
- f.
er is sprake van (andere) strafbare feiten, zoals geweldsdelicten, wapenbezit in de zin van de Wet wapens en munitie, diefstal van stroom, etc., of er is sprake van openbare ordeverstoringen gerelateerd aan de woning. Bij gerelateerde feiten kan ook gedacht worden aan het in de woning aantreffen van personen met antecedenten op het gebied van geweld, drugs of wapenbezit, of van personen die dergelijke feiten eerder hebben begaan (recidive); en/of
- g.
de mate van risico of gevaar voor het woon- of leefklimaat in de omgeving en/of voor omwonenden. Hierbij kan gedacht worden aan een buurt die door drugscriminaliteit reeds zwaar onder druk staat of het gevaar dat een hennepkwekerij of drugslaboratorium met zich meebrengt, zoals fluctuaties op het stroomnet en (daardoor) brandgevaar, of door het risico op de ontwikkeling van giftige dampen.
IV BELEIDSKADER LOKALEN (OF DAARBIJ BEHOREND ERF)
Artikel 12. Drugshandel in een lokaal of een daarbij behorend erf
-
1. Bij drugshandel in de zin van artikel 13b, eerste lid onder a, van de Opiumwet, in lokaal of een daarbij behorend erf, wordt in beginsel het regime toegepast zoals vastgelegd in de onderstaande matrix:
Aanwezigheid hoeveelheid softdrugs
(6-50
hennepplanten en/of 5-1410 gram softdrugs (droog)).
(51-250
hennepplanten en/of 1411-
6999 gram
softdrugs (droog)).
(251-500
hennepplanten en/of 7,0 kg
-14,1 kg
softdrugs (droog)).
(>500
hennepplanten en/of 14,11
softdrugs (droog)).
Aanwezigheid hoeveelheid harddrugs
(0,5-7,5 gram
en/of 1-15 pillen/tabletten, en/of 5-75 ml consumptie- eenheidvloeibare harddrugs).
(>7,5 – 25
gram en/of16-
75
pillen/tabletten en/of >75-250 ml
consumptie- eenheid vloeibare harddrugs).
(>25 - 100
gram en/of76-
300
pillen/tablettenen/of 251-
1000 ml consumptie- eenheid vloeibare harddrugs).
(>100
gram en/of
> 300 p illen/tabletten en/of > 1000
consumptie- eenheid vloeibare harddrugs).
1e constatering
3 maanden
6 maanden
9 maanden
12 maanden
2e constatering
4 maanden
7 maanden
10 maanden
12 maanden
3e constatering
5 maanden
8 maanden
12 maanden
12 maanden
-
2. Er is sprake van een volgende overtreding (de 2e of 3e overtreding) als deze binnen een termijn van drie jaar na de daaraan voorafgaande overtreding wordt geconstateerd.
-
3. Is bij één van de elkaar opvolgende overtredingen (de 1e, 2e of 3e overtreding) sprake van harddrugs, dan geldt bij de eerstvolgende overtreding het regime overeenkomstig de matrix voor harddrugs.
-
4. Is er tegelijkertijd sprake van een overtreding met zowel harddrugs als softdrugs, dan geldt het regime voor een overtreding met harddrugs.
Artikel 13. Voorbereidingshandelingen in een lokaal of een daarbij behorend erf
- 1.
Bij de constatering van voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 13b, eerste lid onder b, van de Opiumwet, in een lokaal of een daarbij behorend erf, wordt in beginsel het regime toegepast zoals opgenomen in de onderstaande matrix:
Regime softdrugs
Regime harddrugs
1e overtreding (incomplete opstelling)
Last onder bestuursdwang of dwangsom, strekkende tot afvoeren goederen
Last onder bestuursdwang of dwangsom, strekkende tot afvoeren goederen
1e overtreding (complete opstelling)
Sluitingsperiode van 6 maanden
Sluitingsperiode van 12 maanden
2e overtreding binnen 3 jaar (complete of incomplete opstelling)
Sluitingsperiode van 12 maanden
Sluitingsperiode van 24 maanden
3e overtreding e.v. binnen 3 jaar (complete of incomplete opstelling)
Sluitingsperiode van 24 maanden
Sluitingsperiode van 36 maanden
- 2.
Artikel 5, tweede lid, van deze beleidsregels is van overeenkomstige toepassing.
- 3.
Er is sprake van een volgende overtreding (de 2e of 3e overtreding) als deze binnen een termijn van drie jaar na de daaraan voorafgaande overtreding plaatsvindt.
- 4.
Is bij één van de elkaar opvolgende overtredingen (de 1e, 2e of 3e overtreding) sprake van voorbereidingshandelingen ter zake van harddrugs, dan geldt bij de eerstvolgende overtreding het regime overeenkomstig de matrix voor harddrugs.
- 5.
Is er sprake van een overtreding met voorwerpen en/of stoffen die wijzen op zowel voorbereidingshandelingen betreffende harddrugs als op voorbereidingshandelingen betreffende softdrugs, dan geldt het regime voor een overtreding met harddrugs.
V. AFWIJKINGSBEVOEGDHEID
Artikel 14. Afwijkingsbevoegdheid
-
1. De in de onderdelen III en IV van deze beleidsregels uitgewerkte bevoegdheidstoepassingen gelden als uitgangspunten, waarvan de burgemeester in bijzondere situaties altijd kan afwijken. Dat betekent concreet dat de burgemeester bevoegd is op grond van de concrete feiten en omstandigheden van het geval van deze beleidsregels af te wijken, zowel in het voordeel als in het nadeel van de betrokkene. Dat kan betekenen dat bij zeer ernstige overtredingen een stap wordt overgeslagen of voor een langere periode wordt gesloten. Ook kunnen zich omstandigheden voordoen, zoals indien sprake is van een verminderde verwijtbaarheid waardoor juist voor een minder ingrijpende maatregel of een kortere sluitingsduur dan de beleidsregels voorschrijven wordt gekozen. Dit wordt te allen tijde per situatie beoordeeld (maatwerk). In beginsel wordt echter overeenkomstig de beleidsregels beslist.
-
2. Voor zover er in een concreet geval van de beleidsregels wordt afgeweken, wordt in het besluit gemotiveerd welke redenen tot afwijking aanleiding hebben gegeven.
VI. SLOTBEPALINGEN
Artikel 15. Intrekken bestaande beleidsregels
Met het vaststellen van deze beleidsregels worden de volgende beleidsregels ingetrokken: “Damoclesbeleid gemeente Bladel (Handhavingsbeleid op artikel 13b Opiumwet)”.
Overgangsbepaling
Voor zover toepassing van deze beleidsregels leidt tot een andere uitleg ten opzichte van de in artikel 15 genoemde (ingetrokken) beleidsregels, wordt voor gevallen waarvoor reeds een voornemen tot het treffen van een maatregel is geuit vóór de inwerkingtreding van deze beleidsregels, de uitleg gehanteerd overeenkomstig het ten tijde van het uiten van het voornemen geldende beleid.
Citeertitel
Deze beleidsregels worden aangehaald als:
“Damoclesbeleid artikel 13b Opiumwet gemeente Bladel 2024”
Inwerkingtreding
Deze beleidsregels treden direct in werking op de eerste dag na de datum van bekendmaking.
Ondertekening
De burgemeester van de gemeente Bladel,
M.A.G. van den Bosch
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl