Regeling vervallen per 11-09-2008

Verordening baatbelasting 2001 fase 1B

Geldend van 11-09-2008 t/m 10-09-2008

Intitulé

Verordening baatbelasting 2001 fase 1B

De raad van de gemeente Leeuwarden;

gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 17 oktober 2000;

gelet op artikel 222 van de Gemeentewet en het “aangevuld bekostigingsbesluit herinrichting binnenstad eerste fase: Waagplein en omgeving”, vastgesteld bij raadsbesluit van 15 maart 1999;

besluit:

vast te stellen de:

Verordening op de heffing en de invordering van baatbelasting in verband met de herinrichting van de binnenstad fase 1B: Waagplein en omgeving.

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    een onroerende zaak:

    • 1.

      een gebouwd eigendom;

    • 2.

      een ongebouwd eigendom;

    • 3.

      een gedeelte van een onder 1 of 2 bedoeld eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, waarop een appartementsrecht is gevestigd;

    • 4.

      een samenstel van twee of meer van de onder 1 of 2 bedoelde eigendommen of onder 3 bedoelde gedeelten daarvan die naar de omstandigheden beoordeeld bij elkaar horen.

  • b.

    het bestemmingsplan: het bestemmingsplan Nieuwesteeg/Oude Doelesteeg en Zuiderstraat, het bestemmingsplan Sint Jacobsstraat/Wirdumerdijk, het bestemmingsplan Burmaniastraat/Haniasteeg, het bestemmingsplan Bagijnestraat en het bestemmingsplan Hofplein/Perkswaltje.

  • c.

    de openbare ruimte: het gedeelte van de binnen het exploitatiegebied gelegen gronden dat een openbaar karakter heeft of zal krijgen met inbegrip van alle voorzieningen van openbaar nut.

Artikel 2 Belastbaar feit

  • 1. Onder de naam ”baatbelasting herinrichting binnenstad Leeuwarden fase 1B: Waagplein en omgeving” wordt in de vorm van een heffing ineens een directe belasting geheven ter zake van de onroerende zaken gelegen in de gemeente binnen de rode omlijning op de bij deze verordening behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart, die op 1 december 2000 zijn gebaat door de in het tweede lid genoemde voorzieningen die tot stand zijn of worden gebracht door of met medewerking van het gemeentebestuur.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde voorzieningen omvatten:

    • a.

      het verfraaien van de bestrating;

    • b.

      het aanbrengen en verfraaien van straatmeubilair;

    • c.

      het aanleggen van openbare verlichting.

Artikel 3 Belastingplicht

  • 1. De belasting wordt geheven van degene die van een onroerende zaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die op het tijdstip van ingang van de heffing dan wel, indien de belasting wordt geheven in de vorm van een jaarlijkse belasting, bij de aanvang van het belastingjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

  • 3. Indien de lasten die zijn verbonden aan de voorzieningen genoemd in artikel 2, tweede lid, ter zake van een onroerende zaak krachtens overeenkomst zijn of worden voldaan, wordt de belasting ter zake van die onroerende zaak niet geheven.

Artikel 4 Maatstaf van heffing

  • 1. De maatstaf van heffing bestaat voor onroerende zaken die zich hoofdzakelijk boven de grond bevinden uit:

    • a.

      het gewogen aantal volle vierkante meters oppervlakte van de onroerende zaak als bedoeld in het derde lid van dit artikel.

    • b.

      het gewogen aantal strekkende meters gevellengte van de onroerende zaak als bedoeld in het vierde lid van dit artikel.

  • 2. De maatstaf van heffing bestaat voor onroerende zaken die zich hoofdzakelijk onder de grond bevinden uit: het aantal volle vierkante meters oppervlakte van de onroerende zaak vermenigvuldigd met de verdiepingsfactor als bedoeld in het vijfde lid en de liggingsfactor als bedoeld in het zesde lid.

  • 3. De gewogen oppervlakte van de onroerende zaak wordt bepaald op het aantal vierkante meters oppervlakte dat op grond van het bestemmingsplan volledig mag worden bebouwd, afgerond naar beneden op volle vierkante meters en vermenigvuldigd met de verdiepingsfactor als bedoeld in het vijfde lid en de liggingsfactor als bedoeld in het zesde lid. Bij de bepaling van de oppervlakte blijft buiten beschouwing de oppervlakte gelegen op een afstand van meer dan 40 meter van de zijde van de onroerende zaak die direct of indirect (door middel van een voor het winkelend publiek toegankelijke overdekte passage die de onroerende zaak verbindt met een aan het heringerichte gebied grenzende onroerende zaak) grenst aan de her in te richten openbare ruimte en de oppervlakte gelegen op een afstand van meer dan 40 meter van de zijde van onroerende zaken die grenzen aan een straat of steeg die uitkomt op het heringerichte gebied. Bij de bepaling van de oppervlakte van een onroerende zaak als bedoeld in artikel 1 sub a onder 3 wordt de oppervlakte van de gemeenschapsruimten per bouwlaag toegerekend aan de op die bouwlaag aanwezige belastingobjecten naar rato van de oppervlakte van die belastingobjecten. Indien de onroerende zaak zowel grenst aan de her in te richten openbare ruimte als aan een straat of steeg die uitkomt op de her in te richten openbare ruimte dan blijft buiten beschouwing de oppervlakte van de onroerende zaak die is gelegen op een afstand van meer dan 40 meter van ieder van die zijden.

  • 4. De gewogen gevellengte van de onroerende zaak wordt bepaald op het aantal strekkende meters van de zijde van de onroerende zaak die direct of indirect (door middel van een voor het winkelend publiek toegankelijke overdekte passage die de onroerende zaak verbindt met een aan het heringerichte gebied grenzende onroerende zaak) grenst aan de her in te richten openbare ruimte dan wel grenst aan een straat of steeg die uitkomt op de her in te richten openbare ruimte, afgerond naar beneden op volle strekkende decimeters en vermenigvuldigd met de verdiepingsfactor als bedoeld in het vijfde lid en de liggingsfactor als bedoeld in het zesde lid. Bij de bepaling van de gevellengte van een onroerende zaak als bedoeld in artikel 1 sub a onder 3 wordt de gevellengte van de gemeenschapsruimten per bouwlaag toegerekend aan de op die bouwlaag aanwezige belastingobjecten naar rato van de oppervlakte van die belastingobjecten. Indien de onroerende zaak zowel grenst aan de her in te richten openbare ruimte als aan een straat of steeg die uitkomt op de her in te richten openbare ruimte dan geldt de gevellengte van de zijde van de onroerende zaak waaraan de huisnummering is toegekend.

  • 5. De verdiepingsfactor bedraagt:

    a.

    voor een onroerende zaak waarvan uitsluitend de begane grond is gebaat door de getroffen voorzieningen

    0,8;

    b.

    voor een onroerende zaak waarvan uitsluitend de eerste verdieping is gebaat door de getroffen voorzieningen

    0,2;

    c.

    voor een onroerende zaak waarvan de begane grond en de eerste verdieping zijn gebaat door de getroffen voorzieningen

    1,0;

    d.

    voor een onroerende zaak die hoofdzakelijk is gelegen onder de grond

    1,0.

  • 6. De liggingsfactor bedraagt:

    a.

    voor een onroerende zaak die grenst aan het Waagplein

    1,25;

    b.

    voor een onroerende zaak die grenst aan de Nieuwestad Noord- en Zuidzijde ten oosten van de Duco Martenapijp

    1,00;

    c.

    voor een onroerende zaak die gelegen is aan een straat of steeg die uitkomt op het Waagplein en welke straat of steeg op het smalste punt breder is dan 1,50 meter

    0,75;

    d.

    voor een onroerende zaak die gelegen is aan een straat of steeg die uitkomt op de Nieuwestad Noord- en Zuidzijde ten oosten van de Duco Martenapijp en welke straat of steeg op het smalste punt breder is dan 1,50 meter

    0,50;

    e.

    voor een onroerende zaak die indirect grenst aan het her in te richten gebied door middel van een voor het winkelend publiek toegankelijke overdekte passage die de onroerende zaak verbindt met een aan het heringerichte gebied grenzende onroerende zaak

    0,10;

    f.

    voor een onroerende zaak die gelegen is aan een straat of steeg die uitkomt op het her in te richten gebied en welke straat of steeg op het smalste punt smaller is dan 1,50 meter

    0,10;

    h.

    voor een onroerende zaak die zowel grenst aan de her in te richten openbare ruimte (sub a en b) als aan een op het her in te richten gebied uitkomende straat of steeg (sub c, d en f) de waarde van de liggingsfactor die is toegekend aan de straat of steeg waaraan de huisnummering van de onroerende zaak is toegekend.

Artikel 5 Belastingtarief

De belasting bedraagt de som van de volgende twee componenten:

  • a.

    ƒ 16,19 per vierkante meter van de heffingsmaatstaf;

  • b.

    ƒ 410,87 per strekkende meter van de heffingsmaatstaf.

Artikel 6 Regeling inzake heffing in de vorm van een jaarlijkse belasting

  • 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 2 wordt op verzoek van de belastingplichtige de belasting geheven in de vorm van een jaarlijkse belasting gedurende tien jaren. Het verzoek genoemd in de eerste volzin dient binnen zes weken na de dagtekening van de aanslag schriftelijk bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar te worden ingediend.

  • 2. Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

  • 3. De jaarlijkse belasting bedraagt de annuïteit van het totaal verschuldigde, berekend op basis van een periode van tien jaren en een rentevoet van 5,5%.

  • 4. De belasting over de nog niet verstreken belastingjaren kan elk jaar worden afgekocht. De afkoopsom wordt bepaald op de contante waarde van de op 1 januari van het belastingjaar, waarin de afkoop plaatsvindt, nog te verschijnen belastingbedragen berekend naar een rentevoet van 5,5%.

  • 5.

    • a.

      Ingeval de belasting wordt geheven in de vorm van een jaarlijkse heffing en de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak als bedoeld in het eerste lid eindigt of wijzigt als gevolg van het overdragen van eigendom, bezit of beperkt recht, wordt de nieuwe genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, met ingang van het eerstvolgende belastingjaar een aanslag ineens opgelegd voor de resterende belastingjaren van het belastingtijdvak, berekend overeenkomstig het vierde lid van dit artikel.

    • b.

      In afwijking van het bepaalde in onderdeel a, wordt op verzoek van de in dat onderdeel bedoelde belastingplichtige de jaarlijkse heffing overeenkomstig het eerste lid gecontinueerd. Het verzoek daartoe dient binnen zes weken na de dagtekening van de aanslag ingevolge onderdeel a, schriftelijk bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar te worden ingediend.

  • 6. Ingeval de belasting wordt geheven in de vorm van een jaarlijkse heffing en in de loop van het belastingjaar de eigendom, het bezit of het beperkt recht van een gedeelte van de onroerende zaak wordt overgedragen, wordt, voor de verdeling van de resterende belastingschuld, de maatstaf van heffing als bedoeld in artikel 4 voor de betreffende onroerende zaken opnieuw vastgesteld voor de nog niet verstreken belastingjaren.

Artikel 7 Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 8 Termijnen van betaling

De aanslagen moeten worden betaald binnen twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet.

Artikel 9 Kwijtschelding

Bij de invordering van de baatbelasting wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 10 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en invordering van de baatbelasting.

Artikel 11 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van bekendmaking.

  • 2. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2001.

  • 3. Deze verordening wordt aangehaald als ‘Verordening baatbelasting 2001 fase 1B’.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van <datum>.

De voorzitter
De secretaris

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Algemeen

Om baatbelasting te kunnen heffen dient door de gemeenteraad een belastingverordening te worden vastgesteld overeenkomstig de in de Gemeentewet ter zake opgenomen regels. De wetgever gaat in artikel 222 van de Gemeentewet uit van een stelsel waarin lasten van voorzieningen worden omgeslagen over de door die voorzieningen gebate onroerende zaken. Voor ieder gebaat object wordt in beginsel een belastingschuld vastgesteld. De baatbelasting wordt echter niet geheven als de lasten ter zake van een bepaalde onroerende zaak langs andere weg worden verhaald, zoals in dit geval via een exploitatieovereenkomst.

Een verordening baatbelasting kan worden vastgesteld vanaf het moment dat een aanvang is gemaakt met de aanleg van de voorzieningen, doch uiterlijk twee jaar nadat de voorzieningen geheel zijn voltooid. Om te bepalen of een onroerende zaak is gebaat moet worden uitgegaan van een tijdstip dat is gelegen uiterlijk één jaar na voltooiing van de voorzieningen.

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In dit artikel zijn begripsomschrijvingen opgenomen.

Om misverstanden te voorkomen bij het bepalen van het belastingobject is in dit artikel onder meer een omschrijving opgenomen van het begrip onroerende zaak. De baatbelasting is een belasting met een objectief karakter. Daarom wordt voor de objectafbakening aangesloten bij de eigendomsgrenzen. Het is niet toegestaan subjectieve (gebruiks)omstandigheden van invloed te doen zijn op de objectafbakening. De indeling van een onroerende zaak in zelfstandige gedeelten heeft daarom, anders dan bijvoorbeeld in de Wet waardering onroerende zaken, geen invloed op de objectafbakening. De indeling van een onroerende zaak is een gebruiksomstandigheid die de eigenaar veelal kan wijzigen. Een samenstel van eigendommen die naar omstandigheden beoordeeld bij elkaar horen, wordt voor de toepassing van de verordening wel als één onroerende zaak aangemerkt. Te denken valt hierbij aan een pand met een tuin, of een pand met een aparte garage.

Artikel 2 Belastbaar feit

Gebate gebied

Via artikel 1 maakt de kaart waarop het gebate gebied is aangegeven deel uit van de belastingverordening. De kaart dient te worden gewaarmerkt ten bewijze dat zij behoort bij het besluit van de gemeenteraad waarbij de belastingverordening is vastgesteld.

Door het in kaart brengen van het belastinggebied maakt de gemeente kenbaar welke onroerende zaken door de getroffen voorzieningen binnen het gebate gebied vallen en derhalve zijn of worden gebaat.

Tijdstip gebaat zijn

In artikel 1 is het tijdstip van gebaat zijn vermeld: 1 december 2000. Naar de toestand op dit tijdstip dient de gemeente te beoordelen of de onroerende zaken gebaat zijn door de getroffen of nog te treffen voorzieningen. Er vindt naar de toestand op deze datum een eenmalige beoordeling plaats over de vraag of een onroerende zaak gebaat is door de voorzieningen. Dit brengt mee dat latere wijzigingen in het gebaat zijn van een onroerende zaak geen invloed hebben op de verschuldigde belasting. Ook latere bijbouw of afbraak van objecten kan niet leiden tot wijziging in het bestand van belaste objecten. Hierdoor wordt voorkomen dat latere wijzigingen in het objectenbestand kunnen leiden tot het onverbindend worden van de tariefstelling.

Voorzieningen

Bepalend voor de baatbelasting zijn uitsluitend die voorzieningen waarop de verordening ziet. Voor de duidelijkheid en de rechtszekerheid is het zeer essentieel dat de verordening de specifieke voorzieningen vermeldt welke aanleiding geven tot profijt van de in het desbetreffende deel van de gemeente gelegen onroerende zaken. Artikel 2, tweede lid, vermeldt daarom de voorzieningen waarvan de kosten via de baatbelasting worden verhaald.

De voorzieningen die worden c.q. zijn getroffen, zijn specifiek gericht op detailhandel en de horeca en op andere bedrijven met een publieksfunctie (bijvoorbeeld banken en kantoren). Door de totstandkoming van de voorzieningen is een winkelgebied ontstaan dat fraaier en voor winkelend publiek aantrekkelijker is dan het tevoren was. Objectief bezien, kan in dit kader worden gesteld dat onroerende zaken in het gebate gebied die een detailhandel-, horeca- of andere publieksfunctie hebben door de getroffen voorzieningen in een voordeliger positie zijn gebracht. Woningen zullen daarentegen niet of nauwelijks profiteren van de getroffen voorzieningen. Daarom worden de onroerende zaken die op grond van de relevante vigerende bestemmingsplannen uitsluitend een woonbestemming hebben alsmede (gedeelten van) onroerende zaken die in gebruik zijn als woning en die op grond van het bestemmingsplan geen bedrijfsfunctie c.q. publieksfunctie kunnen hebben, uitgezonderd van zowel het privaatrechtelijke als het onderhavige fiscaalrechtelijke kostenverhaal. Tenslotte zijn wij van mening dat onroerende zaken met een religieuze bestemming eveneens buiten het kostenverhaal moeten blijven; kerkgebouwen zullen nauwelijks profiteren van de getroffen voorzieningen./===

Artikel 3 Belastingplicht

In dit artikel wordt de belastingplicht omschreven. Belastingplichtig zijn natuurlijke personen en rechtspersonen zoals vennootschappen, stichtingen en verenigingen, die van de door gemeentelijke voorzieningen gebate onroerende zaken, zoals vermeld in artikel 1, het genot hebben krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.De wet gaat uit van belastingheffing tenzij de kosten van de voorzieningen krachtens overeenkomst worden voldaan. Het gedeeltelijk privaatrechtelijk verhalen van de kosten verandert overigens niets aan de kostenverdeling. De gemeente dient de kosten van de getroffen voorzieningen om te slaan over alle gebate percelen, zowel over de ‘belastingpercelen’ als over de percelen waarvoor langs privaatrechtelijke weg wordt bijgedragen.

Artikel 4 Maatstaf van heffing

Er is in de Gemeentewet geen heffingsmaatstaf opgenomen voor de baatbelasting. Dit houdt in dat de gemeentelijke wetgever vrij is in het bepalen van de heffingsmaatstaf, met dien verstande dat het bedrag van een gemeentelijke belasting niet afhankelijk kan worden gesteld van het inkomen, de winst of het vermogen. Belangrijk bij de keuze van een heffingsmaatstaf is of zij aansluit bij de aard van de voorzieningen die worden aangelegd. Het verdient aanbeveling om een heffingsmaatstaf te kiezen die zoveel mogelijk aansluit bij het objectieve karakter van de baatbelasting en bij de baat bij de getroffen voorzieningen

Deze verordening bevat twee verschillende heffingsmaatstaven, te weten: een heffingsmaatstaf voor onroerende zaken die zich hoofdzakelijk boven de grond bevinden (zie lid 1 van artikel 4) en een heffingsmaatstaf voor onroerende zaken die zich hoofdzakelijk onder de grond bevinden (zie lid 2 van artikel 4). De reden hiervoor is gelegen in het feit dat er bij onroerende zaken onder de grond niet met de gevellengte als component voor de heffingsmaatstaf kan worden gewerkt. De parkeergarage Zaailand is de enige onroerende zaak in het gebate gebied die hoofdzakelijk onder de grond is gelegen.

Als heffingsmaatstaf voor onroerende zaken die zich hoofdzakelijk boven de grond bevinden, is in dit geval gekozen voor een gecombineerde heffingsmaatstaf: de oppervlakte die op grond van het bestemmingsplan volledig mag worden bebouwd en de gevellengte van een onroerende zaak. De exacte bepaling van achtereenvolgens de oppervlakte en de gevellengte wordt nader uitgewerkt in respectievelijk lid 3 en lid 4 van artikel 4. Argument voor het beperken van de te belasten oppervlakte tot 40 meter van de gevel is dat de baat bij de voorzieningen afneemt naar mate de afstand tot de nieuwe voorzieningen groter is. Bovendien pakt de heffing op deze manier billijker uit voor (relatief) diepe percelen die volgens het bestemmingsplan weliswaar volledig mogen worden bebouwd, maar die bijvoorbeeld door de aanwezigheid van tuinen niet volledig bebouwd zijn en ook niet te verwachten is dat men ze in de naaste toekomst volledig zal bebouwen. De te belasten diepte is zo gekozen dat de gemiddelde diepte van de bestaande bebouwing op de begane grond steeds in de heffing wordt betrokken. Indien percelen met meerdere zijden aan zowel de openbare ruimte als de hierop uitkomende straten/stegen zijn gelegen dan blijft buiten beschouwing de oppervlakte van de onroerende zaak die is gelegen op een afstand van meer dan 40 meter van ieder van die zijden.

Door het hanteren van verdiepingsfactoren (lid 5) wordt bij de heffing rekening gehouden met de baat van de eerste verdieping. Daarbij is ervan uitgegaan dat met name de begane grond is gebaat. Hiervoor geldt daarom een factor van 0,8. Voor de eerste verdieping geldt een factor van 0,2. Er is gekozen voor een factor van 0,2 voor de verdieping omdat de eerste verdieping veel minder baat heeft bij de te treffen voorzieningen. Dit blijkt onder meer uit het feit dat de eerste verdieping(en) in het gebate gebied slechts beperkt worden gebruikt voor (winkel)doeleinden waarmee men profiteert van de voorzieningen, doordat de eerste verdiepingen overwegend een woonbestemming hebben. Een andere reden voor een lagere verdiepingsgfactor voor de verdieping is bovendien gelegen in het feit dat in veel gevallen de bebouwde oppervlakte van de verdieping aanzienlijk kleiner is dan van de begane grond. Onroerende zaken die hoofdzakelijk onder de grond liggen krijgen een verdiepingsfactor van 1,0 toegedicht omdat, zoals bij garage Zaailand het geval is, de gehele onroerende zaak gebaat is bij de getroffen voorzieningen.

De hoogte van de liggingsfactoren (lid 6) is bepaald door de ligging van de betreffende straten en stegen ten opzichte van het heringerichte Waagplein en/of Nieuwestad Noord -en Zuidzijde ten oosten van de Duco Martenapijp. In dit kader is het van belang te realiseren dat de herinrichting van het Waagplein ingrijpender is geweest dan de herinrichting van de Nieuwestad Noord -en Zuidzijde ten oosten van de Duco Martenapijp. Een en ander is in de liggingsfactoren voor de Nieuwestad Noord- en Zuidzijde en voor de hierop uitkomende straten en stegen tot uiting gebracht door aan deze straten en stegen een lagere factor toe te kennen dan het Waagplein en de hierop uitkomende straten en stegen. Verder krijgen onroerende zaken die gelegen zijn aan een op het heringerichte gebied uitkomende straat of steeg die op het smalste punt smaller is dan 1,50 meter een liggingsfactor van 0,1 toebedeeld. Hierdoor wordt recht gedaan aan het feit dat deze stegen/straten (Ipe Brouwerssteeg en Hoedemakerssteeg) vanwege hun breedte en aanzien door het winkelend publiek beduidend minder als toegangsstraat tot het heringerichte gebied worden gebruikt.

Hierbij dient in het kader van deze verordening onder het Waagplein te worden verstaan het gebied c.q. plein vanaf enerzijds de onroerende zaak gelegen aan de Nieuwestad noordzijde 107 (kadastraal perceel 2249) tot en met de onroerende zaak gelegen aan de Nieuwestad noordzijde 141 (kadastraal perceel 2536) en anderzijds vanaf de onroerende zaak gelegen aan de Nieuwestad zuidzijde 126 (kadastraal perceel 4560) tot en met de onroerende zaak aan de Nieuwestad zuidzijde 168 (kadastraal perceel 4274). Het Waagplein omvat dus ook de pijp c.q. brug (kadastraal perceel 1948) en het Waaggebouw (kadastraal perceel 948). De aan het Waagplein gelegen gebate onroerende zaken hebben een liggingsfaktor van 1,25 gekregen.

Onroerende zaken die indirect grenzen aan het her in te richten gebied door middel van een voor het winkelend publiek toegankelijke overdekte passage (lid 6 sub e) zoals in casu de parkeergarage Zaailand en het winkelcentrum Zaailand krijgen eveneens een lage liggingsfactor van 0,1 toebedeeld. De reden hiervoor is dat beide onroerende zaken slechts gebaat zijn bij de getroffen voorzieningen in het heringerichte gebied omdat dit gebied vanuit het winkelcentrum en de garage via de overdekte passage kan worden bereikt; zij grenzen indirect aan het heringerichte gebied.

Artikel 5 Belastingtarief

Bij het bepalen van de tarieven is uitgangspunt geweest dat de helft van de kosten via de oppervlakte wordt omgeslagen over de gebate onroerende zaken en de andere helft van de kosten wordt omgeslagen over de gevellengte van de gebate onroerende zaken.

Artikel 6 Regeling inzake heffing in de vorm van een jaarlijkse heffing

De baatbelasting is in beginsel een heffing ineens. De belastingplichtige zal, na het vervallen van het tijdstip waarop de belasting verschuldigd is, de heffing ineens moeten betalen. Op verzoek van de belastingplichtige kan de baatbelasting echter in de vorm van een jaarlijkse belasting gedurende tien jaren worden geheven. In dit artikel is een regeling opgenomen voor belastingplichtigen die de baatbelasting gespreid over de door de gemeente vastgestelde termijn van tien jaren willen betalen. Belastingplichtigen dienen hiertoe een verzoek te doen. Tegen de beslissing van de gemeente op het verzoek staat geen bezwaar en beroep open. De gemeente heeft echter de vrijheid om ook buiten de gestelde termijn het verzoek alsnog in te willigen. In het vijfde lid van dit artikel is een regeling opgenomen voor het geval dat een belastingplichtige, op wie de gespreide regeling van betaling van toepassing is, gedurende de loop van de belastingperiode ophoudt belastingplichtig te zijn.

Het zesde lid geeft een regeling voor de situatie dat een onroerende zaak in de loop van de heffingsperiode wordt gesplitst. De Hoge Raad heeft in het verleden beslist dat de baatbelasting bij het opsplitsen van het belastbaar perceel op het desbetreffende perceel blijft rusten (Hoge Raad 30 maart 1988, nr. 25.360, Belastingblad 1989, blz. 182). Het ging in dat arrest om een baatbelasting voor de aanleg en verbetering van een weg. De maatstaf van heffing was de oppervlakte. Een gebaat perceel werd na een aantal jaren voor een deel verkocht, waardoor het deel dat de oorspronkelijke eigenaar behield niet langer aan de weg lag. De Hoge Raad besliste dat de baatbelasting die rustte op het gehele oorspronkelijke perceel is blijven rusten op het daarvan afgesplitste perceel, ook al zou dit laatste perceel niet langer gebaat zijn door de getroffen voorzieningen.

Artikel 7 Wijze van heffing

Ingevolge artikel 233 van de Gemeentewet kunnen gemeentelijke belastingen worden geheven bij wege van aanslag, bij wege van voldoening op aangifte of op andere wijze. In deze verordening is gekozen voor de heffing bij wege van aanslag.

Artikel 8 Termijnen van betaling

In dit artikel zijn de termijnen van betaling opgenomen. Er is gekozen voor één termijn van twee maanden na dagtekening van het aanslagbiljet.

Artikel 9 Kwijtschelding

Er is gekozen voor een bepaling in de verordening die regelt dat in het geheel geen kwijtschelding van baatbelasting wordt verleend.

Artikel 10 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

In verband met de inwerkingtreding van de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Stb. 1996, 333) en de daarop gebaseerde aanpassingswetgeving (Stb. 1997, 510 en 580), komen de bevoegdheden die in de AWR en de Invorderingswet 1990 zijn toebedeeld aan de minister van Financiën met ingang van 1 januari 1998 toe aan het college van burgemeester en wethouders (was: de raad). Aangezien artikel 217 van de Gemeentewet bepaalt dat al hetgeen voor de heffing en de invordering van belang is in de belastingverordening moet staan, heeft de VNG ervoor gekozen in de modelverordeningen gemeentelijke belastingen een bepaling op te nemen die aangeeft dat het mogelijk is dat het college van burgemeester en wethouders nadere regels kan stellen met betrekking tot de heffing en de invordering van de betreffende gemeentelijke belasting. Op deze wijze wordt aan de belastingplichtige burger duidelijk gemaakt dat er nog nadere regels kunnen gelden.

Artikel 11 Inwerkintreding en citeertitel

Ingevolge artikel 139 van de Gemeentewet moet het besluit tot vaststelling van een belastingverordening worden bekendgemaakt. Artikel 142 van de Gemeentewet bepaalt vervolgens dat de verordening in werking treedt met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking, tenzij in de verordening een ander tijdstip is opgenomen, niet liggende voor de vaststelling, goedkeuring en bekendmaking van de verordening. In dit geval is gekozen voor afwijking van de wettelijke regeling, te weten: inwerkingtreding op de eerste dag volgende op bekendmaking.