Beleidsregels terugvordering, invordering en kwijtschelding Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Neder-Betuwe 2024

Geldend van 30-10-2024 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels terugvordering, invordering en kwijtschelding Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Neder-Betuwe 2024

College van de gemeente Neder-Betuwe

Gelet op:

  • -

    artikelen 36b lid 6 , 53, 58, 60 lid 3 en 4 en 60c van de Participatiewet (Pw)

  • -

    artikelen 17, 25, 28 lid 2 en 3 en 29a van de Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte Werknemers (IOAW)

  • -

    Artikelen 17, 25, 28 lid 2 en 3 en 29a Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte Zelfstandigen (IOAZ)

Overwegende dat:

het noodzakelijk is aanvullende regels te stellen over het terugvorderen, invorderen en verrekenen van uitkering of inkomensvoorziening en over het aflossen van leenbijstand;

Besluit vast te stellen de Beleidsregels terugvordering, invordering en kwijtschelding Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Neder-Betuwe 2024.

Algemeen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze beleidsregels verstaan we onder:

  • a.

    bijstand: de uitkering voor levensonderhoud die wij hebben verstrekt op grond van de Pw, de IOAW of de IOAZ en/of bijzondere bijstand verstrekt op grond van artikel 35 van de Pw;

  • b.

    debiteur: degene van wie bijstand wordt of is teruggevorderd;

  • c.

    inlichtingenplicht: de verplichting genoemd in artikel 17 lid 1, van de Pw, artikel 13, lid 1, van de IOAW en artikel 13, lid 1, van de IOAZ;

  • d.

    IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte oudere werkloze werknemers;

  • e.

    IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • f.

    Pw: Participatiewet;

  • g.

    studietoeslag: de studietoeslag als bedoeld in artikel 36b van de Pw;

  • h.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van gemeente Neder-Betuwe.

Hoofdstuk 1. Verrekening, herziening en intrekking

Artikel 2. Verrekening van middelen

  • 1. Het college maakt in alle gevallen gebruik van de bevoegdheid tot verrekening zoals bedoeld in artikel 58 lid 4 van de Pw, artikel 25 lid 4 van de IOAW en artikel 25 lid 4 van de IOAZ, zolang het gaat om onomstreden middelen. Dit zijn middelen die op basis van bewijstukken duidelijk zijn.

  • 2. Het college neemt voorafgaand aan verrekening als bedoeld in lid 1 in alle gevallen contact op met de bijstandsgerechtigde om de wijze van verrekening aan te kondigen en/of te bespreken.

  • 3. Uitgangspunt is dat de ontvangen middelen volledig worden verrekend. Afhankelijk van de hoogte van de verrekening en de impact ervan, benutten wij de maximaal toegestane wettelijke periode voor verrekening.

  • 4. Als er na de maximaal toegestane periode van verrekening nog een bedrag overblijft van € 250,= of minder dat niet meer kan worden verrekend, dan ziet het college af van herziening of intrekking van het recht op bijstand en van terugvordering van het restant.

Artikel 3. Herziening en intrekking van het recht op bijstand (geen schending inlichtingenplicht)

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid om het recht op bijstand in te trekken of te herzien, behalve als het bepaalde in artikel 2 van toepassing is.

Hoofdstuk 2. Terugvordering

Artikel 4. Terugvordering

  • 1. Na toepassing van artikel 3 of in situaties waarin verrekening niet kan, maakt het college gebruik van de terugvorderingsbevoegdheden en vorderen wij in beginsel de ten onrechte of teveel betaalde bijstand volledig terug.

  • 2. Als het college ten onrechte of teveel bijstand heeft verleend als gevolg van schending van de inlichtingenplicht door de debiteur, dan vorderen wij deze bijstand in beginsel volledig terug.

Artikel 5. Matiging van het terugvorderingsbedrag

  • 1. Bij een beslissing als bedoeld in artikel 4 lid 1, neemt het college de zesmaandenjurisprudentie en het rechtszekerheidsbeginsel in acht.

  • 2. Bij elke beslissing om bijstand terug te vorderen onderzoekt het college of er aanleiding is om de vordering te matigen. Wij komen daarbij tot een evenredige belangenafweging door rekening te houden met:

    • a.

      de mate waarin wij de debiteur hebben voorgelicht over de rechten en plichten die horen bij een bijstandsuitkering;

    • b.

      de mate waarin wij hebben gereageerd op (eerdere) signalen en verstrekte inlichtingen die van belang (kunnen) zijn voor het recht op bijstand;

    • c.

      de mate waarin wij contact hebben onderhouden met de debiteur, bijvoorbeeld door middel van reguliere heronderzoeken en extra heronderzoeken als daar aanleiding toe bestond;

    • d.

      ander handelen of nalaten aan onze kant dat er mede toe heeft geleid dat er ten onrechte, teveel of te lang bijstand is verstrekt.

  • 3. ls een vordering ontstaan door schending van de inlichtingenplicht, dan matigt het college de vordering, als het de debiteur gelet op alle aanwezige omstandigheden niet kan worden verweten dat hij de inlichtingenplicht heeft geschonden. Dat is in ieder geval zo als een bewindvoerder heeft nagelaten de nodige inlichtingen te verstrekken. Dat is ook zo als de debiteur vanwege zijn psychische, mentale of cognitieve toestand niet goed in staat was aan de inlichtingenplicht te voldoen.

  • 4. Als er vanwege lid 2 en/of lid 3 reden is om een vordering te matigen, dan doen we dat met 10% of een veelvoud daarvan.

  • 5. Het besluit om een vordering te matigen op grond van lid 2 en/of lid 3 wordt genomen in overleg met de betrokken inkomensconsulent.

Artikel 6. Dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien

  • 1. Voordat het college een terugvorderingsbesluit neemt, onderzoekt het college of er aanleiding is om geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering. De gemeente geeft de inwoner de mogelijkheid om informatie te geven die daarvoor van belang kan zijn.

  • 2. Bij het nemen van een terugvorderingsbesluit betrekt het college in ieder geval niet alleen de financiële situatie van de inwoner. Ook weegt het college mee wat in andere leefgebieden van de inwoner van invloed kan zijn bij het nemen van het terugvorderingsbesluit

  • 3. Indien de terugvordering wegens bijzondere omstandigheden ernstige gevolgen heeft voor de debiteur en het gezin, dan ziet het college geheel of gedeeltelijk van terugvordering af. Het moet dan gaan om ernstige gevolgen:

    • -

      voor het psychisch functioneren en/of;

    • -

      voor het toekomstperspectief van de debiteur op het gebied van de arbeidsinschakeling, re-integratie of maatschappelijke participatie en/of;

    • -

      voor de financiële situatie als sprake is van forse schulden en/of;

    • -

      voor een hulpverleningstraject van een ketenpartner i.v.m. multi-problematiek.

  • 4. Een besluit als bedoeld in lid 1 wordt genomen in overleg met de betrokken inkomensconsulent, de betrokken werkcoach of participatiecoach en (indien van toepassing) betrokken hulpverleners en/of ketenpartners.

Artikel 7. Afzien van terugvordering bij kruimelbedragen

  • 1. Als bij beëindiging van het recht op bijstand blijkt dat er een bedrag van € 250,= of minder bijstand teveel is betaald, dan ziet het college ervan af om dit bedrag terug te vorderen.

  • 2. Als bij beëindiging van het recht op studietoeslag blijkt dat er een bedrag gelijk aan of minder dan het maandbedrag van de studietoeslag teveel is betaald, dan ziet het college ervan af om dit bedrag terug te vorderen.

Artikel 8. Brutering van de vordering

  • 1. Als de vordering is ontstaan door schending van de inlichtingenplicht en (het restant van) de vordering niet is voldaan in het kalenderjaar waarop de vordering betrekking heeft of waarin de vordering is ontstaan, dan bruteert het college (het restant van) de vordering.

  • 2. Het college ziet af van brutering als bedoeld in lid 1, als de vordering mede en/of deels door ons toedoen is ontstaan en/of mede door ons toedoen niet is vastgesteld in het jaar waarop de vordering betrekking heeft.

  • 3. Bij andere vorderingen, die niet zijn ontstaan door schending van de inlichtingenplicht, zien wij af van brutering, tenzij de debiteur aantoonbaar heeft nagelaten de vordering op tijd te voldoen terwijl hij daar wel toe in staat was.

Hoofdstuk 3. Invordering (het aflossen van de vordering)

Artikel 9. Aflossing door verrekening met lopende uitkering

  • 1. Als de debiteur nog bijstand van ons ontvangt, dan verrekent het college de vordering met de bijstand op grond van artikel 60 lid 3 en 4 Pw, artikel 28 lid 2 en 3 IOAW en artikel 28 lid 2 en 3 IOAZ. Dit betekent dat wij maandelijks een bedrag op de uitkering inhouden waarmee de vordering wordt afgelost. Het college stelt het aflossingsbedrag vast op het voor beslag vatbare bedrag conform het bepaalde in artikel 475 van het Wetboek van Rechtsvordering. In beginsel komt dit overeen met 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm per maand inclusief vakantietoeslag.

  • 2. Het besluit tot invordering (verrekening als bedoeld in lid 1) combineert het college zoveel mogelijk met het terugvorderingsbesluit.

  • 3. De verrekening gaat in met ingang van de maand volgend op de maand waarin het terugvorderingsbesluit is genomen, tenzij de debiteur ermee instemt dat de verrekening al eerder ingaat.

  • 4. In afwijking van het bepaalde in lid 1 kan op verzoek van de debiteur een flexibele betalingsregeling worden getroffen als de vordering daarmee binnen een periode van 36 maanden vanaf het moment van vaststelling van de vordering in zijn geheel wordt afgelost. Denk aan afspraken over een andere ingangsdatum, een hoger of lager aflossingsbedrag of aflossen door spaargeld of verdiensten uit vakantiewerk in te zetten.

  • 5. Een betalingsregeling als bedoeld in lid 4 wordt in de vorm van een besluit vastgelegd.

  • 6. Ten minste een keer per twaalf maanden hebben wij contact met de debiteur om na te gaan of er redenen zijn om de betalingsregeling aan te passen. De debiteur is verplicht om op ons verzoek de inlichtingen te verstrekken die voor het aflossen van de vordering van belang zijn.

  • 7. Het college trekt een betalingsregeling als bedoeld in lid 4 in als de debiteur de afspraken niet nakomt. Met ingang van de maand volgend op de intrekking van de betalingsregeling geldt dan het bepaalde in lid 1.

Artikel 10. Aflossing bij debiteur zonder bijstand

  • 1. Als de debiteur geen uitkering meer van ons ontvangt, dan hanteert het college ten aanzien van de invordering de regels uit dit artikel.

  • 2. Het besluit tot invordering combineren wij zoveel mogelijk met het terugvorderingsbesluit.

  • 3. In het besluit tot invordering vermelden wij:

    • a.

      de hoogte van de vordering;

    • b.

      de verplichting om de vordering in zijn geheel binnen zes weken na vaststelling van de vordering te voldoen; en

    • c.

      de mogelijkheid om een betalingsregeling (als bedoeld in artikel 11) te vragen.

Artikel 11. Betalingsregeling bij debiteur zonder bijstand

  • 1. Als de debiteur de vordering niet in zijn geheel binnen zes weken na vaststelling van de vordering kan voldoen, dan verleent het college uitstel van betaling en treffen wij een betalingsregeling.

  • 2. Uitgangspunt van de betalingsregeling is dat de debiteur maandelijks 5% van zijn netto inkomen inclusief vakantietoeslag gebruikt om de vordering af te lossen (aflossingsbedrag). Op gemotiveerd verzoek van debiteur berekenen wij het voor beslag vatbare bedrag conform artikel 475 van het Wetboek van Rechtsvordering en stellen we het aflossingsbedrag daarop vast.

  • 3. In afwijking van lid 2 kan op verzoek van de debiteur een flexibele betalingsregeling worden getroffen als de vordering daarmee binnen een periode van 36 maanden vanaf het moment van vaststelling van de vordering in zijn geheel wordt afgelost. Denk aan afspraken over een andere ingangsdatum, een lager aflossingsbedrag, variabele aflosbedragen en aflossen door spaargeld of verdiensten uit vakantiewerk in te zetten.

  • 4. Naast het bepaalde in lid 2 en 3 geldt bij een vordering die is ontstaan door schending van de inlichtingenplicht of wegens naderhand verkregen middelen een extra voorwaarde voor de betalingsregeling: als de debiteur de beschikking heeft of krijgt over liquide middelen, dan kunnen wij bepalen dat hij een redelijk percentage van die middelen aanwendt om de vordering af te lossen.

  • 5. Een betalingsregeling als bedoeld in lid 1 wordt in de vorm van een besluit vastgelegd.

  • 6. Ten minste een keer per twaalf maanden hebben wij contact met de debiteur om na te gaan of er redenen zijn om de betalingsregeling aan te passen. De debiteur is verplicht om op ons verzoek de inlichtingen te verstrekken die voor het aflossen van de vordering van belang zijn.

  • 7. Wij trekken een betalingsregeling als bedoeld in lid 1 in als de debiteur zonder voorafgaand contact met ons de regeling niet nakomt.

Hoofdstuk 4. Kwijtschelding (afzien van (verdere) invordering)

Artikel 12. Kwijtschelding (geen schending inlichtingenplicht)

  • 1. Als de vordering niet is ontstaan door schending van de inlichtingenplicht, dan verleent het college ambtshalve kwijtschelding van (het restant van de) vordering in de volgende situaties:

    • a.

      de debiteur heeft sinds de vaststelling van de vordering ten minste 36 maanden aan of ten behoeve van ons afgelost conform de aflosverplichting; of

    • b.

      de debiteur heeft sinds de vaststelling van de vordering niet ten minste 36 maanden aan of ten behoeve van ons op de vordering afgelost conform de aflosverplichting, maar heeft het achterstallige bedrag over die periode alsnog volledig voldaan; of

    • c.

      de debiteur heeft sinds de vaststelling van de vordering niet ten minste 36 maanden aan of ten behoeve van ons op de vordering afgelost conform de aflosverplichting en het is niet aannemelijk dat hij op enig moment alsnog aan de aflosverplichting zal gaan voldoen.

  • 2. Het college kan op verzoek kwijtschelding verlenen van (het restant van de) vordering, als de debiteur een bedrag gelijk aan ten minste 50% van de (restant)vordering in een keer heeft afgelost.

  • 3. Bij de toepassing van het bepaalde in lid 1 onder c worden perioden waarin de debiteur niet aan zijn aflosverplichting heeft voldaan wegens verblijf in detentie of verblijf in het buitenland, niet meegeteld bij het bepalen van de 36-maandentermijn. Hetzelfde geldt voor de debiteur die in de BRP geregistreerd is als ‘vertrokken onbekend waarheen (VOW)’ en van wie geen woon- of verblijfplaats bekend is.

  • 3. Dit artikel is niet van toepassing ten aanzien van een vordering die door pand of hypotheek op een of meer goederen is gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.

Artikel 13. Kwijtschelding (schending inlichtingenplicht)

  • 1. Als de vordering is ontstaan door schending van de inlichtingenplicht, dan verleent het college ambtshalve kwijtschelding van (het restant van de) vordering in de volgende situaties:

    • a.

      de debiteur heeft sinds de vaststelling van de vordering ten minste 120 maanden aan of ten behoeve van ons op de vordering afgelost conform de aflosverplichting; of

    • b.

      de debiteur heeft sinds de vaststelling van de vordering niet ten minste 120 maanden aan of ten behoeve van ons op de vordering afgelost conform de aflosverplichting, maar heeft het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten alsnog betaald; of

    • c.

      de debiteur heeft sinds de vaststelling van de vordering niet ten minste 120 maanden aan of ten behoeve van ons op de vordering afgelost conform de aflosverplichting en het is niet aannemelijk is dat hij op enig moment alsnog aan de aflosverplichting zal gaan voldoen.

  • 2. Het college kan op verzoek kwijtschelding verlenen van (het restant van de) vordering, als de debiteur sinds de vaststelling van de vordering ten minste 60 maanden aan of ten behoeve van ons heeft afgelost en daarna een bedrag gelijk aan ten minste 50% van de (restant)vordering in een keer heeft afgelost.

  • 3. Bij de toepassing van het bepaalde in lid 1 onder c worden perioden waarin de debiteur niet aan zijn aflosverplichting heeft voldaan wegens verblijf in detentie of verblijf in het buitenland, niet meegeteld bij het bepalen van de 120-maandentermijn. Hetzelfde geldt voor de debiteur die in de BRP geregistreerd is als ‘vertrokken onbekend waarheen (VOW)’ en van wie geen woon- of verblijfplaats bekend is.

  • 4. Dit artikel is niet van toepassing ten aanzien van een vordering die door pand of hypotheek op een of meer goederen is gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.

Artikel 14. Kwijtschelding van kruimelbedragen bij beëindiging

Bij beëindiging van het recht op bijstand scheldt het college het totaal aan restantvorderingen ambtshalve kwijt, als het openstaande bedrag na verrekening met de gereserveerde vakantietoeslag € 250,= of minder is.

Artikel 15. Meewerken aan minnelijke schuldregeling

  • 1. Het college werkt mee aan een minnelijke schuldregeling als:

    • a.

      redelijkerwijs is te voorzien is dat de debiteur niet zal kunnen doorgaan met het betalen van zijn schulden; en

    • b.

      redelijkerwijs is te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder onze medewerking niet tot stand zal komen; en

    • c.

      de vordering ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang; en

    • d.

      het verzoek tot medewerking wordt ingediend door een bij het NVVK aangesloten schuldbemiddelingsorganisatie.

  • 2. Het college werkt niet mee aan een minnelijke schuldregeling als de vordering is ontstaan door het opzettelijk of door grove schuld schenden van de inlichtingenplicht en hiervoor een bestuurlijke boete is opgelegd dan wel aangifte is gedaan op grond van het Wetboek van Strafrecht.

  • 3. Het college werkt niet mee aan een minnelijke schuldregeling als de vordering is gedekt door een zakelijk recht als pand of hypotheek of als de vordering het gevolg is van een eerder verstrekte geldlening vanwege vermogen in eigen woning als bedoeld in artikel 50 Pw.

  • 4. Het college trekt het besluit om medewerking te verlenen aan een minnelijke schuldregeling in als:

    • a.

      niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekend gemaakt een schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de eisen als neergelegd in het eerste lid;

    • b.

      de debiteur de aan de schuldregeling verbonden verplichtingen ondanks eerdere waarschuwing blijft schenden; of

    • c.

      onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegeven tot een ander besluit zou hebben geleid.

  • 5. Nadat alle schuldeisers de voorgestelde schuldregeling hebben geaccepteerd wordt de invordering van de vordering opgeschort.

Hoofstuk 5: Slotbepalingen

Artikel 16. Hardheidsclausule

Als toepassing van deze beleidsregels in een individueel geval leidt tot onredelijke gevolgen kan het college ten gunste van de debiteur afwijken van de beleidsregels.

Artikel 17. Citeertitel, overgangsrecht.

  • 1. Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als: Beleidsregels terugvordering, invordering en kwijtschelding Neder-Betuwe 2024

  • 2. Lopende betalingsregelingen die zijn getroffen voor de inwerkingtreding blijven in stand.

  • 3. Op reeds bestaande vorderingen als bedoeld in artikel 10 zijn deze beleidsregels van toepassing vanaf datum inwerkingtreding.

  • 4. De Beleidsregels terugvordering, invordering en kwijtschelding Neder-Betuwe 2024 treden in werking op de dag na bekendmaking.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door het college op 8 oktober 2024.

De secretaris,

mevrouw N de Geus

De voorzitter,

Dhr. A.J. Kottelenberg

Toelichting

Algemeen:

Gemeente Buren voert onder mandaat de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte oudere werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) uit voor gemeente Neder-Betuwe. Uitgangspunt van deze wetten is dat teveel verstrekte bijstand wordt teruggevorderd en dat debiteuren de teruggevorderde bijstand volledig terugbetalen.

De wet geeft gemeenten bij de terug- en invordering van bijstand op diverse punten beleidsruimte en bevoegdheden om in een concrete situatie een evenwichtig besluit te nemen over de terug- en invordering van bijstand. In deze beleidsregels wordt invulling gegeven aan die beleidsruimte en bepalen we hoe we onze bevoegdheden willen gebruiken. Daarbij houden we de focus op perspectief voor de debiteur, zodat deze kan (blijven) meedoen in de samenleving en uitzicht heeft op een schuldenvrije toekomst

Toepassingsbereik:

Deze beleidsregels hebben betrekking op de bijstandsuitkering voor levensonderhoud en de studietoeslag, die de gemeente verstrekt op grond van de Participatiewet (Pw), en op de bijstand voor levensonderhoud die de gemeente verstrekt op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte oudere werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ).

De beleidsregels zijn eveneens van toepassing op bijzondere bijstand verstrekt op basis van artikel 35 van de Participatiewet, met name als het gaat om bijstand verstrekt in de vorm van een lening.

Deze beleidsregels zijn niet van toepassing op de bijstand voor levensonderhoud en bedrijfskapitaal die de gemeente verstrekt op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz) en op de bijstand die de gemeente heeft verstrekt op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo). Vorderingen op grond van het Bbz hebben een eigen karakter. Bij het Bbz wordt de bijstand toegekend in de vorm van een lening, die geheel of gedeeltelijk wordt terugbetaald. Om die reden zijn er eigen beleidsregels voor het Bbz, waarin toegespitst op het karakter van het Bbz de regels zijn vastgelegd.

Toelichting per artikel

Artikel 2 Verrekening

Binnen de bijstand heeft de gemeente de mogelijkheid teveel verstrekte bijstand te verrekenen met nog te ontvangen bijstand. In veel gevallen heeft dit de voorkeur boven terug- en invordering, omdat dit administratief eenvoudig uitvoerbaar is en minder belastend voor de klant. Er is, als verrekening mogelijk is, geen terugvorderingsbesluit nodig. Er zijn echter grenzen die de gemeente in het oog moet houden. Zoals de financiële draagkracht van de klant: Na verrekening moet de klant voldoende inkomen over houden om van rond te komen. Ook stelt de wetgever eisen aan hoe lang de gemeente mag verrekenen met de bijstand. Binnen de IOAW en IOAZ is dat 3 maanden. Op moment van schrijven is dit binnen de participatiewet 6 maanden, maar dit wordt waarschijnlijk aangepast naar 3 maanden.

Artikel 5. Matiging van het terugvorderingsbedrag

De gemeente heeft het recht teveel betaalde bijstand terug te vorderen, maar doorgaans is dit niet verplicht. Er is beleidsvrijheid om, als daar aanleiding toe is, een lager bedrag terug te eisen. In dat geval spreken we van “matiging” In artikel 5 staat beschreven in welke situaties dit aan de orde kan zijn. In lid 1 wordt verwezen naar jurisprudentie over de tijd die redelijkerwijs mag verstrijken tussen een signaal en de uiteindelijke terugvordering.

Door het bepaalde in lid 2 stelt de uitvoerder ook eisen aan zichzelf. Het moet de bijstandsgerechtigde bijvoorbeeld voldoende duidelijk zijn gemaakt wat er wordt verwacht in het kader van de inlichtingenplicht, rekening houdend met zaken zoals laaggeletterdheid of het niet beheersen van de Nederlandse taal. En er wordt alertheid van de uitvoeringsorganisatie verwacht: Als het bedrag dat teveel verstrekt is, is opgelopen doordat langer niet is gereageerd op een signaal, of langere tijd geen contact is geweest met de klant, dient de uitvoerder het bedrag hierop aan te passen.

Het college kan ook besluiten (wegens dringende omstandigheden) helemaal af te zien van terugvordering. Dit is beschreven in artikel 6

Artikelen 9 t/m 11 beschrijven de wijze waarop het college na het nemen van een terugvorderingsbesluit dit bedrag ook daadwerkelijk int. Aangezien het veelal om mensen met een laag inkomen gaat, dient rekening gehouden te worden met de (financiële) omstandigheden van betrokkene. Als betrokkene een ander inkomen heeft dan bijstand, kan invordering extra uitdagend zijn. De gemeente kan dan immers niet verrekenen of inhouden op de lopende bijstandsuitkering. Regelmatig contact onderhouden met de debiteur om te bezien welke aflossingsmogelijkheden er zijn, is dan van belang.

Artikel 12 t/m 15

De gemeente heeft in de meeste gevallen (vorderingen die ontstaan zijn door doelbewust misbruik van de bijstand vormen een uitzondering) ook de bevoegdheid een bestaande vordering/schuld kwijt te schelden. Doordat de aflossingscapaciteit van (voormalig) bijstandsgerechtigden vaak beperkt is en er geregeld ook andere schuldeisers in het spel zijn, kan het langere tijd duren voordat een bedrag dat is teruggevorderd, ook daadwerkelijk afgelost is. Voor de inwoner (en het eventuele gezin) is dit zeer belastend. Tijdens de periode dat wordt afgelost, resteert er namelijk minder inkomen om van rond te komen. Dit kan ook (rekening houdend met de beslagvrije voet) 5% onder de geldende bijstandsnorm zijn. Door kwijtschelding wordt de inwoner perspectief geboden op een schuldenvrije toekomst.

Ook kan het gaan om een (restant)bedrag dat dusdanig laag is, dat de uitvoeringskosten van invordering voor de gemeente niet meer opwegen tegen het ontvangen van dit bedrag. Kwijtschelding heeft in dat geval als bijkomend voordeel dat de gemeente de eigen inspanning met betrekking tot de vordering op dat moment beëindigen.