Beleidsregels kinderopvang met ve in scholen bij nieuwbouw 2025

Dit is een toekomstige tekst! Geldend vanaf 01-01-2025

Intitulé

Beleidsregels kinderopvang met ve in scholen bij nieuwbouw 2025

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam,

gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 91, 102 en 108 van de Wet op het primair onderwijs en artikel A.1 van Deel A van Bijlage III van de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Rotterdam 2021;

overwegende dat:

  • -

    het college uitvoering wil geven aan de, in het Nieuw Rotterdams Onderwijsbeleid 2024-2027 en Integraal Huisvestingsplan Onderwijs 2024-2027, vastgestelde wens om aan het bevoegd gezag van scholen voor basisonderwijs in het kader van vervangende nieuwbouw aanvullende huisvestingscapaciteit ter beschikking te stellen ten behoeve van kinderopvang met voorschoolse educatie;

  • -

    hij wil aangeven in welke situaties, onder welke voorwaarden en op welke wijze hij met dat doel op grond van Bijlage III, Deel A, artikel A.1 van de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Rotterdam 2021 kan besluiten om de overeenkomstig de verordening vastgestelde ruimtebehoefte hoger vast te stellen, zodat de daardoor beschikbare ruimten kunnen worden ingezet voor kinderopvang met voorschoolse educatie;

besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • -

    bevoegd gezag: bevoegd gezag van een school als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs;

  • -

    BVO: bruto vloeroppervlakte gemeten conform de meetinstructie, bedoeld in bijlage III, deel E, van de verordening;

  • -

    college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam;

  • -

    houder: degene aan wie een onderneming als bedoeld in de Handelsregisterwet 2007 toebehoort en die met die onderneming een kindercentrum exploiteert als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet kinderopvang;

  • -

    kindercentrum: voorziening waar kinderopvang plaatsvindt, anders dan gastouderopvang als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet kinderopvang;

  • -

    kinderopvang: kinderopvang als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet kinderopvang;

  • -

    programma: programma huisvestingsvoorzieningen als bedoeld in artikel 95 van de Wet op het primair onderwijs;

  • -

    school: school voor basisonderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs, waarvoor de gemeente Rotterdam op grond van de wet en de verordening in een voorziening in de huisvesting voorziet, met een separaat BRIN-nummer;

  • -

    startnotitie: startnotitie als bedoeld in artikel 3b, tweede lid, onderdeel d, van de verordening en de geldende Leidraad Bouwprojecten Onderwijs;

  • -

    verordening: Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Rotterdam 2021;

  • -

    ve : voorschoolse educatie als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet kinderopvang en gesubsidieerd door het college op grond van de geldende Subsidieregeling voorschoolse educatie Rotterdam;

  • -

    vervangende nieuwbouw: nieuwbouw van een gebouw waarin een school, die reeds door het rijk voor bekostiging in aanmerking is gebracht, is gehuisvest dat geheel of gedeeltelijk wordt vervangen, al dan niet op dezelfde locatie;

  • -

    wet: Wet op het primair onderwijs;

  • -

    WKO: Wet kinderopvang.

Artikel 2. Reikwijdte

Het bepaalde in deze beleidsregels heeft betrekking op aanvragen om beschikbaarstelling van extra m2 BVO ten behoeve van kinderopvang met ve bij vervangende nieuwbouw van basisscholen in een Integraal Huisvestingsplan Onderwijs Rotterdam.

Artikel 3. Aanvraag vermindering capaciteit

  • 1. Een aanvraag voor het nemen van een besluit tot het verminderen van de vastgestelde capaciteit zoals vastgesteld met de methodiek die is opgenomen in Deel A van Bijlage III van de verordening om de daardoor beschikbaar komende ruimte in te kunnen zetten voor kinderopvang met ve, wordt door het bevoegd gezag bij het college ingediend. De aanvraag is uiterlijk 15 oktober ontvangen van het jaar voorafgaand aan het jaar dat het programma wordt vastgesteld en gelijktijdig met de aanvraag vervangende nieuwbouw voor het desbetreffende schoolgebouw ingediend.

  • 2. Artikel 6, eerste en tweede lid, van de verordening zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4. Kenbaar maken voornemen tot aanvraag

  • 1. Het bevoegd gezag maakt zijn voornemen om een aanvraag als bedoeld in artikel 3 in te dienen bij het college kenbaar bij de aanvraag bouwvoorbereidingskrediet als bedoeld in artikel 3b van de verordening. Het bevoegd gezag neemt daartoe op in de startnotitie:

    • a.

      de naam en het adres van de beoogde houder van de kinderopvang met ve;

    • b.

      de beoogde omvang van de aantal extra m2 BVO waarvoor vermindering van de capaciteit wordt aangevraagd ten behoeve van de kinderopvang met ve;

    • c.

      een verklaring waaruit een aantoonbare samenwerkingsrelatie blijkt tussen de school en de beoogde houder, waarbij in ieder geval sprake is van een gezamenlijke pedagogische visie en gesubsidieerd aanbod van ve via deze samenwerking;

    • d.

      een verklaring waaruit blijkt dat sprake is van aantoonbaar ruimtetekort voor kinderopvang met ve binnen een straal van 500 meter om het nieuw te bouwen schoolgebouw;

    • e.

      een verklaring dat de beoogde houder akkoord gaat met:

      • betaling van minimaal marktconforme huur, welke in ieder geval niet lager mag zijn dan een kostprijs dekkende huur conform het rekenmodel uit bijlage 1, voor de ruimte die ter beschikking wordt gesteld voor kinderopvang met ve;

      • betaling van de huur, bedoeld in subonderdeel 1° voor minimaal 15 jaar aan het bevoegd gezag;

      • investeren in de inrichting en in afwerking, buiten de basis onderwijskwaliteit;

    • f.

      een verklaring dat het bevoegd gezag akkoord gaat met:

      • het aantal m2 BVO van de voorziening ten behoeve van kinderopvang met ve; en

      • verhuur aan de beoogde houder en afdracht van een bijdrage voor extra investeringskosten conform het rekenmodel uit bijlage 2 aan de gemeente.

  • 2. Het bevoegd gezag maakt in de aanvraag om opname van de voorziening vervangende nieuwbouw aan het college tevens kenbaar een aanvraag te hebben ingediend als bedoeld in artikel 3. Het bevoegd gezag neemt daartoe op in de aanvraag:

    • a.

      de naam en het adres van de beoogde houder van de kinderopvang met ve;

    • b.

      een goedgekeurde business case waarvan onderdeel uitmaakt de omvang van de aantal extra m2 BVO dat wordt aangevraagd ten behoeve van kinderopvang met ve.

Artikel 5. Inhoud aanvraag vermindering capaciteit

Een aanvraag vermeldt in ieder geval:

  • a.

    de naam en het adres van het bevoegd gezag;

  • b.

    de dagtekening;

  • c.

    de naam en het adres van de beoogde houder van de kinderopvang met ve;

  • d.

    de naam en het brinnummer van de school en het adres van het gebouw waar het ve-programma door de houder zal worden uitgevoerd;

  • e.

    het aantal leerlingen conform de prognose als bedoeld in Bijlage II van de verordening voor de school;

  • f.

    de omvang van de vermindering van capaciteit in m2 BVO, die wordt aangevraagd;

  • g.

    de datum met ingang waarvan het ve-programma van de houder zal worden aangeboden;

  • h.

    een verklaring waaruit een aantoonbare samenwerkingsrelatie voor de school blijkt tussen het bevoegd gezag en de houder, waarbij in ieder geval sprake is van een gezamenlijke pedagogische visie en gesubsidieerd aanbod van ve;

  • i.

    een verklaring waaruit blijkt dat sprake is van een aantoonbaar tekort aan kinderopvang met ve binnen een straal van 500 meter om het nieuw te bouwen schoolgebouw;

  • j.

    een verklaring dat de houder akkoord gaat met:

    • betaling van een minimaal marktconforme huur, welke in ieder geval niet lager mag zijn dan een kostprijs dekkende huur conform het rekenmodel uit bijlage 1, voor de ruimte die ter beschikking wordt gesteld voor kinderopvang met ve;

    • betaling van de huur als bedoeld onder 1° voor minimaal 15 jaar aan het bevoegd gezag;

    • investeren in de inrichting en in afwerking, buiten de basis onderwijskwaliteit;

  • k.

    een verklaring dat het bevoegd gezag akkoord gaat met:

    • de extra capaciteit en eigenaarschap, en;

    • verhuur aan de houder en afdracht van een bijdrage voor extra investeringskosten conform het rekenmodel uit bijlage 2 aan de gemeente.

Artikel 6. Staffel voor extra m2 BVO ten behoeve van kinderopvang met ve

  • 1. De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening vervangende nieuwbouw ten behoeve van onderwijsactiviteiten wordt op grond van artikel C.1.1 van deel C van Bijlage III, van de verordening vastgesteld overeenkomstig deel B van Bijlage III, van de verordening.

  • 2. Het college besluit in aanvulling op de m2 BVO die het ten behoeve van het onderwijs zal vergoeden, overeenkomstig de volgende staffel meer m2 BVO voor te financieren ten behoeve van de inzet voor kinderopvang met ve:

    • a.

      voor een school tussen 181 – 400 leerlingen maximaal 250 m2 BVO;

    • b.

      voor een school tussen 400 – 600 leerlingen maximaal 350 m2 BVO;

    • c.

      vanaf 600 leerlingen maximaal 450 m2 BVO.

  • 3. Het college besluit overeenkomstig de staffel tot vermindering van capaciteit ten behoeve van extra m2 BVO voor kinderopvang met ve, als naar het oordeel van het college uit de aanvraag blijkt dat het bevoegd gezag voldoet aan de vereisten uit de verordening en deze beleidsregels.

Artikel 7. Voorwaarden

  • 1. Om in aanmerking te komen voor de vergoeding van extra m2 BVO ten behoeve voor kinderopvang met ve, bij vervangende nieuwbouw, is sprake van een aantoonbaar tekort aan kinderopvang met ve binnen een straal van 500 meter om het nieuw te bouwen schoolgebouw.

  • 2. Om in aanmerking te komen voor de vergoeding van extra m2 BVO ten behoeve voor kinderopvang met ve, in nieuw te bouwen scholen, is sprake van een aantoonbare samenwerking tussen het bevoegd gezag en de houder waarbij in ieder geval sprake is van een gezamenlijke pedagogische visie en van ve.

  • 3. De door de voorfinanciering van het college beschikbaar komende ruimten worden ingezet ten behoeve van kinderopvang met ve.

  • 4. De locatie waar de vervangende nieuwbouw wordt gerealiseerd, is ruimtelijk geschikt om extra m2 BVO te realiseren ten behoeve van kinderopvang met ve en voldoet aan de eisen die de Wet Kinderopvang en het Besluit kwaliteit kinderopvang daarover stellen.

  • 5. De houder wordt ten tijde van de aanvraag om vermindering van de capaciteit minimaal twee kalenderjaren gesubsidieerd door het college op grond van de Subsidieregeling voorschoolse educatie Rotterdam.

Artikel 8. Afwijzing van de aanvraag

Indien de aanvraag niet voldoet aan één van de vereisten of voorwaarden in deze beleidsregels, wijst het college de aanvraag af.

Artikel 9. Wijzigingen in gebruik ruimte

  • 1. Als de door de vermindering van de capaciteit beschikbaar gekomen ruimten geheel of gedeeltelijk niet langer voor kinderopvang met ve worden gebruikt, meldt het bevoegd gezag dit binnen drie maanden na het stoppen of deels stoppen van het ve-programma aan het college.

  • 2. Als de huurovereenkomst tussen houder en bevoegd gezag wordt beëindigd, dan meldt het bevoegd gezag dit binnen twee weken na opzegging aan het college.

Artikel 10. Uitvoeringsovereenkomst:

  • 1. Wanneer het college de aanvraag om opname van de voorziening op het programma en de aanvraag, bedoeld in deze beleidsregels heeft toegewezen, stelt de gemeente een uitvoeringsovereenkomst op, die besproken en ondertekend wordt door de gemeente en het bevoegd gezag.

  • 2. In de uitvoeringsovereenkomst worden in ieder geval de volgende aspecten beschreven of opgenomen:

    • a.

      de aanvraag als bedoeld in artikel 4;

    • b.

      de inwilliging van deze aanvraag door het college;

    • c.

      het eigenaarschap van de m2 BVO die ten behoeve van kinderopvang met ve zal worden gebruikt;

    • d.

      de ruimte die extra gebouwd wordt ten behoeve van de kinderopvang met ve wordt benoemd als onderwijsruimte;

    • e.

      de toestemming om te verhuren op grond van artikel 108 van de wet;

    • f.

      het recht van de gemeente op een investeringsvergoeding:

      • de investeringsvergoeding wordt door de gemeente Rotterdam bepaald volgens het rekenmodel uit bijlage 2 uitgaande van het principe van een kostendekkende huur en bestaat uit kapitaalslasten en van toepassing zijnde exploitatielasten;

      • het bevoegd gezag draagt de investeringsvergoeding af aan de gemeente;

    • g.

      leegstandsrisico:

      • als de huurovereenkomst beëindigd wordt, draagt het bevoegd gezag het leegstandrisico voor onderhoud en exploitatie;

      • als de huurovereenkomst beëindigd wordt, draagt de gemeente het risico van de afdracht investeringsvergoeding;

      • het bevoegd gezag verplicht zich na het eindigen van de huurovereenkomst gedurende één jaar in te zetten voor het vinden van een nieuwe houder voor de kinderopvang met ve;

    • h.

      de concept huurovereenkomst tussen bevoegd gezag en houder.

Artikel 11. Huurovereenkomst

In de huurovereenkomst tussen bevoegd gezag en houder wordt minimaal opgenomen:

  • a. een omschrijving van de ruimte die gehuurd wordt;

  • b. de termijn van de huur van tenminste 15 jaar met een stilzwijgende verlenging van steeds drie jaar en met ten minste een opzegtermijn van één jaar;

  • c. de hoogte van de huurprijs en samenstelling, waaronder minimaal een marktconforme huur, welke in ieder geval niet lager mag zijn dan een kostprijsdekkende huur, voor de ruimte die ter beschikking wordt gesteld voor kinderopvang met ve en de bijdrage voor onderhoud, beheer en exploitatie;

  • d. afspraken over eigen investering door de houder;

  • e. afspraken over verrekening bij einde van de huurovereenkomst;

  • f. afspraken over het beheer en de exploitatie tussen bevoegd gezag en houder;

  • g. een procedure ingeval het bevoegd gezag en de houder niet meer samen kunnen werken.

Artikel 12. Slotbepalingen

  • 1. Het college zendt voor 1 juni 2027 aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze beleidsregels in de praktijk. .

  • 2. Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 januari 2025.

  • 3. Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels kinderopvang met ve in scholen bij nieuwbouw 2025.

Ondertekening

Aldus vastgesteld op 22 oktober 2024.

Het college van burgemeester en wethouders,

De secretaris,

G.J.D. Wigmans

De burgemeester,

C.J. Schouten

Dit gemeenteblad ligt ook ter inzage bij het Concern Informatiecentrum Rotterdam (CIC): 010-267 2514 of bir@rotterdam.nl

Bijlage 1: Rekenmodel voor de kostprijsdekkende huur

Sinds 2013 hanteert de gemeente Rotterdam voor het maatschappelijk vastgoed het kostendekkende huur model (KDH). Alle kosten van een vastgoedobject die in enig jaar zijn betaald, moeten worden gedekt door de huur van het betreffende jaar (alleen bij onderhoud wordt het gemiddeld bedrag van meerjaren onderhoudsplanning genomen).

Het kostendekkende huur model wordt gehanteerd om te zorgen dat vanaf begin van een project duidelijk is wat de financiële consequenties zijn van de ontwikkeling en om te voorkomen dat er onderwijsmiddelen worden ingezet voor kinderopvang.

Het eerste deel van de kostprijsdekkende huur bestaat uit de investeringsvergoeding, die het schoolbestuur aan de gemeente overdraagt.

Het tweede deel van de kostprijsdekkende huur bestaat uit de kosten, die het schoolbestuur als eigenaar maakt ten behoeve van de verhuurde ruimte. Dit betreft in ieder geval de kosten voor het onderhoud en de publiekrechtelijke heffingen.

Over servicekosten (zoals energieverbruik, schoonmaak en dergelijke) kan het schoolbestuur afspraken maken met de houder. Deze zijn geen onderdeel van dit rekenmodel.

Zie tabel 1 en 2 voor schematische weergave, het werkelijke berekeningsmodel is op te vragen via de afdeling Vastgoed van de gemeente Rotterdam.

Tabel 1 Rekenmodel voor de kostprijs dekkende huur

 

Bestaand uit:

Berekend door:

Totaal

Investeringsvergoeding

Zie bijlage 2

Zie bijlage 2

 
 

Kosten schoolbestuur

Onderhoud

Op basis MJOB

 
 
 

Publiekrechtelijke heffingen

Waterschapslasten; rioolheffing

 
 
 

Administratiekosten

Aan het schoolbestuur

 
 

Bijlage 2: Rekenmodel voor de investeringsvergoeding aan de gemeente

De investeringsvergoeding die aan de gemeente wordt afgedragen, wordt berekend op basis van de investeringskosten en de exploitatiekosten, die ten laste van de gemeente komen. Dit zijn in ieder geval de onroerendzaakbelasting (OZB) en kosten van verzekering.

Tabel 2 Rekenmodel voor de investeringsvergoeding aan de gemeente

 

Bestaand uit:

Berekend door:

Totaal

Investeringsvergoeding

Kapitaallasten

Annuïteit: investeringskosten; looptijd 40 jaar; interne rekenrente gemeente

 
 
 

OZB- eigenaar en gebruiker

Op basis van WOZ-waarde

 
 
 

Beheerfee

Vast bedrag per object

 
 
 

Verzekering – opstal

Kosten opstalverzekering

 
 

Toelichting

Algemeen

Op basis van artikel 91, eerste lid, van de wet is elke gemeente verplicht te voorzien in de huisvesting van basisscholen. In de verordening is uitgewerkt hoe het college invulling geeft aan die verantwoordelijkheid, en hoe voorzieningen in de huisvesting worden toegekend.

In Rotterdam bestaat de wens om extra m2 BVO voor kinderopvang met ve te realiseren bij vervangende nieuwbouw van basisschoolgebouwen. Op die manier draagt de gemeente bij aan locaties waar kinderen tot en met de basisschool kunnen worden opgevangen, ve-aanbod kunnen krijgen en onderwijs genieten. Hiervoor is nodig dat onder een dak kinderopvang, voorschoolse educatie en basisonderwijs aanwezig zijn. Het college kiest ervoor om deze wens te gaan realiseren bij nieuw te bouwen schoolgebouwen. Omdat het realiseren van capaciteit voor huisvesting van kinderopvang met ve buiten de wettelijke taak van de gemeente valt, is daarvoor een extra investering nodig.

Deze beleidsregels voorzien in de mogelijkheid om op verzoek van een schoolbestuur, bij een samenwerking tussen een basisschool en kinderopvang, bij vervangende nieuwbouw meer m2 BVO te bekostigen, dan strikt genomen ten behoeve van het onderwijs nodig is, zodat deze m2 BVO gebruikt kunnen worden voor kinderopvang met ve. In beginsel wordt het hele schoolgebouw, dus inclusief de extra m2 BVO voor kinderopvang met ve, als onderwijsruimte aangemerkt. Vervolgens zal het college besluiten om de capaciteit van een schoolgebouw voor het basisonderwijs te verminderen, zodat daarmee de ‘vrijgekomen’ extra m2 BVO kan worden gebruikt voor kinderopvang met ve.

In deze beleidsregels geeft het college aan hoe het van zijn bevoegdheid op grond van artikel A.1 van bijlage III, van de verordening gebruik maakt. Deze beleidsregels hebben uitsluitend betrekking op het verminderen van capaciteit van een nieuw te bouwen basisschoolgebouw ten behoeve van extra m2 BVO voor kinderopvang met ve.

Het (voor)financieren van extra m2 BVO ten behoeve van kinderopvang met ve betekent dat de gemeente een extra en onverplichte bijdrage levert aan de stichtingskosten voor een nieuw schoolgebouw. Daarom wordt in deze beleidsregels als voorwaarde gesteld dat het bevoegd gezag hiervoor een investeringsvergoeding afdraagt aan de gemeente. Deze vergoeding is gebaseerd op bedragen die rechtstreeks gerelateerd zijn aan de extra kosten of het verlies van inkomsten voor de gemeente die de toestemming voor het verhuren van een deel van het schoolgebouw aan een organisatie voor kinderopvang met zich brengt.

De extra kosten omvatten in ieder geval de kapitaallasten verbonden aan de extra investering op basis van annuïteiten, zakelijke lasten (ozb) en verzekeringspremie. In bijlage 1 is een model opgenomen voor het berekenen van een kostprijs dekkende huur en in bijlage 2 is een model opgenomen voor het berekenen van de investeringsvergoeding.

De investeringsvergoeding die het bevoegd gezag aan de gemeente dient te betalen komt ten goede aan onderwijshuisvesting; deze middelen worden door de gemeente geherinvesteerd in onderwijshuisvesting.

In de beleidsregels is onder meer als voorwaarde gesteld dat sprake moet zijn van een aantoonbare samenwerkingsrelatie tussen schoolbestuur en houder, en is als eis gesteld dat een houder zich bereid moet verklaren om tenminste 15 jaar gevestigd te zijn in het nieuw te bouwen schoolgebouw.

Stappenplan

Voor onderwijsgebouwen op het grondgebied van de gemeente kunnen schoolbesturen op grond van de verordening een aanvraag indienen voor onder meer het bekostigen van voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen, zoals: nieuwbouw en vervangende nieuwbouw. Het betreft hier een aanvraag tot opname van een voorziening op het huisvestingsprogramma (HVP). Voor de uitvoering van de op het HVP geplaatste voorzieningen dient het schoolbestuur de meest actuele versie van de Leidraad Bouwprojecten Onderwijs te volgen (zie artikel 13, eerste lid, van de verordening).

Het kan zo zijn dat een schoolbestuur de wens heeft om een samenwerking aan te gaan met een houder en in hetzelfde schoolgebouw kinderopvang met ve aan te bieden. Het schoolbestuur zal dan op grond van deze beleidsregel een aanvraag moeten doen voor vermindering van capaciteit ten behoeve van kinderopvang met ve. Het schoolbestuur maakt al kenbaar van deze beleidsregels gebruik te willen maken bij de aanvraag bouwvoorbereidingskrediet.

De aanvraag om vermindering van de capaciteit wordt gelijktijdig gedaan met de aanvraag van de voorziening vervangende nieuwbouw. In de aanvraag voor vervangende nieuwbouw moet kenbaar worden gemaakt dat ook de aanvraag tot vermindering van de capaciteit is gedaan.

Als het college positief besluit op zowel de aanvraag van de voorziening als de aanvraag tot vermindering van de capaciteit, zorgt hij voor een uitvoeringsovereenkomst tussen het college en het bevoegd gezag waarin de afspraken en voorwaarden worden vastgelegd.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 begripsbepalingen

In artikel 1 zijn onder meer de begrippen die van belang zijn voor de uitvoering van deze beleidsregels gedefinieerd.

Zo is het begrip “school” gedefinieerd, met als gevolg dat uitsluitend aanvragen van scholen voor basisonderwijs voor een vermindering van capaciteit op grond van deze beleidsregels in aanmerking komen. Verder is in de definitie van het begrip “school” opgenomen dat een school alles is wat onder één BRIN-nummer valt (het nummer dat scholen meekrijgen in het basisregister instellingen van het ministerie van OCW).

Het begrip “bevoegd gezag” is eveneens zo gedefinieerd dat uitsluitend een aanvraag van een bevoegd gezag van een school zoals bedoeld in de beleidsregels – dus uitsluitend van een school voor basisonderwijs - voor inwilliging in aanmerking komt.

Artikel 2 reikwijdte

Deze beleidsregels hebben uitsluitend betrekking op vervangende nieuwbouw, niet op renovatie of uitbreiding. Het project dient te zijn opgenomen in een Integraal Huisvestingsplan Onderwijs Rotterdam (IHP).

Aanvragen die buiten de reikwijdte van de beleidsregels vallen, worden afgewezen.

Artikel 3 indienen aanvraag

Het bevoegd gezag van een school kan een aanvraag indienen. De aanvraag wordt gelijktijdig ingediend met de aanvraag van de voorziening vervangende nieuwbouw voor het onderwijshuisvestingsprogramma.

Het college gaat uitsluitend over tot vermindering van capaciteit ten behoeve van extra m2 voor kinderopvang met ve als het bevoegd gezag daar een aanvraag voor doet. Voor de eisen die aan een aanvraag worden gesteld, is aangesloten bij artikel 6 van de verordening.

Artikel 4 Kenbaar maken voornemen tot aanvraag

Bij de aanvraag van het bouwvoorbereidingskrediet maakt het bevoegd gezag duidelijk dat het, in samenwerking met een houder, gebruik wil maken van deze beleidsregel.

De startnotitie bij het bouwvoorbereidingskrediet moet dan aangevuld worden met de relevante gegevens. Indien het college het voornemen serieus en kansrijk acht, verzoekt het de mogelijkheid van kinderopvang met ve in de voorbereidingsfase verder mee te nemen in de businesscase en de planvorming. Bij het kenbaar maken van het voornemen tot het doen van een aanvraag, wordt gevraagd de startnotitie aan te vullen met gegevens waaruit het voornemen en de behoefte aan kinderopvang met ve blijkt. Een deel van deze gegevens moet bij de aanvraag ook ingediend worden. In de toelichting bij artikel 5 wordt verder ingegaan op de gevraagde gegevens.

Het bevoegd gezag maakt bij de aanvraag van de voorziening vervangende nieuwbouw voor het onderwijshuisvestingsprogramma kenbaar dat er een aanvraag is gedaan om vermindering van de capaciteit.

Artikel 5 inhoud aanvraag

In dit artikel is aangegeven wat in ieder geval bij de aanvraag moet worden gevoegd. Zo moet onder andere het aantal geprognosticeerde leerlingen worden opgegeven. Voor het bepalen van het aantal leerlingen is aangesloten bij het aantal leerlingen op basis waarvan de ruimtebehoefte voor een school wordt vastgesteld, zoals bepaald in artikel B.1.1, tweede lid, artikel B.1.2, eerste lid en artikel B.1.3, eerste lid, Deel B, Bijlage III van de verordening.

Voor de in artikel 5, onderdeel h, gevraagde verklaring wordt een format ontwikkeld. Deze wordt toegevoegd aan de Leidraad Bouwprojecten Onderwijs. De verklaring wordt door zowel het bevoegd gezag als de houder waarmee een samenwerking wordt aangegaan ondertekend.

Het in artikel 5, onderdeel i, bedoelde aantoonbare tekort binnen een straal van 500m rondom het nieuwe schoolgebouw kan op verschillende manieren worden aangetoond. Dit kan bijvoorbeeld door te laten zien dat er geen andere kinderopvang met ve zit; er een behoefte is aan meer ve-plekken, omdat er bij bestaande ve-locaties wachtlijsten zijn of er behoefte is aan andersoortige ve plekken etc.

Artikel 5, onderdeel j, bevat een eis over de hoogte van de huurprijs die een bevoegd gezag in rekening brengt bij de houder van het kindercentrum. Uit de Wet markt en overheid vloeit voort dat (tenminste) een kostprijs dekkende huurprijs moet worden gerekend. Uit het staatssteunrecht vloeit voort dat (tenminste) een marktconforme huurprijs in rekening moet worden gebracht. Daarom is voorgeschreven dat de houder (minimaal) marktconforme huur moet afdragen, welke in ieder geval niet lager mag zijn dan een kostprijs dekkende huur. Op deze manier worden eventuele juridische risico’s zoveel mogelijk gemitigeerd.

Artikel 6 Staffel voor extra m2 ten behoeve van kinderopvang met ve

Het geprognosticeerd aantal leerlingen bepaalt of en zo ja, hoeveel extra m2 ten behoeve van kinderopvang met ve de gemeente zal voorfinancieren. Het totale deel van de kinderopvang met ve blijft ‘economisch eigendom’ van de gemeente, waardoor het kinderopvangdeel én het schooldeel vallen onder het claimrecht van de gemeente zoals bedoeld in artikel 110, vierde lid, van de wet.

In dit artikel is de procedure op hoofdlijnen beschreven. Het college kan overgaan tot het verminderen van de vastgestelde capaciteit als er (1) een aanvraag is gedaan die voldoet aan de daaraan gestelde eisen, (2) waaronder dat de aanvraag is gedaan door het bevoegd gezag van een school voor basisonderwijs (zie daarvoor ook artikel 1 van de beleidsregels met de definitie van “bevoegd gezag” en de definitie van “school”), (3) de school op basis van de staffel in aanmerking komt voor vermindering van de capaciteit ten behoeve van extra m2 voor kinderopvang met ve en (4) op basis van de (volledige en correcte) aanvraag naar het oordeel van het college met zekerheid vaststaat dat de extra m2 daadwerkelijk zal worden ingezet voor kinderopvang met ve en voldoet aan de eisen in artikel 5 en de voorwaarden in artikel 7.

Het college past de staffel toe op het geprognosticeerde aantal leerlingen dat gebruik zal maken van het nieuw te bouwen schoolgebouw. Dat betekent dat leerlingen die weliswaar vallen onder hetzelfde bevoegd gezag, maar onderwijs genieten op een andere locatie, niet meetellen voor de toepassing van de staffel. Het gaat uitsluitend om de leerlingen die in het nieuw te bouwen gebouw onderwijs zullen gaan genieten.

Artikel 7 voorwaarden

In artikel 7 zijn de voorwaarden beschreven waaraan moet worden voldaan, om voor (voor)financiering van extra m2 ten behoeve van kinderopvang met ve in aanmerking te komen.

In artikel 7, eerste lid, wordt onder meer als voorwaarde gesteld dat sprake moet zijn van een aantoonbaar tekort aan kinderopvang met ve. Zie hiervoor de toelichting op artikel 5.

In artikel 7, tweede lid, wordt gevraagd om een aantoonbare samenwerking om de doorgaande lijn te garanderen.

In artikel 7, derde lid, wordt tot uitdrukking gebracht dat niet aan de voorwaarden wordt voldaan als enkel kinderopvang wordt aangeboden, zonder dat daarbij ook ve wordt aangeboden.

In artikel 7, vierde lid, is verder een voorwaarde opgenomen over de geschiktheid van de locatie waar de vervangende nieuwbouw wordt gerealiseerd. Denkbaar is dat bepaalde locaties onvoldoende geschikt blijken om extra m2 te realiseren voor kinderopvang met ve. Gedacht kan worden aan locaties waar onvoldoende fysieke ruimte is om te voldoen aan de vereisten, die bij of krachtens de onderwijswetgeving en de kinderopvangwetgeving zijn gesteld voor de omvang van de buitenspeelplaats. Of waar bijvoorbeeld het omgevingsplan geen kinderopvang toelaat. In dat geval zal het college de aanvraag afwijzen.

In artikel 7, vijfde lid, is bepaald dat de houder al minimaal twee jaar moet worden gesubsidieerd voor ve door het college. Dit brengt tot uitdrukking dat het dus moet gaan om een bestaande houder, die voldoende ervaring heeft met ve. Deze voorwaarde is opgenomen om meer zekerheid te hebben over de kwaliteit en continuïteit.

Artikel 9 Wijziging in gebruik ruimte

De melding moet ook worden gedaan als het ve programma is gestopt en dus sprake is van kinderopvang zonder ve.

Dit artikel moet ervoor zorgen dat zowel door het schoolbestuur als door de gemeente tijdig kan worden nagedacht over een andere invulling van de extra oppervlakte.

Artikel 10 Uitvoeringsovereenkomst

De vereisten in dit artikel zijn erop gericht de intenties van het schoolbestuur en de gemeente vast te leggen voorafgaand aan de investering door de gemeente. De gemeente wil zoveel mogelijk zekerheid hebben dat de kinderopvang met ve er ook daadwerkelijk gaat komen.

Een van de aspecten in de overeenkomst is het leegstandsrisico. Bij het eindigen van de huurovereenkomst heeft het schoolbestuur een jaar de tijd een andere houder te zoeken. Wordt deze niet gevonden, dan wordt de capaciteit weer verhoogd met de kinderopvangmeters. Er ontstaat dan voor onderwijs vorderbare leegstand in het gebouw.

Artikel 11 Huurovereenkomst

Voor verhuur voor kinderopvang met ve is toestemming van het college nodig. Deze toestemming zal in beginsel worden gegeven, indien een aanvraag op grond van deze beleidsregels wordt ingewilligd.