Gemeenschappelijke Regeling Omgevingsdienst IJsselland

Dit is een toekomstige tekst! Geldend vanaf 29-10-2024

Intitulé

Gemeenschappelijke Regeling Omgevingsdienst IJsselland

de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Dalfsen, Deventer, Hardenberg, Kampen, Olst-Wijhe, Ommen, Raalte, Staphorst, Steenwijkerland, Zwartewaterland en Zwolle en het college van gedeputeerde staten van de provincie Overijssel, ieder voor zover zij voor de eigen gemeente onderscheidenlijk provincie bevoegd zijn,

Overwegende dat

de Wet gemeenschappelijke regelingen per 1 juli 2022 gewijzigd is;

de Gemeenschappelijke Regeling Omgevingsdienst IJsselland in 2023 geëvalueerd is;

besluiten de Gemeenschappelijke Regeling Omgevingsdienst IJsselland als volgt te wijzigen:

ENIG ARTIKEL

  • 1.

    Deze wijziging treedt in werking op 22 oktober 2024.

  • 2.

    De artikelen 1 tot en met 45 van de Gemeenschappelijke Regeling Omgevingsdienst IJsselland komen te vervallen.

  • 3.

    De artikelen 1 e.v. worden als volgt vastgesteld:

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepaling

  • 1. In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:

    • a.

      basistaken:

    zowel het basistakenpakket als ook de taken zoals opgenomen in de bij deze regeling horende bijlage;

    • b.

      basistakenpakket:

    het basistakenpakket zoals bedoeld in artikel 13.12 van het Omgevingsbesluit. Bij wijziging van het basistakenpakket door wet- en regelgeving, geldt het basistakenpakket na die wijziging;

    • c.

      colleges:

    de colleges van burgemeester en wethouders onderscheidenlijk gedeputeerde staten van de deelnemers als bedoeld in artikel 1, onder sub d, van de regeling;

    • d.

      deelnemers:

    het college van gedeputeerde staten van de provincie Overijssel en de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Dalfsen, Deventer, Hardenberg, Kampen, Olst-Wijhe, Ommen, Raalte, Staphorst, Steenwijkerland, Zwartewaterland en Zwolle;

    • e.

      wet:

    de Wet gemeenschappelijke regelingen;

    • f.

      fysieke leefomgeving:

    de fysieke leefomgeving zoals bedoeld in artikel 1.2 van de Omgevingswet;

    • g.

      gelijk speelveld:

    het stellen van zo veel mogelijk gelijke eisen en normen bij de verlening van vergunningen, het verrichten van toezicht en het uitvoeren van handhavingsacties door de deelnemers in de regeling;

    • h.

      Omgevingsdienst IJsselland:

    het openbaar lichaam Omgevingsdienst IJsselland, als bedoeld in artikel 2 van deze regeling;

    • i.

      regeling:

    deze gemeenschappelijke regeling;

    • j.

      regionaal uitvoeringsprogramma:

    de wettelijke verplichting tot het vaststellen van een regionaal uniform uitvoeringsprogramma voor de uitvoerings- en handhavingstaken die ondergebracht zijn bij Omgevingsdienst IJsselland;

    • k.

      jaaropdracht:

    de opdracht die elke deelnemer jaarlijks met Omgevingsdienst IJsselland overeenkomt, waarin het regionaal uitvoeringsprogramma leidend is, met aanvullend de specifieke wensen, ambities en afspraken die partijen met elkaar afspreken;

    • l.

      schriftelijk:

    alle vormen van geschreven taal, zowel papier, fax als digitaal;

    • m.

      vertegenwoordigende organen:

    Provinciale Staten van de provincie Overijssel en raden van de gemeenten Dalfsen, Deventer, Hardenberg, Kampen, Olst-Wijhe, Ommen, Raalte, Staphorst, Steenwijkerland, Zwartewaterland en Zwolle

  • 2. Waar in deze regeling artikelen van de Gemeentewet of Provinciewet, dan wel andere wettelijke regelingen van overeenkomstige toepassing worden verklaard, wordt, tenzij anders vermeld, in die artikelen voor de gemeente, de gemeenteraad, het college van burgemeester en wethouders, de burgemeester, respectievelijk de provincie, Provinciale Staten, gedeputeerde staten en de commissaris van de Koning, gelezen: Omgevingsdienst IJsselland, het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter.

Artikel 2 Instelling

  • 1. Er is een openbaar lichaam genaamd Omgevingsdienst IJsselland.

  • 2. Omgevingsdienst IJsselland is gevestigd in Zwolle.

Artikel 3 Belang

  • 1. Omgevingsdienst IJsselland is ingesteld ter behartiging van de individuele en gezamenlijke belangen van de deelnemers op het gebied van de fysieke leefomgeving en ziet op de vergunningverlening, het toezicht op de naleving en de handhaving van de voorschriften zoals opgenomen in de relevante regelgeving, voor zover de bevoegdheid daartoe aan de deelnemer toekomt en voor zover deze aan Omgevingsdienst IJsselland is gemandateerd.

  • 2. Omgevingsdienst IJsselland draagt zorg voor een organisatie ter behartiging van de in het eerste lid genoemde belangen en richt zich daarbij op:

    • het bieden van een structuur waarin de deelnemers voldoen aan de wettelijke eisen van kwaliteit, effectiviteit en robuustheid en organisatie voor de uitvoering van hun taken op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving;

    • advisering aan en uitvoering voor de deelnemers ten behoeve van vergunningverlening, toezicht en handhaving;

    • de inzet van kennis en kunde;

    • de realisatie van een centraal aanspreekpunt voor externe partners;

    • het creëren van een gelijk speelveld voor burgers en bedrijven in het werkgebied van Omgevingsdienst IJsselland.

Hoofdstuk 2 Taken

Artikel 4 Basistaken voor deelnemers

De taken die Omgevingsdienst IJsselland uitvoert voor alle deelnemers betreffen:

  • het basistakenpakket;

  • de uitoefening van de taken zoals opgenomen in de bijlage bij deze regeling.

Artikel 5 Structurele facultatieve taken voor deelnemers op basis van inbreng personeel

  • 1. Het algemeen bestuur kan besluiten op verzoek van een deelnemer ook andere taken dan vermeld onder artikel 4 op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving in de fysieke leefomgeving ten behoeve van deze deelnemer te verrichten.

  • 2. Deze dienstverlening wordt als structureel gezien indien deze op basis van inbreng van personeel en met inachtneming van het door de betreffende deelnemer vastgestelde beleid plaatsvindt. Artikel 33 is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Het uitgangspunt voor de uitvoering van deze taken is inbreng en bekostiging op basis van de bijbehorende formatie, vermeerderd met een percentage voor overhead. Artikel 26 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6 Facultatieve taken voor deelnemers op basis van overeenkomst

  • 1. Het algemeen bestuur kan op verzoek besluiten andere taken dan vermeld onder artikel 4 ten behoeve van een deelnemer te verrichten op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving in de fysieke leefomgeving en met inachtneming van het door de desbetreffende deelnemer vastgestelde beleid.

  • 2. Het dagelijks bestuur sluit dan een overeenkomst met de betreffende deelnemer voor de taken als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Het algemeen bestuur kan alleen besluiten tot het uitvoeren van facultatieve taken zoals genoemd in het eerste lid indien de uitvoering van deze taken aanvullend is op de uitvoering van de taken zoals genoemd in artikel 4.

  • 4. Voor de facultatieve taken voor deelnemers wordt een tenminste kostendekkend tarief in rekening gebracht.

Artikel 7 Facultatieve taken voor derden

  • 1. Het algemeen bestuur kan besluiten dat Omgevingsdienst IJsselland werkzaamheden voor andere publiekrechtelijke organisaties kan verrichten.

  • 2. Het dagelijks bestuur sluit dan een overeenkomst met de publiekrechtelijke organisatie waarvoor werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid uitgevoerd worden.

  • 3. Het algemeen bestuur kan alleen besluiten tot het uitvoeren van facultatieve taken zoals genoemd in het eerste lid indien de uitvoering van deze taken aanvullend is op de uitvoering van de taken zoals genoemd in artikel 4.

  • 4. Voor de facultatieve taken voor derden wordt een tenminste kostendekkend tarief in rekening gebracht.

  • 5. De omvang van de facultatieve taken voor derden mag niet meer zijn dan toelaatbaar is op basis van het vigerende aanbestedingsregime.

Artikel 8 Overige bepalingen taken

  • 1. Ter uitvoering en nadere invulling van de in artikel 4, 5 en 6 bedoelde taken, stelt het algemeen bestuur voor de duur van de gemeenschappelijke regeling een dienstverleningsovereenkomst vast, waarin de algemene voorwaarden van Omgevingsdienst IJsselland worden vastgelegd, waarbij in elk geval wordt geregeld:

    • a.

      de voorwaarden voor de taakuitvoering;

    • b.

      de voorwaarden voor uitvoering van facultatieve taken;

    • c.

      de aansprakelijkheid, verzekering en geschillen met betrekking tot de taakuitoefening, en

    • d.

      een regeling in geval van niet voldoen aan de door de deelnemers gestelde eisen.

  • 2. Binnen de kaders van de dienstverleningsovereenkomst, bedoeld in het eerste lid, maakt Omgevingsdienst IJsselland met alle deelnemers werkafspraken per deelnemer die voor elke deelnemer worden vastgelegd in een jaaropdracht.

  • 3. In de jaaropdracht worden per deelnemer de van Omgevingsdienst IJsselland af te nemen omvang van en het kwaliteitsniveau voor alle af te nemen taken vastgelegd. Per jaar kan de omvang van de door de deelnemers af te nemen facultatieve taken onder bepaalde, in de dienstverleningsovereenkomst vastgelegde voorwaarden, worden gewijzigd. Ook kunnen, onverminderd het bepaalde in de dienstverleningsovereenkomst, tussentijds aanvullende facultatieve taken worden overeengekomen.

  • 4. De dienstverleningsovereenkomst en de jaaropdracht komen niet te vervallen door wijziging van de regeling.

  • 5. Het eerste tot en met het vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing op het verrichten van facultatieve taken voor derden zoals genoemd in artikel 7.

Hoofdstuk 3 Bevoegdheden

Artikel 9 Bevoegdheden

  • 1. Aan het algemeen- en dagelijks bestuur worden geen bevoegdheden overgedragen door de deelnemers.

  • 2. Voor de uitvoering van zowel de basistaken als de facultatieve taken wordt bij separaat besluit door de colleges mandaat, machtiging of volmacht verleend aan de directeur van Omgevingsdienst IJsselland.

Hoofdstuk 4 Het Bestuur

§ 1 Het algemeen bestuur

Artikel 10 Samenstelling algemeen bestuur

  • 1. De colleges wijzen in de eerste vergadering van de colleges in een nieuwe samenstelling uit hun midden ieder één lid van het algemeen bestuur aan.

  • 2. De colleges wijzen uit hun midden één vervangend lid van het algemeen bestuur aan dat de door hen benoemde leden bij ontstentenis of verhindering vervangt.

  • 3. Een college kan het door hem aangewezen lid ontslaan als het lid niet langer zijn vertrouwen geniet.

  • 4. Indien tussentijds de plaats van een lid vacant komt, wijst het college van de betrokken deelnemer zo spoedig mogelijk een nieuw lid aan.

  • 5. Het derde en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing op een vervangend lid.

Artikel 11 Incompatibiliteiten algemeen bestuur

Het lidmaatschap van het algemeen bestuur is onverenigbaar met de betrekking van ambtenaar, door of vanwege het bestuur van Omgevingsdienst IJsselland in dienst genomen of daaraan ondergeschikt. Met ambtenaar worden voor de toepassing van dit artikel gelijkgesteld zij die op basis van inhuur werkzaam zijn voor Omgevingsdienst IJsselland of een van de deelnemers.

Artikel 12 Stemverdeling en besluitvorming algemeen bestuur

  • 1. Ieder lid van het algemeen bestuur heeft in de vergadering één stem.

  • 2. Besluiten worden genomen met een meerderheid van stemmen, tenzij in de regeling anders is bepaald.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid is voor de volgende besluiten minimaal een drie vierde meerderheid van de stemmen nodig:

    • a.

      het besluit tot ontslag van een lid van een dagelijks bestuur;

    • b.

      het besluit tot vaststelling en wijziging van de bijdrageverordening;

    • c.

      het besluit tot de vaststelling en wijziging van de begroting;

    • d.

      het besluit tot het vaststellen van een ontwerpbesluit tot wijziging van de regeling;

    • e.

      het besluit tot het vaststellen van een ontwerpbesluit tot opheffing van de regeling;

    • f.

      een besluit tot wijzigen van de basistaken zoals genoemd in artikel 4 van de regeling;

    • g.

      het besluit tot vaststelling van het liquidatieplan als bedoeld in artikel 35;

    • h.

      het besluit omtrent de toetredingsvergoeding;

    • i.

      het besluit over de uittreedvergoeding van een deelnemer.

Artikel 13 Bevoegdheden algemeen bestuur

  • 1. Aan het algemeen bestuur komen alle taken en bevoegdheden toe die bij of krachtens de regeling aan Omgevingsdienst IJsselland zijn opgedragen, en niet bij of krachtens de wet of deze regeling aan het dagelijks bestuur of de voorzitter zijn opgedragen. Tot deze taken en bevoegdheden behoren in ieder geval:

    • a.

      het houden van toezicht op het financiële beheer van Omgevingsdienst IJsselland;

    • b.

      het vaststellen van een bedrijfsplan en beleidsplannen; het vaststellen van een ontwerp regionaal uitvoeringsprogramma, dat als input voor de jaaropdrachten geldt;

    • c.

      het vaststellen van de begroting en de jaarstukken, alsmede de wijzigingen daarvan;

    • d.

      het vaststellen van uitvoeringsregels die de andere organen van Omgevingsdienst IJsselland moeten opvolgen bij de uitoefening van hun bevoegdheden;

    • e.

      het doen van uitgaven voordat de begroting of begrotingswijziging, waarbij deze uitgaven zijn geraamd, is vastgesteld;

    • f.

      het doen van voorstellen aan de deelnemers omtrent toetreding tot, uittreding uit, wijziging van of opheffing van de regeling;

    • g.

      het oprichten van en deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen, overeenkomstig artikel 55a van de wet.

Artikel 14 Inlichtingen- en verantwoordingsplicht algemeen bestuur

  • 1. Het algemeen bestuur verstrekt aan de vertegenwoordigende organen alle inlichtingen die door één of meer leden van die organen worden verlangd.

  • 2. Het algemeen bestuur geeft de vertegenwoordigende organen schriftelijk alle inlichtingen die zij nodig hebben voor de uitoefening van hun taken.

  • 3. Een lid van het algemeen bestuur verschaft aan het college dat hem heeft aangewezen alle inlichtingen die door dit college of één of meer leden daarvan worden verlangd.

  • 4. Een lid van het algemeen bestuur is aan het college dat hem heeft aangewezen verantwoording verschuldigd voor het door hem in het algemeen bestuur gevoerde beleid.

  • 5. De colleges bepalen op welke wijze de door hen aangewezen leden aan hun plichten genoemd in de leden twee en drie van dit artikel moeten voldoen.

  • 6. Het derde, vierde en vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de vertegenwoordigende organen respectievelijk een of meer leden van die vertegenwoordigende organen.

§ 2 Het dagelijks bestuur

Artikel 15 Samenstelling dagelijks bestuur

  • 1. Het aantal door en uit het algemeen bestuur aangewezen leden van het dagelijks bestuur, onder wie de voorzitter, bedraagt vier.

  • 2. De leden van het dagelijks bestuur worden in de eerste vergadering van elke zittingsronde van de vertegenwoordigende organen door het algemeen bestuur aangewezen voor een periode van vier jaren.

  • 3. De leden van het dagelijks bestuur kunnen te allen tijde zelf ontslag nemen. Van dit ontslag stellen zij de voorzitter onverwijld schriftelijk op de hoogte.

  • 4. De aanwijzing van leden van het dagelijks bestuur ter vervulling van plaatsen die door ontslag of om andere redenen openvallen, vindt plaats uiterlijk acht weken na dat openvallen.

Artikel 16 Werkwijze vergaderingen dagelijks bestuur

  • 1. Het dagelijks bestuur vergadert zo dikwijls de voorzitter of ten minste twee leden dit nodig oordelen.

  • 2. De vergaderingen van het dagelijks bestuur worden met gesloten deuren gehouden, tenzij het dagelijks bestuur anders bepaalt.

  • 3. Bij het doen van keuzen, voordrachten en aanbevelingen betreffende personen wordt schriftelijk gestemd, in de overige gevallen mondeling.

  • 4. Het dagelijks bestuur stelt een reglement van orde vast voor zijn vergaderingen. Dit reglement wordt medegedeeld aan het algemeen bestuur.

  • 5. De stukken die van het dagelijks bestuur uitgaan, worden door de voorzitter en de directeur ondertekend.

Artikel 17 Stemverdeling en vergaderquorum dagelijks bestuur

  • 1. De voorzitter en elk lid hebben ieder één stem. In het geval de stemmen staken, heeft de voorzitter een doorslaggevende stem.

  • 2. Besluiten worden genomen met meerderheid van stemmen.

  • 3. In de vergaderingen van het dagelijks bestuur kan slechts worden beraadslaagd en besloten, indien meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.

  • 4. Indien het vereiste aantal leden niet tegenwoordig is, belegt de voorzitter, onder verwijzing naar dit artikel, opnieuw een vergadering.

  • 5. Op de vergadering, bedoeld in het vierde lid, is het derde lid niet van toepassing. Het dagelijks bestuur kan echter over andere aangelegenheden dan die waarvoor de eerste vergadering was belegd alleen beraadslagen en besluiten, indien meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.

Artikel 18 Klachtenregeling

Het dagelijks bestuur stelt een regeling vast met betrekking tot de behandeling van klachten als bedoeld in hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 19 Inlichtingen- en verantwoordingsplicht dagelijks bestuur

  • 1. De leden van het dagelijks bestuur zijn, tezamen en ieder afzonderlijk, aan het algemeen bestuur verantwoording verschuldigd voor het door hen gevoerde bestuur.

  • 2. Zij geven het algemeen bestuur mondeling of schriftelijk de door een of meer leden gevraagde inlichtingen waarvan het verstrekken niet in strijd is met het openbaar belang.

  • 3. Het algemeen bestuur kan regelen van welke besluiten van het dagelijks bestuur kennisgeving wordt gedaan aan de leden van het algemeen bestuur. Daarbij kan het algemeen bestuur de gevallen bepalen waarin met terinzagelegging kan worden volstaan.

  • 4. Het dagelijks bestuur verschaft de vertegenwoordigende organen respectievelijk een of meer leden van die vertegenwoordigende organen schriftelijk alle inlichtingen die door deze organen of een of meer van hun leden worden gevraagd.

  • 5. Het dagelijks bestuur geeft de vertegenwoordigende organen schriftelijk alle inlichtingen die zij nodig hebben voor de uitoefening van hun taken.

§ 3 De voorzitter

Artikel 20 De voorzitter

  • 1. De voorzitter wordt in de eerste vergadering van elke zittingsperiode van de raden door en uit het algemeen bestuur gekozen voor een periode van vier jaren.

  • 2. Bij afwezigheid of ontstentenis van de voorzitter wordt hij vervangen door de plaatsvervangend voorzitter, die door het algemeen bestuur uit de leden van het dagelijks bestuur wordt aangewezen.

  • 3. Het algemeen bestuur kan de voorzitter ontslaan als deze niet langer het vertrouwen van het algemeen bestuur geniet.

  • 4. De aanwijzing van de voorzitter ter vervulling van een plaats die door ontslag of om andere redenen openvalt, vindt plaats uiterlijk acht weken na dat openvallen.

Artikel 21 Instructie bevoegdheden voorzitter

Indien de voorzitter lid is van het college van burgemeester en wethouders of van Gedeputeerde staten dat partij is in een geding waarbij Omgevingsdienst IJsselland is betrokken, draagt hij een ander door het dagelijks bestuur aan te wijzen lid van het dagelijks bestuur op om zijn bevoegdheid uit te oefenen.

Artikel 22 Verantwoordings- en inlichtingenplicht voorzitter

  • 1. De voorzitter geeft aan de vertegenwoordigende organen, indien daartoe door een of meer leden van deze organen wordt gevraagd schriftelijk alle inlichtingen die voor een juiste beoordeling van het door hem gevoerde en te voeren bestuur nodig zijn.

  • 2. De voorzitter geeft de vertegenwoordigende organen schriftelijk alle inlichtingen die zij nodig hebben voor de uitoefening van hun taken.

  • 3. De voorzitter verstrekt het algemeen bestuur de door een of meer leden van het algemeen bestuur gevraagde inlichtingen, tenzij het openbaar belang zich hiertegen verzet.

  • 4. De voorzitter legt op verzoek van een of meer leden van het algemeen bestuur verantwoording af voor het door hem gevoerde bestuur.

Hoofdstuk 5 Inspraak

Artikel 23 Zienswijzen

  • 1. Het algemeen bestuur kan andere voorgenomen besluiten dan die waarvoor de wet of deze regeling dat voorschrijft voor een zienswijze voorleggen aan de vertegenwoordigende organen.

  • 2. Indien het eerste lid wordt toegepast, dan hebben de vertegenwoordigende organen minimaal acht weken de tijd om hun zienswijzen bij het dagelijks bestuur bekend te maken. Voorafgaand aan het nemen van het besluit waarover de zienswijze is gegeven, stelt het dagelijks bestuur de vertegenwoordigende organen en het algemeen bestuur schriftelijk en gemotiveerd in kennis van het oordeel over de zienswijze, alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.

Artikel 24 Participatie

  • 1. Ingezetenen en belanghebbenden kunnen via de normale procedures bij de vertegenwoordigende organen. respectievelijk de colleges, inspreken omtrent besluiten van Omgevingsdienst IJsselland.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan het dagelijks bestuur beslissen dat bij ingrijpende besluiten een apart traject voor inspraak wordt doorlopen, waarbij zowel belanghebbenden als ingezetenen de kans krijgen inspraak te leveren.

  • 3. Het dagelijks bestuur informeert de colleges en het algemeen bestuur zo spoedig mogelijk omtrent zijn voornemen tot het mogelijk maken van inspraak.

  • 4. De colleges en het dagelijks bestuur maken op de gebruikelijke wijze bekend dat de mogelijkheid tot inspraak wordt geboden.

Hoofdstuk 6 Personeel

Artikel 25 De directeur

  • 1. Omgevingsdienst IJsselland heeft een directeur die onder verantwoordelijkheid van het dagelijks bestuur belast is met de leiding van Omgevingsdienst IJsselland.

  • 2. De directeur handelt bij de uitoefening van de taken genoemd in hoofdstuk 2 binnen de grenzen van het door de deelnemer(s) verstrekte mandaat.

  • 3. De directeur fungeert als secretaris van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur.

  • 4. Het dagelijks bestuur beslist over benoeming, ontslag en schorsing van de directeur.

Hoofdstuk 7 Kostentoedeling, begroting en jaarrekening

Artikel 26 Kostentoedeling en bijdrageverordening

  • 1. Het algemeen bestuur stelt een bijdrageverordening vast met betrekking tot de door de deelnemers te betalen financiële bijdragen voor de basistaken als genoemd in artikel 4.

  • 2. Uitgangspunt voor de bijdrageverordening voor het onderdeel basistaken zijn de taken en de kosten van de bijbehorende formatie die door elke deelnemer jaarlijks worden ingebracht, vermeerderd met een percentage voor overhead.

  • 3. De bijdrageverordening omvat een systematiek voor de toerekening van kosten aan facultatieve taken zoals genoemd in de artikelen 5 en 6.

  • 4. De bijdrageverordening omvat een regeling over de toerekening van het exploitatiesaldo.

Artikel 27 Garantiebepaling

  • 1. De deelnemers dragen er steeds zorg voor dat Omgevingsdienst IJsselland te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan al zijn verplichtingen jegens derden te kunnen voldoen.

  • 2. Indien aan het algemeen bestuur blijkt dat een gemeente weigert deze uitgaven op haar begroting te zetten, doet het algemeen bestuur onverwijld aan de gedeputeerde staten het verzoek over te gaan tot toepassing van de artikelen 194 en 195 van de Gemeentewet.

  • 3. Indien aan het algemeen bestuur blijkt dat de provincie weigert deze uitgaven op haar begroting te zetten, doet het algemeen bestuur onverwijld aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het verzoek over te gaan tot toepassing van de artikelen 198 en 199 van de Provinciewet.

Artikel 28 Begroting

De bepalingen van artikel 59, eerste, derde en vierde lid van de Wet zijn niet van toepassing op wijzigingen van de begroting indien deze wijzigingen niet leiden tot een verhoging van de door de deelnemers verschuldigde bijdragen aan Omgevingsdienst IJsselland of een donatie of onttrekking aan een reserve.

Artikel 29 Jaarrekening

  • 1. Het algemeen bestuur kan besluiten de volgens de jaarrekening behaalde negatieve resultaten geheel of ten dele:

    • a.

      af te boeken van het weerstandsvermogen voor zover toereikend;

    • b.

      met in achtneming van de op grond van artikel 26 vastgestelde regeling ten laste te brengen van de deelnemers.

  • 2. Het algemeen bestuur kan besluiten de volgens de jaarrekening behaalde positieve resultaten geheel of ten dele:

    • a.

      tot het op basis van de in de bijdrageverordening vastgestelde maximum toe te voegen aan het weerstandsvermogen;

    • b.

      met in achtneming van de op grond van artikel 26 vastgestelde regeling uit te keren aan de deelnemers.

Hoofdstuk 8 Wijziging, toetreding, uittreding en opheffing

Artikel 30 Wijziging

  • 1. Deze regeling kan op voorstel van het algemeen bestuur onderscheidenlijk op voorstel van een college worden gewijzigd door een daartoe strekkend besluit van alle colleges met toestemming van hun vertegenwoordigende organen.

  • 2. Indien het algemeen bestuur een wijziging van deze regeling wenselijk acht, zendt het dagelijks bestuur de door het algemeen bestuur vastgestelde ontwerpwijziging met een toelichting aan de colleges.

  • 3. Een wijziging van de regeling is tot stand gekomen wanneer ter vergadering van het algemeen bestuur blijkt dat alle colleges overeenkomstig artikel 51 van de Wet tot de wijziging hebben besloten.

Artikel 31 Toetreding

  • 1. Tot de regeling kunnen uitsluitend colleges van burgemeester en wethouders, colleges van gedeputeerde staten of dagelijkse besturen van waterschappen toetreden.

  • 2. De deelname gaat in met ingang van een nader te bepalen datum, vastgesteld door het algemeen bestuur en het orgaan van de deelnemer.

  • 3. Het algemeen bestuur stelt voor de nieuwe deelnemer een toetredingsvergoeding vast gerelateerd aan de stand van het weerstandsvermogen.

Artikel 32 Uittreding

  • 1. Een deelnemer kan besluiten tot uittreding uit de regeling, onverminderd het bepaalde in artikel 51 van de wet en bij of krachtens artikel 18.21 van de Omgevingswet. Een deelnemer die wenst uit te treden maakt het voornemen tot uittreding per aangetekende brief kenbaar aan het algemeen bestuur.

  • 2. Het dagelijks bestuur inventariseert de gevolgen van de uittreding, de wijze waarop met deze gevolgen kan of moet worden omgegaan en de voorwaarden voor uittreding, welke worden vastgelegd in een door het algemeen bestuur vast te stellen uittredingsplan.

  • 3. Het uittredingsplan bevat in ieder geval de financiële, juridische, personele en organisatorische consequenties die gedurende een periode van vijf jaar het directe gevolg zijn van de uittreding. Tevens bevat het uittredingsplan de uittreedsom die betaald moet worden door de uittredende deelnemer.

  • 4. De kosten voor het uittredingsplan komen voor rekening van de uittredende deelnemer.

  • 5. Voor het opstellen van het uittredingsplan wijst het algemeen bestuur een onafhankelijke adviseur aan die in opdracht van het dagelijks bestuur het concept-uittredingsplan voorbereidt. Het algemeen bestuur wijst de onafhankelijke adviseur aan op basis van een gezamenlijke voordracht van de uittredende deelnemer en het dagelijks bestuur. Indien geen overeenstemming kan worden bereikt over een gezamenlijke voordracht, wijst het algemeen bestuur de onafhankelijke adviseur aan op basis van een bindende voordracht van een selectiecommissie bestaande uit drie leden van het algemeen bestuur, waaronder in ieder geval een vertegenwoordiger in het algemeen bestuur van de deelnemer die voornemens is uit te treden.

  • 6. De onafhankelijke adviseur neemt bij het bepalen van de uittreedsom het bepaalde in dit artikel in acht en baseert zich daarbij op de jaarrekening van het begrotingsjaar direct voorafgaand aan het moment van kenbaar maken van het voornemen van uittreding. Tevens kan de onafhankelijke adviseur bij de berekening van de uittreedsom een risico-opslag van maximaal 5% op de uittreedsom toepassen om eventueel onvoorziene toekomstige kosten gerelateerd aan de uittreding te ondervangen. Deze opslag vrijwaart de uittredende deelnemer van alle toekomstige onvoorzienbare kosten.

  • 7. De deelnemer die voornemens is uit te treden wordt gedurende een termijn van twaalf weken in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op het concept-uittredingsplan.

  • 8. Uiterlijk twaalf maanden nadat de deelnemer zijn voornemen tot uittreding overeenkomstig het eerste lid bekend heeft gemaakt stelt het algemeen bestuur het uittredingsplan vast. De daarin voor de uittredende deelnemer omschreven financiële verplichtingen zijn bindend.

  • 9. Het algemeen bestuur is gehouden redelijkerwijs al het mogelijke te doen om de uittreedsom zo laag mogelijk te houden. Het algemeen bestuur onderzoekt in dat kader met de uittredende deelnemer de mogelijkheid tot overname van personeel, activa en contracten. Het voorgaande behoeft echter niet te leiden tot wijziging van overeenkomsten met en verplichtingen jegens derden die zijn aangegaan respectievelijk bepaald voorafgaand aan het tijdstip van ontvangst door het algemeen bestuur van het besluit tot uittreding van de deelnemer.

  • 10. Nadat het uittredingsplan is vastgesteld en het college definitief heeft besloten uit te treden,

    • a.

      geldt voor de uittreding uit de regeling een opzegtermijn van 1 jaar, ingaande op 1 januari van het eerstvolgende kalenderjaar,

    • b.

      is de uittredende gemeente gehouden om binnen 6 maanden de voor haar vastgestelde financiële verplichtingen aan de regeling te voldoen, tenzij het algemeen bestuur unaniem tot het hanteren van een andere termijn besluit.

Artikel 33 Beëindiging structurele facultatieve taken

  • 1. Een deelnemer kan het afnemen van facultatieve taken op basis van inbreng zoals genoemd in artikel 5 beëindigen.

  • 2. Op deze beëindiging zijn de bepalingen van artikel 32 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 34 Beëindiging facultatieve taken op basis van overeenkomst

  • 1. Een deelnemer of een derde kan het afnemen van facultatieve taken als genoemd in artikel 6 en 7 van deze regeling verminderen of beëindigen.

  • 2. Vermindering dan wel beëindiging van het afnemen van facultatieve taken kan slechts plaatsvinden met inachtneming van de opzegtermijn die bij overeenkomst is vastgelegd.

Artikel 35 Opheffing en liquidatie

  • 1. De regeling kan worden opgeheven met instemming van alle deelnemers minus één, onverminderd het bepaalde bij of krachtens artikel 18.21 van de Omgevingswet. Het besluit tot opheffing wordt niet genomen voordat de vertegenwoordigende organen gedurende twaalf weken in de gelegenheid zijn gesteld om schriftelijk op de voorgestelde opheffing hun zienswijze ter kennis van het college te brengen.

  • 2. Door het algemeen bestuur wordt een liquidatieplan vastgesteld na alle deelnemers te hebben geraadpleegd. In het liquidatieplan worden de financiële verplichtingen, de personele en de overige gevolgen van de opheffing geregeld. Het regelt ook de gevolgen van de door Omgevingsdienst IJsselland en haar organen gevormde archieven.

  • 3. Het liquidatieplan voorziet in de verplichting van de deelnemers tot deelneming in de financiële gevolgen van de opheffing.

  • 4. Het liquidatieplan omvat een sociaal plan en voorziet in de gevolgen die de opheffing heeft voor het personeel dat in dienst is van Omgevingsdienst IJsselland.

  • 5. Bij de ontbinding van Omgevingsdienst IJsselland in verband met opheffing van de regeling of anderszins, blijft Omgevingsdienst IJsselland voortbestaan voor zover dat voor de vereffening van het vermogen noodzakelijk is.

Hoofdstuk 9 Overige bepalingen

Artikel 36 Archief en Inrichtingenbestand

  • 1. Het dagelijks bestuur draagt zorg voor de archiefbescheiden van de bestuursorganen van Omgevingsdienst IJsselland. Dit artikel is niet van toepassing ten aanzien van de taken die de bestuursorganen van de Omgevingsdienst in mandaat namens de deelnemers uitvoert. Voor de gemandateerde taken is het bestuur van de Omgevingsdienst bevoegd tot het beheer van het inrichtingenbestand dat in eigendom is van de betreffende deelnemer.

  • 2. De secretaris is belast met het beheer van de archiefbescheiden van de bestuursorganen van Omgevingsdienst IJsselland, voor zover deze niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats.

  • 3. Het dagelijks bestuur stelt voorschriften vast voor het beheer van de archiefbescheiden van de bestuursorganen van Omgevingsdienst IJsselland, die niet naar de archiefbewaarplaats zijn overgebracht.

  • 4. Voor de bewaring van de over te brengen archiefbescheiden van de bestuursorganen van Omgevingsdienst IJsselland wordt aangewezen de archiefbewaarplaats van een van de deelnemers.

  • 5. Met het toezicht op het beheer van de archiefbescheiden van de bestuursorganen van Omgevingsdienst IJsselland, voor zover deze niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats, is belast de archivaris van de deelnemer, bedoeld in het vierde lid.

  • 6. De archivaris van de deelnemer, bedoeld in het vierde lid, brengt tweejaarlijks aan het dagelijks bestuur verslag uit over het toezicht op het beheer van de archiefbescheiden van de bestuursorganen van Omgevingsdienst IJsselland, die nog niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats.

  • 7. Het dagelijks bestuur brengt tweejaarlijks verslag uit aan het algemeen bestuur over de uitoefening van de aan hen opgedragen zorg voor de archiefbescheiden en de uitvoering van het archiefbeheer van de bestuursorganen van Omgevingsdienst IJsselland.

Artikel 37 Geschillen

  • 1. Een eventueel geschil tussen een deelnemer en Omgevingsdienst IJsselland wordt door de ene partij schriftelijk voorgelegd aan de andere partij met het doel om gezamenlijk tot overeenstemming te komen.

  • 2. Het algemeen bestuur kan ten behoeve van de beslechting van geschillen als bedoeld in het vorige lid een regeling vaststellen, onverminderd het bepaalde in artikel 136 van de Grondwet.

  • 3. Indien zich zaken voordoen waarin de gemeenschappelijke regeling niet voorziet, treft het algemeen bestuur de nodige voorzieningen. Het algemeen bestuur doet van deze voorzieningen onverwijld mededeling aan de deelnemers.

Hoofdstuk 10 Slotbepalingen

Artikel 38 Evaluatie

  • 1. Het algemeen bestuur kan besluiten om de regeling of één of meer onderdelen daarvan te evalueren.

  • 2. Het dagelijks bestuur zal in dat geval een evaluatievoorstel voorleggen aan de deelnemers.

Artikel 39 Looptijd

Deze regeling wordt getroffen voor onbepaalde tijd.

Artikel 40 Bekendmaking

  • 1. Gedeputeerde staten zijn belast met de tijdige bekendmaking overeenkomstig artikel 52, eerste lid, aanhef en onder l, en artikel 26 van de wet.

  • 2. Deze regeling treedt in werking de dag volgend op die van bekendmaking.

Artikel 41 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als Gemeenschappelijke Regeling Omgevingsdienst IJsselland.

Ondertekening

Bijlage bij Gemeenschappelijke Regeling Omgevingsdienst IJsselland

Basistaken Omgevingsdienst IJsselland

de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Dalfsen, Deventer, Hardenberg, Kampen, Olst-Wijhe, Ommen, Raalte, Staphorst, Steenwijkerland, Zwartewaterland, Zwolle en het college van gedeputeerde staten van de provincie Overijssel;

uitvoering gevende aan artikel 4 van de Gemeenschappelijke Regeling Omgevingsdienst IJsselland;

overwegende dat:

het Omgevingsbesluit milieutaken aanwijst waarvan de uitvoering moet worden belegd bij Omgevingsdienst IJsselland; dit is het Basistakenpakket;

de deelnemers, voor zover van toepassing, naast het basistakenpakket ook het basistakenpakket

Plus aan Omgevingsdienst IJsselland opdragen, met als doel om de kwaliteit te verbeteren, de kosten te verlagen en de positie van Omgevingsdienst IJsselland als aantrekkelijke werkgever te versterken;

de deelnemers het voorts wenselijk vinden enkele specialistische milieutaken bij Omgevingsdienst IJsselland te beleggen, met als doel om het potentieel op het gebied van kwaliteit, efficiency en vermindering van kwetsbaarheid beter te benutten, de bredere inzetbaarheid van medewerkers te bevorderen en kennis regionaal te bundelen en te versterken;

komen als volgt overeen:

Artikel 1. Begripsbepaling

  • a.

    basistakenpakket:

het basistakenpakket zoals bedoeld in artikel 13.12 van het Omgevingsbesluit. Bij wijziging van het basistakenpakket door wet- en regelgeving, geldt het basistakenpakket na die wijziging;

  • b.

    basistakenpakket Plus:

taken met betrekking tot milieubelastende activiteiten uit hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover deze niet tot het basistakenpakket behoren, en taken met betrekking tot activiteiten in een omgevingsplan of de provinciale milieuverordening, die een nadelig effect op het milieu kunnen hebben.

  • c.

    enkele specialistische milieutaken:

specialistische taken op het gebied van geluid, bodem, externe veiligheid en lucht, die aanvullend zijn op de taken die vallen onder het basistakenpakket.

Artikel 2. Basistakenpakket Plus

De deelnemers dragen er zorg voor dat de uitvoering van het basistakenpakket Plus plaatsvindt door Omgevingsdienst IJsselland.

Artikel 3. Enkele specialistische milieutaken

De deelnemers dragen er zorg voor dat de uitvoering van enkele specialistische milieutaken plaatsvindt door Omgevingsdienst IJsselland:

geluid:  

de advisering op bouw/RO en verkeer;

bodem: 

de vakinhoudelijke toetsing en beoordeling van bodemonderzoeksplannen en -rapporten, de vakinhoudelijke bodemexpertise bij ruimtelijke en civiele projecten, het bijhouden van het bodeminformatiesysteem (BIS) en de vakinhoudelijke toetsing en beoordeling van meldingen met betrekking tot bodemverontreiniging en sanering;

externe Veiligheid: 

alle taken waarvoor moet worden voldaan aan de kwaliteitscriteria en advisering op bouw/RO;

lucht: 

alle taken waarvoor moet worden voldaan aan de kwaliteitscriteria.

Toelichting algemeen

Met deze gemeenschappelijke regeling wordt het openbaar lichaam Omgevingsdienst IJsselland in het leven geroepen.

Het juridisch kader voor het instellen van een openbaar lichaam wordt bepaald door de Wet gemeenschappelijke regelingen en de organieke wetten (Gemeentewet en Provinciewet).

In principe hoeven de onderwerpen die al in deze wetten zijn beschreven niet nog een keer in de gemeenschappelijke regeling te worden opgenomen. Bij het opstellen van deze regeling is dan ook zoveel mogelijk gepoogd het overschrijven van wettelijke bepalingen te vermijden.

De regeling wordt aangegaan door de colleges van de gemeenten en gedeputeerde staten van provincie Overijssel. Het is dus een collegeregeling waarop met name de bepalingen van hoofdstuk IV van de Wet gemeenschappelijke regelingen van toepassing zijn.

Deze toelichting maakt onlosmakelijk deel uit van de gemeenschappelijke regeling.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Algemene bepalingen

In deze bepaling zijn verschillende begripsomschrijvingen opgenomen. Begrippen die op grond van onder meer de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) of de Gemeentewet/Provinciewet reeds gelden, zijn niet opnieuw opgenomen. Om die reden worden termen als mandaat (art. 10:1 Awb) niet gedefinieerd, maar ook termen als algemeen bestuur, dagelijks bestuur en voorzitter niet (art. 52 eerste lid jo. art. 12 eerste lid e.v. Wgr).

Artikel 2 Instelling

Bij de gemeenschappelijke regeling wordt een openbaar lichaam ingesteld (eerste lid), overeenkomstig artikel 52 eerste lid en art. 8 eerste lid Wgr. Dit openbaar lichaam bezit rechtspersoonlijkheid (art. 52 eerste lid jo. art. 8 eerste lid Wgr jo. art. 2:1 tweede lid BW). Dat betekent dat het openbaar lichaam in eigen naam rechtshandelingen kan verrichten, bijvoorbeeld het aangaan van contracten. Het openbaar lichaam heet Omgevingsdienst IJsselland (eerste lid). De gemeenschappelijke regeling moet bepalen waar het openbaar lichaam wordt gevestigd (art. 52 eerste lid jo. art. 10 derde lid Wgr). De ratio hiervan is dat deze plaatsnaam bepalend is voor de competentie van de Rechtbank bij beroepschriften die worden ingediend tegen het openbaar lichaam.

Artikel 3 Belang

Een gemeenschappelijke regeling wordt altijd getroffen ter behartiging van een of meer belangen van de deelnemende gemeente- of provinciebesturen (art. 51 eerste lid Wgr). Deze belangen moeten in de gemeenschappelijke regeling worden opgenomen (art. 52 eerste lid jo. art. 10 eerste lid Wgr). Artikel 3 voorziet in deze verplichting. Het belang ziet op de fysieke leefomgeving en is gekoppeld aan de relevante wet- regelgeving in dit domein.

Hoofdstuk 2 Taken

In dit hoofdstuk is onderscheid gemaakt naar (1) de basistaken die voor alle deelnemers worden uitgevoerd, (2)facultatieve extra taken voor deelnemers en (3) facultatieve extra taken voor derden.

Artikel 4 basistaken voor deelnemers

De basistaken bestaan uit (1) het wettelijk verplichte basistakenpakket en (2) een aantal extra taken waarvan door de deelnemers is besloten dat deze voor alle deelnemers worden uitgevoerd. Deze taken zijn opgenomen in een daartoe afzonderlijk afgesloten convenant. Het basistakenpakket is gedefinieerd onder de algemene begripsomschrijvingen en sluit aan bij de definiëring in artikel 13:12 van het Omgevingsbesluit. Aanvullend hierop zijn er een aantal extra taken bepaald die elke deelnemer van Omgevingsdienst IJsselland zal afnemen (tweede lid). Deze zijn opgenomen in de bijlage.

Artikel 5 en 6 Facultatieve taken voor deelnemers

De facultatieve taken zijn optionele taken die door de deelnemers kunnen worden afgenomen.

Door ook het facultatieve pakket op te nemen in de regeling, kan gekozen worden voor een breder takenpakket van Omgevingsdienst IJsselland. Daarbij zijn twee mogelijkheden. Artikel 5 regelt de mogelijkheid om facultatieve taken af te nemen op basis van inbreng van personeel. Dit ligt voor de hand indien het de wens is om structureel taken door Omgevingsdienst IJsselland te laten uitvoeren. Voor deze taken geldt eenzelfde koppeling van taken, formatie en medewerkers die ook voor het wettelijk takenpakket is bepaald. Artikel 6 voorziet in de mogelijkheid om facultatieve taken af te nemen op basis van een overeenkomst. Voor deze facultatieve taken ten behoeve van deelnemers geldt, dat deze alleen kunnen worden uitgevoerd als deze aanvullend zijn. Dat betekent dat deze de basistaken niet mogen verdringen en dat een tenminste kostendekkend tarief in rekening wordt gebracht. Het doel is dat andere deelnemers noch organisatorisch noch financieel nadeel ondervinden van de uitvoering van de facultatieve taken door Omgevingsdienst IJsselland. Het algemeen bestuur kan besluiten dat bepaalde facultatieve taken bij overeenkomst kunnen worden uitgevoerd. Dit zal doorgaans op verzoek van een deelnemer zijn. Als zo’n besluit eenmaal is genomen, dan kunnen ook andere deelnemers een overeenkomst voor dezelfde diensten afnemen. Dit hoeft dus niet per deelnemer afzonderlijk te worden besloten.

Omgevingsdienst IJsselland hanteert de systematiek die volgt uit het vastgestelde uniform regionale uitvoeringsprogramma voor uitvoerings- en handhavingstaken. Dat is een wettelijke verplichting en het uitvoeringsprogramma vormt als basis de input voor de jaaropdrachten die de Omgevingsdienst overeenkomt met elke deelnemer. In de jaaropdracht worden aanvullende wensen, ambities en afspraken overeengekomen.

Artikel 7 Facultatieve taken voor derden

Omgevingsdienst IJsselland kan in voorkomende gevallen ook werkzaamheden voor derden verrichten. Deze mogelijkheid is beperkt tot publiekrechtelijke organisaties die niet deelnemen aan de gemeenschappelijke regeling. Er kunnen dus geen taken worden uitgevoerd voor niet publiekrechtelijke organisaties. Ook hier geldt dat deze werkzaamheden de basistaken niet mogen verdringen en dat er een kostendekkend tarief in rekening moet worden gebracht. Bij het uitvoeren van taken voor derden moet rekening worden gehouden met het aanbestedingsregime. Volgens het huidige aanbestedingsregime mogen eigenaren van een organisatie zonder aanbesteding opdrachten aan deze organisatie gunnen, mits deze organisatie niet meer dan 20% van zijn werkzaamheden verrichten voor derden. Dit vloeit voort uit de criteria van de zogenoemde inbesteding in de Aanbestedingswet. Indien een organisatie meer dan 20% van zijn werkzaamheden verricht voor derden, dan wordt niet langer voldaan aan de inbestedingscriteria en moeten ook deelnemers hun taken aanbesteden. Er zijn overigens wel nog wat uitzonderingen mogelijk op dit regime. Zekerheidshalve is nu deze voorwaarde opgenomen. In de praktijk zal dit betekenen dat dienstverlening aan derden mogelijk is, zolang de hieruit voortvloeiende omzet onder de kritische grens van 20% van de totale omzet blijft.

Artikel 8 Overige bepalingen taken

Het algemeen bestuur stelt een dienstverleningsovereenkomst vast voor de dienstverlening aan deelnemers en derden (eerste lid). Deze dienstverleningsovereenkomst functioneert als de algemene voorwaarden van Omgevingsdienst IJsselland en regelt de belangrijkste afspraken omtrent de taakuitvoering door Omgevingsdienst IJsselland en de verplichtingen van de deelnemers. Binnen de kaders van de dienstverleningsovereenkomst wordt met iedere deelnemer afzonderlijk een jaaropdracht afgesloten (tweede en vierde lid). De dienstverleningsovereenkomst bindt deelnemers en derden overigens pas op het moment dat deze in de betreffende jaaropdracht van toepassing is verklaard (zoals dat altijd geldt voor algemene voorwaarden). Ze worden dus niet eenzijdig door het algemeen bestuur opgelegd, maar het is evenmin de bedoeling dat er steeds van wordt afgeweken.

Hoofdstuk 3 Bevoegdheden

Artikel 9 Bevoegdheden

Een gemeenschappelijke regeling moet bepalen welke bevoegdheden bij het aangaan worden overgedragen door de deelnemers (art. 52 eerste lid jo. art. 10 tweede lid Wgr). In de wet VTH is het uitgangspunt dat de colleges van burgemeester en wethouders respectievelijk gedeputeerde staten bevoegd gezag blijven. Daarmee is voor Omgevingsdienst IJsselland het overdragen van bevoegdheden in de vorm van delegatie uitgesloten. Om die reden wordt mandaat verleend aan de directeur om de benoemde taken te kunnen uitoefenen. Dit kan in een apart mandaatbesluit. In dat geval blijft de bevoegdheid bij de deelnemers zelf berusten en neemt de directeur de besluiten in naam van de deelnemers. Dit gebeurt door mandaatbesluiten van de deelnemers aan de directeur. Het is vanuit een efficiënte bedrijfsvoering wenselijk dat de deelnemers hun mandaatbesluiten zoveel mogelijk identiek laten zijn, maar het is uiteindelijk aan de deelnemers welk mandaat wordt verstrekt en onder welke voorwaarden.

Hoofdstuk 4 Het bestuur

In dit hoofdstuk zijn zowel de samenstelling, de werkwijze, de bevoegdheden en de verantwoordingsverplichtingen van het bestuur beschreven. Het bestuur van de gemeenschappelijke regeling bestaat uit drie (bestuurs)organen: een algemeen bestuur, een dagelijks bestuur en een voorzitter.

Artikel 10 Algemeen bestuur

Het algemeen bestuur staat aan het hoofd van het openbaar lichaam (art. 12 tweede lid Wgr) en is eindverantwoordelijk voor alles wat er binnen het openbaar lichaam gebeurt en legt hierover verantwoording aan de deelnemers. Omdat Omgevingsdienst IJsselland een collegeregeling is, bestaat het bestuur uit leden van de colleges van burgemeester en wethouders en gedeputeerde staten.

Volgens de Wet gemeenschappelijke regelingen mag in de gemeenschappelijke regeling zelf worden bepaald hoeveel leden iedere deelnemer mag aanwijzen (artikel 52 eerste lid jo 13 zesde lid juncto derde lid WGR). In deze regeling is gekozen voor een vertegenwoordiging van alle deelnemers in het algemeen bestuur van Omgevingsdienst IJsselland met één lid. Deze worden aangewezen in de eerste vergadering waarin de colleges in een nieuwe samenstelling bijeen zijn. Dit is doorgaans de eerste vergadering van het nieuw gevormde college na de verkiezingen (constituerend beraad) of bij een tussentijdse wijziging in de samenstelling van het college. Er kan een vacature ontstaan doordat een lid ontslag neemt of van rechtswege ophoudt lid te zijn (zie Wgr artikel 52 eerste lid). Ingeval een vacature ontstaat, wijst het college van de betrokken deelnemer zo spoedig mogelijk een nieuw lid aan.

Artikel 11 Incompatibiliteiten.

In de Wgr is een aantal functies en activiteiten genoemd die onverenigbaar zijn met het lidmaatschap van het bestuur. In aanvulling hierop is bepaald dat iemand die werkzaam is onder verantwoordelijkheid van een van de deelnemers geen deel kan uitmaken van het bestuur. Dit geldt zowel voor personeel werkzaam voor de gemeenten, de provincie en Omgevingsdienst IJsselland.

Artikel 12 Stemverdeling en besluitvorming algemeen bestuur

In een gemeenschappelijke regeling kan de stemverhouding vrij ingevuld worden, met dien verstande, gelet op artikel 14, derde lid Wgr, dat het dagelijks bestuur via bepaalde stemverhoudingen niet de meerderheid van het algemeen bestuur mag uitmaken. In deze regeling is gekozen voor het beginsel van ‘one man, one vote’. De besluiten worden genomen met een gewone meerderheid, tenzij in de regeling anders is bepaald (tweede lid). In het derde lid worden de uitzonderingssituaties genoemd waarin met drie-vierde meerderheid wordt beslist. In deze lijst van besluiten staat overigens ook een aantal collegebesluiten waarvoor de wettelijke voorhangprocedure verplicht is (toestemming raden en staten), zoals de besluiten tot wijziging van de regeling. Wettelijk is bepaald dat voor het wijzigen van de regeling, raden de mogelijkheid krijgen om zienswijzen te geven over de (nieuwe)ontwerpregeling. Vervolgens heeft elk college de toestemming van zijn raad nodig voor het definitief wijzigen van de regeling.

Artikel 13 Bevoegdheden algemeen bestuur

Uitgangspunt is artikel 57 Wgr volgens welke de bevoegdheden berusten bij het algemeen bestuur tenzij bij wet of in de gemeenschappelijke regeling anders is bepaald. Het algemeen bestuur is wettelijk in elk geval bevoegd tot het toezicht op het financiële beheer van Omgevingsdienst IJsselland en het vaststellen van de begroting(swijziging) en de jaarstukken.

De bevoegdheid tot het vaststellen van een kadernota door het algemeen bestuur is komen te vervallen, omdat dit geen wettelijke verplichting is. In het vervolg wordt de kadernota van Omgevingsdienst IJsselland behandeld als een informerend stuk, waarbij het in de praktijk ook een begrotingsrichtlijn genoemd kan worden. Het DB stuurt dit informerende stuk aan raden en Staten. De ontwerpbegroting blijft een formeel document, waarvan het wettelijk verplicht is dat dit voor zienswijzen aan de raden wordt voorgelegd.

Artikel 14 Inlichtingen en verantwoordingsplicht algemeen bestuur

Op grond van de Wgr moeten in de regeling bepalingen worden opgenomen over het geven van inlichtingen en het afleggen van verantwoording van het bestuur aan de raden en de staten van de deelnemers. De inlichtingenplicht van het algemeen bestuur houdt in dat het inlichtingen moet geven aan de raden van de deelnemende gemeenten en aan Provinciale Staten wanneer een of meer leden van de gemeenteraad of Provinciale Staten inlichtingen vragen (art. 17 Wgr). De afzonderlijke leden van het algemeen bestuur hebben ingevolge artikel 18 Wgr een inlichtingenplicht tegenover het college dat hen heeft aangewezen en ingevolge artikel 19 Wgr tegenover de gemeenteraad van de deelnemer wanneer een of meer leden daarvan om inlichtingen vragen. De verantwoordingsplicht van het algemeen bestuur houdt in dat de afzonderlijke leden van het algemeen bestuur verantwoording moeten afleggen aan het college dat hen heeft aangewezen (art. 18 Wgr) en ingevolge artikel 19 Wgr aan de gemeenteraad. De verantwoordingsplicht geldt dus voor de afzonderlijke leden en niet voor het voltallig algemeen bestuur tegenover een deelnemer. In deze regeling is ervoor gekozen om de colleges respectievelijk de raden/staten van de deelnemers te laten bepalen hoe aan deze inlichtingen en verantwoordingsplicht moet worden voldaan. Tot slot geldt sinds de wetswijziging van 2022 een actieve informatieplicht richting de raden en Provinciale Staten. De wet zelf geeft formeel niet de inlichtingenplicht. Om die reden is het apart in de regeling opgenomen.

Artikel 15 Samenstelling vergaderingen dagelijks bestuur

Het dagelijks bestuur wordt gekozen door en uit het algemeen bestuur. Op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen bestaat het dagelijks bestuur uit de voorzitter en ten minste twee andere leden (art. 52 eerste lid jo. art. 14 eerste lid Wgr). In IJsselland bestaat het dagelijks bestuur uit vier leden. Het lidmaatschap van het dagelijks bestuur eindigt volgens artikel 13, tweede lid in samenhang met het zesde lid, Wgr van rechtswege zodra het lid, dat immers tevens lid is van het algemeen bestuur, geen lid meer is van het algemeen bestuur. Daarnaast kan wegens een vertrouwensbreuk ontslag plaatsvinden door het algemeen bestuur of kan een lid zelf zijn ontslag indienen. In al die gevallen moet het algemeen bestuur uiterlijk na acht weken een nieuw lid voor het dagelijks bestuur aanwijzen.

Artikel 16 Werkwijze dagelijks bestuur

De werkwijze rond de vergaderingen van het dagelijks bestuur is vrij invulbaar. Het uitgangspunt is collegiaal bestuur, maar het is wel mogelijk om een portefeuilleverdeling vast te stellen en hiertoe elkaar een machtiging te verlenen. Elke portefeuillehouder blijft dan wel namens het dagelijks bestuur handelen. Het dagelijks bestuur vergadert achter gesloten deuren, tenzij anders wordt besloten. De verdere uitwerking van de werkwijze rond de vergaderingen vindt plaats in het reglement van orde.

Artikel 17 Stemverdeling en quorum

In het dagelijks bestuur geldt zonder uitzondering het uitgangspunt van ‘One man, one vote’. Daarbij is wel vereist dat minimaal meer dan de helft van het aantal leden aanwezig is. In het derde lid wordt een voorziening getroffen voor de situatie dat het tot tweemaal niet lukt om dit quorum te bereiken. De besluitvorming vindt plaats bij gewone meerderheid van stemmen.

Artikel 18 Klachtenregeling

Veel bevoegdheden van het dagelijks bestuur volgen al uit de wet. Deze bevoegdheden worden niet nogmaals in de regeling beschreven. De bevoegdheid tot het vaststellen van een regeling tot behandeling van klachten, als bedoeld in hoofdstuk van de Algemene wet bestuursrecht, staat niet als opsomming in de wet weergegeven.

Artikel 19 Inlichtingen en verantwoordingsplicht dagelijks bestuur

Het dagelijks bestuur en de afzonderlijke leden hebben een inlichtingen en een verantwoordingsplicht jegens het algemeen bestuur (artikel 19a Wgr). Het dagelijks bestuur als orgaan heeft een (schriftelijke) inlichtingenplicht aan de raden en Provinciale Staten (artikel 17 juncto artikel 52 Wgr). In deze regeling is ervoor gekozen om de colleges van de deelnemers te laten bepalen hoe door de door hen aangewezen leden aan deze inlichtingenplicht moet worden voldaan. Het algemeen bestuur kan in haar reglement van orde bepalen van welke besluiten kennisgeving aan het algemeen bestuur wordt gedaan en orde termijnen opnemen met betrekking tot het verschaffen van inlichtingen. Op grond van artikel 19b Wgr heeft het dagelijks bestuur de verplichting de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het provinciebestuur bericht en raad te geven als daarom wordt gevraagd. Daarvan dient het dagelijks bestuur de deelnemers mededeling te doen. Tot slot geldt sinds de wetswijziging van 2022 een actieve informatieplicht richting de raden en Provinciale Staten. De wet zelf geeft formeel niet de inlichtingenplicht. Om die reden is het apart in de regeling opgenomen.

Artikel 20 Voorzitter

Ingevolge artikel 12 Wgr is de voorzitter een afzonderlijk bestuursorgaan en is hij tevens voorzitter van het algemeen en het dagelijks bestuur. Volgens artikel 13 negende lid Wgr wordt de voorzitter door en uit het algemeen bestuur aangewezen. Bij gebrek aan vertrouwen kan het algemeen bestuur besluiten de voorzitter te ontslaan.

Artikel 21 Instructie bevoegdheden voorzitter

Ingevolge artikel 57d vertegenwoordigt de voorzitter Omgevingsdienst IJsselland in en buiten rechte. Deze bevoegdheid kan hij opdragen (volmachtigen) aan een ander.

Artikel 22 Verantwoordings- en inlichtingplicht voorzitter

De wet gemeenschappelijke regelingen heeft geen bepalingen over de verantwoordingsplicht van de voorzitter. Nu de voorzitter een apart bestuursorgaan is, ligt het voor de hand om dit toch te regelen. Dit gebeurt in artikel 22.

Hoofdstuk 5 Inspraak

Artikel 23 Zienswijzen

Met dit artikel wordt voldaan aan de verplichtingen van artikel 10 lid 5 en 6 Wgr. Omgevingsdienst IJsselland is een uitvoeringsorganisatie. Zij nemen geen besluiten over verordende bevoegdheden. De verantwoordelijkheid hiervoor blijft bij elke deelnemer liggen. Om die reden is in de basis ervoor gekozen om besluiten, anders dan wanneer dit wettelijk verplicht al geldt (denk aan ontwerpbegroting en wijziging gemeenschappelijke regeling) niet aan zienswijzen te onderwerpen. Echter, ook bij Omgevingsdienst IJsselland kan het voorkomen dat er grote koerswijzigingen plaatsvinden en dan wordt er wel aan beleidsvoorbereiding gedaan. In dat geval kan het algemeen bestuur alsnog beslissen om de raden en Staten om zienswijzen te vragen. De raden en Staten hebben daar 8 weken de tijd voor. Het dagelijks bestuur is verplicht schriftelijk en gemotiveerd op de zienswijzen van de raden en Staten te reageren en daarbij aan te geven welke conclusie aan de zienswijze wordt verbonden. Het dagelijks bestuur moet deze reactie aan de raden en Staten zenden vóórdat het algemeen bestuur tot besluitvorming overgaat. Op die manier kunnen de raden en Staten, indien gewenst, hun opvattingen nog meegeven aan hun leden in het algemeen bestuur.

Artikel 24 Participatie

Met dit artikel wordt voldaan aan de verplichtingen van artikel 10 lid 7 en 8 Wgr. Omdat het algemeen bestuur nagenoeg geen formele besluiten neemt, zijn er geen besluiten die verplicht aan een participatietraject worden onderworpen, anders dan wanneer dit wettelijk verplicht natuurlijk al geldt. Het staat inwoners en belanghebbenden natuurlijk altijd vrij om via de gemeenteraden (resp. Provinciale Staten) of andere gemeentelijke (resp. provinciale) kanalen in te spreken.Ook hier geldt; gaat het om ingrijpende besluiten, dan kan het dagelijks bestuur alsnog beslissen een participatietraject in te zetten. Het dagelijks bestuur regelt daarbij zelf de procedure van dit traject, waarbij in elk geval ingezetenen en belanghebbenden bij het besluit in de gelegenheid moeten worden gesteld inspraak te leveren. Er moet dus een zorgvuldige afweging worden gemaakt van de te betrekken partijen en ingezetenen, zodat deze representatief is voor de gehele groep van belanghebbenden dan wel inwoners. Daarnaast moet een zorgvuldige keuze worden gemaakt tussen het doel van de participatie: is dat louter tijdig informeren, input ophalen, beraadslagen enz. Het dagelijks bestuur informeert de colleges en het algemeen bestuur over zijn voornemen tot het volgen van een eigen participatietraject. De colleges én het dagelijks bestuur maken op de in de organisaties gebruikelijke wijze bekend dat er een eigen participatietraject wordt gevolgd. Aanvullende communicatie (via kranten, huis-aan-huisbladen, website e.d.) kan natuurlijk ook altijd worden ingezet.

Hoofdstuk 6 Personeel

Artikel 25 Directeur

Het dagelijks bestuur is bevoegd de directeur te benoemen. Deze is belast met de dagelijkse leiding. De directeur vervult zijn taken op basis van het mandaat dat hij van de deelnemers heeft gekregen Daarnaast vervult de directeur de rol van secretaris van het openbaar lichaam die het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur bijstaat.

Hoofdstuk 7 Kostentoedeling, begroting en jaarrekening

Artikel 26 Kostentoerekening en Bijdrageverordening

In dit artikel is bepaald dat het algemeen bestuur nadere regels kan stellen met betrekking tot de door de deelnemers te betalen bijdragen: de Bijdrageverordening. Het uitgangspunt voor nu is een verdeling op basis van de bij de oprichting ingebrachte taken behorende formatie, vermeerderd met een percentage voor overhead. Elke iedere deelnemer zal gevraagd worden om te bepalen welke taken hij inbrengt, en met welke formatie dat gepaard zal gaan. Het resultaat daarvan is inputfinanciering. Het doel is om na verloop van tijd deze door te ontwikkelen naar outputfinanciering: bekostiging op basis van geleverde producten tegen een bepaalde prijs.

Artikel 27 Garantiebepaling

Deze bepaling voorziet er in dat de gemeenschappelijke regeling altijd over voldoende middelen beschikt om aan zijn verplichtingen te voldoen. Deze garantie wordt onder meer geëist door de Bank Nederlandse gemeenten. De deelnemers zijn verplicht hieraan medewerking te verlenen, anders kan de financieel toezichthouder ingrijpen. Zie Circulaire van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 8 juli 1999, kenmerk FO99/U5911.

Artikelen 28 Begroting en 29 Jaarrekening

Bij de inrichting van de interne planning en controlecyclus moet rekening worden gehouden met de bepalingen over de begroting en de jaarrekening uit de Wet. Deze bevat enkele dwingende procedures en termijnen over de begrotingscyclus van de regeling1 . Het doel hiervan is om de invloed van de vertegenwoordigende organen op de gemeenschappelijke regelingen te borgen. De kern van deze bepalingen is dat de raden en staten steeds in een vroegtijdig stadium rekening kunnen houden met de beleidsvoornemens van de regeling en de verwachte hoogte van de bijdrage aan de regeling voor het volgende jaar. De wettelijke termijnen hebben tot gevolg dat door de gemeenschappelijke regeling al heel vroeg in het kalenderjaar een aanzet moet worden gemaakt voor de begroting voor het volgende jaar.

De wettelijke begrotingscyclus van een gemeenschappelijke regeling ziet er als volgt uit:

  • a.

    het (dagelijks) bestuur dient vóór 30 april van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, de algemene financiële en beleidsmatige kaders ter kennisname aan de raden/staten van de deelnemers sturen (artikel 58b);

  • b.

    de (voorlopige) jaarrekening met het verslag van de accountant, moet vóór 30 april worden aangeboden aan de raden/staten (artikel 58b);

  • c.

    de ontwerpbegroting wordt twaalf weken voordat deze ter vaststelling aan het algemeen bestuur wordt toegezonden, toegezonden aan de raden/staten (artikel 59 eerste lid). De raden/staten kunnen bij het dagelijks bestuur hun zienswijzen hierover naar voren brengen (artikel 59 derde lid). Het dagelijks bestuur voegt deze commentaren bij de ontwerpbegroting zoals die aan het algemeen bestuur wordt aangeboden;

  • d.

    het dagelijks bestuur stuurt de jaarrekening binnen twee weken na vaststelling, doch uiterlijk vóór 15 juli aan de Minister van BZK (artikel 58 vierde lid);

  • e.

    het dagelijks bestuur stuurt de vastgestelde begroting van de gemeenschappelijke regeling binnen twee weken na vaststelling, doch vóór 15 september, toe aan de Minister van BZK (artikel 58 tweede lid);

  • f.

    nadat de begroting is vastgesteld, zendt het algemeen bestuur zo nodig de begroting aan de raden van de deelnemende raden/staten, zodat zij kunnen zien wat er met hun zienswijzen is gebeurd en zodat zij deze zienswijzen waar nodig kenbaar kunnen maken bij BZK (artikel 59 vierde lid). Wanneer de ontwerpbegroting ongewijzigd wordt vastgesteld, dan is het niet nodig om deze opnieuw aan de raden/staten te zenden.

Hoofdstuk 8 Wijziging, toetreding en uittreding

De deelnemers zijn wettelijk verplicht samen te werken in een gemeenschappelijke regeling met openbaar lichaam. In dit hoofdstuk wordt geregeld hoe toe- of uitgetreden kan worden. Opheffing van de gemeenschappelijke regeling is, gelet op het verplichte karakter, evenmin mogelijk.

De Wgr bepaalt echter dat regelingen die voor onbepaalde tijd worden aangegaan bepalingen inhoudingen over de wijziging, toetreding en uittreding van deelnemers (artikel 9 Wgr). De bepalingen uit hoofdstuk 8 zien op deze verplichting.

Artikel 30 Wijziging

Voor het wijzigen van de regeling is een daartoe strekkend besluit van alle colleges nodig. Het dagelijks bestuur zendt de deelnemers vervolgens het voorstel tot het wijzigen van de regeling. Voordat de colleges een voorlopig besluit nemen tot het wijzigen van de regeling, dient er eerst een zienswijzeprocedure te doorlopen worden. Dit betekent dat de raden in de gelegenheid worden gesteld om hun zienswijzen kenbaar te maken over de ontwerpregeling. Vervolgens kan het algemeen bestuur overgaan tot vaststellen van de ontwerpregeling en start de procedure voor besluitvorming bij de deelnemers. Voordat de colleges kunnen overgaan tot definitieve besluitvorming, moeten de raden (resp. Provinciale Staten) eerst de benodigde toestemming geven. Colleges kunnen pas instemmen met de wijziging na verkregen toestemming van de raden/staten. Het is ook mogelijk dat de colleges (nog) niet kunnen instemmen met de ontwerpwijziging en zienswijzen indienen. Het algemeen bestuur zal op basis van de ingediende zienswijzen tot een aanpassing van het ontwerpbesluit kunnen besluiten dat dan weer opnieuw wordt voorgelegd aan de deelnemers. De wijziging van de regeling komt tot stand op het moment dat het algemeen bestuur vaststelt dat alle colleges hebben ingestemd met de wijziging (overeenkomstig artikel 51 Wgr). De wijziging van de regeling treedt overigens pas in werking nadat zij is bekendgemaakt.

Artikel 31 Toetreding

Toetreding geschiedt door een besluit van het toetredende bestuursorgaan en de deelnemers aan de gemeenschappelijke regeling (art. 51 derde lid jo eerste lid Wgr). Hiervoor is wel toestemming van de gemeenteraad respectievelijk Provinciale Staten nodig (art. 51 derde lid jo. tweede lid Wgr). Het algemeen bestuur bepaalt wanneer de toetreding ingaat (tweede lid).

Het algemeen bestuur stelt een toetredingsvergoeding vast. Dit is een extra financiële bijdrage die gevraagd wordt van deelnemers die op een later moment toetreden. Van hen wordt een weerstandsbijdrage gevraagd, waarvan de hoogte bepaald wordt door hun procentuele aandeel in de totale financiële bijdrage van alle deelnemers, gerelateerd aan de stand van het weerstandsvermogen per 1 januari van het jaar waarin toetreding plaats vindt. De ratio hierachter is dat de huidige deelnemers dit weerstandsvermogen samen gevormd hebben als buffer voor toekomstige risico’s binnen Omgevingsdienst IJsselland en het reëel is dat later toetredende deelnemers hierin ook bijdragen.

Artikel 32 Uittreding

Ook bij een omgevingsdienst is het mogelijk uit te treden, denk bijvoorbeeld aan een herindeling. Het nieuwe artikel 32 geeft als het ware een chronologische volgorde voor het uittreden. Het college maakt het voornemen tot uittreding kenbaar aan het algemeen bestuur. Het algemeen bestuur zal in de praktijk ook de andere deelnemende colleges hiervan op de hoogte stellen. Het dagelijks inventariseert vervolgens de gevolgen van de uittreding, de wijze waarop met deze gevolgen kan of moet worden omgegaan en de voorwaarden voor uittreding. Deze zaken worden vastgelegd in een door het algemeen bestuur vast te stellen uittredingsplan. Dit doet het dagelijks bestuur niet zelf, maar hiervoor wordt een onafhankelijk deskundige ingeschakeld. Deze wordt aangewezen door het algemeen bestuur, op basis van een gezamenlijke voordracht van het college van de uittredende gemeente en het dagelijks bestuur.

Het uittredingsplan bevat in ieder geval de financiële, juridische, personele en organisatorische consequenties die gedurende een periode van vijf jaar het directe gevolg zijn van de uittreding.

Tevens zal in het plan stil moeten worden gestaan bij zaken als:

  • a.

    de financiële gevolgen voor de andere gemeenten;

  • b.

    voorwaarden en andere verplichtingen voor de uittredende gemeente, die aan de uittreding worden verbonden;

  • c.

    afspraken om de uittreding en de uitvoering van het uittredingsplan bestuurlijk, financieel, juridisch en feitelijk in goede banen te leiden.

De inventarisatie van de gevolgen zal in de praktijk gebeuren in samenwerking met de uittredende gemeente, met de andere colleges en met eventueel andere betrokken partijen (bijv. de partij die bepaalde taken gaat overnemen). Dit mede om goede afspraken te maken met het oog op het zoveel mogelijk beperken van de kosten gemoeid met de uittreding.

Voor wat betreft de financiële gevolgen die in het uittredingsplan worden onderscheiden is het te overwegen om in elk geval de volgende kostensoorten te onderscheiden:

  • a.

    frictiekosten (eenmalige personele en materiële kosten als gevolg van het uittreden);

  • b.

    desintegratiekosten (kosten voor afbouw van overcapaciteit in personele en materiële sfeer en andere verplichtingen, de afbouw van risico’s);

  • c.

    direct en op termijn vervallen kosten (kosten die vervallen bij de uittreding en daaraan verbonden overname van taken);

  • d.

    schaalnadelen (kosten die niet wijzigen als gevolg van het uittreden);

  • e.

    aandeel in de reserves en voorzieningen.

Als het uittredingsplan in concept gereed is kan het college dat het voornemen heeft om uit te treden hier nog op reageren. Na vaststelling van het uittredingsplan door het AB neemt het college dat het voornemen heeft om uit te treden een definitief besluit. Hiervoor moet het college overigens ook toestemming hebben van de eigen raad.

Na het definitieve uittredingsbesluit treedt de opzegtermijn in werking van (tenminste) een vol kalenderjaar. De uittredende gemeente moet de financiële verplichtingen die zijn opgenomen in het uittredingsplan binnen zes maanden nadat het uittredingsplan is vastgesteld en het college definitief heeft besloten uit te treden voldoen. Daarvan kan worden afgeweken als het algemeen bestuur hiervoor unaniem een andere termijn vaststelt. Denk bijvoorbeeld aan het hanteren van een afbouwregeling over enkele jaren.

Artikel 33 Beëindiging facultatieve taken op basis van inbreng van personeel

Het terugbrengen van het aantal facultatieve taken kan voor Omgevingsdienst IJsselland leiden tot desintegratiekosten. Artikel 32 ziet op de financiële afwikkeling hiervan. Ook hier is het uitgangspunt dat de desintegratiekosten ten laste komen de deelnemer die zijn pakket terugbrengt. De regels over uittreding zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 34 Beëindiging facultatieve taken op basis van overeenkomst

Op de vermindering of beëindiging van facultatieve taken die op basis van overeenkomst worden afgenomen, zijn de bepalingen in de desbetreffende overeenkomst van toepassing.

Artikel 35 Opheffing en liquidatie

Een gemeenschappelijke regeling kan niet met één deelnemer bestaan. Stel dat slechts één deelnemer de regeling niet wil opheffen, dan wordt de regeling alsnog opgeheven. Immers, je kan niet alleen een gemeenschappelijker regeling voortzetten. Om die reden wordt gesproken van ‘alle deelnemers minus één’. Het algemeen bestuur stelt, in geval van opheffing, een liquidatieplan vast en hoort daartoe de raden en staten (tweede lid). Het liquidatieplan bevat ten minste de gevolgen van de opheffing bij zowel een batig als negatief saldo (derde lid). Het liquidatieplan bevat tevens een sociaal plan en de personele gevolgen (vierde lid). De ondernemingsraad wordt daarbij betrokken. De colleges besluiten als deelnemer tot opheffing van de regeling.

Hoofdstuk 9 Overige bepalingen

Artikel 36 Archief

Het uitgangspunt is dat alle deelnemers de zorg blijven houden voor hun eigen archiefbescheiden, ook voor de taken die in mandaat worden uitgevoerd. Het archiefbeheer wordt dan ook niet gemandateerd. De reden hiervan is dat archiefbeheer aan bepaalde wettelijke eisen moet voldoen, zoals het Referentie Informatiemodel Handhaving en ZTC. Dit vereist een bepaalde deskundigheid bij het archiefbeheer. Omgevingsdienst IJsselland beschikt over onvoldoende capaciteit en expertise om aan deze eis voor alle deelnemers te voldoen. Dit betekent dat alle archiefbescheiden die door Omgevingsdienst IJsselland in een bepaald dossier worden geproduceerd, worden overgedragen aan het desbetreffende bevoegd gezag. Toch heeft ook de Omgevingsdienst een eigen verplichting tot archivering. Dit geldt voor de eigen taken die de Omgevingsdienst op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen heeft én voor andere taken op grond van de wet, zoals bijvoorbeeld de bestuurlijke strafbeschikking. Voor al deze taken is het bestuur van de Omgevingsdienst zelf verantwoordelijk en dus ook verplicht iets te regelen rond archivering. Daar ziet deze bepaling op. Zoals hierboven beschreven geldt dit dus niet voor de door de deelnemers gemandateerde taken. Daarbij zijn de deelnemers zelf verantwoordelijkheid voor archivering.

Artikel 37 Geschillen

Uitgangspunt van de regeling is dat in eerste instantie wordt geprobeerd om op informele wijze tot een oplossing van geschillen te komen. Indien dit niet leidt tot een oplossing, zijn de wettelijke bepalingen van de Grondwet (artikel 136) van toepassing.

Hoofdstuk 10 Slotbepalingen

Artikel 38 Evaluatie

De voorgestelde evaluatiebepaling is bedoeld en geformuleerd als een open bepaling. Dat wil zeggen: deze biedt ruimte voor verschillende aanleidingen en/of verzoeken van één of meer raden, colleges of andere bestuursorganen (inspecties, ministeries, provincie) om te evalueren. Het algemeen bestuur zal daarop een besluit nemen om de regeling of één of meer onderdelen daarvan al dan niet te evalueren. Als het AB tot evaluatie besluit zal het dagelijks bestuur een evaluatievoorstel aan de deelnemende colleges voorleggen.

Het is goed om te benadrukken, dat ook elke gemeenteraad (of meerdere raden gezamenlijk) een evaluatieverzoek kan (kunnen) richten aan het algemeen bestuur van de GR. Dit kan in de praktijk via het College verlopen, wat goed past binnen de bestuurlijke verhoudingen en de principes van ‘verlengd lokaal bestuur’, maar ook een rechtstreeks verzoek is mogelijk. De concrete vorm en diepgang van de evaluatie worden aan het algemeen bestuur overgelaten. De insteek is wel, dat een evaluatie zo spoedig mogelijk daarna gaat starten, maar de duur ervan hangt af van onderwerp, breedte, diepgang en vorm, die samen met de colleges worden ingevuld.

Artikel 39 Looptijd

Voor deze gemeenschappelijke regeling is geen einddatum bepaald.

Artikel 40 Bekendmaking

Conform de Wet moet de provincie deze gemengde regeling bekendmaken.

Artikel 41 Citeertitel

Spreekt voor zich.


Noot
1

Wet gemeenschappelijke regelingen hoofdstuk 4, afdeling 3, paragraaf 7. Geldt voor een regeling getroffen tussen gemeenten en provincies met openbaar lichaam, bedrijfsvoeringsorganisatie of gemeenschappelijk orgaan.