Algemene Subsidieverordening Hollands Kroon 2024

Geldend van 29-10-2024 t/m heden

Intitulé

Algemene Subsidieverordening Hollands Kroon 2024

De raad van de gemeente Hollands Kroon;

gelezen het voorstel van het college d.d. 17 september 2024;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en titel 4.2 Subsidies van de Algemene wet bestuursrecht;

besluit vast te stellen de volgende verordening:

Algemene Subsidieverordening Hollands Kroon 2024

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Definities

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    activiteiten: de financiële middelen worden verstrekt voor bepaalde activiteiten van de aanvrager. Dat wil zeggen dat de bestedingsrichting van tevoren duidelijk omschreven moet zijn;

  • b.

    bestemmingsreserve: een specifieke reserve, waaraan vooraf een bestemming is gegeven;

  • c.

    college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hollands Kroon;

  • d.

    controleverklaring: schriftelijke mededeling van een accountant waarin een oordeel wordt gegeven over het getrouwe beeld van de in het jaarverslag opgenomen jaarrekening met de daarbij behorende financiële toelichtingen;

  • e.

    De-minimissteun: steun die wordt verstrekt op basis van Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun (PbEU L 352/1); Verordening (EU) nr. 2019/316 van de Commissie tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun in de landbouwproductiesector (PbEU L 51 I/1); Verordening (EU) nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun in de visserij- en aquacultuursector (PbEU L 190/45), of Verordening (EU) 2018/1923 van de Commissie van 7 december 2018 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun verleend aan diensten van algemeen economisch belang verrichtende ondernemingen (PbEU L 313/2);

  • f.

    Europees steunkader: een mededeling, richtsnoer, kaderregeling, besluit of vrijstellingsverordening op het gebied van staatssteun die de Europese Commissie of de Raad van de Europese Unie, gelet op de artikelen 106, derde lid, 107, 108 of 109 van het Verdrag heeft vastgesteld, waaronder de Algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) nr. 2017/1084 van de Commissie tot wijziging van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU L 156/1); de Landbouw vrijstellingsverordening: Verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU L 193/1); en de Visserij vrijstellingsverordening: Verordening (EU) nr. 1388/2014 van de Commissie van 16 december 2014 waarbij bepaalde categorieën steun voor ondernemingen die actief zijn in de productie, de verwerking en de afzet van visserij- en aquacultuurproducten, op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU L 369/37);financiële en organisatorische gezondheid: organisatorische gezondheid verwijst naar het algehele welzijn van een organisatie, met inbegrip van factoren zoals haar cultuur, structuur, veerkracht en vermogen om zich aan te passen aan veranderingen. Een gezonde organisatie bevordert een positieve werkomgeving, stimuleert innovatie en maximaliseert de productiviteit van werknemers. Bij financiële gezondheid gaat het om de vraag hoe de organisatie er financieel voor staat en of er aan alle betalingsverplichtingen voldaan kan worden;

  • g.

    gemeente: gemeente Hollands Kroon;

  • h.

    governance code: governance is een begrip dat betrekking heeft op verschillende aspecten binnen een organisatie en gaat over besturen en beheersen van een organisatie en verantwoordelijkheid en zeggenschap binnen een organisatie. De governance code helpt organisaties om de governance goed in te richten. Zo kunnen inwoners mensen erop vertrouwen dat de organisatie goed wordt bestuurd, dat het toezicht goed functioneert en dat zij (maatschappelijke) verantwoordelijkheid neemt.

  • i.

    incidentele subsidie: subsidie voor de kosten van de uitvoering van één activiteit of een beperkt aantal activiteiten

  • j.

    looncomponent van een subsidie: het deel van de subsidie dat is gebaseerd op loonkosten;

  • k.

    loonkosten: de kosten van werknemers bestaande uit brutoloon, vakantiegeld, een eventuele 13e maand en/of bonus en de wettelijk verplichte werknemersverzekeringen en -premies voor de werkgever

  • l.

    onderneming: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische activiteit uitoefent;

  • m.

    samenstellingsverklaring: een verklaring die is afgegeven door een accountant dan wel door een hiervoor gecertificeerde boekhouder of administratiekantoor bij een door hem uitgevoerde samenstelling van een overzicht met historische financiële informatie over een bedrijf of instelling (jaarrekening);

  • n.

    structurele subsidie: subsidie die per kalenderjaar of voor een aantal kalenderjaren aan een aanvrager wordt verstrekt voor de kosten van uitvoering van activiteiten met een voortdurend karakter;

  • o.

    Verdrag: Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PbEU C 326/47);

  • p.

    voorzieningen: tot het vreemd vermogen behorende financiële middelen, gevormd voor uitgaven met het oog op toekomstige risico's en verplichtingen, waarvan de omvang en/of het tijdstip van optreden per de balansdatum min of meer onzeker zijn en die oorzakelijk samenhangen met de periode voorafgaand aan die datum;

  • q.

    wet: Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2. Reikwijdte

Deze verordening is van toepassing op de verstrekking van subsidies door het college, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen.

Artikel 3. Bevoegdheden college

  • 1. Het college is bevoegd tot het verstrekken van subsidie. Onder de bevoegdheid tot het verstrekken van subsidie als hiervoor bedoeld wordt in ieder geval ook begrepen:

    • a.

      het nemen van besluiten tot verlenen, vaststellen, weigeren, intrekken of wijzigen van subsidies;

    • b.

      het verlenen van voorschotten;

    • c.

      het geheel of in termijnen betalen van voorschotten of subsidiebedragen;

    • d.

      het opschorten van de verplichting tot betaling van voorschotten of subsidiebedragen;

    • e.

      het terugvorderen van onverschuldigd betaalde voorschotten of subsidiebedragen;

    • f.

      het beslissen op bezwaarschriften tegen subsidiebesluiten.

  • 2. Het college kan bij nadere regeling (subsidieregeling) vaststellen welke activiteiten in aanmerking kunnen komen voor subsidie. Voor zover van toepassing, wordt hierin tevens bepaald welke doelgroepen voor subsidie in aanmerking komen, hoe de subsidie wordt berekend en hoe de subsidiebedragen worden uitbetaald.

  • 3. Het college is daarnaast bevoegd nadere regels vast te stellen:

    • a.

      voor zover deze verordening daartoe de mogelijkheid biedt;

    • b.

      ter voorkoming van misbruik en oneigenlijk gebruik;

    • c.

      met het oog op de accountantscontrole op de rekening en verantwoording door de subsidieontvanger.

Artikel 4. Staatssteunregels

  • 1. Voor zover dat ten behoeve van het voldoen aan een Europees steunkader noodzakelijk is, kan het college bij subsidieregeling afwijken van deze verordening en deze aanvullen.

  • 2. Bij subsidieregelingen waarbij is bepaald dat toepassing kan worden gegeven aan een Europees steunkader, verwijst de subsidieregeling naar het desbetreffende steunkader.

  • 3. Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, verwijst de verleningsbeschikking naar de toepasselijke bepalingen van het steunkader.

  • 4. Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten voor vergoeding in aanmerking die voldoen aan de eisen van het desbetreffende steunkader.

  • 5. Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen ondernemingen alleen in aanmerking voor zover de subsidieverstrekking voldoet aan de voorwaarden van het desbetreffende steunkader.

Artikel 5. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud

  • 1. Het college kan subsidieplafonds vaststellen. In dat geval bepaalt het bij subsidieregeling de wijze van verdeling van de betrokken subsidie.

  • 2. Het college kan een subsidieplafond verlagen als:

    • a.

      het plafond wordt vastgesteld voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld of goedgekeurd; en

    • b.

      de subsidieaanvragen waarop het subsidieplafond betrekking heeft, moeten worden ingediend voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld of goedgekeurd.

  • 3. Bij de bekendmaking van een subsidieplafond dat kan worden verlaagd overeenkomstig het vorige lid, wordt gewezen op de mogelijkheid van verlaging en de gevolgen daarvan voor reeds ingediende aanvragen.

  • 4. Een subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, wordt verleend onder de voorwaarde dat voldoende middelen op de begroting beschikbaar zullen worden gesteld. Bij de verleningsbeschikking wordt daarop gewezen.

Artikel 6 Niet-subsidiabele kosten

  • 1. Niet-subsidiabel zijn:

    • a.

      kosten die niet in redelijke verhouding staan tot gestelde doelen of redelijkerwijs te verwachten resultaten van een activiteit;

    • b.

      door de aanvrager verrekenbare, dan wel compensabele btw;

    • c.

      kosten die samenhangen met financiële en/of contractuele verplichtingen aangegaan voordat een subsidie is aangevraagd, met uitzondering van voorbereidingskosten zoals kosten voor onderzoek, voorlichtingsactiviteiten of het ontwikkelen van plannen met betrekking tot de in de aanvraag genoemde activiteiten, tenzij in nadere regels anders is bepaald;

    • d.

      kosten die uit andere hoofde zijn of worden gedekt;

    • e.

      kosten van gerechtelijke procedures, boetes of sancties.

  • 2. Het college kan naast de in het eerste lid genoemde kosten ook andere kosten niet-subsidiabel verklaren.

Artikel 7. Rechtspersoonlijkheid aanvrager

  • 1. Subsidie kan slechts worden verleend aan rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid.

  • 2. Het college is bevoegd aan het besluit tot subsidieverlening de verplichting te verbinden dat de organisatie van de rechtspersoon is, dan wel binnen een door hem te bepalen termijn wordt, ingericht op basis van een door hem te aan te wijzen governance code.

  • 3. In bijzondere gevallen kan het college subsidie verlenen aan:

    • a.

      aanvragers zonder volledige rechtsbevoegdheid; of

    • b.

      natuurlijke personen.

Hoofdstuk 2 Subsidieverlening

Artikel 8a. Aanvraag om subsidie tot en met € 10.000,-

  • 1. Een aanvraag om subsidie tot € 10.000 wordt schriftelijk ingediend bij het college. Als hiervoor een aanvraagformulier is vastgesteld geschiedt dit met gebruikmaking daarvan.

  • 2. Bij de aanvraag om subsidie legt de aanvrager in ieder geval de volgende gegevens over:

    • a.

      een beschrijving van de activiteiten en de daarmee nagestreefde doelstellingen waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;

    • b.

      een begroting van de aan de activiteiten verbonden inkomsten en benodigde uitgaven, voorzien van een toelichting.

Artikel 8b. Aanvraag om subsidie vanaf € 10.000,-

  • 1.

    Een aanvraag om subsidie vanaf € 10.000,- wordt schriftelijk ingediend bij het college. Als hiervoor een aanvraagformulier is vastgesteld geschiedt dit met gebruikmaking daarvan.

  • 2.

    Bij de aanvraag om subsidie legt de aanvrager in ieder geval de volgende gegevens over:

    • a.

      een beschrijving van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;

    • b.

      de doelen en resultaten welke met die activiteiten worden nagestreefd, en hoe de activiteiten daaraan bijdragen;

    • c.

      een begroting van en een dekkingsplan voor de kosten van deze activiteiten. Het dekkingsplan bevat een opgave van bij anderen aangevraagde subsidies of vergoedingen ten behoeve van dezelfde activiteiten, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;

    • d.

      als het een structurele subsidie betreft vanaf € 50.000,- die aan een rechtspersoon wordt verstrekt, de omvang van de egalisatiereserve op het moment van de aanvraag;

    • e.

      als de aanvrager een onderneming is:

      • 1°.

        een opgave van subsidies, vergoedingen of tegemoetkomingen in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die al zijn of zullen worden ontvangen voor de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;

      • 2°.

        een verklaring als bedoeld in de verordening met betrekking tot de-minimissteun (de-minimisverklaring);

  • 3.

    Een rechtspersoon die voor de eerste keer subsidie aanvraagt, overlegt tevens een exemplaar van de oprichtingsakte of de statuten zoals deze laatstelijk zijn gewijzigd, alsmede van het jaarverslag, de jaarrekening of de balans van het voorgaande jaar.

  • 4.

    Bij subsidieregeling kan van het tweede en derde lid worden afgeweken.

Artikel 9. Aanvraagtermijn

  • 1. Een aanvraag om een structurele subsidie wordt ingediend in de periode van 15 maart tot 1 juni voorafgaand aan het jaar of de jaren waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 2. Een aanvraag om een incidentele subsidie wordt ingediend acht weken voordat de aanvrager voornemens is te beginnen met de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd.

  • 3. Een aanvraag om subsidie wordt in ieder geval ingediend voordat de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd zijn begonnen.

  • 4. Bij subsidieregeling kunnen andere termijnen worden gesteld.

Artikel 10. Beslistermijn

  • 1. Het college beslist op een aanvraag om een subsidie als bedoeld in artikel 9, eerste lid, uiterlijk op 31 december van het jaar waarin de aanvraag is ingediend.

  • 2. Het college beslist op een aanvraag om een subsidie als bedoeld in artikel 9, tweede lid, binnen 13 weken nadat de volledige aanvraag is ingediend.

  • 3. Bij subsidieregeling kunnen andere termijnen worden gesteld.

  • 4. Bij aanvragen om een subsidie die overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het Verdrag worden aangemeld bij de Europese Commissie wordt de termijn verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen.

Artikel 11. Weigeringsgronden

  • 1. Onverminderd de artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de wet weigert het college de subsidie in ieder geval:

    • a.

      als de Europese Commissie overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het Verdrag heeft vastgesteld dat de subsidie onverenigbaar is met de interne markt, of

    • b.

      als het betreft een aanvrager tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerdere beschikking van de Europese Commissie waarin de steun van Nederland onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is verklaard.

  • 2. Onverminderd het vorige lid weigert het college de subsidie in ieder geval als de subsidieverstrekking in strijd zou zijn met een Europees steunkader omdat:

    • a.

      subsidie verstrekt zou worden aan een aanvrager die een onderneming drijft die in moeilijkheden verkeert als bedoeld in het desbetreffende steunkader, of

    • b.

      de subsidie geen stimulerend effect heeft als bedoeld in het desbetreffende steunkader.

  • 3. Onverminderd de vorige leden kan het college de subsidie verder in ieder geval weigeren:

    • a.

      als de te subsidiëren activiteiten niet of niet in overwegende mate gericht zijn op de gemeente of haar ingezetenen of als ze onvoldoende ten goede komen aan de gemeente of haar ingezetenen;

    • b.

      als niet is aangetoond dat de subsidie noodzakelijk is voor het verrichten van de activiteiten waarvoor deze wordt gevraagd;

    • c.

      als de aanvraag niet voldoet aan regels die zijn gesteld om voor subsidie in aanmerking te komen;

    • d.

      als de subsidieverstrekking in strijd zou zijn met een wettelijk voorschrift;

    • e.

      als de subsidieverstrekking niet is toegestaan totdat de Europese Commissie met toepassing van artikel 108, derde lid, van het Verdrag heeft vastgesteld dat de subsidie verenigbaar is met de interne markt;

    • f.

      in de bij de betrokken subsidieregeling bepaalde gevallen;

    • g.

      de gemeente de activiteiten of het project reeds op een andere wijze subsidieert c.q. financiert;

    • h.

      een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de gelden niet of in onvoldoende mate besteed zullen worden voor het doel waarvoor de subsidie is aangevraagd;

    • i.

      een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de continuïteit van de activiteiten van de aanvrager niet voldoende is gewaarborgd;

    • j.

      een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de aanvrager doelstellingen beoogt of activiteiten zal ontplooien die in strijd zijn met de wet, het algemeen belang of de openbare orde;

    • k.

      de aanvrager ook zonder subsidieverstrekking over voldoende gelden –hetzij uit eigen middelen, hetzij uit middelen van derden- kan beschikken om de kosten van de activiteiten te dekken;

    • l.

      het bedrag van de subsidieverstrekking lager is dan € 500,00;

    • m.

      de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd een politiek of religieus karakter hebben;

    • n.

      de subsidieverlening anderszins niet past binnen het beleid van de gemeente.

Artikel 12. Subsidieverlening

  • 1.

    Het college kan een structurele subsidie verlenen voor een tijdvak langer dan een jaar, maar niet langer dan vier jaar.

  • 2.

    Wanneer van de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid gebruik wordt gemaakt, wordt in de verleningsbeschikking aangegeven op welk bedrag de subsidieaanvrager voor elk jaar of gedurende de subsidieperiode aanspraak kan maken. Wanneer geen bedrag kan worden genoemd, wordt in de verleningsbeschikking de wijze waarop het bedrag wordt bepaald, aangegeven.

Artikel 13. Verantwoording

Voor zover dit niet is bepaald bij subsidieregeling, wordt bij de verleningsbeschikking vermeld op welke wijze de subsidieontvanger de besteding van de subsidie dient te verantwoorden.

Hoofdstuk 3 Verplichtingen

Artikel 14. Algemene verplichtingen van subsidieontvanger

  • 1. Als aannemelijk is dat een of meer van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan, meldt de subsidieontvanger dat onverwijld schriftelijk aan het college.

  • 2. Een subsidieontvanger informeert het college onverwijld schriftelijk over:

    • a.

      beslissingen of procedures die zijn gericht op de beëindiging van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, of tot ontbinding van de gesubsidieerde rechtspersoon;

    • b.

      relevante wijzigingen in de financiële en organisatorische verhouding met derden;

    • c.

      ontwikkelingen die ertoe kunnen leiden dat de subsidieontvanger de aan de subsidie verbonden verplichtingen niet, niet tijdig of niet geheel zal kunnen nakomen;

    • d.

      wijziging van de statuten voor zover het betreft de vorm van de gesubsidieerde rechtspersoon, de persoon van de bestuurder of bestuurders, en het doel van de rechtspersoon.

  • 3. De subsidieontvanger is verplicht medewerking te verlenen aan de uitvoering van een steekproefsgewijze controle.

  • 4. Indien het totaal aan subsidies voor de betrokken subsidieontvanger over een jaar € 125.000, - of meer bedraagt, verzekert de subsidieontvanger zich tegen de door burgemeester en wethouders aangegeven risico’s. De subsidieontvanger sluit in ieder geval een adequate verzekering tegen de risico's van wettelijke aansprakelijkheid en van brandschade. Voorts sluit de subsidieontvanger een bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering voor haar bestuurder(s). Bij de aanvraag tot subsidievaststelling dienen de polisbladen desgevraagd te worden overgelegd.

Artikel 15. Administratieplicht

De subsidieontvanger is verplicht een deugdelijke en doelmatige administratie bij te houden ten aanzien van de voortgang van de subsidiabele activiteiten en de bijbehorende kosten en inkomsten. Deze administratie dient door de subsidieontvanger bewaard te worden gedurende minimaal vijf jaar na vaststelling van de subsidie.

Artikel 16. Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen

  • 1. Bij subsidies hoger dan € 50.000, verleend voor activiteiten die meer dan een jaar in beslag nemen, kan de verplichting worden opgelegd tot het tussentijds afleggen van rekening en verantwoording over de tot dan verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten. De verantwoording wordt niet vaker dan één keer per jaar verlangd.

  • 2. Bij subsidieregeling of verleningsbeschikking kunnen aan de subsidieontvanger ook andere verplichtingen dan genoemd in artikel 4:37, eerste lid, van de wet worden opgelegd, voor zover deze strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie. In de toelichting bij de subsidieregeling wordt uiteengezet waarom daartoe wordt overgegaan.

  • 3. Bij subsidieregeling kunnen verplichtingen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie aan de subsidie worden verbonden, voor zover deze verplichtingen betrekking hebben op de wijze waarop of de middelen waarmee de gesubsidieerde activiteit wordt verricht. In de toelichting bij de subsidieregeling wordt uiteengezet waarom daartoe wordt overgegaan.

Artikel 17. Toestemming

  • 1. Het college kan ten aanzien van structurele subsidies bij de subsidieverlening bepalen dat de subsidieontvanger toestemming nodig heeft voor:

    • a.

      het oprichten van dan wel deelnemen in een rechtspersoon;

    • b.

      het wijzigen van de statuten;

    • c.

      het in eigendom verwerven, het vervreemden of het bezwaren van registergoederen, indien zij mede zijn verworven door middel van de subsidiegelden, dan wel de lasten daarvoor mede worden bekostigd uit de subsidiegelden;

    • d.

      het aangaan en beëindigen van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding of bezwaring van registergoederen of tot huur, verhuur of pacht daarvan, indien deze goederen geheel of gedeeltelijk zijn verworven door middel van de subsidie dan wel de uitgaven daarvoor mede zijn bekostigd uit de subsidie;

    • e.

      het aangaan van kredietovereenkomsten en van overeenkomsten van geldlening;

    • f.

      het aangaan van overeenkomsten waarbij de subsidieontvanger zich verbindt tot zekerheidsstelling met inbegrip van zekerheidsstelling voor schulden van derden of waarbij hij zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt of zich voor een derde sterk maakt;

    • g.

      het vormen van fondsen en reserves;

    • h.

      het vaststellen of wijzigen van tarieven voor door de subsidieontvanger in de gewone uitoefening van zijn gesubsidieerde activiteiten te verrichten prestaties;

    • i.

      het ontbinden van de rechtspersoon;

    • j.

      het doen van aangifte tot zijn faillissement of het aanvragen van zijn surséance van betaling.

  • 2. Het college beslist binnen vier weken omtrent de toestemming.

  • 3. De beslissing kan eenmaal voor ten hoogste vier weken worden verdaagd.

  • 4. Paragraaf 4.1.3.3 van de wet is van toepassing.

Hoofdstuk 4 Verantwoording

Artikel 18. Wijze van verstrekking en eindverantwoording subsidies tot en met € 10.000

  • 1. Subsidies tot en met € 10.000 worden door het college direct vastgesteld of verleend en – tenzij toepassing wordt gegeven aan het volgende lid – binnen 8 weken nadat de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht, ambtshalve vastgesteld. Het college kan in het geval de subsidie direct is vastgesteld steekproefsgewijs controleren of de gesubsidieerde activiteiten daadwerkelijk zijn uitgevoerd.

  • 2. Als bij verleningsbeschikking de subsidieaanvrager wordt verplicht om op de daarbij aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen, vindt de vaststelling plaats binnen 13 weken nadat de gevraagde inlichtingen zijn verstrekt.

  • 3. Het college kan besluiten dat het eerste lid ook van toepassing is op subsidies van meer dan €10.000.

Artikel 19. Eindverantwoording subsidies van meer dan € 10.000 en ten hoogste € 50.000

  • 1. Bij subsidies van meer dan € 10.000, - en ten hoogste € 50.000 dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in:

    • a.

      in geval van een structurele subsidie die per kalenderjaar wordt verstrekt, uiterlijk 6 maanden na afloop van het betrokken kalenderjaar;

    • b.

      in andere gevallen uiterlijk 13 weken nadat de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht.

  • 2. De aanvraag bevat een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en aan de verplichtingen is voldaan.

  • 3. Bij subsidieregeling kan worden bepaald dat op een andere manier wordt aangetoond in hoeverre de activiteiten zijn verricht en aan de verplichtingen is voldaan.

Artikel 20. Eindverantwoording subsidies van meer dan € 50.000

  • 1. Bij subsidies van meer dan € 50.000 dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in:

    • a.

      in geval van een structurele subsidie die per kalenderjaar wordt verstrekt, uiterlijk 6 maanden na afloop van het betrokken kalenderjaar;

    • b.

      in andere gevallen uiterlijk 13 weken nadat de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht.

  • 2. De aanvraag tot vaststelling bevat:

    • a.

      een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en aan de verplichtingen is voldaan;

    • b.

      een overzicht van de gesubsidieerde activiteiten en de hieraan verbonden uitgaven en inkomsten (financieel verslag of jaarrekening);

    • c.

      een balans van het afgelopen subsidietijdvak met een toelichting daarop; en

    • d.

      bij subsidies tussen de € 50.000 en € 125.000 een samenstellingsverklaring, opgesteld door een boekhouder of administratiekantoor die hiervoor gecertificeerd is, en bij subsidies vanaf € 125.000, - een controleverklaring, opgesteld door een erkende accountant die is aangesloten bij de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants.

  • 3. Bij subsidieregeling kunnen andere termijnen worden vastgesteld of andere gegevens worden verlangd.

Artikel 21 Subsidievaststelling subsidies van meer dan € 10.000

  • 1. Het college stelt een subsidie van meer dan € 10.000 vast binnen 26 weken na de ontvangst van een aanvraag tot subsidievaststelling, tenzij bij subsidieregeling anders is bepaald.

  • 2. Deze termijn kan eenmaal voor ten hoogste 12 weken worden verdaagd.

  • 3. Bij subsidieregeling kunnen categorieën subsidieontvangers worden aangewezen waarvoor de subsidie direct wordt vastgesteld zonder dat een aanvraag tot subsidievaststelling hoeft te worden ingediend.

  • 4. Als een aanvraag tot subsidievaststelling niet voor het tijdstip, bedoeld in de artikelen 19, eerste lid, aanhef en onder a tot en met b en 20, eerste lid, aanhef en onder a tot en met b, is ingediend, kan het college de subsidieontvanger schriftelijk een nieuwe termijn stellen. Als de aanvraag niet binnen deze termijn wordt ingediend, kan het college overgaan tot ambtshalve vaststelling.

Hoofdstuk 5 Bijzondere bepalingen

Artikel 22. Betaling en bevoorschotting

  • 1. Voor subsidies van minder dan of gelijk aan €10.000 wordt het gehele subsidiebedrag in een keer uitbetaald of bevoorschot.

  • 2. Bij de verlening van een subsidie van meer dan €10.000 kan het college een lager voorschot bepalen dan het gehele subsidiebedrag en kan het college besluiten het voorschot in meerdere termijnen uit te keren.

  • 3. Bij subsidieregeling kan voor incidentele subsidies een andere bevoorschotting worden bepaald.

  • 4. Het college geeft in de verleningsbeschikking de termijnen en de hoogte van de bevoorschotting aan.

Artikel 23. Berekening van uurtarieven, uniforme kostenbegrippen

  • 1. Als bij de bepaling van de subsidiabele kosten gebruik wordt gemaakt van uurtarieven, worden deze door de subsidieaanvrager berekend met gebruikmaking van een bij subsidieregeling voorgeschreven berekeningswijze.

  • 2. Bij het hanteren van kostenbegrippen bij de berekening van uurtarieven wordt uitgegaan van de bij subsidieregeling voorgeschreven definities.

  • 3. Bij subsidie waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen alleen die tarieven en kostenbegrippen in aanmerking die voldoen aan de eisen van het toepasselijke steunkader.

Artikel 24. Reserves en voorzieningen

Het college kan voor structurele en incidentele subsidies nadere regels stellen over de vorming van een reserve, een bestemmingsreserve en een voorziening, de maximale omvang hiervan en de uitgaven die met gebruikmaking hiervan kunnen worden gedaan.

Artikel 25. Vergoeding vermogensvorming

  • 1. In de gevallen bedoeld in artikel 4:41 van de Algemene wet bestuursrecht, is de subsidieontvanger aan het college een vergoeding van de vermogenswaarden verschuldigd.

  • 2. De vergoeding bedraagt maximaal het bedrag waarmee subsidiëring door de gemeente heeft bijgedragen aan de vermogensvorming in verhouding tot de andere middelen die daaraan hebben bijgedragen.

  • 3. Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de waarde van de eigendommen en andere vermogensbestanddelen op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat bij verlies of beschadiging van eigendommen wordt uitgegaan van het bedrag, dat als schadevergoeding door de subsidieontvanger is ontvangen.

  • 4. Indien het onroerend goed betreft, geschiedt de waardebepaling door één of meer onafhankelijke deskundigen.

  • 5. Indien de activiteiten van de subsidieontvanger met toestemming van het college door een andere rechtspersoon worden voortgezet en de activa en passiva tegen boekwaarde aan die ander in eigendom worden overgedragen, is de subsidieontvanger ter zake in afwijking van het eerste lid geen vergoeding verschuldigd.

Artikel 26 Indexering

  • 1. Het college kan bij subsidieverlening voor meerjarige structurele subsidies beslissen dat jaarlijks indexering van een subsidiebedrag plaatsvindt.

  • 2. Wanneer subsidiebedragen worden geïndexeerd, gebeurt dit op basis van het consumentenprijsindexcijfer van het voorafgaande jaar.

  • 3. In afwijking van het tweede lid wordt de looncomponent van een subsidie van op jaarbasis € 125.000 of meer, geïndexeerd op basis van het percentage zoals dat door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten jaarlijks bekend wordt gemaakt.

Artikel 27. Toezicht

  • 1. Het college kan voor structurele subsidies regels stellen over het toezicht op organisaties uit oogpunt van financiële en organisatorische gezondheid.

  • 2. Het college kan de in artikel 15 genoemde administratie controleren en hiervoor regels stellen.

  • 3. Het college kan toezichthouders als bedoeld in artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht aanwijzen, die zijn belast met het toezicht op de bij of krachtens deze verordening gestelde regels.

  • 4. De toezichthouders beschikken niet over de bevoegdheden die zijn vermeld in artikel 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 28 Bijzondere afwijkingsbevoegdheid

Het college kan naast de in de voorgaande artikelen van deze verordening genoemde mogelijkheden ook afwijken van de bepalingen gesteld bij of krachtens deze verordening:

  • a.

    bij het vaststellen van nadere regels als bedoeld in artikel 3, tweede lid, indien deze ten behoeve van uniformiteit zijn opgesteld in samenwerking met een ander bestuursorgaan;

  • b.

    indien subsidie wordt verstrekt voor activiteiten waarvoor ook door andere bestuursorganen subsidie wordt verstrekt en de bepalingen daarbij afwijken van de voorgaande artikelen;

  • c.

    bij de verstrekking van subsidies uit gelden, die door het Rijk of de provincie aan de gemeente beschikbaar zijn gesteld voor specifiek aangewezen activiteiten en de bepalingen daarbij afwijken van de voorgaande artikelen;

  • d.

    voor zover dit voor subsidieverstrekking noodzakelijk is gelet op:

    • i.

      een wet of een daarop gebaseerde regeling;

    • ii.

      bepalingen inzake Europese cofinanciering.

Artikel 29. Hardheidsclausule

Het college kan de bepalingen gesteld bij of krachtens deze verordening of krachtens nadere regels als bedoeld in artikel 3, tweede lid, buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing, gelet op het belang van een doelgerichte of evenwichtige subsidieverstrekking, naar zijn oordeel leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 30. Inwerkingtreding en overgangsrecht

  • 1. De Subsidieverordening Hollands Kroon 2013 wordt ingetrokken.

  • 2. Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na bekendmaking.

  • 3. Op aanvragen om subsidie die zijn ingediend en subsidies die zijn verstrekt voor de inwerkingtreding van deze verordening zijn de bepalingen van de Subsidieverordening Hollands Kroon 2013 van toepassing.

Artikel 31 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene Subsidieverordening Hollands Kroon 2024.

Ondertekening

Aldus besloten in de raadsvergadering van 17 oktober 2024.

De raad van de gemeente Hollands Kroon,

Griffier

J.M.M. Vriend

Voorzitter

A. van Dam

Toelichting

Algemeen

De Algemene subsidieverordening geeft de algemene regels die gelden bij subsidieverstrekking door de gemeente Hollands Kroon. De verordening geeft verder aan welke bevoegdheid het college heeft bij de uitvoering van de verordening, inclusief de mogelijkheden om van de algemene regels af te wijken of die verder uit te werken.

In een Algemene subsidieverordening wordt de hoofdstructuur van het subsidieproces neergelegd. De beleidsinhoudelijke elementen worden vervolgens in subsidieregelingen vastgelegd. De bevoegdheid tot het vaststellen hiervan wordt in artikel 3 van deze verordening gedelegeerd aan het college. In een subsidieregeling wordt in ieder geval vastgesteld welke activiteiten in aanmerking komen voor subsidie. Verder kan worden vastgesteld wat de doelgroep van de subsidie is, welke kosten in aanmerking komen, hoe het beschikbare budget wordt verdeeld over de aanvragen, enz. Ook kan op punten worden afgeweken van de hoofdregels zoals neergelegd in de Algemene subsidieverordening. Hierdoor is het mogelijk een subsidieregeling op maat te snijden.

Artikelsgewijs

Artikel 1. Definities

In dit artikel is een aantal definities opgenomen. Deze definities gelden niet alleen voor deze verordening, maar ook voor de hierop te baseren regelingen. Deze definities zullen dus niet nogmaals in de verschillende subsidieregelingen opgenomen hoeven te worden. Ook kan hier niet van worden afgeweken.

Er is geen definitie opgenomen van subsidie. Wat onder een subsidie moet worden verstaan, is omschreven in artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Kenmerken van een subsidie zijn dat er aanspraak is op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten. Overigens: ook garanties en leningen kunnen onder het subsidiebegrip vallen. Zie CBb 06-10-2016, ECLI:NL: CBB:2016:317 en CBb 01-05-2018, ECLI:NL: CBB:2018:237.

Het begrip Europees steunkader en de-minimissteun zijn wel gedefinieerd. Mocht het zo zijn dat een Europees steunkader dan wel de-minimisverordening wordt gewijzigd, aangepast of verlengd, dan is het van belang dat de steun in overeenstemming is met de nieuwe bepalingen die daarin zijn opgenomen. Waarschijnlijk zal dat dan moeten leiden tot aanpassen van de desbetreffende subsidieregeling. Bij het vervallen van een Europees steunkader, dan wel de-minimisverordening, kan er niet langer rechtmatig staatssteun worden verstrekt. Het is daarom raadzaam de looptijden van de Europese steunkaders in acht te nemen.

Artikel 2. Reikwijdte

Het college krijgt de bevoegdheid om te besluiten over het verstrekken van subsidies waarop de Algemene subsidieverordening (hierna: ASV) van toepassing is. Dit betreft in beginsel alle subsidies, dus ook subsidies waarvoor overeenkomstig artikel 4:23, derde lid, van de Awb geen wettelijke grondslag nodig is, maar met uitzondering van subsidies waarvoor door de raad een afzonderlijke verordening is vastgesteld.

Artikel 3. Bevoegdheden college

De tekst van het eerste lid is toegevoegd. In het VNG-model is het een omissie dat de expliciete bevoegdheid om subsidies te verlenen niet is benoemd. Dit lid ‘repareert’ dat.

In lid 2 krijgt het college de bevoegdheid om in nadere regels, hier en verder subsidieregeling genoemd, de te subsidiëren activiteiten te bepalen. Voor zover het college iets wenst te regelen met betrekking tot de doelgroepen die voor subsidie in aanmerking komen, de berekening van de subsidie en de wijze van uitbetalen, dient dit eveneens in de subsidieregeling te gebeuren.

In andere artikelen van de ASV worden andere bevoegdheden gedelegeerd die betrekking hebben op de inhoud van de subsidieregeling: het afwijken van termijnen, het verbinden van bepaalde verplichtingen aan de subsidie en de wijze van verdelen van het subsidieplafond.

Voor zover het college geen gebruik maakt van de bevoegdheid om nadere regels vast te stellen is het slechts in beperkte mate mogelijk om subsidies te verstrekken. De hoofdregel van de Awb is namelijk dat subsidieverstrekking gebaseerd moet zijn op een wettelijk voorschrift, zoals een subsidieregeling, waarin de te subsidiëren activiteiten staan vermeld. Op grond van artikel 4:23, derde lid, van de Awb bestaan hierop maar vier uitzonderingen:

  • a.

    de spoedeisende subsidieverstrekking (tijdelijk, vooruitlopend op de vaststelling van een wettelijk voorschrift);

  • b.

    de subsidieverstrekking op grond van een begrotingspost (de begroting dient de subsidieontvanger en het bedrag dat ten hoogste kan worden vastgesteld te vermelden);

  • c.

    de incidentele subsidieverstrekking (voor uitzonderlijke gevallen, en als er in beginsel slechts eenmalig subsidie zal worden toegekend);

  • d.

    de Europese subsidies (is voor gemeenten nauwelijks van belang).

Artikel 4. Staatssteunregels

Om subsidies onder een Europees steunkader te brengen moet de subsidie op het toepasselijke steunkader worden toegesneden. Daarbij kan het nodig zijn dat er in de subsidieregeling afgeweken wordt van de ASV, of dat deze aangevuld wordt. Het eerste lid maakt het college daartoe bevoegd.

Het tweede en derde lid zijn een uitvloeisel van de eis van de Europese Commissie dat in subsidieregelingen en -beschikkingen die gebruik maken van het Europees steunkader, het toepasselijke kader expliciet wordt vermeld.

Als sprake is van steun die valt onder een Europees steunkader, kunnen uiteraard alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten voor subsidie in aanmerking komen voor zover die voldoen aan de eisen en voorwaarden van het betreffende steunkader (vierde lid). Net zo goed als dat bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, kunnen ondernemingen alleen in aanmerking komen als de subsidieverstrekking voldoet aan de voorwaarden van het desbetreffende steunkader (vijfde lid).

Artikel 5. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud

Het college stelt de subsidieplafonds vast (eerste lid); bij de bekendmaking daarvan wordt tevens de door hen bepaalde wijze van verdelen vermeld (eerste lid in combinatie met artikel 4:26, tweede lid, van de Awb). De wijze van verdelen kan ook worden bekendgemaakt door te verwijzen naar de subsidieregeling waarin de wijze van verdeling is vastgelegd. In dat laatste geval zal verwezen moeten worden naar een reeds geldende subsidieregeling. In andere gevallen zal geregeld (moeten) zijn dat óf de subsidieregeling en het subsidieplafond gelijktijdig in werking treden óf dat de subsidieregeling weliswaar voor het vaststellen van het subsidieplafond in werking treedt maar dat aanvragen pas ná het vaststellen van het subsidieplafond kunnen worden ingediend. Als dit niet (juist) geregeld is kan het subsidieplafond niet worden tegengeworpen aan aanvragers die hun aanvraag hebben ingediend voor bekendmaking (artikel 4:27, tweede lid, van de Awb). Daarnaast wordt er, indien van toepassing, gewezen op de mogelijkheid het subsidieplafond te verlagen (tweede en derde lid, zie verder hieronder). De raad stelt uiteraard nog steeds de financiële kaders vast (in de begroting). Het is binnen die kaders dat het college vervolgens de subsidieplafonds kan vaststellen.

Het college, dat via artikel 3 de bevoegdheid gedelegeerd heeft gekregen om te besluiten over het verstrekken van subsidies, is verder verplicht – in lijn met de mogelijkheid van artikel 4:34, eerste lid, van de Awb – (in bepaalde gevallen) om bij het gebruik maken van deze gedelegeerde bevoegdheid een begrotingsvoorbehoud te maken (vierde lid).

Verlaging subsidieplafond

De verlaging van een subsidieplafond heeft in beginsel geen gevolgen voor aanvragen die vóór bekendmaking van de verlaging zijn ingediend (artikel 4:27, tweede lid, van de Awb).

Dat is anders als aan de drie voorwaarden genoemd in artikel 4:28 van de Awb is voldaan:

  • 1)

    aanvragen voor de desbetreffende subsidie moeten worden ingediend voordat de begroting is vastgesteld of goedgekeurd.

  • 2)

    verlaging vloeit voort uit vaststelling van de begroting, en

  • 3)

    de mogelijkheid van verlaging is aangekondigd bij de vaststelling van het oorspronkelijke subsidieplafond.

Om te waarborgen dat het college alleen overgaat tot verlaging van subsidieplafonds als die verlaging ook daadwerkelijk kan worden gebruikt zijn het tweede en derde lid opgenomen. Het komt erop neer dat een subsidieplafond alleen kan worden verlaagd als het oorspronkelijke subsidieplafond is vastgesteld voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld én de aanvragen voor de vaststelling van de begroting moesten zijn ingediend én er bovendien op de mogelijke verlaging wordt gewezen bij de bekendmaking van het plafond.

Artikel 6. Niet-subsidiabele kosten

Het eerste lid van dit artikel ziet erop dat alleen activiteiten worden gesubsidieerd waarvan de kosten in verhouding staan tot het beoogde effect van die activiteit en waarborgt daarmee dat een efficiënte inzet van subsidiegelden plaatsvindt. Het tweede lid sluit uit dat BTW zowel kan worden gecompenseerd als worden gesubsidieerd. In nadere regelingen van burgemeester en wethouders kunnen ook andere kosten van subsidie worden uitgezonderd, indien dat voor het betreffende doel van die regeling in de rede ligt.

Artikel 7. Rechtspersoonlijkheid aanvrager

Uitgangspunt is dat subsidies alleen kunnen worden toegekend aan organisaties met volledige rechtsbevoegdheid, omdat subsidies aan particulieren minder eenvoudig te controleren zijn door de vermenging van privé-middelen en de subsidie. Het college kan in voorkomende gevallen hiervan afwijken. Hierbij gaat het om gevallen waarin de rechtspersoonlijkheid van de aanvrager niet van belang is voor de toe te kennen subsidie, bijvoorbeeld omdat de subsidie direct bij de verlening wordt vastgesteld.

Artikel 8a. Aanvraag om subsidie tot € 10.000,-

Bij de aanvraag om subsidie tot € 10.000,- mag de aanvrager volstaan met de verstrekking van de volgende gegevens, te weten:

  • een beschrijving van de activiteiten en de daarmee nagestreefde doelstellingen waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;

  • een begroting van de aan de activiteiten verbonden inkomsten en benodigde uitgaven, voorzien van een toelichting.

Artikel 8b. Aanvraag om subsidie vanaf € 10.000,-

In het eerste lid is bepaald dat een aanvraag voor subsidie schriftelijk dient te worden gedaan; en dat als hiervoor een aanvraagformulier is vastgesteld, de aanvraag dan met gebruikmaking van dat formulier gedaan moet worden. Met ‘schriftelijk’ is meer bedoeld dan ‘op papier geschreven’. Zo kan een aanvraag ook digitaal worden gedaan, mits de digitale weg open is gesteld. In het tweede en derde lid is bepaald welke stukken en gegevens bij de aanvraag in elk geval overgelegd dienen te worden. Uiteraard mogen van de aanvrager alleen die gegevens verlangd worden die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de aanvraag; dit volgt uit de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG).

Bij een subsidie aan een onderneming moet voorkomen worden dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU). Daarom zijn een tweetal aanvraagvereisten opgenomen die specifiek voor ondernemingen gelden. Ten eerste, om ontoelaatbare cumulatie te voorkomen wordt een overzicht gevraagd van subsidies, vergoedingen of tegemoetkomingen in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd die al zijn of zullen worden ontvangen voor de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd (tweede lid, onder d, sub 1°). Een subsidie kan namelijk ook uit een garantie, lening, korting op de grondprijs, etc. bestaan. Ten tweede, om subsidie onder een de-minimisverordening te kunnen verlenen moet de onderneming om een de-minimisverklaring gevraagd worden (tweede lid, onder d, sub 2°). Op basis van een ingeleverde de-minimisverklaring dient het college te controleren of verlenen van de subsidie in overeenstemming is met de de-minimisverordening.

Bij subsidieregeling kan het college besluiten van het tweede en/of derde lid af te wijken (vierde lid), bijvoorbeeld door voor aanvragen om bepaalde subsidies meer of andere gegevens en bescheiden te verlangen.

Artikel 9. Aanvraagtermijn

De aanvraagtermijnen zijn afhankelijk van het soort subsidie. Er wordt onderscheid gemaakt tussen structurele en incidentele subsidies.

Bij subsidieregeling kan het college besluiten af te wijken van de aanvraagtermijnen die vastgesteld zijn in het eerste tot en met derde lid (vierde lid).

Artikel 10. Beslistermijn

Hier worden de termijnen gegeven waarbinnen het college gehouden is te beslissen op een aanvraag voor subsidie. In de Awb staan geen strikte beslistermijnen op een aanvraag om subsidie. Ook hierbij is onderscheid gemaakt tussen structurele en incidentele subsidies. Bij subsidieregeling kan het college besluiten af te wijken van de beslistermijnen die vastgesteld zijn in het eerste en tweede lid (derde lid).

De beslistermijn bij aanvragen om een subsidie die bij de Europese Commissie aangemeld worden, wordt verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen (vierde lid). Dit om te voorkomen dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het VWEU en vervolgens teruggevorderd dient te worden.

Artikel 11. Weigeringsgronden

In het eerste lid worden de algemeen geldende weigeringsgronden van de artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Awb, met nadere verplichte gronden aangevuld.

Ondanks dat er sprake is van staatssteun is het soms mogelijk om steun te verstrekken op basis van een vrijstellingsverordening, waardoor het college kan volstaan met een lichte kennisgevingsprocedure. Als dat niet mogelijk is, kan goedkeuring van de Europese Commissie gevraagd worden via een formele aanmelding. Als de Europese Commissie de steun echter niet goedkeurt, dan moet het college overgaan tot weigering (vandaar de verplichte weigeringsgrond in het eerste lid, onder a).

Bepaalde Europese steunkaders verbieden – als er een bevel tot terugvordering uitstaat – alleen het verlenen van staatsteun onder de betreffende verordening; niet het verlenen van subsidies in het algemeen. Door de in het eerste lid, onder b, gekozen formulering van de weigeringsgrond in combinatie met het verplichtende karakter komt het in de ASV echter neer op een – op zichzelf verdedigbare – verbreding van de weigeringsgrond tot het verlenen van subsidies in het algemeen (als er een bevel tot terugvordering uitstaat).

In het tweede lid is een absolute weigeringsgrond opgenomen voor die gevallen dat overgaan tot subsidieverstrekking strijdigheid op zou leveren met een Europees steunkader omdat er dan subsidie verstrekt zou worden aan een aanvrager die een onderneming drijft die in moeilijkheden verkeert als bedoeld in het toepasselijke steunkader of omdat de betreffende subsidie geen stimulerend effect heeft als bedoeld in het toepasselijke steunkader. Een onderneming wordt naar oordeel van de Europese Commissie beschouwd als een onderneming in moeilijkheden wanneer zij, zonder overheidsingrijpen, op korte of middellange termijn vrijwel zeker gedoemd is te verdwijnen. Meer informatie over dit begrip is te vinden in paragraaf 2.2 van de Richtsnoeren (van de Europese Commissie) voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (2014/C 249/01). Dat er sprake moet zijn van een stimulerend effect houdt in beginsel in dat de begunstigde aanvrager door de steun in staat wordt gesteld activiteiten of projecten uit te voeren die zij anders – zonder de steun – niet had uitgevoerd. Ook houdt het in beginsel in dat de steun niet mag worden verleend voordat de activiteit wordt gestart.

Als de Europese Commissie tot het oordeel is gekomen dat een subsidie niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het VWEU, dan moet de verleende subsidie ingetrokken en teruggevorderd worden (inclusief rente). Dit op grond van artikel 3 van de Wet terugvordering staatssteun. Een bepaling daarover in de verordening is niet nodig, omdat deze verplichting rechtstreeks uit de Wet terugvordering staatssteun voortvloeit.

In het derde lid zijn nog enkele facultatieve weigeringsgronden opgenomen. Het college kan in deze gevallen weigeren, maar is daartoe niet verplicht. De onderdelen a tot en met f gelden in aanvulling op artikel 6 van de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet Bibob).

Onderdelen a en c spreken voor zichzelf. Onderdeel b geeft de mogelijkheid de subsidie te weigeren als niet is aangetoond dat de subsidie noodzakelijk is voor het verrichten van de activiteiten waarvoor deze is gevraagd.

Onder e is een weigeringsgrond opgenomen waarmee het college een aanvraag kan weigeren als subsidieverstrekking niet is toegestaan dan nadat deze overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het VWEU (de meldingsprocedure) is goedgekeurd door de Europese Commissie. Het gaat hier om subsidieverstrekking die in beginsel niet ongeoorloofd is vanwege strijdigheid met de toepasselijke cumulatieregels of overschrijding van het toegestane bedrag aan de-minimissteun. In deze gevallen kan het college óf weigeren de subsidie te verstrekken óf de subsidie melden bij de Europese Commissie om langs deze weg goedkeuring te verkrijgen. Als het college besluit over te gaan tot melding, dan wordt in verband met de standstill-verplichting de beslistermijn verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen (zie artikel 8, vierde lid). Als de Europese Commissie besluit de voorgenomen subsidieverstrekking niet goed te keuren, dan zal het college de aanvraag alsnog weigeren (zie het eerste lid, onder a). Een subsidie die is of kan worden goedgekeurd kan uiteraard ook op een andere grond worden geweigerd.

Onderdeel f geeft het college de bevoegdheid in een subsidieregeling nog andere weigeringsgronden op te nemen, bijvoorbeeld weigeringsgronden die specifiek met de te subsidiëren activiteiten samenhangen.

Onderdeel k geeft het college de mogelijkheid om de subsidie te weigeren in het geval de aanvrager ook zonder subsidieverstrekking over voldoende gelden –hetzij uit eigen middelen, hetzij uit middelen van derden- kan beschikken om de kosten van de activiteiten te dekken.

Een subsidie kan ook (geweigerd en) ingetrokken worden in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob. Dit volgt rechtstreeks uit artikel 6 van die wet.

Artikel 12 Subsidieverlening

Het eerste lid bepaalt dat ook subsidies voor langer dan één jaar kunnen worden verstrekt, maar dat dit is begrensd tot een periode van vier jaar.

Het tweede lid bepaalt dat aan de subsidieontvanger duidelijkheid moet worden gegeven over de te verwachten subsidie per jaar.

Artikel 13. Verantwoording

Dit artikel spreekt voor zich en wordt daarom niet nader toegelicht.

Artikel 14. Algemene verplichtingen van subsidieontvanger

Dit artikel bevat een meldingsplicht (eerste lid) en informatieplicht (tweede lid) die voor alle subsidieontvangers geldt. Met ‘schriftelijk’ in het eerste lid is meer bedoeld dan ‘op papier geschreven’. De melding kan ook digitaal worden gedaan als het college de digitale weg open heeft gesteld.

Ten aanzien van lid 3 kan het volgende worden opgemerkt. Subsidieontvangers hebben een meldingsplicht bij veranderde omstandigheden. Zo ook bij het niet uitvoeren van bepaalde activiteiten. Het niet uitvoeren van activiteiten kan gevolgen hebben voor de hoogte van de subsidie. Omdat bepaalde subsidies bij de verlening gelijk wordt vastgesteld is controle door een aparte vaststelling niet meer mogelijk. Om de rechtmatigheid van subsidie te waarborgen wordt de mogelijkheid opgenomen om steekproefsgewijs direct vastgestelde subsidies te controleren op het voldoen aan de voorwaarden van de subsidie.

In het vierde is bepaald dat indien het totaal aan subsidies voor de betrokken subsidieontvanger over een jaar € 125.000,- of meer bedraagt, deze zich tegen de door burgemeester en wethouders aangegeven risico’s dient te verzekeren.

Artikel 15. Administratieplicht

Zonder een deugdelijke administratie is het niet mogelijk om een goede controle uit te voeren. Een deugdelijke administratie is daarom essentieel. Dat een administratie doelmatig dient te zijn ziet op de mate van verantwoording die wordt verwacht. In alle gevallen wordt verwacht dat in de administratie bewijsstukken te vinden zijn met betrekking tot de voortgang van de subsidiabele activiteiten.

In een subsidieregeling of in de subsidieverleningsbeschikking kan de administratieplicht nader worden uitgewerkt. Bijvoorbeeld door te bepalen dat facturen, betalingsbewijzen, offertes, urenregistraties, een controleverklaring van een accountant en/of andere stukken verplicht deel uit dienen te maken van de subsidieadministratie.

Artikel 16. Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen

Dit artikel bevat een bevoegdheidsgrondslag voor het college om aan de subsidie bepaalde ’bijzondere‘ verplichtingen te verbinden, in aanvulling op wat reeds mogelijk is op grond van de Awb (zie artikel 4:37 van de Awb).

Wat betreft het tweede en derde lid wordt het creëren van deze mogelijkheid onder bepaalde voorwaarden geboden door de artikelen 4:38 (voor zover het betreft verplichtingen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie) en 4:39 (voor zover het betreft verplichtingen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie) van de Awb. In beginsel dient de Algemene subsidieverordening hiervoor een uitdrukkelijke grondslag te bieden, of – in het geval van verplichtingen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie – de verleningsbeschikking.

Het tweede lid ziet op de verplichtingen die verband houden met de verwezenlijking van het doel van de subsidie. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan eisen inzake de deskundigheid van de personen die de te subsidiëren activiteit uit zullen voeren.

Het derde lid maakt het mogelijk om verplichtingen op te leggen die niet strekken tot verwezenlijking van het eigenlijke doel van de gesubsidieerde activiteit. Het betreft echter geen vrijbrief, deze verplichtingen moeten wel enig verband houden met de gesubsidieerde activiteit. Het kan bijvoorbeeld gaan om het opleggen van de verplichting om een extra inspanning te leveren om een bepaalde doelgroep te betrekken bij de gesubsidieerde activiteiten of om de activiteiten op de meest milieuvriendelijke manier uit te oefenen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat met het opleggen van oneigenlijke subsidieverplichtingen terughoudendheid dient te worden betracht (Kamerstukken II 1993/94, 23 700, nr. 3, p. 66). Als het college van deze aanvullende mogelijkheid gebruik maakt moet dat duidelijk gemotiveerd worden.

Artikel 17. Toestemming

Dit artikel geeft aan in welke gevallen toestemming van het college nodig is met het oog op het risico van onjuiste besteding van de subsidie en/of het terugontvangen van reeds verleende voorschotten. Indien het college binnen de in lid 2 en 3 gestelde termijnen geen beslissing heeft genomen, is de toestemming van rechtswege verleend (vierde lid).

Uit lid 4 volgt dat op de in lid 1 genoemde verzoeken de lex silencio positivo van toepassing is. Met de term "lex silencio positivo" wordt gedoeld op de rechtsfiguur die inhoudt dat de overschrijding van een beslistermijn door het bevoegde bestuursorgaan van rechtswege leidt tot een (fictieve) positieve beslissing op een aanvraag. In Nederland vindt deze rechtsfiguur in een klein aantal gevallen toepassing. Bekendste toepassing is de bouwvergunning, die bij overschrijding van de gestelde termijnen van rechtswege is verleend ingevolge artikel 46, vierde lid, van de Woningwet. De lex silencio positivo vindt ook toepassing bij besluiten als bedoeld 4.71 Awb.

Artikel 18. Wijze van verstrekking en eindverantwoording subsidies tot en met € 10.000

Subsidies tot en met € 10.000 kunnen op basis van vertrouwen worden verstrekt; er wordt dan niet standaard om verantwoording gevraagd. In plaats daarvan geldt een actieve meldingsplicht voor de subsidieontvanger bij niet nakoming van de verplichtingen. Achteraf kan een steekproefsgewijze controle plaatsvinden bij de subsidieontvanger.

Als de subsidieontvanger al (positief) bekend is zal de subsidie bij een dergelijk klein bedrag meestal direct vastgesteld en uitbetaald kunnen worden. In andere gevallen kan er eerst verleend worden, gevolgd door een ambtshalve vaststelling (eerste lid). In zo’n geval wordt een eventueel voorschot in één termijn (lumpsum) verstrekt en hoeft de subsidieontvanger geen aanvraag voor subsidievaststelling (verantwoording) in te dienen. Hierdoor kunnen de lasten voor zowel de subsidieaanvrager als de subsidieverstrekker worden bespaard, terwijl toch het risico voor de gemeente beperkt blijft.

Verder wordt in het geval van verlening gevolgd door ambtshalve vaststelling, in de subsidiebeschikking vermeld wanneer de gesubsidieerde activiteiten moeten zijn verricht. De subsidie wordt vervolgens, binnen een nader bepaalde termijn, ambtshalve vastgesteld door de subsidieverstrekker. In het tweede lid is een afwijkende termijn opgenomen voor situaties waarin speciale rapportageverplichtingen worden opgelegd.

Artikel 19. Eindverantwoording subsidies tussen € 10.000 en € 50.000

In dit artikel is bepaald op welke wijze subsidieontvangers subsidie tussen € 10.000 en € 50.000 aan het college dienen te verantwoorden; er dient een aanvraag tot vaststelling ingediend te worden (eerste lid), deze bevat een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en aan de verplichtingen is voldaan (tweede lid). Ingevolge artikel 13 wordt de wijze van verantwoording al bij het besluit tot verlening van de subsidie aan de subsidieontvanger bekend gemaakt.

Met betrekking tot het inhoudelijk verslag kan vooraf bij de subsidieverlening al zijn aangegeven op welke manieren het aantonen kan plaatsvinden. Er kunnen daarbij verschillende instrumenten worden gebruikt, zoals bestuurs- en activiteitenverslagen, een managementverklaring, een deskundigenverklaring, andere bewijsstukken (bijvoorbeeld een publicatie), enz. Het verslag kan ook bestaan uit een algemeen jaarverslag van een rechtspersoon. Het gaat er om dat duidelijk is dat de verkregen subsidie is aangewend voor het doel waarvoor de subsidie werd verstrekt. Voorts kan het college, overeenkomstig het derde lid, in een subsidieregeling aangeven andere bewijsmiddelen te verlangen dan een inhoudelijk verslag. Uiteraard mogen van de aanvrager alleen die gegevens verlangd worden die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de verantwoording; dit volgt uit de AVG.

Artikel 20. Eindverantwoording subsidies van meer dan € 50.000

Bij subsidies vanaf € 50.000 wordt uitgegaan van de traditionele afrekening van subsidies; op basis van gerealiseerde kosten en baten. De vaststelling van de subsidie vindt plaats op basis van uitgevoerde activiteiten en gerealiseerde kosten. Het derde lid biedt de basis om in een subsidieregeling te bepalen dat er ook andere, waaronder meer of minder, gegevens gevraagd worden. Uiteraard mogen van de aanvrager alleen die gegevens verlangd worden die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de verantwoording; dit volgt uit de AVG.

Artikel 21. Subsidievaststelling subsidies van meer dan € 10.000

Het eerste lid bevat – overeenkomstig artikel 4:13 van de Awb – de termijn waarbinnen de beschikking gegeven dient te worden; wel bestaat de mogelijkheid tot verdagen (tweede lid). Het merendeel van de aanvragen zal binnen deze beslistermijn kunnen worden afgehandeld. Meer ingewikkelde aanvragen vergen soms meer tijd. De verdaging van de beslistermijn – voor de duur van ten hoogste de in het tweede lid nader bepaalde termijn – biedt dan uitkomst. Een besluit tot verdaging op grond van het tweede lid is appellabel (dit in tegenstelling tot een mededeling op grond van artikel 4:14 van de Awb dat de – eventueel verdaagde – termijn niet gehaald wordt). Uiteraard mogen van de aanvrager alleen die gegevens verlangd worden die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de verantwoording; dit volgt uit de AVG.

Artikel 22. Betaling en bevoorschotting

Hier wordt de bevoorschotting geregeld. Subsidies tot en met € 10.000 worden geheel bevoorschot, aansluitend bij het verantwoordingsregime van deze subsidies in artikel 18 (eerste lid).

Voor hogere subsidies kan een voorschot tot 100% worden gegeven (tweede lid).

Bij subsidieregeling kan van het voorgaande worden afgeweken, indien daartoe aanleiding is (derde lid).

Het vierde lid bepaalt dat de subsidieontvanger in de verleningsbeschikking het ritme en de hoogte van de bevoorschotting wordt medegedeeld

Artikel 23. Berekening van uurtarieven, uniforme kostenbegrippen

Dit artikel schrijft voor dat als het college bij de bepaling van de subsidiabele kosten gebruik maakt van uurtarieven, de berekeningswijze hiervan en de voorgeschreven definities in een subsidieregeling vastgelegd dienen te worden. De aanvrager zal daarmee dan bij zijn aanvraag rekening moeten houden. Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, is het college hierin beperkt tot tarieven en kostenbegrippen die voldoen aan de eisen van het toepasselijke steunkader.

Artikel 24. Reserves en voorzieningen

Voor subsidieontvangers van structurele subsidies kunnen financiële reserveringen voor toekomstige uitgaven of het opvangen van tegenvallers aan de orde zijn. Het kan in het belang van de subsidieverstrekker zijn dat dergelijke voorzieningen worden getroffen, maar ook kan het in het belang van de subsidieverstrekker zijn dat de omvang daarvan wordt begrensd of het toevoegen of onttrekken van subsidie daaraan. Het college wordt met dit artikel de mogelijkheid geboden om regels van algemene strekking vast te stellen.

Artikel 25. Vergoeding bij vermogensvorming

In artikel 4:41 van de Awb is bepaald dat in bepaalde gevallen de subsidieontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor een vergoeding verschuldigd is aan het bestuursorgaan. Het gaat daarbij om de volgende gevallen:

  • -

    als de subsidieontvanger voor de gesubsidieerde activiteiten gebruikte of bestemde goederen vervreemdt of bezwaart of de bestemming daarvan wijzigt;

  • -

    als de subsidieontvanger een schadevergoeding ontvangt voor verlies of beschadiging van voor de gesubsidieerde activiteiten gebruikte of bestemde goederen;

  • -

    als de gesubsidieerde activiteiten geheel of gedeeltelijk worden beëindigd;

  • -

    als de subsidieverlening of de subsidievaststelling wordt ingetrokken of de subsidie wordt beëindigd, of

  • -

    de rechtspersoon die de subsidie ontving wordt ontbonden.

Deze vergoedingsplicht echter geldt alleen als hierin is voorzien in de verordening of subsidieregeling. Daarbij moet zijn bepaald hoe de hoogte van de vergoeding wordt berekend (dit hoeft geen volledige compensatie te betreffen). Daarom is dit artikel nodig.

Van toepassing verklaren impliceert dat een vergoeding verschuldigd is in situaties waarbij de subsidieontvanger goederen vervreemdt of bezwaart of de bestemming ervan wijzigt, een schadevergoeding ontvangt voor verlies of beschadiging van goederen, de activiteiten geheel of gedeeltelijk heeft beëindigd, de subsidieverlening of -vaststelling wordt ingetrokken of de rechtspersoon wordt ontbonden. Hoe hoog de vergoeding is, wordt bij afzonderlijke beschikking door het college aangegeven. De hoogte van de vergoeding wordt bepaald op de wijze zoals aangegeven in het tweede, derde en vierde lid. Bij het vijfde lid kan bijvoorbeeld worden gedacht aan maatschappelijke instellingen, die fuseren of deel gaan uitmaken van een koepelorganisatie. In een dergelijke situatie kan het college besluiten dat hij geen vergoeding verlangt, als de werkzaamheden of activiteiten worden voortgezet door een rechtspersoon met een gelijke of nagenoeg gelijke doelstelling en na een daartoe strekkend verzoek van de subsidieontvanger. Het spreekt voor zich dat een dergelijk verzoek tijdig moet worden ingediend, zodat het college voldoende tijd heeft om een weloverwogen beslissing te nemen.

Artikel 26 Indexering

Bij subsidies die voor meerdere jaren wordt verstrekt, bestaat op het moment van verlenen nog geen zicht op de algemene stijging van kosten voor de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verleend. Dat is voor een incidentele subsidie normaliter met een inschatting daarvan en verrekening in de begrote kosten op te vangen. Voor structurele subsidies, zoals aan organisaties waarvoor de subsidie bedoeld is voor de exploitatiekosten, is deze werkwijze minder geëigend en kan het college bij de subsidieverlening bepalen dat hoogte van de subsidie jaarlijks meestijgt met de algemene stijging van kosten. Omdat de kosten van lonen zich afwijkend kunnen ontwikkelen van de kosten voor goederen en diensten wordt voor grotere subsidies daarin een onderscheid in indexering bepaald.

Artikel 27. Toezicht

Met dit artikel worden aanvullende bevoegdheden geregeld om steekproefsgewijs te controleren of de rapportages van subsidieontvangers over uitgevoerde activiteiten, verplichtingen en kosten en inkomsten correct zijn en dat hiertoe door het college regels kunnen worden gesteld. Ook wordt hiermee geregeld dat het college regels kan stellen met betrekking tot de financiële en organisatorische gezondheid van organisaties die structurele subsidie krijgen met het oog op continuïteit en kwaliteit van deze organisaties.

Artikel 28. Bijzondere afwijkingsbevoegdheid

Ten behoeve van het in samenwerking met andere overheden verstrekken van subsidies kan het nodig zijn de uitvoeringspraktijk te uniformeren en daarbij van bepalingen in deze verordening af te wijken. Een vergelijkbare noodzaak kan ook bestaan als op door het Rijk of de EU aan de gemeente verstrekte gelden specifieke regels of verplichtingen van toepassing zijn.

Artikel 29. Hardheidsclausule

De hardheidsclausule is opgenomen omdat in uitzonderlijke gevallen vasthouden aan een bepaling van de Asv of daarop gebaseerde nadere regels of een subsidieregeling wegens bijzondere omstandigheden onevenredig kan zijn tot de daarmee te dienen belangen.

Artikel 30 en 31

Dit artikelen spreken voor zich en behoeven daarom geen nadere toelichting.