Regeling vervallen per 11-09-2008

Verordening op de heffing en invordering van baatbelasting in verband met de herinrichting van de binnenstad fase 1A: Nieuwestad Noord- en Zuidzijde, Oude Doelensteeg en Wirdumerdijk te Leeuwarden

Geldend van 11-09-2008 t/m 10-09-2008

Intitulé

Verordening op de heffing en invordering van baatbelasting in verband met de herinrichting van de binnenstad fase 1A: Nieuwestad Noord- en Zuidzijde, Oude Doelensteeg en Wirdumerdijk te Leeuwarden

De gemeente Leeuwarden;

gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 28 maart 2000;

gelet op artikel 222 van de Gemeentewet en het ‘aangevuld bekostigingsbesluit herinrichting binnenstad eerste fase: Nieuwestad Noord- en Zuidzijde, Oude Doelesteeg en Wirdumerdijk’, vastgesteld bij raadsbesluit van 15 maart 1999;

besluit:

vast te stellen de:

Verordening op de heffing en de invordering van baatbelasting in verband met de herinrichting van de binnenstad fase 1A: Nieuwestad Noord- en Zuidzijde, Oude Doelesteeg en Wirdumerdijk te Leeuwarden.

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    een onroerende zaak:

    • 1

      een gebouwd eigendom;

    • 2

      een ongebouwd eigendom;

    • 3

      een gedeelte van een onder 1 of 2 bedoeld eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, waarop een appartementsrecht is gevestigd;

    • 4

      een samenstel van twee of meer van de onder 1 of 2 bedoelde eigendommen of onder 3 bedoelde gedeelten daarvan die naar de omstandigheden beoordeeld bij elkaar horen.

  • b.

    het bestemmingsplan: het bestemmingsplan “Nieuwesteeg/Oude Doelesteeg en Zuiderstraat” en het bestemmingsplan “Sint Jacobsstraat/Wirdumerdijk”.

  • c.

    de openbare ruimte: het gedeelte van de binnen het exploitatiegebied gelegen gronden dat een openbaar karakter heeft of zal krijgen met inbegrip van alle voorzieningen van openbaar nut.

Artikel 2 Belastbaar feit

  • 1. Onder de naam ‘baatbelasting herinrichting binnenstad Leeuwarden fase 1A: Nieuwestad Noord- en Zuidzijde, Oude Doelesteeg en Wirdumerdijk’ wordt in de vorm van een heffing ineens een directe belasting geheven ter zake van de onroerende zaken gelegen in de gemeente binnen de rode omlijning op de bij deze verordening behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart, die op 1 mei 2000 zijn gebaat door de in het tweede lid genoemde voorzieningen die tot stand zijn of worden gebracht door of met medewerking van het gemeentebestuur.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde voorzieningen omvatten:

    • a.

      het verfraaien van de bestrating;

    • b.

      het aanbrengen en verfraaien van straatmeubilair.

Artikel 3 Belastingplicht

  • 1. De belasting wordt geheven van degene die van een onroerende zaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die op het tijdstip van ingang van de heffing dan wel, indien de belasting wordt geheven in de vorm van een jaarlijkse belasting, bij de aanvang van het belastingjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

  • 3. Indien de lasten die zijn verbonden aan de voorzieningen genoemd in artikel 2, tweede lid, ter zake van een onroerende zaak krachtens overeenkomst zijn of worden voldaan, wordt de belasting ter zake van die onroerende zaak niet geheven.

Artikel 4 Maatstaf van heffing

  • 1. De maatstaf van heffing bestaat uit:

    • a.

      het gewogen aantal volle vierkante meters oppervlakte van de onroerende zaak als bedoeld in het tweede lid van dit artikel.

    • b.

      het gewogen aantal strekkende meters gevellengte van de onroerende zaak als bedoeld in het derde lid van dit artikel.

  • 2. De gewogen oppervlakte van de onroerende zaak wordt bepaald op het aantal vierkante meters oppervlakte dat op grond van het bestemmingsplan volledig mag worden bebouwd, afgerond naar beneden op volle vierkante meters en vermenigvuldigd met de verdiepingsfactor als bedoeld in het vierde lid. Bij de bepaling van de oppervlakte blijft buiten beschouwing de oppervlakte gelegen op een afstand van meer dan 40 meter van de zijde van de onroerende zaak die grenst aan de her in te richten openbare ruimte. Bij de bepaling van de oppervlakte van een onroerende zaak als bedoeld in artikel 1 sub a onder 3 wordt de oppervlakte van de gemeenschapsruimten per bouwlaag toegerekend aan de op die bouwlaag aanwezige belastingobjecten naar rato van de oppervlakte van die belastingobjecten. Indien de onroerende zaak met meerdere zijden grenst aan de her in te richten openbare ruimte dan blijft buiten beschouwing de oppervlakte van de onroerende zaak die is gelegen op een afstand van meer dan 40 meter van ieder van die zijden.

  • 3. De gewogen gevellengte van de onroerende zaak wordt bepaald op het aantal strekkende meters van de zijde van de onroerende zaak die grenst aan de heringerichte openbare ruimte, afgerond naar beneden op volle strekkende decimeters en vermenigvuldigd met de verdiepingsfactor als bedoeld in het vierde lid. Bij de bepaling van de gevellengte van een onroerende zaak als bedoeld in artikel 1 sub a onder 3 wordt de gevellengte van de gemeenschapsruimten per bouwlaag toegerekend aan de op die bouwlaag aanwezige belastingobjecten naar rato van de oppervlakte van die belastingobjecten. Indien meerdere zijden van een onroerende zaak grenzen aan de heringerichte openbare ruimte geldt de gevellengte van de zijde van de onroerende zaak waaraan de huisnummering is toegekend.

  • 4. De verdiepingsfactor bedraagt:

    a.

    voor een onroerende zaak waarvan uitsluitend de begane grond is gebaat door de getroffen voorzieningen

    0,8;

    b.

    voor een onroerende zaak waarvan uitsluitend de eerste verdieping is gebaat door de getroffen voorzieningen

    0,2;

    c.

    voor een onroerende zaak waarvan de begane grond en de eerste verdieping zijn gebaat door de getroffen voorzieningen

    1,0.

Artikel 5 Belastingtarief

  • 1. Voor onroerende zaken gelegen aan de Nieuwestad Noordzijde bedraagt de belasting de som van de volgende twee componenten:

    • a.

      ƒ 4,20 per vierkante meter van de heffingsmaatstaf;

    • b.

      ƒ 134,26 per strekkende meter van de heffingsmaatstaf.

  • 2. Voor onroerende zaken gelegen aan de Nieuwestad Zuidzijde bedraagt de belasting de som van de volgende twee componenten:

    • a.

      ƒ 5,21 per vierkante meter van de heffingsmaatstaf;

    • b.

      ƒ 174,38 per strekkende meter van de heffingsmaatstaf.

  • 3. Voor onroerende zaken gelegen aan de Oude Doelesteeg:

    • a.

      ƒ 5,57 per vierkante meter van de heffingsmaatstaf;

    • b.

      ƒ 81,84 per strekkende meter van de heffingsmaatstaf.

  • 4. Voor onroerende zaken gelegen aan de Wirdumerdijk:

    • a.

      ƒ 6,36 per vierkante meter van de heffingsmaatstaf;

    • b.

      ƒ 150,68 per strekkende meter van de heffingsmaatstaf.

Artikel 6 Regeling inzake heffing in de vorm van een jaarlijkse belasting

  • 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 2 wordt op verzoek van de belastingplichtige de belasting geheven in de vorm van een jaarlijkse belasting gedurende tien jaren. Het verzoek genoemd in de eerste volzin dient binnen zes weken na de dagtekening van de aanslag schriftelijk bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar te worden ingediend.

  • 2. Het belastingjaar loopt van 1 juli tot en met 30 juni.

  • 3. De jaarlijkse belasting bedraagt de annuïteit van het totaal verschuldigde, berekend op basis van een periode van tien jaren en een rentevoet van 5,5%.

  • 4. De belasting over de nog niet verstreken belastingjaren kan elk jaar worden afgekocht. De afkoopsom wordt bepaald op de contante waarde van de op 1 juli van het belastingjaar, waarin de afkoop plaatsvindt, nog te verschijnen belastingbedragen berekend naar een rentevoet van 5,5%.

  • 5.

    • a.

      Ingeval de belasting wordt geheven in de vorm van een jaarlijkse heffing en de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak als bedoeld in het eerste lid eindigt of wijzigt als gevolg van het overdragen van eigendom, bezit of beperkt recht, wordt de nieuwe genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, met ingang van het eerstvolgende belastingjaar een aanslag ineens opgelegd voor de resterende belastingjaren van het belastingtijdvak, berekend overeenkomstig het vierde lid van dit artikel.

    • b.

      In afwijking van het bepaalde in onderdeel a, wordt op verzoek van de in dat onderdeel bedoelde belastingplichtige de jaarlijkse heffing overeenkomstig het eerste lid gecontinueerd. Het verzoek daartoe dient binnen zes weken na de dagtekening van de aanslag ingevolge onderdeel a, schriftelijk bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar te worden ingediend.

  • 6. Ingeval de belasting wordt geheven in de vorm van een jaarlijkse heffing en in de loop van het belastingtijdvak de eigendom, het bezit of het beperkt recht van een gedeelte van de onroerende zaak wordt overgedragen, wordt, voor de verdeling van de resterende belastingschuld, de maatstaf van heffing als bedoeld in artikel 4 voor de betreffende onroerende zaken opnieuw vastgesteld voor de nog niet verstreken belastingjaren.

Artikel 7 Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 8 Termijnen van betaling

De aanslagen moeten worden betaald binnen twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet.

Artikel 9 Kwijtschelding

Bij de invordering van de baatbelasting wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 10 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en invordering van de baatbelasting.

Artikel 11 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van bekendmaking.

  • 2. De datum van ingang van de heffing is 1 juli 2000.

  • 3. Deze verordening wordt aangehaald als ‘Verordening baatbelasting 2000 fase 1A’.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van <datum>.

De voorzitter
De secretaris

Toelichting voor de raad

Algemeen

Om baatbelasting te kunnen heffen dient door de gemeenteraad een belastingverordening te worden vastgesteld overeenkomstig de in de Gemeentewet ter zake opgenomen regels. De wetgever gaat in artikel 222 van de Gemeentewet uit van een stelsel waarin lasten van voorzieningen worden omgeslagen over de door die voorzieningen gebate onroerende zaken. Voor ieder gebaat object wordt in beginsel een belastingschuld vastgesteld. De baatbelasting wordt echter niet geheven als de lasten ter zake van een bepaalde onroerende zaak langs andere weg worden verhaald, zoals in dit geval via een exploitatieovereenkomst.

Een verordening baatbelasting kan worden vastgesteld vanaf het moment dat een aanvang is gemaakt met de aanleg van de voorzieningen, doch uiterlijk twee jaar nadat de voorzieningen geheel zijn voltooid. Om te bepalen of een onroerende zaak is gebaat moet worden uitgegaan van een tijdstip dat is gelegen uiterlijk één jaar na voltooiing van de voorzieningen.

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In dit artikel zijn begripsomschrijvingen opgenomen.

Om misverstanden te voorkomen bij het bepalen van het belastingobject is in dit artikel onder meer een omschrijving opgenomen van het begrip onroerende zaak. De baatbelasting is een belasting met een objectief karakter. Daarom wordt voor de objectafbakening aangesloten bij de eigendomsgrenzen. Het is niet toegestaan subjectieve (gebruiks)omstandigheden van invloed te doen zijn op de objectafbakening. De indeling van een onroerende zaak in zelfstandige gedeelten heeft daarom, anders dan bijvoorbeeld in de Wet waardering onroerende zaken, geen invloed op de objectafbakening. De indeling van een onroerende zaak is een gebruiksomstandigheid die de eigenaar veelal kan wijzigen. Een samenstel van eigendommen die naar omstandigheden beoordeeld bij elkaar horen, wordt voor de toepassing van de verordening wel als één onroerende zaak aangemerkt. Te denken valt hierbij aan een pand met een tuin, of een pand met een aparte garage.

Artikel 2 Belastbaar feit

Gebate gebied

Via artikel 1 maakt de kaart waarop het gebate gebied is aangegeven deel uit van de belastingverordening. De kaart dient te worden gewaarmerkt ten bewijze dat zij behoort bij het besluit van de gemeenteraad waarbij de belastingverordening is vastgesteld.

Door het in kaart brengen van het belastinggebied maakt de gemeente kenbaar welke onroerende zaken door de getroffen voorzieningen binnen het gebate gebied vallen en derhalve zijn of worden gebaat.

Tijdstip gebaat zijn

In artikel 1 is het tijdstip van gebaat zijn vermeld: 1 mei 2000. Naar de toestand op dit tijdstip dient de gemeente te beoordelen of de onroerende zaken gebaat zijn door de getroffen of nog te treffen voorzieningen. Er vindt naar de toestand op deze datum een eenmalige beoordeling plaats over de vraag of een onroerende zaak gebaat is door de voorzieningen. Dit brengt mee dat latere wijzigingen in het gebaat zijn van een onroerende zaak geen invloed hebben op de verschuldigde belasting. Ook latere bijbouw of afbraak van objecten kan niet leiden tot wijziging in het bestand van belaste objecten. Hierdoor wordt voorkomen dat latere wijzigingen in het objectenbestand kunnen leiden tot het onverbindend worden van de tariefstelling.

Voorzieningen

Bepalend voor de baatbelasting zijn uitsluitend die voorzieningen waarop de verordening ziet. Voor de duidelijkheid en de rechtszekerheid is het zeer essentieel dat de verordening de specifieke voorzieningen vermeldt welke aanleiding geven tot profijt van de in het desbetreffende deel van de gemeente gelegen onroerende zaken. Artikel 2, tweede lid, vermeldt daarom de voorzieningen waarvan de kosten via de baatbelasting worden verhaald.

De voorzieningen die worden c.q. zijn getroffen, zijn specifiek gericht op detailhandel en de horeca en op andere bedrijven met een publieksfunctie (bijvoorbeeld banken en kantoren). Door de totstandkoming van de voorzieningen is een winkelgebied ontstaan dat fraaier en voor winkelend publiek aantrekkelijker is dan het tevoren was. Objectief bezien, kan in dit kader worden gesteld dat onroerende zaken in het gebate gebied die een detailhandel-, horeca- of andere publieksfunctie hebben door de getroffen voorzieningen in een voordeliger positie zijn gebracht. Woningen zullen daarentegen niet of nauwelijks profiteren van de getroffen voorzieningen. Daarom worden de onroerende zaken die op grond van de relevante vigerende bestemmingsplannen uitsluitend een woonbestemming hebben alsmede (gedeelten van) onroerende zaken die in gebruik zijn als woning en die op grond van het bestemmingsplan geen bedrijfsfunctie c.q. publieksfunctie kunnen hebben, uitgezonderd van zowel het privaatrechtelijke als het onderhavige fiscaalrechtelijke kostenverhaal1. Tenslotte zijn wij van mening dat onroerende zaken met een religieuze bestemming eveneens buiten het kostenverhaal moeten blijven; kerkgebouwen zullen nauwelijks profiteren van de getroffen voorzieningen.

Artikel 3 Belastingplicht

In dit artikel wordt de belastingplicht omschreven. Belastingplichtig zijn natuurlijke personen en rechtspersonen zoals vennootschappen, stichtingen en verenigingen, die van de door gemeentelijke voorzieningen gebate onroerende zaken, zoals vermeld in artikel 1, het genot hebben krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.

De wet gaat uit van belastingheffing tenzij de kosten van de voorzieningen krachtens overeenkomst worden voldaan. Het gedeeltelijk privaatrechtelijk verhalen van de kosten verandert overigens niets aan de kostenverdeling. De gemeente dient de kosten van de getroffen voorzieningen om te slaan over alle gebate percelen, zowel over de ‘belastingpercelen’ als over de percelen waarvoor langs privaatrechtelijke weg wordt bijgedragen.

Artikel 4 Maatstaf van heffing

Er is in de Gemeentewet geen heffingsmaatstaf opgenomen voor de baatbelasting. Dit houdt in dat de gemeentelijke wetgever vrij is in het bepalen van de heffingsmaatstaf, met dien verstande dat het bedrag van een gemeentelijke belasting niet afhankelijk kan worden gesteld van het inkomen, de winst of het vermogen. Belangrijk bij de keuze van een heffingsmaatstaf is of zij aansluit bij de aard van de voorzieningen die worden aangelegd. Het verdient aanbeveling om een heffingsmaatstaf te kiezen die zoveel mogelijk aansluit bij het objectieve karakter van de baatbelasting en bij de baat bij de getroffen voorzieningen

Als heffingsmaatstaf is in dit geval gekozen voor een gecombineerde heffingsmaatstaf: de oppervlakte die op grond van het bestemmingsplan volledig mag worden bebouwd tot een diepte van 40 meter vanaf de zijden van de onroerende zaak die grenzen aan openbare ruimte in het gebate gebied en de gevellengte van een onroerende zaak. De gekozen heffingsmaatstaf sluit aan bij de potentiële mogelijkheden die een onroerende zaak heeft om te profiteren van de te treffen voorzieningen los van de het toevallige gebruik of de toevallig aanwezige bebouwing. Argument voor het beperken van de te belasten oppervlakte tot 40 meter van de gevel is dat de baat bij de voorzieningen afneemt naar mate de afstand tot de nieuwe voorzieningen groter is. Bovendien pakt de heffing op deze manier billijker uit voor (relatief) diepe percelen die volgens het bestemmingsplan weliswaar volledig mogen worden bebouwd, maar die bijvoorbeeld door de aanwezigheid van tuinen niet volledig bebouwd zijn en ook niet te verwachten is dat men ze in de naaste toekomst volledig zal bebouwen. De te belasten diepte is zo gekozen dat de gemiddelde diepte van de bestaande bebouwing op de begane grond steeds in de heffing wordt betrokken. Indien percelen met meerdere zijden aan openbare ruimte in het gebate gebied zijn gelegen, wordt van alle zijden de oppervlakte tot maximaal 40 meter diep belast.

Door het hanteren van verdiepingsfactoren wordt bij de heffing rekening gehouden met de baat van de eerste verdieping. Daarbij is ervan uitgegaan dat met name de begane grond is gebaat. Hiervoor geldt daarom een factor van 0,8. Voor de eerste verdieping geldt een factor van 0,2. Er is gekozen voor een factor van 0,2 voor de verdieping omdat de eerste verdieping veel minder baat heeft bij de te treffen voorzieningen. Dit blijkt onder meer uit het feit dat de eerste verdieping(en) in het gebate gebied slechts beperkt worden gebruikt voor (winkel)doeleinden waarmee men profiteert van de voorzieningen, doordat de eerste verdiepingen overwegend een woonbestemming hebben. Een andere reden voor een lagere verdiepingsgfactor voor de verdieping is bovendien gelegen in het feit dat in veel gevallen de bebouwde oppervlakte van de verdieping aanzienlijk kleiner is dan van de begane grond.

De gekozen heffingsmaatstaf is tot stand gekomen na overleg met de LOV

Artikel 5 Belastingtarief

Bij het bepalen van de tarieven is uitgangspunt geweest dat de helft van de kosten via de oppervlakte wordt omgeslagen over de gebate onroerende zaken en de andere helft van de kosten wordt omgeslagen over de gevellengte van de gebate onroerende zaken.

Omdat niet in elke straat even ingrijpend wordt aangepakt c.q. heringericht, vindt er in artikel 5 een tariefdifferentiatie plaats naar straat. De tarieven zijn zodanig vastgesteld dat rekening wordt gehouden met de uiteenlopende investeringen in de verschillende straten.

Artikel 6 Regeling inzake heffing in de vorm van een jaarlijkse heffing

De baatbelasting is in beginsel een heffing ineens. De belastingplichtige zal, na het vervallen van het tijdstip waarop de belasting verschuldigd is, de heffing ineens moeten betalen. Op verzoek van de belastingplichtige kan de baatbelasting echter in de vorm van een jaarlijkse belasting gedurende tien jaren worden geheven. In dit artikel is een regeling opgenomen voor belastingplichtigen die de baatbelasting gespreid over de door de gemeente vastgestelde termijn van tien jaren willen betalen. Belastingplichtigen dienen hiertoe een verzoek te doen. Tegen de beslissing van de gemeente op het verzoek staat geen bezwaar en beroep open. De gemeente heeft echter de vrijheid om ook buiten de gestelde termijn het verzoek alsnog in te willigen. In het vijfde lid van dit artikel is een regeling opgenomen voor het geval dat een belastingplichtige, op wie de gespreide regeling van betaling van toepassing is, gedurende de loop van de belastingperiode ophoudt belastingplichtig te zijn.

Het zesde lid geeft een regeling voor de situatie dat een onroerende zaak in de loop van de heffingsperiode wordt gesplitst. De Hoge Raad heeft in het verleden beslist dat de baatbelasting bij het opsplitsen van het belastbaar perceel op het desbetreffende perceel blijft rusten (Hoge Raad 30 maart 1988, nr. 25.360, Belastingblad 1989, blz. 182). Het ging in dat arrest om een baatbelasting voor de aanleg en verbetering van een weg. De maatstaf van heffing was de oppervlakte. Een gebaat perceel werd na een aantal jaren voor een deel verkocht, waardoor het deel dat de oorspronkelijke eigenaar behield niet langer aan de weg lag. De Hoge Raad besliste dat de baatbelasting die rustte op het gehele oorspronkelijke perceel is blijven rusten op het daarvan afgesplitste perceel, ook al zou dit laatste perceel niet langer gebaat zijn door de getroffen voorzieningen.

Artikel 7 Wijze van heffing

Ingevolge artikel 233 van de Gemeentewet kunnen gemeentelijke belastingen worden geheven bij wege van aanslag, bij wege van voldoening op aangifte of op andere wijze. In deze verordening is gekozen voor de heffing bij wege van aanslag.

Artikel 8 Termijnen van betaling

In dit artikel zijn de termijnen van betaling opgenomen. Er is gekozen voor één termijn van twee maanden na dagtekening van het aanslagbiljet.

Artikel 9 Kwijtschelding

Er is gekozen voor een bepaling in de verordening die regelt dat in het geheel geen kwijtschelding van baatbelasting wordt verleend.

Artikel 10 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

In verband met de inwerkingtreding van de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Stb. 1996, 333) en de daarop gebaseerde aanpassingswetgeving (Stb. 1997, 510 en 580), komen de bevoegdheden die in de AWR en de Invorderingswet 1990 zijn toebedeeld aan de minister van Financiën met ingang van 1 januari 1998 toe aan het college van burgemeester en wethouders (was: de raad). Aangezien artikel 217 van de Gemeentewet bepaalt dat al hetgeen voor de heffing en de invordering van belang is in de belastingverordening moet staan, heeft de VNG ervoor gekozen in de modelverordeningen gemeentelijke belastingen een bepaling op te nemen die aangeeft dat het mogelijk is dat het college van burgemeester en wethouders nadere regels kan stellen met betrekking tot de heffing en de invordering van de betreffende gemeentelijke belasting. Op deze wijze wordt aan de belastingplichtige burger duidelijk gemaakt dat er nog nadere regels kunnen gelden.

In dit geval dient het college van burgemeester en wethouders nog nadere regels vast te stellen voor het in rekening brengen van invorderingsrente.

Artikel 11 Inwerkingtreding en citeertitel

Ingevolge artikel 139 van de Gemeentewet moet het besluit tot vaststelling van een belastingverordening worden bekendgemaakt. Artikel 142 van de Gemeentewet bepaalt vervolgens dat de verordening in werking treedt met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking, tenzij in de verordening een ander tijdstip is opgenomen, niet liggende voor de vaststelling, goedkeuring en bekendmaking van de verordening. In dit geval is gekozen voor afwijking van de wettelijke regeling, te weten: inwerkingtreding op de eerste dag volgende op bekendmaking.


Noot
1

In het Handboek Grondzaken van de VNG (blz. E4/6 10) is voor een dergelijke opvatting ook steun te vinden: “Bij de herinrichting van een winkelstraat wordt de baatbelasting doorgaans alleen geheven van onroerende zaken met een bedrijfsbestemming.”