Beleidsregels voor de fysieke leefomgeving

Geldend van 01-01-2024 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels voor de fysieke leefomgeving

Inleiding

Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn verschillende wetten, zoals de Wet milieubeheer, Wet geluidhinder en Wet bodembescherming geheel of gedeeltelijk ingetrokken en vervangen door regels in het nieuwe stelsel. De beleidsregels die zijn gebaseerd op de oude wetgeving zijn echter nog goed bruikbaar. Het is wenselijk dat deze blijven gelden totdat nieuwe beleidsregels over een onderwerp zijn vastgesteld.

Om de geldigheid te borgen worden de beleidsregels opnieuw vastgesteld, maar dan als beleidsregels op grond van de Omgevingswet. Daar waar in teksten wordt verwezen naar oude wetgeving, moet dit (tevens) worden opgevat als verwijzing naar de Omgevingswet.

In de toekomst kunnen voor bepaalde onderwerpen bepalingen in het Omgevingsplan worden vastgelegd, bijvoorbeeld via een maatwerkregel, of kan nieuw beleid worden opgesteld.

Het gaat om de volgende beleidsregels:

  • Notitie bodemonderzoek voor bedrijven

  • Beleidsregel Hogere waarden Wet geluidshinder 2018 regio Midden-Holland

  • Handhavingsbeleid geluidsnormen bij evenementen regio Midden-Holland

  • Geluidsbeleid Bedrijven Doortocht te Bodegraven 

Deze beleidsregels zijn inhoudelijk ongewijzigd gebundeld tot een nieuwe beleidsregel: de Beleidsregels voor de fysieke leefomgeving. Deze beleidsregel treedt in werking per 1 januari 2024.

Hoofdstuk 1 Notitie Beleidsregels voor bodemonderzoek bij bedrijven

Inleiding

Aanleiding

Het bodembeleidsveld is sterk in beweging. Nieuwe wet- en regelgeving volgen elkaar in hoog tempo op. Naast het Besluit bodemkwaliteit en diverse circulaires is in 2008 ook het Activiteitenbesluit in werking getreden. Hiermee veranderden de regels die gelden voor bedrijven. Dikwijls laten regels en landelijke richtlijnen ruimte voor maatwerk per geval en een eigen interpretatie. In andere gevallen zijn richtlijnen dermate strikt dat dit niet strookt met het redelijkheidsbeginsel. Ook de bijzondere bodemgesteldheid in Midden-Holland (slappe bodemproblematiek) kan aanleiding zijn om af te wijken van landelijke richtlijnen.

Om te voorkomen dat in er een willekeur ontstaat per geval is bij de Milieudienst de behoefte om het onderwerp bodemonderzoek bij bedrijven te verwoorden in een nota: Bodemonderzoek bij bedrijven.

Handreiking of beleidsregels?

De nota Bodemonderzoek bij bedrijven is geschreven voor de handhavers, vergunningverleners en medewerkers van de vakgroep Bodem. Het is een handreiking voor hoe er binnen de Milieudienst Midden-Holland omgegaan wordt met de bodemonderzoeken die in het kader van de Wet milieubeheer uitgevoerd (dienen te) worden door of bij inrichtingen (bedrijven). De nota moet zorgen voor uniformiteit en duidelijkheid. Omdat veel onderwerpen in de nota geen eigen beleid zijn is het voor deze onderwerpen niet nodig deze voor te leggen aan de gemeenten.

In de nota zijn ook enkele onderwerpen opgenomen die wel afwijken van landelijke richtlijnen of kunnen worden gezien als een eigen interpretatie van richtlijnen. Deze onderwerpen kunnen worden gezien als beleidsregels en moeten wel worden voorgelegd aan de gemeenten en vastgesteld door Burgemeester en Wethouders.

In onderhavige notitie worden de beleidsregels uiteengezet. Het betreft de volgende onderwerpen:

  • 1.

    Opslag van stoffen en materiaal.

  • 2.

    Nulsituatie afdwingen na langere tijd.

  • 3.

    Onderzoek doen bij vloeistofdichte vloeren

  • 4.

    Beoordeling eindsituatie onderzoek en terugsaneerwaarden

  • 5.

    Grondwatermonitoring bij olie-waterafscheiders

Opslag van stoffen

De Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB) is het uitgangspunt voor het bepalen of een nulsituatie-onderzoek noodzakelijk is bij opslag van milieuvreemde stoffen.In Bijlage I van de Nota Bodemonderzoek bij bedrijven en blad A3 van de NRB zijn de bodembedreigende activiteiten en stoffen opgenomen waarvoor een nulsituatie-onderzoek is vereist.

De situatie ter plaatse kan echter aanleiding geven voor discussie. Voor bepaalde onderwerpen is daarom een nadere invulling gewenst en wordt gemotiveerd afgeweken van de NRB. Het betreft:

  • 1.

    Hoeveelheid opgeslagen stoffen.

    • a.

      Voor kleine hoeveelheden milieugevaarlijke stoffen hoeft er geen nulsituatie onderzoek uitgevoerd te worden. Denk hierbij aan werkvoorraad of een milieukast met flessen en potten milieugevaarlijke stoffen. De NRB maakt dit onderscheid niet, maar het wordt niet wenselijk geacht om bij elke liter een nulsituatie vast te leggen. Voorgesteld wordt dat er minimaal 100 liter bodembedreigende stoffen aanwezig moet zijn voordat er sprake is van een bodembedreigende situatie. Wel dient altijd per situatie bekeken te worden of een nulsituatie onderzoek noodzakelijk is. Een en ander is afhankelijk van de soort stof die aanwezig is, de bedrijfssituatie (wat is bijvoorbeeld de staat van de vloer e.d.) en de activiteiten die er worden uitgevoerd. Daarnaast is het verbruik belangrijk. Er kan namelijk wel sprake zijn van een kleine opslag, maar als het (jaarlijks) verbruik groot is kan dat een reden zijn om de nulsituatie vast te laten leggen;

    • b.

      Voor opslag in een bestrijdingsmiddelenkast wordt de minimum hoeveelheid op 150 liter gesteld omdat het veelal gaat om de opslag van kleine hoeveelheden verschillende bestrijdingsmiddelen;

  • 2.

    Opslag kleinverpakkingen. Wanneer er sprake is van opslag voor bijvoorbeeld de verkoop aan derden en er geen gebruik wordt gemaakt van de opgeslagen (vloeibare) milieugevaarlijke stoffen is het niet noodzakelijk de nulsituatie vast te leggen.

  • 3.

    Opslag van bepaalde soorten organisch materiaal. Omdat de bodem in de regio Midden-Holland niet gevoelig is voor uitspoeling van nitraat en fosfaat naar het grondwater hoeft ter plaatse van de volgende opslag de nulsituatie niet te worden vastgelegd1

    • a.

      Opslag van dierlijke, overige organische en kunstmatige meststoffen;

    • b.

      Kuilvoer.

    • d.

      Opslag van pulpafval uit agrarische producten- en voedings- en genotmiddelen-industrie.

    • e.

      Opslag dierlijk-/ slachtafval.

1Zelfs in grondwaterbeschermingsgebieden acht het drinkwaterleidingbedrijf Oasen deze activiteiten geen grote bedreiging voor de grondwaterkwaliteit, zodat het niet nodig is een uitzondering te maken voor grondwaterbeschermingsgebieden.

Nulsituatie afdwingen na langere tijd

Het afdwingen van een nulsituatie onderzoek op het moment van oprichten of veranderen van een inrichting is het meest wenselijk. Dit sluit echter niet uit dat het onderzoek op een later moment ook kan worden afgedwongen. Daarbij geldt wel dat de nulsituatie dan vanaf dat latere moment vastligt. Voor eventuele verontreiniging die wel door de inrichtinghouder is veroorzaakt, maar voor de vaststelling van de nulsituatie is ontstaan, kan de inrichtinghouder moeilijker aansprakelijk worden gesteld.

Het kan onredelijk en in strijd met de rechtszekerheid zijn om alsnog een nulsituatie onderzoek af te dwingen als het bevoegd gezag jarenlang geen actie heeft ondernomen op dit punt. Het afdwingen van een nulsituatie onderzoek op een later moment moet derhalve altijd goed worden gemotiveerd. Het milieubelang moet worden afgewogen tegen de rechtszekerheid van de ondernemer. Op welk moment die onredelijkheid ontstaat is moeilijk aan te geven. Over dit onderwerp is weinig jurisprudentie bekend.2De specifieke situatie is doorslaggevend.

Overwegingen om geen nulsituatie-onderzoek meer af te dwingen zijn:

  • De vergunning is ouder dan 10 jaar;

  • Bij een inrichting hebben meer dan drie controles plaatsgevonden zonder dat om een nulsituatie is gevraagd.

Overwegingen om na lange tijd (meer dan 10 jaar of 3 controles uitgevoerd) wel een nulsituatie af te dwingen zijn:

  • De ligging in een grondwaterbeschermingsgebied;

  • Slechte staat van of ontbreken van bodembeschermende maatregelen;

  • De omvang van de bodembedreigende activiteiten en de eigenschappen van de bodembedreigende stoffen.

2 ABRvS, 16 juni 2004, 200404317/1. Hier ging het om een opgelegde last onder dwangsom voor het afdwingen van een nulsituatie onderzoek. De vergunning was verleend in 2001, de dwangsom opgelegd in 2004. De Afdeling geeft niet aan dat deze lange termijn een reden is dat de last onder dwangsom onterecht is opgelegd.

Onderzoek doen bij vloeistofdichte vloeren

In het Activiteitenbesluit is expliciet aangegeven dat een vloeistofdichte vloer of verharding ten behoeve van onderzoek niet doorboord of anderszins aangetast mag worden (artikel 2.11 lid 9).

De lijn van het Activiteitenbesluit zal voor alle inrichtingen worden toegepast. Wanneer sprake is van een vloeistofdichte vloer of verharding worden de boringen naast de vloeistofdichte vloer geplaatst. Bij grotere vloeren waarbij de bron op grote afstand van de rand van de vloer ligt, is een bodemonderzoek niet zinvol, omdat dit geen representatief beeld geeft van de bodemkwaliteit. Deze lijn wordt ook gevolgd voor duurzaam vloeistofkerende vloeren. Hieronder wordt verstaan een vloer die voor een langere periode vloeistofkerend wordt geacht. In de voor zettingen gevoelige regio Midden-Holland worden alleen voorgespannen of een gewapende betonvloeren duurzaam kerend beschouwd. In onderstaande tabel is voorgaande samengevat.

Tabel: wel of geen onderzoek bij vloeren

afbeelding binnen de regeling

3 vloer met geldig inspectierapport (met daarin de “Verklaring vloeistofdichte voorziening”) of een vloer die onder het certificaat vloeistofdicht (BAOC) is aangelegd

4 hieronder wordt verstaan een voorgespannen of een gewapende betonvloer. De staat van de vloer moet zodanig zijn dat vrijkomende stoffen worden gekeerd zolang als nodig is.

5 voorbeelden: klinkers, tegels, stelcon, asfalt, niet-gewapend beton. Dit vanwege de zettingsgevoeligheid van de bodem in de regio.

6 Wanneer de inrichtinghouder er bezwaar tegen heeft dat vloeren en/of verhardingen doorboord worden zal hij de vloer moeten laten keuren.

7 Ondernemer hoeft niet, maar mag wel een onderzoek aanleveren. 

Beoordeling eindsituatie onderzoek en terugsaneerwaarden

Toetsing eindsituatie-onderzoek

Om bij beëindiging van een bodembedreigende activiteit te bepalen of er vervolgacties noodzakelijk zijn worden de analyseresultaten getoetst aan het nulsituatie onderzoek. Indien er geen nulsituatieonderzoek is uitgevoerd wordt getoetst aan Bijlage B van de Regeling Besluit bodemkwaliteit en/of de Circulaire bodemsanering 2009. Strikt genomen dient volgens de Wet bodembescherming iedere verhoging verwijderd te worden. Dit is echter niet in alle gevallen zinvol en milieuhygiënisch rendabel.

Om een optimaal milieurendement en een zo laag mogelijk risico voor mens en milieu te bereiken zijn toetsingstabellen opgesteld (zie bijlage 1). Afhankelijk van de eigenschappen van de stoffen (mobiliteit en risico’s voor volksgezondheid) wordt er bij de beoordeling van de eindsituatie van de bodem een onderscheid gemaakt in de toegestane overschrijdingen.

Indien de nul- en eindsituatie van de bodem is vastgesteld voor stoffen die niet tot de stofgroepen behoren worden als toetsing de toetsingsregels voor oplosmiddelen uit Bijlage 1 gehanteerd. Voor stoffen waar geen achtergrondwaarden- en/of interventiewaarden gelden worden als toetsingswaarden de referentiewaarden uit het nulsituatie onderzoek plus 20% gehanteerd.

Saneren

Indien uit de resultaten blijkt dat er bodembelasting heeft plaatsgevonden door de bedrijfsactiviteiten dan dient door de inrichtinghouder te worden aangegeven op welke wijze en de mate waarin de bodemkwaliteit wordt hersteld tot de waarde uit het nulsituatie onderzoek (referentiewaarde).

Iedere verontreiniging die ontstaan is na 1 januari 1987 dient, voor zover redelijkerwijs mogelijk, te worden gesaneerd. De wettelijke basis hiervan vormt artikel 13 van de Wbb (zorgplicht). In beginsel geldt altijd dat de verontreiniging volledig moet worden verwijderd tot aan:

  • 1.

    Waarden uit het nulsituatie-onderzoek, indien geen onderzoek of als nulsituatie < achtergrondwaarden of streefwaarden dan:

  • 2.

    Achtergrondwaarden (voor grond) of Streefwaarden (voor grondwater)

Indien redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat de gehele verontreiniging tot aan bovenstaande waarden wordt teruggesaneerd, worden de waarden uit Tabel 1 gehanteerd. Dit wordt per geval door de Milieudienst beoordeeld.

Grondwatermonitoring bij olie-wateafscheiders

Olie-water-afscheiders (ook wel olie-benzine-afscheiders, hierna te noemen: obas) zorgen ervoor dat olie en benzine uit afvalwater worden gescheiden. Obas bevinden zich veelal in de grond en zijn aangesloten op de riolering. Vanuit het Activiteitenbesluit is het niet verplicht de grondwaterkwaliteit te monitoren bij olie-benzineafscheiders. Wel kan een maatwerkvoorschrift worden opgelegd voor zover een aspect in het besluit niet uitputtend is geregeld (artikel 2.1 lid 1 en 2 onder b en c en lid 3).

Er is wel een motivering nodig bij het stellen van maatwerk. De juristen van de Milieudienst vinden het mogelijk om de bijzondere situatie in de regio als motivering te geven voor het monitoren van de grondwaterkwaliteit bij obas. Argumenten zijn:

  • Bijzondere situatie Midden-Holland. De bodem in de regio heeft een slechte draagkracht en kent een sterke bodemdaling (1 cm per jaar is geen uitzondering). Hierdoor is de riolering in veel gemeenten in slechte staat. Juist de aansluiting van de obas met het riool is een zwakke schakel en kan leiden tot lekkage. Hierdoor kan eenvoudig een bodemverontreiniging ontstaan. En ook als het riool vervangen wordt, blijft de kans op verzakkingen en lekkage onverminderd groot. Dit heeft in het verleden al vaak geleid tot bodemverontreiniging.

  • Belang van de ondernemer. Het is in het belang van de ondernemer dat bodemverontreiniging tijdig gesignaleerd wordt. De schade als gevolg van een lekkende obas kan aanzienlijk zijn. Omdat het gaat om mobiele stoffen kan de verontreiniging zich immers snel verspreiden. Als de grondwaterkwaliteit niet wordt gemonitord wordt een eventuele verontreiniging pas ontdekt als het bedrijf vertrekt. De verontreiniging kan zich dan al hebben verspreid onder opstallen of naar naastgelegen percelen.

  • Kosten relatief gering. De kosten voor het plaatsen van een permanente peilbuis en het periodiek meten van het grondwater zijn gering vergeleken met een bodemsanering. In de meeste gevallen is de peilbuis zelfs al aanwezig voor het vastleggen van de nulsituatie.

Voorgesteld wordt om maatwerkvoorschriften op te gaan stellen voor olie-benzine-afscheiders. Het is voldoende om het grondwater iedere twee jaar te analyseren op minerale olie, vluchtige aromaten en bij tankstations daarnaast ook nog op MTBE en ETBE.

Een uitzondering voor monitoring bij obas wordt gemaakt voor:

  • een obas die samen met het leidingwerk onderheid is.

  • bedrijven die hun riolering jaarlijks of tweejaarlijks laten inspecteren. Hier is het risico op verontreiniging al voldoende weggenomen.

  • inrichtingen die zijn gelegen in een voor zettingen en bodemdaling minder gevoelig gebied. Dit zal met name in een groot deel van de Zuidplaspolder het geval zijn. Er zal nog een kaart worden opgesteld om deze gebieden aan te geven.

Bijlage 1: Toetsingsregels van de bodemkwaliteit in het eindsituatie-onderzoek

Tabel : Toetsing van de eindsituatie van de grond en bepalen van eventuele vervolgacties.

afbeelding binnen de regeling

8 = referentiewaarde uit het nulsituatie-onderzoek

9 = achtergrondwaarde uit bijlage B van de Regeling Bodemkwaliteit

10 = in praktijk blijkt dat voor het bepalen van de omvang van de verontreiniging en herstel bodemkwaliteit het noodzakelijk is om aanvullend onderzoek uit te voeren en een plan van aanpak op te stellen. Het plan van aanpak is vooral bedoeld om te toetsen of alle verontreiniging wordt verwijderd en welke stappen eventueel worden genomen als blijkt dat dit niet mogelijk is.

11 = het lokale achtergrondgehalte, afgeleid van de bodemkwaliteitskaart

Tabel: Toetsing van de eindsituatie van het grondwater en bepalen van eventuele vervolgacties.

afbeelding binnen de regeling

1 in praktijk blijkt dat voor het bepalen van de omvang van de verontreiniging en herstel bodemkwaliteit het noodzakelijk is om aanvullend onderzoek uit te voeren en een plan van aanpak op te stellen. Het plan van aanpak is vooral bedoeld om te toetsen of alle verontreiniging wordt verwijderd en welke stappen eventueel worden genomen als blijkt dat dit niet mogelijk is.

Hoofdstuk 2 Beleidsregel Hogere waarden Wet geluidshinder 2018 regio MiddenHolland

Samenvatting

Deze beleidsregel beschrijft hoe de gemeente Bodegraven-Reeuwijk bij ruimtelijke ontwikkelingen geluidsoverlast van wegen, spoorwegen en bedrijven wil beheersen en voorkomen. Een ruimtelijke ontwikkeling is bijvoorbeeld een nieuwbouwplan van woningen of een plan voor het aanleggen of wijzigen van een weg.

Om de mensen te beschermen tegen geluid hebben we in Nederland wetten en regels. Binnen die wetten en regels hebben gemeenten ruimte gekregen om eigen regels op te stellen. De regels die de gemeenten zelf mogen opstellen gelden in situaties waar het geluid van wegen, spoorwegen of bedrijven hoger is dan de wettelijk bepaalde grens. Deze grens is de voorkeursgrenswaarde. De gemeente kan dan een besluit nemen om een zogenaamde ‘hogere waarde’ vast te stellen. De gemeente kan een besluit hogere waarden pas vaststellen als goed is uitgelegd hoe de inwoners binnen de ruimtelijke ontwikkeling tegen geluid worden beschermd. Dit document beschrijft onder welke voorwaarden Bodegraven-Reeuwijk wil meewerken aan ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden waar meer geluid is.

Dit document vervangt de “Beleidsregel Hogere waarden Regio Midden-Holland, versie 2 d.d. 16 april 2012”. Aan de inhoud van de beleidsregel is weinig veranderd. Wel nieuw is dat:

  • -

    er is gewerkt aan de publieksvriendelijkheid. Een hoofdstuk ‘Proces’ is toegevoegd en ook een begrippenlijst. In het proceshoofdstuk staat bijvoorbeeld hoeveel tijd het kost om een besluit te nemen.

  • -

    er extra regels zijn opgesteld voor transformatie. Bij een transformatie krijgt een bestaand pand een geluidsgevoelige bestemming. Bijvoorbeeld een kantoor dat wordt omgebouwd naar woningen. Dit was nodig omdat het Bouwbesluit in dit soort situaties de inwoner minder beschermt dan bij nieuwbouw.

Kortweg komt het beleid hogere waarden er op neer dat als je een woning of ander geluidsgevoelig gebouw mogelijk maakt met een geluidsbelasting op de gevel die 5 decibel of meer boven de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder ligt, dan moet deze woning of dit geluidsgevoelige gebouw beschikken over een geluidsluwe gevel en een geluidsluwe buitenruimte.

Bij transformatie streven we naar een geluidsniveau in het te realiseren geluidsgevoelige gebouw dat overeenkomt met de nieuwbouweisen uit het Bouwbesluit. Als deze eis onhaalbaar blijkt, dan staat het beleid toe om hier gemotiveerd van af te wijken. In het kader van een goede ruimtelijke ordening vraagt de gemeente, naarmate de afwijking ten opzichte van de nieuwbouweis voor het binnenniveau voor geluid groter wordt, een betere onderbouwing over de aanvaardbaarheid. De afwijking is in principe maximaal 5 decibel. Alleen in hele bijzondere situaties kan ook met 10 decibel worden afgeweken van de nieuwbouweis.

Als uit het besluit hogere waarden blijkt dat aanvullende geluiddempende maatregelen nodig zijn, dan neemt de gemeente deze op in de ruimtelijke procedure. In het bestemmingsplan wordt het in de artikelen en op de verbeelding opgenomen, in de omgevingsvergunning in de voorschriften.

De beleidsregel hogere waarden Regio Midden-Holland is geschreven voor lezers met specialistische kennis van geluid. Bij vragen kunt u contact opnemen met de Omgevingsdienst Midden-Holland, team geluid.

1. Inleiding

1.1 Waarom beleid hogere waarden

Wanneer bij ruimtelijke ontwikkelingen woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk worden gemaakt, gelden specifieke eisen voor de geluidsbelasting op de gevel. Deze eisen zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). De Wgh gaat uit van een voorkeursgrenswaarde en een maximale grenswaarde op de gevel, zie figuur 1. Uitgangspunt is dat bij alle (nieuwe) situaties de voorkeursgrenswaarde voor geluid wordt gehaald. Dit is echter in veel gevallen niet praktisch haalbaar. Een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde wordt daarom gemotiveerd toegestaan.

afbeelding binnen de regeling

Als de geluidsbelasting hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en het plan wordt desondanks uitgevoerd, dan moet door burgemeester en wethouders van de gemeente een procedure hogere waarden worden doorlopen. Binnen deze procedure wordt nagegaan of de geluidsbelasting kan worden terug gebracht tot onder de voorkeursgrenswaarde én of de geluidsbelasting niet hoger is dan de volgens de Wgh ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. Na het doorlopen van de procedure heeft de betrokken geluidsgevoelige bestemming een zogenaamde ‘hogere waarde’ gekregen. Hiermee geven burgemeester en wethouders aan dat een geluidsbelasting boven de voorkeursgrenswaarde acceptabel is.

Dit beleid is geschreven omdat het voordelen biedt op het gebied van kwaliteit en rechtszekerheid. Het beleid zorgt voor een eenduidig en voorspelbaar afwegingskader en leidt tot een betere woonkwaliteit. Omdat zaken gestandaardiseerd zijn levert het ook tijdwinst op.

Deze nieuwe versie vervangt de Beleidsregel Hogere waarden Regio Midden-Holland, versie 2 d.d. 16 april 2012. Naast de al bestaande regels zijn voorwaarden toegevoegd voor de geluidsbelasting in geluidsgevoelige bestemmingen bij transformaties. Bij een transformatie krijgt een bestaand pand een geluidsgevoelige bestemming.

1.2 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 gaat in op het wettelijke kader. De voorwaarden waaraan moet worden voldaan als een hogere waarde is verleend zijn opgenomen in hoofdstuk 3. In hoofdstuk 4 is aangegeven welke motieven ten grondslag liggen aan het opstellen van het beleid hogere waarden. Hoofdstuk 5 gaat in op het proces en hoofdstuk 6 bevat voorbeelden die kunnen worden gebruikt door een initiatiefnemer om aan de voorwaarden te voldoen.

In de bijlagen staat detailinformatie. Er is bijvoorbeeld een begrippenlijst. Ook is opgenomen welke voorkeursgrenswaarden en maximale waarden per situatie gelden.

2. Wettelijk kader

2. 1 Wet geluidhinder

Om geluidsoverlast te beperken heeft de Rijksoverheid wetten en regels geschreven, onder meer de Wet geluidhinder (Wgh). Belangrijk onderdeel van deze wet is het reguleren van het maximale geluidsniveau van industrie en weg- en railverkeer op de gevels van geluidsgevoelige gebouwen. De definitie van een geluidsgevoelig gebouw staat in de Wet geluidhinder. Op het moment van schrijven van dit beleid is het een (bedrijfs-)woning, onderwijsgebouw, ziekenhuis, verpleeghuis, verzorgingstehuis, psychiatrische inrichting of kinderdagverblijf.

De hoofdstukken 5, 6 en 7 van de Wgh gaan in op drie geluidsbronnen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai. Voor ieder van deze typen lawaai staat in het betrokken hoofdstuk hoe hoog de voorkeursgrenswaarden zijn. Ook geven deze hoofdstukken aan dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn om bij een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde een hogere waarde te verlenen. De maximale grenswaarde is afhankelijk van het type lawaai én van de betreffende situatie. Bijlage 2 van dit beleid geeft de voorkeursgrenswaarden en maximale grenswaarden voor de drie typen lawaai.

Hoofdstuk 8a van de Wgh gaat over het vaststellen van hogere waarden. In dit hoofdstuk staat dat een hogere waarde alleen mag worden verleend als maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn en stuiten op stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële bezwaren. 

Hoofdstuk 8b van de Wgh gaat over de geluidsbelasting die de geluidsbron waarvoor een hogere waarde wordt vastgesteld mag veroorzaken binnen een geluidsgevoelig gebouw. De Wgh schrijft niet in alle gevallen een voorwaarde voor het binnenniveau voor. Dit, in combinatie met het feit dat het Bouwbesluit uitgaat van rechtens verkregen niveau bij bestaande panden, is de aanleiding om het beleid hogere waarden te actualiseren. Bijlage 3 van dit beleid bevat de ten hoogste toelaatbare geluidsniveaus binnen in woningen die volgen uit de Wgh of het Bouwbesluit 2012.

2.2 Bouwbesluit 2012

Het Bouwbesluit 2012 (Bb) bevat voorschriften over het (ver)bouwen van bouwwerken. Met betrekking tot geluid geldt voor nieuwbouw een andere aanpak dan voor verbouw. In het Bb staat in artikel 3.3 dat de geluidwerendheid van de gevel het verschil moet zijn tussen de geluidsbelasting op de gevel (de waarde vermeld in het besluit hogere waarden) en 33 dB.

Bij het wijzigen van een bestaand pand in een geluidsgevoelige bestemming (transformatie) is echter niet dit artikel van toepassing, maar artikel 3.5. Volgens dat artikel geldt niet de regel uit 3.3. maar moet men zich houden aan het rechtens verkregen niveau. Wat het rechtens verkregen niveau is verschilt per gebouw en valt daarom ook niet vast te leggen in het Bb. Omdat er geen norm is, is er beleidsvrijheid om de geluidwerendheid van de gevel nader te regelen op basis van het begrip goede ruimtelijke ordening.

2.3 Overige regelgeving

In diverse wetgeving staat dat het college van burgemeester en wethouders in bestuurlijke beslissingen zorg moet dragen voor het bewaken van gezondheidsaspecten. Door in een ruimtelijke procedure geluid af te wegen in het kader van een goed woon- en leefklimaat wordt hieraan gevolg gegeven. Hierbij wordt ook aandacht geschonken aan het geluidsniveau binnen een woning. Denk bijvoorbeeld aan de Wet publieke gezondheidszorg en het advies van het Europees Comité van de Regio’s over Gezondheid in steden (Publicatie PbEU 2017, C 306/37).

In de Regio Midden Holland is in de ‘Strategische Agenda Regio Midden-Holland’ beleid vastgesteld door het Algemeen Bestuur van de Regio Midden-Holland op 6 juli 2016, waarin aandacht is voor gezondheid. In paragraaf 4.3.6 van de strategische agenda wordt uitgelegd wat de gemeente verstaat onder een vitale en duurzame woningvoorraad en dat de regio Midden-Holland inzet op een stevige ontwikkeling van de kwaliteit van de woningbouw. Dit beleid is een uitwerking van die strategische agenda op het onderdeel geluid bij woningbouw.

2.4 Bevoegd gezag

De gemeente is het bevoegd gezag voor het verlenen van een hogere waarde. In uitzonderingsgevallen kan dit de provincie zijn. Het verlenen van de hogere waarde is in de regio Midden-Holland gemandateerd naar de directeur en afdelingshoofden van de Omgevingsdienst Midden-Holland (ODMH).

2.5 Procedure

Om een hogere waarde te krijgen moet een wettelijke procedure worden doorlopen. Deze paragraaf beschrijft de procedure die moet worden gevolgd bij de realisatie van geluidsgevoelige bestemmingen. Deze paragraaf gaat niet in op de procedure die moet worden doorlopen bij de aanleg of wijziging van een (spoor-)weg of industrieterrein met een geluidszone.

Een besluit hogere waarden kan in de volgende situaties voorkomen:

  • 1.

    Omgevingsvergunning RO kruimelgeval (art 2.12 lid 1, onder a, onder 2 wabo): procedure als bedoeld in titel 4.1 van de Awb;

  • 2.

    Omgevingsvergunning RO (art 2.12 lid 1, onder a, onder 3 wabo): uniforme openbare voorbereidingsprocedure (afgekort UOV; afdeling 3.4 Awb);

  • 3.

    Bestemmingsplan: uniforme openbare voorbereidingsprocedure (afgekort UOV; afdeling 3.4 Awb)

Vaste onderdelen zijn het indienen (door initiatiefnemer) en toetsen (door de gemeente / ODMH) van de aanvraag voor een hogere waarde en het vaststellen en het bekendmaken van het (ontwerp)besluit (door de gemeente / ODMH). Als afronding meldt ODMH het besluit hogere waarden bij het Kadaster.

Ad 1. Procedure als bedoeld in titel 4.1 van de Awb 

Deze procedure wordt alleen gevolgd als een besluit hogere waarden wordt genomen bij een zogenaamd kruimelgeval. Kruimelgevallen kunnen voorkomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning in combinatie met een afwijking van het bestemmingsplan, overeenkomstig artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° van de Wet algemene bepalingen van het omgevingsrecht. In deze procedure neemt het bevoegd gezag binnen 8 weken een besluit hogere waarden. Deze termijn kan worden verlengd met ten hoogste 6 weken. Belanghebbenden kunnen binnen 6 weken na bekendmaking bezwaar indienen bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente. Het besluit ligt niet formeel ter inzage. Het besluit en de daarbij behorende stukken kunnen op afspraak worden ingezien. De bezwaar- en beroepscommissie van de gemeente behandelt het bezwaar. Bij de Raad van State kan in beroep worden gegaan.

Ad 2 en 3. Uniforme openbare voorbereidingsprocedure (afgekort UOV; afdeling 3.4 Awb) In deze procedure neemt het bevoegd gezag in principe binnen 26 weken een besluit. Deze termijn kan met 6 weken worden verlengd. In deze procedure wordt een ontwerpbesluit ter inzage gelegd. Hierop kunnen belanghebbenden inspreken. Door de inspraak is het mogelijk dat een termijn langer duurt dan de hierboven genoemde aantallen weken. Na het ontwerpbesluit en de eventuele insprekers wordt het besluit genomen, dat ook ter inzage wordt gelegd. Beroep staat open bij de Raad van State.

De Wgh schrijft voor alle drie de situaties voor dat de omgevingsvergunning of het bestemmingsplan en het besluit hogere waarden tegelijk ter inzage moeten liggen. Het besluit hogere waarden moet steeds als eerste worden vastgesteld. Met deze volgorde borgen we dat geluiddempende maatregelen die volgen uit het besluit hogere waarden als voorschrift worden opgenomen in de omgevingsvergunning of als voorwaarde in het bestemmingsplan (in de artikelen en op de verbeelding).

Bijlage 4 bevat stroomschema's. De schema’s geven de relatie aan met de omgevingsvergunning of het bestemmingsplan waar het besluit hogere waarden betrekking op heeft.

2.6 Overgangstermijn

Ten opzichte van het vorige beleid hogere waarden is beleid toegevoegd voor de geluidsbelasting binnen bestaande gebouwen die geluidsgevoelig worden. Het overige is gelijk gebleven. Het beleid ten aanzien van het binnenniveau geldt niet voor procedures die ten tijde van het vaststellen van dit nieuwe beleid hogere waarden al liepen en waar geen voorwaarden zijn gesteld ten aanzien van het binnenniveau bij transformatie.

3. Voorwaarden hogere waarden

Dit hoofdstuk gaat eerst in op de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt. Dan volgen de voorwaarden die voortvloeien uit het beleid hogere waarden Midden-Holland. Het beleid gaat eerst in op de beheersing van het geluid buiten de woning, daarna komt het geluid in de woning aan bod.

Om een geluidhindersituatie op te lossen hanteert de Wet geluidhinder een voorkeursvolgorde, te weten:

  • -

    maatregelen aan de bron;

  • -

    maatregelen in de overdrachtssfeer; - maatregelen bij de ontvanger.

Bij voorkeur wordt geluidhinder dus bij de bron aangepakt. Dat kan bijvoorbeeld door een stil wegdek aan te leggen, een snelheidsverlaging of door het verkeer om te leiden. Helaas zijn bronmaatregelen niet altijd mogelijk of hebben ze onvoldoende effect. In dat geval kan een geluidscherm of -wal soelaas bieden. Vooral in situaties waar de geluidsbelastingen hoog zijn en veel woningen aanwezig zijn, is een geluidsscherm een goede oplossing. Als het echt niet mogelijk is om bron- of overdrachtsmaatregelen te treffen kan worden gedacht aan het isoleren van de woning met gevelmaatregelen. Denk bijvoorbeeld aan suskasten of een sterker geluidwerende gevel.

3.1 Voorwaarden Wet geluidhinder

Een hogere waarde wordt pas vastgesteld als toepassing van maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting:

  • -

    onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel

  • -

    overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.

De Wet geluidhinder geeft het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid om te beoordelen of er bezwaren bestaan tegen maatregelen. Deze beoordeling is maatwerk; dit kan niet in algemene termen in een beleidsregel worden beschreven. Om burgemeester en wethouders een goede beoordeling te kunnen laten maken moet de initiatiefnemer in een akoestisch onderzoek de maatregelen behandelen en de keuze voor (geen) maatregelen motiveren. Dit onderzoek wordt gebruikt bij het verlenen van de hogere waarde. Over het detailniveau van de behandeling van de maatregelen kan de initiatiefnemer contact opnemen met ODMH.

3.2 Voorwaarden Beleid hogere waarden Midden-Holland

De geldende maximale grenswaarden staan in bijlage twee.

3.2.1 Voorwaarden geluidsluwe gevel, geluidsluwe buitenruimte

Bij het vaststellen van een hogere waarde wordt getoetst of de geluidsbelasting meer is dan:

- 53 dB wegverkeerslawaai of;

- 60 dB railverkeerslawaai of;

- 55 dB(A) industrielawaai.

De toetsing heeft betrekking op het geluid van de weg / spoorweg / industrieterrein waarvoor de hogere waarde wordt verleend. Bij de toetsing wordt geen rekening gehouden met het geluid dat andere bronnen veroorzaken.

Als de vast te stellen hogere waarde meer is dan de hierboven genoemde waarde:

  • a.

    dan moet de woning of het andere geluidsgevoelige gebouw worden gerealiseerd met een geluidsluwe gevel; en

  • b.

    ten minste één buitenruimte moet dan aan een geluidsluwe gevel liggen.

Het toepassen van de geluidsluwe gevel en buitenruimte wordt als volgt ingevuld:

  • -

    Een grondgebonden woning hoeft alleen een geluidsluwe gevel te hebben op de verdieping waar de buitenruimte aan grenst. Als een tuin op de begane grond geluidsluw ligt hoeft de geluidsbelasting op de verdieping niet aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen. In een gebouw met meerdere niet grondgebonden woningen (bijvoorbeeld een appartementencomplex) moet iedere woning een geluidsluwe gevel hebben.

  • -

    De geluidsluwe buitenruimte moet aan een geluidsluwe gevel liggen. Als uitgangspunt voor de geluidsbelasting in de gehele geluidsluwe buitenruimte wordt de geluidsbelasting op de geluidsluwe gevel gebruikt.

  • -

    Als het redelijkerwijs niet mogelijk is om een geluidsluwe gevel te creëren, dan geldt de scheidingswand tussen een (deels) afsluitbare buitenruimte en een verblijfsruimte als geluidsluwe gevel. De geluidsbelasting op deze scheidingswand moet dan wel voldoen aan de voorkeursgrenswaarde.

  • -

    Voor andere geluidsgevoelige gebouwen dan woningen geldt dat het beleid op het gehele gebouw wordt getoetst en niet op elk onderdeel van het gebouw. Een verpleeghuis moet bijvoorbeeld één geluidsluwe buitenruimte hebben voor alle bewoners van het verpleeghuis.

  • -

    Geluidsgevoelige terreinen zoals woonwagenstandplaatsen zijn vrijgesteld van de verplichting om een geluidsluwe gevel of buitenruimte te realiseren.

  • -

    Woningen of andere gebouwen die al een geluidsgevoelige bestemming hebben bij de start van de procedure hogere waarden, hoeven geen geluidsluwe gevel of buitenruimte te hebben als dit redelijkerwijs niet te realiseren is.12#_ftn1

  • -

    Het realiseren van een buitenruimte is vanuit dit beleid geen verplichting. Dit ontslaat een initiatiefnemer niet van de plicht om een geluidsluwe gevel te realiseren.

  • -

    Voor het bepalen van de binnenwaarde van geluidsgevoelige gebouwen langs de spoorlijn Rotterdam – Utrecht wordt uitgegaan van het spectrum voor wegverkeerslawaai. Dit vanwege het aandeel goederentreinen in de geluidsbelasting van de spoorlijn. Het spectrum van de geluidsproductie komt meer overeen met dat van wegverkeer dan dat van railverkeer. Op de overige spoorlijnen in de regio Midden-Holland wordt uitgegaan van het spectrum voor railverkeerslawaai.

12 Uit de manier van omschrijven in de bestaande Beleidsregel Hogere waarden Regio Midden-Holland, versie 2 d.d. 16 april 2012 kan gelezen worden dat een bestaand niet geluidsgevoelig gebouw dat geluidsgevoelig wordt geen geluidsluwe gevel of buitenruimte hoeft te hebben. Dit is niet de intentie van het bestaande beleid geweest en is daarom in dit beleid hersteld.

Om te bepalen of de geluidsbelasting zo laag is dat er sprake is van een geluidsluwe gevel / buitenruimte geldt de volgende rekenwijze:

  • -

    Een woning of ander geluidsgevoelig gebouw kan door meerdere zoneringsplichtige bronnen van één lawaaisoort belast worden (bijvoorbeeld twee wegen). Er is dan sprake van een geluidsluwe gevel of buitenruimte als de totale geluidsbelasting niet boven de voorkeursgrenswaarde van deze lawaaisoort ligt.

  • -

    Als een woning of ander geluidsgevoelig gebouw wordt belast door twee of meer zoneringsplichtige bronnen van verschillende lawaaisoorten (bijvoorbeeld een weg en een spoorweg), dan wordt de gecumuleerde geluidsbelasting van die gevel of buitenruimte bepaald overeenkomstig de methode uit hoofdstuk 2 van bijlage 1 van het reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006. De gecumuleerde geluidsbelasting wordt vervolgens conform de methode terug-gerekend naar de lawaaisoort waarvoor de hogere waarde wordt verleend. Bij een geluidsluwe gevel / buitenruimte mag de terug-gerekende geluidsbelasting niet hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde van het lawaaisoort.

    Bij wegverkeerslawaai wordt de gecumuleerde geluidsbelasting bepaald inclusief aftrek artikel 110g Wgh juncto artikel 3.4 reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012.

3.2.2 Voorwaarden geluidsbelasting binnen gebouwen die geluidsgevoelig worden

In een aantal procedures hogere waarden wordt niet alleen aandacht geschonken aan het beheersen van het geluid buiten, met een geluidsluwe gevel / buitenruimte, maar worden in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook voorwaarden gesteld voor het geluid binnen geluidsgevoelige gebouwen. Deze voorwaarden zijn een aanvulling op het Bb.

Uitgangspunt zijn de eisen aan de gevelwering voor nieuwbouw uit de artikelen 3.2 en 3.3 van het Bb. Hiervan afwijken is mogelijk. Hierbij geldt dat naarmate de afwijking ten opzichte van de nieuwbouweis voor de geluidsbelasting binnen het gebouw groter wordt, de onderbouwing over de aanvaardbaarheid beter moet zijn. Een tot 5 dB lagere gevelwering dan volgt uit artikel 3.3 van het Bb is acceptabel wanneer de initiatiefnemer kan motiveren dat het niet mogelijk is om te voldoen aan dit artikel. Een tot 10 dB lagere gevelwering dan volgt uit artikel 3.3. van het Bb is alleen mogelijk in bijzondere gevallen. Wij verwachten dat de initiatiefnemer de maatregelen beschrijft die moeten worden getroffen om aan artikel 3.3. te voldoen. Er moet worden aangegeven welke bezwaren er zijn die het treffen van deze maatregelen verhinderen. Het volstaat niet om alleen te noemen dat deze bezwaren bestaan. Bijvoorbeeld bij financiële bezwaren moet duidelijk worden gemaakt waarom de kosten van de maatregelen niet kunnen worden gedragen door de transformatie van het gebouw.

Per aanvraag beoordeelt de gemeente / ODMH de motivering om af te wijken. Het is niet mogelijk om hier op voorhand eisen voor te benoemen. Over het detailniveau van de motivering kan de initiatiefnemer contact opnemen met de ODMH.

3.2.3 Overschrijding maximale grenswaarde

Hogere waarden kunnen niet worden verleend voor geluidsgevoelige gebouwen als de geluidsbelasting hoger is dan de maximale grenswaarde. Dit betekent dat geluidsgevoelige gebouwen niet geplaatst kunnen worden op locaties waar de geluidsbelasting hoger is dan de maximale grenswaarde. Om op deze locaties toch te kunnen bouwen kan gebruik worden gemaakt van een zogenoemde „dove gevel‟ of kan aan de woning een vliesgevel worden bevestigd.

Overschrijdingen van de maximale grenswaarde zijn onwenselijk; zij worden echter niet uitgesloten.

Bij toepassing van een dove gevel of een vliesgevel gelden de volgende voorwaarden:

  • -

    Een geluidsgevoelig gebouw heeft hoogstens één gevel met een geluidsbelasting boven de maximale grenswaarde.

  • -

    De voorwaarden uit de paragrafen 3.2.1 of 3.2.2 van dit beleid zijn van toepassing.

  • -

    Voor een geluidsgevoelig gebouw met een geluidsbelasting op de gevel die hoger is dan de maximale grenswaarde is de mogelijkheid tot afwijking van de voorwaarden uit paragraaf 3.3 van dit beleid ook van toepassing.

3.3 Interimwet Stad en Milieu

In uitzonderlijke gevallen kan de gemeente toch een hogere geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen toestaan dan op basis van de Wgh mogelijk is. Dit kan op basis van de Interimwet Stad en Milieu. Op basis van deze wet krijgen gemeenten de mogelijkheid af te wijken van wettelijke normen voor bodem, geluid, lucht, stank en ammoniak. De gemeente kan alleen een afwijkingsbesluit nemen als dit leidt tot zuinig en doelmatig ruimtegebruik en een optimale leefomgevingskwaliteit.

De regio Midden-Holland heeft als uitgangspunt om het gebruik van stap 3 van het instrument Stad en Milieu zoveel mogelijk te vermijden. Dit betekent het zoveel mogelijk vermijden van het afwijken van de milieunormen conform artikel 4 van de interimwet Stad en Milieu. Bij toepassing van stap 3 zal de regio Midden-Holland bij het verlenen van hogere waarden zoveel mogelijk aansluiten bij het beleid hogere waarden.

De regio wil het gebruik van deze interimwet vermijden, omdat bij nieuwe ontwikkelingen in de omgeving waarbij is afgeweken van de milieunormen de gemeente verantwoordelijk is voor het naleven van de geluidsnormen (in plaats van de initiatiefnemer). Bijvoorbeeld: via de interimwet Stad en Milieu is een appartementencomplex gebouwd naast een rijksweg. Een jaar later wordt het geluidproductieplafond van de rijksweg verhoogd. Daarmee neemt de geluidsbelasting toe. Dan moet de gemeente (en niet Rijkswaterstaat) maatregelen treffen om er voor te zorgen dat het appartementencomplex nog steeds voldoet aan de geluidsnormen die zijn vastgesteld bij de bouw van het complex.

4. Waarom dit beleid

Geluid is van invloed op gezondheid. Gewenste geluiden, zoals bijvoorbeeld mooie muziek of natuurgeluiden, hebben een positieve invloed. Ongewenst geluid is een vaak onderschatte oorzaak van gezondheidsproblemen. Na luchtverontreiniging komt geluidsoverlast op de tweede plaats als milieufactor die de gezondheid schaadt.

4.1 Relatie tussen geluidsnormen en hinder

Hinder, ernstige hinder en slaapverstoring zijn de meest voorkomende negatieve effecten van geluid. Ernstige hinder en slaapverstoring kunnen al optreden vanaf lage geluidsniveaus. Ernstige hinder kan via aanhoudende stress ook tot lichamelijke klachten leiden. Slaapverstoring is van invloed op het herstelmechanisme van het lichaam en op het functioneren overdag (leren, productiviteit, veilig werken). Hogere geluidsniveaus vergroten onder meer de kans op een hoge bloeddruk en hart- en vaatziekten. Dit kan uitmonden in een hartinfarct. Hierom wordt gestreefd naar een voldoende lage geluidsbelasting op gevels van geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen.

De doelstelling van de Wet geluidhinder is dat zoveel mogelijk wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. De voorkeursgrenswaarde is bepaald uitgaande van de relatie tussen de geluidsbelasting en het percentage ernstig gehinderde personen dat bij deze geluidsbelasting ontstaat. Voor wegverkeerslawaai is in een onderzoek13 #_ftn1van de GGD Nederland de in tabel 1 opgenomen relatie vastgesteld tussen geluidsbelasting op de gevel van een woning en aantal ernstig gehinderden.

13 Rapport “Gezondheidseffectscreening, gezondheid en milieu in ruimtelijke planvorming” van de GGD Nederland, versie 1.6, juni 2012

Tabel 1 Relatie tussen geluidsbelasting van wegverkeer buiten op de gevel van een woning en percentage ernstig gehinderden

afbeelding binnen de regeling

In tabel 1 staat dat bij een geluidsbelasting op de gevel van de woning van 45 dB 1% van de ontvangers van het geluid ernstig gehinderd is. De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai is 48 dB. Deze waarde staat niet in het onderzoek van de GGD, maar uit tabel 1 kan je afleiden dat er bij deze geluidsbelasting ongeveer 3% ernstig gehinderden bestaan. Met de Wet geluidhinder wordt dit maatschappelijk aanvaardbaar gevonden.

Dit beleid hogere waarden maakt het mogelijk om hogere geluidsbelastingen te realiseren. Bij een geluidsbelasting die tot 5 dB hoger is dan de voorkeursgrenswaarde ligt het aantal ernstig gehinderden op ongeveer 5%. Bij een geluidsbelasting die meer dan 5 dB boven de voorkeursgrenswaarde ligt neemt het aantal ernstig gehinderden toe. Met dit beleid hogere waarden geven burgemeester en wethouders aan dat een dergelijk percentage gehinderden alleen toelaatbaar is als hier geluidsreducerende maatregelen tegenover staan.

4.2 Waarom de eis van een geluidsluwe gevel en buitenruimte

Hinder blijkt mede afhankelijk te zijn van de mogelijkheden om een rustige plaats te hebben of te kunnen bereiken. Rustige plaatsen binnen een woning, in de tuin of in de omgeving zorgen voor een afname van de ervaren geluidhinder. Dit beleid hogere waarden heeft als doel om in woningen en tuinen / balkons / dakterrassen van woningen rustige plekken te garanderen.

In principe kunnen rustige plekken binnen woningen worden bereikt door conform de Wgh en/of het Bb het geluidsniveau binnen in de woning te beperken. Voor een woning met een hoogbelaste gevel houdt dit in dat de ramen moeten worden gesloten. De voorwaarde voor een geluidsluwe gevel geeft bewoners de mogelijkheid om elders in de woning een raam te openen, zonder dat de geluidsbelasting binnen de woning fors verhoogt. De voorwaarde voor een geluidsluwe buitenruimte geeft bewoners de gelegenheid om op eigen terrein in de open lucht te zijn, zonder aan een hoge geluidsbelasting te worden blootgesteld.

Er is in dit beleid hogere waarden geen voorwaarde opgenomen voor stille plaatsen in de omgeving. Hier is voor gekozen omdat een hogere waarde ook betrekking kan hebben op één enkele woning. Het is dan niet realistisch om een voorwaarde te stellen voor de aanpassing van de omgeving. Bij de aanleg van een woonwijk is het natuurlijk wel zinvol om plaatsen te creëren die als stil worden ervaren.

4.3 Waarom beleid voor transformatie

Dit beleid hogere waarden stelt bij transformaties voorwaarden aan de geluidwerendheid van een gevel. Het uitgangspunt is dat het binnenniveau 33 dB is. Als dit niet realiseerbaar is, dan staat het beleid gemotiveerd 38 dB toe. In uitzonderlijke gevallen is een uitwijk mogelijk tot 43 dB. Het geluidsniveau van 38 dB en 43 dB is gekozen omdat dit ook het niveau is dat toelaatbaar wordt gevonden voor reeds bestaande woningen die een hoge geluidsbelasting hebben van weg, spoorweg of industrie (de zogenaamde geluidsaneringswoningen).

Het in paragraaf 4.1 aangehaalde onderzoek van de GGD Nederland geeft geen relatie tussen ernstig gehinderde personen en het geluidsniveau in een woning. Om toch een indruk te krijgen van dit verband verwijzen we naar de toelichting van de NEN 1070. Zie tabel 2.

Tabel 2 – Relatie tussen geluidsbelasting in de woning en percentage gehinderden14

afbeelding binnen de regeling

14 Deze tabel is afkomstig uit de NEN 1070 van 1999. In deze NEN-norm heeft deze tabel de kop ‘Hinder en geluidsniveaus in woningen’.

Bij een binnenniveau van meer dan 43 dB is er sprake van ongeveer 50% gehinderden. Middels dit beleid wordt het niet aanvaardbaar gevonden om woningen aan de woningvoorraad toe te voegen waarin door geluid zoveel hinder wordt veroorzaakt.

Vergelijking van tabel 1 en tabel 2 leert dat de gevel belangrijk is bij het tegenhouden van geluid en het voorkomen van ervaren geluidhinder.

5. Proces

Ruimte is schaars. Er wordt regelmatig dicht in de buurt van geluidsbronnen zoals wegen, spoorwegen of industrie gebouwd. Daarbij is de geluidsbelasting vaak hoger dan de voorkeursgrenswaarde voor geluid. Er is dan een hogere waarde nodig. Als bij de start van een plan rekening wordt gehouden met de geluidsbelasting, kan dit problemen voorkomen verderop in het planproces. Hoe verder een plan is uitgewerkt, hoe minder mogelijkheden er nog zijn om de geluidsbelasting te verlagen. Omdat hoge geluidsbelastingen vaker voorkomen bevelen wij aan om bij planvorming op locaties langs wegen, spoorlijnen en industrieterreinen zo vroeg mogelijk in het planproces contact op te nemen met de gemeente en/of de ODMH. Dit om de voorgenomen ontwikkeling te bespreken en te onderzoeken op welke wijze de ontwikkeling mogelijk kan worden gemaakt.

Dit hoofdstuk beschrijft het proces dat doorlopen wordt bij de realisatie van een geluidsgevoelige bestemming of bij de transformatie van gebouwen met een niet-geluidsgevoelige bestemming in een geluidsgevoelige bestemming. In bijlage 5 staat een schematische weergave.

5.1 Eerste globale onderzoek

Om na te gaan of een procedure hogere waarden noodzakelijk is moet de initiatiefnemer voorwerk doen. Deze procedure is niet noodzakelijk als het initiatief niet in de geluidszone van een weg, spoorweg of een industrieterrein ligt. De grootte van een geluidszone wordt bepaald door een aantal factoren. Voor meer informatie kan de initiatiefnemer contact opnemen met de ODMH of met een akoestisch adviseur.

Wanneer het initiatief in een geluidszone ligt is akoestisch onderzoek noodzakelijk. In een eerste globaal onderzoek moet de geluidsbelasting vanwege de weg, spoorweg of industrieterrein op de te ontwikkelen geluidsgevoelige bestemmingen worden bepaald. Een akoestisch adviseur kan dit onderzoek opstellen voor de initiatiefnemer. De ODMH kan gegevens aanleveren die noodzakelijk zijn voor het onderzoek, zoals de verkeersintensiteiten op de betrokken wegen of gegevens van industrieterreinen met een geluidszone. Voor wegverkeer staat een aanvraagformulier voor verkeersdata op de website van ODMH, www.odmh.nl. Gegevens van spoorwegen kan de akoestisch adviseur zelf verzamelen, via het geluidregister spoor.

Uit het eerste globale onderzoek blijkt of de geluidsbelasting bij geluidsgevoelige bestemmingen hoger is dan de voorkeursgrenswaarde. Wanneer de geluidsbelasting lager is dan de voorkeursgrenswaarde, dan hoeft er geen procedure hogere waarden te worden doorlopen. Dit eerste globale onderzoek waaruit dit blijkt moet wel worden ingediend als onderdeel van de aanvraag voor de ruimtelijke procedure voor het initiatief.

Het globale akoestische onderzoek moet ten minste bevatten:

  • -

    Geografische kaart met de locatie;

  • -

    Uitgangspunten van de berekeningen;

  • -

    Berekende geluidsbelastingen bij de te ontwikkelen geluidsgevoelige bestemmingen.

5.2 Uitgebreid akoestisch onderzoek

Wanneer de geluidsbelasting hoger is dan de voorkeursgrenswaarde, dan moet de initiatiefnemer een uitgebreid akoestisch onderzoek opstellen. De akoestisch adviseur gaat in dit onderzoek na welke reductie van de geluidsbelasting kan worden bereikt door het treffen van maatregelen aan de bron (bijvoorbeeld stil asfalt of raildempers) of in de overdracht (geluidsschermen plaatsen). Deze maatregelen, de geraamde kosten van de maatregelen en de geluidsbelastingen na de maatregelen moeten in het uitgebreide rapport staan.

Als er volgens de akoestisch adviseur bezwaren zijn die maatregelen beletten, dan moeten deze worden benoemd in het akoestische onderzoek. De ODMH beoordeelt namens de gemeente of de bezwaren gegrond zijn. De ODMH kan contact opnemen met de beheerder van de weg, spoorweg of industrieterrein over het treffen van maatregelen. Wanneer de Omgevingsdienst (en eventueel de beheerder) duidelijkheid heeft over de te treffen maatregelen wordt dit teruggekoppeld aan de initiatiefnemer.

In het uitgebreide rapport moet de akoestisch adviseur aantonen dat wordt voldaan aan de voorwaarden uit deze beleidsregel hogere waarden.

Het bovenstaande proces geldt voor zowel nieuwbouw als transformatie. Een initiatiefnemer kan contact opnemen met de ODMH als de initiatiefnemer bij een transformatie een hoger binnenniveau wenst dan het binnenniveau dat voor nieuwbouw toelaatbaar is. Dit om af te stemmen of medewerking aan het initiatief kan worden verleend. Ook kan dan worden overlegd op welke wijze het akoestische onderzoek wordt opgesteld.

Het uitgebreide akoestische onderzoek moet ten minste bevatten:

  • -

    Een overzichtelijke geografische tekening van de te ontwikkelen bestemmingen (woningen / appartementen);

  • -

    De uitgangspunten die zijn gebruikt bij de berekening van de geluidsbelastingen (zie reken- en meetvoorschrift geluid 2016);

  • -

    Inzicht in de resultaten van de berekende geluidsbelasting per relevante bestemming (woning / appartement) zonder maatregelen;

  • -

    Inzicht in de resultaten van de berekende geluidsbelasting per relevante bestemming (woning / appartement) na maatregelen (dit wordt de hogere waarde);

  • -

    Een gemotiveerde keuze van de maatregelen, waarbij is aangegeven waarom de voorkeursgrenswaarde niet kan worden bereikt;

  • -

    Bij transformatie: de geluidsbelasting binnen de te ontwikkelen bestemmingen (woningen / appartementen) met de aanwezige gevel. Bij overschrijding van de geluidsbelasting die voor nieuwbouw toelaatbaar is moet aandacht worden geschonken aan de geluidsisolatie;

  • -

    Een in figuren inzichtelijk gemaakt overzicht welke waarde per bestemming (woning / appartement) geldt.

5.3 Het vaststellen van het besluit hogere waarden

De gemeente stelt vervolgens het besluit hogere waarden vast. ODMH is gemandateerd om dit namens de gemeente te doen. De procedure is beschreven paragraaf 2.5. In het besluit staat de geluidsbelasting die de gemeente toestaat na het treffen van de maatregelen.

5.4 Borging maatregelen

Als uit het besluit hogere waarden blijkt dat aanvullende maatregelen nodig zijn, dan moeten deze worden opgenomen in de procedure waar de hogere waarde op aanhaakt. In de meeste gevallen is dit een bestemmingsplan of omgevingsvergunning. In het bestemmingsplan moet de gemeente het in de artikelen en op de verbeelding opnemen. In de omgevingsvergunning worden de maatregelen opgenomen in de voorschriften. De ODMH attendeert de opsteller van het bestemmingsplan of de omgevingsvergunning hierop.

6. Voorbeelden

Dit hoofdstuk gaat in op twee onderwerpen. Voor een aantal veel voorkomende situaties zijn de door een initiatiefnemer te nemen stappen uitgewerkt. Daarna beschrijven we een aantal voorbeelden van methoden waarmee de geluidsbelasting zowel buiten als binnen kan worden verlaagd.

6.1 Voorbeeld situaties

6.1.1 Nieuwe woning langs bestaande weg

Stap 1.

Past de nieuwe woning in het huidige bestemmingsplan en ook in het bouwvlak dat in het bestemmingsplan staat? Zo ja, ga na of in het verleden een hogere waarde is vastgesteld. Sinds 2012 worden hogere waarden ingeschreven in het kadaster, hier kan een initiatiefnemer dus navraag doen. Voor hogere waarden van voor 2012 is het huidige of voorgaande bestemmingsplan relevant. U kunt ook contact opnemen met de ODMH, team geluid. Wanneer er een hogere waarde is vastgesteld ga dan naar stap 12. Wanneer er voor een kavel met een woonbestemming geen hogere waarde is

vastgesteld, dan is geen verdere actie nodig. Als de nieuwe woning niet in het huidige bestemmingsplan past, ga dan naar stap 2.

Stap 2.

Als de nieuwe woning niet in het bestemmingplan past, ga dan na of de nieuwe woning in de geluidszone van een (spoor-)weg of industrieterrein ligt. In de praktijk is dit vrijwel altijd zo. Breng in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook wegen met een maximum snelheid van 30km/uur in beeld.

Stap 3.

Laat in een eerste globaal onderzoek bepalen welke geluidsbelasting de weg veroorzaakt bij de nieuwe woning. Dit onderzoek kan worden uitgevoerd door een akoestisch adviesbureau of door iemand met voldoende expertise binnen de eigen organisatie. De uitvoerder van het onderzoek kan contact opnemen met de ODMH voor de verkeersintensiteiten op de weg en informatie over geluid gezoneerde industrieterreinen in de buurt van de nieuwe woning. De berekende geluidsbelasting heeft betrekking op de verwachte situatie 10 jaar na de realisatie van de woning.

Stap 4.

Uit het eerste globale onderzoek kan blijken dat de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai niet wordt overschreden. In dat geval hoeft geen besluit hogere waarden te worden genomen. Het eerste globale onderzoek moet wel worden gebruikt voor de ruimtelijke procedure waarbinnen de nieuwe woning mogelijk wordt gemaakt. Paragraaf 5.2 van dit beleid hogere waarden bevat de eisen voor de rapportage. De verdere stappen hoeven niet te worden doorlopen.

Stap 5.

Als uit het eerste globale onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting hoger is dan de

voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai, dan kan het eerste onderzoek niet worden gebruikt voor de ruimtelijke procedure en voor een besluit waarin een hogere waarde wordt vastgesteld. De initiatiefnemer moet een uitgebreid onderzoek indienen.

Stap 6.

Een uitgebreid onderzoek wordt meestal opgesteld door een akoestisch adviesbureau. Wanneer binnen de eigen organisatie geluidsspecialisten aanwezig zijn is te overwegen het uitgebreide onderzoek in eigen hand te houden.

Stap 7.

De opsteller van het uitgebreide onderzoek gaat na welke maatregelen kunnen worden getroffen om het geluid bij de te realiseren woning terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde.

Stap 8.

In veel gevallen zijn de maatregelen die noodzakelijk zijn om de voorkeursgrenswaarde te bereiken niet realistisch. Zo is het bijvoorbeeld niet mogelijk om een klein deel van een weg te voorzien van een stillere wegverharding, dit moet over een grotere lengte van een weg worden gedaan. Een geluidsscherm met een hoogte van meer dan 2 meter is vaak vanuit stedenbouwkundig of landschappelijk oogpunt lastig inpasbaar. De opsteller van het akoestische onderzoek mag na de beschrijving van de maatregelen die noodzakelijk zijn om de geluidsbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde een voorstel doen voor maatregelen die doelmatig zijn en de geluidsbelasting bepalen die zal heersen na het treffen van de maatregelen. Het uitgebreide onderzoek wordt opgesteld conform de voorwaarden die zijn opgenomen in paragraaf 5.3 van dit beleid hogere waarden.

Stap 9.

Het uitgebreide onderzoek moet aantonen dat wordt voldaan aan de voorwaarden in dit beleid inzake de aanwezigheid van een geluidsluwe gevel en een geluidsluwe buitenruimte.

Stap 10.

U dient het uitgebreide onderzoek in bij de gemeente. De ODMH gaat na of akkoord kan worden gegeven op de voorgestelde maatregelen. Wanneer nodig nemen wij contact op met de wegbeheerder over het wijzigen van de wegverharding en het plaatsen van schermen op korte afstand van de weg. Wij geven akkoord op de maatregelen of vragen om een aangepast rapport met naar onze mening doelmatige maatregelen.

Stap 11.

De ODMH zorgt voor het doorlopen van de procedure hogere waarden. De initiatiefnemer hoeft hiervoor geen verdere actie te nemen. De initiatiefnemer ontvangt het (ontwerp-)besluit hogere waarden.

Stap 12.

Een woning waarvoor een hogere waarde is verleend heeft een hogere geluidsisolatie dan de in het Bb opgenomen minimum waarde. Alleen zo wordt een voldoende laag geluidsbinnenniveau bereikt. Bij de toetsing van de aanvraag voor de bouwvergunning gaat de gemeente na of dit binnenniveau niet wordt overschreden. Bijvoorbeeld door het toepassen van glaspartijen met een hoge geluidsisolatie en/of het gebruiken van geluidsgedempte ventilatieopeningen. Het uitgebreide onderzoek (zie stap 5) hoeft niet op dit punt in te gaan.

6.1.2 Bestaand geluidsgevoelig gebouw splitsen langs bestaande weg

Deze situatie treedt op als een bestaand geluidsgevoelig gebouw, bijvoorbeeld een school of een woning, wordt gewijzigd in meerdere woningen. Omdat er nieuwe woningen langs een bestaande weg worden gerealiseerd is in principe de aanpak hetzelfde als die bij de realisatie van een nieuwe woning langs een bestaande weg (paragraaf 6.1.1). De aanpak verschilt in enkele stappen. Deze worden hierna beschreven.

Stappen 1 t/m 6.

Gelijk aan de stappen 1 t/m 6 in paragraaf 6.1.1.

Stap 7.

De opsteller van het uitgebreide onderzoek gaat na welke maatregelen kunnen worden getroffen, om het geluid bij de te realiseren woningen terug te brengen. Omdat er sprake is van een al bestaand geluidsgevoelig gebouw hoeft niet na te worden gegaan welke maatregelen noodzakelijk zijn om de geluidsbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde. Er kan worden volstaan met het beschouwen van maatregelen die doelmatig zijn.

Stap 8.

De uitvoerder van het onderzoek bepaalt de geluidsbelastingen bij de te realiseren woningen na het treffen van de doelmatig beschouwde maatregelen. Het uitgebreide onderzoek wordt opgesteld conform de voorwaarden die zijn opgenomen in paragraaf 5.3 van dit beleid hogere waarden.

Stap 9.

Het uitgebreide onderzoek toont aan dat wordt voldaan aan de voorwaarden in dit beleid inzake de aanwezigheid van een geluidsluwe gevel en een geluidsluwe buitenruimte. Wanneer het bestaande geluidsgevoelige gebouw geen geluidsluwe gevel en/of buitenruimte heeft, dient onderzocht te worden of dit redelijkerwijs toch te realiseren is. Als dit niet mogelijk is dan dient dit gemotiveerd in het uitgebreide onderzoek te worden opgenomen.

Stappen 10 t/m 12.

Gelijk aan de stappen 10 t/m 12 in paragraaf 6.1.1.

6.1.3 Bestaand niet geluidsgevoelig gebouw transformeren naar woningen langs bestaande weg

Deze situatie treedt op als een bestaand niet geluidsgevoelig gebouw, zoals een kantoor, wordt omgezet naar woningen. Ook in deze situatie gaat het in principe om de realisatie van nieuwe woningen langs een bestaande weg, zie paragraaf 6.1.1. Op een aantal punten is echter een andere aanpak nodig, zie hieronder.

Stappen 1 t/m 6.

Gelijk aan de stappen 1 t/m 6 in paragraaf 6.1.1.

Stap 7.

De opsteller van het uitgebreide onderzoek gaat na welke maatregelen kunnen worden getroffen om het geluid bij de te realiseren woningen in het bestaande niet geluidsgevoelige gebouw terug te brengen. Omdat er sprake is van een al bestaand gebouw hoeft niet na te worden gegaan welke maatregelen noodzakelijk zijn om de geluidsbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde.

Er kan worden volstaan met het beschouwen van doelmatige maatregelen.

Stap 8.

De opsteller van het onderzoek bepaalt de geluidsbelastingen bij de te realiseren woningen na het treffen van de doelmatige maatregelen. Het uitgebreide onderzoek wordt opgesteld conform de voorwaarden die zijn opgenomen in paragraaf 5.2 van dit beleid hogere waarden.

Stap 9.

Het uitgebreide onderzoek toont aan dat wordt voldaan aan de voorwaarden in dit beleid inzake de aanwezigheid van een geluidsluwe gevel en een geluidsluwe buitenruimte.

Stappen 10 en 11.

Gelijk aan stappen 10 en 11 in paragraaf 6.1.1.

Stap 12.

De geluidsbelasting die na het treffen van eventuele maatregelen gaat heersen bij het niet geluidsgevoelige gebouw dat wordt getransformeerd tot woningen is nu bekend. Op voorhand moet als onderdeel van het uitgebreide rapport al aandacht zijn besteed aan de geluidsbelasting binnen de woningen. De opsteller van het onderzoek dient conform paragraaf 3.2.2 van dit beleid te onderzoeken welke geluidsbelasting binnen de te realiseren woningen heerst met de aanwezige gevel. Bij overschrijding van de geluidsbelasting binnen woningen die voor nieuwbouw toelaatbaar is moet aandacht worden geschonken aan de geluidsisolatie. Hierbij geldt dat afwijken mogelijk is. Naarmate de afwijking ten opzichte van de nieuwbouweis voor de geluidsbelasting binnen het gebouw groter wordt, dient de onderbouwing over de aanvaardbaarheid beter te zijn. Geadviseerd wordt om pas te starten met aanpassingen van de gevel nadat met de gemeente / omgevingsdienst overeenstemming is bereikt over de te treffen maatregelen.

6.2 Voorbeelden van mogelijkheden tot verlaging van de geluidsbelasting

Deze paragraaf bevat voorbeelden hoe aan de voorwaarden in het beleid en de eisen in de Wet geluidhinder kan worden voldaan.

6.2.1 Bron, overdracht, ontvanger

De Wet geluidhinder hanteert een voorkeursvolgorde, te weten:

  • -

    Maatregelen aan de bron (bijvoorbeeld het vervangen van de wegverharding door een stillere verharding of een snelheidsverlaging);

  • -

    Overdrachtsmaatregelen (bijvoorbeeld met een geluidsscherm); - Maatregelen bij de ontvanger (bijvoorbeeld een dove gevel).

Bronmaatregelen

Bronmaatregelen zijn maatregelen die getroffen worden aan de geluidsbron. Bij wegverkeerslawaai zijn bronmaatregelen het vervangen van de wegverharding door een stillere verharding of het verlagen van de maximum snelheid. Toepassing van een stillere verharding geeft een verlaging van de geluidsbelasting met enkele dB's. Op kruispunten kan een stillere verharding niet worden toegepast vanwege de hoge slijtage van dit wegdek bij optrekkend, afremmend of afslaand verkeer. Verlaging van de maximum snelheid van bijvoorbeeld 80 km/uur naar 50 km/uur geeft een verlaging van de geluidsbelasting met 3 dB.

Bij railverkeerslawaai kan de geluidsbelasting met enkele dB's worden terug gebracht door het aanbrengen van raildempers.

Voor zowel wegverkeer als railverkeer geldt dat de beheerder van de (spoor-)weg bereid moet zijn de maatregel te treffen.

Overdrachtsmaatregelen

Met overdrachtsmaatregelen worden geluidsschermen en geluidswallen bedoeld. Met deze maatregelen kan een forse afname van de geluidsbelasting worden bereikt. Met een geluidscherm van enkele meters hoog op korte afstand van de (spoor-)weg is een afname van de geluidsbelasting met 10 dB haalbaar.

Toepassing van overdrachtsmaatregelen stuit regelmatig op bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige of financiële aard. Vanuit stedenbouw is het namelijk vaak niet wenselijk om in een bebouwde omgeving een geluidsscherm tussen de weg en het trottoir te plaatsen. Om een verkeersveilige situatie te behouden kunnen geen schermen worden geplaatst bij kruispunten of opritten. Een scherm kost al snel circa € 600,-/m2. De kosten van een scherm met een hoogte van enkele meters en een lengte van 30 meter bedragen hiermee circa € 50.000,-.

Overwogen kan worden om bij het ontwikkelen van een woonwijk langs een drukke weg de eerstelijnsbebouwing de functie van geluidsscherm te geven. Wanneer de eerstelijnsbebouwing parallel aan de weg wordt gebouwd en bestaat uit geschakelde gebouwen ontstaat een effectieve afscherming voor de achterliggende woningen. De consequentie van deze minder dure oplossing is wel dat bij de eerstelijnsbebouwing hogere geluidsbelastingen ontstaan dan bij de plaatsing van een scherm op korte afstand van de weg.

Maatregelen bij de ontvanger

Met maatregelen bij de ontvanger worden voorzieningen bedoeld die deel uitmaken van het gebouw. Dit is bijvoorbeeld een gesloten borstwering van een balkon of het geluidsabsorberend uitvoeren van het plafond van een balkon. Hiermee kan de geluidsbelasting van de gevel achter het balkon met enkele dB's worden terug gebracht. Met de toepassing van een vliesgevel over de volledige gevel kan een aanmerkelijk hogere reductie worden gehaald.

6.2.2 Geluidsluwe gevel en buitenruimte

Voor woningen die door één geluidsbron worden belast is het relatief eenvoudig om een geluidsluwe gevel en buitenruimte te realiseren. Omdat het geluid uit één richting komt zal door de afscherming van de woning zelf een geluidsluw gebied ontstaan aan de andere zijde van de woning.

afbeelding binnen de regeling

Een meer complexe situatie ontstaat als het geluid vanuit meerdere richtingen invalt. Een dergelijke situatie ontstaat bijvoorbeeld als twee wegen bij twee woningen vanuit verschillende richtingen geluid veroorzaken. Het is mogelijk om in deze situatie voor beide woningen een geluidsluwe buitenruimte te creëren door de woningen tegen elkaar te plaatsen. Wanneer er maar één woning is kan het afscher mend effect van de tweede woning ook worden bereikt met een scherm op de plaats van de tweede woning. Omdat dit scherm tegen de geluidsluwe buitenruimte staat is een hoogte van 2 meter vaak voldoende. Dergelijke hoogten komen ook voor bij normale tuinafscheidingen. In vergelijking met normale tuinafscheidingen moet alleen worden voorkomen dat de afscheiding (grote) openingen heeft.

afbeelding binnen de regeling

Bij het bepalen of een buitenruimte geluidsluw is wordt de geluidsbelasting gebruikt op de gevel die aan de buitenruimte grenst. Met het creëren van een geluidsluwe buitenruimte wordt hiermee ook een geluidsluwe gevel gerealiseerd. Voor appartementen kan een geluidsluwe buitenruimte worden gemaakt door het balkon af te schermen voor geluid. Bijlage 6 van dit beleid bevat foto's van uitvoeringsvormen.

6.2.3 Samenloop met thermische isolatie / energieprestatie

In principe kan bij ieder pand het gewenste binnenniveau van geluid worden gerealiseerd. De belemmeringen liggen niet op het bouwkundige vlak, maar op de kosten die gepaard gaan met het verbeteren van de gevel.

De ramen en de ventilatieopeningen zijn de elementen van een gevel die het meeste geluid doorlaten. Dit zijn ook de delen van de gevel die bepalend zijn voor de thermische isolatie. Het verbeteren van een gevel vanuit het perspectief van geluid heeft ook voordelen voor het thermische comfort en een betere energieprestatie. Er zijn, buiten geluid, dus nog andere redenen om de gevel te verbeteren.

Bijlagen

Bijlage 1 Begrippenlijst

De definities in deze begrippenlijst zijn deels (verkort) overgenomen uit de Wet geluidhinder of het Bouwbesluit. De definitie in deze regelgeving is altijd leidend boven het onderstaande.

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 2 Voorkeursgrenswaarden en maximale grenswaarden

In de Wet geluidhinder (Wgh) en het Besluit geluidhinder (Bgh) staan de te toetsen normen. De normen zijn verdeeld per soort lawaai, te weten:

1. Industrielawaai;

2. Wegverkeerslawaai;

3. Railverkeerslawaai.

Per lawaaisoort zijn de te toetsen normen beschreven bij de realisatie van nieuwe woningen (of andere geluidsgevoelige bestemmingen). Uitgegaan is van de versie van de wet op 1 januari 2017.

Ad 1. Normen voor industrielawaai

Realisatie van nieuwe of vervanging van bestaande geluidsgevoelige bestemming 

Bij het realiseren van nieuwe of het vervangen van bestaande geluidsgevoelige bestemmingen zijn de artikelen 48 tot en met 51 en 57 tot en met 61 van de Wgh van toepassing. Hierin staan de voorkeursgrenswaarden en maximale grenswaarden voor woningen. Voor andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen is de voorkeursgrenswaarde in artikel 2.1 Bgh opgenomen en de maximale grenswaarde in artikel 2.2 Bgh.

Tabel 1.1 – Ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting voor nieuwe of vervanging van bestaande geluidsgevoelige bestemming bij industrielawaai.

afbeelding binnen de regeling

15 De zeehavengebonden activiteiten dienen noodzakelijkerwijs in de open lucht plaats te vinden. Daarnaast dienen deze woningen te worden gebouwd in het kader van een herstructurering, planmatige verdichting van een bestaand woongebied of aansluitend aan het bestaande woongebied en dient slechts sprake te zijn van een beperkte uitbreiding van het bestaande woongebied (artikel 50 Wgh).

16 Als woningen worden gebouwd ter vervanging van de bestaande woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen en dit niet zal leiden tot een ingrijpende wijziging van de bestaande stedenbouwkundige functie of structuur of een wezenlijke toename van het aantal geluidgehinderden bij toetsing op bouwplanniveau voor ten hoogste 100 woningen (artikel 51 Wgh).

Ad 2. Normen voor wegverkeerslawaai

Realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen en vervanging van bestaande geluidsgevoelige gebouwen 

De voorkeursgrenswaarden voor wegverkeerslawaai zijn overgenomen uit artikel 82 Wgh (woningen) en artikel 3.1 Bgh (andere geluidsgevoelige bestemmingen). De maximale grenswaarden voor wegverkeerslawaai zijn overgenomen uit artikel 83 Wgh (woningen) en artikel 3.2 Bgh (andere geluidsgevoelige bestemmingen).

Tabel 1.4 – Voorkeurs- en maximale grenswaarden ten gevolge van wegverkeerslawaai bij realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen en vervanging van bestaande geluidsgevoelige gebouwen.

afbeelding binnen de regeling

17 Als woningen worden gebouwd ter vervanging van de bestaande woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen en dit niet zal leiden tot een ingrijpende wijziging van de bestaande stedenbouwkundige functie of structuur of een wezenlijke toename van het aantal geluidgehinderden bij toetsing op bouwplanniveau voor ten hoogste 100 woningen. (Artikel 83 Wgh)

Ad 3. Normen voor railverkeerslawaai

Realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen en vervanging van bestaande geluidsgevoelige gebouwen 

De voorkeursgrenswaarden en maximale grenswaarden zijn opgenomen in de artikelen 4.9 t/m 4.12 van het Bgh.

Tabel 1.7 - Voorkeurs- en maximale grenswaarden bij realiseren van nieuwe bestemmingen binnen de zone van een spoorlijn.

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 3 Grenswaarden voor binnenniveau volgens de Wet geluidhinder en het Bouwbesluit

In de kolom ‘situatie’ wordt met ‘nieuwe woning’ of ‘vervangende nieuwbouw’ nieuwbouw bedoeld. Wanneer een geluidsgevoelige bestemming ontstaat doordat een bestaand pand een geluidsgevoelige bestemming krijgt is dit aangeduid met transformatie.

De grenswaarden gelden voor de meeste geluidsgevoelige gebouwen, zoals woningen. Sommige geluidsgevoelige gebouwen, bijvoorbeeld ziekenhuizen hebben andere eisen voor het binnenniveau. Deze eisen zijn niet in deze bijlage opgenomen. Er wordt daarvoor verwezen naar de geldende regelgeving.

Grenswaarden binnenniveau wegverkeer voor woningen langs een weg

afbeelding binnen de regeling

Grenswaarde binnenniveau spoorwegverkeer

afbeelding binnen de regeling

De voorkeursgrenswaarden en de maximale grenswaarden voor de andere geluidsgevoelige bestemmingen dan woningen zijn opgenomen in artikel 4.15 van het Bgh.

Grenswaarde binnenniveau industrielawaai

Bestaande zones

afbeelding binnen de regeling

Wijziging zones

afbeelding binnen de regeling

Vaststelling zone

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 4 Schema Awb procedure vaststellen besluit hogere waarden

Paragraaf 2.5 van dit document beschrijft drie procedures waarin een besluit hogere waarden kan worden vastgesteld:

  • 1.

    Omgevingsvergunning RO, kruimelgeval (art 2.12 lid 1, onder a, onder 2 wabo): procedure als bedoeld in titel 4.1 van de Awb;

  • 2.

    Omgevingsvergunning RO (art 2.12 lid 1, onder a, onder 3 wabo): Uniforme openbare voorbereidingsprocedure (afgekort UOV; afdeling 3.4 Awb);

  • 3.

    Bestemmingsplan: Uniforme openbare voorbereidingsprocedure (afgekort UOV; afdeling 3.4 Awb).

De tweede en derde zijn dezelfde. Daarom staan deze in één schema.

Ad 1. Omgevingsvergunning RO, kruimelgeval (art 2.12 lid 1, onder a, onder 2 wabo):

afbeelding binnen de regeling

Figuur B4.1 – Schema procedure omgevingsvergunning en procedure hogere waarden

Ter informatie van de aanvrager en de belanghebbenden worden beide besluiten (besluit hogere waarden en omgevingsvergunning) tegelijk gepubliceerd.

Ad2 en 3: Uniforme openbare voorbereidingsprocedure (afgekort UOV; afdeling 3.4 Awb): bij bestemmingplan en Omgevingsvergunning RO (art 2.12 lid 1, onder a, onder 3 wabo)

afbeelding binnen de regeling

Figuur B4.2 – Schema met bestemmingsplan procedure en procedure hogere waarden.

De inzage- en zienswijzetermijnen van het ontwerpbesluit hogere waarden en het ontwerp bestemmingsplan / omgevingsvergunning zijn gelijk. Hiermee wordt bedoeld dat beide ontwerpbesluiten gelijktijdig ter inzage liggen. De inzage- en beroepstermijnen van het besluit hogere waarden en het bestemmingsplan / de omgevingsvergunning zijn gelijk.

Het besluit hogere waarden wordt als eerste vastgesteld. Op deze manier borgen we dat geluiddempende maatregelen uit een besluit hogere waarden ook worden vastgesteld in het bestemmingsplan / de omgevingsvergunning.

Bijlage 5 Proces hogere waarde

Onderstaande afbeelding bevat een stroomschema om te bepalen of een procedure hogere waarden aan de orde is en welke stappen de initiatiefnemer daarbij moet doorlopen.

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 6 Uitvoeringen van afgeschermde balkons

afbeelding binnen de regeling

Hoofdstuk 3 Handhavingsbeleid geluidsnormen bij evenementen regio MiddenHolland

Samenvatting

Het handhavingsbeleid geluidsnormen bij evenementen is in nauwe samenwerking met de deelnemende gemeenten opgesteld met als doel heldere randvoorwaarden te scheppen, zodat evenementen (ook in de toekomst) op een soepele wijze georganiseerd kunnen worden. Organisatoren van evenementen weten hiermee wat er van hen wordt verwacht.

Dit beleid is van toepassing op evenementen waarbij sprake is van muziek in de buitenlucht, in de gemeenten Alphen aan den Rijn, Bodegraven-Reeuwijk, Gouda, Krimpenerwaard, Waddinxveen en Zuidplas (regio Midden-Holland). Deze gemeenten hebben de Omgevingsdienst Midden-Holland (ODMH) gemandateerd om dit handhavingsbeleid uit te voeren.

Uitgangspunt van het beleid is dat de organisator van een evenement geluidsoverlast voorkomt dan wel zo veel mogelijk beperkt. In het beleid onderscheiden we twee fasen: de voorbereidings- en de uitvoeringsfase. In de voorbereiding hebben bevoegd gezag (gemeente/ODMH) en organisator van het evenement contact met elkaar met als doel te komen tot passende geluidvoorschriften voor het evenement – passend voor het evenement en voor de omgeving. Deze geluidsvoorschriften worden opgenomen in de evenementenvergunning. Tijdens de uitvoering controleert het bevoegd gezag of de organisator zich houdt aan deze geluidsvoorschriften.

Voorbereidingsfase 

Voorafgaand aan het evenement hebben organisator en bevoegd gezag vooroverleg. Op de agenda van dit overleg staat: 1) welke maatregelen zijn mogelijk om geluidsoverlast te voorkomen; 2) welke vorm van toezicht is passend voor het evenement; 3) welke communicatie is er richting omwonenden.

Uitvoeringsfase 

In de uitvoeringsfase werkt een toezichthouder volgens de principes van de interventiematrix toe (zie bijgevoegde figuur). Dit betekent dat een toezichthouder bij de constatering van een overschrijding het gesprek aan gaat met de organisatie.

afbeelding binnen de regeling

Een toezichthouder verricht een geluidsmeting. Als de toezichthouder vaststelt dat tijdens een evenement de geluidsnormen worden overschreden, dan neemt de toezichthouder contact op met de organisatie. De organisatie wordt gevraagd om het geluidsniveau te verlagen, zodat er geen overschrijding meer is. Als in een kort tijdsbestek na de eerste overschrijding twee keer nogmaals een overschrijding wordt gemeten, en de toezichthouder constateert dat de organisatie niet mee wil werken in het verlagen van het geluidsniveau, dan ontvangt de organisatie een last onder dwangsom. Dit houdt in dat bij een herhaalde overtreding een dwangsom wordt verbeurd van €1.000,- tot een maximum van € 5.000,-. Bij het opstellen van een last onder dwangsom kan gemotiveerd worden afgeweken van genoemd bedrag.

Aanleiding

Binnen de regio Midden-Holland vinden op jaarbasis ongeveer 200 evenementen plaats waarbij sprake is van muziek in de buitenlucht. De Omgevingsdienst Midden Holland (ODMH) voert al jaren, in opdracht van de gemeenten, geluidsmetingen uit bij de grotere evenementen in de regio. Uit onze praktijkervaringen blijkt dat in een aantal gevallen bij de overschrijding van de geluidsnormen de organisatie niet meewerkt om het geluidsniveau omlaag te brengen. Tot op heden worden geen sancties opgelegd aan de vergunninghouder omdat een nadere uitwerking van de handhavingsstrategie ontbreekt. De overtreding van de voorschriften wordt in het meetrapport gerapporteerd en achteraf aan de gemeente gemeld. De gemeente kan dit resultaat (achteraf) meenemen in de evaluatie van het evenement.

Binnen de regio Midden-Holland ontbreken op dit moment uitvoeringsregels voor handhaving op geluid tijdens evenementen. In de afgelopen periode is met de betrokken gemeenten van de regio Midden-Holland het voorstel om een handhavingsbeleid op te stellen besproken. Naar aanleiding van de besprekingen met de gemeenten heeft de ODMH het concept handhavingsbeleid geluidsnormen bij evenementen opgesteld. Eén jaar na de inwerkingtreding van het handhavingsbeleid vindt een evaluatie plaats. Aan de hand hiervan kan het beleid worden bijgesteld.

In de evenementenvergunning zijn de locatie, de geluidsniveaus en de (eind)tijden opgenomen. Handhaving is een middel om toe te zien op de in de evenementenvergunning beschreven locatie, geluidsniveaus en (eind)tijden. In het “handhavingsbeleid geluidsnormen bij evenementen” wordt aangegeven hoe in geval van een overtreding gehandhaafd wordt.

Afbakening en doel handhavingsbeleid 

Afbakening onderwerp en toepassingsgebied

Dit handhavingsbeleid is van toepassing op evenementen waarbij sprake is van muziek in de buitenlucht, welke plaatsvinden in de gemeenten Alphen aan den Rijn, Bodegraven-Reeuwijk, Gouda, Krimpenerwaard, Waddinxveen en Zuidplas (regio Midden-Holland). Een evenement kan worden omschreven als een voor het publiek toegankelijke, op vermaak gerichte activiteit in de openlucht (waaronder ook feesttenten) waarbij muziekgeluid ten gehore wordt gebracht waarvan het te verwachten is dat omwonenden overlast ondervinden.

Dit handhavingsbeleid is niet van toepassing op geluid dat wordt geproduceerd door inrichtingen als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Overweging invoering handhavingsbeleid

Tot op heden (2017) heeft de ODMH met de gemeenten afgesproken dat bij een geluidsoverschrijding contact wordt gezocht met de organisatie om het geluidsniveau terug te draaien tot de normen zoals opgenomen in de evenementenvergunning. Indien de organisatie hieraan geen gehoor geeft, wordt nogmaals verzocht het geluidsniveau omlaag te brengen. Indien opnieuw geconstateerd wordt dat niet aan de geluidsnormen wordt voldaan, worden zoals aangegeven geen sanctie(s) opgelegd aan de vergunninghouder. Een nadere invulling/uitvoering van het handhavingsbeleid ontbreekt op dit punt. De overschrijdingen rapporteert de ODMH via een meetrapport achteraf aan de gemeente. Tijdens de evaluatie van het evenement kunnen de geluidsoverschrijdingen dan meegenomen worden.

Helaas heeft de ODMH de ervaring dat niet iedere organisatie inspanningen verricht om het geluidsniveau omlaag te brengen. Het beheersen van een evenement is zonder sanctionering lastig. Daarnaast is het de vraag wat het nut is van geluidsmetingen als er geen sanctie aan een overschrijding is gekoppeld. Dit is geen wenselijke situatie.

Doel

Het doel van dit handhavingsbeleid is om de geluidsproblematiek bij evenementen in de openlucht beter te beheersen. Hierbij ligt de nadruk op het naleven van de geluidsnormen in de vergunningen. Overschrijdingen van de geluidsnormen bij evenementen veroorzaken onnodig veel geluidsoverlast bij omwonenden.

Naast een heldere aanpak bij overschrijdingen (sancties), wordt tevens ingezet op een goede communicatie (vooraf, tijdens en achteraf) met de organisatoren van evenementen om het beoogde doel te bereiken.

Belangrijk bij het opstellen van het handhavingsbeleid is om het evenwicht te vinden tussen aan de ene kant de gewenste levendigheid in de gemeente en aan de andere kant de (eveneens gewenste) leefbaarheid voor de omwonenden.

Wettelijk kader handhavingsbeleid

Evenementenvergunning

In de evenementenvergunning zijn de locatie, de geluidsniveaus en de (eind)tijden opgenomen. Handhaving is een middel om toe te zien op de in de evenementenvergunning beschreven locatie, geluidsniveaus en (eind)tijden. In het “handhavingsbeleid geluidsnormen bij evenementen” wordt aangegeven hoe in geval van een overtreding wordt gehandhaafd.

Juridisch kader

In paragraaf 2.1 is reeds beschreven dat dit handhavingsbeleid buiten het kader van de Wabo valt. Op evenementen zijn enkele op geluid betrekking hebbende artikelen uit de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeenten van toepassing.

In het algemeen staat in de APV opgenomen dat het verboden is een openbaar evenement te organiseren zonder vergunning van de burgemeester. Daarnaast is het in de APV verboden om met toestellen of geluidsapparaten handelingen te verrichten zodanig dat voor een omwonende/de omgeving geluidshinder wordt veroorzaakt, of toe te laten dat die handelingen worden verricht. Burgemeester en wethouders kunnen hiervan ontheffing verlenen.

Ten behoeve van het handhavingsbeleid is de evenementenvergunning of de ontheffing van het verbod om geluidshinder te veroorzaken het wettelijk kader waarop gehandhaafd wordt.

Opleggen sancties

De basis voor het opleggen van sancties is het constateren van een overtreding van de geluidsvoorschriften welke zijn opgenomen in de evenementenvergunning. In bijlage 1 is aangegeven wat wordt verstaan onder het overtreden van het maximaal toegestane geluidsniveau.

Bij het toepassen van sancties geldt het volgende uitgangspunt:

Wanneer een overtreding door de toezichthouder wordt geconstateerd dan volgt een mondelinge waarschuwing. Wordt na de waarschuwing nogmaals een overtreding geconstateerd, dan volgt een bestuursrechtelijke en/of strafrechtelijke sanctie.

Welke soort sanctie wordt toegepast, hangt af van de mate van overtreding. Onderstaand worden de sanctiemogelijkheden nader bekeken.

Bestuursrechtelijk optreden

Er kunnen twee soorten bestuurlijke sancties worden opgelegd, namelijk een last onder bestuursdwang en een last onder dwangsom.

Last onder bestuursdwang 

Onder bestuursdwang wordt verstaan “het feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan tegen hetgeen in strijd met de regels is gedaan, gehouden of nagelaten”. In artikel 5:21 Algemene wet bestuursrecht (Awb) en verder staan de vereisten voor een bestuursdwangprocedure beschreven. Bestuursdwang wordt toegepast, nadat de overtreder door het bevoegd gezag in de gelegenheid is gesteld om de overtreding en de gevolgen daarvan ongedaan te maken. Hiervoor wordt een last

onder bestuursdwang uitgevaardigd. Indien de overtreder geen gevolg geeft aan de last, voert het bevoegd gezag de last zelf uit en verhaalt de kosten daarvan op de overtreder.

Indien de overtreder niet genegen is of (financieel) niet in staat is om de overtreding ongedaan te maken, kan bestuursdwang een adequaat instrument zijn.

Het toepassen van bestuursdwang kan ook als het opleggen van een last onder dwangsom niet het gewenste effect heeft gehad (bijvoorbeeld bij een dreigend faillissement van de overtreder). NB: de dwangsom moet in dat geval eerst worden ingetrokken voordat bestuursdwang kan worden toegepast

Last onder dwangsom 

Een dwangsom is de sanctie waarbij de overtreder per tijdseenheid, per overtreding of ineens een geldbedrag verbeurt, indien herhaling van de overtreding plaatsvindt of de gevolgen daarvan niet ongedaan zijn gemaakt. De uitwerking hiervan is opgenomen in hoofdstuk 5.

Met het opleggen van een last onder dwangsom wordt, naast de plicht zich conform de voorschriften te gedragen, een voorwaardelijke plicht toegevoegd, namelijk die tot het betalen van een bedrag indien de dwangsom wordt verbeurd. De beschikking bevat een last om de overtreding te beëindigen, voortzetting en herhaling te voorkomen en zo nodig de gevolgen ervan weg te nemen. Veelal zal daartoe een zogenaamde begunstigingstermijn worden gegeven. Een begunstigingstermijn is niet noodzakelijk indien de overtreder onmiddellijk tot naleving van de voor hem geldende verplichtingen in staat is. Dit doet zich bijvoorbeeld voor bij gedragingen die onmiddellijk beëindigd kunnen worden zonder dat daarvoor bijvoorbeeld technische voorzieningen moeten worden getroffen. In bijlage 2 is een last onder dwangsom opgenomen zoals deze tijdens het evenement aan de vergunninghouder uitgereikt kan worden.

Strafrechtelijk optreden

Het overtreden van een voorschrift van een vergunning op basis van de APV is ook strafbaar op basis van diezelfde APV. Zowel de toezichthouders (Buitengewone Opsporingsambtenaren, BOA’s van de gemeente of van de ODMH) als de politie kan in een dergelijk geval bevel geven om bijvoorbeeld de muziek zachter te zetten of in het uiterste geval het evenement te staken. Wanneer de politie de indruk heeft dat door haar optreden de openbare orde in gevaar wordt gebracht (door bijvoorbeeld rellen), kan op een later moment alsnog door de politie een proces-verbaal worden opgemaakt. Dit middel helpt niet om op dat moment de overtreding te beëindigen, maar het werkt wel preventief voor de volgende keer. Het is dan wel noodzakelijk dat bij een dergelijk politieoptreden de politie de gemeente informeert over het voorval. De gemeente kan dit vervolgens meenemen in het vergunningverleningstraject voor een volgend evenement. Het strafrechtelijk optreden leent zich, gelet op de lage geldboetes, minder voor de handhaving van geluidsvoorschriften bij een evenementenvergunning. Het strafrechtelijke spoor zal doorgaans worden ingezet in het kader van de handhaving van de openbare orde tijdens het evenement.

Uitvoering van het beleid

Inleiding en uitgangspunten voor de uitvoering

Een belangrijk onderdeel van het beleid inzake evenementen in de regio Midden-Holland is de controle en handhaving.

Zonder goede handhaving maakt geen enkel beleid, dat een van tevoren vastgestelde geluidsruimte wil toestaan en tegelijkertijd de omgeving niet overmatig wil belasten, een reële kans. Afspraken dienen duidelijk te worden vastgelegd in de evenementenvergunning, hiermee wordt duidelijkheid gegeven over de rechten en plichten van de vergunninghouder. Het niet nakomen van de afspraken moet voor de vergunninghouder duidelijke en merkbare consequenties hebben.

Het uitgangspunt moet zijn om de overlast vanwege geluidshinder te voorkomen dan wel zo veel mogelijk te beperken. Er zijn twee fasen te onderkennen waarin actie kan worden ondernomen: de voorbereidings- en de uitvoeringsfase. Tijdens de voorbereiding is het zaak om preventieve maatregelen te integreren in de geluidsvoorschriften t.b.v. de evenementenvergunning. Tijdens de uitvoering zal moeten worden gecontroleerd of de vergunninghouder zich houdt aan de afspraken zoals die zijn vastgelegd in de vergunning.

De voorbereidingsfase van het evenement

Het vooroverleg

In de voorbereidingsfase van het evenement kunnen verschillende onderdelen worden onderscheiden namelijk maatregelen om geluidsoverlast te voorkomen (kortweg: maatregelen), het bespreken/aangeven van de te hanteren toezichtsinstrumenten en communicatie. Deze drie items tezamen worden in het zogenoemde vooroverleg besproken. Onderstaand wordt puntsgewijs aangegeven welke items er uit geluidsoogpunt in het vooroverleg worden behandeld.

Maatregelen om geluidsoverlast te voorkomen of te beperken 

De volgende maatregelen kunnen worden genomen door de organisatie:

  • 1.

    Een goede programmering (lees: afwisseling) van de (soorten) muziek of andere geluid producerende evenementenonderdelen;

  • 2.

    De locatiekeuze van de geluidsbronnen. De organisatie geeft in het vooroverleg aan hoe ze de geluidsbronnen willen plaatsen. Indien gewenst kan de ODMH hierover adviseren. De gemeente bepaalt vervolgens welke geluidsnorm wordt opgenomen. Uiteindelijk wordt de definitieve inrichting vastgelegd op een plattegrond die hoort bij de vergunning;

  • 3.

    Het toepassen van een geluidsbegrenzer;

  • 4.

    Het geleidelijk terugdraaien van de bastonen aan het einde van het evenement;

  • 5.

    Het beperken van de soundcheck voorafgaand aan het evenement.

Er zullen hierover goede afspraken met vergunningverleners, toezicht en handhaving en organisatoren worden gemaakt om naleving van de norm te borgen, met een goede vertaling naar de vergunningvoorschriften.

Om te kunnen beoordelen of er mogelijkheden zijn voor toepassing van nieuwe technieken, worden de evenementenorganisaties geadviseerd professionele ondersteuning in te huren om goede geluidskwaliteit te leveren. Als een geluidsadviseur vroegtijdig meekijkt, kan de terreininrichting optimaal worden benut om een goede balans tussen hinder en kwaliteit te verkrijgen.

Toezichtinstrumentarium 

De volgende toezichtsinstrumenten kunnen (indien gewenst door de gemeente) bij de voorbereiding van het evenement worden besproken/betrokken:

  • 1.

    De opleveringscontrole. Van belang is dat vanaf het begin van de opbouw van het evenement tot de gereed melding controle plaatsvindt. Het gaat dan met name om de plaats en het eventueel begrenzen van de geluidsbron(nen);

  • 2.

    De geluidsmeting. Vooraf wordt inzicht verschaft in de plaats waar en de wijze waarop wordt gemeten;

  • 3.

    De evaluatie van het evenement. Na afloop van het evenement vindt een zorgvuldige evaluatie van het verloop van het evenement met de organisatie plaats.

Communicatie 

De meest in het oog springende elementen van communicatie bij evenementen zijn:

  • 1.

    Het instellen van een telefoonnummer voor informatie en klachten tijdens het evenement (door de organisatie van het evenement);

  • 2.

    Het geven van voorlichting aan omwonenden (plaats en begin – en eindtijd van evenement) door de evenementenorganisatie (bewonersbrieven/flyers).

Wanneer de bovengenoemde drie items worden betrokken bij het vooroverleg dat tussen de gemeente en de vergunningaanvrager wordt gehouden, worden in een later stadium problemen voorkomen. Belangrijk uitgangspunt is dat de vergunninghouder een vast aanspreekpunt aanwijst. Deze persoon moet bekend zijn met alle vergunningsvoorschriften en is tijdens het evenement aanwezig. De gemeente wijst na ontvangst van de vergunningaanvraag een aanspreekpunt (vergunningverlener) aan, het aanspreekpunt hoeft niet tijdens het evenement aanwezig te zijn.

De geluidsvoorschriften van de evenementenvergunning

Maatwerk blijft vereist 

Uit geluidsoogpunt is het voor een evenementenorganisatie van belang om te weten welke geluidsruimte er bestaat. Dit is afhankelijk van het evenement. Het bepalen van de geluidsruimte is een zogenaamd doelvoorschrift. De wijze waarop aan het maximale geluidsniveau kan worden voldaan, verschilt per locatie en per evenement, omdat de locaties en evenementen naar omvang respectievelijk aard verschillen. De richting en de afstand van de geluidsbron ten opzichte van de woonomgeving is uit geluidsoogpunt het meest bepalend. Daar er op een locatie verschillende soorten evenementen kunnen plaatsvinden is het vooraf (beleidsmatig) vastleggen van de locatie van geluidsbronnen niet zinvol. Maatwerk blijft daarbij van belang. Hiervoor is de evenementenvergunning een geschikt instrument. Zoals in §4.2.1 is aangegeven wordt in het vooroverleg met name aandacht besteed aan de locatie van de geluidsbron. Deze is mede afhankelijk van het toegestane geluidsniveau ter plaatse. Indien kan worden voldaan aan de vooraf bepaalde geluidsruimte door een bepaalde opstelling te kiezen, dan wordt de plaats en de richting van de geluidsbron in de vergunning door middel van een tekening vastgelegd. Ook zullen daarbij de meetpunten ter controle van het geluidsniveau worden aangegeven.

De uitvoeringsfase van het evenement

De uitvoeringsfase begint feitelijk met de opleveringscontrole van de evenementenlocatie. Uit geluidsoogpunt is het bij de oplevering van belang dat de geluidsbronnen daadwerkelijk op de in de vergunning vastgelegde plaats en richting zijn opgesteld. Wanneer het evenement vervolgens van start gaat, zijn de volgende items door de gemeente gewaarborgd: het toezicht tijdens het evenement, de eventueel op te leggen sancties en de (telefonische) bereikbaarheid van de evenementenorganisatie.

Coördinatie van het toezicht tijdens evenementen

De verantwoordelijkheid voor en de coördinatie van het toezicht op evenementen ligt bij de gemeente. De gemeente kan de geluidsmetingen laten uitvoeren door de ODMH.

Het meetprotocol

Een belangrijk toezichtinstrument is het meetprotocol voor het vaststellen van de overtreding van het voorschrift inzake de maximaal toegestane geluidsbelasting. De onderdelen van het meetprotocol worden gevormd door:

  • een definitie van de term ‘geluidsmeting’;

  • een definitie van de term ‘overschrijding’;

  • een definitie van de term ‘overtreding’;

  • de ligging van de meetpunten;

  • de configuratie van de geluidsmeter;

  • de rapportage van de meetgegevens;

  • bescherming van het meetteam.

De uitwerking hiervan is opgenomen in bijlage 1.

Sancties bij overtreding van geluidsnormen

Handhaving bij evenementen

Bij evenementen wordt er bij het indienen van een aanvraag om een evenement getoetst wat de impact is op de omgeving. Om overmatige geluidshinder te voorkomen worden in een evenementenvergunning geluidsnormen opgenomen voor een bepaald evenement. De ODMH maakt hierbij gebruik van jurisprudentie.18#_ftn1 De ODMH en de gemeente zijn belast met toezicht, handhaving en het eventueel sanctioneren van overtredingen namens het college. Afspraken hierover zijn vastgelegd in de Nota vergunningverlening, toezicht en handhaving voor gemeentelijke milieutaken 2015-2018 opgesteld door de Werkgroep Nota VTH van 6 januari 2015.

18 6 de nota ‘Evenementen met een luidruchtig karakter’ van januari 1996 opgesteld door de toenmalige Inspectie Milieuhygiëne Limburg. 

Voor onderhavig beleid is een interventiematrix opgesteld ten behoeve van de handhaving op geluid bij evenementen. Deze interventiematrix is opgenomen in bijlage 2. Deze interventiematrix is gebaseerd op de in bijlage 3 opgenomen interventiematrix van de Nota vergunningverlening, toezicht en handhaving voor gemeentelijke milieutaken 2015-2018 opgesteld door de Werkgroep Nota VTH van 6 januari 2015.

De ODMH voert de geluidsmetingen uit in opdracht van de deelnemende gemeenten binnen de regio Midden-Holland en controleert of het resultaat van de meting op- of onder de gestelde norm in de vergunning is gebleven. Is dat niet zo dan treedt het handhavingsbeleid in werking zoals navolgend is beschreven. Hierbij wordt rekening gehouden met de grootte van de overschrijding van de geluidsnorm. Hieronder wordt dit nader gemotiveerd en toegelicht.

Ervaren geluidshinder 

Om het onderscheid van sancties bij bepaalde overschrijdingen van het geluidsniveau te begrijpen, wordt in het kort iets over geluidsniveaus uitgelegd.

Bij een verdubbeling van het geluid neemt het geluidsniveau met 3 dB toe. Een toename van 3 dB is echter pas net hoorbaar voor het menselijk oor. Een toename van 10 dB wordt als 2 keer zo hard ervaren. Tabel 1 geeft globaal aan hoe een toename van geluid door de mens wordt waargenomen.

Tabel 1: menselijke waarneming door toename van geluid

afbeelding binnen de regeling

Meetonnauwkeurigheid 

Overschrijdingen tot 2 dB krijgen geen vervolg omdat de meetonzekerheid van de meetapparatuur en omstandigheden zodanig kunnen zijn dat bij de gemeten overschrijdingen niet met zekerheid gesteld kan worden dat daadwerkelijk sprake is van een overschrijding van de gestelde geluidsnorm.

Sancties vanaf overschrijding boven de 3 dB(A) / dB(C) of meer 

Bij een eerste overschrijding vanaf 3 dB wordt de organisator (of contactpersoon tijdens het evenement) gewaarschuwd zodat er direct maatregelen genomen kunnen worden om het geluidsniveau te herstellen. Hiermee wordt de organisator in de gelegenheid gesteld te voldoen aan de geluidsnormen uit de evenementenvergunning. Mocht er tijdens het (meerdaagse) evenement na de waarschuwing in een kort tijdsbestek twee keer de overschrijding opnieuw plaatsvinden dan is er sprake van een overtreding en zal de organisator afhankelijk van de ernst van de overtreding en de medewerking een aanschrijving kunnen ontvangen. Hierin wordt aangegeven dat bij een volgende, zelfde soort, overtreding tijdens hetzelfde evenement door burgemeester of college bestuursrechtelijk wordt opgetreden door middel van het opleggen van een dwangsom. Uiteraard kan ook het strafrechtelijke traject worden gevolgd waardoor een proces-verbaal wordt opgemaakt. Verder kan tevens gekozen worden voor bestuursdwang. Het heeft de voorkeur om eerst de minst ingrijpende maatregelen te nemen; om die reden zal eerst met een last onder dwangsom worden gewerkt voordat zal worden over gegaan tot bestuursdwang.

De hoogte van de dwangsom is bepaald op € 1.000,- per overtreding tot een maximum van € 5.000,- (in 5 keer).

Sancties in de praktijk: 

  • 1.

    Indien wordt vastgesteld dat tijdens een evenement de geluidsnorm wordt overschreden, wordt de overschrijding in beginsel ongedaan gemaakt.

  • 2.

    Ingeval van een overschrijding in het eerste lid wordt aan de organisator, of een ander die het in zijn macht heeft de overtreding ongedaan te maken, een mondelinge waarschuwing gegeven.

    • -

      Ingeval in een kort tijdsbestek na de eerste overschrijding, twee keer nogmaals een overschrijding wordt gemeten, ontvangt de overtreder, de last onder dwangsom, welke inhoudt dat bij een herhaalde overtreding een dwangsom zal worden verbeurd van € 1.000,- tot een maximum van € 5.000,-.

  • 3.

    Bij het opstellen van een last onder dwangsom kan gemotiveerd worden afgeweken van genoemd bedrag.

Conclusie inzet sancties

Sancties hebben alleen zin wanneer deze het beoogde effect bereiken. Bij het opleggen van een proces-verbaal (lage geldboete: € 90 exclusief incassokosten CJIB) wordt het effect (geluid terugbrengen tot de norm) niet bereikt. Bij een dwangsom ter hoogte van minimaal € 1.000,- wordt verwacht dat dit eerder wordt bereikt. In het kader van het evenementenbeleid kunnen de strafrechtelijke en bestuursrechtelijke sancties ook samen worden opgelegd. Het zo nodig in beslag nemen van goederen of het beëindigen van de overtreding door de politie heeft weliswaar direct effect maar hangt zeer af van de feiten/omstandigheden rondom de overtreding en de mogelijke gevolgen voor de openbare orde. Duidelijk moet zijn dat het toepassen van deze middelen nooit zal worden uitgesloten.

Wanneer sancties zijn toegepast, wordt dit bij de evaluatie van het evenement meegenomen.

Evaluatie van het evenement

Bij de evaluatie van het evenement komen niet alleen de geluidsaspecten aan de orde maar ook andere onderdelen van de vergunning. Indien er overtredingen zijn geconstateerd en sancties zijn opgelegd, dan zullen deze bij de evaluatie in verband moeten worden gebracht met onder andere:

  • de locatie (=geluidsruimte) van het evenement;

  • de aard en plaats van de geluidsbronnen;

  • en de programmering van het evenement.

Bij de evaluatie is - indien geluidsaspecten aan de orde komen - de aanwezigheid van de geluidsdeskundige van de ODMH gewenst.

BIJLAGE 1: Het meetprotocol

Definitie van geluidsmeting

Het gemiddelde geluidsniveau vanwege een evenement wordt bepaald door middel van een geluidsmeting uitgevoerd met een type 1 geluidsniveaumeter (1). De effectieve meettijd van een geluidsmeting wordt zodanig gekozen dat de gemeten waarde een representatief geluidsniveau weergeeft. De toezichthouder beoordeelt de duur van de effectieve meettijd per situatie. De effectieve meettijd bedraagt minimaal 1 minuut.

Voor alle typen evenementen wordt bij de bepaling van het gemiddelde geluidsniveau de toeslag van 10 dB voor muziekgeluid, de bedrijfsduurcorrectie, de gevelcorrectie alsmede de meteocorrectie buiten beschouwing gelaten. Door deze correcties niet toe te passen, kan het afgelezen geluidsniveau direct getoetst worden aan de in de vergunning opgenomen geluidsniveaus. Hiermee kan effectief en ter plaatse meteen worden gehandhaafd.

Definitie overschrijding

Een overschrijding van het maximaal toegestane geluidsniveau treedt op als het gemeten gemiddelde geluidsniveau vanwege het evenement groter is dan 2 dB van de in de vergunning vastgestelde grenswaarde. Bij de meting wordt door de toezichthouder rekening gehouden met factoren zoals stoorgeluid van publiek/verkeer/omgeving en de windrichting. Het gemiddelde geluidsniveau zal worden bepaald op één of meerdere in de vergunning vastgelegde meetpunten.

Definitie van overtreding

Een overtreding van het voorschrift ten aanzien van het maximaal toelaatbare geluidsniveau kan optreden wanneer de toezichthouder heeft vastgesteld dat ten minste twee maal door middel van een meting is vastgesteld dat het gemeten geluidsniveau een overschrijding veroorzaakt van het maximaal toegestane geluidsniveau. Indien een eerste overschrijding is geconstateerd, dan worden twee geluidsmetingen uitgevoerd in een navolgend kort tijdsbestek, of een door de toezichthouder te bepalen langere tijdsperiode, om zeker te zijn dat het niet gaat om een incidentele verhoging van het geluidsniveau. Indien de twee aanvullende metingen binnen de bovengenoemde tijdsperiode de eerste meting (overschrijding) bevestigen, dan is er sprake van een overtreding.

Ligging van meetpunten

Het gemiddelde geluidsniveau zal worden gemeten op de in de vergunning vastgelegde meetpunten(1). Dit kunnen meetpunten zijn die voor de gevels van woningen liggen (immissiepunten), of in de nabijheid van woningen (op de stoep, fietspad of weg) maar ook referentiepunten. Zowel de meetpunten in de nabijheid van woningen als de referentiepunten zijn goed bereikbare meetpunten, waarop de geluidsbelasting van het evenement, kan worden gemeten zonder verstoord te worden door verkeersgeluid of gedrang van omstanders, etc. De in de vergunning vastgestelde meetpunten liggen niet persé voor de gevels van geluidsgevoelige bestemmingen. De ligging van vastgestelde meetpunten is van een aantal factoren afhankelijk, o.a. de indeling van het evenemententerrein, het stoorgeluid van omgevingsbronnen, stoorgeluid van het publiek, etc.

Configuratie van geluidsniveaumeter

Er wordt gemeten met een type 1 geluidsniveaumeter(2) (bijvoorbeeld B&K 2250). Het gemiddelde geluidsniveau wordt bepaald met de parameters LAeq en LCeq (breedband gemeten in stand ‘Fast’). Voorafgaand aan en na afloop van een meetsessie (dit is het tijdvak waarin de geluidsniveaumeter aaneengesloten in werking blijft) wordt de geluidsniveaumeter geijkt met een ijkbron.

Het kalibreren van de geluidsniveaumeter gebeurt minimaal eens per twee jaar bij een gecertificeerd bedrijf.

Rapportage van meetgegevens

Met betrekking tot de inhoud van de rapportage zullen de gegevens worden geregistreerd conform de rapportagemethode van de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai 1999, methode I. De meetresultaten worden digitaal geregistreerd door middel van de geluidsniveaumeter. In de rapportage worden de geregistreerde gegevens van de geluidsniveaumeter opgenomen. Afwijkingen van het meetprotocol worden gemotiveerd vermeld.

Bescherming tijdens metingen

De metingen worden vanuit veiligheidsoverwegingen uitgevoerd door minimaal twee personen. Het meetteam bestaat uit twee toezichthouders waarvan bij voorkeur minimaal één geluidsdeskundige. Indien er een bedreigende situatie dreigt te ontstaan, wordt versterking ingeroepen van de politie.

  • (1)

    Bij het toezicht mag geen discussie ontstaan over de meetpunten. Deze moeten worden opgenomen in de evenementenvergunning zodat dit van te voren bekend is bij zowel de toezichthouder als bij de evenementenorganisatie.

  • (2)

    Met A-filter volgens de specificaties van IEC-publicatie 651:1979 met rondom gevoelige microfoon.

BIJLAGE 2: Interventiematrix

afbeelding binnen de regeling

BIJLAGE 3: Voorbeeldbrief Besluit last onder dwangsom 

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Hoofdstuk 4

afbeelding binnen de regeling

Beleidsregel

Geluidsbeleid Bedrijven Doortocht te Bodegraven 2018

Leeswijzer

Deze beleidsregel beschrijft het geluidsbeleid voor de bedrijven aan de Doortocht binnen de gemeente Bodegraven-Reeuwijk. Deze beleidsregel bestaat uit de volgende onderdelen:

Deel 1. De toelichting

In de toelichting zijn de achtergronden en overwegingen om af te wijken van artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit opgenomen.

Deel 2. Toepassingskader

In dit deel worden de afwijkende geluidseisen in het kader van het Activiteitenbesluit verwoord.

Deel 1: Toelichting geluidsbeleid voor bedrijven Doortocht

Inleiding

De gemeente Bodegraven-Reeuwijk stelde in 2013 geluidbeleid vast voor het realiseren van woningen op een kavel tussen de bedrijven aan de Doortocht en de spoorlijn Woerden – Alphen aan den Rijn: het voormalige Domburgterrein. De reden hiervoor was de voorgenomen ontwikkeling van woningen op hele korte afstand van de bestaande bedrijven aan de Doortocht. Voor deze woningbouwlocatie stelt de gemeente Bodegraven–Reeuwijk nu een nieuw bestemmingsplan op, Doortocht zuid. In dit bestemmingsplan wijzigen de deelgebieden 1, 2 en 3. Deelgebied 4 wijzigt niet. Zie voor de deelgebieden figuur 1. De realisatie van woningen in de deelgebieden 2 en 3 vindt plaats op een wat grotere afstand van de bedrijven aan de Doortocht. Omdat uit het eerdere beleid bleek dat maatwerkvoorschriften nodig waren voor het laden en lossen in de avond- en nachtperiode, past de gemeente Bodegraven – Reeuwijk dit beleid aan op het nieuwe bestemmingsplan.

Rondom deze geprojecteerde woningbouwvlakken liggen geluidsbronnen, die van invloed zijn op het woon- en leefklimaat. Om een goed woon- en leefklimaat te waarborgen is onderzoek gedaan naar het geluid van:

  • -

    railverkeerslawaai;

  • -

    wegverkeerslawaai;

  • -

    geluid van de omliggende bedrijven;

  • -

    cumulatie van het geluid.

Dit onderzoek is vastgelegd in het rapport “Bestemmingsplan Hart van Domburg, beoordeling plangebied op basis van wettelijke geluidgrenswaarden en het beleid ten aanzien van hogere waarden”, opgesteld door adviesbureau Peutz, met rapportnummer HB 2830-1-RA-001, d.d. 25 april 2018, kortweg het akoestisch rapport Peutz genoemd.

Uit het akoestisch rapport Peutz blijkt dat het geluid van de bedrijven in de omgeving van het plangebied Doortocht zuid nadere aandacht behoeft, omdat de berekende hoeveelheid geluid hoger is dan de standaard geluidsnorm voor bedrijven uit het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna Activiteitenbesluit). Het bevoegd gezag heeft de mogelijkheid om onder voorwaarden af te wijken van de standaard geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit. Daarbij is het van belang om alle belangen, zowel van bewoners als bedrijven, goed af te wegen.

Met deze beleidsregel wordt door de gemeente Bodegraven-Reeuwijk de mogelijkheid om af te wijken van de standaard geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit geregeld.

De beleidsregel uit 2013 vervalt en deze beleidsregel komt hiervoor in de plaats.

Doelstelling

Doel van deze beleidsregel is om de woningen en de bedrijvigheid op korte afstand van elkaar te combineren, waarbij het woon- en leefklimaat voor de toekomstige bewoners wordt beschermd en de bedrijven hun activiteiten kunnen voortzetten conform de huidige en toekomstige mogelijkheden volgens het bestemmingsplan “Overtocht” en de milieuregelgeving.

Uit het akoestisch rapport blijkt dat de standaard geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit niet passend zijn voor deze situatie. Met deze beleidsregel heeft de gemeente Bodegraven-Reeuwijk de mogelijkheid om voor de bedrijven gelegen in het gebied in figuur 1 afwijkende geluidsnormen voor het maximale geluidsniveau op te stellen door middel van een maatwerkvoorschrift. Deze beleidsregel vormt het afwegingskader voor die maatwerkvoorschriften. Dit geldt ook voor type C bedrijven (vergunning plichtige bedrijven).

Daarnaast zullen aan de nieuw te realiseren woningen in het bestemmingsplangebied vanwege het weg- en railverkeerslawaai voorzieningen worden aangebracht, om aan de norm van de geluidsbelasting in de woningen te voldoen. Het bestemmingsplan en het daarbij behorende besluit hogere waarden gaan hierover. In dit beleid wordt hier niet verder op ingegaan.

Met de combinatie van deze maatregelen is de realisatie van woningbouw en bedrijven op korte afstand van elkaar mogelijk.

Situering

Deze beleidsregel gaat nader in op het geluid afkomstig van de bedrijven op de locatie waar de woningen kunnen worden gerealiseerd. Deze beleidsregel heeft alleen betrekking op het geluid van de omliggende bedrijven op de plangebieden Doortocht zuid (deelplangebieden 1 tot en met 3) en het geldende bestemmingsplan Voormalig Domburgterrein (deelplangebied 4). In figuur 1 is de locatie van het plangebied Voormalig Domburgterrein in de omgeving weergegeven.

Tevens zijn in figuur 1 de gebieden aangegeven met de locaties van de bedrijven waar deze beleidsregel op toeziet. Deze bedrijven zijn volgens het akoestisch onderzoek van Peutz relevant voor de optredende geluidsbelasting ter hoogte van de geprojecteerde woningbouwvlakken. In figuur 1 zijn deze geprojecteerde bouwvlakken als deelplangebieden 1 tot en met 4 weergegeven.

afbeelding binnen de regeling

Wettelijk kader

De bedrijven rondom de locatie van het bestemmingsplan vallen onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit. In het Activiteitenbesluit, onderdeel van de Wet milieubeheer, zijn geluidsnormen opgenomen in artikel 2.17. De bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit dienen te voldoen aan deze geluidsnormen. Hieronder is een deel van artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit weergegeven.

Artikel 2.17

  • 1.

    Voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau LAmax, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, geldt dat:

    • a.

      de niveaus op de in tabel 2.17a genoemde plaatsen en tijdstippen niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden;

      afbeelding binnen de regeling

    • b.

      de in de periode tussen 07.00 en 19.00 uur in tabel 2.17a opgenomen maximale geluidsniveaus LAmax niet van toepassing zijn op laad- en losactiviteiten;

Artikel 2.20 van het Activiteitenbesluit biedt het bevoegd gezag de mogelijkheid om onder voorwaarden af te wijken van de standaard geluidsnormen zoals genoemd in artikel 2.17.

Voor type C bedrijven wordt uitgegaan van de Handreiking Industrielawaai en Vergunningverlening van 1998 (hierna Handreiking genoemd).

Voor het realiseren van woningen op een locatie is er een relatie met verschillende wetten. Voor het bestemmingsplan is het wettelijk kader de Wet ruimtelijke ordening en aanverwante wetgeving.

Voor het bouwen van de woningen is het wettelijk kader de Woningwet met onder andere het Bouwbesluit 2012. In het Bouwbesluit 2012 staan onder andere eisen ten aanzien van de gevelwering met betrekking tot het geluid van buiten (afdeling 3.1, artikelen 3.1 en 3.2).

Deze beleidsregel heeft een relatie met de bestemmingsplannen Voormalig Domburgterrein en Doortocht zuid en de daaraan gekoppelde besluiten Hogere Waarde voor wegverkeer- en railverkeerslawaai.

De gemeente Bodegraven-Reeuwijk wil komen tot woningontwikkeling binnen de plangrenzen van de bestemmingsplannen Voormalig Domburgterrein en Doortocht zuid. Uitgangspunt daarbij is dat de bestaande, legaal aanwezige bedrijvigheid en de eventueel nieuw te vestigen bedrijven in de nabijheid geen planologische belemmeringen ondervinden als gevolg van de geprojecteerde woningbouwvlakken. De bestemmingsplannen Voormalig Domburgterrein en Doortocht zuid bevatten het juridisch-planologisch kader voor de bouw van woningen. Ten behoeve van een deel van de geprojecteerde woningbouwvlakken wordt voorzien in het vaststellen van een hogere grenswaarde op grond van de Wet geluidhinder.

Voor de plandelen waar geen hogere grenswaarden van toepassing zijn, wordt voorzien in normstelling die verankerd is in het bestemmingsplan. Met betrekking tot industrielawaai voorziet de beleidsregel “Geluidsbeleid Bedrijven Doortocht te Bodegraven 2018” in de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften vast te stellen. Deze hebben tot doel om voor de betreffende inrichtingen hogere piekgeluiden dan toegestaan volgens het Activiteitenbesluit (of Handreiking) bij laad- en losactiviteiten mogelijk te maken. Voornoemde stukken worden in samenhang met elkaar in procedure gebracht en geïmplementeerd om woningbouw op de beoogde locatie mogelijk te maken.

Uitgangspunten

Bij het realiseren van woningen en bedrijven op korte afstand dient onderzocht te worden of er knelpunten kunnen optreden.

Uit de brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ van de VNG blijkt dat bij het omgevingstype ‘rustige woonwijk’ voor categorie 1 en 2 bedrijven uitgegaan dient te worden van richtafstanden voor geluid van respectievelijk 10 en 30 meter. Met betrekking tot het plan Voormalig Domburgterrein wordt in de milieukundige onderbouwing gemotiveerd dat er sprake is van het omgevingstype ‘gemengd gebied’. Dit betekent dat de richtafstanden in beginsel met één stap worden verlaagd tot respectievelijk 0 en 10 meter.

De kortste afstand van de geprojecteerde woningbouwvlakken tot de bedrijven bedraagt circa 18 meter. Dit is meer dan de richtafstand van 10 meter. Geluid lijkt dan niet meer onderzocht te hoeven worden. Aangezien bij het vorige bestemmingsplan bleek dat maatwerkvoorschriften nodig waren om in de avond- en nacht periode laad- en losactiviteiten te kunnen uitvoeren, is besloten om het geluid toch nader te onderzoeken.

Inrichtingen

Ten aanzien van het geluid van de bedrijven is onderzoek uitgevoerd (zie het akoestisch rapport Peutz). In dit onderzoek zijn in het kort per inrichting de meest relevante activiteiten voor geluid genoemd.

In tabel 1 zijn de aanwezige bedrijven opgesomd, alsmede de niet in gebruik zijnde panden.

Tabel 1 – Bedrijven gevestigd aan de Doortocht en leegstaande panden (stand februari 2018). 

afbeelding binnen de regeling

Omschrijving actuele representatieve bedrijfssituatie van enkele inrichtingen (situatie februari 2018)

Welkoop 

De voormalige locatie van de inrichting Welkoop staat leeg. Voor deze locatie zijn plannen om hier woningbouw te realiseren. Aangezien het bestemmingsplan een bedrijf toelaat, is voor deze locatie uitgegaan van een bedrijf. De activiteiten van Welkoop gaven meer geluid dan een standaard bedrijf op deze locatie. Daarom is in het akoestisch onderzoek Peutz uitgegaan van de activiteiten van Welkoop.

Hardloopwinkel 

De inrichting op de Doortocht 3A betreft een detailhandel in kleding en schoenen voor de beoefening van diverse sporten. De openingstijden zijn van dinsdag tot en met zaterdag van 9.30 uur tot 17.30 uur. Het laden en lossen van bestelbusjes vindt uitsluitend in de dagperiode plaats en gebeurt handmatig.

Visgilde van der Toorn 

Op de inrichting aan de Doortocht 3B vindt het schoonmaken, bakken en verhandelen van vis plaats. De inrichting bestaat uit een winkel en keuken. De werk- en openingstijden zijn van maandag tot en met vrijdag van 09.00 uur tot 18.00 uur.

In de keuken is een visbakoven aanwezig. De oven wordt afgezogen en de afgezogen lucht wordt boven het dak, via een koolstoffilter, afgevoerd. Op het dak zijn geen andere specifieke afzuiginstallaties opgesteld. Aan de noordzijde van het pand aan de Doortocht zijn drie elektrische koelcondensors opgesteld ten behoeve van de koeling van de opgeslagen vis (koelcellen). Per week doen gemiddeld circa drie (koel) vrachtwagens de inrichting aan ten behoeve van de aanvoer van producten. Het lossen van de vrachtwagens gebeurt (handmatig) op de parkeerplaats aan de Doortocht-zijde. Per etmaal zal maximaal één vrachtwagen de inrichting aandoen, het laden en lossen van deze vrachtwagen kan in de nachtperiode plaatsvinden.

Brouwerij de Molen 

De inrichting is gelegen aan de Doortocht 4 en 6. De inrichting betreft een micro-bierbrouwerij. De inrichting is uitsluitend op werkdagen in de dagperiode in bedrijf. De vestiging van de inrichting nabij het plangebied dient voor opslag, etiketteren en logistiek. Voor transport tussen diverse vestigingen wordt gebruik gemaakt van een elektrische heftruck. Op een representatieve dag doen maximaal zeven vrachtwagens de inrichting in de dagperiode aan.

Doortocht 5A 

Op dit adres zijn diverse bedrijven geregistreerd. Voor deze bedrijven vinden alleen kantooractiviteiten plaats. Ten behoeve van het kantoor bevindt zich op het dak een airconditioning. De werktijden zijn van maandag tot en met vrijdag van 09.00 uur tot 18.00 uur.

Annemiek’s Kaas Express 

De inrichting aan de Doortocht 5C betreft een groothandel in boter, kaas en eieren voor de horeca. Op de inrichting zijn een kantoorruimte, een koelwerkruimte en koelcellen aanwezig. De werktijden zijn van maandag tot en met vrijdag van 06.00 uur tot 22.00 uur. In de avondperiode vinden alleen kantoorwerkzaamheden plaats.

Op het dak zijn airconditioning units ten behoeve van het kantoor en een koel unit ten behoeve van de koelcellen en koelwerkruimte aanwezig.

Gedurende een etmaal wordt maximaal één (koel)vrachtwagen geladen en gelost. Het laden en lossen kan voor 07.00 uur plaatsvinden en gebeurt op de parkeerplaats aan de Doortocht-zijde. Het laden en lossen gebeurt met een palletwagen.

Installatietechniek Walraven 

Deze inrichting betreft een installateur in de bouw. Op de locatie Doortocht 5D is een opslag en is een kantoor aanwezig. De werktijden zijn van maandag tot en met vrijdag van 6.30 uur tot 18.00 uur. De werkzaamheden vinden veelal op locatie plaats. Het laden en lossen vindt één keer per week en altijd in de dagperiode plaats en gebeurt handmatig.

Dirk Heeren, Diervoeders, dierenverblijven en onderhoudsbedrijf 

Dit bedrijf is gevestigd op Doortocht 10 en is ingericht voor de opslag en verkoop van diervoeders en dierenverblijven. De werktijden zijn van maandag tot en met vrijdag van 06.00 uur tot 18.00 uur. De openingstijden van het winkelgedeelte zijn van maandag tot en met vrijdag van 09.00 uur tot 18.00 uur.

Binnen de inrichting vindt gedurende reguliere werktijden een aantal dagen in de week houtbewerking plaats (fabricage dierenverblijven). De activiteit is kleinschalig (één medewerker) en vindt inpandig plaats. De motafzuiging is tevens intern. De inrichting heeft geen afzuiginstallaties op het dak. Het laden en lossen vindt circa tienmaal per week plaats. Laden en lossen vindt plaats ter hoogte van de parkeerplaats aan de Doortocht-zijde. Op een drukke dag worden maximaal drie vrachtwagens geladen en gelost, waarvan één in de nachtperiode (tussen 06.00 uur en 07.00 uur). Laden en lossen vindt plaats met inzet van een heftruck of een meeneemheftruck van een vrachtwagen. De heftruck is eigendom van Dirk Heeren.

Unizon zonwering 

Dit bedrijf is gevestigd op Doortocht 18 en is ingericht voor de in- en verkoop van zonwering. De werktijden zijn onregelmatig, in drukke perioden kan gewerkt worden van 08.00 uur tot 22.00 uur. Op de inrichting is een werkplaats, showroom en kantoor aanwezig.

In de werkplaats vinden voornamelijk montage werkzaamheden plaats. Hiertoe zijn onder andere een elektrische zaag en een boormachine opgesteld.

De inrichting kent geen specifieke afzuiginstallaties op het dak. Het laden en lossen vindt ter hoogte van de parkeerplaats aan de Doortocht-zijde plaats. Op een drukke dag worden zes vrachtwagens geladen en gelost. Dit kan gedurende het gehele etmaal plaatsvinden. Het laden en lossen geschiedt handmatig of met behulp van een meeneemheftruck van de vrachtwagen.

Invoer gegevens akoestisch rekenmodel

In het bovenstaande is per bedrijf een omschrijving van de actuele representatieve bedrijfssituatie gegeven. Voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat is echter niet alleen de huidige, maar ook een mogelijke toekomstige bedrijfssituatie bepalend. Er is daarom uitgegaan van worst-case situatie zodat ook eventueel nieuw te vestigen bedrijven niet belemmerd worden in hun bedrijfsvoering.

Langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus

Volgens de planologische mogelijkheden mogen zich aan de Doortocht categorie 1 en 2 bedrijven vestigen. Binnen de verschillende bedrijfsgebouwen zijn momenteel bedrijven gevestigd die vallen binnen de categorie 1 en 2 van de omschrijving uit de brochure “Bedrijven en Milieuzonering” van de VNG, uitgave 2009. Om ook rekening te houden met de toekomstige situatie is bij de akoestische modelvorming uitgegaan van de meest ongunstigste situatie van het bestemmingsplan, namelijk uitsluitend de vestiging van categorie 2 inrichtingen.

Conform de brochure “bedrijven en milieuzonering” geldt voor categorie 2-bedrijven voor het aspect geluid, een te verwachten geluidsbelasting van 45 dB(A) etmaalwaarde. Bij de genoemde geluidsbelasting geldt een bronsterkte (LWR) van 85 dB(A)-etmaalwaarde per inrichting. Gezien de grootte van de bedrijfspanden en de in de panden te realiseren activiteiten wordt niet aan dit uitgangspunt getwijfeld. Ook voor de leegstaande bedrijfsgebouwen zijn geluidsbronnen gemodelleerd overeenkomstig categorie 2. Per inrichting zijn de geluidsbronnen met een bronsterkte van 85 dB(A) op het dak gemodelleerd. Dit geeft de maximale situatie weer omdat er dan geen enkele afscherming is. Hiermee is uitgegaan van een worst-case situatie.

Voor Brouwerij de Molen is uitgegaan van de relevante geluidemissie door het laden en lossen, rijden met een elektrische heftruck en bewegingen van vrachtwagens. Het gehanteerde geluidvermogen van het laden en lossen bedraagt 85 dB(A) gedurende 1,75 uur in de dagperiode. Het geluidvermogen van de elektrische heftruck bedraagt 91 dB(A) gedurende 1,5 uur in de dagperiode en het geluidvermogen van de vrachtwagens bedraagt 100 dB(A).

Brouwerij de molen heeft thans tevens het gehele terrein in gebruik genomen van de voormalige Formido. Op dit terrein is een geluidbron gemodelleerd met een geluidvermogen van 85 dB(A) en bedrijfstijden van 12, 1,3 en 0,8 uur in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Een dergelijk geluidvermogen met bedrijfstijd komt overeen met de bedrijfsactiviteiten op de locaties A en B.

Voor locatie ‘voorheen Welkoop’ is zorgvuldigheidshalve uitgegaan van de laatst bekende bedrijfssituatie, omdat daar meer vervoersbewegingen plaatsvonden dan bij de andere categorie 2 bedrijven. Door bij deze twee bedrijven hiervan uit te gaan, wordt naar verwachting de meest maximale akoestische situatie bepaald.

Maximale geluidsniveaus

De hoogst optredende maximale geluidsniveaus ter hoogte van het bouwvlak van het bestemmingsplan worden veroorzaakt door het laden en lossen. Deze activiteiten vinden bij de meeste bedrijven plaats in de dagperiode. Bij enkele bedrijven vinden deze activiteiten in de avond- en nachtperiode plaats. Het gehanteerde piekbronvermogen LWR,max bedraagt 108 dB(A). Ter plaatse van de zuidzijde van het pand van de Aldi is in het akoestisch rapport Peutz rekening gehouden met het in elkaar schuiven van winkelwagens. Het gehanteerde piekbronvermogen bedraagt 105 dB(A).

Voor verdere invoergegevens wordt verwezen naar het akoestisch rapport Peutz.

Relevante ontwikkelingen

Nabij de bestemmingsplannen Voormalig Domburgterrein en Doortocht zuid wordt het terrein van Welkoop aan de Doortocht 1 mogelijk ontwikkeld naar woningbouw. Voor dit beleid wordt vooralsnog uitgegaan dat hier een bedrijf gevestigd kan worden.

Rekenresultaten

De berekeningen zijn uitgevoerd voor de bedrijven en locaties in figuur 1 Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en de maximale geluidsniveaus zijn berekend.

Langtijdgemiddeld beoordelingsniveaus 

De norm voor de langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in de dag-, avond- en nachtperiode bedraagt 50 dB(A) respectievelijk 45 dB(A) en 40 dB(A). Van de eerder in dit document beschreven inrichtingen zijn de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus berekend. In figuur 2 staan de berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus van alle bedrijven samen op de grens van de bouwvlakken.

afbeelding binnen de regeling

Uit de rekenresultaten blijkt dat de hoogste geluidsbelasting van 50 dB(A) optreedt achter de inrichtingen aan de Doortocht 8-20.

Voor niet aanpandig gelegen woningen kent het Activiteitenbesluit geen normstelling binnen in de woning. Om echter een goed woon- en leefklimaat te garanderen voor de toekomstige bewoners wordt toch de normstelling voor het binnenniveau getoetst.

Een standaard gevelwering volgens het Bouwbesluit 2012 bedraagt 20 dB(A). In de Wet- en regelgeving komt steeds terug dat een geluidsbelasting in de woning van 35 dB(A)-etmaalwaarde (dat wil zeggen 35 dB(A) in de dag-, 30 dB(A) in de avond- en 25 dB(A) in de nachtperiode) overeenkomt met een goed woon- en leefklimaat. Met een gevelwering van 20 dB(A) wordt hieraan voldaan.

Maximale geluidsniveaus 

Volgens het Activiteitenbesluit bedraagt de norm voor het maximale geluidsniveau in de dag-, avond- en nachtperiode 70 dB(A) respectievelijk 65 dB(A) en 60 dB(A). In de dagperiode zijn maximale geluidsniveaus ten gevolge van laden en lossen uitgezonderd van toetsing. De maximale geluidsniveaus die alleen in de dagperiode optreden zijn dan ook buiten beschouwing gelaten. In figuur 3 staan de rekenresultaten van de maximale geluidsniveaus ten gevolge van het laden en lossen in de avond- en nachtperiode.

afbeelding binnen de regeling

Het hoogst berekende maximale geluidsniveau in de avond- en nachtperiode bedraagt 66 dB(A). Uit de rekenresultaten blijkt dat het laden en lossen van vrachtwagens buiten de dagperiode bij een aantal bedrijven op problemen kan stuiten.

De Handreiking industrielawaai en vergunningverlening kent afwijkingsmogelijkheden tot 65 dB(A) in de nachtperiode waarbij dan wel de voorwaarde geldt dat het binnenniveau in de woning niet meer dan 45 dB(A) mag bedragen. In dit kader wordt ook bij het toestaan van hogere geluidsniveaus op de gevels van de woningen, getoetst worden aan een norm van 45 dB(A) in de woning. Bij een standaard gevelwering volgens het Bouwbesluit 2012 van 20 dB(A), kunnen bij geluidsniveaus van meer dan 65 dB(A) knelpunten ontstaan. Dat kan in dit geval optreden. Dit betekent dat de gevelwering bij de maximale geluidsniveaus van 66 dB ten minste 21 dB zal moeten bedragen. De gevelwering is ook afhankelijk van de hogere waarde van het weg- en railverkeerslawaai. De gevelwering van de nieuw te bouwen woningen zal afgestemd moeten zijn op de hoogste gevelbelasting. Daarom wordt de benodigde gevelwering als voorwaarde in het hogere waardebesluit weg- en railverkeerslawaai opgenomen. Door de hogere waardebesluiten te koppelen aan het bestemmingsplannen Voormalig Domburgterrein en Doortocht zuid is dit geborgd.

Gevolgen van deze beleidsregel

De uitvoering van deze beleidsregel heeft gevolgen voor de bedrijven en de te realiseren woningen.

Bedrijven

Het gevolg van deze beleidsregel voor de bedrijven is dat het nu mogelijk wordt gemaakt om buiten de dagperiode te laden en te lossen zonder dat de grenswaarde voor het maximale geluidsniveau wordt overschreden. De bedrijven die laden en lossen buiten de dagperiode en niet kunnen voldoen aan de norm uit het Activiteitenbesluit hebben ambtshalve een maatwerkvoorschrift opgelegd gekregen en kunnen buiten de dagperiode blijven laden en lossen.

De volgende bedrijven hebben een dergelijk maatwerkvoorschrift:

  • -

    Visgilde van der Toorn

  • -

    D. Heeren

  • -

    Annemieks Kaasexpres

Alle nieuw te vestigen bedrijven kunnen ook van deze mogelijkheid gebruik maken als blijkt dat zij in de avond- en nachtperiode niet aan de grenswaarde voor het maximale geluidsniveau uit het Activiteitenbesluit kunnen voldoen. Om van deze mogelijkheid gebruik te maken, dienen deze bedrijven een gemotiveerd verzoek te doen aan het college van burgemeester en wethouders.

Hiermee is ook rekening gehouden met de toekomstige situatie.

Voor bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van type C van het Activiteitenbesluit resulteert dit in de mogelijkheid om een hogere geluidsbelasting op de gevel toe te staan in de voorschriften van de omgevingsvergunning, waarbij nog wel wordt voldaan aan het binnenniveau in de woning.

Woningen (bouwplannen)

Door het opnemen van voorschriften in het bestemmingsplan, ten aanzien van de eisen waaraan gevelwering van de gebouwen dienen te voldoen, wordt tevens voldaan aan de eisen uit het Activiteitenbesluit. Hiermee wordt de mogelijkheid geschapen om maatwerkvoorschriften op te leggen zodat het laden en lossen buiten de dagperiode (tussen 19.00 – 07.00 uur) mogelijk wordt.

Voor een aantal woningen worden hogere waarden vastgesteld in het kader van de Wet geluidhinder. Op grond van het Bouwbesluit 2012 dienen deze woningen voorzien te worden van een bepaalde gevelwering. De gevelwering bij deze woningen zorgt ervoor dat de hogere pieken bij de bedrijven toegestaan kunnen worden. In bijlage 2 is dit voor de flat, waar de hoogste maximale geluidsniveaus optreden, uitgewerkt.

Te nemen besluit

Om een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de geprojecteerde woningbouwvlakken te garanderen en de bedrijven niet te beperken in werkzaamheden en toekomstige

uitbreidingsmogelijkheden binnen het bestaande bestemmingsplan zal het volgende besluit genomen moeten worden:

Bij enkele bedrijven komt het voor dat er buiten de dagperiode wordt geladen en/of gelost. Als dit voorkomt, vindt dit bij elk van deze bedrijven slechts één maal per week plaatst. Om te voorkomen dat de bedrijven na het vaststellen van het bestemmingsplannen Doortocht zuid en Voormalig

Domburgterrein niet meer kunnen laden en lossen buiten de dagperiode, dient geregeld te worden dat een maatwerkvoorschrift op basis van artikel 2.20 van het Activiteitenbesluit opgelegd kan worden zodat dit toch mogelijk blijft. Voor de bestaande bedrijven wordt, indien noodzakelijk, ambtshalve een maatwerkvoorschrift opgesteld. Deze beleidsregel vormt het afwegingskader.

Procedure tot vaststelling van deze beleidsregel

Het is van belang om een zorgvuldige besluitvormingsprocedure te volgen bij het vaststellen van de beleidsregel ‘Geluidsbeleid bedrijven Doortocht 2018’. Daarom is de ontwerpbeleidsregel onderworpen aan de openbare voorbereidingsprocedure op grond van afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht, overeenkomstig de Inspraakverordening gemeente Bodegraven-Reeuwijk 2011. De ontwerpbeleidsregel ligt ter inzage van 19 juli 2018 tot en met 29 augustus 2018. Deze beleidsregel zal voorafgaand aan het bestemmingsplan worden vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk en gelijktijdig met het bestemmingsplan Doortocht zuid in werking treden. De vastgestelde beleidsregel bindt alleen de Gemeente Bodegraven-Reeuwijk.

De beleidsregel uit 2013 wordt ingetrokken en vervangen door deze beleidsregel.

Zienswijzen

Gedurende de terinzagelegging van de ontwerpbeleidsregel zijn geen zienswijzen ontvangen.

Deel 2: Toepassingskader geluidsbeleid bedrijven Doortocht te Bodegraven

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

Activiteitenbesluit: Activiteitenbesluit milieubeheer;

bevoegd gezag: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk; BBT: best beschikbare technieken bepaald in artikel 1.1 Wabo zoals uitgelegd in paragraaf 5.3 en 5.4.; inrichting: inrichting als aangewezen in artikel 2.1 lid 1 van het Besluit omgevingsrecht; bestaande rechten: bestaande, legale rechten betreffen aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten die redelijk en gangbaar zijn bij de reguliere normale bedrijfsvoering van de inrichting en waarvan de drijver van de inrichting aannemelijk kan maken dat deze feitelijk plaatsvinden; toekomstige situatie: situatie van uitbreiding van een bestaande inrichting en vestiging van een nieuwe inrichting na datum inwerkingtreding van deze beleidsregel;

maximaal geluidsniveau: (LAmax) maximaal geluidsniveau als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van het Activiteitenbesluit; maatwerkvoorschrift: maatwerkvoorschrift als bedoeld in artikel 1.2 van het Activiteitenbesluit; geluidgevoelige bestemmingen: gevoelige gebouwen als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van het Activiteitenbesluit; laden en lossen: activiteit als bedoeld in artikel 2.17 eerste lid onder b van het Activiteitenbesluit.

Artikel 2 Toepassingsbereik

Deze beleidsregel heeft betrekking op inrichtingen (ook type C inrichtingen) gelegen binnen het gebied als aangegeven in figuur 1 op bladzijde 5, die als integrale toelichting bij onderhavige beleidsregel is gevoegd.

Artikel 3. Maatwerkvoorschriften

  • 1.

    Deze beleidsregel is van toepassing op de bevoegdheid om, op grond van artikel 2.20 lid 1 van het Activiteitenbesluit maatwerkvoorschriften voor het maximale geluidsniveau (LAmax) op te leggen.

  • 2.

    Bij het opleggen van maatwerkvoorschriften wordt de inhoud van deze beleidsregel in acht genomen.

  • 3.

    Maatwerkvoorschriften worden alleen opgelegd, indien door de inrichtinghouder middels een bedrijfsplan of vergelijkbaar document aannemelijk wordt gemaakt dat het niet mogelijk is om in de dagperiode van 07.00 uur tot 19.00 uur te laden of lossen.

  • 4.

    Maatwerkvoorschriften kunnen opgelegd worden aan bestaande inrichtingen, maar ook aan nog te realiseren inrichtingen.

Artikel 4. Geluidsgrenswaarden

Voor inrichtingen geldt, voor de afweging om maatwerkvoorschriften op te leggen, dat het maximale geluidsniveau op de gevels van de geluidsgevoelige bestemmingen voor de in de tabel 1 genoemde dagdelen niet meer mag bedragen dan de waarden, als in tabel 1 is aangegeven voor het betreffende deelplangebied.

Tabel 1: grenswaarde voor het maximaal geluidsniveau voor de deelplangebieden (extra geluidsruimte)

afbeelding binnen de regeling

Artikel 5. Afwijking van de beleidsregel

  • 1.

    Het bevoegd gezag kan afwijken van deze beleidsregel.

  • 2.

    Een afwijking wordt door het bevoegd gezag schriftelijk gemotiveerd.

Artikel 6 Inwerkingtreding en intrekken beleidsregel uit 2013

Deze beleidsregel treedt in werking op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan

Doortocht zuid. De beleidsregel “Geluidsbeleid bedrijven Doortocht te Bodegraven” van 29 januari 2013 wordt ingetrokken.

Artikel 7 Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als “Geluidsbeleid bedrijven Doortocht te Bodegraven 2018”.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In artikel 1 zijn enkele begripsbepalingen opgenomen waarbij is aangesloten bij de terminologie van het Activiteitenbesluit.

Artikel 2 Toepassingsbereik

Op bedrijventerrein Doortocht zijn planologisch gezien bedrijven toegestaan tot en met categorie 2, zoals vermeld in de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Ingevolge deze brochure dient bij deze bedrijfscategorie de afstand tussen de nieuwe woningen en bedrijven in gemengd gebied maximaal 10 meter te bedragen. De werkelijke afstand zal meer bedragen. Echter, in het vorige beleid is duidelijk geworden dat de bedrijven mogelijk belemmerd worden in hun bedrijfsvoering en een goed woon- en leefklimaat voor toekomstige bewoners niet automatisch is gegarandeerd. Daarom is het beleid uit 2013 aangepast aan het nieuwe, gewijzigde, bestemmingsplan. De bedrijven in figuur 1 zijn meegenomen in het onderzoek.

Artikel 3 Maatwerkvoorschriften

Om een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het toekomstige woongebied op het voormalig Domburgterrein te kunnen garanderen weegt het bevoegd gezag de belangen van de omgeving af. Dit gebeurt aan de hand van een beoordeling van het bevoegd gezag van de aanvaardbaarheid van de gecumuleerde akoestische situatie.

Door dit geluidsbeleid samen met het bestemmingsplan Doortocht zuid ter inzage te leggen en in de regels van het bestemmingsplan de geluidvoorwaarden uit het Hogere Waarde besluit te koppelen sluiten ruimtelijke ordening en milieu op elkaar aan. Het artikel zorgt verder dat het bedrijfsleven en initiatiefnemers van woningbouwplannen geen extra onnodige kosten hoeven te maken. Het toepassen van de beste beschikbare technieken (BBT) blijft onverkort van toepassing.

Verder houdt het bevoegd gezag rekening met het gelijktijdig in werking zijn van bedrijven.

De bedrijven die momenteel al laden en lossen in de avond- en nachtperiode en waar de grenswaarden voor het maximale geluidsniveau uit het Activiteitenbesluit worden overschreden, hebben ambtshalve een maatwerkvoorschrift opgelegd gekregen. Voor alle bedrijven die momenteel nog niet buiten de dagperiode laden en lossen krijgen ambtshalve geen maatwerkvoorschrift maar kunnen dit aanvragen bij het bevoegd gezag. Zij zullen door middel van het overleggen van bijvoorbeeld een bedrijfsplan aan moeten tonen dat alleen laden en lossen in de dagperiode niet mogelijk is. Bedrijven die buiten de reguliere dagperiode van 07.00 uur tot 19.00 uur willen laden en lossen krijgen via deze beleidsregel de mogelijkheid zonder dat zij extra maatregelen hoeven te treffen.

Artikel 4 Geluidgrenswaarden

In dit artikel zijn de geluidsnormen opgenomen zoals die in het akoestisch rapport zijn berekend op de betreffende deelplangebieden.

Artikel 5 Afwijking van de beleidsregel

Dit artikel geeft het bevoegd gezag de mogelijkheid gemotiveerd af te wijken van deze beleidsregel. Dit kan het geval zijn, indien de optredende piekgeluiden weliswaar hoger of lager zijn dan berekend, maar geen gevolgen hebben voor de woningen, dan wel indien uit onderzoek blijkt dat de gevelwering van de woning voldoende is om aan de geldende binnenwaarden te voldoen.

Artikel 6 Inwerkingtreding en intrekken beleid uit 2013

In dit artikel is het moment van inwerkingtreding van de beleidsregel. Deze valt gelijk met de inwerkingtreding van het bestemmingsplan ‘Doortocht zuid’. Het geluidsbeleid dat is vastgesteld bij het bestemmingsplan Voormalig Domburgterrein uit 2013 wordt hierbij ingetrokken en vervangen door dit beleid.

Artikel 7 Citeerartikel

In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze deze beleidsregel wordt aangehaald.

Bijlage 1 Akoestisch onderzoek Peutz

Los bijgevoegd.

Bijlage 2 Gevelwering

De gevelwering is afhankelijk van de geluidsbelasting in de omgeving. Bij het bestemmingsplan Doortocht zuid worden hogere waarden vastgesteld voor de deelgebieden 1, 2 en 3. Bij het bestemmingsplan Voormalig Domburgterrein zijn hogere waarden vastgesteld in deelgebied 4. In figuur 2.1 zijn de deelgebieden weergegeven.

afbeelding binnen de regeling

In het Bouwbesluit is geregeld dat bij een hogere waarde de gevelwering daarop moet zijn afgestemd. Ter vergelijking van de gevelwering van de woningen als gevolg van de activiteiten bij de bedrijven, wordt de gevelwering als gevolg van de Hogere waarden in tabel 2.1 weergegeven. De geluidsbelasting is per bron.

Tabel 1 – Gevelwering op basis van de (vast te stellen) hogere waarden.

afbeelding binnen de regeling

Op grond van artikel 110f van de Wet geluidhinder moet bij geluid van meerdere bronnen aangegeven worden hoe hiermee omgegaan wordt bij het treffen van maartregelen. De gemeente laat de maatregelen afstemmen op het totale geluidsniveau van alle bronnen.

Aangezien in deelgebied 1 de berekende geluidsbelasting voor het LAmax meer dan 65 dB(A) bedraagt, wordt voor het appartementengebouw beoordeeld of met aan te brengen gevelwering voldaan wordt aan de norm voor het LAmax in de woning van 45 dB(A) voor de bedrijven. Hiertoe is in tabel 2.2 de gevelwering uit tabel 3.1 van het besluit hogere waarden behorende bij het bestemmingsplan ‘Doortocht zuid’ overgenomen en zijn de berekende geluidsbelastingen van het LAmax op deze rekenpunten vermeld.

Toelichting bij tabel 2.2

Het appartementengebouw heeft 4 bouwlagen en per bouwlaag 9 woningen. Op elke woning is het geluid berekend aan de voor- en achtergevel. Op de kopgevels is het geluid berekend op 2 punten.

De tabel is zo opgesteld, dat het geluid per woning op één regel is Woning nummer 1 is gelegen het dichtstbij de Doortocht, woning 9 is gelegen langs de spoorlijn. Zo is van elke verdieping per woning het berekende LAmax vermeld, de benodigde gevelwering op grond van het besluit hogere waarden en de berekende LAmax in de woning.

Uit tabel 2.2 blijkt dat de norm voor het LAmax van 45 dB(A) in de woningen van 45 dB(A) niet wordt overschreden.

Tabel 2.2 – Geluidsbelasting in de woningen van het appartementengebouw als gevolg van de maximale geluidsniveaus van de bedrijven aan de Doortocht.

afbeelding binnen de regeling