Verordening Werken in de Openbare Ruimte Amsterdam (2024)

Geldend van 31-10-2024 t/m heden

Intitulé

Verordening Werken in de Openbare Ruimte Amsterdam (2024)

De raad van de gemeente Amsterdam,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van gemeente Amsterdam,

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet, besluit de volgende verordening vast te stellen:

Verordening Werken in de Openbare Ruimte Amsterdam (2024)

Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • b.

    aanbieder: een aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk: als bedoeld in art. 1.1 van de Telecommunicatiewet

  • c.

    gedoogplichtige: degene op wie een gedoogplicht rust als bedoeld in artikel 5.2 van de Telecommunicatiewet;

  • d.

    netbeheerder: degene die in de stad kabel- en leidingnetwerken aanlegt of onderhoudt, in eigendom heeft of, uit naam van de eigenaar, beheert;

  • e.

    assetbeheerder: netbeheerder als bedoeld onder d, en de gemeente Amsterdam als eigenaar en beheerder van de openbare ruimte en gemeentelijke eigendommen.

  • f.

    werkzaamheden:

    • -

      het in de openbare ruimte aanbrengen, hebben, exploiteren, onderhouden en verwijderen van kabel- en leidingnetwerken niet zijnde openbare elektronische communicatienetwerken;

    • -

      het in de openbare ruimte aanleggen, onderhouden en verwijderen van kabels ten behoeve van openbare elektronische communicatienetwerken;

    • -

      het in de openbare ruimte uitvoeren van alle mogelijke werkzaamheden waarbij de grond wordt opengebroken;

    • -

      het in de openbare ruimte inrichten van een werkterrein met inbegrip van het hiervoor inrichten van een werkterrein met materialen, voorwerpen en keten ten behoeve van de werkzaamheden.

  • g.

    kabel- en leidingnetwerken: kabels, leidingen en de onder- en bovengrondse toebehoren en voorzieningen zoals (mantel)buizen, mantelbuis-putconstructies, kabelgoten, kabel/leidingtunnels, bovengrondse nutskasten (trafohuisjes, schakel- wissel- en meterkasten, WOS-installaties) ten behoeve van de levering van energie, stoffen, data en signalen en kabels in de zin van artikel 1.1 van de Telecommunicatiewet;

  • h.

    openbare ruimte: ruimte op of in de openbare gronden als bedoeld in artikel 1.1 van de Telecommunicatiewet;

  • i.

    instemmingsbesluit: instemming van het college als bedoeld in artikel 5.4 van de Telecommunicatiewet met de plaats, het tijdstip, de wijze van uitvoering van de werkzaamheden en waarmee medegebruik van voorzieningen kan worden bevorderd en afstemming kan plaatsvinden met voorgenomen werkzaamheden van beheerders van overige in de grond aanwezige werken, het inrichten van een werkterrein en het plaatsen van voorwerpen ten behoeve van de werkzaamheden;

  • j.

    WIOR-vergunning: beschikking van het college voor het hebben van een kabel- en leidingnetwerk in de openbare ruimte, de plaats, het tijdstip, de wijze van uitvoering van de werkzaamheden en waarmee medegebruik van voorzieningen kan worden bevorderd en afstemming kan plaatsvinden met voorgenomen werkzaamheden van beheerders van overige in de grond aanwezige werken, het inrichten van een werkterrein en het plaatsen van voorwerpen ten behoeve van de werkzaamheden;

  • k.

    coördinatie-aanmelding: het aanmelden bij het Coördinatiestelsel zodat assetbeheerders ter voorkoming van schade vroegtijdig kunnen reageren en in tracé-akkoord en BLVC-plan vast te leggen, afspraken worden gemaakt over regie en coördinatie en waarna op basis hiervan de aanvraag voor een vergunning kan worden ingediend of een melding voor het instemmingsbesluit kan worden gedaan en waarbij voor klein werk en calamiteiten ook direct toestemming voor het uitvoeren van werkzaamheden wordt verleend als bedoeld in artikel 5.4. lid 5 van de Telecommunicatiewet;

  • l.

    aanvraag: na het doorlopen van het coördinatieproces en op basis van de daarbij gemaakte afspraken het aanvragen van vergunning of instemmingsbesluit als bedoeld in de zin van artikel 5.4 lid 1 van de telecommunicatiewet voor middelgrote en grote werken;

  • m.

    kennisgeving: voor álle werkzaamheden geldt dat de daadwerkelijke start moet worden bevestigd en direct ná afloop van de werkzaamheden hiervan kennis wordt gegeven aan het college;

  • n.

    groot werk: werk met veel impact en een hoog risico en waarvoor een vergunning of instemmingsbesluit vereist zijn;

  • o.

    middelgroot werk: werk met gemiddelde impact en een gemiddeld risico en waarvoor een vergunning of instemmingsbesluit vereist zijn;

  • p.

    klein werk: werk met geringe impact en een laag risico waardoor deze op basis van de aanmelding en de kennisgeving onder standaardvoorschriften kunnen worden uitgevoerd;

  • q.

    calamiteiten: een onvoorzien voorval of incident, waarbij infrastructuur geheel of gedeeltelijk niet meer kan voldoen, of dreigt te kunnen voldoen, aan de functie waarvoor deze bedoeld is en waarbij direct ingrijpen noodzakelijk is, of waarbij er direct gevaar ontstaat voor de omgeving (zoals explosiegevaar, grote schade of persoonlijk letsel)

  • r.

    uitvoeringsvoorschriften: de voorschriften waaraan werkzaamheden in de openbare ruimte moeten voldoen;

  • s.

    Tracé-akkoord: akkoord van de gemeente op het voorstel tot ordening en inpassing van onder- en bovengrondse kabel- en leidingnetwerken en het (als van toepassing) verzoek tot verleggen (ex artikel 21 en 22 verordening WIOR) het verwijderen van ongebruikte kabel- en leiding¬netwerken ex artikel 20 verordening WIOR en het medegebruik maken van reeds aanwezige infrastructuur ex artikel 8 verordening WIOR en wat na goedkeuring door het college onderdeel wordt van vergunning of instemmingsbesluit als bedoeld in artikel 5.4 lid 4 sub 3 van de Telecommunicatiewet;

  • t.

    BLVC-plan: uitvoeringsplan waarin staat aangegeven welke BLVC-maatregelen worden getroffen om de bereikbaarheid, leefbaarheid, veiligheid tijdens de werkzaamheden in stand te houden en de wijze waarop de communicatie over de uitvoering plaatsvindt en wat na goedkeuring door het college onderdeel wordt van vergunning of instemmingsbesluit als bedoeld in artikel 5.4 lid 4 sub 3 van de Telecommunicatiewet;

  • u.

    projectkosten: zowel de proceskosten (voorbereiding) als de uitvoeringskosten (BLVC-maatregelen) ten behoeve van de gezamenlijke uitvoering die bij gecombineerde werkzaamheden kunnen worden verdeeld onder de samenwerkende deelnemers;

  • v.

    coördinatie: samenwerking tussen de netbeheerders en assetbeheerders voor het voorkomen van schade en het in samenwerkend verband brengen en samenvoegen van verschillende werkzaamheden ten einde de hinder en (maatschappelijke) kosten van de uitvoering van projecten te verminderen door afspraken te maken over het voorkomen van schade, de ligging, locatie en vormgeving van kabel- en leidingnetwerken (tracé-akkoord) en de wijze van uitvoering (BLVC-plan);

  • w.

    regie: de sturing van het college om met (algemene) uitvoeringsvoorschriften, vergunning en instemmingsbesluit werkzaamheden af te stemmen en voorschriften te stellen om redenen van de in artikel 6 lid 2 genoemde belangen.

  • x.

    Coördinatiestelsel: het samenwerkingsverband van gemeente en netbeheerders bestaande uit overlegorganen waarin afspraken worden gemaakt over de regie en coördinatie bij de aanleg en uitvoering van werkzaamheden;

  • y.

    WIOR-proces: processtappen voor het vormgeven van de samenwerking, de locaties en inpassing van kabel- en leidingnetwerken (tracé-akkoord) de wijze van uitvoering (BLVC-plan) en waarmee vergunning en instemming efficiënt worden verleend;

  • z.

    gemeentelijke werken (initiatieven): werkzaamheden waartoe de gemeente opdracht geeft of werkzaamheden die door de gemeente worden bekostigd;

  • aa.

    Plus- en hoofdnetten Infrastructuur: de belangrijkste routes voor voetganger, fiets, openbaar vervoer en auto die door het gemeentebestuur op 24 januari 2018 zijn vastgesteld in het Beleidskader Verkeersnetten Amsterdam, en waarvoor bijzondere voorwaarden en voorschriften gelden met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden.

Artikel 2 Werkingssfeer

Deze verordening heeft betrekking op werkzaamheden in de openbare ruimte.

Artikel 3 Nadere Regels

Het college stelt ter uitvoering van deze verordening Nadere Regels vast.

Hoofdstuk 2 Informatie-uitwisseling en coördinatie

Artikel 4 Informatie-uitwisseling werkzaamheden

Een ieder die voornemens is werkzaamheden in de openbare ruimte uit te voeren, levert het college tijdig betrouwbare informatie hierover ten behoeve van de programmering, de regie, coördinatie en het herstel van de openbare ruimte. Het college stelt nadere regels vast over de informatie die moet worden overgelegd, het tijdstip en de wijze waarop informatie wordt verstrekt over werkzaamheden.

Artikel 5 Regie en coördinatie

  • 1. Het college draagt zorg voor de regie op werkzaamheden in de openbare ruimte en faciliteert de coördinatie.

  • 2. Het college stelt ten behoeve van de regie en coördinatie het proces en de overlegorganen vast waarmee het college wordt geadviseerd over de samenwerking, het ontwerp, het tijdstip, de locatie en de wijze van uitvoering van werkzaamheden.

  • 3. Verantwoordelijken voor, en betrokkenen bij, werkzaamheden volgen het proces en worden voor deze overlegorganen uitgenodigd.

Hoofdstuk 3 Regulering werken in de openbare ruimte

Paragraaf 1 Uitgangspunten werken in de openbare ruimte

Artikel 6 Algemene uitvoeringsvoorschriften

  • 1. Het college stelt regels vast over:

    • a.

      de inpassing en locatie van kabel- en leidingnetwerken in de openbare ruimte en het medegebruik, opruimen en verleggen hiervan;

    • b.

      het tijdstip en de wijze waarop werkzaamheden in de openbare ruimte plaatsvinden en de daarbij te treffen BLVC-maatregelen;

    • c.

      het herstel van de openbare ruimte na afloop van de werkzaamheden.

  • 2. De regels als bedoeld in het eerste lid worden gegeven in het belang van:

    • a.

      een goede en ordelijke inpassing van kabel en leidingnetwerken voor het tegengaan van graafschades of belemmeringen bij het uitvoeren van werkzaamheden en het behoudt van de kwaliteit en een efficiënt, veilig, ordelijk en doelmatig gebruik en beheer van de openbare ruimte;

    • b.

      bereikbaarheid, veiligheid, leefbaarheid tijdens de uitvoering van werkzaamheden en goede communicatie hierover ten behoeve van degenen die van de werkzaamheden overlast of schade kunnen ondervinden:

    • c.

      de openbare orde;

    • d.

      het voorkomen of beperken van schade en overlast;

    • e.

      de bescherming van gemeentewerken;

    • f.

      efficiënte inrichting en uiterlijk aanzien van een werkterrein;

    • g.

      de bescherming van het historisch en archeologisch erfgoed;

    • h.

      het uiterlijk aanzien en het herstel van de openbare ruimte;

    • i.

      het voorkomen of beperken van schade aan bomen en hun wortelpakket.

Artikel 7 Combineren van werkzaamheden

  • 1. Werkzaamheden worden gecombineerd uitgevoerd tenzij dat redelijkerwijs niet mogelijk is.

  • 2. Proces en overlegorganen, als bedoeld in artikel 5, tweede lid, worden mede gebruikt om te bepalen op welke wijze werkzaamheden gecombineerd worden.

Artikel 8 Medegebruik

  • 1. Kabel- en leidingbeheerders maken zoveel mogelijk (mede)gebruik van bestaande, hetzij door andere kabel- en leidingbeheerders dan wel door of in opdracht van het college aangelegde voorzieningen zoals mantelbuizen, kabelgoten of kabel- en leidingentunnels, nutskasten etc indien dit technisch en economisch haalbaar is.

  • 2. De overlegorganen als bedoeld in artikel 5 , tweede lid, worden mede gebruikt om te bepalen of en zo ja langs welke delen van het tracé (mede)gebruik kan worden gemaakt van bestaande voorzieningen als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Als blijkt dat (mede)gebruik mogelijk is en een kabel- en leidingbeheerder een redelijk aanbod tegen marktconforme prijs is gedaan voor (mede)gebruik van de vooraangelegde voorzieningen als bedoeld in het eerste lid, stemt de kabel- en leidingbeheerder in met het redelijk verzoek om voor de aanleg of uitbreiding van zijn infrastructuur hiervan gebruik te maken of te laten maken

Paragraaf 2 coördinatie-aanmelding, vergunning en instemming

Artikel 9 Aanmelding, vergunning en instemming werken in de openbare ruimte

  • 1. Het is verboden om in de openbare ruimte zonder of in afwijking van een coördinatie-aanmelding of vergunning werkzaamheden uit te voeren.

  • 2. Het verbod geldt niet voor werkzaamheden waarvoor een instemmingsbesluit is vereist.

  • 3. Het verbod geldt niet voor werkzaamheden ten gevolge van een calamiteit als bedoeld in artikel 1 onder q.

Paragraaf 3 informatie ten behoeve van coördinatie-aanmelding, vergunning, instemming en kennisgeving

Artikel 10 Tijdstip coördinatie-aanmelding, aanvraag vergunning/instemming en kennisgeving

  • 1. De coördinatie-aanmelding van voorgenomen werkzaamheden geschiedt zoals in de Nadere Regels als bedoeld in artikel 3 door het college is bepaald.

  • 2. Werkzaamheden ten gevolge van een calamiteit worden zo spoedig mogelijk aangemeld, uiterlijk de eerste werkdag na aanvang van de werkzaamheden.

  • 3. Direct na het verhelpen van de calamiteit wordt het college geïnformeerd over de gevolgen (schade, wijze van uitvoering).

  • 4. Een aanvraag om een vergunning of instemming geschiedt ten minste acht werkdagen voor de aanvang van de werkzaamheden.

  • 5. Een kennisgeving wordt kort voor aanvang van de werkzaamheden gedaan zoals in de Nadere Regels als bedoeld in artikel 3 door het college is bepaald.

  • 6. Direct na het beëindigen van de werkzaamheden wordt daarvan kennisgeving gedaan zoals in de Nadere Regels als bedoeld in artikel 3 door het college is bepaald.

Artikel 11 Over te leggen gegevens bij aanvraag voor vergunning, instemming en kennisgeving

  • 1. Het coördinatienummer wat bij de coördinatie-aanmelding van de werkzaamheden bij het Amsterdamse Coördinatiestelsel is verleend.

  • 2. Bij vergunning of instemmingbesluit, de documenten zoals deze in de Nadere Regels WIOR zijn vastgelegd en die in het Amsterdamse Coördinatiestelsel zijn vastgesteld:

    • A

      Een door de gemeente vastgesteld Tracé-akkoord over de ligging, locatie en vormgeving, verleggen, opruimen of medegebruik van kabel- en leidingnetwerken.

    • B

      Een door de gemeente vastgesteld BLVC-plan over tijdstip, fasering en wijze van uitvoering.

    • De initiatiefnemer levert ten behoeve van het Tracé-akkoord en het BLVC-plan tijdig relevante informatie over de kabel- en leidingnetwerken en de wijze van uitvoering, zoals in de Nadere Regels WIOR vastgelegd.

  • 3. De kennisgeving ‘start werkzaamheden’ is een bevestiging dat de werkzaamheden daadwerkelijk van start zullen gaan op een specifieke datum.

  • 4. Voor niet ingrijpende (kleine) werkzaamheden hoeft geen vergunning of instemmingsbesluit te worden aangevraagd, de coördinatie-aanmelding bij het Amsterdamse Coördinatiestelsel volstaat.

Paragraaf 4 Besluitvorming vergunning of instemming

Artikel 12 niet in behandeling nemen of aanhouden aanvraag vergunning of instemming

  • 1. Het college neemt geen aanvragen in behandeling als deze niet voldoen aan de in artikel 11 gestelde voorwaarden.

  • 2. Het college kan een beslissing op een aanvraag aanhouden als een andere vergunning vereist is en deze nog niet is verleend en het zonder deze verlening niet vaststaat of de werkzaamheden door kunnen gaan.

  • 3. Het college kan een beslissing op een aanmelding of aanvraag aanhouden en wijziging daarvan verlangen als de uitvoering zich verzet tegen het maatschappelijk belang.

Artikel 13 Weigeringsgronden

Vergunning en de uitvoering van klein werk kan worden geweigerd in het belang van:

  • a.

    een goede en ordelijke inpassing van kabel en leidingnetwerken voor het tegengaan van graafschades of belemmeringen bij het uitvoeren van werkzaamheden en het behoud van de kwaliteit en een efficiënt, veilig, ordelijk en doelmatig gebruik en beheer van de openbare ruimte;

  • b.

    bereikbaarheid, veiligheid, leefbaarheid tijdens de uitvoering van werkzaamheden en goede communicatie hierover ten behoeve van degenen die van de werkzaamheden overlast of schade kunnen ondervinden;

  • c.

    de openbare orde;

  • d.

    het voorkomen of beperken van schade en overlast;

  • e.

    de bescherming van gemeentewerken;

  • f.

    efficiënte inrichting en uiterlijk aanzien van een werkterrein;

  • g.

    de bescherming van het historisch en archeologisch erfgoed;

  • h.

    het uiterlijk aanzien en het herstel van de openbare ruimte;

  • i.

    het voorkomen of beperken van schade aan bomen en hun wortelpakket.

Artikel 14 Voorschriften verbonden aan klein werk, calamiteiten, aanmelding, vergunning of instemmingsbesluit

  • 1. Aan klein werk op basis van de coördinatie-aanmelding of werkzaamheden die plaatsvinden op basis van de vergunning of instemmingsbesluit kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden in het belang van:

    • a.

      een goede inpassing van kabel- en leidingnetwerken en een efficiënt, veilig, ordelijk en doelmatig gebruik en beheer van de openbare ruimte;

    • b.

      bereikbaarheid, veiligheid, leefbaarheid tijdens de uitvoering van werkzaamheden en goede communicatie hierover ten behoeve van degenen die van de werkzaamheden overlast of schade kunnen ondervinden;

    • c.

      de openbare orde;

    • d.

      het voorkomen of beperken van schade en overlast;

    • e.

      de bescherming van gemeentewerken;

    • f.

      efficiënte inrichting en uiterlijk aanzien van een werkterrein;

    • g.

      de bescherming van het historisch en archeologisch erfgoed;

    • h.

      het uiterlijk aanzien en het herstel van de openbare ruimte;

    • i.

      het voorkomen of beperken van schade aan bomen en hun wortelpakket.

  • 2. Een vergunning en een instemmingsbesluit bevat – voor zover van toepassing – in ieder geval:

    • a.

      Een tracé-akkoord met voorschriften over tracés, vormgeving, locaties, verwijderen ongebruikte kabel en leidingnetwerken, verleggingen en medegebruik van kabel- en leidingnetwerken.

    • b.

      Een BLVC-plan met voorschriften aangaande plaats, tijdstip en de wijze van uitvoering.

  • 3. Aan een vergunning en een instemmingsbesluit kan tevens een zekerheidsstelling worden verbonden voor de nakoming van verplichtingen die gesteld zijn bij of krachtens deze verordening dan wel voor de nakoming van voorschriften en beperkingen die aan de vergunning of het instemmingsbesluit zijn verbonden.

Artikel 15 Naleving

De vergunninghouder, de houder van een instemmingsbesluit, degene die werkt op basis van de aanmelding of degene die werkzaamheden uitvoert voor het repareren van een calamiteit dragen er zorg voor dat de algemene en bijzondere uitvoeringsvoorschriften en beperkingen en verplichtingen vastgesteld in vergunning, instemmingsbesluit en bij of krachtens deze verordening, worden nageleefd.

Artikel 16 Intrekken vergunning en instemmingsbesluit

Het college kan een vergunning of instemmingsbesluit intrekken als:

  • a.

    blijkt dat bij de aanmelding en aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit op de aanmelding en aanvraag om de vergunning of instemming zou hebben geleid;

  • b.

    niet of niet langer wordt voldaan aan de uitvoeringsvoorschriften gesteld krachtens artikel 6 van deze verordening;

  • c.

    de aanmelding, vergunningverlening of de verlening van het instemmingbesluit onjuist was en de vergunninghouder of de houder van het instemmingsbesluit dit wist of behoorde te weten;

  • d.

    zich een wijziging voordoet in de omstandigheden voor zover die gewijzigde omstandigheden zich verzetten tegen instandlating van de vergunning of het instemmingsbesluit;

  • e.

    er in strijd wordt gehandeld met de aan de vergunning of het instemmingbesluit verbonden voorschriften;

  • f.

    een kabel- en leidingnetwerk, met uitzondering van openbaar elektronisch communicatienetwerken, niet langer de stoffen, goederen vervoert waarvoor de vergunning of instemming is verleend;

  • g.

    een kabel- en leidingnetwerk behorend bij een openbaar elektronisch communicatienetwerk voor een aaneengesloten periode van tien jaar geen deel meer uitmaakt van het openbaar elektronisch communicatienetwerk en de gemeente een redelijk verzoek tot het opruimen van het netwerk aan de aanbieder van het netwerk heeft gedaan en waarmee de gedoogplicht vervalt;

  • h.

    het kabel- en leidingnetwerk wordt geruimd.

Paragraaf 5 Overige bepalingen

Artikel 17 Melding wijziging status kabel- en leidinginfrastructuur

  • 1. De kabel- en leidingbeheerder stelt het college terstond schriftelijk in kennis van een wijziging in de eigendom of het beheer van het kabel- en leidingnetwerk.

  • 2. De kabel- en leidingbeheerder stelt het college terstond schriftelijk in kennis als het kabel- en leidingnetwerk niet langer wordt gebruikt als bij de aanmelding en vergunningverlening of instemming is genoemd.

  • 3. Een aanbieder stelt het college terstond schriftelijk in kennis als de kabel- en leidinginfrastructuur niet langer ten dienste staat van een openbaar elektronisch communicatienetwerk.

Artikel 18 Rechtsopvolging

Een vergunning of instemmingsbesluit wordt op verzoek van de vergunninghouder of de houder van een instemmingsbesluit overgeschreven op naam van de rechtsopvolger.

Hoofdstuk 4 Herstel openbare ruimte, verplaatsen en opruimen van kabel- en leidinginfrastructuur en kostenverdeling

Artikel 19 Herstel openbare ruimte

  • 1. De openbare ruimte wordt na voltooiing van werkzaamheden in de aangetroffen staat teruggebracht, als de openbare ruimte minder dan 5 jaar geleden is ingericht of volledig is vernieuwd dan kunnen voor het in aangetroffen staat terugbrengen extra werkzaamheden nodig zijn in welk geval het herstel plaatsvindt zoals in de nadere regels als bedoeld in artikel 23 is bepaald.

  • 2. Het herstel geschiedt door het college tenzij in de nadere regels als bedoeld in artikel 23 anders is bepaald.

  • 3. De kosten voor het herstel komen voor rekening van de opdrachtgever van de werkzaamheden, tenzij er redelijkerwijs aanleiding bestaat om de kosten over meerdere partijen te verdelen dan wel om geen kosten in rekening te brengen.

  • 4. De berekening van kosten gebeurt op marktconforme wijze, waarbij rekening wordt gehouden met de degeneratie van de kwaliteit van de infrastructuur, met extra onderhoud en met de beheerkosten, tenzij dat niet redelijk is.

Artikel 20 Opruimplicht

  • 1. Een vergunninghouder of houder van een instemmingsbesluit meldt op aanvraag aan het college indien door hem beheerde of bij hem in eigendom zijnde kabel- en leidinginfrastructuur niet meer in gebruik is.

  • 2. Op redelijk verzoek van het college verwijdert de vergunninghouder op eigen kosten de niet meer in gebruik zijnde kabel- en leidinginfrastructuur.

  • 3. Op redelijk verzoek van het college verwijdert de aanlegger van een openbaar elektronisch communicatienetwerk op basis van de telecommunicatiewet art. 5.2 lid 9. op eigen kosten de kabels die voor een periode van tien jaar geen deel uitmaken van een openbaar elektronisch communicatienetwerk.

Artikel 21 Verplaatsen van kabel- en leidingnetwerken

  • 1. De netbeheerder is verplicht om ten aanzien van zijn kabel- en leidingnetwerken op eigen kosten over te gaan tot het nemen van maatregelen, waaronder het verplaatsen van de kabel- en leidingnetwerken indien dit nodig is voor het uitvoeren van gemeentelijke werkzaamheden waaronder wordt verstaan het aanbrengen, in stand houden, wijzigen en verwijderen van gemeentelijke assets en het bouwrijp maken van grond.

  • 2. In afwijking van het eerste lid komen de kosten geheel of gedeeltelijk voor rekening van de gemeente als;

    • a.

      dat in de Nadere Regels als bedoeld in artikel 23 is bepaald;

    • b.

      een vergoeding in redelijkheid niet achterwege kan blijven.

Artikel 22 Kosten verplaatsing, verwijdering van gemeentelijke eigendommen

Indien ten gevolge van werkzaamheden, niet zijnde gemeentelijke werkzaamheden, verplaatsing, wijziging of verwijdering van enig eigendom van de gemeente noodzakelijk is dan wel ten behoeve van werkzaamheden speciale voorzieningen moeten worden getroffen, komen de kosten ervan voor rekening van de opdrachtgever, tenzij er redelijkerwijs aanleiding bestaat om de kosten over meerdere partijen te verdelen dan wel om geen kosten in rekening te brengen.

Artikel 23 Nadere regels herstel, verplaatsing en kostenberekening

Het college kan nadere regels vaststellen over:

  • a.

    de wijze waarop de openbare ruimte na afloop van de werkzaamheden wordt hersteld;

  • b.

    de wijze waarop de berekening en eventuele verdeling van de kosten voor het herstel van de openbare ruimte worden vastgesteld;

  • c.

    welke kosten voor het nemen van maatregelen ten aanzien van kabel- en leidinginfrastructuur voor vergoeding in aanmerking komen en de omstandigheden waarin deze kosten door de gemeente worden vergoed;

  • d.

    de wijze waarop bij gecombineerde werkzaamheden de proces- en uitvoeringskosten worden verdeeld. Uitgangspunt hierbij is dat ieder de kosten draagt die toe te rekenen zijn aan de eigen werkzaamheden.

Hoofdstuk 5 Strafbepaling, toezicht en overige bepalingen

Artikel 24 Strafbepaling

Overtreding van het bij of krachtens artikel 9 bepaalde en van de op grond van de artikelen 6 en 15, gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.

Artikel 25 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van het college aangewezen personen of categorieën van personen.

Artikel 26 Hardheidsclausule

Het college kan het bij of krachtens deze verordening bepaalde buiten toepassing laten of hiervan afwijken als toepassing naar zijn oordeel zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Hoofdstuk 6 Overgangsrecht, slotbepalingen en citeertitel

Artikel 27 Overgangsbepalingen

  • 1. De Verordening Werken in de Openbare Ruimte (2021) wordt ingetrokken.

  • 2. Vergunningen, instemmingsbesluiten meldingen die zijn verleend op grond van de Verordening Werken in de Openbare Ruimte (2021) blijven ook na de inwerkingtreding van deze wijziging gelden, hetzij tot het einde van hun looptijd, hetzij tot het tijdstip waarop zij met toepassing van deze verordening worden ingetrokken.

  • 3. Op aanvragen om vergunning, of besluit als bedoeld in het eerste lid waarop bij de inwerkingtreding van deze verordening nog niet is beslist wordt met toepassing van deze verordening een beslissing genomen.

  • 4. Op bezwaarschriften tegen vergunningen of besluiten als bedoeld in het eerste lid waarop bij de inwerkingtreding van deze verordening nog niet is beslist wordt met toepassing van deze verordening een beslissing genomen.

Artikel 28 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening werken in de openbare ruimte Amsterdam 2024.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 10 oktober 2024

De plaatsvervangend voorzitter

Kune Burgers

De plaatsvervangend raadsgriffier

Dafne Struijk

Toelichting Verordening werken in de openbare ruimte

I. Algemeen

Werkzaamheden in de openbare ruimte maken onlosmakelijk deel uit van het stedelijk leven. Voor het dagelijks functioneren en de ontwikkeling van de stad moet worden geïnvesteerd en gewerkt aan de onder- en bovengrondse infrastructuur, de verkeersinfrastructuur en de inrichting van de openbare ruimte. Goed werkende en moderne voorzieningen (energie, data etc) zijn essentieel.

Tegelijkertijd leiden werkzaamheden tot verstoring van het stedelijk functioneren. De omgeving ondervindt overlast, de toegankelijkheid voor kwetsbare Amsterdammers vermindert, ondernemers zijn minder goed bereikbaar, er zijn negatieve milieugevolgen (stikstof, fijnstof, co2), veiligheidsrisco’s (graafschades, verkeersonveiligheid).

Werkzaamheden van één partij hebben vaak consequenties voor andere netbeheerders en assetbeheerders. Het kan leiden tot het verleggen, verplaatsen of beschadiging van netwerken en assets.

Doelstelling van deze verordening is om werkzaamheden en de ruimtelijke inpassing van kabel- en leidingnetwerken in de openbare ruimte zo te organiseren dat werkzaamheden zo min mogelijk hoeven plaats te vinden en als zij moeten plaatsvinden de werkzaamheden efficiënt en effectief worden uitgevoerd en de negatieve gevolgen en schade zoveel mogelijk worden beperkt.

De gemeente streeft daarom een periode van 10 jaar graafluwte na. Vanzelfsprekend geldt dit niet voor (verplichte) werkzaamheden ten behoeve van huisaansluitingen, maar grootschalige werkzaamheden kunnen door betere coördinatie worden voorkomen.

Gesteld kan worden dat hoe sneller na afloop van werkzaamheden de straat weer wordt opgebroken, hoe groter het risico op schade voor overige kabel- en leidingnetwerken, assets, en ondernemers is en hoe intenser de overlast wordt ervaren. Er zal dan meer schadepreventie door middel van BLVC-maatregelen nodig zijn.

De doelstelling van deze verordening valt of staat mede met de mate van samenwerking tussen netbeheerders, assetbeheerders en wegbeheerders.

Dat betekent dat partijen samenwerken en gecombineerd de werkzaamheden uitvoeren, de kabel- en leidingnetwerken goed geordend en eventueel gebundeld worden aangelegd zodat zij geen onverwacht obstakel vormen of gevaar zijn bij de uitvoering van werkzaamheden, ze goed worden ingepast in de openbare ruimte (bijvoorbeeld de vormgeving van een nutskast in het Unesco-gebied van de stad), waar mogelijk medegebruik en colocatie wordt toegepast, de bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tijdens de werkzaamheden in stand blijft, er geen schade wordt berokkend, er goed over de werkzaamheden wordt gecommuniceerd en het maaiveld na afloop van de werkzaamheden weer in aangetroffen staat wordt hersteld.

De gemeente voert daarom met deze verordening de regie en faciliteert de coördinatie van werkzaamheden in de openbare ruimte.

Regie en coördinatie brengen administratieve lasten met zich mee. Het aan deze verordening verbonden proces is er op gericht deze lasten zo laag mogelijk te houden.

Zo zijn aanverwante (vergunning)processen als de tijdelijke verkeersmaatregel en de objectvergunning geïntegreerd in het proces. In de Nadere Regels WIOR zijn proces, rollen en verantwoordelijkheden beschreven.

Gezien de positieve ervaringen met coördinatie investeren gemeente, netbeheerders en assetbeheerders sinds jaar en dag in het Amsterdamse Coördinatiestelsel. Vanuit deze samenwerking is ook waardevolle input voor deze verordening naar voren gebracht. Gezien de vele betrokkenen, de risico’s en de omvang van de schade staan verbeteringen in beleid en uitvoering niet stil. Door de problemen uit de praktijk naar het beleid te vertalen, wordt de uitvoering efficiënter georganiseerd. Ook daarin voorziet het Coördinatiestelsel.

In de verordening is de Amsterdamse Telecommunicatieverordening geïntegreerd. Een geheel gelijk regime voor nuts en telecom is echter juridisch niet mogelijk. In de artikelen en de toelichting is hier rekening mee gehouden.

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende bepalingen. Naast de begripsomschrijvingen komt de werkingssfeer aan de orde. In hoofdstuk 2 wordt de informatie-uitwisseling en de coördinatie geregeld. Hoofdstuk 3 betreft de regulering van werkzaamheden door middel van algemene uitvoeringsvoorschriften en een vergunning- en kennisgevingstelsel. Hoofdstuk 4 bevat de bepalingen over het herstel van de openbare ruimte en het verplaatsen van kabel- en leidinginfrastructuur en kostenverdeling. Hoofdstuk 5 bevat een strafbepaling en regelt de mogelijkheid om toezichthouders aan te wijzen. In hoofdstuk 6 is het overgangsrecht opgenomen en zijn slotbepalingen te vinden.

II. Artikelgewijs

Hoofdstuk 1

Artikel 1

Artikel 1, onder a.

In de Verordening werken in de openbare ruimte wordt gesproken over het college van burgemeester en wethouders. Omdat er in Amsterdam meer bestuursorganen betrokken zijn bij de WIOR, kan de aanduiding ‘het college’ ook van toepassing zijn op bijvoorbeeld de bestuurscommissies van de stadsdelen. Dit is geregeld in Bevoegdhedenregister en Takenlijst van de gemeente.

Artikel 1, onder b.

Dit begrip is opgenomen omdat de aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk op basis van de Telecommunicatiewet een bijzondere positie heeft. Veel van zijn rechten en plichten zijn gebaseerd op die wet. Daar waar in deze verordening een aparte regeling is gemaakt voor de aanbieder, valt dat onderscheid te verklaren vanuit die bijzondere positie. Zo kan een aanbieder geen vergunningplicht worden opgelegd. Het college is op basis van de telecommunicatiewet gehouden een instemmingsbesluit te verlenen en is daarmee de gedoogplichtige.

Onder het “aanbieden” van een van openbaar elektronisch communicatienetwerk wordt verstaan: het aanleggen, bouwen, exploiteren, beheren of beschikbaar stellen van een openbaar elektronisch communicatienetwerk

Artikel 1, onder c.

De gedoogplichtige is doorgaans de gemeente als eigenaar van de gemeentegrond. Ook anderen kunnen bezitter zijn van openbare gronden. Op hen rust eveneens een gedoogplicht.

Artikel 1, onder d.

De netbeheerder hoeft niet de eigenaar van het net te zijn. Omdat delen van de verordening ook expliciet van toepassing zijn op de eigenaar, bijvoorbeeld het verleggen of verwijderen van kabel- en leidingnetwerken, moet de netbeheerder aangeven wie de eigenaar is en of hij gemachtigd is handelingen uit diens naam te verrichten.

Artikel 1, onder e.

De gemeente geeft ook opdracht voor het aanbrengen en onderhouden van objecten die geen kabel- of leidingnetwerk zijn. Voor de coördinatie is het van belang dat deze assets ook onderdeel zijn van het WIOR-proces. De assetbeheerder neemt daarom deel aan de coördinatie. Gemeentelijke assets omvat infrastructuur als riolering, lichtmasten, verkeersregelinstallaties, maaiveldverharding en overige inrichting van de openbare ruimte die in eigendom is van de gemeente. Het begrip is met name van belang bij het bepaalde in artikelen 21 en 22, zie ook de toelichting bij die artikelen.

Artikel 1, onder f. g, en h

Werkzaamheden en openbare ruimte zijn de kernbegrippen van de verordening. Het geeft de reikwijdte van de verordening aan. Belangrijk is de afbakening met het APV artikel 4.3 Voorwerpen en stoffen op, aan, in of boven de weg. Voor het plaatsen van objecten die niet onder de verordening WIOR vallen (alle objecten die niet onder de definitie kabel-of leidingnetwerk vallen) maar waarbij wél de grond moet worden opengebroken, moet naast een WIOR-vergunning/instemmingsbesluit een objectvergunning worden aangevraagd.

Het hebben, exploiteren van een kabel-of leidingnetwerk geldt niet voor openbare elektronische communicatienetwerken. Het hebben en exploiteren vallen onder de gedoogplicht.

Het innemen van een werkterrein en het plaatsen van objecten ten behoeve van de werkzaamheden is onder de verordening WIOR gebracht, zodat dit wordt geïntegreerd in vergunning of instemming. Het werkterrein en de objecten moeten zodanig worden ingericht en geplaatst dat de werkzaamheden veilig worden uitgevoerd en tegelijkertijd het functioneren van de openbare ruimte zo min mogelijk wordt gehinderd en de overlast geminimaliseerd. Ook het verminderen van geluidshinder is daarbij een belangrijk uitgangspunt.

Het begrip ‘openbare ruimte’ moet breed worden opgevat en bevat in beginsel ook de ondergrond, parken en groenvoorzieningen en verhardingen die niet direct aan ‘wegen’ gelegen zijn. Het begrip geldt ook voor terreinen, bouwgronden, die op het moment van de werkzaamheden nog geen deel uitmaken van de openbare ruimte, maar die na de oplevering tot het openbaar areaal gaan behoren. Hierdoor vallen de werkzaamheden op deze terreinen onder deze verordening.

Onder het begrip openbare ruimte kunnen ook de gronden vallen die in bezit zijn van een andere grondeigenaar dan de gemeente Amsterdam met dien verstande dat de gemeente dan alleen toestemming, vergunning of instemming kan verlenen in nauwe samenspraak met de eigenaar.

Artikel 1, onder i en j.

Een instemmingsbesluit wordt verleend op basis van de Telecommunicatiewet. Het instemmingsbesluit verleent de aanbieder van een elektronisch communicatienetwerk dezelfde rechten en verantwoordelijkheden als degene die beschikt over een vergunning werken in de openbare ruimte.

Artikel 1, onder k, l, m,

De belangrijkste processtappen in het WIOR-proces zijn de coördinatie-aanmelding, waarmee de intake van het werk en het doorlopen van het voorbereidingsproces (intake, ontwerp, projectaanpak, start en daarna de aanvraagvoor vergunning of instemmingsbesluit wat plaatsvindt op basis van het in de processtappen ontwerp en projectaanpak opgestelde tracé-akkoord en BLVC-plan.

Artikel 1, onder n, o, p en q.

Bij de intake van het werk of gedurende de voorbereiding binnen het Coördinatiestelsel worden de werkzaamheden gecategoriseerd in ‘werk met veel impact’ (groot werk), ‘werk met minder impact’ (middelgroot), of ‘werk met geringe impact’ (klein werk).

Werkzaamheden met geringe impact en die op basis van de standaard uitvoeringsvoorschriften kunnen worden uitgevoerd, hoeven geen vergunning of instemming aan te vragen.

Belangrijke indicatie voor het bepalen van de impact is of de werken op het hoofd- en plusnet infrastructuur worden uitgevoerd en of er nieuwe kabel- en leidingnetwerken of bovengrondse voorzieningen worden aangebracht.

In de Nadere Regels is een tabel opgenomen waarmee afweging over de impact van de werkzaamheden inzichtelijk wordt gemaakt. Op basis van deze tabel wordt in het WIOR-proces vastgesteld, onder welke categorie de werkzaamheden vallen.

Vanzelfsprekend kan de spoedeisendheid van calamiteiten ertoe leiden dat het niet mogelijk is om het WIOR-proces in zijn geheel te doorlopen. In dat geval kan gebruik worden gemaakt van een spoedprocedure. Deze spoedprocedure neemt 3 werkdagen na aanmelding in beslag.

Het kan voorkomen dat de werkzaamheden dermate spoedeisend zijn dat zelfs deze spoedprocedure te lang duurt. De werkzaamheden kunnen dan kort voor of direct na de werkzaamheden worden aangemeld.

Als blijkt dat er geen sprake was van een calamiteit als omschreven in deze verordening en de telecommunicatiewet, dan waren de werkzaamheden verboden en kunnen er sancties volgen. Vuistregel is dat een calamiteit altijd onverwacht en spoedeisend is.

Artikel 1, onder r, s en t

Om tijdens de werkzaamheden geen onveilige situaties, schade of onbereikbaarheid te laten ontstaan en de kabel- en leidingnetwerken goed in te passen in de onder- en bovengrondse openbare ruimte, worden er voorschriften verbonden aan de uitvoering en locatie. Al te snel leiden werkzaamheden van de een immers tot risico op schade of onveiligheid voor de ander.

De gemeente heeft algemene standaard uitvoeringsvoorschriften vastgesteld waaraan alle werkzaamheden moeten voldoen. Het gaat zowel over de aanleg van kabel- en leidingnetwerken, de BLVC, als het schadeherstel aan het maaiveld na afloop van de werkzaamheden. Deze uitvoeringsvoorschriften zijn opgenomen in de nadere regels van deze verordening en zijn met foto’s verduidelijkt in het handboek Zo Werken Wij In Amsterdam.

Werken met geringe impact kunnen onder de algemene uitvoeringsvoorschriften worden uitgevoerd en behoeven geen vergunning. De coördinatie-aanmelding volstaat. Voor werkzaamheden met meer impact wordt daarnaast specifiek voorgeschreven hoe kabel(s) of leiding(en) ruimtelijk worden ingepast (Tracé-akkoord) en de uitvoering geschiedt zodat de bereikbaarheid, leefbaarheid, veiligheid en communicatie (BLVC) in stand blijft.

De specifieke voorschriften worden vastgelegd in respectievelijk het Tracé-akkoord en het BLVC-plan:

  • Het Tracé-akkoord geeft aan hoe de kabel- en leidingnetwerken moeten worden ingepast in de openbare ruimte.

  • In het BLVC-plan staat aangegeven welke BLVC-maatregelen worden genomen. BLVC maatregelen zijn bijvoorbeeld: bouwhekken, afzettingen, omleidingsborden, verkeersregelaars, communicatie, maar ook het inzetten van omgevingsmanagement, fasering en werktijden.

Tracé-akkoord en BLVC-plan worden opgenomen in vergunning of instemmingsbesluit en zijn daarmee afdwingbaar, zie ook hoofdstuk 5.

Als in het voortraject van het initiatief een BLVC-kaderplan is opgesteld dan dienen deze kaders integraal te zijn overgenomen in het uiteindelijke aan de gemeente voorgelegde BLVC-plan .

Artikel 1, onder u

De kosten voor activiteiten die nodig zijn voor het gezamenlijk uitvoeren van werkzaamheden kunnen worden gedeeld tussen de samenwerkende partijen. Het gaat hier over kosten die partijen zelf hadden moeten dragen als zij alleen (solo) de werkzaamheden zouden uitvoeren. Samenwerken is daarmee efficiënter en de deelnemende partijen hebben baat bij het delen van de kosten.

Denk aan de organisatie van het gecombineerde werk, het namens het project bijwonen van overleggen in het coördinatiestelsel, het opstellen van het BLVC-plan, de kosten voor de BLVC-maatregelen en het herstellen van het maaiveld.

In de Nadere Regels is een verdeelsleutel van de projectkosten opgenomen. Daarnaast zal het college het opstellen van convenanten initiëren voor verdere uitwerking van de samenwerking binnen gecombineerde projecten.

Artikel 1, onder v en w

Om verwarring over het begrip ‘coördinatieplicht’ te voorkomen, zijn de begrippen coördinatie en regie separaat opgenomen.

De begrippen coördinatie en regie worden vaak verschillend geïnterpreteerd. Ook binnen de Telecommunicatiewet wordt het begrip coördinatie bijvoorbeeld op twee manieren uitgelegd: zowel het in lijn brengen met andere werkzaamheden brengen, medegebruik etc. als het organiseren van het gelijktijdig uitvoeren van werkzaamheden).

Met regie bedoelt de gemeente in deze verordening het in lijn brengen met andere werken en het stellen van voorschriften (plaats, tijdstip, wijze van uitvoering, bevorderen van medegebruik van voorzieningen en het afstemmen van werkzaamheden). Verwarrend is dat dit ook wel wordt aangeduid als de coördinatieplicht.

Het begrip coördinatie in deze verordening betreft het gecoördineerd of gecombineerd uitvoeren van werkzaamheden (het tegelijkertijd en in samenwerking uitvoeren). Hoewel gemeentelijke projecten op verzoek van de telecomaanbieder meegaan in de werkzaamheden, is het organiseren van de coördinatie géén verplichting van het college (de z.g.n. coördinatieplicht betreft de regie) , maar waar de gemeente met het in stand houden van het coördinatiestelsel wel in investeert.

Gezien de positieve uitwerking van coördineren voor zowel de inrichting van de onder- en bovengrond als de BLVC en het terugdringen van de maatschappelijke en bedrijfsmatige kosten, investeert het college in de coördinatie door deze binnen het Amsterdamse Coördinatiestelsel te faciliteren.

In het doorlopen van het coördinatieproces komen naast coördinatie-aspecten echter ook regie-aspecten aan de orde. Regie is nodig om binnen het speelveld van belangen toch te komen tot goed geordende kabel- en leidingnetwerken en een bereikbare, leefbare en veilige stad tijdens de uitvoering. Voorwaarde voor de regie en coördinatie is de intrinsieke motivatie tot samenwerking van de partijen en het door het college onpartijdig afwegen van de vele belangen.

Door zowel de coördinatie- als regie-aspecten in het coördinatieproces aan de orde te laten komen, kan direct aansluitend op het coördinatieproces vergunning en instemming worden verleend, en de in het coördinatieproces gemaakte afspraken toegevoegd worden aan vergunning en instemming.

Artikel 1, onder x en y

Amsterdam kent een lange traditie van samenwerking tussen netbeheerders en gemeente. Zij werken sinds jaar en dag binnen het Coördinatiestelsel samen ten einde de hinder en (maatschappelijke) kosten van de uitvoering van projecten te beperken. Het hoeft geen betoog dat met zoveel belangen in een relatief kleine onder- en bovengrondse openbare ruimte er wel moet worden samengewerkt om schade aan de belangen van zichzelf en anderen te voorkomen, om niet te spreken van efficiency en effectiviteit van uitvoering. De samenwerkende partijen zijn de partners van het Coördinatiestelsel en zij betalen contributie om het Coördinatiestelsel in stand te houden. De afdeling Stadsregie van de directie Verkeer & Openbare Ruimte ondersteunt het Coördinatiestelsel.

In het onderliggende WIOR-proces worden de afspraken gemaakt over de samenwerking, de inrichting van de ondergrond, de verleggingen, de uitvoering en het schadeherstel (herstel maaiveld na afronding van de werkzaamheden). Bij deze afspraken is de gemeente betrokken en de afspraken worden integraal overgenomen in vergunning en instemming. Dit proces en de daaraan verbonden overlegorganen zijn in artikel 5 van deze verordening opgenomen.

Artikel 1, onder z

Gemeentelijke werkzaamheden betreft de werkzaamheden waarbij de gemeente als opdrachtgever is betrokken of werkzaamheden waartoe de gemeente door wetgeving is verplicht deze te financieren, bijvoorbeeld huisvesting voor scholen en werkzaamheden als het ontwikkelen en bouwrijp maken van gebieden onder de grondexploitatie van de gemeente.

Artikel 1, onder aa

In het Beleidskader Verkeersnetten Amsterdam, dat op 24 januari 2018 is vastgesteld door de Gemeente wordt aangegeven welke wegen belangrijk zijn voor de (doorstroom)kwaliteit voor grote verkeersstromen. Gezien het belang is er in het Coördinatieproces extra aandacht voor de werkzaamheden op deze wegen en kunnen aanvullende uitvoeringsvoorschriften worden gesteld.

Artikel 2.

Dit artikel bevat de werkingssfeer van de verordening. De termen ‘werkzaamheden’, ‘infrastructuur’, en “openbare ruimte” zijn de sleutelbegrippen van de verordening. De begrippen zijn omschreven in de begripsbepalingen van artikel 1.

Onder het begrip ‘werkzaamheden’ valt ook het toestaan door het college van aanbrengen van kabel- en leidingnetwerken (incl. de bovengrondse toebehoren) in en boven de gemeentegrond. Dit geldt niet voor kabels die onder de telecommunicatiewet vallen. Daarvoor geldt een gedoogregeling.

Het gaat in deze verordening om de boven- en ondergrondse infrastructuur in de breedste zin van het woord. Deze omvat zowel verkeersinfrastructuur zoals wegen en bruggen, als kabel- en leidinginfrastructuur en overige inrichting van de openbare ruimte zoals groenvoorzieningen en straatmeubilair.

De woorden “zoals” in de bepalingen brengen tot uitdrukking dat de opsomming niet limitatief is. Indien in de verordening een bepaling geen betrekking heeft op de infrastructuur in ruime zin, dan blijkt dat uit de bewoordingen van de bepaling. Zo zijn er verschillende artikelen waar het alleen gaat om de kabel- en leidingnetwerken. Zie bijvoorbeeld artikel 22.

Artikel 3.

In de Nadere Regels WIOR zijn de voorschriften, processtappen, indieningsvereisten, rollen, verantwoordelijkheden en financiële regelingen nader uitgewerkt.

Hoofdstuk 2

Dit hoofdstuk bevat bepalingen betreffende de informatie-uitwisseling en bevat de instrumenten om werkzaamheden in de openbare ruimte te coördineren en af te stemmen.

Artikel 4.

Een tijdige en betrouwbare informatie-uitwisseling is onmisbaar om het coördinatie- en regieproces succesvol te laten verlopen. Kabel- en leidingbeheerders en andere beheerders van infrastructuur die in de stad werkzaamheden willen verrichten, brengen op basis van dit artikel het college en de overige betrokken beheerders zo vroeg mogelijk op de hoogte van hun plannen en leveren betrouwbare informatie tijdens de voorbereiding en uitvoering.

De aanmelding van het voornemen tot nieuwe werkzaamheden geschiedt bij het Amsterdamse Coördinatiestelsel. Dit tijdstip zal in de meeste gevallen ruim voor het aanvragen van de vergunning liggen. Hoe gecompliceerder de werkzaamheden zijn, des te eerder dient het voornemen bij het Coördinatiestelsel gemeld te worden. Hoewel deze plannen dan nog weinig concreet zijn, is dat van groot belang voor goede afstemming tussen alle belanghebbenden.

Op basis van de aanmeldingen stelt het college een Meerjarenprogramma (ongeveer zes jaar voor uitvoering) en een Uitvoeringsprogramma (ongeveer twee jaar voor uitvoering) vast. Het meerjaren- en uitvoeringsprogramma zijn leidend bij het vaststellen van het tijdsslot voor uitvoering van de werkzaamheden in vergunning en instemmingsbesluit.

Wie wanneer welke gegevens aan moet leveren, betreft geen onderwerp dat zich leent om uitvoerig geregeld te worden in deze verordening. In de Nadere Regels is uitgewerkt op welke wijze de informatie-uitwisseling precies gestalte krijgt.

Artikel 5.

Lid 1. Het aantal betrokkenen bij de werkzaamheden in de openbare ruimte, de (maatschappelijke) winst van samenwerking, de goede ordening van kabel- en leidingnetwerken en uitvoering, maakt de noodzaak tot onderlinge afstemming, coördinatie en regie en van de activiteiten vanzelfsprekend. Dit artikel bevat de verplichting van de gemeente om de werkzaamheden in de openbare ruimte te regisseren. Daarnaast faciliteert de gemeente de coördinatie van de werkzaamheden.

Regisseren is het door de vergunning en instemmingsbesluit voorschrijven van het tijdstip, de plaats en de werkwijze van uitvoering van de werkzaamheden. Praktisch betekent dit dat er voorwaarden en voorschriften worden verbonden aan de uitvoering.

Coördineren is het in samenwerkend verband brengen en van twee of meer partijen, zodat de werkzaamheden gezamenlijk worden uitgevoerd.

Het proces van regisseren en coördineren speelt op alle momenten van de voorbereiding en uitvoering van werkzaamheden en vindt plaats via de overlegorganen binnen het Coördinatiestelsel die op basis van het tweede lid worden ingesteld.

Lid 2. De doelstelling van de verordening kan alleen bereikt kan worden als de werkzaamheden binnen de gehele stad centraal aangemeld en besproken worden. De overlegorganen die op basis van dit artikel worden ingesteld, betreffen de zogenoemde formele overlegorganen. Zij adviseren het college over de specifieke uitvoeringsvoorschriften die verbonden worden aan vergunning en instemming. In de Nadere Regels WIOR worden de overlegorganen (die ook elektronisch georganiseerd kunnen worden) nader toegelicht. Niet geformaliseerd en/of projectgebonden overleg blijft uiteraard ook mogelijk.

Lid 3. Een overlegorgaan is afhankelijk van deelname van de betrokken partijen bij werkzaamheden. Zij worden op basis van dit artikel uitgenodigd deel te nemen aan de overlegorganen. Vrijblijvend is deelname aan de overlegorganen niet. In de overlegorganen worden immers afspraken gemaakt over de uitvoering van de werkzaamheden. Overigens kunnen overlegorganen ook digitaal georganiseerd zijn.

Op basis van artikel 11 moet bij een aanvraag voor vergunning of instemming het nummer worden overgelegd dat aan de werkzaamheden is toegekend ten behoeve van het coördineren en regisseren. Daarbij worden ook de afspraken (tracé-akkoord en Uitvoeringsplan) die in de overlegorganen zijn gemaakt, ingediend. Zonder de benodigde stukken wordt geen vergunning of instemming verleend. Niet deelnemen aan de overlegorganen kan dus negatieve gevolgen hebben voor het verkrijgen van een vergunning of instemmingsbesluit.

De gemeente is vanzelfsprekend vertegenwoordigd in de diverse overlegorganen. Daarnaast zullen betrokkenen als opdrachtgevers en opdrachtnemers bij de werkzaamheden in de overlegorganen zitting hebben. Opgemerkt dient te worden dat de gemeente zowel vergunningverlener (vanuit de coördinerende en regisserende rol) als vergunninghouder (vanuit het opdrachtgeven en uitvoeren van werkzaamheden) kan zijn. Wie nog meer deelnemen aan het overleg, is afhankelijk van de aard van de werkzaamheden. De deelnemers aan het overleg kunnen per project verschillen.

Hoofdstuk 3.

Dit hoofdstuk bestaat uit vijf paragrafen. Paragraaf 1 betreft de uitgangspunten werken in de openbare ruimte en bevat onder meer een artikel op basis waarvan het college bevoegd is om nadere regels uit te vaardigen. Paragraaf 2 regelt wanneer op basis van deze verordening een vergunning of instemming nodig is. Paragraaf 3 bevat bepalingen over de wijze waarop de aanmelding bij het Coördinatiestelsel, de aanvraag voor vergunning of instemming en een kennisgeving moeten worden ingediend. Paragraaf 4 bevat de artikelen aangaande de besluitvorming zoals het verplichte advies, weigeringsgronden, voorschriften en intrekkingsgronden. Paragraaf 5 bevat een tweetal restbepalingen die een aantal plichten betreffen van de vergunninghouder en de houder van een instemmingsbesluit. Specifieke verplichtingen die zien op het herstel van de openbare ruimte en het verplaatsen van kabel- en leidinginfrastructuur zijn ondergebracht in hoofdstuk 5.

Artikel 6

Lid 1. Bij het verrichten van werkzaamheden in de openbare ruimte dient met tal van zaken rekening te worden gehouden. Te denken valt onder andere aan de diepte van de aan te leggen kabel, de afstand tot de gevels en beplantingen, het beschermen van bomen, de afstand tot andere ondergrondse kabels en leidingen, het herstel van de bovengrond én de wisselwerking met bovengrondse objecten (bomen) etc. Het is niet praktisch aan ieder instemmingsbesluit of vergunning steeds dezelfde - in feite standaard - verplichtingen te moeten verbinden. Deze kunnen veel beter, in voor een ieder kenbare regels worden vastgelegd.

De uitvoeringsvoorschriften die op basis van dit artikel worden vastgesteld gelden van rechtswege voor alle werkzaamheden in de openbare ruimte. Zij zijn opgenomen in de Nadere Regels WIOR. Aan een instemmingsbesluit of een vergunning hoeven dan nog slechts die voorschriften of beperkingen (Tracé-akkoord en BLVC-plan) te worden verbonden die specifiek van belang zijn voor de desbetreffende werkzaamheden.

Lid 2. De specifieke nadere voorschriften worden uiteraard gegeven ter bescherming van de doelstelling van de verordening (zie bovenstaand onder 1 van de algemene toelichting op deze verordening.

Er zijn evenwel belangen die op zich niet onmiddellijk uit de doelstelling zijn af te leiden doch onmisbaar zijn voor een behoorlijke uitvoering van werkzaamheden. Zo ligt het voor de hand dat de voorschriften mede gericht zijn op bijvoorbeeld het voorkomen van overlast of de bescherming van gemeentewerken.

Artikel 7.

Lid 1. Door werkzaamheden van verschillende partijen op één locatie te combineren kan worden voorkomen dat er onnodig gegraven moet worden en er onnodig telkens weer opnieuw overlast, gevaar en (milieu)schade ontstaat. Het heeft zowel maatschappelijke als bedrijfsmatige voordelen. Uitgangspunt is daarom dat werkzaamheden gecombineerd worden uitgevoerd, tenzij het gecombineerd werken tot onevenredige lasten leidt.

Het kan natuurlijk voorkomen dat een bedrijf binnen 10 jaar toch werkzaamheden uitvoert op de locatie waar eerder gecombineerde werkzaamheden hebben plaatsgevonden. Dit leidt tot extra overlast, risico’s, (milieu)schade etc. Ter voorkoming van schade kunnen er dan meer BLVC-maatregelen nodig zijn. Dit is sterk afhankelijk van de omvang en de impact van de werkzaamheden.

Het combineren van werkzaamheden is één van de doelstellingen van de overleggen die op grond van artikel 5 worden ingesteld en is in lijn met hoofdstuk 5 a. van de Telecommunicatiewet.

Artikel 8.

Dit artikel bevat het uitgangspunt van medegebruik van voorzieningen. Hierbij dient in het bijzonder te worden gedacht aan het verplicht gebruik maken van kabelgoten, mantelbuizen, leidingentunnels, bovengrondse nutsvoorzieningen (trafokasten, gemalen etc). In hoofdstuk 5 B van de Telecommunicatiewet wordt op dit punt reeds het een en ander geregeld. Aanbieders zijn in beginsel verplicht anderen gebruik te laten maken van hun voorzieningen, voorzover verzoeken daartoe, zowel technisch als financieel, als redelijk kunnen worden bestempeld. Voor dat medegebruik kan een redelijke vergoeding worden gevraagd. Het onderzoeken van de mogelijkheden tot medegebruik van voorzieningen gebeurt uiteraard vroeg in de voorbereidingsfase. Hiertoe wordt gebruik gemaakt van de op grond van artikel 5 ingestelde overleggen.

Artikel 9.

Zonder aanmelding, vergunning of instemming mag (uiteraard) niet worden gewerkt en ook het niet naleven van de Nadere Regels of de specifieke voorschriften die op basis van artikel 6 aan een vergunning of een instemmingsbesluit worden verbonden, kunnen leiden tot sancties, bestuursdwang of het stilleggen van de werkzaamheden.

De aanmelding, de aanvraag voor vergunning, instemmingsbesluit en kennisgeving zijn de instrumenten om de doelstelling van deze verordening te halen én de afspraken in het coördinatieproces te borgen.

De aanmelding bij het Coördinatiestelsel is nodig om vroegtijdige afspraken te maken met de andere belanghebbenden en een goed plan voor te leggen aan de gemeente over de samenwerking, de locatie van de kabel- en leidingnetwerken en de wijze van uitvoering (BLVC-plan) zodat de aanvraag voor vergunning of instemmingsbesluit snel gehonoreerd kan worden en er geen tijd verloren gaat door onvoldoende of onnauwkeurige voorbereiding.

Als het werk niet ingrijpend is en er geen nadere afspraken moeten worden gemaakt, dan kan het werk op basis van de aanmelding worden uitgevoerd en hoeft er geen vergunning of instemming te worden aangevraagd.

Lid 1. Uitgangspunt van deze verordening is dat werkzaamheden in de openbare ruimte verboden zijn, tenzij men beschikt over een vergunning of goedgekeurde (aan)melding Werken In de Openbare Ruimte.

In de Verordening werken in de openbare ruimte is niet gekozen voor een ontheffingstelsel maar is gekozen voor een vergunningstelsel. Het karakter van een vergunningstelsel in het algemeen bestuursrecht is: de handelingen (in casu werkzaamheden in de openbare ruimte) zijn op zich toegestaan maar de gemeente wil plaats, inpassing, tijd, gebruik en werkwijze kunnen beoordelen en bijsturen.

Op dit moment verlenen het college (en dus ook de dagelijks besturen van de stadsdelen), de vergunningen en handhaven daarop. Op basis van deze verordening verandert dit niet.

Dat werkzaamheden aan of het aanbrengen, het hebben of verwijderen van infrastructuur doorgaans overlast met zich brengen, moge duidelijk zijn. Die werkzaamheden gaan meestal gepaard met graafwerkzaamheden waarvoor de weg opengebroken moet worden. Het inrichten en gebruiken van de openbare ruimte als werkterrein (hetgeen veelal onvermijdelijk is bij uitvoering van grotere werkzaamheden) brengt evenwel vaak hetzelfde soort overlast met zich mee. Denk bijvoorbeeld aan het afzetten van de weg voor het plaatsen van bouwketen en andere tijdelijke objecten ten behoeve van infrastructurele werkzaamheden. Gelet op de doelstelling van de verordening is daarom ook het inrichten en het gebruik van een werkterrein ten behoeve van infrastructurele werkzaamheden onder de definitie van het begrip werkzaamheden gebracht, zie artikel 1 onder o. Op die manier kan voor zowel het uitvoeren van de infrastructurele werkzaamheden als voor het inrichten van het bijbehorende werkterrein één integrale vergunning worden verstrekt.

Lid 2. De vergunningplicht van lid 1 geldt niet voor een aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk. Zij mogen niet met hun werkzaamheden aanvangen voordat burgemeester en wethouders instemming hebben gegeven omtrent het tijdstip, plaats en werkwijze van uitvoering van de werkzaamheden. Dit zogenoemde instemmingsbesluit kan niet op één lijn worden gesteld met een vergunning. Anders dan de vergunning kan een instemmingsbesluit niet worden geweigerd, dit vanwege de wettelijke gedoogplicht. Wel kunnen aan een instemming dezelfde voorschriften en beperkingen (algemene) uitvoeringsvoorschriften, worden verbonden als aan een vergunning én kent het instemmingsbesluit dezelfde werkingssfeer: wanneer en waar de werkzaamheden plaatsvinden (tracé en locatie), het uitvoeren van de werkzaamheden en het plaatsen van objecten en innemen van een werkterrein ten behoeve van de werkzaamheden.

Lid 3. Dat voor werkzaamheden ten gevolge van een calamiteit geen vergunning nodig is, spreekt voor zich. Dergelijke werkzaamheden kunnen in redelijkheid niet uitgesteld worden. Wel dient van een dergelijke omstandigheid zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt bij het bevoegde gezag, zie ook de toelichting bij artikel 10. Het uitvoeren van werkzaamheden die naderhand toch niet onder de definitie van calamiteit blijken te vallen, wordt beschouwd als verboden of niet mee ingestemd en kan alsnog leiden tot sancties.

Artikel 10.

Lid 1. De aanmelding van een initiatief gebeurt het liefst zo vroeg mogelijk. Meerjarenplanningen van werken die pas na vele jaren van start gaan, vallen hier bijvoorbeeld ook onder. Er is dan voldoende tijd om de werkzaamheden te programmeren en tot een goede projectstructuur te komen waarbinnen initiatiefnemers samenwerken en afspraken maken om de werkzaamheden zo efficiënt en effectief mogelijk uit te voeren tegen zo laag mogelijke (maatschappelijke) schade en waarmee de doelstellingen van deze verordening gehaald kunnen worden.

Bedacht moet worden dat de doorlooptijden van het WIOR-proces daarmee niet gelijk zijn aan de wettelijke doorlooptijden van vergunning en instemmingsbesluit. In het WIOR-proces wordt namelijk ook de samenwerking (coördinatie) en afstemming vormgegeven. Deze duurt langer dan de wettelijke termijnen voor vergunning of instemming, maar zonder samenwerking en afstemming zouden de kosten van de (maatschappelijke) schade neerdalen op de vele solo uitgevoerde projecten en de gemeenschap. Denk alleen al aan de kosten van de verminderde bereikbaarheid, het telkens opnieuw herstellen van het maaiveld en de omzetderving van ondernemers in de omgeving.

Na de gezamenlijke voorbereiding en afstemming kan direct de vergunning of het instemmingsbesluit worden afgegeven. Alle elementen zijn immers al in de gezamenlijke voorbereiding al aan de orde geweest.

Niet alle werkzaamheden hoeven gezamenlijk (gecombineerd) te worden uitgevoerd. Solo werkzaamheden doorlopen ook het WIOR-proces, maar de regie op deze werkzaamheden kan wel binnen de gestelde termijnen worden vormgegeven en opgenomen in vergunning en instemmingsbesluit.

Ondanks het verschil in omvang en voorbereiding worden als richtsnoer de volgende minimale doorlooptijden aangegeven voor gecombineerde projecten: voor een ‘groot WIOR-werk’ 11 maanden en voor een ‘middelgroot WIOR-werk 6 maanden. Kleine werkzaamheden kunnen drie dagen voor start worden aangemeld.

Ondanks de bovengenoemde termijnen blijft het adagium ‘zo vroeg mogelijk aanmelden’. Hoe vroeger aangemeld hoe groter de kans dat de werkzaamheden voortvarend verlopen. Het is aan de projecten zelf om dit in te vullen en hierin verantwoordelijkheid in te nemen.

Lid 3. De aanvraag voor vergunning of instemming geschiedt doorgaans door of ten behoeve van de opdrachtgever van de werkzaamheden. De opdrachtgever is degene die zeggenschap heeft over de infrastructuur die aangebracht moet worden of die juridisch bevoegd is om opdracht te geven tot de werkzaamheden. Veelal betreft het de netbeheerder of gemeente (assetmanager), of de gemachtigde aannemer(s).

Lid 4 & 5 . Zowel voor werkzaamheden die plaatsvinden op basis van alleen de aanmelding, als voor werkzaamheden waarvoor ook vergunning en instemming zijn vereist, geldt dat ook een kennisgeving moet worden gedaan vlak vóór de aanvang van de werkzaamheden en kennisgeving direct na afloop van de werkzaamheden. Zo weet de gemeente waar en wanneer gewerkt wordt en kan het schadeherstel (herstraten) efficiënt plaatsvinden.

Artikel 11.

Lid 1. Aanmelding geschiedt op basis van een bij het Coördinatiestelsel aangemaakt account. Op basis van het account kunnen alle werken aangemeld worden. Bedrijfsgegevens hoeven daarmee maar éénmaal te worden verschaft.

Hoe beter de informatie bij de aanmelding, hoe effectiever en efficiënter het voorbereidingsproces verloopt, Op basis hiervan kunnen de eigenaren van assets beter inschatten in hoeverre de werkzaamheden gevolgen hebben voor hen en kan de gemeente inschatten wat de impact van het werk is en stappen binnen het WIOR-proces en de uitvoering bepalen.

Onvoldoende of slechte informatie leidt bijna altijd tot faalkosten zowel voor het eigen initiatief als voor andere netbeheerders en betrokkenen.

Ook kan bij de aanmelding worden aangeven of het een calamiteit betreft of betrof. Op basis daarvan kan dan een aangepast (spoedeisend) proces worden gevolgd.

Lid 2. De aanvraag voor en vergunning is gebaseerd op de afspraken en documenten (Tracé-akkoord en het BLVC-plan) die binnen het WIOR-proces zijn gemaakt. Als het WIOR-proces goed is doorlopen hoeven geen aanvullende gegevens te worden verschaft.

Lid 3. Ook de kennisgeving van start en eind werkzaamheden geschiedt op basis van het Coördinatienummer en de daaronder opgeslagen gegevens. Wel dienen ten behoeve van het herstel van het maaiveld gegevens te worden verschaft over het te herstellen oppervlak en materiaal.

Artikel 12

Lid 1. Het komt geregeld voor dat voor werkzaamheden, of om die werkzaamheden uit te kunnen voeren, ook nog andere vergunningen nodig zijn, zonder welke het geenszins vaststaat of de werkzaamheden doorgang zullen vinden. Dit artikel biedt de mogelijkheid om een aanvraag in een dergelijke situatie aan te houden. Het gaat om een procedurele afstemming met andere vergunningen. De afstemming gaat niet zover dat een vergunning geweigerd kan worden als bijvoorbeeld ook een omgevingsvergunning nodig is en deze geweigerd is. Het is aan de aanvrager om zich in een dergelijk geval te beraden in hoeverre zijn aanvraag nog zinvol is. Het aanhouden is uitdrukkelijk een bevoegdheid. Indien planning van de werkzaamheden moeilijk is omdat het niet zeker is of de werkzaamheden wel doorgaan, kan het aanhouden van de aanvraag uitkomst bieden.

Bedacht moet worden dat het goed mogelijk is dat degene die verantwoordelijk is voor de benodigde vergunning op basis van deze verordening of het instemmingsbesluit, niet altijd dezelfde (rechts)persoon is die bijvoorbeeld verantwoordelijk is voor de omgevingsvergunning. Door de aanhoudingsmogelijkheid in deze bepaling wordt de aanvrager van een vergunning of indiener van een melding wel verplicht al in een vroeg stadium na te denken welke vergunningen er nodig zijn om de werkzaamheden daadwerkelijk te kunnen uitvoeren.

Lid 2. Na aanmelding of kort voor de aanvraag kunnen zich onverwachte (maatschappelijke) ontwikkelingen voordoen (demonstraties, ernstige weersomstandigheden etc) waardoor er grote risico’s aan de uitvoering van de werkzaamheden verbonden zijn. In dat geval kan het college vergunning en instemmingbesluit aanhouden.

Artikel 13.

Dit artikel bevat de gronden waarop een vergunning geweigerd kan worden. De weigeringsgronden zullen zich niet gauw voordoen indien de aanvrager voldaan heeft aan van artikel 4 en paragraaf 2 (artikelen 9, 10, 11, 12 en 13) en de overlegorganen van het Coördinatiestelsel positief hebben geadviseerd.

Op grond van die artikelen behoort het Coördinatiestelsel tijdig geïnformeerd te worden over voorgenomen werkzaamheden, zodat de werkzaamheden aan de overlegorganen voorgelegd kunnen worden. In de overlegorganen wordt aandacht geschonken aan de meeste aspecten die verlening van de vergunning in de weg zouden kunnen staan. Indien binnen de overlegorganen goede afspraken worden gemaakt, mag de aanvrager er in beginsel dus van uitgaan dat er geen gronden zijn om de vergunning te weigeren.

Artikel 14.

Lid 1. Wat specifiek is voor bepaalde werkzaamheden kan door middel van voorschriften of beperkingen aan de vergunning of het instemmingsbesluit worden gereguleerd. Vanzelfsprekend kunnen deze voorschriften in ieder geval worden opgelegd op grond van de belangen genoemd in dit artikel.

Lid 2. Dit lid bevat de voorschriften die in ieder geval aan een vergunning of een instemmingsbesluit verbonden worden. De woorden “in ieder geval” brengen tot uitdrukking dat ook andere voorschriften gegeven kunnen worden.

Lid 3. Tevens is voorzien in de mogelijkheid om een financiële zekerheid te verlangen ter bevordering van de in de vergunning of het instemmingsbesluit, dan wel in de nadere regels gestelde verplichtingen, bijvoorbeeld ten aanzien van het herstel van de openbare ruimte. Het vragen van een financiële zekerheid is redelijk, gezien de schade die door het niet in acht nemen van de gestelde regels en voorschriften voor de gemeente kan ontstaan.

Artikel 15.

Degene die op basis van de aanmelding kleine werkzaamheden verricht, de vergunninghouder of de houder van een instemmingsbesluit moeten zorgen dat de algemene en bijzondere uitvoeringsvoorschriften worden nageleefd. Doorgaans zal het om een rechtspersoon gaan. Uiteraard handelt die rechtspersoon niet zelf doch laat ze zich door natuurlijke personen vertegenwoordigen. Indien bijvoorbeeld een medewerker van een telecombedrijf werkzaamheden verricht, doet hij dat namens de rechtspersoon. Bij geschillen wordt dan ook niet de medewerker, maar de vergunninghouder of de houder van een instemmingsbesluit aangesproken. Indien een voorschrift van een vergunning of instemmingsbesluit wordt overtreden, kan naast de vergunninghouder of de houder van een instemmingsbesluit ook de feitelijke overtreder aangesproken worden. Wie als overtreder kan worden aangemerkt is afhankelijk van de omschrijving van de geschonden norm.

Artikel 16.

Dit artikel bevat de gronden waarop een vergunning of instemmingsbesluit ingetrokken kan worden. De weigeringsgronden zullen zich niet gauw voordoen indien de aanvrager de juiste gegevens heeft verstrekt en zich houdt aan de uitvoeringsvoorschriften op grond van artikel 6 en de voorschriften die aan de vergunning of het instemmingsbesluit zijn verbonden. Hooguit onvoorziene omstandigheden die de uitvoering risicovol maken kunnen leiden tot intrekking.

Ook kan een vergunning, instemming (of kabels en leidingen die liggen op basis van een aanmelding) worden ingetrokken als het netwerk niet langer de functie heeft waarop de toestemming voor klein werk, vergunning en instemming zijn verstrekt. Ook bij het ruimen van kabel- en leidingnetwerken worden vergunning, instemming en toestemming ingetrokken.

Artikel 17.

Lid 1. Het is van groot belang dat het College op de hoogte is als er sprake is van rechtsopvolging. Rechtsopvolging kan immers gevolgen hebben voor de rechtsverhouding tussen de vergunninghouder en het College. Zie de toelichting bij artikel 19.

Lid 2. Deze bepaling is noodzakelijk omdat de gedoogplicht uitsluitend betrekking heeft op openbare netwerken. De aanleg van particuliere netwerken kan worden verboden, althans een vergunning daarvoor kan, als het algemeen belang zich daartegen verzet, worden geweigerd.

Artikel 18 .

Uit dezebepaling volgt dat bij rechtsopvolging een vergunning of een instemmingsbesluit wordt overgeschreven. De vergunning of het instemmingsbesluit (en de daarbij behorende rechten en plichten) gaat dan over op de rechtsopvolger. Daarmee komt een einde aan de rechtsverhouding tussen College en de oorspronkelijke vergunninghouder, en ontstaat een rechtsverhouding tussen College en degene op wiens naam de vergunning of het instemmingsbesluit is overgeschreven.

Hoofdstuk 4

Dit hoofdstuk omvat de bepalingen over het herstel van de openbare ruimte nadat werkzaamheden hebben plaatsgevonden. Naast een beginselplicht tot het herstellen van de openbare ruimte zijn artikelen opgenomen over de wijze waarop de kosten worden berekend en voor wiens rekening ze komen. Verder is geregeld onder welke omstandigheden kabel- en leidinginfrastructuur verplaatst moet worden en wie de kosten hiervoor draagt.

Artikel 19.

Lid 1. De openbare ruimte hoeft niet in een betere staat te worden gebracht dan voordat de werkzaamheden werden uitgevoerd. Om die reden wordt in beginsel uitgegaan van de “aangetroffen staat” van de aanwezige infrastructuur. Dit ligt evenwel anders indien de werkzaamheden plaats vinden in een gebied waar de openbare ruimte minder dan vijf jaar geleden is ingericht of volledig is vernieuwd.

Wanneer het om wat voor reden ook toch noodzakelijk is om binnen vijf jaar opnieuw de betreffende openbare ruimte op te breken gelden er extra eisen aan het herstel. Dit kan zelfs inhouden dat de volledige straat of stoep over de lengte waarin een sleuf is gegraven opnieuw aangestraat dient te worden in plaats van alleen de sleuf, teneinde het ‘nieuwe’ uiterlijk te behouden en bijvoorbeeld ‘littekenweefsel’ te voorkomen. Met andere woorden, het herstellen in aangetroffen staat.

Vlak voor de aanvang van de werkzaamheden wordt daarom een schouw (nulmeting) uitgevoerd van de plaats waar de werkzaamheden plaats zullen vinden. Dit om te voorkomen dat later niet meer duidelijk is hoe de staat van de openbare ruimte was. Na beëindiging van de werkzaamheden moet zo spoedig mogelijk wederom een schouw worden uitgevoerd, om eventuele schade aan de infrastructuur vast te kunnen stellen.

Herstel van de bestaande infrastructuur reikt, gelet op de beschrijving van infrastructuur in artikel 2, verder dan het herstel van het wegdek. Bij ingravingen in plantsoenen dient het groen weer hersteld te worden. Dit houdt in het herstel van gazons, gerooide struiken, vaste planten, enz.

In de Nadere regels WIOR is het proces van het schadeherstel nader uitgewerkt. .

Lid 3. De opdrachtgever van werkzaamheden zal doorgaans een rechtspersoon zijn die bevoegd is opdracht te geven tot de werkzaamheden, bijvoorbeeld een kabel- en leidingbeheerder of een stadsdeel. In beginsel worden kosten toegerekend aan degene in wiens naam de werkzaamheden worden uitgevoerd. Het is evenwel goed mogelijk - en veelal ook wenselijk - dat werkzaamheden gecombineerd worden uitgevoerd. In principe is dan iedere partij aansprakelijk voor de kosten voor of ten gevolge van zijn aandeel in de uitvoering van werkzaamheden in de openbare ruimte. In de Nadere Regels is dit onderwerp nader uitgewerkt.

Lid 4. Omdat al op voorhand bekend is dat er, ook bij goed herstel van de openbare ruimte, toch sprake is van een blijvende kwaliteitsachteruitgang wordt bij de berekening van de kosten rekening gehouden met degeneratie en extra onderhoud. Daarnaast worden beheerkosten in rekening gebracht, dat zijn de kosten die de gemeente maakt voor de administratieve afhandeling en het toezicht op de kwaliteit van het herstel.

Onder degeneratie wordt verstaan de achteruitgang van de levensduur van de wegverharding als gevolg van graafwerkzaamheden. De degeneratie is mede afhankelijk van de bodemgesteldheid.

De doorberekening van degeneratie, extra onderhoud en beheer moet in principe zodanig zijn dat over een langere periode beschouwd, de kosten die de gebiedsbeheerder als gevolg van de schade aan de infrastructuur moet maken, door deze doorberekening gedekt worden. De woorden “tenzij dat niet redelijk is” betekenen dat per keer bezien moet worden of het wel redelijk is dat met – alle – kostenaspecten rekening wordt gehouden. Zo is het bijvoorbeeld niet redelijk dat met degeneratie-effecten rekening wordt gehouden als een wegdek geheel, dat wil zeggen van trottoir tot trottoir respectievelijk van gevel tot gevel wordt vernieuwd.

Artikel 20.

Dit artikel geldt slechts voor vergunninghouders en niet voor telecomaanbieders. De Telecommunicatiewet voorziet reeds in een regeling voor het opruimen van kabels waarop geen gedoogplicht meer rust. Uit de Telecommunicatiewet volgt dat de gedoogplicht voor nieuwe kabels eindigt wanneer kabels gedurende tien jaar geen onderdeel meer uitmaken van een openbaar elektronisch communicatienetwerk. Dit is het geval bij kabels waarvan de (glasvezel)verbinding niet actief is. Voor die tijd kunnen telecomaanbieders natuurlijk wel op basis van vrijwilligheid of op basis van een redelijk verzoek van de gemeente besluiten om niet meer in gebruik zijnde kabels op eigen kosten te verwijderen, wanneer de grond ter plaatse vanwege werkzaamheden toch open ligt.

Lid 1. Teneinde de – vaak schaarse – ondergrond zo efficiënt mogelijk te kunnen gebruiken is het niet wenselijk dat zich hierin ongebruikte en nutteloze kabel- en leidinginfrastructuur bevindt. Daarom is bepaald dat melding moet worden gedaan van het niet meer in gebruik zijn van kabel- en leidinginfrastructuur. In de praktijk wordt tijdens de ontwerpfase van werkzaamheden in kaart gebracht of er zich op de betreffende locatie niet meer in gebruik zijnde kabel- en leidinginfrastructuur bevindt.

Lid 2. Dit lid voorziet in de mogelijkheid de vergunninghouder te verplichten zijn niet meer in gebruik zijnde kabel- en leidinginfrastructuur op eigen kosten te verwijderen. Het kan hierbij in het belang van de gemeente als wegbeheerder zijn dat oude kabels niet onmiddellijk worden verwijderd; daarvoor moet immers de straat worden opengebroken. Het ligt voor de hand dit pas te doen op het eerstvolgende moment dat de weg wegens andersoortige werkzaamheden toch moet worden opengebroken. Indien de vergunninghouder zijn oude kabels wil vervangen door nieuwe kan aan de vergunning een voorschrift inzake de opruiming worden verbonden.

Artikel 21.

Ook dit artikel geldt expliciet alleen voor een vergunninghouder en niet voor een telecomaanbieder. De verplichting van een aanbieder om zijn kabels, al dan niet voor eigen rekening, te verplaatsen is namelijk al geregeld in artikel 5.8 van de Telecommunicatiewet.

Het eerste lid regelt de verplichting van de vergunninghouder om ten aanzien van zijn kabel- en leidinginfrastructuur op eigen kosten maatregelen te nemen indien dit nodig is voor het uitvoeren van gemeentelijke werkzaamheden. In de meeste gevallen gaat het dan om verplaatsing van kabels en leidingen, maar soms is het aanbrengen van beschermende voorzieningen ook voldoende. In Amsterdam wordt sinds vele jaren geen vergoeding (precario) gevraagd voor het hebben van kabel- en leidinginfrastructuur in de grond. In een dergelijke situatie is het reëel toepassing te geven aan het beginsel: “liggen om niet, verleggen om niet”. Vandaar dat de maatregelen op eigen kosten moeten worden genomen.

Lid 2. Er kunnen zich situaties voordoen waarin het niet redelijk is om de kosten van de maatregelen voor rekening te laten komen van de vergunninghouder. In de Nadere Regels worden die situaties omschreven waarin op voorhand duidelijk is dat een andere verdeling van de kosten gerechtvaardigd is en de vergunninghouder dus recht heeft op zogenaamde nadeelcompensatie.

Artikel 22 .

Het gaat in dit artikel bijvoorbeeld om riolering, lichtmasten, straatmeubilair zoals afvalbakken, bankjes of fietsrekken en om groenvoorzieningen zoals bomen. Vanwege de aanleg van kabel- en leidinginfrastructuur kan het nodig zijn deze zaken te verplaatsen of om (beschermings)maatregelen te nemen.

Artikel 23.

Over de wijze waarop de openbare ruimte hersteld wordt, de wijze waarop de berekening van de kosten hiervoor plaatsvindt én de verdeling van de projectkosten als bedoeld in de begripsomschrijvingen, artikel 1 onder u, heeft het College in de Nadere Regels een verdeelsleutel opgesteld.

Hoofdstuk 5

Artikel 24 .

De Verordening werken in de openbare ruimte is een zogenoemde strafverordening. Dat betekent dat de overtreder in de gevallen genoemd in dit artikel strafrechtelijk kan worden vervolgd. Voor de vraag wie als overtreder aangemerkt kan worden, is niet beslissend aan wie de toestemming voor klein werk, een vergunning of een instemmingsbesluit (ooit) is verleend. Degene die de verboden activiteit verricht kan worden aangesproken als – zoals uit de jurisprudentie blijkt – de verdachte/overtreder het in zijn/haar (feitelijke en juridische) macht heeft om de overtreding te laten beëindigen.

Artikel 25.

Het toezicht op de naleving wordt uitgebreid geregeld in de Algemene wet bestuursrecht, afdeling 5.2.

Op basis van de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht zijn burgemeester en wethouders bevoegd bestuursdwang aan te zeggen of een last onder dwangsom op te leggen, als in strijd met een bij of krachtens een wettelijk voorschrift gestelde verplichting wordt gehandeld. Volgens vaste jurisprudentie dient een aanzegging bestuursdwang of een lastgeving onder dwangsom gericht te worden tot degene die het in zijn macht heeft aan de aanschrijving of lastgeving te voldoen. Indien nu een vergunninghouder voor de uitvoering van werkzaamheden een aannemer in dienst neemt die zich niet aan de vergunningvoorschriften houdt, kunnen zowel de vergunninghouder als de aannemer worden aangeschreven. Beiden hebben het immers in hun macht om een einde te maken aan de situatie. De vergunninghouder kan via de privaatrechtelijke verhouding de aannemer opdracht geven de onwettige situatie te beëindigen. De aannemer kan de mensen die het werk daadwerkelijk uitvoeren opdracht geven aan de aanschrijving te voldoen.

Artikel 26.

Dit artikel maakt het mogelijk om in individuele gevallen, waarin toepassing van deze verordening (gegeven het doel en de strekking ervan) een onbillijkheid van overwegende aard zou opleveren, een onderdeel van deze verordening buiten toepassing te laten of daarvan af te wijken.

Hoofdstuk 6

Artikel 27.

Deze nieuwe verordening gaat uit van onmiddellijke werking. De verordening is niet alleen van toepassing op hetgeen na haar inwerkingtreding voorvalt, maar ook op hetgeen bij haar inwerkingtreding bestaat, zoals bestaande rechtsposities en verhoudingen. Alle verleende vergunningen en instemmingsbesluiten (en de daaraan verbonden voorschriften of beperkingen) die verleend zijn voor het inwerkingtreden van deze gewijzigde verordening, worden beschouwd als te zijn verleend op basis van de (gewijzigde) Verordening Werken In de Openbare Ruimte (WIOR). Omdat de gewijzigde Verordening werken in de openbare ruimte voor het grootste deel steunt op de voorgaande versie (en de feitelijke gang van zaken in hoofdlijnen ongewijzigd blijft) bestaat er geen beletsel tegen onmiddellijke inwerkingtreding.