Beleidsregels voor het bestrijden van georganiseerde misdaad/ondermijning - zuiver zaken doen - 2018

Geldend van 17-10-2024 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels voor het bestrijden van georganiseerde misdaad/ondermijning - zuiver zaken doen - 2018

Gezien het voorstel voor Beleidsregels voor het bestrijden van georganiseerde misdaad/ondermijning – zuiver zaken doen- 2018;

Gelet op afdeling 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), artikel 13b Opiumwet, artikel 17a gemeentewet, wet Bibob

Overwegende dat Gemeente Sliedrecht dit beleid in 2018 is vastgesteld en gepubliceerd maar niet is gepubliceerd volgens de Wet elektronische publicaties op overheid.nl

Besluit

Vast te stellen van de volgende beleidsregels:

Beleidsregels voor het bestrijden van georganiseerde misdaad/ondermijning – zuiver zaken doen- 2018

Deze beleidsregel treedt in werking op de dag na bekendmaking.

mr. drs. J.M. de Vries

Burgemeester van Sliedrecht

Burgemeester en wethouders van Sliedrecht

de secretaris,

N.H. Kuiper mca mcm

de burgemeester,

mr. drs. J.M. de Vries

Voorwoord

Georganiseerde misdaad/ondermijning kenmerkt zich doordat het minder of soms zelfs onzichtbaar is. Het lijkt ver weg maar in de praktijk is het dichterbij dan we vermoeden. Het is juist deze ernstige vorm van criminaliteit die een ontwrichtende werking heeft en daarmee een wezenlijk onderwerp is om actief op te handelen, samen met andere partners als het Regionaal Informatie en Expertise Centrum, politie, Openbaar Ministerie, Belastingdienst, etc.

Gemeenten spelen een belangrijke rol in de aanpak van georganiseerde misdaad. Regionaal maar ook lokaal zien we nu al meer dankzij een intensievere aanpak en verbeterde informatiepositie. Er bestaat nu een integrale basis waarin de overheid de criminelen zowel bestuurlijk, fiscaal als strafrechtelijk op de huid zit. Ze hebben meer last van het lokaal bestuur, dat vergunningen weigert, Bibob-toetsen uitvoert, clubhuizen van motorbendes sluit, panden wegens criminele activiteiten sluit. Ze hebben ook meer last van de FIOD/Belastingdienst die crimineel verkregen vermogen opspoort en afpakt.

De georganiseerde en ondermijnende criminaliteit kenmerkt zich de laatste jaren doordat ze meer op de voorgrond en zichtbaarder wordt. Landelijk zien we bijvoorbeeld een verharding en toename van geweld in de publieke ruimte in met name het zuiden van het land, aanhoudende liquidaties in Amsterdam en omgeving, crimineel gedrag van leden van motorbendes en bedreigingen van het bestuur. In Sliedrecht zien we hennepteelt, bijzonderheden die naar voren komen bij het aanvragen van een vergunning voor een horecabedrijf en de laatste anderhalf jaar activiteiten rondom personen die op enigerlei wijze verbonden zijn aan (outlaw) motorgangs.

Door de gemeente zijn in de afgelopen jaren op het gebied van georganiseerde misdaad al stappen gezet in de juiste richting. Zo is er ervaring opgedaan met de toepassing van de wet Bibob op het gebied van de horeca, is er druk gezet op de opsporing van hennepplantages en is de samenwerking met het RIEC en andere partners aangehaald. Hierdoor is er de nodige kennis opgedaan rondom het onderwerp ondermijning. De nadruk in de aanpak van de georganiseerde criminaliteit ligt de komende jaren vooral op een uitbreiding van een aanpak dan wel een kwaliteitsimpuls. Dit beleid voorziet daarin.

Een intensievere rol van het bestuur kan ook bedreigingen en intimidaties tot gevolg hebben. Hoewel zich in Sliedrecht dergelijke zaken niet hebben voorgedaan is het wel zaak om alert te blijven op de veranderende rol van de gemeente en daarmee mogelijk gepaard gaande risico's.

In deze beleidsregel worden de volgende onderwerpen uitgewerkt:

  • 1.

    De bevoegdheid van de burgemeester om lokalen en woningen te sluiten als daar hennepplantages worden aangetroffen: Richtlijnen sluiting hennepplantages;

  • 2.

    De bevoegdheid van respectievelijk het college en de burgemeester om de Wet BIBOB toe te passen op producten en diensten die de gemeente levert: het beleid toepassing Wet Bibob;

  • 3.

    Het versterken van de gemeentelijke informatiepositie op ondermijning;

  • 4.

    Het bereiken van een lokaal basisniveau voor de aanpak van Outlaw Motor Gangs (OMG's);

  • 5.

    Mensenhandel;

  • 6.

    Kwetsbaarheden in en waarborgen voor de gemeentelijke organisatie.

Het doel van deze beleidsregel is om de lokale aanpak op georganiseerde misdaad/ondermijning door het lokaal bestuur uit te breiden. Dit is een duidelijk signaal aan zowel de samenleving als aan de individuen met slechte intenties dat misdaad niet loont. Het college en de burgemeester zijn, ieder voor zover het zijn bevoegdheid betreft, bevoegd beleid op georganiseerde misdaad/ondermijning vast te stellen.

mr. drs. J.M. de Vries

Burgemeester van Sliedrecht

Hoofdstuk 1 Richtlijnen sluiting hennepplantages

1.1 Inleiding

Door de jaren heen zijn in Sliedrecht meerdere hennepplantages opgerold. In 2012 en 2013 respectievelijk ieder jaar vijf, in 2014 en 2015 respectievelijk acht en negen en in 2016 vijf. Er wordt verondersteld dat zich ook hennepteelt heeft voorgedaan die niet ontdekt is, waardoor de hennepteelt groter in omvang is. Ook Sliedrecht blijft niet verschoond van deze vorm van georganiseerde criminaliteit. Het telen van hennep is niet alleen bij wet verboden, het is ook niet zonder (brand)gevaren. Het heeft daarnaast een aanzuigende werking op het ontstaan van soortgelijke illegale praktijken in de omgeving, versterkt het onveiligheidsgevoel in de omgeving en vergroot maatschappelijke onrust. De openbare orde en veiligheid en de rechtsorde wordt door de hennepteelt ondermijnd.

De Opiumwet geeft de burgemeester de mogelijkheid om een pand of een woning tijdelijk te sluiten als er sprake is van drugshandel, waaronder de teelt van hennep. Tot op heden is een dergelijke maatregel in Sliedrecht niet toegepast. Er wordt door een bevel tot tijdelijke sluiting van de burgemeester een onmiddellijk halt toegeroepen aan de hennepteelt in zo’n pand/woning. Het heeft ook een preventieve werking als de burgemeester in beleidsregels vastlegt dat hij een pand of een woning tijdelijk sluit wanneer er sprake is van hennepteelt. Een tijdelijke sluiting is een repressieve maatregel, waarvan ook een preventieve werking kan uitgaan als deze goed kenbaar wordt gemaakt en dit omgeven wordt met communicatie.

Op 4 april 2017 heeft het college besloten om in te stemmen met de ondertekening van het convenant hennepkwekerijen. Het betreft hier een convenant tussen de gemeenten in de eenheid Rotterdam, Het Openbaar Ministerie, De politie, de netbeheerder, Sociale Diensten, het UWV en de woningcorporaties. Het doel is een gezamenlijke preventieve en repressieve inzet tot stand te brengen. Het convenant maakt met name een uitwisseling van gegevens mogelijk. In het kader van dit beleid is het convenant met name van belang om de uitwisseling van gegevens tussen politie en de burgemeester mogelijk te maken.

1.2 Bevoegdheid

Op grond van artikel 13b, eerste lid, Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang, indien in woningen of lokalen, dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is (de zogenaamde Wet Damocles). Bij de aanwezigheid van een hoeveelheid drugs in een pand die groter is dan een hoeveelheid voor eigen gebruik, is in beginsel aannemelijk dat die drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking, indien het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt (ABRvS 11 december 2013, 201300186/1/A3). De enkele ontkenning dat de drugs bestemd waren om te worden verhandeld is daartoe onvoldoende (ABRvS 11 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2365.) Met andere woorden, er is sprake van een omgekeerde bewijslast.

Ook panden waarin geen handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, maar waarvan het aannemelijk is dat deze gebruikt worden ten behoeve van de productie en/of handel in drugs, kunnen worden gesloten op grond van artikel 13b van de Opiumwet (ABRvS 2 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1138).

1.3 De Wet Damocles

Tot de inwerkingtreding van de Wet Damocles, artikel 13b van de Opiumwet, was het Openbaar Ministerie de enige handhaver van de Opiumwet en kon tegen overtredingen ervan uitsluitend strafrechtelijk worden opgetreden. De wetgever was echter van mening dat de handhaving van de Opiumwet vraagt om een gecoördineerde inzet van het openbaar bestuur, Openbaar Ministerie en politie. Daarbij is ingezien dat voor een actieve opstelling van het openbaar bestuur is vereist, dat dit bestuur over een adequaat en sluitend wettelijk instrumentarium beschikt om zowel preventief als repressief op te kunnen treden. Daarom is artikel 13b Opiumwet ingevoerd, de Wet Damocles.

In tegenstelling tot artikel 174a van de Gemeentewet, is het doel van de Wet Damocles niet het bestrijden van overlast als gevolg van handel in drugs, maar de handel in drugs zelf. Alhoewel tevens wordt beoogd de met de handel in drugs gepaarde gaande overlast tegen te gaan, heeft de wetgever primair willen bereiken dat met de invoering van artikel 13b Opiumwet, de burgemeester een direct instrument in handen heeft om, in de vorm van het toepassen van een last onder bestuursdwang, de handel in drugs te bestrijden. Aangezien het doel van de Wet Damocles het tegengaan van de handel zelf is en niet het tegengaan van overlast door handel, is verstoring van de openbare orde of vrees daartoe, geen voorwaarde voor het ontstaan van de bevoegdheid om een last onder bestuursdwang op te leggen.

In de bestuursrechtelijke procedures hoeven geen strafrechtelijke bewijsregels in acht te worden genomen. Er kan worden uitgegaan van het feitencomplex dat naar voren is gekomen uit het proces-verbaal of rapport van bevindingen dat door de politie of andere opsporingsinstanties is opgemaakt. In beginsel is het daarbij voor bestuurlijk optreden niet van belang wie de overtreding heeft begaan: de eigenaar, verhuurder, bewoner of een derde. De constatering van overtreding van de Opiumwet is voldoende om over te gaan tot handhavend optreden. Het bestuursrechtelijk optreden is pandgebonden en niet persoonsgebonden. Niet noodzakelijk is dat na een waarschuwing, eerdere overtreding of bestuurlijke maatregel, de volgende overtreding door dezelfde persoon wordt begaan.

1.4 De context van hennepkweek

Hennepteelt is in de loop der jaren sterk geprofessionaliseerd en voor het overgrote deel onder de regie van de georganiseerde misdaad gekomen. Criminele organisaties beheren de totale keten, van levering van planten en grondstoffen, bemiddeling naar bouwers tot de inname van het kweekproduct. De totale kweek in Nederland staat al lang niet meer in het teken van de lokale consumptie. Naar schatting wordt ruim 80% geëxporteerd. De nationale teelt en handel hebben exorbitante vormen aangenomen, genereren zeer grote criminele winsten en zijn in toenemende mate gewelddadig.

De Nederlandse cannabisproductie en -handel genereert een illegale geldstroom van ten minste een miljard euro en een winst van honderden miljoenen euro’s. De winst wordt voor een deel gespendeerd en geïnvesteerd in de Nederlandse samenleving. Door de toegenomen winsten in het circuit en daarmee toegenomen belangen doen zich risico’s voor. Er is een aantasting van de rechtsorde omdat de grote winsten worden witgewassen in de bovenwereld en de persoonlijke veiligheid van (bewuste en onbewuste) faciliteerders in gevaar is. De faciliteerders hebben niet altijd voor ogen waar zij onderdeel van uitmaken en wat de risico’s daarvan zijn. Afpersing, bedreiging, wapenbezit, geweld en in sommige gevallen liquidaties zijn bekende vormen van criminaliteit rondom de hennepteelt. Maar hennepteelt brengt ook andere criminaliteit met zich mee zoals uitkeringsfraude, belastingontduiking en energiediefstal. Ook de woon, leef- en werkomgeving wordt aangetast door brandgevaar, overlast en verloedering. Tot slot zijn er risico's voor de openbare orde en veiligheid, omdat conflicten (geweld, bedreiging) tussen rivaliserende handelaren en aanbieders zich ook manifesteren in de openbare ruimte.

De aanwezigheid van hennepplantages heeft een aanzuigende werking op het ontstaan van soortgelijke illegale praktijken in de omgeving, het versterkt het onveiligheidsgevoel in de omgeving en vergroot maatschappelijke onrust. De openbare orde en veiligheid en de rechtsorde wordt door hennepteelt in ernstige mate ondermijnd.

Op basis van het door het ministerie van BZK opgestelde programma ‘Bestuurlijke aanpak georganiseerde misdaad’ zijn Regionale Informatie en Expertise Centra (RIEC) tot stand gekomen. De RIEC’s hebben een landelijke dekking. Sliedrecht neemt deel aan het RIEC Rotterdam. Het RIEC ondersteunt de gemeenten bij het inzetten van het bestuurlijk instrumentarium om de georganiseerde misdaad te bestrijden en faciliteert het samenwerkingsverband van de gemeenten, de politieregio’s, het Openbaar Ministerie, de Belastingdienst, de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst – Economische Controledienst (FIOD-ECD), de Sociale Inlichtingen en Opsporingsdienst (SIOD) en het Regionaal Coördinatiepunt Fraudebestrijding (RCF). Doelen zijn het verbeteren van de informatie-uitwisseling en het bevorderen van zinvolle afwegingen voor een bestuurlijke, strafrechtelijke of fiscale aanpak (of een combinatie van interventies). Één en ander leidt tot een adequate en geïntegreerde aanpak op lokaal niveau.

1.5 Regionaal beleid

In het Regionaal Veiligheidsoverleg van 6 november 2017 is vanuit de regionale werkgroep het document "hennepcriminaliteit, bestuurlijk basispakket en pluspakket" vastgesteld. Het Regionaal Veiligheids Overleg heeft zich uitgesproken voor een basisniveau van sluitingsbeleid in de eenheid Rotterdam. Sliedrecht voldoet met de vaststelling van dit beleid aan dat basisniveau.

In het Regionaal Veiligheidsoverleg is eveneens aan gemeente gevraagd om na te gaan of men wil overgaan tot het bestuurlijk ruimen van hennepplantages. Dit onderdeel wordt het pluspakket genoemd en is optioneel. Een achttal gemeenten in onze regio ruimen momenteel bestuurlijk, in de rest van de gemeenten vindt het ruimen strafrechtelijk plaats. Momenteel worden de voor- en nadelen hiervan in kaart gebracht.

1.6 Inkadering beleidsregel

Deze beleidsregel is alleen van toepassing op softdrugs die in woningen en lokalen zijn aangetroffen. In beginsel zal de bevoegdheid van artikel 13b Opiumwet altijd worden ingezet indien in lokalen softdrugs wordt aangetroffen. Bij woningen zal vanwege het grondwettelijk beschermde woonrecht alleen bestuursdwang worden toegepast in ernstige gevallen.

Bestuursdwang zal dan bestaan uit het sluiten van de woning dan wel de lokaliteit. Bestuursdwang is een direct middel dat tot feitelijke beëindiging van de overtreding leidt. Bestuursdwang is de meest effectieve maatregel om de met de Opiumwet strijdige situatie te doen beëindigen en herhaling ervan te voorkomen.

1.7 Sluiting woning bij ernstig geval

Hennepplantages vormen een aantasting van het woon- en leefklimaat en een inbreuk op de openbare orde. Naast de strafrechtelijke aanpak van hennepplantages door politie en justitie, zal de burgemeester ook bestuurlijk optreden tegen hennepplantages. De bevoegdheid op grond van artikel 13b van de Opiumwet om middels oplegging van een last onder bestuursdwang een woning te sluiten is - gelet op de daarmee gepaard gaande grondrechten - ingrijpend en daarom een ultimum remedium. Daarom wordt hieraan in Sliedrecht invulling gegeven door een woning alleen te sluiten in ernstige gevallen. Bij de overige, minder ernstige gevallen volgt bij de eerste overtreding van de Opiumwet (aantreffen hennepplantage) een waarschuwing.

Er is sprake van een ernstig geval indien wordt voldaan aan één of meer van de volgende criteria:

  • 1.

    indien in een woning minimaal 100 hennepplanten1 zijn aangetroffen;

  • 2.

    indien er naast een hennepplantage een handelshoeveelheid harddrugs of softdrugs als bedoeld in lijst I en II van de Opiumwet is aangetroffen, dan wel een combinatie van die twee;

  • 3.

    indien er naast overtredingen van de Opiumwet in- en vanuit een woning, sprake is van andere strafbare feiten zoals geweld, (vuur)wapens en/of munitie, waardoor de openbare orde is verstoord;

  • 4.

    indien er naast overtredingen van de Opiumwet in- en vanuit een woning, sprake is van gevaar en/of overlast voor omwonenden, waardoor het woon- en leefklimaat is aangetast;

  • 5.

    indien er naast overtredingen van de Opiumwet in- en vanuit een woning, feiten en omstandigheden, zoals verklaringen of meldingen van getuigen, omwonenden, gebruikers, handelaren e.d., wijzen op georganiseerde drugshandel;

  • 6.

    indien naast overtredingen van de Opiumwet in- en vanuit een woning, de eigenaar van het pand is betrokken bij de productie dan wel verkoop, verstrekking of levering;

  • 7.

    indien er naast een hennepplantage aanwijzingen zijn dat soft- en/of harddrugs zijn verkocht dan wel verstrekt aan eindgebruikers;

  • 8.

    bij recidive.

1.8 Sluitingstermijnen woningen

Indien aan één of meerdere criteria wordt voldaan zoals onder 1.6 genoemd dan is naar het oordeel van de burgemeester sprake van een ernstig geval, waardoor de openbare orde dermate ernstig is verstoord en waardoor de woning dient te worden gesloten in het belang van herstel van de openbare orde.

De burgemeester neemt bij de bepaling van de sluitingsduur in aanmerking dat hennepplantages in woningen waarbij minimaal honderd hennepplanten zijn aangetroffen een grotere bedreiging vormen voor de volksgezondheid en de openbare orde dan hennepplantages waarbij minder dan voornoemde hoeveelheden zijn aangetroffen. De aanwezigheid van minimaal honderd hennepplanten in een woning wordt aangemerkt als ernstig geval en zal leiden tot sluiting voor de duur van drie maanden. Indien in een woning vijfhonderd hennepplanten of meer worden aangetroffen, volgt een sluiting voor de maximale duur van vier maanden. Er geldt het uitgangspunt dat hoe meer hennepplanten en drugs worden aangetroffen des te groter de inbreuk op de openbare orde, waardoor een langere sluitingsduur nodig is voor het herstel van de openbare orde. Bij recidive zal ook een langere sluitingstijd nodig zijn om de openbare orde te laten herstellen. Hierbij wordt een recidivetermijn gehanteerd van drie jaar.

  • De burgemeester beveelt de sluiting van de woning voor de duur van drie maanden, indien daar tussen de 6 en 99 hennepplanten zijn aangetroffen én sprake is van een ernstig geval zoals bedoeld in 1.7 punt 2 tot en met 8;

  • De burgemeester beveelt de sluiting van de woning voor de duur van drie maanden, indien daar minimaal 100 en maximaal 500 hennepplanten zijn aangetroffen. Ingeval van herhaalde overtreding binnen drie jaar na de vorige overtreding, wordt de woning gesloten voor de duur van zes maanden;

  • De burgemeester beveelt de sluiting van de woning voor de duur van vier maanden, indien daar meer dan 500 hennepplanten zijn aangetroffen. Ingeval van herhaalde overtreding binnen drie jaar na de vorige overtreding, wordt de woning gesloten voor de duur van zes maanden;

  • De burgemeester beveelt de sluiting van de woning voor de duur van drie maanden, indien daar meer dan één keer tussen de 6 en 99 hennepplanten zijn aangetroffen in een periode van drie jaar.

Bovenstaande sluitingstermijnen zijn van toepassing op ernstige gevallen. Bij de overige, minder ernstige gevallen volgt bij de eerste overtreding van de Opiumwet een waarschuwing. Bij recidive van de overtreding volgt dan een sluiting conform bovenstaande sluitingstermijnen.

1.9 Sluitingstermijnen lokalen

Bij lokalen geldt een strenger handhavingsregime dan bij woningen in verband met het grondwettelijk beschermde woonrecht waar men zich ingeval van lokalen niet op kan beroepen. Bij lokalen wordt in beginsel bestuursdwang toegepast, ook bij een kleinere handelshoeveelheid hennepplanten. Hierbij geldt eveneens als uitgangspunt dat hoe meer hennepplanten worden aangetroffen des te groter de inbreuk op de openbare orde, waardoor een langere sluitingsduur nodig is voor het herstel van de openbare orde. Bij recidive zal ook een langere sluitingstijd nodig zijn om de openbare orde te laten herstellen. Hierbij wordt ook een recidivetermijn gehanteerd van drie jaar.

  • De burgemeester beveelt de sluiting van het lokaal voor de duur van drie maanden, indien daar minimaal 6 hennepplanten zijn aangetroffen. Ingeval van herhaalde overtreding binnen drie jaar na de vorige overtreding, wordt het lokaal gesloten voor de duur van zes maanden;

  • De burgemeester beveelt de sluiting van het lokaal voor de duur van zes maanden, indien daar minimaal 100 en maximaal 999 hennepplanten zijn aangetroffen. Ingeval van herhaalde overtreding binnen drie jaar na de vorige overtreding, wordt het lokaal gesloten voor de duur van twaalf maanden;

  • De burgemeester beveelt de sluiting van het lokaal voor de duur van negen maanden, indien daar minimaal 1.000 hennepplanten zijn aangetroffen. Ingeval van herhaalde overtreding binnen drie jaar na de vorige overtreding, wordt het lokaal gesloten voor de duur van twaalf maanden;

  • De burgemeester beveelt de sluiting indien een hennepplantage is aangetroffen waarbij er geen of een kleine hoeveelheid hennepplanten zijn aangetroffen en aannemelijk is dat er een handelshoeveelheid hennepplanten in het lokaal aanwezig is geweest voor de verkoop, aflevering of verstrekking als bedoeld in artikel 13b van de Opiumwet. De duur van sluiting varieert van drie tot maximaal zes maanden.

1.10 Verzoek opheffen sluiting

Een belanghebbende kan de burgemeester tussentijds schriftelijk verzoeken de sluiting van het lokaal of de woning op te heffen. Bij deze beslissing neemt de burgemeester onder meer in overweging of de te realiseren doelen van de sluiting zijn behaald. Deze afweging wordt mede gemaakt op basis van een door de politie te overleggen bestuurlijke rapportage met een advies over een eventuele opheffing.

1.11 Eisen verzoek en besluit

Voor opheffing van de sluiting is een gemotiveerd verzoek van een belanghebbende vereist waarin aannemelijk wordt gemaakt dat er in of vanuit de desbetreffende woning of lokaal niet opnieuw overtredingen van de Opiumwet zullen worden gepleegd. Er dienen dus voldoende maatregelen te zijn getroffen om te voorkomen dat er in of vanuit het pand opnieuw overtredingen van de Opiumwet plaatsvinden.

Een verzoek tot opheffen van de sluiting wordt alleen in behandeling genomen indien de in onderstaande tabel genoemde periode is verstreken:

Sluitingsduur

Verzoek opheffing na

3 maanden

6 weken

4 maanden

8 weken

6 maanden

3 maanden

9 maanden

4 maanden

12 maanden

6 maanden

Bij de beoordeling van het verzoek tot opheffing van de sluiting worden de volgende criteria in acht genomen:

  • de (nieuwe) eigenaar van het pand heeft geen overtreding van de Opiumwet begaan;

  • de nieuwe huurder/ gebruiker van het pand heeft geen overtreding van de Opiumwet begaan;

  • de nieuwe huurder/ gebruiker is een andere dan degene die ten tijde van de sluiting huurder/ gebruiker was;

  • bij het verzoek moet een motivering worden gegeven, waaruit blijkt op welke wijze zal worden voorkomen dat er opnieuw overtredingen van de Opiumwet plaatsvinden;

  • indien sprake is van een lokaal: bij het verzoek moet een (ondernemings)plan worden overgelegd, waaruit blijkt welke invulling aan het gebruik van het lokaal zal worden gegeven en op welke wijze zal worden voorkomen, dat er opnieuw overtredingen van de Opiumwet plaatsvinden. Het voorgenomen gebruik moet in overeenstemming zijn met het geldende bestemmingsplan.

Het besluit op een verzoek tot opheffing wordt op schrift gesteld en is vatbaar voor bezwaar en beroep.

1.12 Afwijkingsbevoegdheid

Bij het opstellen van dit beleid is gekozen voor een aanpak, waarvan wordt verwacht dat deze in het gros van de gevallen kan worden toegepast. Er kunnen zich echter altijd bijzondere omstandigheden voordoen, waarin handelen in overeenstemming met dit beleid gevolgen zou hebben die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. In deze gevallen heeft de burgemeester de bevoegdheid af te wijken van dit beleid en naar eigen inzicht te besluiten geen of een andere maatregel op te leggen. Financiële schade, te lijden ten gevolge van een op te leggen maatregel, wordt niet als een bijzondere omstandigheid beschouwd, evenals het verliezen van de eigen woonruimte. Dergelijke omstandigheden moeten worden geacht door de wetgever, bij de totstandkoming van de bevoegdheid, zoals die is neergelegd in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, te zijn meegewogen.

1.13 Overige richtlijnen

In de bijlagen zijn aanvullende richtlijnen opgenomen die meer uitvoeringsgericht zijn.

1.14 Versterking aanpak hennepteelt

Op dit moment wordt door Politie, gemeente en Stedin gewerkt aan een versterking van de aanpak van hennepteelt. Naast de gangbare middelen, zoals netmetingen en warmtebeelden, heeft Stedin een techniek ontwikkeld waarbij hennepkwekerijen via het elektriciteitsnet kunnen worden opgespoord. Deze techniek wordt ingezet in meerdere gebieden in de gemeente die preventief worden gescreend. Gelijktijdig worden inwoners en bedrijven bewust gemaakt om te melden via Meld Misdaad Anoniem als er enig vermoeden is van hennepteelt in de buurt of wanneer men een situatie wantrouwt.

Ambitie op het onderdeel hennep

Aantal drugspanden dat jaarlijks wordt gesloten

Jaarlijks tien panden, op termijn mogelijk minder

2. Beleid toepassing wet Bibob

2.1 Inleiding

De Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (wet Bibob) is een Nederlandse wet die in 2003 is vastgesteld. Per 1 juli 2013 is de Wet Bibob gewijzigd. De wijziging houdt met name een verruiming in van de toepassing van de Wet Bibob. Doel van de wet is dat gemeenten, provincies en ministeries de integriteit van toetsen van personen en bedrijven die diensten afnemen of waarmee de overheid zaken doet. Voor de gemeente valt te denken aan aanvragers van vergunningen, subsidies, vastgoed en aanbestedingen. Zo wordt voorkomen dat de overheid criminele activiteiten faciliteert en wordt bovendien de concurrentiepositie van bonafide ondernemers beschermd.

De gemeente Sliedrecht past de Wet Bibob sinds 2010 toe op horeca vergunningen. Op dit gebied heeft de Wet Bibob zich bewezen als een effectief middel tegen de ongewenste vestiging van horecabedrijven. Zo zijn er vergunningen geweigerd maar vaker komt voor dat de aanvrager na het stellen van vragen in het kader van de Wet Bibob – bijvoorbeeld een uitvraag over substantiële investeringen in het bedrijf en soms ook over een betrokkenheid bij drugshandel - zijn aanvraag intrekt en/of in een andere gemeente zijn heil gaat zoeken.

Algemeen gesteld heeft de wetgever een aantal vergunningen en diensten in de Wet Bibob opgenomen, waarvan uit onderzoek en in de praktijk is gebleken dat deze in zijn algemeenheid kwetsbaar zijn voor criminogene branches.

De dialoog of de Wet Bibob in Sliedrecht ook in andere branches dan de horeca moet worden toegepast is enige tijd terug in de gemeentelijke organisatie gevoerd. Daarbij is als uitgangspunt genomen dat de inzet van de Wet Bibob geen doel op zich is. De insteek is niet op voorhand om alles te doen. Er is toegewerkt naar een op maat gemaakt en risicogericht Bibob-beleid voor de gemeente Sliedrecht.

2.2 Waarom een Bibob beleid

De aanpak van georganiseerde misdaad vergt een georganiseerde gemeente. De gemeente levert op vele manieren diensten aan de samenleving. In de meeste gevallen door het geven van een vergunning, maar ook door het geven van een subsidie, door het aangaan van vastgoedovereenkomst, etc. Daarin schuilt een gevaar dat een gemeente een dienst levert terwijl de wederpartij niet integer of zelfs crimineel is. Hierdoor wordt ongewenst en soms ook onbewust de georganiseerde misdaad gefaciliteerd. De wet Bibob is het bestuurlijke instrument om dit te voorkomen. Door de Wet Bibob effectief en selectief toe te passen, draagt het bij aan een veiligere samenleving én meer vertrouwen in de gemeentelijke overheid doordat zij integriteit als maatstaf stelt.

2.3 Bevoegdheid

Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Sliedrecht en de Burgemeester van de gemeente Sliedrecht zijn bevoegd om het beleid inzake toepassing van de Wet Bibob vast te stellen, ieder voor zover het zijn bevoegdheid betreft.

2.4 Kaders voor toepassing

In de bijlagen zijn de beleidsregels voor de toepassing van de Wet Bibob opgenomen. Op hoofdlijnen wordt de Wet Bibob daarin op de volgende gebieden ingezet:

  • 1.

    Bij vergunningen voor het horecabedrijf met uitzondering van de paracommercie, een speelautomatenhal, seksinrichting en coffeeshop bij iedere aanvraag;

  • 2.

    Bij evenementenvergunning op het moment dat er signalen zijn;

  • 3.

    Bij vergunning op grond van de Huisvestingswet op het moment dat er signalen zijn;

  • 4.

    Bij omgevingsvergunning bouwactiviteit in geval van benoemde risicocategoriën;

  • 5.

    Bij omgevingsvergunning Milieu op het moment dat er signalen zijn in geval van benoemde risicocategoriën;

  • 6.

    Bij subsidies op het moment dat er signalen zijn;

  • 7.

    Bij vastgoedtransacties op het moment dat er signalen zijn en onder specifieke condities bij verkoop van onroerend goed en gronduitgifte door de gemeente;

  • 8.

    Bij aanbestedingen op het moment dat er signalen zijn.

2.5 Werking van de Wet Bibob

Op grond van de Wet Bibob is het mogelijk onderzoek te doen naar de achtergrond van een persoon of onderneming. Dit onderzoek vindt in eerste instantie plaats door middel van het uitreiken van een Bibob vragenlijst aan de aanvrager en het starten van een eigen onderzoek door de gemeente. Indien er tijdens dit deel van het onderzoek bijzonderheden opduiken dan wordt opgeschaald naar het RIEC of naar het Landelijk Bureau Bibob. Het RIEC kan meer informatie ontsluiten dan de gemeente, te denken valt aan gegevens van de Belastingdienst maar ook op het gebied van politiegegevens kijkt zij verder. Het Landelijk Bureau Bibob heeft de bevoegdheid om breder te kijken dat wil zeggen om de gangen van personen na te gaan die niet direct betrokken zijn bij de onderneming.

2.6 Vastgoedtransacties

Een bijzondere vermelding verdienen de vastgoedtransacties. Bij vastgoedtransacties staat het uitgangspunt van contractsvrijheid voorop. Dat brengt met zich mee dat partijen vrij zijn om met elkaar in onderhandeling te treden en ook om die onderhandelingen weer af te breken. Die vrijheid is echter niet onbeperkt. Het afbreken van onderhandelingen kan bijvoorbeeld als onaanvaardbaar worden beschouwd indien de wederpartij het gerechtigde vertrouwen mocht hebben dat de overeenkomst tot stand zou komen. Bovendien moet een gemeente bij onderhandelingen over een overeenkomst de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht te nemen. In hoeverre onderhandelingen als gevolg van een Bibob-procedure kunnen worden afgebroken, hangt af van de concrete omstandigheden waarbij onder meer van belang is of de wederpartij ervan op de hoogte is gesteld dat de Wet Bibob is toegepast. Tot slot geldt bij vastgoedtransacties dat als er een intentie is om een Bibob-toets uit te voeren dit vooraf uitdrukkelijk met de wederpartij gecommuniceerd dient te worden.

Ambitie op het onderdeel Bibob

Aantal vragenformulieren Bibob uitgereikt/toegepast per jaar

Acht

Aantal bibob casussen contact of advies RIEC/Bureau Bibob per jaar

Drie

3. Versterken van de gemeentelijke informatiepositie

De gemeente benut op dit moment nog niet volledig haar eigen mogelijkheden om zicht te krijgen op wat er speelt op het gebied van georganiseerde misdaad. Zij dient een proces in te gaan waarbij zij haar kennis, bewustwording en informatiepositie voor zover mogelijk versterkt. Dit gaat op de volgende manieren plaatsvinden.

3.1 Platform

Het opzetten van een platform waar de interne, gemeentelijke informatie die betrekking heeft op (signalen van) ondermijnende criminaliteit, vanuit diverse afdelingen en teams, op de tafel komt. Met name valt te denken aan teams met veel burgercontacten en teams met een buitenfunctie. Het interne platform wordt zo nodig aangevuld met de (lokale) politie. Relevante signalen die hier worden besproken kunnen worden ingebracht in het informatieoverleg van het RIEC Rotterdam.

Een dergelijk platform zal na de vaststelling van deze beleidsregels worden opgezet. Ten aanzien van frequentie en omvang van dit platform zal maatwerk worden toegepast. De overlegstructuur wordt in samenwerking met het RIEC opgezet.

3.2 Bewustwording

Het versterken van de bewustwording in en buiten de gemeentelijke organisatie over de diverse verschijningsvormen van georganiseerde criminaliteit is een ontwikkelpunt. De gemeente en de gemeentelijke partners weten vaak meer dan zij denken. Op uiteenlopende vlakken zijn er signalen te benoemen die kunnen duiden op georganiseerde criminaliteit. Vaak zijn gemeente of gemeentelijke partners zich nog te weinig bewust van deze signalen of is er geen plek waar men met hun bevindingen terecht kan. Er kan worden geïnvesteerd in meer kennis en bewustwording op dit vlak alsmede een centraal aanspreekpunt in de vorm van een Bibob-coördinator.

Het RIEC organiseert jaarlijks bijeenkomsten op het gebied van bewustwording. De relevante onderdelen van de gemeentelijke organisatie en externe partners zullen minimaal één keer per jaar deelnemen aan dergelijke bijeenkomsten. De functie van Bibob-coördinator wordt belegd bij de functies ambtenaar Openbare Orde en Veiligheid en vergunningverlener Drank- en Horecawet.

3.3 Ondermijningsbeeld

Het verbeteren van de gemeentelijke informatiepositie kan verder plaatsvinden via het zogenaamde Ondermijningsbeeld. Een analyse op dit gebied heeft in 2017 prioriteit gekregen en wordt in het eerste kwartaal van 2018 opgeleverd.

Het Ondermijningsbeeld biedt inzicht in criminele processen, gelegenheidsstructuren en kwetsbare plekken en versterkt de kennis- en informatiepositie over criminele netwerken. Voor de totstandkoming van het Ondermijningsbeeld wordt gebruik gemaakt van informatie die bij o.a. gemeente, belastingdienst, politie en het Openbaar Ministerie beschikbaar is. Dat wordt gecombineerd met straatinformatie van onder meer wijkagenten en opsporingsambtenaren, waardoor een actueel en integraal beeld van de georganiseerde criminaliteit in de gemeente ontstaat. Het Ondermijningsbeeld levert niet alleen inzicht op, maar biedt ook een handelingsperspectief om ondermijnende criminaliteit te voorkomen en te bestrijden. Daarnaast legt het Ondermijningsbeeld mogelijke ‘witte vlekken’ bloot, daar waar nog geen zicht op is. Met dit inzicht kan een meer gerichte aanpak plaatsvinden.

Het Ondermijningsbeeld wordt uitgevoerd in samenwerking met het RIEC-Rotterdam.

3.4 Opleiden

Het opleiden van mensen in de organisatie die met Bibob moeten gaan werken is noodzakelijk en leidt tot meer kennis en bewustwording rondom het onderwerp ondermijning. Die kennis is noodzakelijk wil men signalen van over verschijningsvormen kunnen herkennen.

Onder Hoofdstuk 2 is het beleid toepassing wet Bibob uitgewerkt. Hierin zijn de gebieden genoemd waarop de gemeente de Wet Bibob zal gaan toepassen. Deze gebieden hebben betrekking op organisatieonderdelen. Tenminste één persoon van ieder organisatieonderdeel zal een basiscursus volgen voor de toepassing van de Wet Bibob.

Ambitie op het onderdeel informatievoorziening

Aantal overleggen Bibob platform per jaar

Drie

Aantal keer deelname aan bewustwordingsbijeenkomst per jaar door relevante onderdelen van de gemeentelijke organisatie

Één

Afgerond Ondermijningsbeeld 1e kwartaal 2018

Één

Aantal personen van betrokken organisatieonderdelen die een basiscursus volgt voor de toepassing van de Wet Bibob.

Zeven

4. Lokaal basisniveau aanpak Outlaw Motorgangs

4.1 Inleiding

Al langere tijd hebben gemeenten en politie in de eenheid Rotterdam interesse in de handel en wandel van zogeheten “Outlaw Motorgangs” ook wel OMG's genaamd.

OMG's zijn geen motorclubs waar alleen het plezier van motorrijden centraal staat. OMG's laten zich in ons land ook kennen door verstoringen van de openbare orde, waarbij geweld en bedreigingen niet geschuwd worden. Een kenmerk is doorgaans ook dat men eigen regels boven de regels van de rechtsstaat stelt en men houdt zich bezig met zware en daarmee ondermijnende criminaliteit. OMG's zijn een criminogene omgeving, waarin het makkelijk crimineel (internationaal) zaken doen is. Voorbeelden van deze zware criminaliteit zijn onder andere drugshandel, mensenhandel en afpersingen.

Sommige motorclubs duiden zich zelf aan als OMG of 1 % motorclub. Voorbeelden hiervan zijn bijvoorbeeld No Surrender, Hell's Angels, Satudarah en Bandido’s. Uit onderzoek van de politieacademie blijkt dat het merendeel (82%) van de leden van deze motorclubs een (fors) strafblad heeft. Andere motorclubs proberen aan de aanduiding als OMG te ontkomen, maar functioneren in de praktijk op dezelfde wijze. In de aanpak wordt daarom primair gekeken naar het vertoonde gedrag en niet naar het zelfgekozen stempel van OMG.

4.2 Regionale en lokale situatie

Hoewel we in de eenheid Rotterdam minder problemen met OMG’s hebben dan elders in het land, zijn OMG's ook in onze eenheid alsmede in Sliedrecht aanwezig. In onze eenheid hebben motorclubs zich de afgelopen tijd willen profileren bij enkele publieksevenementen en in uitgaansgebieden. Leuke evenementen en uitgaansgebieden veranderen direct van sfeer als een groep in "full colours" geklede motorrijders arriveert.

Ook in Sliedrecht zijn er ontwikkelingen rondom OMG's. Er zijn leden woonachtig in Sliedrecht, er verschijnen leden en ex leden in uitgaansgebieden en is er een raakvlak met bedrijvigheid. Zo probeerde enige tijd geleden een horecabedrijf van start te gaan dat een connectie had met een OMG. Deze aanvraag is ingetrokken toen uitvoering werd gegeven aan de Wet Bibob.

4.3 Landelijke speerpunten

Er is landelijk een richtlijn opgesteld die er op neerkomt om OMG's niet te faciliteren. In deze lijn zijn de hieronder genoemde speerpunten vastgesteld die verder voor zich spreken. Lokaal zal uitvoering worden gegeven aan deze speerpunten.

  • 1.

    Prioriteit voor strafrechtelijke vervolging van OMG’s en hun leden;

  • 2.

    Focus op clubhuizen van OMG's;

  • 3.

    Bestrijden van invloed van OMG’s in de horeca;

  • 4.

    Bestrijden van invloed van OMG’s binnen beveiligingsbedrijven;

  • 6.

    Niet faciliteren van evenementen van OMG’s;

  • 7.

    Aanpakken windhappers (personen wiens leefstijl en bezittingen niet aansluit bij hun geregistreerd inkomen);

  • 8.

    ocus op leden van OMG’s in overheidsdienst.

4.4 Lokaal basisniveau aanpak OMG's

Het RIEC heeft een document opgesteld voor de bestuurlijke aanpak van OMG's. Dit document biedt gemeenten handvatten om lokaal tot een basisniveau te komen in de aanpak van OMG's. Voor het behalen van het basisniveau zijn de volgende zaken van belang:

  • 1.

    De gemeente heeft een goede interne informatie positie;

    • Kennis van de landelijke speerpunten;

    • Binnen de relevante afdeling(en) is bekendheid met het fenomeen OMG's;

    • Gemeentemedewerkers met een signalerende rol zijn op de hoogte en geven signalen door;

    • Onderwerp OMG's staat met enige regelmaat op de agenda RVO/DVO en zo nodig de lokale driehoek.

  • 2.

    De gemeente heeft een goede externe informatiepositie en werkt regionaal en lokaal samen

    • Er is een vaste contactpersoon voor OMG's binnen de gemeente;

    • De gemeente laat zich actief informeren door het RIEC en politie;

    • Zo nodig bestuurlijke afstemming tussen regiogemeenten

  • 3.

    De gemeente is op de hoogte van haar bestuurlijke mogelijkheden en zet deze zo nodig in

    • Gemeente maakt gebruik van regelgeving waaronder bestemmingsplan, Drank- en Horecawet, Wet Bibob, etc.

    • Op het gebied van evenementen en horeca zoekt de gemeente bij signalen tijdig afstemming met politie en RIEC voor bestuurlijk advies;

    • Bij (her)vestiging van een OMG voert de gemeente een stopgesprek.

  • 4.

    De gemeente zet stappen op het gebied van integriteit en interne veiligheid

    • De gemeente voert een integriteitsbeleid. Indien er OMG-leden binnen de gemeente werkzaam zijn dan gaat de gemeente na welke stappen nodig en mogelijk zijn;

    • Er zijn interne richtlijnen voor het omgaan met geweld en bedreiging.

Om op het basisniveau te komen zal er met name een kwaliteitsslag moeten worden gemaakt op het eerste punt de interne informatiepositie. Hiervoor wordt in het derde kwartaal van 2018 gestart met een platform. Dit platform wordt gevormd met name door gemeentelijke medewerkers met een signalerende rol. Onder andere het fenomeen OMG's zal in deze overleggen aan de orde worden gesteld. De contactpersoon OMG's wordt binnen het Bibob- coördinatorschap belegd.

4.5 Persoonsgerichte aanpak (PGA)

Er bestaat de mogelijkheid in onze regio om in samenwerking met het RIEC tot een zogenaamde persoonsgerichte aanpak (PGA) van personen te komen die lid zijn van een OMG. Een PGA kan worden ingezet om vanuit een integrale informatiepositie na te gaan waar interventies mogelijk zijn op bestuursrechtelijk, strafrechtelijk of fiscaal gebied. Op het moment dat Sliedrecht geconfronteerd mocht worden met OMG's dan wordt deze aanpak waar mogelijk ingezet.

4.6 Ride-outs

Een ride-out is een motorrit door een OMG. In de Algemene Plaatselijke Verordening van Sliedrecht is een bepaling opgenomen over een vergunningplicht voor evenementen. Hierin is bepaald dat een optocht onder de definitie van evenement valt. Een ride-out van een OMG beschouwen we als een optocht waarvoor een evenementenvergunning dient te worden aangevraagd. Zonder zo'n vergunning dienen de motorrijders van de OMG zich te gedragen als reguliere weggebruikers die de verkeerregels in acht nemen. De praktijk leert echter dat dit niet gebeurt en dat roadcaptains van de OMG in het verkeer interveniëren. Met deze werkwijze proberen we vat te krijgen op de activiteiten van OMG's op het moment dat er een ride out georganiseerd wordt of gaat worden.

Ambitie op het onderdeel OMG's

Lokaal basisniveau aanpak OMG's

Voldoet aan criteria

Persoonsgerichte aanpak

Waar mogelijk en nodig inzetten

Mogelijke ride outs van de OMG's

Uitvoeren geven aan vergunningplicht

5. Mensenhandel

In de afgelopen jaren heeft zich een handvol signalen voorgedaan over illegale prostitutie. Op zo’n moment ontvangt de gemeente een bestuurlijke rapportage van de politie. De gemeente beoordeelt dan de politierapportage verstuurt zo nodig een bestuurlijke waarschuwing of legt een bestuurlijke maatregel op met inachtneming van het vastgestelde prostitutiebeleid. In dit beleid wordt deze aanpak die in de praktijk bestaat vastgelegd. De politie is in dit soort gevallen alert op signalen die kunnen duiden op uitbuiting (in het strafrecht mensenhandel genoemd).

Sliedrecht kent tot slot arbeidsmigranten. Er zijn tot op heden geen signalen geweest dat onder deze arbeidsmigranten sprake is van arbeidsuitbuiting. De gemeente en de politie blijven alert op signalen die kunnen duiden op uitbuiting.

Ambitie op het onderdeel Mensenhandel (jaarlijks)

Alertheid op onderdeel prostitutie en arbeidsuitbuiting

Via politie en via Bibob- platform (zie Hoofstuk 3 informatievoorziening)

6. Kwetsbaarheden in en waarborgen voor de organisatie

Als gevolg van de uitbreiding van de (bestuurlijke) aanpak op georganiseerde misdaad bestaat er een aantal kwetsbaarheden in de organisatie die hieronder worden benoemd.

Allereerst betreft dit een kwetsbaarheid bij Bibob-medewerkers die betrokken zijn bij de uitvoering van het beleid. Deze kwetsbaarheid ontstaat met name op het moment dat intakegesprekken worden afgenomen en de screening in het kader van de Wet Bibob plaatsvindt. Er bestaat de mogelijkheid dat een medewerker in de uitvoering dan op enig moment in aanraking komt met criminaliteit of een criminele organisatie. Er dient te worden stilgestaan bij de onconventionele methodes die criminele organisaties kunnen hanteren op het moment dat de gemeente navraag doet naar hun doen en laten. Het is daarbij belangrijk dat medewerkers juist op die momenten integer handelen.

Daarnaast komen medewerkers bij het in behandeling nemen van een aanvraag ook in aanraking met allerlei vertrouwelijke gegevens en is ook op dit punt integriteit vereist.

Tot slot kunnen medewerkers en bestuurders slachtoffer worden van agressie en/of bedreiging. Met name in de zuidelijke provincies hebben we hiervan al voorbeelden gezien. In die provincies zijn bestuurders (ernstig) bedreigt in de aanpak van de drugsgerelateerde criminaliteit aldaar.

Het is aan de gemeentelijke organisatie om waarborgen tegenover de kwetsbaarheden te zetten zodat de kwetsbaarheden afnemen en beheersbaar worden. Het betreft hier de volgende waarborgen:

  • het afleggen van een geheimhoudingsverklaring door Bibob-medewerkers;

    In de regeling Gedragscode Drechtsteden/Zuid-Holland Zuid is opgenomen dat ambtenaren informatie geheim dienen te houden waarover het bestuur een geheimhoudingsplicht heeft opgelegd. Het gemeentebestuur legt een geheimhouding op aan de ambtenaren die met de Wet Bibob werken. Hiervoor zal in de uitvoerende sfeer een geheimhoudingsverklaring worden opgesteld die iedere medewerker die met de Wet Bibob werkt ondertekent.

  • het beschikken over een recente Verklaring Omtrent Gedrag;

    Voor de gehele ambtelijke organisatie en bestuurders wordt op dit moment al voorzien in een verplichte VOG. Deze is éénmalig bij aanstelling. Personen die met de Wet Bibob werken zullen driejaarlijks een recente VOG moeten overleggen.

  • het voeren van Bibob-intakegesprekken met twee personen;

    Het is van belang om Bibob-intakegesprekken met twee medewerkers te voeren omdat dit de kwetsbaarheid van deze medewerkers doet afnemen. Dit geldt zowel ten aanzien van wat er in het gesprek over en weer gezegd is alsook om de integriteit van de medewerkers te bewaken op het moment dat er (financiële) middelen zouden worden aangeboden. Onder een Bibob-intakegesprek wordt verstaan een gesprek met een aanvrager over toepassing van de Wet Bibob voeren.

  • het te allen tijde doen van aangifte bij agressie of bedreiging.

  • In 2017 zal een voorstel worden gedaan voor het vaststellen van een beleid op grond van de Veilige Publieke Taak (VPT). Hierin zal tevens worden meegenomen dat te allen tijde aangifte wordt gedaan bij agressie of bedreiging.

Ambitie op het onderdeel organisatie (jaarlijks)

Aantal afgelegde geheimhoudingsverklaringen

In 2017 vijf

Aantal overgelegde verklaringen omtrent gedrag

Driejaarlijks vijf

Aantal intakegesprekken gevoerd met zijn twee

Vier

Aantal aangifte van agressie of bedreiging

Één

7. Tot slot

7.1 Bijblijven

De aanpak van ondermijning is een landelijke ontwikkeling die wordt gefaciliteerd door het Rijk. Er zijn in Nederland 10 Regionale Informatie en Expertise Centra (RIEC's) en een Landelijk Informatie en Expertise Centrum (LIEC) ingericht die de integrale en de bestuurlijke aanpak van ondermijning ondersteunen. Gemeenten in het land en in de eenheid Rotterdam staan niet stil in de aanpak van ondermijning. Sliedrecht wil minimaal bijblijven in een aanpak van georganiseerde misdaad. We willen immers niet dat georganiseerde misdaad die in andere gemeenten bestreden wordt, zich in de gemeente Sliedrecht vestigt doordat een aanpak hier niet of minder aanwezig is. Dat een dergelijke situatie zich kan voordoen wordt onderkend door het Ministerie (onder andere in jaarverslagen, voortgangsrapportages, etc.). Maar dat sprake kan zijn van verplaatsingsproblematiek blijkt ook uit de ervaringen van het RIEC en ervaringen die in de ambtelijke organisatie zijn opgedaan bij de aanvragen van horecavergunningen. Zo zijn er voor wat betreft horecavergunningen voorvallen bekend waarin aanvragers de herkomst van substantiële investeringen in hun bedrijf niet aannemelijk kunnen of willen maken. Aanvrager probeert ondanks de door hem gepleegde investeringen in zijn bedrijf in Sliedrecht een bedrijf te openen in een andere gemeente in de regio. Een andere aanvrager die in een omliggende gemeente geen vergunning had gekregen door toepassing van de Wet Bibob probeerde in onze gemeente een horecabedrijf te openen. Vestiging van dit bedrijf in Sliedrecht is door de toepassing van de Wet Bibob voorkomen.

7.2 Leerproces

Dit beleid moet gezien worden als een startpunt. Met uitzondering van het horecadomein zal er sprake zijn van een leerproces dat ook tot gevolg kan hebben dat het beleid op den duur op punten een aanpassing behoeft.

7.3 Evaluatie

De georganiseerde misdaad staat niet stil, deze ontwikkelt zich doorlopend. Tegenover de georganiseerde misdaad dient een georganiseerde gemeente te staan die de juiste en noodzakelijke aanpak pleegt om georganiseerde misdaad te bestrijden. Met de uitvoering van dit beleid zal de gemeente zich de komende tijd verder ontwikkelen. Het is van belang dat het beleid geëvalueerd wordt zodat een beoordeling plaatsvindt of we op koers liggen dan wel of er een bijstelling van het beleid moet plaatsvinden. Om deze vragen te beantwoorden stellen we vast dat er over twee jaar een tussenevaluatie plaatsvindt en over vier jaar een eindevaluatie.

Ondertekening

Bijlage I – Overige richtlijnen sluiting hennepplantages

1.1Strafrechtelijke aanpak

De Richtlijnen sluiting hennepplantages zoals beschreven in hoofdstuk 1 van deze beleidsregels, zijn gebaseerd op een bestuurlijke bevoegdheid van de burgemeester en staan los van een eventuele strafrechtelijke aanpak. De bestuursrechtelijke aanpak kan naast strafrechtelijke vervolging plaatsvinden. Bij een bestuurlijk traject gelden andere normen dan bij een strafrechtelijk traject die niet uitwisselbaar zijn. De verantwoordelijkheden van een burgemeester zijn van een andere aard dan die van een officier van justitie. De handel in verdovende middelen is strafbaar en in voorkomende gevallen zal zo mogelijk strafvervolging worden ingesteld.

1.2Langere sluitingstermijn

De burgemeester kan een langere sluitingstermijn opleggen dan de sluitingstermijnen genoemd in de beleidsregels, indien er sprake is van bijzondere omstandigheden. Indien de burgemeester afwijkt van de sluitingstermijnen uit de beleidsregels zal hij dit in zijn besluit deugdelijk motiveren.

1.3Handelshoeveelheid

Om te bepalen of sprake is van een handelshoeveelheid drugs en/of bedrijfsmatige teelt van cannabisplanten, wordt aangesloten bij de laatste versie van de “Aanwijzing Opiumwet” van het Openbaar Ministerie. De daarin vermelde criteria en indicatoren worden als leidraad gebruikt. Volgens die criteria worden 5 hennepplanten of minder als hoeveelheden voor eigen gebruik aangemerkt. Niet uitgesloten is echter dat een hoeveelheid drugs in een pand die volgens de criteria van het Openbaar Ministerie als een hoeveelheid voor eigen gebruik moet worden aangemerkt, toch bestemd is voor verkoop, aflevering of verstrekking. Zoals in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot uitbreiding van de werkingssfeer van artikel 13b van de Opiumwet naar woningen (Kamerstukken II 2005/2006, 30 515, nr. 3, blz. 10) is opgemerkt, wordt met de uitdrukking “daartoe aanwezig is” in artikel 13b van de Opiumwet gedoeld op de aanwezigheid van verdovende middelen, ongeacht de hoeveelheid, die gebruikt wordt of bestemd is voor de verkoop, aflevering of verstrekking daarvan (zie ABRvS 12 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:415).

1.4Artikel 6 EVRM

De persoonlijke verwijtbaarheid van een betrokken eigenaar of gebruiker van een pand waar een handelshoeveelheid drugs is aangetroffen, speelt geen rol bij de vraag of zich een situatie voordoet die sluiting van het pand tot gevolg heeft. Artikel 6, lid 2 van het EVRM geldt alleen voor strafrechtelijke of daarmee vergelijkbare procedures. De sluiting van een pand heeft geen verdergaande strekking dan het beëindigen van de overtreding van art. 3, aanhef en onder b en c, van de Opiumwet en herstel van de openbare orde, veiligheid en rechtsorde en is niet gericht op toevoeging van verdergaand leed of nadeel. Het is derhalve geen punitieve sanctie, zodat art. 6, lid 2 van het EVRM niet van toepassing is.

1.5Artikel 8 EVRM

Een illegaal productie- en/of verkooppunt van verdovende middelen kan een woning of een al dan niet voor publiek toegankelijk lokaal betreffen. Aangezien het huisrecht op grond van artikel 8 EVRM beschermd wordt, is voor sluiting van woningen een zwaardere motivering vereist dan voor lokalen. In aanvulling op hetgeen in de Richtlijnen sluiting hennepplantages is opgenomen kunnen de volgende omstandigheden mede aanleiding geven om bij woningen direct tot sluiting over te gaan:

  • de desbetreffende woning wordt vaak niet als zodanig gebruikt;

  • er is sprake van bedrijfsmatige activiteiten;

  • ter voorkoming van het verplaatsingseffect. Bij een niet gelijke toepassing van de sluitingssystematiek, zal een nog sterkere verplaatsing naar woningen gaan plaatsvinden, met alle negatieve gevolgen van dien, zoals verloedering van de woonomgeving, op steeds meer plaatsen in het dorp.

Toepassing van artikel 13b Opiumwet bij woningen levert geen strijd op met art. 8 van het EVRM. Ingevolge het tweede lid van artikel 8 EVRM zijn inmengingen van enig openbaar gezag in de uitoefening van het in het eerste lid neergelegde recht toegestaan, voor zover deze bij de wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn voor, onder meer, het voorkomen van strafbare feiten of het beschermen van de rechten van anderen. De bevoegdheid van de burgemeester tot het gelasten van de sluiting van de woning is neergelegd in artikel 13b van de Opiumwet en derhalve bij de wet voorzien. Dit ter voorkoming van strafbare feiten en ter bescherming van de rechten van anderen (ABRvS, 28 november 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY4412).

1.6Spoedeisende bestuursdwang

Indien de situatie hiertoe aanleiding geeft dan kan in bijzondere gevallen overgegaan worden tot een spoedsluiting. In dat geval wordt afgezien van een zienswijzegesprek met belanghebbenden. Ook kan in geval van een grote spoedeisendheid mondeling een sluiting worden aangezegd die zo spoedig mogelijk op schrift wordt gesteld.

Onder een bijzonder geval wordt in ieder geval verstaan een of meer van de volgende situaties:

  • het aantreffen van een vuur- of steekwapen of explosief in het pand;

  • verkoop van drugs aan een minderjarige;

  • bezit van harddrugs door een minderjarige in het pand;

  • aan het gebruik van het pand te relateren ernstige geweldsincidenten (waaronder geweld tegen een ambtenaar in functie) of ernstige incidenten waarbij de openbare orde, veiligheid of gezondheid in het geding is.

Dit betreft geen limitatieve opsomming. Per geval zal moeten worden bepaald of in lijn met de ernst van bovengenoemde situaties sprake is van een dermate bijzondere situatie waarbij onmiddellijk optreden vereist is. Het enkel aantreffen van een handelshoeveelheid drugs of een hennepkwekerij valt hier niet onder.

De spoedsluiting duurt voort totdat de burgemeester een definitief besluit ten aanzien van het pand heeft genomen met een maximum van twee weken en wordt geëffectueerd middels overdracht van de sleutels, verzegeling van het pand en het aanbrengen van een biljet met daarop de tekst dat dit drugspand op last van de burgemeester is gesloten (kennisgeving).

1.7Tijdstip ingaan sluiting

Lokalen worden indien dit niet nader is bepaald in de last 24 uur na bekendmaking van de last gesloten, tenzij sprake is van spoedeisende bestuursdwang of andere zwaarwegende omstandigheden een eerdere sluiting van het pand eisen.

Woningen worden indien dit niet nader is bepaald in de last 48 uur na bekendmaking van de last gesloten, tenzij sprake is van spoedeisende bestuursdwang of andere zwaarwegende omstandigheden een eerdere sluiting van het pand eisen.

Panden waarbij spoedeisende bestuursdwang wordt toegepast zoals bedoeld in 1.6 worden 30 minuten na bekendmaking van de last gesloten, tenzij zwaarwegende omstandigheden terstond optreden eisen.

1.8Kosten bestuursdwang

Het toepassen van bestuursdwang brengt kosten met zich mee, die verhaald kunnen worden op de eigenaar en de gebruiker van het pand. De volgende kosten zullen in principe in rekening worden gebracht:

  • vervangen van sloten;

  • dierenopvang;

  • afsluiten van nutsvoorzieningen.

Dit is een opsomming van de meest voorkomende kosten die worden gemaakt. Het is geen limitatieve lijst.

1.9Andere wettelijke bepalingen

Dit beleid laat onverlet dat andere wettelijke bepalingen, zoals artikel 174a Gemeentewet en artikel 17 Woningwet worden toegepast in plaats van artikel 13b Opiumwet.

1.10Informatieverstrekking door politie

Omdat de Opiumwet geen mogelijkheid biedt om gemeentelijke toezichthouders aan te wijzen, is de burgemeester hoofdzakelijk afhankelijk van informatie uit opsporingsonderzoeken van de politie Eenheid Rotterdam of in voorkomende gevallen van andere eenheden die deel uitmaken van de Landelijke Eenheid Politie. Deze informatie wordt aan de burgemeester verstrekt in het kader van zijn taak tot handhaving van de openbare orde en veiligheid. Er wordt informatie verstrekt in de vorm van een bestuurlijke rapportage in gevallen waarbij een handelshoeveelheid drugs en/of een handelshoeveelheid kweekmateriaal in een pand wordt aangetroffen of is gebleken dat een pand is dan wel wordt gebruikt ten behoeve van de productie en/of handel in drugs.

1.11Wet Victor

De Wet Victor behelst onder meer een toevoeging van artikel 7:231, tweede lid van het Burgerlijk Wetboek en artikel 14 Woningwet. Artikel 14 Woningwet geeft het college de bevoegdheid, nadat artikel 13b Opiumwet is toegepast, de eigenaar/ verhuurder te verplichten het pand aan een ander in gebruik te geven en/of het beheer over te dragen. Het college kan voor beide gevallen personen respectievelijk instanties aanwijzen.

In de Onteigeningswet is daarnaast de bevoegdheid toegevoegd om een pand dat is gesloten op grond van artikel 13b van de Opiumwet te onteigenen.

In voorkomende gevallen dat de eigenaar/ verhuurder niet van de mogelijkheid gebruik maakt om de huur, al dan niet buitengerechtelijk, te beëindigen, zal het college worden verzocht gebruik te maken van zijn bevoegdheid zoals die is neergelegd in artikel 14 lid 1 onder a Woningwet (andere gebruiker).

1.12Objectgerichte karakter van de maatregel

Overdracht van het pand tast de werking van de bestuurlijke maatregel niet aan. Dit geldt zowel voor een waarschuwing als voor een sluiting.

1.13Strafbaarstellingen

Ter informatie volgt hieronder een opsomming van gedragingen rondom de oplegging en uitvoering van een sluiting die strafbaar zijn gesteld:

  • 1.

    het verbreken van een verzegeling is strafbaar gesteld in artikel 199, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht en is een misdrijf tegen het openbaar gezag;

  • 2.

    op grond van artikel 2:41, tweede lid, van de APV 2013 is het verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten pand en bijbehorend erf te betreden;

  • 3.

    artikel 187 van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat het beschadigen, wederrechtelijk afscheuren of onleesbaar maken van de bekendmaking van de last (de kennisgeving), strafbaar is.

1.14Communicatie

Buurtbewoners van een pand dat is gesloten op grond van artikel 13b Opiumwet zullen worden geïnformeerd over de sluiting middels een bewonersbrief. Na vaststelling van deze beleidsregels zal hierover gecommuniceerd worden met de media bijvoorbeeld via een persbericht of een persinterview. Verder zal voorlichting worden gegeven middels de gemeentelijke website en informatiebrochures over het voorkomen van de drugsproductie en/of drugshandel in een pand, wat te doen als men een vermoeden heeft dat dit gebeurt en de risico’s van eigenhandig optreden.

Er is voor gekozen om niet iedere sluiting actief te communiceren met de media of op de gemeentelijke website. Onderzoek heeft uitgewezen dat een algemene bekendmaking voor alle bewoners het veiligheidsgevoel verkleint. Het Integraal Veiligheids Plan is de juiste plaats om communicatie rondom het sluiten van drugslokalen vorm te geven. Communicatie vind dan plaats op het gemeentebrede terrein van veiligheid. De boodschap dat Sliedrecht veilig is en dat we waar mogelijk de veiligheid proberen verder te vergroten komt in dit kader het beste over.

1.15Vervangende woonruimte

Het sluiten van een woning na het aantreffen van een handelshoeveelheid drugs, is zeer ingrijpend voor eventuele bewoners die in de woning verblijven. Voor deze bewoners, zal de gemeente geen vervangende woonruimte zoeken of aanbieden. De bewoners hebben een risico genomen door zich in te laten met de productie en/of handel in drugs en de gevolgen van die keuze mogen voor de betreffende bewoners worden gelaten.

1.16Ontbinding huurovereenkomst zonder procedure

Een sluiting door de burgemeester op grond van artikel 13b Opiumwet geeft een verhuurder de mogelijkheid de huurovereenkomst te ontbinden zonder dat daar een gerechtelijke procedure voor nodig is (artikel 7:231 lid 2 Burgerlijk Wetboek). Dit is mogelijk vanaf het moment van feitelijke sluiting van het pand. Zo schept een sluiting voor verhuurders de mogelijkheid om snel en zonder langslepende procedures van een huurder af te komen. Deze mogelijkheid is er niet in de gevallen dat een waarschuwing wordt gegeven. Sliedrecht hecht aan verhuurders die hun verantwoordelijkheid nemen. Van verhuurders wordt verwacht dat zij van de mogelijkheid gebruik maken zoals die is neergelegd in artikel 7:231, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek.

1.17Gevaren van eigenhandig optreden

Een mogelijk gevolg van dit beleid zou kunnen zijn dat eigenaren, met een sluiting in het achterhoofd, zullen proberen bijvoorbeeld een kwekerij zelf te ontruimen. Naast een gevaar van elektrocutie, kleven er ook andere gevaren aan. Indien een eigenaar zich ontfermt over de illegale hoeveelheid drugs en daarbij ‘betrapt’ wordt door de politie, is de eigenaar degene die een handelshoeveelheid drugs in zijn bezit heeft. Daarnaast zal het door de exploitant van de betreffende kwekerij, niet in dank worden afgenomen dat zijn spullen zijn ontvreemd, met alle gevolgen zoals bedreiging en geweldpleging of represailles van dien.

1.18Uitvoeringsvoorschriften van sluiting

Zoals eerder beschreven is de burgemeester in zijn informatievoorziening afhankelijk van de politie. Nadat een hennepplantage is aangetroffen in een woning of lokaal, wordt door de politie op basis van het hennepconvenant eenheid Rotterdam binnen twee weken een bestuurlijke rapportage (hennep informatie bericht) opgesteld met daarin het verzoek aan de burgemeester een bestuurlijke maatregel te treffen ten aanzien van het betreffende pand. Medio 2017 ontvangt de gemeenten als gevolg van regionale afspraken een zogenaamd hennep informatiebericht. Dit bericht bevat in ieder geval de volgende zaken:

  • adres van het pand;

  • aangetroffen hoeveelheid hennepplanten;

  • soort drugs;

  • datum aantreffen;

  • overige aangetroffen goederen;

  • naam van de eigenaar van het pand;

  • proces-verbaal van bevindingen (omschrijving van de aangetroffen informatie);

  • indien van toepassing, namen van gebruikers van het pand;

  • indien van toepassing, zaken die wijzen op verstrekking aan eindgebruikers;

  • indien van toepassing, aanwijzingen dat sprake is van georganiseerde criminaliteit;

  • indien van toepassing, proces-verbaal verhoor verdachte, getuigen etc.;

  • indien van toepassing, zaken die erop wijzen dat de eigenaar van het pand is betrokken bij de productie dan wel verkoop, verstrekking of levering;

  • Indien van toepassing, aanwijzingen dat sprake is van andere strafbare feiten zoals geweld, (vuur)wapens en/of munitie, waardoor de openbare orde is verstoord;

  • Indien van toepassing, aanwijzingen dat er sprake is van gevaar en/of overlast voor omwonenden, waardoor het woon- en leefklimaat is aangetast.

Voornemen

Het voornemen tot sluiting kan zowel mondeling als schriftelijk worden gegeven. Indien geen sprake is van een situatie waarbij spoedeisende bestuursdwang moet worden toegepast, maar snel en voortvarend optreden wel gewenst is (te weten sluiting binnen 72 uur na ontdekking van een handelshoeveelheid drugs of cannabisplanten), kan het voornemen mondeling worden meegedeeld. In de overige gevallen wordt een voornemen tot sluiting op schrift gesteld.

Zienswijze

Belanghebbenden bij een op te leggen maatregel worden uitgenodigd een zienswijze in te dienen ten aanzien van het voornemen van de burgemeester om het betreffende pand te sluiten.

Belanghebbenden zijn in ieder geval de eigenaar en de gebruiker van het pand.

Besluit

Het besluit bevat ten minste:

  • het bevel tot algehele sluiting;

  • datum en tijdstip waarop de sluiting ingaat;

  • het adres waarop het besluit betrekking heeft;

  • de duur van de sluiting;

  • de motivering van het bevel tot sluiting, waarbij wordt verwezen naar de onderhavige beleidsregels.

Controle pand

Voordat tot verzegeling wordt overgegaan, wordt een inspectie uitgevoerd in het te sluiten pand. Bekeken wordt of er al dan niet personen en/of dieren nog verblijven in het pand. Verder wordt een controle uitgevoerd op de nutsvoorzieningen en wordt bekeken of ramen en (achter)deuren deugdelijk zijn afgesloten.

Vervanging sloten en verzegeling

Voordat een pand wordt verzegeld, moeten de sloten van de toegangsdeuren worden vervangen. Op deze manier is verzekerd dat bijvoorbeeld gebruikers na de sluiting niet op normale wijze het pand kunnen betreden. De sleutels worden in bewaring genomen door de gemeente.

Indien de eigenaar niet zelf de sloten vervangt, zal dit door een erkend slotenmaker gebeuren, alvorens tot verzegeling wordt overgegaan. De kosten die dit met zich meebrengt, zullen worden verhaald op de eigenaar.

Verzegeling vindt plaats door middel van het aanbrengen van sluitingszegels op alle toegangsdeuren. Iedere zegel is voorzien van een uniek nummer. Van deze verzegeling wordt rapport opgemaakt.

Aanduiding op het pand

Nadat het pand is verzegeld, wordt een kennisgeving aangebracht met de tekst “Op last van de burgemeester is dit drugspand gesloten”. Op deze wijze is duidelijk kenbaar voor een ieder dat het pand is gesloten, waardoor de bekendheid van het pand als drugspand bij kopers, exploitanten en faciliteerders teniet wordt gedaan. Voor omwonenden is zo duidelijk dat tegen de productie en handel in drugs wordt opgetreden.

Bekendmaking

Naast de kennisgeving die op het pand wordt aangebracht, worden omwonenden op de dag van de sluiting, of zo spoedig mogelijk daarna, middels een bewonersbrief geïnformeerd over de sluiting van het betreffende pand.

Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen (Wkpb)

Iedere sluiting wordt ingeschreven in de openbare registers (Kadaster). Een ieder kan, voordat hij een pand in gebruik neemt, op deze wijze kennis hebben van een eventuele eerdere sluiting en het risico bij ingebruikname van het pand. Voor informatie over eerdere sluitingen en waarschuwingen van een bepaald pand, kan men terecht bij de gemeente.

Tussentijds openen van het pand

Indien sprake is van schade aan het pand die, ter beperking van verdere schade, zo spoedig mogelijk gerepareerd dient te worden en betreding van het pand is daarbij noodzakelijk, kan verzocht worden het pand te openen. Dit gebeurt op afspraak met en onder toezicht van de gemeente.

Controle verzegeling

Met regelmaat wordt gecontroleerd of de verzegeling in tact is. Indien een zegel is verbroken, wordt daarvan aangifte gedaan bij de politie en wordt de verzegeling vervangen. Het verbreken van een zegel is strafbaar gesteld in artikel 199, lid 1 van het Wetboek van Strafrecht en is een misdrijf tegen het openbaar gezag.

Indien er aanwijzingen zijn dat het pand is betreden, wordt het pand geopend voor onderzoek. Om recidive te voorkomen vindt afsluiting daarna plaats middels een stalen deur. De kosten van deze maatregel worden verhaald op de eigenaar.

Einde van de sluiting

Terstond nadat de sluitingstermijn is verlopen, zal de verzegeling worden verwijderd en zullen de sleutels worden overgedragen aan de eigenaar. Deze heeft zodoende weer de beschikking over het pand.

Bijlage II – Juridische uitwerking toepassing wet Bibob

Hoofdstuk 1: Algemeen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

  • 1.

    De definities in artikel 1, eerste lid van de Wet Bibob zijn van overeenkomstige toepassing op deze beleidslijn;

  • 2.

    In deze beleidslijn wordt verstaan onder:

    • a.

      rechtspersoon met een overheidstaak: de gemeente Sliedrecht;

    • b.

      bestuursorgaan: de burgemeester onderscheidenlijk het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sliedrecht alsmede degenen aan wie zij een mandaat hebben verleend tot besluitvorming bij beschikkingen;

    • c.

      APV: Algemene Plaatselijke Verordening Sliedrecht 2016;

    • d.

      Amvb: Algemene maatregel van bestuur;

    • e.

      Wabo: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

    • f.

      RIEC: Regionaal Informatie en Expertise Centrum;

    • g.

      het Bureau: het Landelijk Bureau Bibob;

    • h.

      Bibob-toets: het onderzoek en de beoordeling door het bestuursorgaan en/of het Bureau of, en zo ja in hoeverre sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 3, artikel 4 en artikel 9 van de Wet Bibob.

    • i.

      eigen onderzoek: het onderzoek door het bestuursorgaan of, en zo ja, in hoeverre sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 3, artikel 4 en artikel 9 van de Wet Bibob en de beoordeling of in de resultaten van dit onderzoek grond is gelegen voor de betrokkene een negatieve beslissing te nemen dan wel een advies bij het Bureau aan te vragen;

Artikel 1.2 Toepassing beleidslijn

Onderhavige beleidslijn is uitsluitend van toepassing op de toepassing van de Wet Bibob door de rechtspersoon met een overheidstaak en het bestuursorgaan. De beleidslijn laat dus onverlet dat binnen de grenzen van de wet op andere wijze een integriteitstoets wordt uitgevoerd en dat de uitkomsten daarvan bij verdere besluitvorming worden betrokken.

Artikel 1.3 Uitvoering Bibob-toets in afwijking van beleidslijn

Deze beleidslijn laat onverlet dat al dan niet in afwijking van de hierna volgende bepalingen tot uitvoering van een Bibob-toets kan worden besloten indien de omstandigheden van het geval daartoe aanleiding geven.

Hoofdstuk 2: Publiekrechtelijke beschikkingen

Artikel 2.1 Exploitatie openbare inrichting, speelautomatenhal en seksbedrijf

  • 1.

    Ingeval van een aanvraag voor een beschikking als bedoeld in artikel 2:28 van de APV (exploitatievergunning openbare inrichting), artikel 2:39 van de APV (vergunning speelautomatenhal) en artikel 3:3 van de APV (vergunning seksbedrijf) zal het bestuursorgaan uitvoering geven aan een Bibob-toets indien:

    • a.

      Sprake is van een nieuwe vestiging, overname of wijziging van een exploitant van een inrichting of bedrijf;

    • b.

      Bij een bestaande coffeeshop, seksbedrijf of speelautomatenhal iedere twee jaar;

    • c.

      Een voorafgaande aanvraag door de vorige aanvrager is ingetrokken na aankondiging of uitvoering van een Bibob-toets;

    • d.

      Een voorafgaande aanvraag na aankondiging of uitvoering van een Bibob-toets is geweigerd of buiten behandeling is gesteld;

    • e.

      Op grond van:

      • -

        Eigen ambtelijke informatie, en/of

      • -

        Informatie verkregen van het Bureau, en/of

      • -

        Informatie afkomstig van een van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC, en/of

      • -

        Vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 26 van de wet (OM-tip)

    • vragen ontstaan of bestaan over omstandigheden in de persoon van de aanvrager en/of met hem in verband te brengen personen zoals onder meer de personen die direct of indirect leiding geven en/of direct of indirect zeggenschap uitoefenen en/of direct of indirect vermogen verschaffen aan de betreffende activiteiten en/of onderneming of dat in het verleden hebben gedaan en/of over de organisatiestructuur en/of wijze van financiering. Het bestuursorgaan kan in dit verband in ieder geval actief navraag doen binnen haar organisatie of bij de hierboven vermelde partners.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in het vorige lid zal het bestuursorgaan ten aanzien van paracommerciële instellingen als bedoeld in artikel 4 van de Drank- en Horecawet (zoals een kantine van een sportvereniging of een buurthuis) uitsluitend uitvoering geven aan een Bibob- toets indien sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, sub e van deze beleidsregel.

Toelichting

Horeca-inrichtingen

Het Bibob-instrumentarium is in de afgelopen jaren het meest ingezet in de horecasector. Dit heeft ertoe geleid dat de nodige expertise is opgebouwd ten aanzien van deze sector. Op basis van die expertise is het mogelijk om de Wet Bibob gericht in te zetten. De burgemeester acht het derhalve niet proportioneel om iedere aanvraag voor een exploitatievergunning ten behoeve van een horeca-inrichting te toetsen op basis van de Wet Bibob.

Speelautomatenhallen

Speelautomatenhallen kunnen als potentieel criminogeen worden aangemerkt aangezien er veel contant geld omgaat in die branche.

Coffeeshop

Conform de landelijke richtlijn van het Ministerie van Veiligheid en Justitie worden alle beschikkingen voor coffeeshops in de aankomende vijf jaar (start 2015) getoetst aan de Wet Bibob. Sliedrecht is hier verder in. Ten aanzien van de coffeeshop is al meerdere jaren bepaald dat deze iedere twee jaar onderworpen wordt aan een Bibob-toetsing.

Seksbedrijven

Seksbedrijven zijn een kwetsbare branche gezien de relatie met uitbuiting en mensenhandel. Bij een mogelijke vestiging dient de toepassing van de Wet Bibob vergelijkbaar te worden ingezet als bij de coffeeshop.

Artikel 2.2 Vergunning evenement, vuurwerkverkoop, splitsing en omzetting van woonruimte

  • 1.

    Ingeval van een aanvraag voor een beschikking als bedoeld in artikel 2:25 van de APV (evenementenvergunning), artikel 2:72 van de APV (vuurwerkverkoopvergunning), artikel 3.1.3. van de Huisvestingsverordening gemeente Sliedrecht 2015 (omzettingsvergunning) zal het bestuursorgaan uitvoering geven aan een Bibob-toets indien op grond van:

    • -

      Eigen ambtelijke informatie, en/of

    • -

      Informatie verkregen van het Bureau, en/of

    • -

      Informatie afkomstig van een van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC, en/of

    • -

      Vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 26 van de wet (OM-tip)

  • vragen ontstaan of bestaan over omstandigheden in de persoon van de aanvrager en/of met hem in verband te brengen personen zoals onder meer de personen die direct of indirect leiding geven en/of direct of indirect zeggenschap uitoefenen en/of direct of indirect vermogen verschaffen aan de betreffende activiteiten en/of onderneming of dat in het verleden hebben gedaan en/of over de organisatiestructuur en/of wijze van financiering. Het bestuursorgaan kan in dit verband in ieder geval actief navraag doen binnen haar organisatie of bij de hierboven vermelde partners.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in het vorige lid zal het bestuursorgaan ingeval van een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 2:25 van de APV in ieder geval een Bibob-toets uitvoeren indien de aanvraag betrekking heeft op een vechtsportgala.

Toelichting

Evenementen

De ervaringen tot nu toe geven geen aanleiding om iedere aanvraag voor een evenementenvergunning te toetsen op grond van de Wet Bibob.

Vechtsportgala’s

Een vechtsportgala betreft een vechtsportevenement. Er zijn sterke aanwijzingen dat de georganiseerde criminaliteit invloed heeft op de organisatie van dit type evenementen. Aanvragen voor vechtsportevenementen met een toernooikarakter waarbij de nadruk ligt op de uitoefening van sport en de organisator is aangesloten bij het NOC*NSF worden niet standaard getoetst aan de Wet Bibob.

Omzetting van woonruimte

De uitbreiding van het toepassingsbereik van de Wet Bibob met de huisvestingswetvergunningen is tot stand gekomen om problematiek rondom fraude met vastgoed, met name huisjesmelkers, te voorkomen.

Artikel 2.3 Omgevingsvergunning bouw

  • 1.

    Ingeval van een aanvraag voor een beschikking als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wabo zal het bestuursorgaan uitvoering geven aan een Bibob-toets indien de aanvraag betrekking heeft op één of meer van de volgende risicocategorieën:

    • -

      horeca- en seksbedrijven, coffeeshops en speelautomatenhallen

    • -

      smart-, head- en growshops

    • -

      sportscholen en fitnesscentra

    • -

      kapperszaken

    • -

      wellnessbranche (massage- en beautysalons, nagel- en zonnebankstudio’s)

    • -

      autobranche (autohandel, garages, lease- en verhuurbedrijven en autodemontage)

    • -

      opkopers en handelaren in gebruikte of ongeregelde goederen en belwinkels

    • -

      verblijfsinrichtingen

    • -

      woonwagenterreinen

    • -

      kamerverhuur

    • -

      bouwkundige splitsing van een woning

    • -

      een andere risicocategorie die door het bestuursorgaan als zodanig is aangewezen en bekend gemaakt.

  • 2.

    Ingeval van een aanvraag voor een beschikking als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wabo zal het bestuursorgaan voorts uitvoering geven aan een Bibob-toets indien op grond van:

    • -

      Eigen ambtelijke informatie, en/of

    • -

      Informatie verkregen van het Bureau, en/of

    • -

      Informatie afkomstig van een van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC, en/of

    • -

      Vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 26 van de wet (OM-tip)

  • vragen ontstaan of bestaan over omstandigheden in de persoon van de aanvrager en/of met hem in verband te brengen personen zoals onder meer de personen die direct of indirect leiding geven en/of direct of indirect zeggenschap uitoefenen en/of direct of indirect vermogen verschaffen aan de betreffende activiteiten en/of onderneming of dat in het verleden hebben gedaan en/of over de organisatiestructuur en/of wijze van financiering. Het bestuursorgaan kan in dit verband in ieder geval actief navraag doen binnen haar organisatie of bij de hierboven vermelde partners.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid zal het bestuursorgaan geen uitvoering geven aan een Bibob-toets indien de aanvraag voor een beschikking als bedoeld in het eerste lid afkomstig is van (semi-)overheidsinstanties, toegelaten woning(bouw)corporaties als bedoeld in artikel 70 Woningwet dan wel een door het college bij (specifiek) besluit aangewezen aanvrager.

Toelichting

Uitgangspunt is dat een Bibob-toets niet bij elke aanvraag plaatsvindt en dat de toepassing beperkt blijft tot risicocategoriën.

De benoemde risicocategorieën zijn niet uitputtend en kunnen, indien nieuwe ontwikkelingen daartoe aanleiding geven, door het bestuursorgaan worden aangepast.

Artikel 2.4 Omgevingsvergunning milieu

  • 1.

    Ingeval van een aanvraag

    • a.

      voor een beschikking als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e van de Wabo die betrekking heeft op een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van die wet (omgevingsvergunningen inrichtingen Wet Milieubeheer) en die behoort tot de afval- en/of vuurwerkbranche of

    • b.

      voor een beschikking als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i van de Wabo die betrekking heeft op een activiteit waarvoor bij amvb op grond van artikel 2.17 van de Wabo is bepaald dat de beschikking in het geval en onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 3 Wet Bibob kan worden geweigerd (omgevingsvergunning beperkte milieutoets) en waarbij sprake is van de onder de categorie afvalstoffen vermelde activiteiten autodemontage, banden van voertuigen, kunststofafval, medisch en hygiënisch afval, mengen van afval in de betonindustrie en/of schroot.

    • zal het bestuursorgaan uitvoering geven aan een Bibob-toets indien op grond van

      • -

        Eigen ambtelijke informatie, en/of

      • -

        Informatie verkregen van het Bureau, en/of

      • -

        Informatie afkomstig van een van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC, en/of

      • -

        Vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 26 van de wet (OM-tip)

    • vragen ontstaan of bestaan over omstandigheden in de persoon van de aanvrager en/of met hem in verband te brengen personen zoals onder meer de personen die direct of indirect leiding geven en/of direct of indirect zeggenschap uitoefenen en/of direct of indirect vermogen verschaffen aan de betreffende activiteiten en/of onderneming of dat in het verleden hebben gedaan en/of over de organisatiestructuur en/of wijze van financiering. Het bestuursorgaan kan in dit verband in ieder geval actief navraag doen binnen haar organisatie of bij de hierboven vermelde partners.

  • 2.

    Indien een aanvraag als bedoeld in het eerste lid aanhef en onder a of b betrekking heeft op een andere branche dan genoemd in het eerste lid onder a respectievelijk een andere activiteit dan genoemd in het eerste lid onder b zal het bestuursorgaan alleen overgaan tot het uitvoeren van een Bibob-toets indien sprake is van een OM-tip dan wel als sprake is van bijzondere omstandigheden (bijvoorbeeld een vervolging of ernstige verdenking).

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid zal het bestuursorgaan geen uitvoering geven aan een Bibob-toets indien de aanvraag voor een beschikking als bedoeld in het eerste lid afkomstig is van (semi-)overheidsinstanties.

Artikel 2.5 Reeds verleende beschikkingen

  • 4.

    Ingeval van een reeds verleende beschikking zal het bestuursorgaan uitvoering geven aan een Bibob-toets indien:

    • a.

      De reeds verleende beschikking betrekking heeft op een risicocategorie of risicogebied dat door het bevoegd bestuursorgaan wordt aangewezen en bekend gemaakt.

    • b.

      Op grond van:

      • -

        Eigen ambtelijke informatie, en/of

      • -

        Informatie verkregen van het Bureau, en/of

      • -

        Informatie afkomstig van een van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC, en/of

      • -

        Vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 26 van de wet (OM-tip)

    • vragen ontstaan of bestaan over omstandigheden in de persoon van de aanvrager en/of met hem in verband te brengen personen zoals onder meer de personen die direct of indirect leiding geven en/of direct of indirect zeggenschap uitoefenen en/of direct of indirect vermogen verschaffen aan de betreffende activiteiten en/of onderneming of dat in het verleden hebben gedaan en/of over de organisatiestructuur en/of wijze van financiering. Het bestuursorgaan kan in dit verband in ieder geval actief navraag doen binnen haar organisatie of bij hierboven vermelde partners.

  • 5.

    Bekend wordt, dat tegen betrokkene in een andere gemeente bij een Bibob-toets een ernstig gevaar is geconstateerd en aan betrokkene alhier een soortgelijke beschikking is verstrekt. In geval aan betrokkene in meerdere gemeenten binnen het samenwerkingsverband RIEC eerder al een beschikking is verleend, wordt het RIEC verzocht om de Bibob-toets te coördineren.

Artikel 2.6 Subsidies

  • 1.

    Ingeval van een aanvraag voor een subsidie als bedoeld in de Subsidieverordening Sliedrecht 2014 of een reeds op grond van de Subsidieverordening Sliedrecht 2014 verleende subsidie zal het bestuursorgaan uitvoering geven aan een Bibob-toets indien op grond van:

    • -

      Eigen ambtelijke informatie, en/of

    • -

      Informatie verkregen van het Bureau, en/of

    • -

      Informatie afkomstig van een van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC, en/of

    • -

      Vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 26 van de wet (OM-tip)

  • vragen ontstaan of bestaan over omstandigheden in de persoon van de aanvrager en/of met hem in verband te brengen personen zoals onder meer de personen die direct of indirect leiding geven en/of direct of indirect zeggenschap uitoefenen en/of direct of indirect vermogen verschaffen aan de betreffende activiteiten en/of onderneming of dat in het verleden hebben gedaan en/of over de organisatiestructuur en/of wijze van financiering. Het bestuursorgaan kan in dit verband in ieder geval actief navraag doen binnen haar organisatie of bij de hierboven vermelde partners.

  • 2.

    Het bestuursorgaan geeft voorts uitvoering aan een Bibob-toets indien de aanvraag of een reeds verleende subsidie betrekking heeft op een risicocategorie of een bepaald type subsidie dat als zodanig door het bestuursorgaan is aangewezen en bekend gemaakt.

Hoofdstuk 3: Privaatrechtelijke transacties

Artikel 3.1 Aanbestedingen

  • 1.

    De rechtspersoon met een overheidstaak kan een Bibob-toets uitvoeren met betrekking tot alle overheidsopdrachten in de zin van de Europese aanbestedingsrichtlijn of de Aanbestedingswet voor zover deze vallen binnen een krachtens artikel 5 Wet Bibob aangewezen sector.

  • 2.

    De rechtspersoon met een overheidstaak zal in ieder geval een Bibob-toets uitvoeren indien op grond van:

    • -

      Eigen ambtelijke informatie, en/of

    • -

      Informatie verkregen van het Bureau, en/of

    • -

      Informatie afkomstig van een van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC, en/of

    • -

      Vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 26 van de wet (OM-tip)

  • vragen ontstaan of bestaan over omstandigheden in de persoon van de gegadigde en/of met hem in verband te brengen personen zoals onder meer de personen die direct of indirect leiding geven en/of direct of indirect zeggenschap uitoefenen en/of direct of indirect vermogen verschaffen aan de betreffende activiteiten en/of onderneming of dat in het verleden hebben gedaan en/of over de organisatiestructuur en/of wijze van financiering. De rechtspersoon met een overheidstaak kan in dit verband in ieder geval actief navraag doen binnen haar organisatie of bij de hierboven vermelde partners.

  • 3.

    De rechtspersoon met een overheidstaak kan in iedere fase van een aanbesteding ter zake een overheidsopdracht als in het eerste lid van dit artikel bedoeld, een Bibob-toets uitvoeren. Derhalve kunnen aan een Bibob-toets worden onderworpen zowel degenen die de rechtspersoon met een overheidstaak voornemens is te selecteren tot een volgende fase van de aanbesteding, dan wel degene(n) aan wie de rechtspersoon met een overheidstaak voornemens is de betreffende overheidsopdracht te gunnen.

  • 4.

    De rechtspersoon met een overheidstaak kan ook na gunning van een overheidsopdracht als bedoeld in lid 1 van dit artikel besluiten een Bibob-toets uit te voeren. Daartoe zal in de betreffende aanbestede (concept)overeenkomst(en) een nadere bepaling kunnen worden opgenomen. Die bepaling heeft als strekking dat de overeenkomst zal kunnen worden ontbonden door het bestuursorgaan indien (alsnog) feiten of omstandigheden in relatie tot het bedrijf op de persoon van de opdrachtgever bekend zijn geworden die, ware deze bekend geweest vóór het tot stand komen van de overeenkomst, aanleiding zouden zijn geweest om de opdrachtnemer uit te sluiten van verdere deelname aan de aanbesteding. De rechtspersoon met een overheidstaak kan in het hiervoor bedoelde geval besluiten niet tot ontbinding over te gaan indien zij van oordeel is dat uit de Bibob-toets gebleken mate van gevaar in voldoende mate valt te reduceren door het stellen van (nadere) uitvoeringsvoorschriften.

Artikel 3.2 Vastgoedtransacties

  • 1.

    a. Bij de start van elke onderhandeling over het aangaan van een vastgoedtransactie, zal de rechtspersoon met een overheidstaak de wederpartij ervan in kennis stellen dat een Bibob-toets deel kan uitmaken van de procedure;

  • b. Indien de omstandigheden van het geval geen aanleiding geven tot het uitvoeren van een Bibob-toets, kan de in lid a. van dit artikel genoemde "in kennis stelling" achterwege worden gelaten bij het aangaan van onderhandelingen met een partij, behorend tot een van de in artikel 3.2 lid 4 en 3.5 lid 3 genoemde uitzonderingscategorieën.

  • 2.

    De rechtspersoon met een overheidstaak zal in ieder geval een Bibob-toets uitvoeren alvorens een beslissing wordt genomen over het aangaan van een vastgoedtransactie indien voorafgaand of tijdens de onderhandelingen met een wederpartij op grond van:

    • -

      Eigen ambtelijke informatie, en/of;

    • -

      Informatie verkregen van het Bureau, en/of;

    • -

      Informatie afkomstig van een van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC, en/of;

    • -

      Vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 26 van de wet (OM-tip);

  • vragen ontstaan of bestaan over omstandigheden in de persoon van de wederpartij en/of met hem in verband te brengen personen zoals onder meer de personen die direct of indirect leiding geven en/of direct of indirect zeggenschap uitoefenen en/of direct of indirect vermogen verschaffen aan de betreffende activiteiten en/of onderneming of dat in het verleden hebben gedaan en/of over de organisatiestructuur en/of wijze van financiering. De rechtspersoon met een overheidstaak kan in dit verband in ieder geval actief navraag doen binnen haar organisatie of bij de hierboven vermelde partners.

  • 3.

    Indien is besloten tot uitvoering van een Bibob-toets neemt de rechtspersoon met een overheidstaak geen definitief besluit tot het aangaan van een vastgoedtransactie totdat de Bibob-toets volledig is afgerond.

  • 4.

    Omstandigheden die kunnen maken dat de rechtspersoon met een overheidstaak afziet van het uitvoeren van een Bibob-toets zijn onder meer:

    • a.

      De omstandigheid dat de vastgoedtransactie de aankoop van onroerende zaken door de gemeente betreft;

    • b.

      De omstandigheid dat de vastgoedtransactie wordt aangegaan met overheidsinstanties, semi-overheidsinstanties, schoolbesturen, een op grond van artikel 70 Woningwet toegelaten woning(bouw)corporatie en/of door het college bij (specifiek) besluit aangewezen betrokkenen.

    • c.

      Verhuur van gemeentegrond ten behoeve van (volks)tuinen, verhuur van gemeentegrond ten behoeve van sportverenigingen en andere vergelijkbare instellingen of de omstandigheid dat het huur door de gemeente betreft;

  • 5.

    Ingeval van een overheidsopdracht als bedoeld in artikel 3.2 waarvan een of meer vastgoedtransacties deel uitmaken kan de rechtspersoon met een overheidstaak een Bibob- toets uitvoeren indien aan één of meer van de in dit hoofdstuk (aanbestedingen en/of vastgoedtransacties) genoemde criteria is voldaan.

Artikel 3.3 Verhuur van onroerend goed en het verlenen van een gebruiksrecht

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 3.2 zal voorafgaand aan een vastgoedtransactie met als doel de verhuur van onroerend goed door de rechtspersoon met een overheidstaak dan wel het verlenen van een gebruiksrecht, zal de rechtspersoon met een overheidstaak in ieder geval een Bibob-toets uitvoeren indien sprake is van verhuur in de volgende risicocategorieën en/of risicogebieden:

    • 1.

      horeca- en seksbedrijven, coffeeshops en speelautomatenhallen;

    • 2.

      smart-, head- en growshops;

    • 3.

      sportscholen en fitnesscentra;

    • 4.

      kapperszaken;

    • 5.

      wellnessbranche (massage- en beautysalons, nagel- en zonnebankstudio’s);

    • 6.

      autobranche (autohandel, garages, lease- en verhuurbedrijven en autodemontage);

    • 7.

      opkopers en handelaren in gebruikte of ongeregelde goederen en belwinkels;

    • 8.

      verblijfsinrichtingen;

    • 9.

      woonwagenterreinen;

    • 10.

      kamerverhuur;

    • 11

      bouwkundige splitsing van een woning ;

    • 12

      een andere risicocategorie die door het bestuursorgaan als zodanig is aangewezen en bekend gemaakt.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 3.2 kan de rechtspersoon met een overheidstaak in huur- en verhuurovereenkomsten met betrekking tot een onroerende zaak een beëindigingsclausule opnemen als bedoeld in artikel 5a, sub b van de Wet Bibob. De rechtspersoon met een overheidstaak zal zo nodig in plaats van instemming met een contractovername, een nieuwe huurovereenkomst sluiten met een opvolgende huurder zodat bedoelde beëindigingsclausule kan worden opgenomen.

  • 3.

    Omstandigheden die kunnen maken dat de rechtspersoon met een overheidstaak afziet van het uitvoeren van een Bibob-toets zijn onder meer:

    • 1.

      Verhuur van gemeentegrond ten behoeve van (volks)tuinen

    • 2.

      en verhuur van gemeentegrond ten behoeve van sportverenigingen en andere vergelijkbare instellingen;

    • 3.

      De omstandigheid dat het huur door de gemeente betreft;

Artikel 3.4 Verkoop van onroerend goed

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 3.2 zal voorafgaand aan een vastgoedtransactie met als doel de verkoop van vastgoed zal door de rechtspersoon met een overheidstaak in ieder geval een Bibob-toets worden uitgevoerd indien:

    • a.

      de hoogte van de aankoopsom/bieding ongebruikelijk is vergeleken met de waardering van het vastgoedobject en/of

    • b.

      de partij die het vastgoedobject wil kopen beschikt over een snel groeiend vastgoedportfolio en/of

    • c.

      de partij die het vastgoedobject wil kopen recent is opgericht al dan niet met een opmerkelijke of verdachte exploitatie en/of

    • d.

      er sprake is van inbreng van eigen geld ter hoogte van een geldsom die gelijk of groter is dan € 25.000,-.

  • 2.

    Voor alle inschrijvingen en tenders geldt dat een Bibob-toets deel kan uitmaken van de procedure. In aanvulling op deze bepaling zal de rechtspersoon met een overheidstaak dit ook bij de inschrijvingen en tenders vermelden.

  • 3.

    Bij een vastgoedtransactie is het niet toegestaan om in de overeenkomst bij de gegevens van de koper de toevoeging " of nader te noemen meester" op te nemen.

Artikel 3.5 Gronduitgifte

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 3.2, zal voorafgaand aan een vastgoedtransactie met als doel de uitgifte van grond door de rechtspersoon met een overheidstaak, in ieder geval een Bibob-toets uitvoeren indien vragen bestaan over onder meer:

    • a.

      de hoogte van de bieding in relatie tot de waardering van de grond en/of

    • b.

      de financiering van de vastgoedtransactie en/of de contractspartij.

  • 2.

    De omstandigheid dat een gronduitgifte veelal wordt gevolgd door een omgevingsvergunning bouw maakt dat de rechtspersoon met een overheidstaak voorafgaand aan een vastgoedtransactie met als doel de uitgifte van grond, een Bibob-toets kan uitvoeren als voldoende aannemelijk is dat zich één van de volgende situaties voordoet of zal gaan voordoen.

    • a.

      horeca- en seksbedrijven, coffeeshops en speelautomatenhallen;

    • b.

      smart-, head- en growshops;

    • c.

      sportscholen en fitnesscentra;

    • d.

      Kapperszaken;

    • e.

      wellnessbranche (massage- en beautysalons, nagel- en zonnebankstudio’s);

    • f.

      autobranche (autohandel, garages, lease- en verhuurbedrijven en autodemontage);

    • g.

      opkopers en handelaren in gebruikte of ongeregelde goederen en belwinkels;

    • h.

      verblijfsinrichtingen;

    • i.

      woonwagenterreinen;

    • j.

      kamerverhuur;

    • k.

      bouwkundige splitsing van een woning ;

    • l.

      een andere risicocategorie die door het bestuursorgaan als zodanig is aangewezen en bekend gemaakt.

  • 3.

    Omstandigheden die kunnen maken dat de rechtspersoon met een overheidstaak afziet van het uitvoeren van een Bibob-toets zijn als de vastgoedtransactie betrekking heeft op de uitgifte van grond:

    • a.

      aan particulieren ten behoeve van tuinuitbreidingen en de vergunnings- vrije of vergunningplichtige bebouwing daarvan;

    • b.

      aan verenigingen van eigenaren voor het gebruik als groenvoorzieningen;

    • c.

      ten behoeve van de aanleg van kabels en leidingen voor het transport van gas, (afval)- water, elektra en datacommunicatie;

    • d.

      ten behoeve van de realisatie van kleinschalige voorzieningen, zoals transformatorhuisjes en zendmasten.

  • 4.

    Bij een vastgoedtransactie is het niet toegestaan om in de overeenkomst bij de gegevens van koper de toevoeging " of nader te noemen meester" op te nemen.

Toelichting

Het toepassen van de Wet Bibob op vastgoedtransacties, waarbij de overheid partij is, betreft een uitbreiding zoals vermeld in de gewijzigde Wet Bibob. De vastgoedsector is in zijn algemeenheid krachtig en betrouwbaar maar op onderdelen ernstig kwetsbaar voor criminele invloeden.

De gemeente is als privaatrechtelijke partij betrokken bij vastgoedtransacties van onroerende goederen en gronden met andere partijen zoals bouw en vastgoedbedrijven, vastgoedontwikkelaars, woningcorporaties, bedrijven en ook particulieren. Het college acht het niet noodzakelijk om alle vastgoedtransacties, waarbij de gemeente partij is, te toetsen op grond van de Wet Bibob. De Bibob-toets kan plaatsvinden in het geval van verhuur, verkoop, of het bezwaren met (beperkte) gebruiksrechten van vastgoed en/of gronden door de gemeente.

Contractsvrijheid

Vanwege de contractsvrijheid kunnen onderhandelingen ook worden afgebroken indien geen sprake is van een ernstig gevaar. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als in de fase van het eigen onderzoek voldoende feiten blijken die duiden op een integriteitsrisico, wanneer de betrokkene weigert om een Bibob-vragenlijst (volledig) in te vullen of aanvullende vragen te beantwoorden of het Bureau concludeert dat sprake is van geen of een mindere mate van gevaar maar er naar het oordeel van de gemeente wel een integriteitsrisico bestaat.

Onder een integriteitsrisico kan worden verstaan dat sprake is van feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten of er een gevaar bestaat voor aantasting van de reputatie van de gemeente door het aangaan van een vastgoedtransactie. Dit zal per geval zorgvuldig worden afgewogen.

Hoofdstuk 4: Uitvoering

Artikel 4.1 Onderzoek

Een toetsing aan de Wet Bibob geldt in beginsel als een uiterst middel om de integriteit van een betrokken (rechts)persoon te controleren. Hierbij moet het bestuursorgaan/de rechtspersoon met een overheidstaak de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit in acht nemen. Deze eisen brengen mee dat het bevoegd gezag eerst gebruik moet maken van de eigen instrumenten.

Indien op grond van deze beleidslijn een Bibob-toets wordt uitgevoerd, zal betrokkene de Bibob- vragenformulieren dienen in te vullen en in te leveren bij het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak. Deze formulieren zijn op grond van artikel 30, lid 5 bij ministeriële regeling vastgesteld. Daarbij dienen ook de documenten te worden gevoegd, die in de vragenformulieren zijn vermeld en/of bij de uitreiking van de formulieren door of namens het bestuursorgaan/rechtspersoon met een overheidstaak zijn genoemd.

Het onderzoek naar het zich voordoen van een situatie als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob bestaat uit twee fases:

Fase 1: het eigen onderzoek

Het onderzoek behelst in ieder geval de controle en analyse van:

  • -

    de door de aanvrager/houder van de vergunning aangereikte informatie/documenten bij de Bibob-vragenformulier(en) (inclusief bijlagen) en de door hem/haar daarbij aangeleverde documenten;

  • -

    eventuele extra, op verzoek van het bevoegd gezag, door aanvrager/houder overlegde documenten of informatie;

  • -

    open en gesloten bronnen onderzoek (zoals Kamer van Koophandel, Kadaster, justitiële en strafvorderlijke gegevens, politiegegevens etc).

  • -

    bij de uitvoering van het eigen onderzoek kan de informatie die uit eigen onderzoek is verkregen versterkt worden vanuit het Regionaal Informatie en Expertise Centrum (RIEC). Ook kan gebruik worden gemaakt van de expertise van het RIEC.

Fase 2: een adviesaanvraag bij het Bureau

Aanvullend op de controle en analyse van de (extra) verstrekte informatie als hiervoor genoemd, kan een advies bij het Bureau worden gevraagd indien:

  • a.

    na het eigen onderzoek vragen blijven bestaan over omstandigheden in de persoon van de aanvrager, gegadigde of wederpartij en/of daarmee in verband te brengen derden als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet Bibob.

  • b.

    na het eigen onderzoek vragen blijven bestaan over de bedrijfsstructuur van de aan de betreffende beschikking, overheidsopdracht of vastgoedtransactie te verbinden onderneming(en),

  • c.

    na het eigen onderzoek vragen blijven bestaan over de financiering van de aan de betreffende beschikking, overheidsopdracht of vastgoedtransactie te verbinden activiteiten,

  • d.

    de officier van justitie het bestuursorgaan/de rechtspersoon met een overheidstaak de tip geeft of heeft gegeven om in een bepaalde zaak een Bibob-advies aan te vragen,

  • e.

    het Bureau het bestuursorgaan/de rechtspersoon met een overheidstaak desgevraagd bericht als bedoeld in artikel 11a van de Wet Bibob.

Artikel 4.2 Niet (volledig) invullen Bibob-vragenformulieren

Het bestuursorgaan kan een aanvraag buiten behandeling stellen ingeval van het niet dan wel niet volledig invullen van het Bibob-vragenformulier mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad het Bibob-vragenformulier alsnog (volledig) in te vullen (artikel 4:5 van de Algemene Wet Bestuursrecht). Ook ingeval van een (voorgenomen) privaatrechtelijke transactie kan het bestuursorgaan onderhandelingen afbreken ingeval van het niet dan wel niet volledig invullen van het Bibob-vragenformulier mits de (beoogde) contractpartij de gelegenheid heeft gehad het Bibob-vragenformulier alsnog (volledig) in te vullen.

Indien sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 30, derde lid van de Wet Bibob kan het bestuursorgaan/rechtspersoon met een overheidstaak ingeval van het niet dan wel niet volledig invullen van het Bibob-vragenformulier, na mogelijkheid van herstel, een verleende beschikking intrekken, dan wel een privaatrechtelijke overeenkomst opschorten of ontbinden en/of een rechtshandeling inzake een vastgoedtransactie beëindigen (artikel 4 Wet Bibob).

Artikel 4.3 Informatieplicht

  • 1.

    Het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak informeert betrokkene schriftelijk over een adviesaanvraag aan het Bureau. Betrokkene wordt daarbij gewezen op de opschorting van de beslistermijn als bedoeld in artikel 31 van de Wet Bibob. Een afschrift van deze brief wordt gevoegd bij het adviesverzoek aan het Bureau.

  • 2.

    In geval een van het Bureau ontvangen advies leidt tot het voornemen om een gevraagde beschikking te weigeren dan wel een eerder verleende beschikking in te trekken, een aanbesteding niet te gunnen dan wel de overeenkomst te ontbinden of geen vastgoedtransactie aan te gaan dan wel deze te beëindigen, wordt aan betrokkene een kopie van het adviesrapport verstrekt. Betrokkene wordt daarbij door het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak gewezen op zijn geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 28 van de Wet Bibob.

Artikel 4.4 Adviestermijn bij een beschikking

  • 1.

    Indien de gemeente een advies aanvraagt bij het Bureau, wordt op grond van artikel 31 van de Wet Bibob, de wettelijke termijn waarbinnen de beschikking dient te worden gegeven, opgeschort voor de duur van de periode die begint met de dag waarop het advies door het Bureau in behandeling wordt genomen en eindigt met de dag waarop het advies is ontvangen, met dien verstande dat deze opschorting niet langer duurt dan de termijn, zoals genoemd in artikel 15 lid 1 van de Wet Bibob.

  • 2.

    Indien het Bureau het advies niet binnen de in lid 1 gestelde termijn kan geven, heeft het de mogelijkheid om op grond van artikel 15, derde lid van de Wet Bibob, de termijn te verlengen. Deze verlenging bedraagt niet meer dan de termijn, genoemd in artikel 15 lid 3 van de wet.

  • 3.

    Het bestuursorgaan informeert betrokkene onverwijld over een verlenging als bedoeld in het vorige lid.

  • 4.

    De verlenging van de adviestermijn van het Bureau, alsmede eventuele tijdelijke opschorting van de adviestermijn van het Bureau in gevallen als bedoeld in artikel 15, tweede lid van de Wet Bibob kan leiden tot een verdere opschorting van de wettelijke beslistermijn op de beschikking.

Artikel 4.5 Gevolgen van een Bibob-toets

  • 1.

    Het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak gaat over tot een negatief besluit op de aanvraag van een beschikking of de intrekking van een beschikking, dan wel het niet aangaan van een vastgoedtransactie of het beëindigen van een overeenkomst indien uit het eigen onderzoek en/of een eventueel daarop afgegeven advies van het Bureau blijkt, dat er sprake is van een ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob. Daarbij kan in geval van een inschrijving op een overheidsopdracht, het geconstateerde ernstig gevaar dienen als versterking van een of meerdere uitsluitingsgronden als genoemd in de Aanbestedingswet 2013.

  • 2.

    Indien het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak voornemens is negatief te beschikken op de aanvraag op de beschikking dan wel inschrijving op een overheidsopdracht of het aangaan van een vastgoedtransactie wordt betrokkene in de gelegenheid gesteld daartegen zienswijze in te brengen. Het voorgaande is ook van toepassing indien het bestuursorgaan of de rechtspersoon voornemens is de beschikking in te trekken dan wel de overeenkomst te beëindigen.

  • 3.

    Het bestuursorgaan kan bij een mindere mate van gevaar aan een beschikking voorschriften verbinden. Deze voorschriften zijn gericht op het wegnemen of beperken van dergelijk gevaar. De rechtspersoon met een overheidstaak kan bij een mindere mate van gevaar extra voorwaarden opnemen in de overeenkomst die zijn gericht op het wegnemen of beperken van dergelijk gevaar.

  • 4.

    Het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak, die een advies van het Bureau ontvangt, kan dit advies conform artikel 29 van de Wet Bibob gedurende twee jaren gebruiken in verband met een andere beslissing.


Noot
1

Volgens het Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse Taal dient onder plant te worden verstaan ‘elk van stengel en bladeren voorzien gewas dat zijn voedsel uit de aarde opneemt’. Hennepstekken die geworteld zijn en zelfstandig voeding opnemen, worden ook als planten in de zin van deze beleidsregels heeft aangemerkt.