Regeling vervalt per 31-12-2024

Subsidieregeling doelgroeparrangementen jeugd en onderwijs Zuid-Limburg 2025

Geldend van 17-10-2024 t/m 30-12-2024

Intitulé

Subsidieregeling doelgroeparrangementen jeugd en onderwijs Zuid-Limburg 2025

Het college van burgemeester en wethouders van Gemeente Maastricht; overwegende dat het Bestuurlijk Overleg van de 16 gemeenten in de Jeugdhulpregio Zuid-Limburg besloten heeft om de Doelgroepenarrangementen in 2025 te continueren ten behoeve van leerlingen met een zorg-ondersteuningsbehoefte in het speciaal basisonderwijs, speciaal onderwijs en speciaal voortgezet onderwijs en specifiek mytyl- en tyltylscholen (hierna aangeduid als ‘gespecialiseerd’ onderwijs) door het verstrekken van subsidies voor activiteiten die daaraan bijdragen; gelet op de Algemene subsidieverordening 2020 Maastricht; besluit vast te stellen de Subsidieregeling Doelgroeparrangementen Jeugd en Onderwijs Zuid-Limburg 2025.

Artikel 1 Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • -

    ASV: Algemene subsidieverordening 2020 Maastricht;

  • -

    Basisondersteuning onderwijs: tot de basisondersteuning onderwijs behoren alle onderwijs-ondersteuningsvormen die iedere school in huis heeft. Dit zijn alle binnen het Samenwerkingsverband Passend Onderwijs overeengekomen preventieve en lichte curatieve interventies die eenduidig gelden voor alle scholen binnen het Samenwerkingsverband Passend Onderwijs. Iedere school beschrijft haar mogelijkheden in het schoolondersteuningsprofiel (SOP). In het samenwerkingsverband passend onderwijs stemmen scholen die (gevalideerde) ondersteuningsprofielen af met het doel om op samenwerkingsverbandniveau tot een dekkend netwerk in ondersteuningsaanbod te komen. Streven is jeugdigen met een ondersteuningsbehoefte zoveel mogelijk binnen de basisondersteuning van een school op te vangen;

  • -

    Begroting: een sluitende en gespecificeerde begroting. Voor de uitgaven dient te worden uitgegaan van de feitelijke kosten gebaseerd op de benodigde expertise die nodig is voor de uitvoering van het beoogde doelgroepenarrangement. Bij de uitgaven dient ook de wijze waarop cofinanciering vanuit het schoolbestuur en/of samenwerkingsverband wordt vormgegeven te worden vermeld;

  • -

    Businesscase: Een businesscase is een instrument om investeringsbeslissingen te onderbouwen. De businesscase heeft als kern een analyse van de kosten en de baten van de investering;

  • -

    College van burgemeester en wethouder: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht;

  • -

    Doelgroepenarrangement (onderwijs-jeugdhulp): de Doelgroepenarrangementen Jeugd-Onderwijs richten zich op scholen voor speciaal basis onderwijs, speciaal onderwijs en speciaal voortgezet onderwijs en specifiek mytyl- en tyltylscholen, hierna aangeduid als ‘gespecialiseerd onderwijs,’ die gevestigd zijn in één van de 16 Zuid-Limburgse gemeenten: Beek, Brunssum, Eijsden-Margraten, Gulpen-Wittem, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Maastricht, Meerssen, Beekdaelen, Simpelveld, Sittard-Geleen, Stein, Vaals, Valkenburg a/d Geul en Voerendaal. Voor de gemeenten Heerlen, Landgraaf en Voerendaal wordt de ambulante jeugdhulp los van de regionale inkoop, via lumpsum bekostiging geregeld door JENS. JENS is daarmee de aanbieder voor de inzet van zorgondersteuning op scholen met DGA die gehuisvest zijn in de gemeenten Heerlen, Landgraaf en Voerendaal. Doelgroepenarrangementen betreft een arrangement dat zich richt op een groep van jeugdigen met een onderwijs-ondersteuningsbehoefte en een zorg-ondersteuningsbehoefte en diens omgeving, waarin het gespecialiseerd onderwijs niet alleen kan voorzien. De afstemming tussen school en thuis is een wezenlijk kenmerk van het doelgroepenarrangement onderwijs-jeugdhulp. De jeugdige en de ouder(s)/verzorger(s) zijn daarin partner. Daar waar arrangementen in een collectieve vorm op school worden geleverd, kan er geen individueel arrangement meer worden ingezet voor dezelfde leerling(en) met hetzelfde doel tenzij er sprake is van exceptionele specifieke zorgbehoeften, welke besproken dient te worden in het Knooppuntoverleg;

  • -

    Extra ondersteuning onderwijs: Wanneer de basisondersteuning ontoereikend is, is toeleiding naar extra ondersteuning in een gespecialiseerde onderwijsvoorziening aan de orde. Het samenwerkingsverband passend onderwijs bepaalt het onderscheid tussen basisondersteuning (niveau 1-4) en extra ondersteuning (niveau 5). Binnen dit geheel ontvangt het samenwerkingsverband een budgetfinanciering voor lichte en zware ondersteuning. Het ondersteuningsaanbod varieert van licht en curatief en tijdelijk tot intensief, langdurig of structureel;

  • -

    Gespecialiseerd onderwijs: alleen voor scholen voor speciaal (basis)onderwijs (sbo/so), voortgezet speciaal onderwijs (vso)en specifiek mytyl- en tyltylscholen, kan een subsidieaanvraag in het kader van deze subsidieregeling worden ingediend. Deze scholen worden vertegenwoordigd door het schoolbestuur waar de desbetreffende school onder valt;

  • -

    JENS: Voor de gemeenten Heerlen, Landgraaf en Voerendaal wordt de ambulante jeugdhulp los van de regionale inkoop via lumpsum bekostiging geregeld door JENS. JENS biedt preventieve en (gespecialiseerde) ambulante jeugdhulp in de gemeenten Heerlen, Landgraaf en Voerendaal.

  • -

    Jeugdhulpregio Zuid-Limburg: sinds 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van de Jeugdwet. De 16 gemeenten in Zuid-Limburg werken daarvoor sinds 2015 samen middels een centrumregeling op het gebied van Jeugdhulp. De samenwerking is gericht op het bieden van jeugdhulp en -ondersteuning aan kinderen, jongeren en hun gezinnen. De regio coördineert de uitvoering van jeugdhulpvoorzieningen, inclusief preventieve, curatieve, en specialistische hulp, en werkt samen met diverse partners zoals scholen, zorginstellingen en andere gemeentelijke organisaties;

  • -

    Jeugdige: verwijst naar een kind of jongere (de leerling) die ondersteuning, zorg of hulp nodig heeft op het gebied van jeugdhulp;

  • -

    Knooppuntoverleg: het knooppunt overleg is het verbindingsinstrument tussen kinderopvang, onderwijs en netwerkpartners. Het is bedoeld om integraal beeld te verkrijgen van de leerling en zijn leefomgeving, het vaststellen van de ondersteuningsbehoeften en hierop gebaseerde afspraken over (gelijktijdige en afgestemde) interventies van onderwijs, gemeente en/of zorg gericht op thuis en school. Het gemeentelijke jeugdteam sluit bij elk knooppunt aan die door de school wordt georganiseerd vanuit de visie van de doelgroepenarrangementen. De afstemming tussen school en thuis is daarnaast een wezenlijk doel van het knooppuntoverleg;

  • -

    Regionale Werkgroep DGA speelt een actieve rol in het ondersteunen en uitwerken van de doorontwikkelthema’s en ziet erop toe dat deze vertaald worden in de praktijk via de Subregionale Projectgroep. Tevens houden zij de landelijke ontwikkelingen in de gaten en trekken daar lering uit. De Regionale Werkgroep DGA bestaat uit de volgende leden:

    • a.

      Verantwoordelijke Programmagroep Jeugdhulpregio Zuid-Limburg;

    • b.

      Afgevaardigden van de vertegenwoordiging van de gemeenten die deelnemen in de Subregionale Projectgroep;

    • c.

      OTO- coördinator;

    • d.

      BVO-lid;

  • -

    Samenwerkingspartner(s): elke persoon of organisatie die voor preventie en/of jeugdhulp door de betreffende gemeente of door de deelnemende gemeenten is gecontracteerd en voldoet aan de kwaliteitseisen zoals gesteld in de Jeugdwet;

  • -

    Samenwerkingsverband Passend Onderwijs: schoolbesturen hebben vanaf 1 augustus 2014 de zorgplicht, de middelen en de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de wet Passend Onderwijs. Om dit te realiseren werken de schoolbesturen primair onderwijs (po) en voortgezet onderwijs (vo) binnen Zuid-Limburg samen in een Samenwerkingsverband Passend Onderwijs;

  • -

    Schoolbestuur: het schoolbestuur is het eindverantwoordelijke orgaan voor de beslissingen die in verband met school worden genomen, zowel over het onderwijs dat wordt gegeven als over de school als geheel;

  • -

    Schoolondersteuningsprofiel (SOP): het SOP is een beschrijving van de voorzieningen die zijn getroffen voor leerlingen die ondersteuning behoeven. Het schoolondersteuningsprofiel geeft een beeld van de wijze waarop scholen de ondersteuning hebben vormgegeven. Basisscholen beschrijven de basisondersteuning; gespecialiseerd onderwijs beschrijft de extra ondersteuning;

  • -

    Segment 3 en 4: De inkoop van jeugdhulp is in segmenten verdeeld. Segment 3 en 4 betreft ambulante jeugdhulp en daarmee alle vormen van zowel individuele als groep begeleiding en behandeling.

  • -

    Stuurgroep Jeugd Zuid-Limburg: vertegenwoordiging van wethouders Jeugdhulp Zuid-Limburg. De Stuurgroep heeft een adviserende rol aan het college van burgemeester en wethouders centrumgemeente Maastricht en aan het bestuurlijk overleg G16;

  • -

    Subsidieaanvrager: het schoolbestuur van een school voor gespecialiseerd onderwijs is verantwoordelijk voor het indienen van de subsidieaanvraag namens alle samenwerkingspartners;

  • -

    Subsidieplafond: een subsidieplafond is het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies krachtens een bepaald wettelijk voorschrift;

  • -

    Subregionale Projectgroep DGA: in iedere subregio is sprake van een subregionale projectgroep DGA. Deze bespreekt structureel de ontwikkelingen DGA binnen de subregio. In dit overleg kan men elkaar bevragen, wordt bekeken welke aanpakken effectief blijken en wordt de monitoring besproken. Tevens komen de thema’s in de doorontwikkeling aan bod. De projectleiders van het Ambulant Ontwikkelcontract zijn de voorzitter van deze projectgroep en stemmen signalen en ontwikkelingen uit elke subregio onderling af en met de verantwoordelijke van de Programmagroep en Regionale Werkgroep DGA. De Subregionale Projectgroep DGA bestaat uit de volgende leden:

    • a.

      Vertegenwoordiging van de deelnemende scholen in de subregio;

    • b.

      Vertegenwoordiging van de gemeenten in de subregio 1 waaronder de Projectleider Ambulant Ontwikkelcontract van de subregio. Voor HLV tevens een afgevaardigde van JENS;

    • c.

      Vertegenwoordiging van het schoolbestuur en/of geadviseerd door het Samenwerkingsverband2 ;

    • d.

      Vertegenwoordiging van de beoogde zorgaanbieders/samenwerkingspartner(s).;

  • -

    Toetsingscommissie doelgroepenarrangementen onderwijs-jeugdhulp: alle ingediende aanvragen worden getoetst door de regionale Toetsingscommissie aan de hand van de Subsidieregeling en het daarbij horende Beoordelingskader Doelgroepenarrangementen Jeugd & Onderwijs 2025 (bijlage 2 van de regeling). Zij geven eventuele aandachtspunten en signalen mee aan de Subregionale Projectgroep ter verdere bespreking en doorontwikkeling in de subregio.

    De Toetsingscommissie DGA bestaat uit de volgende leden:

    • a.

      De verantwoordelijke vanuit de Programmagroep

    • b.

      Vertegenwoordiging namens de gemeenten vallende onder de subregio Westelijke mijnstreek

    • c.

      Vertegenwoordiging namens één van de gemeenten Brunssum, Kerkrade en Simpelveld

    • d.

      Vertegenwoordiging namens één van de gemeenten Heerlen, Landgraaf en Voerendaal

    • e.

      Vertegenwoordiging namens de gemeenten vallende onder de subregio Maastricht-Heuvelland; 3

    • f.

      Vertegenwoordiging namens de regio Zuid-Limburg op het gebied van financiën.;

  • -

    Verdeelsleutel: De methode die wordt gebruikt om te bepalen welk aandeel elke deelnemende gemeente moet bijdragen aan het totale subsidieplafond;

  • -

    Wlz: De Wet langdurige zorg;

  • -

    Woonplaatsbeginsel: het woonplaatsbeginsel uit de Jeugdwet bepaalt welke gemeente verantwoordelijk is voor de jeugdhulp van een kind. De verantwoordelijkheid ligt bij de gemeente waar het kind officieel woont, ook wel de woonplaatsgemeente genoemd. Dit beginsel helpt bepalen welke gemeente de kosten voor de jeugdhulp moet dragen en zorgt ervoor dat er duidelijkheid is over de verantwoordelijkheden;

  • -

    Wmo: Wet maatschappelijke ondersteuning;

  • -

    ZWV: Zorgverzekeringswet.

Artikel 2 Toepassingsbereik

Het bepaalde in deze subsidieregeling is enkel van toepassing op de verstrekking van subsidies door burgemeester en wethouders voor de in artikel 3 bedoelde activiteiten.

Artikel 3. Activiteiten

  • 1. Subsidie kan uitsluitend, per leerling, worden verstrekt voor interventies, door het inzetten van zorgondersteuning. Deze zorgondersteuning betreft (collectieve) begeleiding of persoonlijke verzorging die het gespecialiseerd onderwijs overstijgen, inclusief de pedagogische opdracht en aanpak van de school.

  • 2. De inzet van de zorgondersteuning dient bij te dragen aan de volgende maatschappelijk effecten en beoogde resultaten:

    • a)

      Samenhang ondersteuning: Voor elke leerling worden de doelen van school en thuis gezamenlijk met ouders besproken en in het Ontwikkelingsperspectiefplan van school vastgelegd. Dit plan wordt op school afgestemd, structureel geëvalueerd en geïntegreerd met het gezinsplan (1gezin1plan) en eventueel overige jeugdhulp- en/of zorgaanbieders die bij de leerling en ouders zijn betrokken.

    • b)

      Versterkte samenwerking: Afspraken over permanente zorg- en ondersteuningsaanbod op school zorgen voor interprofessionele samenwerking van onderwijsprofessionals, jeugdhulpprofessionals en professionals van maatschappelijk werk- en welzijnsorganisaties. Samen dragen ze de verantwoordelijkheid voor voortgang in de zorg- en onderwijs-ondersteuningsbehoeften van de leerlingen. Indien naast de inzet van DGA een andere vorm van jeugdhulp noodzakelijk wordt geacht voor een leerling, zoals behandeling (individueel of groep), is het streven vindplaats=werkplaats. Oftewel behandeling dient zoveel als mogelijk in samenwerking en nauwe afstemming met ouders en de huidige school (en DGA medewerker) worden geboden, zodat voorkomen wordt dat leerlingen uitstromen naar andere voorzieningen zoals dagbehandelingsgroepen onderwijs-zorg.

    • c)

      Rust en Continuïteit: De aanwezigheid van vaste zorgprofessionals op school bevordert rust en continuïteit voor leerlingen (minder in-en uitloop in de klas), terwijl multidisciplinaire teams van onderwijs- en jeugdhulpprofessionals nauwer samenwerken.

    • d)

      Efficiënte zorg: Snelle en flexibele zorginzet zonder afhankelijkheid van individuele beschikkingen bevordert dat leerlingen binnen de setting voldoende ondersteunt kunnen worden en voorkomt onnodig thuiszitten of volledige dagbestedingsjeugdhulp.

    • e)

      Verminderde administratieve Lasten: Collectieve financiering vermindert discussies over financiering en budgetten op lokaal niveau en vermindert de administratieve lasten voor zowel ouders, scholen en gemeenten. Daar waar arrangementen in een collectieve vorm op school worden geleverd (DGA), kan er geen individueel arrangement meer worden ingezet voor dezelfde leerling(en) met hetzelfde doel tenzij er sprake is van exceptionele specifieke zorgbehoeften, welke besproken dient te worden in het Knooppuntoverleg.

    • f)

      Afbouw van kosten: De inrichting van de doelgroepenarrangementen is gericht op een aantoonbare verlaging van de kosten van individuele jeugdhulparrangementen, doordat het maatschappelijke effect niet alleen tijdens, maar ook buiten onderwijstijd voor deze leerlingen zichtbaar wordt.

Artikel 4. Doelgroep

  • 1. Subsidie op grond van deze subsidieregeling kan alleen worden aangevraagd door een schoolbestuur van een school voor speciaal basisonderwijs (SBO), speciaal onderwijs (SO), en/of speciaal voortgezet onderwijs (VSO) en specifiek mytyl- en tyltylscholen.

  • 2. De school zoals bedoeld in lid 1 dient te zijn gehuisvest binnen één van de 16 Zuid-Limburgse gemeenten die deelnemen aan deze subsidieregeling.

Artikel 5. Kosten die voor subsidie in aanmerking komen

  • 1. Voor subsidie komen de kosten die gemaakt worden, voor de inzet van zorgondersteuning door voor segment 3 en 4 gecontracteerde jeugdhulpaanbieders of door gemeenten gesubsidieerde of gecontracteerde organisaties voor maatschappelijk werk & welzijnswerk op school, in aanmerking.

  • 2. De tarieven die gehanteerd worden dienen reëel en billijk te zijn en zijn gebaseerd op het bieden van begeleiding en persoonlijke verzorging.

  • 3. Subsidie wordt, conform art. 116 lid 1 van de Wet op expertisecentra, alleen verstrekt per leerling die op 1 februari 2024 door een samenwerkingsverband toelaatbaar zijn verklaard tot het gespecialiseerd onderwijs en volgens het woonplaatsbeginsel woonachtig zijn in één van de 16 Zuid-Limburgse gemeenten.

  • 4. Accountantskosten die noodzakelijk zijn voor de vereisten met betrekking tot de subsidievaststelling komen voor subsidie in aanmerking.

Artikel 6. Kosten die niet voor subsidie in aanmerking komen

Niet voor subsidie in aanmerking komen:

  • 1.

    Kosten die vallen onder de reguliere basisondersteuning van de school.

  • 2.

    Kosten gerelateerd aan gebouwen en systemen die niet direct noodzakelijk zijn voor de uitvoering van Doelgroepenarrangementen.

  • 3.

    Onvoorziene kosten die geen direct verband houden met de organisatie en/of uitvoering van de Doelgroepenarrangementen.

  • 4.

    Kosten voor het trainen van onderwijspersoneel.

Artikel 7. Aanvraagtermijn

In afwijking van de genoemde termijnen in artikel 7 van de ASV dient een subsidieaanvraag op grond van deze subsidieregeling door gemeente Maastricht te zijn ontvangen vóór 8 november 2024, teneinde het aangevraagde Doelgroepenarrangement te kunnen starten per 1 januari 2025.

Artikel 8. Vereisten Aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor subsidie wordt ingediend via het digitale subsidieloket van de gemeente Maastricht, middels het aanvraagformulier subsidieregeling DGA 2025 en wordt getoetst aan de voorwaarden die zijn gesteld in deze subsidieregeling.

  • 2. Een aanvraag om een subsidie bevat de volgende gegevens:

    • a.

      Een beschrijving van de aanpak en beoogde resultaten vanuit onderwijs en jeugdhulpaanbieders en eventueel maatschappelijk werk & welzijnsorganisaties, die bijdragen aan de onderwijs- en zorgondersteuningsbehoeften van de leerlingen en worden toegelicht met nadruk op hoe deze bijdragen aan:

      • Het ondersteunen van uitgevallen leerlingen om terug te keren naar het onderwijs.

      • Het geleidelijk opbouwen van onderwijsdeelname voor nieuwe instromers.

      • Het bieden van ondersteuning aan leerlingen binnen de schoolsetting.

      • Het begeleiden bij overgangsmomenten in het onderwijs, zoals de overgang van PO naar VO of van VO naar werk of dagbesteding.

    • b.

      Een beschrijving van de bijdrage vanuit de bovenschoolse ondersteuningsstructuur, denk bijvoorbeeld aan de inzet van bovenschoolse experts.

    • c.

      Een financiële onderbouwing van de leerling lijst, de verdeling van de middelen over de in te zetten jeugdhulp en de kostenelementen van de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB 1 juli 2024) reële prijzen Jeugdwet vanwege de doorontwikkeling naar zo optimaal mogelijke reële DGA tarieven voor 2026 en verder, in tabelvorm waarbij het format is opgenomen in het aanvraagformulier subsidieregeling DGA 2025.

    • d.

      Een beschrijving van monitoring van de effecten en resultaten waarbij wordt beschreven:

      • hoe de impact van de ondersteuning op de individuele leerlingen geëvalueerd wordt, zoals veranderingen in gedrag, welzijn, en ontwikkeling, zowel op school als thuis.

      • Wat is de frequentie van evaluatie en monitoringsactiviteiten?

      • hoe de samenwerking met jeugdhulpverleners en ouders geëvalueerd en gemonitord wordt, bijvoorbeeld via periodieke overlegmomenten, gezamenlijke evaluaties van het ontwikkelingsperspectiefplan (OPP) of feedbacksessies met alle betrokkenen.

      • Welke specifieke tools en instrumenten worden gebruikt voor monitoring?

    • e.

      Een begroting van een dekkingsplan voor de kosten van deze activiteiten. Het dekkingsplan bevat een opgave van de andere aangevraagde subsidies of vergoedingen ten behoeve van dezelfde activiteit, onder vermelding van de stand van zaken daarvan. Die is toegevoegd als bijlage aan het aanvraagformulier subsidieregeling DGA 2025;

    • f.

      Lijsten van leerlingen per peildatum 1-2-2024 (exclusief Wlz-kinderen) in aantallen.

  • 3. De lijst van leerlingen, zoals in lid 2 aanhef en onder f, dient te worden opgesteld aan de hand van het format dat hiervoor digitaal beschikbaar wordt gesteld.

  • 4. Een aanvrager die voor het eerst subsidie aanvraagt voor de activiteiten, zoals in artikel 3 omschreven, levert het volgende bij de aanvraag aan:

    • a.

      met toestemming van de ouders/verzorgers: een lijst voorzien van de namen van de leerlingen die een individueel arrangement jeugdhulp in onderwijs hebben toegewezen; of

    • b.

      een plan van aanpak aan waarin gerekend wordt met de kosten van individuele arrangementen jeugdhulp die (nog) niet zijn toegekend (businesscase).

Artikel 9. Wijze van verdeling

  • 1. De DGA Toetsingscommissie analyseert de ingediende aanvraag op basis van de richtlijnen uit het Beoordelingskader Doelgroepenarrangementen Jeugd en Onderwijs 2025, zie bijlage 1 van deze regeling. Nadat de toetsingscommissie haar analyse heeft afgerond, stelt zij een advies op. Dit advies gaat over of de aanvraag moet worden goedgekeurd, afgewezen, of aangepast. De Toetsingscommissie brengt dit advies uit aan de Stuurgroep Jeugdhulpregio Zuid-Limburg.

  • 2. Op basis van de analyse van de Toetsingscommissie en hun eigen overwegingen geeft de Stuurgroep een aanbevelend advies aan het college van burgemeester en wethouders.

  • 3. Het college van B&W maakt op basis van het advies van de Stuurgroep het definitieve besluit over de subsidieaanvraag. Zij bepalen of de subsidie wordt toegekend, afgewezen, of dat er aanvullende voorwaarden moeten worden gesteld.

  • 4. Verdeling van de subsidie vindt plaats op volgorde van ontvangst van complete aanvragen totdat het voor de betrokken subsidie vastgestelde subsidieplafond is bereikt.

  • 5. Als de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Awb de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt als datum van ontvangst van de aanvraag de datum waarop de aangevulde aanvraag is ontvangen.

  • 6. Indien het vastgestelde subsidieplafond dreigt te worden overschreden of wordt overschreden als gevolg van het aantal aanvragen dat op dezelfde dag wordt ontvangen, worden de aanvragen die op die dag ontvangen zijn, door middel van loting gerangschikt.

  • 7. De aanvraag wordt niet in behandeling genomen indien op het moment van ontvangst van de aanvraag het subsidieplafond voor het jaar waarvoor de aanvraag wordt ingediend reeds is bereikt.

Artikel 10. Weigeringsgronden

Onverminderd artikel 9, derde lid, aanhef en onder f, van de ASV, kan subsidieverlening worden geweigerd als:

  • 1.

    De subsidieaanvraag betrekking heeft op jeugdigen die niet volgens het woonplaatsbeginsel woonachtig zijn in een van de deelnemende gemeenten en/of als de school waarvoor de aanvraag wordt gedaan niet is gevestigd in een van de deelnemende gemeenten.

  • 2.

    De activiteit(en) in het kader van het doelgroepenarrangement niet bijdraagt aan het te behalen maatschappelijke effect en het doel.

  • 3.

    De activiteit(en) in het kader van het doelgroepenarrangement geen bijdrage levert aan minimaal één van de in artikel 3, eerste lid, beschreven resultaten.

  • 4.

    De subsidieaanvraag betrekking heeft op jeugdigen die vanuit een andere regeling al een vorm van bekostiging ontvangen zoals bijvoorbeeld de Wet langdurige zorg (WLZ) of de Zorgverzekeringswet (ZVW).

  • 5.

    Bij de subsidieaanvrager en/of de samenwerkingspartner(s) onvoldoende organisatiekracht en inhoudelijke kwaliteiten beschikbaar is voor de uitvoering van het ingediende plan en voor de afstemming tussen school en thuis.

  • 6.

    Er is niet eerst aanspraak gemaakt op andere toepasbare mogelijkheden om de onderwijs- en zorgondersteuning van leerlingen te bevorderen en in de ondersteuningsbehoefte te voorzien.

Artikel 11. Beslistermijn

Op grond van artikel 8 lid 3 van de ASV beslissen het college van burgemeester en wethouders van gemeente Maastricht binnen 8 weken na ontvangst van de complete subsidieaanvraag.

Artikel 12. Subsidieplafond

  • 1. Voor subsidiabele activiteiten zoals bedoeld in artikel 3 bedraagt het subsidieplafond in 2025:

    € 6.106.489,-.

  • 2. Subsidie wordt slechts verstrekt voor zover de raden van de deelnemende 16 Zuid-Limburgse gemeenten de benodigde gelden beschikbaar stellen.

  • 3. Wijzigingen in de hoogte of verdeling van het subsidieplafond, behoudens wijzigingen als gevolg van jaarlijkse indexeringen worden door het college vastgesteld en bekend gemaakt.

Artikel 13. Hoogte van de subsidie

  • 1. De hoogte van (deel)plafond per school wordt door het College bepaald op basis van de vastgestelde bedragen per leerling per schoolsoort, vermenigvuldigd met het totaal aantal leerlingen op peildatum 1-2-2024 (met uitzondering van de leerlingen met een Wlz-indicatie):

  • 2. Het vaste bedrag per leerling per schoolsoort betreft:

    SBO: € 1.328,24

    SO: € 2.508,69

    VSO: € 2.078,46

    specifiek Mytylschool: € 6.659,16

    specifiek Tyltylschool: €13.357,44

  • 3. De verdeelsleutel richting de deelnemende gemeenten wordt berekend aan de hand van de leerlingenaantallen op de teldatum 1-2-2024, die onderwijs volgen op één van de scholen met DGA waarbij de betreffende gemeente volgens het woonplaatsbeginsel Jeugdwet (financieel) verantwoordelijk is voor het bieden van jeugdhulp.

  • 4. De bijdrage per gemeente is gebaseerd op het leerlingenaantal per peildatum 1-2-2024 per schoolsoort voor de individuele gemeente maal het vaste bedrag per leerling.

Artikel 14. Bevoorschotting

  • 1. Bij subsidieverlening vindt 100% bevoorschotting plaats, tenzij bij beschikking anders is bepaald.

Artikel 15. Verplichtingen

  • 1. De toepasselijke wetgeving en aanwezige voorzieningen om de onderwijs- en zorgondersteuning van leerlingen te bevorderen worden als eerste aangesproken om in de ondersteuningsbehoefte te voorzien. Zo zijn Wlz en ZVW voorliggend op de Wmo en Jeugdwet en daarmee voorliggend op de inzet van DGA subsidie.

  • 2. De subsidieontvanger en de deelnemende gemeenten c.q. JENS dienen tijdig met elkaar in overleg te treden waarbij de volgende uitgangspunten van toepassing zijn:

    • a.

      In de knooppunten wordt op basis van gelijkwaardig partnerschap het inhoudelijke gesprek gevoerd met de jeugdige en zijn ouders. Het doel is om de betrokken partijen rondom een gezin/leerling samen te brengen. De besteding van de DGA middelen voor deze leerling zullen ter sprake komen. Het uitgangspunt is dat er geen sprake is van extra zorginzet (beschikking individueel arrangement) voor leerlingen binnen een DGA in de schoolse context tenzij er sprake is van exceptionele specifieke zorgbehoeften. Het initiatief voor het beleggen van een knooppunt is een gedeelde verantwoordelijkheid van zowel de gemeenten c.q. JENS als het onderwijs.

  • 3. Het college kan bij verleningsbeschikking aanvullende verplichtingen opnemen.

Artikel 16. Subsidieverantwoording en subsidievaststelling

  • 1. De subsidieontvanger dient een aanvraag tot vaststelling in uiterlijk 13 weken nadat het kalenderjaar waarvoor een subsidie is ontvangen is afgelopen.

  • 2. In afwijking van artikel 14, tweede lid, van de ASV, bevat de aanvraag tot vaststelling van de subsidie tot € 75.000,00 in ieder geval:

    • a)

      Een overzicht van de daadwerkelijke inkomsten en uitgaven van het kalenderjaar waarop de verantwoording betrekking heeft;

    • b)

      Het aantal leerlingen dat daadwerkelijk gebruik heeft gemaakt van het gesubsidieerde Doelgroepenarrangement;

    • c)

      Een beschrijving van de maatschappelijke effecten en/of resultaten van de Doelgroepenarrangementen. Dit overzicht dient overeenkomstig de aanvraag te worden beschreven;

    • d)

      Met welke partijen samenwerking heeft plaatsgevonden en de mate waarin en de wijze waarop deze samenwerking heeft plaats gevonden;

    • e)

      Een Saldobevestiging aangeleverd door de ingezette samenwerkingspartners die de zorgondersteuning in het Doelgroepenarrangement hebben geleverd.

  • 3. Bij subsidies boven € 75.000,00, wordt naast het bepaalde in lid 2, sub a t/m e, van dit artikel, conform artikel 15, van de ASV, de aanvraag tot vaststelling aangevuld met een controleverklaring opgesteld door een onafhankelijk registeraccountant.

  • 4. Het college van burgemeester en wethouders stelt een subsidie vast binnen 13 weken na de ontvangst van een aanvraag tot subsidievaststelling.

Artikel 17. Slotbepalingen

  • 1. De Subsidieregeling Doelgroepenarrangementen Jeugd en Onderwijs 2024 wordt ingetrokken.

  • 2. Deze regeling treedt in werking op de dag na de bekendmaking.

  • 3. Deze regeling vervalt op 31 december 2025.

  • 4. Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling Doelgroepenarrangementen Jeugd en Onderwijs Zuid-Limburg 2025.

Ondertekening

Aldus besloten door het College van Burgemeester en Wethouders van Maastricht d.d. 8 oktober 2024

De Secretaris,

G.J.C. Kusters

De Burgemeester,

W.A.G. Hillenaar

BIJLAGE 1: Beoordelingskader Subsidieregeling Doelgroepenarrangementen Jeugd en Onderwijs 2025

Voorwoord

De Doelgroepenarrangementen Jeugd-Onderwijs richten zich op scholen voor speciaal basisonderwijs, speciaal onderwijs, speciaal voortgezet onderwijs en specifiek mytyl- en tyltylscholen, hierna aangeduid als ‘gespecialiseerd onderwijs’, die gevestigd zijn in één van de 16 Zuid-Limburgse gemeenten: Beek, Brunssum, Eijsden-Margraten, Gulpen-Wittem, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Maastricht, Meerssen, Beekdaelen, Simpelveld, Sittard-Geleen, Stein, Vaals, Valkenburg a/d Geul en Voerendaal. Voor de gemeenten Heerlen, Landgraaf en Voerendaal wordt de jeugdhulp los van de regionale inkoop via lumpsum bekostiging geregeld door JENS die daarmee de aanbieder is voor DGA in de scholen met DGA gehuisvest in Heerlen, Landgraaf en Voerendaal.

Dit beoordelingskader geldt voor subsidieaanvragen voor het kalenderjaar 2025. Het beoordelingskader betreft bijlage 2 van de Subsidieregeling Doelgroepenarrangementen Jeugd & Onderwijs 2025 waar bepalingen over de aanvraagprocedure, beoordeling en verantwoording zijn opgenomen.

Op 15 mei 2024 hebben de bestuurders van de 16 Zuid-Limburgse gemeenten besloten om Doelgroepenarrangementen in 2025 te continueren met in acht nemend de aanbevelingen vanuit het eerder door BMC uitgevoerde onderzoek naar de doeltreffendheid en doelmatigheid van DGA. Eén van de besluiten is het gezamenlijk met onderwijs ontwikkelen van een kader om de verantwoordelijkheidsverdeling Passend Onderwijs en Jeugdwet waar mogelijk te duiden en tot heldere afspraken te komen welke ondersteuning al dan niet passend is binnen de DGA. Gezien de tussenliggende zomerperiode is het belangrijk te benadrukken dat er meer tijd nodig is om samen met het onderwijs de genoemde richtlijnen te bespreken. Vooral de richtlijnen, onderverdeeld in deelonderwerpen gebaseerd op één van de landelijke proeftuinen, vereisen nadere uitwerking en bespreking. Dit is cruciaal om zowel het onderwijs als de gemeenten een gevoel van gedeeld eigenaarschap te geven. Ook in de doorontwikkeling voor 2026 en verder zal het beoordelingskader indien nodig worden aangepast.

Met de Doelgroepenarrangementen wordt jeugdhulp op school georganiseerd, waar onderwijsprofessionals samenwerken met jeugdhulpaanbieders en maatschappelijk werk & welzijnsorganisaties om leerlingen met een zorg-ondersteuningsbehoefte te begeleiden. Door de afspraken voor de ondersteuning collectief te organiseren verminderen we de administratieve lasten voor ouders. Daar waar arrangementen in een collectieve vorm op school worden geleverd zoals Doelgroepenarrangementen is het uitgangspunt dat er geen individueel arrangement wordt ingezet voor dezelfde leerling voor begeleiding op school, tenzij er sprake is van exceptionele specifieke zorgbehoeften.

Inleiding

In de afgelopen jaren zijn er in het kader van de subsidieregeling Doelgroepenarrangementen (DGA) verbindingen gelegd tussen gemeenten, samenwerkingsverbanden, schoolbesturen, gespecialiseerd onderwijs en zorgaanbieders. Dit heeft ervoor gezorgd dat men zich steeds meer bewust is geworden van het belang van het versterken en vereenvoudigen van de financiering van zorg tijdens onderwijstijd en te komen tot reële financiering.

De ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) werken momenteel samen om te komen tot een betere financiering van zorg in onderwijstijd voor kinderen met complexe problematiek op scholen in het gespecialiseerd onderwijs. De departementen willen een structurele oplossing bieden voor de problemen die ouders, scholen en zorgaanbieders daarmee ondervinden. Die problemen bestaan al veel langer en spelen voor een groot deel op de scheidslijn tussen het collectief ingerichte onderwijs en het op individuele leest geschoeide zorgstelsel. Collectieve financiering wordt gezien als kans om de financiering van zorg en ondersteuning in het speciaal onderwijs te vereenvoudigen en te verbeteren.

In de basis gaat het daarbij om het bundelen van middelen vanuit de Jeugdwet, Wlz, Zvw en Wmo in een ‘centrale pot met geld’, zodat niet langer voor elk kind een aparte beschikking of indicatie nodig is, maar er ruimte komt voor (de aanstelling van) een beperkt aantal vaste zorgverleners die op een gespecialiseerde onderwijsschool flexibel kunnen inspelen op wat nodig is. Door de zorgmiddelen collectief voor de hele school ter beschikking te stellen, kan zorg beter, vraaggerichter en efficiënter worden ingezet.

DSP-groep en Oberon hebben in de periode 2020-2022 in opdracht van beide ministeries kwantitatief en kwalitatief onderzoek gedaan om hiervoor input en onderbouwing aan te dragen.4 Dit onderzoek is uitgevoerd in navolging op het in 2019 eerder uitgevoerde onderzoek door Berenschot in opdracht van VWS en OCW om inzicht te krijgen in de verantwoordelijkheidsverdeling en het grijze gebied ten aanzien van het aanbod en de financiering van zorg in onderwijstijd. 5

Dit grijze gebied; wanneer moet een activiteit vanuit zorg en wanneer vanuit onderwijs gefinancierd worden, is moeilijk te beslechten en een terugkerende discussie. De ministeries VWS en OCW wensen deze landelijk terugkerende discussie over het grijze gebied te beslechten en daar is een wetswijziging (gericht op het invoeren van collectieve financiering) voor nodig. Het zal naar verwachting 2 à 3 jaar duren voor de nieuwe wetgeving in werking treedt. Tot die tijd wachten we niet af. Ondanks de uitdagingen hebben de inspanningen rondom de Doelgroepenarrangementen Zuid-Limburg immers binnen de bestaande wetgeving laten zien dat een vorm van collectieve financiering mogelijk is, zij het met aanzienlijke inzet en energie vanuit alle betrokken partijen. Professionals, beleidsmakers en bestuurders hebben behoefte aan een duurzame en structurele oplossing die de huidige vrijblijvendheid overstijgt, aan een helder toekomstperspectief dat zowel richting geeft als speelruimte biedt.

Op basis van de proeftuinen binnen het onderzoek van de DSP-groep en Oberon, en onze huidige kennis en inzichten, presenteren we in dit beoordelingskader richtlijnen die gehanteerd worden bij het beoordelen van de aanvragen. Waar de criteria voor een subsidieaanvraag tot nu toe open en met ruimte voor specifieke invulling waren, scherpen we deze nu aan. Wij zijn van mening dat dit nog steeds voldoende mogelijkheden biedt aan scholen om, op basis van hun expertise en schoolkenmerken, een goede invulling te geven aan de DGA. Nogmaals zoals gezegd, het Beoordelingskader verdiend nadere uitwerking en blijft onderdeel van het leerproces en de doorontwikkeling en draagt bij aan de verdere ontwikkeling van de verbinding tussen zorg en onderwijs met alle betrokken partijen.

Doelstelling

De subsidieregeling heeft als doel om de samenwerking tussen gespecialiseerd onderwijs en jeugdhulpaanbieders te versterken door het bevorderen van een integrale werkwijze. Hierbij wordt gestreefd naar een nauwe afstemming en samenwerking tussen gespecialiseerd onderwijs en jeugdhulp, met als hoofddoel het verbeteren van de zorg- en ondersteuningsstructuur voor leerlingen zodat zij passend onderwijs en het liefst thuis-nabij onderwijs kunnen volgen. Het is noodzakelijk dat de onderwijs-ondersteuningsbehoeften en zorg-ondersteuningsbehoeften in samenhang en afgestemd met ouders (tijdelijk) vormgegeven wordt. Zo wordt het ontwikkelingsperspectief inclusief de schoolloopbaan van de jeugdige bevorderd via een integrale aanpak op school, in de vrije tijd en/of thuis.

Meerwaarde en beoogde resultaten

  • 1.

    Scholen en jeugdhulpaanbieders kunnen afspraken maken over permanente zorg- ondersteuningsaanbod op school, wat zorgt voor continuïteit in de zorgondersteuning en de onderwijs-ondersteuning;

  • 2.

    De aanwezigheid van vaste jeugdhulp op school bevordert rust en continuïteit voor leerlingen, terwijl onderwijs- en jeugdhulpprofessionals nauwer kunnen samenwerken in multidisciplinaire teams;

  • 3.

    Dit maakt het mogelijk om snel en flexibel in te spelen op de ondersteuningsbehoeften van leerlingen, terwijl het zorgproces vraaggerichter wordt zonder afhankelijkheid van individuele beschikkingen;

  • 4.

    Ouders ervaren minder belasting bij het organiseren van jeugdhulp voor hun kinderen op school en het draagt bij aan verminderde spanningen tussen ouders en schoolleiders over zorgverdeling tussen school en thuis;

  • 5.

    Thuiszitten wordt voorkomen door snellere inzet van zorg, wat tevens rust in de school brengt en de onderwijsresultaten verhoogt door structurele integratie van deskundigheid;

  • 6.

    Voor ouders, gemeenten, en professionals betekent dit minder tijd besteden aan organisatie en administratieve lasten gedurende het schooljaar;

  • 7.

    Het collectieve financieringsmodel vermindert discussies over financiering en budgetten op lokaal niveau, wat bijdraagt aan meer samenwerking tussen partijen;

  • 8.

    Dit kan leiden tot verbeterde onderwijskwaliteit, betere jeugdhulp, en een sterker partnerschap tussen onderwijs en zorg;

  • 9.

    Het levert een bijdrage aan:

    • o

      Het ondersteunen van uitgevallen leerlingen om terug te keren naar het onderwijs.

    • o

      Het geleidelijk opbouwen van onderwijsdeelname voor nieuwe instromers.

    • o

      Het bieden van ondersteuning aan leerlingen binnen de schoolsetting.

    • o

      Het begeleiden bij overgangsmomenten in het onderwijs, zoals de overgang van PO naar VO of van VO naar werk of dagbesteding.

Richtlijnen algemeen

Onderstaand wordt in algemene zin de kaders van het Doelgroepenarrangement beschreven:

  • 1.

    Individueel maatwerk

Daar waar arrangementen in een collectieve vorm op school worden geleverd zoals Doelgroepenarrangementen is het uitgangspunt dat er geen individueel arrangement wordt ingezet voor dezelfde leerling voor begeleiding op school, tenzij er sprake is van exceptionele specifieke zorgbehoeften. Met andere woorden, van onderwijs wordt verwacht dat zij met het toegewezen bedrag per leerling specifiek voor hun school de benodigde begeleiding en ondersteuning kunnen bieden in 2025, want binnen de collectiviteit kan immers veel maatwerk geboden worden. Indien er sprake is van exceptionele specifieke zorgbehoeften wordt dit besproken tijdens een Knooppuntoverleg. Het risico bestaat dat bij het uitblijven van een separaat arrangement de school de leerling niet kan plaatsen, wat kan leiden tot volledige afhankelijkheid van jeugdhulp of plaatsing bij een andere schoolsoort met mogelijke extra kosten voor gemeenten. Het gezamenlijke gesprek over een doelmatige inzet van zorg- en onderwijs is daarmee van belang. Het is belangrijk dat tijdens het knooppuntoverleg gezamenlijk onderbouwd wordt of een aanvullend arrangement nodig is en dat duidelijk wordt afgesproken wie waarvoor verantwoordelijk is, voor welke periode het arrangement geldt en wanneer de evaluatie en afbouw plaatsvindt.

In de doorontwikkeling van doelgroepenarrangementen is het cruciaal dat onderwijs en gemeenten gezamenlijk dieper analyseren in welke situaties een aanvullend arrangement noodzakelijk blijkt te zijn. Het is belangrijk te benadrukken dat het hierbij niet om grote aantallen gaat en dat deze arrangementen vaak van tijdelijke aard zijn, bijvoorbeeld in de aanloop naar een Wlz-aanvraag. We moeten lessen trekken uit de omstandigheden waarin een dergelijk arrangement vereist is en begrijpen welke factoren hierbij een rol spelen. Indien we vanuit monitoring zien dat er sprake is van een groei van aanvullende individuele arrangementen wordt het gesprek nadrukkelijk hierover gevoerd.

Als de professionals in het knooppuntoverleg niet tot overeenstemming komen, past de toegangsmedewerker van de betreffende gemeente/JENS de gebruikelijke opschaling toe, door de situatie te bespreken met een gedragswetenschapper, leidinggevende of beleidsmedewerker. Het onderwijs volgt eveneens de interne afstemmingsroute, waarbij overleg met de directeur SWV PO of VO aan de orde kan zijn.

Indien onverhoopt geen overeenstemming wordt bereikt, wordt vanuit de toegang naar een hoger beslissingsniveau geëscaleerd, zoals beschreven in het document Escalatiemanagement Sociaal Domein. Dit betekent dat het ContractRegieTeam (CRT) Ambulante Jeugdhulp (segment 3 + 4) wordt benaderd. Het CRT bespreekt de kwestie in het eerstvolgende CRT overleg en waar nodig schakelen zij met de Regionale Werkgroep DGA waarnaar een terugkoppeling plaatsvindt naar de toegang Jeugd van de desbetreffende gemeente. Bij HLV-JENS dient geschakeld te worden met de operationeel manager van JENS of de beleidsmedewerker HLV.

  • 2.

    Bovengebruikelijke begeleiding

DGA betreft (collectieve) begeleiding en het tarief is daarop gebaseerd. Het betreft begeleiding die het onderwijs en de inzet van het voorliggend veld overstijgen, inclusief de pedagogische opdracht en aanpak van de school. Naast begeleiding gaat het over persoonlijke verzorging vanuit de Jeugdwet die nodig is om deelname aan onderwijs mogelijk te maken en die de schoolse verantwoordelijkheden overstijgt. In het ontwikkelingsprofiel (per leeftijdscategorie) van jeugdigen is het normaal dat er behoefte is aan zorg en ondersteuning, aangezien dit hoort bij hun leeftijd en ontwikkeling. Jeugdhulp/DGA komt pas in beeld wanneer de zorgbehoefte verder gaat dan wat je redelijkerwijs verwacht bij de ontwikkelingsfase van de leerling. DGA betreft specifieke jeugdhulp en omvat dus niet alle zorgvormen, zoals behandeling vanuit de Jeugdwet of vormen van ondersteuning die onder andere wetgevingen vallen, zoals: verpleging, de inzet van paramedische diensten zoals logopedie, ergotherapie en fysiotherapie.

  • 3.

    Behandeling

Indien behandeling (individueel of groep) nodig wordt geacht is het streven vindplaats=werkplaats. Oftewel behandeling dient zoveel als mogelijk in samenwerking en nauwe afstemming met ouders en de huidige school (en DGA medewerker) worden geboden, zodat voorkomen wordt dat leerlingen uitstromen naar andere voorzieningen zoals dagbehandelingsgroepen onderwijs-zorg.

  • 4.

    Afstemming overige zorginzet

Indien er sprake is van een separaat arrangement buiten onderwijstijd bijv. voor (gezins)behandeling, ambulante (groeps)begeleiding na school, logeren etc. dient er afstemming te zijn tussen de ouders, DGA medewerker, de gemeente en de betrokken jeugdhulpaanbieder. Alleen zo kan wat op school is ingezet thuis inslijpen en andersom. Met een effectieve inzet van DGA verwachten we bij de doorontwikkeling een mogelijke afname van jeugdhulparrangementen buiten onderwijstijd te zien. Het beleggen van een knooppuntoverleg is in deze situaties aangewezen.

  • 5.

    Vertaling naar de thuissituatie

De samenwerking tussen school en thuis is een cruciaal onderdeel van het doelgroepenarrangement. Ouders/verzorgers en de jeugdige zijn hierin gelijkwaardige partners. Er wordt gekeken hoe de aanpak op school kan worden doorvertaald naar de thuissituatie en omgekeerd. Het is redelijk om te verwachten dat ouders, binnen hun eigen mogelijkheden, inspanningen verrichten om ook thuis actief bij te dragen aan het versterken en onderhouden van wat op school wordt geleerd en toegepast, zodat de resultaten optimaal behouden blijven. De individuele doelen van de leerling vanuit het onderwijs worden beschreven in het Ontwikkelingsperspectiefplan. Behalve in het gezinsplan (1gezin1plan) worden de doelen vanuit de jeugdhulp ook beschreven in het Ontwikkelingsperspectiefplan.

  • 6.

    Deskundigheid professionals

De begeleiding vanuit de zorg en daarmee de deskundigheid van de medewerkers vanuit de zorg is van een onderscheidende en complementaire, dus andere aard dan de inzet vanuit het onderwijs en de onderwijsprofessionals. In een complementair team dragen onderwijs- en jeugdhulpprofessionals gezamenlijk de verantwoordelijkheid voor het welzijn van de leerlingen. Er bestaat een risico dat wanneer jeugdhulpprofessionals steeds meer deel gaan uitmaken van het onderwijsteam, de verbinding met de moederorganisatie verzwakt, wat de kwaliteit van de jeugdhulpexpertise kan aantasten. Daarom is het bij collectieve financiering en inzet essentieel om de kwaliteit van de jeugdhulp te waarborgen en te zorgen voor een duurzame professionalisering van jeugdhulpprofessionals. Dit gebeurt middels een gedegen evaluatie en monitoring.

  • 7.

    Reële tarieven

De geoffreerde kosten van de zorgaanbieder dienen realistisch en billijk te zijn. De Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) reële prijzen Jeugdwet is vanaf 1 juli 2024 van kracht. Deze is ook van toepassing op de subsidies in de Wmo en jeugdhulpsector voor zover zij wordt verstrekt voor de daadwerkelijke verlening van preventie, jeugdhulp aan jeugdigen en/of hun ouders en met de subsidie wordt beoogd de te subsidiëren diensten volledig te bekostigen (artikel 2.3 vierde lid Uitvoeringsbesluit Jeugdwet). De AMvB verplicht gemeenten om een aantal kostprijselementen toe te passen en te wegen. Als we in de doorontwikkeling voor 2026 en verder in samenwerking met onderwijs komen tot heldere kaders, effectieve aanpakken, meer inzicht in financieringsstromen van de verschillende wetgevingen, kunnen we beter inschatten of de huidige vaste bedragen per leerling per schoolsoort, het vastgestelde budgetplafond en de tarieven die jeugdhulpaanbieders hanteren naar de scholen reëel en passend zijn. Vanwege de toe te passen kostprijselementen is het dan ook van belang om inzicht te krijgen in de mix van disciplines per schoolsoort die ingezet worden op basis van de DGA gelden. Dit wordt uitgevraagd in het Aanvraagformulier 2025 en in de doorontwikkeling gezamenlijk geanalyseerd.

  • 8.

    Maatschappelijk werk en welzijnsorganisaties

In de aanvraag voor de subsidie 2025 geven scholen aan met welke samenwerkingspartners zij afspraken maken om, op basis van de DGA-subsidie, zorgondersteuning tijdens onderwijstijd te bieden. In de subsidieregeling voor 2025 wordt, in tegenstelling tot de huidige DGA-subsidieregeling, formeel vastgelegd dat naast één of enkele voor segment 3 en 4 gecontracteerde jeugdhulpaanbieders ook door gemeenten gesubsidieerde of gecontracteerde organisaties voor maatschappelijk werk & welzijnswerk kunnen worden ingezet. Hoewel dit in sommige subregio's al gebeurt, wordt het nu officieel opgenomen in de regeling. Dit is in lijn met de transformatiegedachte en de opdracht per subregio in het ambulant ontwikkelcontract. De inzet vanuit maatschappelijk werk & welzijnsorganisaties is alleen mogelijk als de inzet die geleverd wordt het reeds door de gemeenten gesubsidieerd/gecontracteerd aanbod overstijgt. In de doorontwikkeling dienen we zicht te krijgen op de specifieke rol en meerwaarde van maatschappelijk werk & welzijnsorganisaties in DGA, bijvoorbeeld de inzet van schoolmaatschappelijk werk.

  • 9.

    Training leerkrachten

DGA is gericht op de begeleiding van de leerlingen. Dat de vaardigheden van leerkrachten wordt vergroot is een secundair effect, maar geen primaire inzet. Zo is bijvoorbeeld een training voor personeel of het implementeren van de Meldcode geen opdracht aan een DGA medewerker en hiervoor kunnen geen DGA middelen ingezet worden.

  • 10.

    Voorliggende voorzieningen

De voorliggende wetgeving en aanwezige voorzieningen om de onderwijs- en zorgondersteuning van leerlingen te bevorderen worden als eerste aangesproken om in de ondersteuningsbehoefte te voorzien. Zo zijn Wlz en ZVW voorliggend op Jeugdwet en Wmo. Indien leerlingen aan de voorwaarden voldoen vraagt school bij DUO de EMB-regeling aan.

Scholen en gemeenten zijn momenteel afhankelijk van de medewerking en openheid van ouders om te weten of er een Wlz-indicatie is aangevraagd en toegekend. Herhaaldelijk het gesprek hierover aangaan en een jaarlijkse proactieve toets hierin vanuit school richting ouders is daarmee van belang.

Denk ook aan inzet van maatschappelijke dienstverlening of MEE die een divers ondersteuningsaanbod hebben waaraan deelname van een jeugdige een verschil kan betekenen voor het functioneren in school. Voor gespecialiseerd onderwijs, die leerlingen onderwijs bieden uit meerdere gemeenten, is het lastig overzicht te houden op dit vrij toegankelijke aanbod per gemeente. In de doorontwikkeling dient dit besproken en verhelderd te worden via de subregionale projectgroep.

  • 11.

    Niet bestede middelen

Voor niet bestede middelen geldt een terugbetalingsverplichting. Dit zal in de beschikking vermeld staan.

Richtlijnen ondergebracht in zes deelonderwerpen

Onderstaande richtlijnen zijn aanvullend op de algemene kaders en worden gehanteerd bij de aanvragen. Zowel de algemene als onderstaande richtlijnen worden verwerkt in een Handreiking Doelgroepenarrangementen Jeugd & Onderwijs 2025 die de toegangen Jeugd van de Zuid-Limburgse gemeenten èn onderwijsprofessionals helpt in het zorgvuldig afwegen van de inzet van DGA en tevens ondersteunend zijn tijdens het Knooppuntoverleg. In deze zes deelonderwerpen is een verantwoordelijkheidsverdeling weergegeven. Deze heft het grijze gebied niet volledig op, maar geeft enigszins richting en sluit aan op de landelijke ontwikkelingen en de voornemens van een wetswijziging.

  • 1.

    Onderwerp: ontwikkelingsperspectiefplan (OPP)

Verantwoordelijkheid Passend onderwijs

Verantwoordelijkheid Jeugdwet

Elke leerling in het gespecialiseerd onderwijs heeft een ontwikkelingsperspectiefplan (OPP). Het OPP is een werkdocument en omvat naast het ontwikkelingsdeel (denk aan belemmerende en stimulerende factoren) een planningsdeel (uitstroom, doelen en beredeneerd aanbod) en een evaluatiedeel. Zo moet duidelijk worden wat de school inzet om doelen met de leerling te bereiken. Het OPP dient in gezamenlijkheid met ouders te worden opgesteld. Ouders moeten instemming verlenen op het handelingsdeel (de individuele ondersteuning die de leerling krijgt).

Voor alle leerlingen in het gespecialiseerd onderwijs is een OPP verplicht binnen 6 weken na plaatsing op school.

Bij verzoek om inzet jeugdhulp in school moet er een OPP zijn waaruit blijkt dat er extra ondersteuning vanuit onderwijs en jeugdhulp nodig is.

  • 2.

    Onderwerp: Ondersteuning op school aan leerlingen met extra ondersteuningsbehoeften

Verantwoordelijkheid Passend onderwijs

Verantwoordelijkheid Jeugdwet

Het bieden van (pedagogische) ondersteuning aan kinderen met extra ondersteuningsbehoeften binnen het onderwijs, bijvoorbeeld op gedrag en/of bij (vermoeden van) ontwikkelingsstoornissen, is de verantwoordelijkheid van het onderwijs (school, schoolbestuur, samenwerkingsverband).

Binnen DGA wordt begeleiding en persoonlijke verzorging geboden gericht op de zorg-ondersteuningsbehoefte van de leerling.

Als er behandeling nodig is door bijvoorbeeld een kinderpsychiater, kinderarts, orthopedagoog of GZ-psycholoog dan valt dit onder de Jeugdwet. Als er een onderzoek (diagnostiek) nodig is om het behandelplan voor de jeugdhulp te kunnen bepalen, dan valt dit onder de Jeugdwet.

Ouders zijn degenen die het onderzoek, de behandeling of de begeleiding moeten aanvragen; dit kan niet door de school worden gedaan. Het verzoek van ouders moet vervolgens besproken worden in het Knooppuntoverleg. Het is de rol van zowel onderwijs als toegang gemeenten en DGA-medewerker om ouders te helpen begrijpen waarom jeugdhulp noodzakelijk is, om vragen te verhelderen, en om zo bij te dragen aan de motivatie van ouders om hun medewerking te verlenen.

Toelichting

Als de school zorgen heeft over de (extra) ondersteuningsbehoeften van een leerling en ouders deze zorgen niet delen en/of de problemen niet (h)erkennen, kan er geen jeugdhulp worden ingezet, omdat deze door ouders (gezaghebbende van de leerling) aangevraagd dient te worden. Dit geldt ook voor jeugdhulp die enkel en alleen ingezet wordt op school. De zorgen en eventuele risico’s die dit met zich meebrengt kunnen besproken worden in het Knooppuntoverleg. Het werken met de Meldcode huiselijk geweld & kindermishandeling is hierbij verplicht voor professionals.

  • 3.

    Onderwerp: Individuele begeleiding op school in de klas

Verantwoordelijkheid Passend onderwijs

Verantwoordelijkheid Jeugdwet

Extra pedagogisch en didactische ondersteuning van individuele leerlingen is de verantwoordelijkheid van de school. Desgewenst kan de school gebruik maken van de bovenschoolse ondersteuningsstructuur. De inzet vanuit onderwijs dient zichtbaar te worden gemaakt in het OPP.

Op grond van de Jeugdwet is de gemeente verantwoordelijk voor de bekostiging van (zorg) jeugdhulp begeleiding op school. Dit betreft jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en psychische stoornissen. In het OPP worden ook de doelen van de jeugdhulp in onderwijstijd opgenomen en geëvalueerd. In het OPP wordt helder weergegeven welke extra ondersteuning vanuit DGA nodig is naast de interventies die onderwijs levert.

  • 4.

    Onderwerp: Begeleiding tijdens pauze en andere vrije momenten binnen het onderwijs

Verantwoordelijkheid Passend onderwijs

Verantwoordelijkheid Jeugdwet

Tijdens de kleine pauzes worden scholen geacht toezicht te houden op de leerlingen. Bij de scholen die een lange lunchpauze hebben zijn ouders (of vrijwilligers) verantwoordelijk voor het overblijven van de leerlingen.

Bij een continue rooster waar sprake is van een korte lunchpauze zijn scholen verantwoordelijk voor het overblijven met leerlingen.

Als er extra toezicht nodig is tijdens de vrije lessen/activiteiten die niet direct betrekking hebben op het leerproces van het kind, zijn gemeenten hiervoor verantwoordelijk op grond van de Jeugdwet. Dit extra toezicht door een DGA medewerker wordt niet ingezet om de gaten in het bezettingsrooster van school te dichten, maar kan ingezet worden voor leerlingen wanneer gedragsproblemen de omgang met andere leerlingen bemoeilijkt. Voor de veiligheid van het kind of andere kinderen, tijdens vrije lessen of activiteiten die niet direct zijn gericht op het leerproces van het kind zoals het speelkwartier, het lopen naar de gymlessen etc.

Voorbeeld

Een leerling die door zijn problematiek non-stop vecht- of vluchtgedrag vertoont. Tijdens minder gestructureerde onderwijsvormen zoals bijvoorbeeld pauzes en gymlessen is het niet mogelijk voor de leerkracht alleen toezicht te houden op deze leerling. Het is dan noodzakelijk dat er ter voorkoming van schade voor deze en andere leerlingen er tijdens deze minder gestructureerde onderwijsvormen iemand is die toezicht op alleen deze leerling zal houden en hem kan corrigeren als dat nodig is. Aangezien er binnen het onderwijs geen structureel 1 op 1 onderwijs bestaat zullen deze kosten onder de Jeugdwet (en daarmee DGA) vallen.

  • 5.

    Onderwerp: versterken sociale vaardigheden

Verantwoordelijkheid Passend onderwijs

Verantwoordelijkheid Jeugdwet

De inzet op het versterken van sociale vaardigheden ten behoeve van de leerontwikkeling in de klas/op school valt onder de verantwoordelijkheid van het onderwijs. Wanneer er gekeken wordt naar het versterken van deze sociale vaardigheden ten behoeve van problematisch gedrag (vaak binnen verschillende contexten) ontstaat er een grijs gebied.

Preventie op gedrag en het versterken van de sociale vaardigheden thuis en/of in de leefomgeving buiten school vallen tevens onder preventie, maar niet onder de wet Passend Onderwijs of de Jeugdwet.

LET OP: gemeenten zijn hier wel verantwoordelijk voor, echter niet vanuit de Jeugdwet. Het is aan gemeenten op welke wijze ze hier voorliggend uitvoering aan geven.

Als blijkt dat de sociale vaardigheden ten behoeve van problematisch gedrag zich (ook) thuis of in de wijk afspelen, kan de gemeente daarop inzetten. Via schoolmaatschappelijk werk, CJG of het sociaal team wordt er ingezet op preventie op gedrag en het versterken van sociale vaardigheden. Dit kan bijvoorbeeld via trainingen, interventies of door middel van inzet van een externe partij.

  • 6.

    Onderwerp: persoonlijke verzorging en verpleging

Verantwoordelijkheid Passend onderwijs

Verantwoordelijkheid Jeugdwet

Bij persoonlijke verzorging kan ondersteuning bij toiletbezoek en eten & drinken tot de verantwoordelijkheid van het onderwijs worden gerekend (mits dit leeftijdsadequaat is), terwijl ondersteuning bij het inslijpen van vaardigheden zoals de training van zindelijkheid en het zichzelf leren verzorgen onder de verantwoordelijkheid van de jeugdhulp valt.

Verzorging waarbij geen sprake is van geneeskundige zorg of een hoog risico hierop (geneeskundige context), is geregeld in de Jeugdwet. Dit geldt bijvoorbeeld als een kind niet in staat is om zichzelf te verzorgen vanwege een psychiatrische aandoening, een verstandelijke beperking of een zintuiglijke handicap. Is er sprake van een geneeskundige context, dan wordt de zorg vergoed uit de Zorgverzekeringswet (Zvw). Is er geen geneeskundige context, dan wordt de zorg vergoed uit de Jeugdwet en mogelijk gemaakt via DGA.

Toelichting

In de aanvragen DGA is met name zindelijkheid een terugkerend thema waar uiteenlopende aanpakken worden ingezet op basis van de DGA middelen. In de doorontwikkeling en monitoring is het goed om gezamenlijk meer zicht te krijgen op de noodzaak en effectiviteit van de aanpak. Daarnaast is het van belang ouders actief te betrekken, zodat het toegepaste in school vertaald wordt naar thuis en vice versa. Tevens is het onderzoeken van de mogelijkheden binnen de ZVW van belang.


Noot
1

Het is aan de gemeenten binnen de subregio om te bepalen welke gemeenten vertegenwoordigd moeten zijn, waarbij het logisch is dat de gemeenten waarin de scholen zijn gevestigd, worden betrokken. De subregio heeft de taak om gezamenlijk te bepalen hoe actief de betrokken gemeenten een rol moeten spelen in de projectgroep. Indien leerlingen woonachtig in een gemeente structureel onderwijs volgen in een andere subregio, is het ook mogelijk om gemeenten uit die andere subregio te betrekken. Het is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van zowel de subregio als van de gemeente die dit betreft om over en weer de wensen hierin kenbaar te maken.

Noot
2

Het is aan de schoolbesturen en Samenwerkingsverbanden om te bepalen hoe de vertegenwoordiging van beiden uitziet in de subregionale projectgroep.

Noot
3

De vertegenwoordigers vanuit de gemeenten (b t/m e) betreffen dezelfde vertegenwoordigers die ook in de Subregionale Projectgroep en de Regionale Werkgroep deelnemen.