Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR725513
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR725513/1
Subsidieregeling geldzorgen en geldproblemen Den Haag 2024
Geldend van 15-10-2024 t/m heden
Intitulé
Subsidieregeling geldzorgen en geldproblemen Den Haag 2024Toelichting
De Subsidieregeling minimabeleid Den Haag 2023 en de Subsidieregeling financiële hulpverlening hebben de afgelopen twee jaar naast elkaar bestaan. Met de huidige subsidiepartners is gesproken over de doelen en duidelijkheid rondom deze twee regelingen. Uit die gesprekken is naar voren gekomen dat er sprake is van een overlap tussen beide regelingen. Dit zorgt voor verwarring omdat niet altijd duidelijk is onder welke regeling een aanvraag ingediend moet worden. Dit is aanleiding om beide regelingen samen te voegen tot een nieuwe regeling, de Subsidieregeling geldzorgen en geldproblemen Den haag 2024. Er is tevens gekozen voor de optie om meerjarig te subsidiëren zodat subsidiepartners de zekerheid hebben van meerjarige financiering waardoor structureler gebouwd kan worden aan het realiseren van de gestelde doelen. Hierbij geldt de voorwaarde dat een aanvrager al 3 jaar of langer subsidie moet ontvangen van de gemeente.
Besluitvorming
Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
gelet op artikel 5 van de Algemene subsidieverordening Den Haag 2020,
besluit vast te stellen de Subsidieregeling geldzorgen en geldproblemen Den Haag 2024:
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1:1 Begripsomschrijving
ASV: |
Algemene subsidieverordening Den Haag 2020; |
Awb: |
Algemene wet bestuursrecht; |
bestaanszekerheid: |
de middelen die minimaal nodig zijn om te voorzien in de dagelijkse behoefte van bestaan, inclusief participatie; |
cofinanciering: |
de bijdrage die een aanvrager met eigen financiële middelen of middelen die op andere wijze zijn verkregen inzet voor de financiering van de activiteiten waar subsidie voor wordt aangevraagd; |
college: |
college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag; |
gebruiksgoederen: |
duurzame middelen voor dagelijks gebruik of kleding; |
geldzorgen en geldproblemen |
inwoners die te maken krijgen met armoede en schulden door een laag inkomen en ondersteuning nodig hebben om de bestaanszekerheid te waarborgen; |
gemeentelijk vastgoed: |
bebouwde en onbebouwde onroerende zaken in eigendom van of in gebruik door de gemeente Den Haag; |
kinderarmoede: |
de kinderen tot 18 jaar die opgroeien in een huishouden die vallen onder minima; |
minima: |
Haagse inwoners die van een klein inkomen moeten leven tot maximaal 130% van het sociaal minimum en hun kinderen, en te maken hebben met geldzorgen en geldproblemen; |
participatie |
deelname aan sociale activiteiten op het gebied van sport, cultuur, recreatie of andersoortige activiteiten die bijdrage aan deelname aan de samenleving; |
vrijwilliger: |
persoon die in het maatschappelijk belang niet-medische ondersteuning aan kwetsbare inwoners van Den Haag biedt zonder dat er sprake is van de uitoefening van een beroep of bedrijf en zonder dat er voor de werkzaamheden salaris wordt betaald; |
vrijwilligersorganisatie: |
stichting of vereniging waarvan de activiteiten voor minimaal 70% van het totaal aantal manuren worden uitgevoerd door vrijwilligers. |
Artikel 1:2 Toepassingsbereik
Deze subsidieregeling is van toepassing op de verstrekking van subsidies door het college voor de in artikel 1:4 bedoelde activiteiten.
Artikel 1:3 Doel van de subsidie
- 1.
Het doel van de subsidieregeling is het vergroten van de bestaanszekerheid en participatiemogelijkheden, en het duurzaam schuldenzorgenvrij maken van minima met geldzorgen en geldproblemen, door het verstrekken van gebruiksgoederen of voedsel, het verstrekken van noodhulp of het aanbieden van laagdrempelige financiële hulp.
- 2.
Het achterliggende maatschappelijke doel van de subsidieregeling is minima met geldzorgen perspectief en gelijke kansen te bieden en, al dan niet preventief, te helpen met het duurzaam oplossen van geldproblemen.
Artikel 1:4 Activiteiten
Subsidie wordt uitsluitend verstrekt voor het vergroten van de bestaanszekerheid, het vergroten van de participatie(mogelijkheden) en het duurzaam schuldenzorgenvrij maken van minima met geldzorgen en geldproblemen, door:
-
a. de bestrijding van kinderarmoede;
b. verstrekking van gebruiksgoederen of voedsel aan minima met geldzorgen of geldproblemen;
c. verstrekking van noodhulp indien andere voorzieningen hierin niet of niet voldoende voorzien aan minima met geldzorgen en geldproblemen;
d. activiteiten gericht op het voorkómen van geldproblemen bij minima met geldzorgen;
e. activiteiten die eraan bijdragen dat meer minima met geldzorgen en geldproblemen bereikt worden en hulp aangeboden krijgen;
f. activiteiten die ondersteuning bieden aan minima in een schuldhulpverleningstraject;
g. activiteiten die bijdragen aan duurzame financiële zelfredzaamheid van minima met geldzorgen en geldproblemen;
h. activiteiten die perspectief bieden aan minima met geldzorgen en geldproblemen;
i. vernieuwende activiteiten die aantoonbaar bijdragen aan het duurzaam schuldenzorgenvrij maken van minima met geldzorgen en geldproblemen.
Artikel 1:5 Doelgroep
Subsidie wordt uitsluitend verstrekt aan rechtspersonen.
Artikel 1:6 Kosten die voor subsidie in aanmerking komen
- 1.
De subsidie heeft uitsluitend betrekking op de redelijkerwijs gemaakte kosten die resteren na aftrek van bijdragen van derden en die naar het oordeel van het college direct zijn verbonden met en noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een activiteit als bedoeld in artikel 1:4.
- 2.
Voor subsidie in aanmerking komen:
a. de BTW over de gesubsidieerde kosten voor zover die BTW niet teruggevorderd, verrekend of anderszins in mindering kan worden gebracht;
b. de onkosten van vrijwilligers die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van een activiteit als bedoeld in artikel 1:4;
c. een vrijwilligersvergoeding van maximaal € 210 per maand en maximaal € 2.100 per jaar, mits redelijk en proportioneel toegepast ter waardering voor de vrijwilligers.
- 3.
Niet voor subsidie in aanmerking komen:
a. de eventuele restwaarde van specifiek voor de subsidiabele activiteiten aangeschafte apparatuur;
b. de kosten voor activiteiten die eerder door het college op basis van de subsidieregeling of anderszins worden gesubsidieerd of waarvoor een andere subsidieregeling van kracht is;
c. de kosten voor een vrijwilligersverzekering;
d. de kosten van Verklaringen Omtrent het Gedrag van vrijwilligers;
e. de kosten voor catering en consumpties voor de vrijwilligers van de activiteiten die meer bedragen dan 15% van de totale kosten van de subsidiabele activiteiten of meer bedragen dan € 2.500,- per aanvraag;
f. de kosten die naar het oordeel van het college niet in verhouding staan tot de activiteiten;
g. de kosten voor het opdoen van kennis die onderdeel uitmaken van trainingen die kosteloos door de gemeente worden aangeboden.
Artikel 1:7 Subsidieplafond
- 1.
Voor subsidieverlening op grond van deze regeling geldt een subsidieplafond van € 11.000.000 per kalenderjaar.
- 2.
Het subsidieplafond wordt verdeeld in de volgende deelplafonds:
a. voor kinderarmoede, zoals bedoeld in artikel 1:4, onder a: € 8.500.000;
b. voor voedsel- en noodhulp, zoals bedoeld in artikel 1:4, onder b en c: € 1.500.000,
c. voor financiële hulpverlening, zoals bedoeld in artikel 1:4, onder d tot en met i: € 1.000.000.
- 3.
Het college kan het subsidieplafond bij besluit wijzigen.
- 4.
Indien het deelplafond niet is bereikt, kunnen de resterende gelden voor een aanvraag voor activiteiten onder een ander deelplafond worden ingezet, mits in hetzelfde kalenderjaar.
Artikel 1:8 Wijze van verdeling
- 1.
Het college brengt per deelplafond een rangschikking aan in de aanvragen die in aanmerking komen voor subsidie.
- 2.
Bij de rangschikking van de aanvragen per deelplafond kent het college punten toe aan de hand van de volgende criteria en tot het daarbij vermelde maximumaantal:
- 3.
De aanvrager dient per categorie uit artikel 1:7, tweede lid een aparte aanvraag in en:
a. geeft daarbij aan hoeveel minima met geldzorgen en geldproblemen per jaar bereikt worden, waarbij rekening wordt gehouden met de potentiële groep minima van de activiteiten;
1° de aanvrager bereikt met de activiteiten de potentiële groep minima goed: 10 punten;
2° de aanvrager bereikt met de activiteiten de potentiële groep minima matig : 6 punten;
3° de aanvrager bereikt met de activiteiten de potentiële groep minima beperkt: 3 punten;
4° de aanvrager bereikt met de activiteiten de potentiële groep minima slecht tot niet: 0 punten;
b. hanteert redelijke kosten; dit blijkt uit het feit dat er bij de aanvrager, in verhouding tot het aangevraagde subsidiebedrag, minder kosten per deelnemer worden gemaakt dan bij andere aanvragers het geval is:
1° de kosten liggen lager dan het gemiddelde: 3 punten;
2° de kosten zijn gelijk aan het gemiddelde: 1 punt;
3° de kosten liggen hoger dan het gemiddelde: 0 punten;
c. heeft een relevant netwerk of, bij een nieuw netwerk, onderbouwt hoe dit netwerk wordt opgebouwd, waarin het versterken van het gezamenlijke effect op minima voorop staat en waarmee hij actief samenwerkt. Dit blijkt uit de contacten van de aanvrager met partners die ook hulp en ondersteuning bieden aan minima met geldzorgen en geldproblemen zoals welzijnsinstellingen, wijkorganisaties of levensbeschouwelijke organisaties, de mate waarin de onderlinge kennisdeling en doorverwijzing bij die contacten voorop staat en de actieve wijze waarop de aanvrager invulling geeft aan de samenwerking met die contacten:
1° het netwerk is relevant en volledig: 10 punten;
2° het netwerk is relevant maar niet volledig: 6 punten;
3° het netwerk is beperkt: 3 punten;
4° er is geen netwerk: 0 punten;
d. investeert waar mogelijk aantoonbaar in het activeren van minima met geldzorgen en geldproblemen richting financiële zelfredzaamheid, maatschappelijke participatie en het bieden van perspectief:
1° de activiteiten zijn erg activerend: 6 punten;
2° de activiteiten zijn gemiddeld of beperkt activerend: 3 punten;
3° de activiteiten zijn niet activerend: 0 punten;
e. investeert in de positieve impact op de situatie van de geholpen inwoners door aan te sluiten bij de behoeften van minima in het bevorderen van de bestaanszekerheid en laat dit zien aan de hand van een goed monitoringsplan waarin tenminste aangegeven wordt hoe de impact getoetst wordt:
1° het monitoringsplan is volledig en goed onderbouwd: 6 punten;
2° het monitoringsplan is matig onderbouwd: 3 punten;
3° het monitoringsplan is niet aanwezig of onvoldoende onderbouwd: 0 punten;
f. heeft een wervingsstrategie die aansluit op de minima waarop de activiteiten zijn gericht, dit blijkt uit de mate waarin minima proactief over de activiteiten wordt geïnformeerd en de activiteiten zowel online als offline op meerdere manieren voor de doelgroep zichtbaar en vindbaar zijn:
1° de wervingsstrategie sluit goed aan bij minima: 3 punten;
2° de wervingsstrategie sluit gemiddeld aan bij minima: 1 punten;
3° de wervingsstrategie sluit beperkt of niet aan bij minima: 0 punten;
g. heeft een wervingsstrategie die aansluit op minima die lastig te bereiken zijn, dit blijkt uit de strategie die aanvrager gebruikt om deelnemers met bijvoorbeeld een Ooievaarspas, een migratieachtergrond of meervoudige problematiek op meerdere, langdurige, diverse en proactieve manieren te bereiken:
1° de aanvrager richt zich bovengemiddeld op minima uit lastig te bereiken doelgroepen: 6 punten;
2° de aanvrager richt zich gemiddeld op minima uit lastig te bereiken doelgroepen: 3 punten;
3° de aanvrager richt zich beperkt op minima uit lastig te bereiken doelgroepen: 0 punten;
h. investeert in de blijvende tevredenheid van de geholpen minima en laat dit zien met klanttevredenheidsmetingen of monitoringsresultaten uit het verleden, of onderbouwt bij nieuwe activiteiten hoe deze tevredenheid gerapporteerd en gerealiseerd gaat worden:
1° resultaten uit het verleden over de tevredenheid of, bij nieuwe activiteiten, de onderbouwing van het realiseren en meten van tevredenheid, worden als positief beoordeeld: 3 punten;
2° resultaten uit het verleden over de tevredenheid of, bij nieuwe activiteiten, de onderbouwing van het realiseren en meten van tevredenheid, worden als matig beoordeeld: 1 punt;
3° de resultaten uit het verleden over de tevredenheid of, bij nieuwe activiteiten, de onderbouwing van het realiseren en meten van tevredenheid, worden als beperkt of negatief beoordeeld of er zijn geen resultaten over tevredenheid beschikbaar: 0 punten;
i. geniet bekendheid in de stad en kan dit bewijzen aan de hand van meegestuurde referenties:
1° er is positieve bekendheid in de stad, wat blijkt uit de referenties: 3 punten;
2° er is geen positieve bekendheid in de stad of er zijn geen referenties: 0 punten;
j. werkt structureel aan een goed vrijwilligersbeleid; dit blijkt uit het feit dat de aanvrager over een keurmerk voor vrijwilligers beschikt of de mate waarin de aanvrager een vergelijkbare structuur voor de ondersteuning, ontwikkeling of waardering van vrijwilligers biedt:
1° de aanvrager beschikt over een keurmerk of biedt een vergelijkbare structuur: 6 punten;
2° de aanvrager is concreet bezig met het keurmerk te krijgen of een vergelijkbare structuur te bieden: 3 punten;
3° de aanvrager is niet bezig het keurmerk te krijgen of een vergelijkbare structuur te bieden: 0 punten;
k. zorgt dat activiteiten aantrekkelijk zijn voor vrijwilligers; dit blijkt uit de mogelijkheden die vrijwilligers hebben om verschillend vrijwilligerswerk te kiezen, zelf de duur van hun inzet te kunnen bepalen en zelf te kunnen bepalen wanneer ze vrijwilligerswerk willen doen:
1° de activiteiten zijn erg aantrekkelijk voor vrijwilligers, de activiteiten voldoen aan twee of meer van de drie criteria: 2 punten;
2° de activiteiten zijn gemiddeld aantrekkelijk voor vrijwilligers, de activiteiten voldoend aan één van de drie criteria: 1 punten;
3° de activiteiten zijn niet aantrekkelijk voor vrijwilligers, de activiteiten voldoen aan geen van de drie criteria en er zijn geen plannen om hieraan te voldoen: 0 punten.
- 4.
Wanneer het totaalbedrag van de te honoreren aanvragen hoger is dan het vastgesteld subsidieplafond in een categorie, verleent het college de subsidie in volgorde van de door het college aangebrachte definitieve rangschikking, totdat het voor de betrokken categorie vastgestelde subsidieplafond is bereikt.
- 5.
Als het subsidieplafond wordt overschreden als gevolg van aanvragen die bij de beoordeling gelijk zijn gerangschikt, stelt het college de onderlinge rangschikking van die aanvragen vast aan de hand van de aangevraagde subsidie waarbij het laagste bedrag voor gaat, zodat de laagst mogelijke overschrijding plaatsvindt.
Hoofdstuk 2 Aanvraag subsidie en termijnen
Artikel 2:1 Aanvraag subsidie
- 1.
Onverminderd artikel 8, tweede en derde lid, van de ASV en artikel 1:8, tweede lid, legt de aanvrager de volgende gegevens over:
a. een concrete beschrijving van waar de activiteit plaatsvindt, uit welk gebied minima die deelnemen aan de activiteit afkomstig zijn (wijk, stadsdeel of stadsbreed niveau) en hoe de activiteit zich onderscheidt en van meerwaarde is ten opzichte van andere activiteiten in de wijk of buurt;
b. een specificatie van de kosten van overhead en de cofinanciering (als onderdeel van de begroting);
c. een beschrijving van de ervaring met het uitvoeren van deze activiteit voor minima, inclusief het aantal jaar ervaring;
d. een beschrijving van in hoeverre de activiteit is gericht op het stimuleren van het gebruik van technologische hulpmiddelen en digitale oplossingen bij de minima;
e. indien aanwezig de jaarrekening (resultaatbegroting) van het vorige jaar (of de vorige periode);
f. een bestuursverklaring waarin opgenomen is dat het gehele bestuur de aanvraag steunt;
g. een specificatie van verrekenbare en niet-verrekenbare btw.
- 2.
De aanvrager maakt voor de aanvraag gebruik van het door het college voor deze regeling vastgestelde aanvraagformulier en het bijbehorende begrotingsformat.
Artikel 2:2 Aanvraagtermijn
- 1.
Een aanvraag om een subsidie wordt, in afwijking van artikel 9, eerste lid van de ASV, ingediend voor 1 oktober voor het daaropvolgende subsidiejaar.
- 2.
Indien het subsidieplafond niet is bereikt na de in het eerste lid genoemde termijn, wordt een tweede tijdvak voor het aanvragen van een subsidie opengesteld, in afwijking van artikel 9, eerste lid van de ASV, tot 1 april van het lopende subsidiejaar.
- 3.
Indien het subsidieplafond niet is bereikt na de in het tweede lid genoemde termijn, wordt een derde tijdvak voor het aanvragen van een subsidie opengesteld, in afwijking van artikel 9, eerste lid van de ASV, tot 1 juli van het lopende subsidiejaar.
Artikel 2:3 Meerjarig subsidiëren
- 1.
Een subsidie wordt in principe verstrekt voor één kalenderjaar.
- 2.
In afwijking van het eerste lid kan een subsidie voor maximaal twee jaar worden verstrekt indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a. De aanvrager drie jaar of langer vanuit de gemeente Den Haag subsidie ontvangt voor de activiteiten waar de subsidieaanvraag betrekking op heeft;
b. De aanvrager voor de criteria genoemd in artikel 1:8 tweede lid kan onderbouwen welke activiteiten gedurende twee kalenderjaren worden uitgevoerd.
- 3.
Het college kan afwijken van het meerjarig subsidiëren indien er door het meerjarig subsidiëren onvoldoende middelen beschikbaar blijven voor aanvragen die niet in aanmerking komen voor meerjarig subsidiëren.
- 4.
Van onder het derde lid genoemde onvoldoende middelen is sprake als 10% of minder van het subsidieplafond beschikbaar is voor aanvragen die niet in aanmerking komen voor meerjarig subsidiëren.
Artikel 2:4 Beslistermijn
- 1.
Het college beslist in afwijking van artikel 10, eerste lid van de ASV op een aanvraag om een subsidie als bedoeld in artikel 2:2, eerste lid, uiterlijk op 1 december van het jaar voorafgaande aan het subsidiejaar.
- 2.
Het college beslist op een aanvraag om een subsidie als bedoeld in artikel 2:2, tweede en derde lid binnen 12 weken nadat de volledige aanvraag is ingediend.
Hoofdstuk 3 Weigeringsgronden
Artikel 3:1 Weigeringsgronden
Onverminderd de artikelen 4:25, tweede lid en 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 11, eerste, tweede en derde lid, van de ASV weigert het college een subsidie als:
-
a. de hoogte van de kosten waarvoor subsidie wordt aangevraagd niet evenredig is tot het doel van deze subsidieregeling;
b. de aanvraag 30 punten of minder toebedeeld heeft gekregen;
c. de aanvraag wordt gedaan voor activiteiten die naar het oordeel van het college reeds in voldoende mate uitgevoerd worden door anderen (waaronder de gemeente zelf).
Hoofdstuk 4 Verplichting en betaling
Artikel 4:1 Verplichtingen
Onverminderd artikel 4:37 Awb en artikel 12 tot en met 14 van de ASV, geldt voor de subsidie-ontvanger de verplichting om activiteiten, vrijwilligersvacatures en trainingen en cursussen die worden aangeboden voor vrijwilligers, te plaatsen op de daarvoor aangewezen websites.
Artikel 4:2 Kostensoorten
- 1.
Subsidie die bij de beschikking tot verlening verdeeld is over verschillende kostensoorten, mag van de ene kostensoort naar de andere worden overgeheveld mits deze niet meer dan 10% afwijkt van de kostensoort.
- 2.
Bij een overheveling van 10% of meer moet vooraf toestemming door het college worden verstrekt.
Artikel 4:3 Bevoorschotting
- 1.
Bevoorschotting vindt plaats op de volgende wijze:
a. subsidieverleningen tot en met € 60.000: 100% van de verleende subsidie in één keer (per kalenderjaar);
b. subsidieverleningen boven € 60.000: 90% van de verleende subsidie in twaalf maandelijkse termijnen.
- 2.
Het onder lid 1 onder b genoemde resterende bedrag van 10% wordt na vaststelling van de subsidie (per kalenderjaar) verstrekt.
- 3.
Bij meerjarig subsidiëren wordt de onder lid één genoemde bevoorschotting in twee gelijke termijnen per kalenderjaar verstrekt.
- 4.
Het college kan bij besluit van de wijze van bevoorschotting van het eerste lid afwijken.
Hoofdstuk 5 Eindverantwoording en vaststelling na verlenging vooraf
Artikel 5:1 Wijze van verantwoorden
- 1.
De aanvraag tot vaststelling bevat, in aanvulling op artikel 17, vierde en vijfde lid van de ASV ook:
a. een voor openbaarmaking geschikt inhoudelijk verslag;
b. een voor openbaarmaking geschikt financieel verslag;
c. een bestuursverklaring dat de verantwoording juist en volledig is;
d. een controleverklaring over de jaarrekening bij een aanvraag tot vaststelling van een verleende subsidie van meer dan € 100.000,- conform artikel 18, eerste lid van de ASV.
- 2.
Het inhoudelijk verslag bevat, in aanvulling op artikel 17, vierde en vijfde lid van de ASV ook:
a. een overzicht van de met deze subsidie gerealiseerde activiteiten en een beknopt fotoverslag (wanneer mogelijk) van de uitvoering van de gerealiseerde activiteiten;
b. een beknopte beschrijving van de mate waarin de resultaten zoals opgenomen in de verleningsbeschikking zijn gehaald;
c. een beknopte beschrijving van de mate waarin de in de verleningsbeschikking opgenomen doelstellingen zijn behaald;
d. per activiteit een overzicht van het totaal aantal deelnemers en indien van toepassing het aantal vrijwilligers dat bij de activiteit betrokken was;
e. voor jaarsubsidies, indien vrijwilligers zijn ingezet bij het organiseren of uitvoeren van de activiteit, een overzicht van het totaal aantal actieve en inactieve vrijwilligers van de organisatie per 1 januari en 31 december van het subsidiejaar waarvoor de subsidie is verleend.
- 3.
Het financieel verslag bevat, in aanvulling op artikel 17, vierde en vijfde lid van de ASV ook:
a. een overzicht van de inkomsten en uitgaven die aansluiten bij de posten in de begroting met een toelichting op afwijkingen groter dan 10% op hoofdposten van de begroting;
b. de BTW moet zichtbaar in de financiële verantwoording worden opgenomen.
Artikel 5:2 Wijze van tussenevaluatie bij meerjarig subsidiëren
- 1.
De subsidie die voor twee kalenderjaren wordt verstrekt geldt een tussenevaluatie in oktober van het eerste kalenderjaar waarbij wordt aangegeven dat de bij aanvraag ingediende begroting en toelichting op de activiteiten voor het tweede kalenderjaar nog correct zijn.
- 2.
Het college kan de hoogte van de subsidie voor het tweede kalenderjaar aanpassen indien zij van mening is dat uit de tussenevaluatie blijkt dat aanpassing noodzakelijk is.
Hoofdstuk 6 Overige bepalingen
Artikel 6:1 Evaluatie
Het college evalueert deze subsidieregeling een jaar na inwerkingtreding en vanaf 2026 tweejaarlijks.
Artikel 6:2 Inwerktreding
Deze regeling treedt in werking op de dag na publicatie in het Gemeenteblad.
Artikel 6:3 Intrekking
De Subsidieregeling minimabeleid Den Haag 2023 en de Subsidieregeling financiële hulpverlening worden ingetrokken.
Artikel 6:4 Overgangsrecht
De bepalingen van de Subsidieregeling minimabeleid Den Haag 2023 respectievelijk de Subsidieregeling financiële hulpverlening Den Haag 2023 blijven van toepassing op subsidies die voor 14 juli 2024 zijn aangevraagd en verstrekt op basis van de Subsidieregeling minimabeleid Den Haag 2023 respectievelijk de Subsidieregeling financiële hulpverlening Den Haag 2023 en in dat kader nog lopende bezwaar- en beroepsprocedures.
Artikel 6:5 Citeertitel
Deze subsidieregeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling geldzorgen en geldproblemen 2024.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1:4 onder h
De activiteiten dienen zoveel als mogelijk perspectief te bieden en inwoners te activeren. Het doel is om inwoners zoveel als mogelijk zelf in staat te stellen om hun financiële huishouding op orde te krijgen en te houden. Perspectief en zelfvertrouwen bieden werkt daarbij activerend en bevorderd zelfredzaamheid.
Artikel 1:6 eerste lid onder e
Subsidie kan verleend worden ten behoeve van de betaling van een vrijwilligersvergoeding (als aanvulling op de onkostenvergoeding). Het college beoordeelt of het daarvoor geraamde bedrag redelijk en proportioneel is. Met redelijk wordt bedoeld dat niet elke vrijwilliger een vergoeding ontvangt, maar dat het een beloning is voor bijv. speciale verdienste of een speciale doelgroep. Het college van B&W denkt dan bijvoorbeeld aan vergoedingen voor:
- -
vrijwilligers die een minima inkomen ontvangen;
- -
studenten;
- -
vrijwilligers die een lange werkweek maken als vrijwilliger;
- -
vrijwilligers met heel specifieke expertise.
Met proportioneel wordt bedoeld dat het gros van een aanvraag zal moeten gaan naar het organiseren van activiteiten. Het uitbetalen van een vrijwilligersvergoeding is daarin ondersteunend.
Artikel 1:8 tweede lid onder h
Klanttevredenheidsgegevens en monitoringsgegevens vanuit het verleden worden opgevraagd bij de indiener, zodat duidelijk wordt wat de kwaliteit van de dienstverlening is. Nieuwe partijen dienen een uitgebreide onderbouwing te geven hoe zij behaalde doelen gaan halen, en de tevredenheid van de inwoners weten te realiseren.
Artikel 2:2 tweede en derde lid
Subsidieaanvragen worden in eerste instantie gedaan voor een heel kalenderjaar, vóór 1 oktober voorafgaande aan het kalenderjaar waar de aanvraag betrekking op heeft. Er zijn echter nog een tweede en derde aanvraagtermijn ingesteld. Dit geeft partijen de gelegenheid om ook gedurende het lopende kalenderjaar nog aanvragen te doen, mits het subsidieplafond het toelaat. Als na de eerste ronde aanvragen en verstrekkingen nog middelen over zijn binnen het subsidieplafond wordt een tweede, en eventueel derde, aanvraagronde geopend.
Den Haag, 3 september 2024
Het college van burgemeester en wethouders,
de secretaris,
Ilma Merx
de burgemeester,
Jan van Zanen
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl