Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Venlo 2025

Geldend van 01-01-2025 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Venlo 2025

Burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo;

gezien het voorstel van 10 september 2024;

gelet op artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht en artikel 35 Participatiewet;

Overwegende dat, op dat het wenselijk is om aan te geven in welke situaties en onder welke voorwaarden bijzondere bijstand op grond van artikel 35 van de Participatiewet kan worden verstrekt en geweigerd en daartoe beleidsregels vast te stellen;

gehoord de Cliëntenraad Sociale Dienst Venlo;

besluit vast te stellen de:

Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Venlo 2025

Hoofdstuk 1 – Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      Anw: Algemene nabestaandenwet;

    • b.

      AOW: Algemene Ouderdomswet;

    • c.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo;

    • d.

      draagkracht: het gedeelte van het inkomen en vermogen dat moet worden gebruikt om de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan te betalen.

    • e.

      draagkrachtruimte: het deel van het inkomen en vermogen waarover de draagkracht wordt berekend. Er wordt onderscheid gemaakt naar draagkrachtruimte in het inkomen en draagkrachtruimte in het vermogen;

    • f.

      draagkrachtloos inkomen: het grensbedrag tot welke hoogte er geen sprake is van draagkrachtruimte in het inkomen;

    • g.

      draagkrachtpercentage: het percentage van de draagkrachtruimte dat als draagkracht wordt aangemerkt;

    • h.

      drempelbedrag: het drempelbedrag, bedoeld in artikel 35, tweede lid, van de wet;

    • i.

      inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 en 33 van de wet;

    • j.

      jongmeerderjarigen: personen in de leeftijd van 18 tot 21 jaar;

    • k.

      middelen: alle vermogens- en inkomensbestandsdelen als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de wet;

    • l.

      standaard bewind: bewindvoerder draagt zorgt voor financiële zaken omdat iemand door lichamelijke of geestelijke problemen niet in staat is om zelf zorg te dragen over zijn of haar financiën.

    • m.

      toeslagpartner: de persoon als bedoeld in artikel 3 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir);

    • n.

      TW: Toeslagenwet;

    • o.

      vermogen: het vermogen als bedoeld in artikel 34 van de wet;

    • p.

      Wajong: Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten;

    • q.

      WAO: Wet op de arbeidsongeschiktheid;

    • r.

      wet: de Participatiewet;

    • s.

      WGA: Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten;

    • t.

      WIA: Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen;

    • u.

      woning: een woning als bedoeld in artikel 1, onderdeel k, Wet op de huurtoeslag, als mede een woonwagen of woonschip, als bedoeld in artikel 3, zesde lid van de wet.

    • v.

      woonkosten:

      • i.

        als een huurwoning wordt bewoond, de per maand geldende huurprijs, als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Wet op de huurtoeslag;

      • ii.

        als een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten, bestaande uit de rioolrechten, het eigenaarsgedeelte van de onroerendezaakbelasting, de opstalverzekering en het eigenaarsdeel van de waterschapslasten.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de wet.

Artikel 1.2 Reikwijdte beleidsregels

  • 1.

    Deze beleidsregels hebben betrekking op de bijzondere bijstand als bedoeld in artikel 35 van de wet, ten behoeve van ingezetenen van de gemeente Venlo.

  • 2.

    Als ingezetene wordt aangemerkt degene die zijn woonplaats heeft in de gemeente Venlo.

  • 3.

    Iemand heeft zijn woonplaats in de gemeente Venlo indien:

    • a.

      hij staat ingeschreven in de Basisregistratie personen (BRP) op een woonadres in de gemeente Venlo; en

    • b.

      daar ook feitelijk woonachtig is.

Hoofdstuk 2 Algemene uitgangspunten

Artikel 2 Algemene uitgangspunten

  • 1.

    Het college beoordeelt de aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de uitgangspunten van de Participatiewet, artikel 35 van de Participatiewet en deze beleidsregels.

  • 2.

    Bijzondere bijstand wordt alleen verstrekt voor noodzakelijke kosten waarbij sprake is van bijzondere omstandigheden.

  • 3.

    Noodzakelijke kosten van het bestaan komen normaliter niet voor bijzondere bijstand in aanmerking omdat wordt verwacht dat de aanvrager daarin kan voorzien door te sparen of een lening aan te gaan. Wanneer het college echter oordeelt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor niet van de aanvrager verwacht kan worden dat hij of zij voor deze noodzakelijke kosten had gereserveerd of hiervoor een lening aangaat, dan kan bijzondere bijstand worden verstrekt.

  • 4.

    Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met alle relevante omstandigheden. Als bijzondere individuele omstandigheden daartoe aanleiding geven kan met toepassing van de hardheidsclausule van het bepaalde in deze beleidsregels worden afgeweken.

  • 5.

    Uitgangspunt is dat de bijstand 'om niet' wordt verleend, behalve als artikel 48 of 51 van de Participatiewet of deze beleidsregel anders voorschrijft.

Hoofdstuk 3 Draagkrachtregels

Artikel 3.1 Drempelbedrag

Het college hanteert geen drempelbedrag.

Artikel 3.2 Draagkrachtperiode

  • 1.

    Het college stelt de draagkrachtperiode in beginsel vast op 12 maanden. De draagkrachtperiode begint op de eerste dag van de maand waarin de eerste kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd zich voordoen.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan het college de draagkrachtperiode voor een langere periode vaststellen als daar in het individuele geval of op basis van de kostensoort aanleiding voor is. De draagkrachtperiode wordt in beginsel vastgesteld op maximaal 36 maanden voor:

    • a.

      kosten beschermingsbewind, curatele en mentorschap (artikel 9.2);

    • b.

      indien er geen sprake is van wisselende inkomsten.

  • 3.

    Indien belanghebbende een nieuwe aanvraag voor bijzondere bijstand indient binnen een reeds vastgestelde draagkrachtperiode, wordt geen nieuwe draagkrachtperiode vastgesteld.

  • 4.

    Bij een nieuwe aanvraag als bedoeld in het derde lid, stelt het college de nog te verrekenen draagkracht uit inkomen en vermogen vast op basis van de resterende draagkracht in die draagkrachtperiode.

  • 5.

    De hoogte van de bijzondere bijstand wordt vastgesteld op basis van het verschil tussen de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten en de (resterende) draagkracht.

  • 6.

    Een eenmaal vastgestelde draagkracht kan alleen tijdens de draagkrachtperiode worden gewijzigd bij een ingrijpende wijziging in de omstandigheden. Het college beoordeelt dat in het individuele geval. Een inkomenswijziging van 15% van het netto inkomen inclusief vakantiegeld per maand wordt in ieder geval aangemerkt als een ingrijpende wijziging. Ook een wijziging van de bijstand geldt als een ingrijpende wijziging.

Artikel 3.3 Incidentele en periodieke verstrekkingen

  • 1.

    Indien het college incidentele bijzondere bijstand verstrekt, dan wordt de draagkracht over de vastgestelde draagkrachtperiode (voor zover mogelijk) in één keer verrekend.

  • 2.

    Indien het college periodieke bijzondere bijstand verstrekt, dan wordt de draagkracht omgerekend naar een maandbedrag over de vastgestelde draagkrachtperiode.

  • 3.

    Draagkracht wordt eerst in mindering gebracht op de incidentele kosten. Vervolgens naar rato in maandelijkse bedragen op de periodieke bijzondere bijstand over de volledige draagkrachtperiode. Bij een eventuele nieuwe aanvraag binnen de lopende draagkrachtperiode waarbij de draagkracht al eerder is vastgesteld en in mindering wordt gebracht op nog uit te betalen periodieke bijzondere bijstand wordt deze geacht opgesoupeerd te zijn.

Artikel 3.4 Draagkracht uit inkomen

  • 1.

    Voor de draagkrachtberekening geldt de toepasselijke bijstandsnorm, bedoeld in de artikelen 20, 21, 22, 23 of 24 van de wet. Het college houdt daarbij rekening met aanvullingen op basis van de bijzondere bijstand voor levensonderhoud, kostendelende medebewoners als bedoeld in artikel 19a van de wet of verlagingen als bedoeld in de artikelen 27 of 28 van de wet en afstemming op basis van artikel 18, lid 1 van de wet.

  • 2.

    Wanneer belanghebbende alleen een WAO met TW, WIA met TW, WGA met TW, Wajong met TW (geldt bij 27+), AOW of ANW heeft, wordt dit ook gezien als voor belanghebbende geldende bijstandsnorm. Dit geldt alleen als de geldende bijstandsnorm gelijk is aan de alleenstaande of gehuwdennorm van 21 jaar of ouder is.

  • 3.

    Van het inkomen geldt het volgende percentage als draagkracht:

    • a.

      Bij een inkomen tot 120% van de geldende bijstandsnorm wordt de draagkracht op nihil vastgesteld. Bij een hoger inkomen dient van het meerdere 50% aangewend te worden als draagkracht.

    • b.

      In afwijking op het bepaalde onder lid a geldt een draagkrachtpercentage van 100% boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm bij de kosten van woonkostentoeslag, levensonderhoud van jongeren van 18,19 of 20 jaar en schuldenbewind.

  • 4.

    In aanmerking te nemen inkomen:

    • a.

      Van het in aanmerking te nemen inkomen worden de middelen bedoeld in artikel 31 lid 2 van de wet en artikel 33 lid 5 van de wet niet tot het inkomen van belanghebbende gerekend.

    • b.

      Het college trekt de verschuldigde eigen bijdrage op grond van de Wet langdurige zorg van de vastgestelde draagkracht af.

    • c.

      Voor belanghebbende in de WSNP en belanghebbende die een minnelijk traject volgt via schuldhulpverlening van de gemeente, hanteren we het vrij te laten bedrag inclusief vakantiegeld als in aanmerking te nemen inkomen, voor zover het vrij te laten bedrag minder bedraagt dan het werkelijke inkomen. Voor belanghebbenden bij wie beslag op het inkomen ligt, hanteren we het inkomen na aftrek in verband met beslag.

    • d.

      De eindejaarsuitkering en/of 13de maand telt mee als inkomen.

    • e.

      De individuele inkomenstoeslag, zoals bedoeld in artikel 36 en 36b Participatiewet, worden voor de vaststelling van de draagkracht niet in aanmerking genomen.

Artikel 3.5 In aanmerking te nemen vermogen

  • 1.

    100% van het in aanmerking te nemen vermogen wordt als draagkracht aangemerkt. De vrijlatingen genoemd in artikel 34 lid 2 worden niet tot het in aanmerking te nemen vermogen gerekend.

  • 2.

    Wat in artikel 5 t/m 7a van de Beleidsregels Algemene bijstand gemeente Venlo 2022 is bepaald is van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    In afwijking van lid 1 wordt het vermogen gebonden in de woning met bijbehorend erf, bedoeld in artikel 34, tweede lid aanhef en onder d, van de wet, wordt volledig buiten beschouwing gelaten.

  • 4.

    Indien binnen een reeds vastgestelde draagkrachtperiode een nieuwe aanvraag om bijzondere bijstand wordt ingediend, stelt het college de nog te verrekenen draagkracht uit vermogen vast op basis van de draagkrachtruimte uit vermogen die eerder nog niet met het recht op bijzondere bijstand kon worden verrekend.

  • 5.

    De middelen bedoeld in artikel 31 lid 2 onder l van de wet, in samenhang met artikel 7 onderdeel p van de Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ, worden niet tot het vermogen van belanghebbende gerekend.

Hoofdstuk 4 Procedure

Artikel 4.1 Indienen aanvraag

  • 1.

    De aanvraag om bijzondere bijstand wordt ingediend op een door het college beschikbaar gesteld formulier.

  • 2.

    Het college kan het recht op bijzondere bijstand ambtshalve vaststellen indien een aanvraag niet mogelijk is op grond van individuele omstandigheden.

Artikel 4.2 Terugwerkende kracht

  • 1.

    Er wordt geen bijzondere bijstand verstrekt voor kosten die meer dan drie maanden voorafgaand aan de aanvraag zijn gemaakt.

  • 2.

    Onder het maken van kosten wordt verstaan het verrichten van een handeling waarmee vaststaat dat er kosten in rekening worden gebracht. Dit is slechts anders bij medische kosten die via de zorgverzekeraar of het CAK lopen. In dat geval moet de aanvraag worden ingediend binnen drie maanden vanaf de datum van de rekening van de zorgverzekeraar of het CAK.

Artikel 4.3 Deskundigenadvies

  • 1.

    Het college kan om deskundigenadvies vragen indien dat voor het vaststellen van het recht op en/of de hoogte van de bijzondere bijstand noodzakelijk is.

  • 2.

    De belanghebbende verleent desgevraagd zijn medewerking aan het onderzoek dat nodig is voor het advies als bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Het vragen van een deskundigenadvies kan achterwege blijven als:

    • a.

      het jaarlijks terugkerende kosten betreft en het overduidelijk is dat de (medische) situatie sinds het laatste deskundigenadvies niet is gewijzigd of wanneer herbeoordeling door de deskundige in een voorgaand advies niet is geadviseerd;

    • b.

      de medische noodzaak op een andere wijze is vastgesteld en de kosten bovendien lager zijn dan € 200,00, tenzij het naar verwachting gaat om een meerjarige verstrekking.

Hoofdstuk 5 Kosten in verband met wonen

§ 1 Woonkostentoeslag en verhuisplicht

Artikel 5.1.1 Woonkostentoeslag huurders en woningeigenaren

  • 1.

    Het college kan bijzondere bijstand verlenen in de vorm van een woonkostentoeslag als de Wet op de huurtoeslag niet als passende en toereikende voorliggende voorziening kan worden aangemerkt.

    • a.

      Het college sluit bij de vaststelling van het recht en de hoogte van de bijzondere bijstand voor huurders en woningeigenaren aan op de systematiek van de Wet op huurtoeslag.

    • b.

      Voor de berekening van de draagkracht wordt het vermogen verbonden aan de eigen woning als bedoeld in artikel 34 lid 2 aanhef en sub d van de wet niet meegenomen.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan het college bijzondere bijstand verlenen aan de belanghebbende die een woning huurt of in eigendom heeft met woonkosten boven de van toepassing zijnde maximaal subsidiabele huurgrens als de woonkosten noodzakelijk zijn en voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.

  • 3.

    Het college kan bijzondere bijstand verlenen aan de belanghebbende met woonkosten boven de maximaal subsidiabele huurgrens voor een periode van telkens 6 maanden, tot een maximumtermijn van 12 maanden.

  • 4.

    Indien de belanghebbende, als bedoeld in het derde lid, zich in voldoende mate heeft ingespannen om de verhuisplicht, als bedoeld in artikel 5.1.5, na te leven zonder dat dit heeft geleid tot het verkrijgen van een passende woning of woonruimte, kan de woonkostentoeslag met maximaal 6 maanden worden verlengd in het geval de kosten (nog steeds) voortvloeien uit bijzondere omstandigheden tot een maximumtermijn van 12 maanden.

  • 5.

    Indien de belanghebbende, als bedoeld in het derde lid, zich niet of in onvoldoende mate heeft ingespannen om de verhuisplicht na te leven en hem dit te verwijten valt, wijst het college de aanvraag om (verlenging van de) bijzondere bijstand af, tenzij sprake is van bijzondere redenen die verband houden met specifieke feitelijke omstandigheden van de belanghebbende of diens gezin.

  • 6.

    In het geval het college bijzondere redenen, als bedoeld in het vorige lid, vaststelt kan de bijzondere bijstand met maximaal 6 maanden worden verlengd. De bijzondere bijstand wordt dan in de vorm van een lening verstrekt omdat er sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet.

  • 7.

    Het college wijst de aanvraag om bijzondere bijstand van de belanghebbende jonger dan 23 jaar met of zonder kinderen af indien de woonkosten hoger zijn dan de toepasselijke maximaal subsidiabele huurgrens, tenzij:

    • a.

      de woning is toegewezen op basis van een eerder hoger inkomen; of

    • b.

      belanghebbende samenwoonde met een persoon met een hoger inkomen en die samenwoning in ieder geval op het moment van de aanvraag is beëindigd.

  • 8.

    In afwijking van het derde lid eindigt het recht op bijzondere bijstand voor de belanghebbende, als bedoeld in het zevende lid, die de leeftijd van 23 jaar bereikt, per de datum waarop aanspraak ontstaat op huurtoeslag.

Artikel 5.1.2 Hoogte woonkostentoeslag huurders

  • 1.

    Voor de hoogte van de woonkostentoeslag houden we rekening met de rekenhuur zoals bedoeld in de Wet op de huurtoeslag (Wht). De hoogte wordt als volgt berekend:

    • a.

      Bij een huur de gelijk of lager is dan de maximale rekenhuur; de maximale huurtoeslag min de huurtoeslag waar de inwoner recht op heeft.

    • b.

      Bij een huur boven de maximale rekenhuur; de huurtoeslag waar de inwoner recht op heeft plus het bedrag aan huur boven de maximale rekenhuur.

  • 2.

    De voor de inwoner geldende huurtoeslag wordt vastgesteld aan de hand van een proefberekening op www.toeslagen.nl.

Artikel 5.1.3 Hoogte woonkosten woningeigenaren

  • 1.

    De lasten die meetellen voor het vaststellen van de woonkosten bestaan uit:

    • a.

      de hypotheekrente, niet zijnde de aflossing of de premie van een spaarhypotheek;

    • b.

      de onroerend zaakbelasting voor zover het de aanslag betreft van het eigendom en daarvoor geen kwijtschelding is verleend;

    • c.

      de erfpachtcanon;

    • d.

      de waterschapslasten en dergelijke over het eigendom voor zover geen kwijtschelding is verleend;

    • e.

      de afvalstoffenheffing voor zover geen kwijtschelding is verleend;

    • f.

      de opstalverzekering;

    • g.

      andere zakelijke lasten die op de onroerende zaak drukken waaronder de noodzakelijke administratiekosten voor een vereniging van huiseigenaren tot een maximum van € 12,67 per maand.

  • 2.

    Indien sprake is van gedeeltelijke bewoning door de belanghebbende van diens woning en de kosten als bedoeld in het eerste lid niet zijn gesplitst, dan stemt het college de hoogte van de bijzondere bijstand naar rato af op die kosten.

  • 3.

    Op de bijzondere bijstand wordt de (te verkrijgen) voorlopige teruggaaf van de Belastingdienst die betrekking heeft op de eigen woning in mindering gebracht.

Artikel 5.1.4 Verhuisplicht

  • 1.

    Het college kan aan de bijzondere bijstand die wordt verstrekt in de vorm van een woonkostentoeslag nadere verplichtingen verbinden in de vorm van de verhuisplicht. Deze verplichting is gericht op het zoeken en accepteren van een passende woning of woonruimte. Van de woningeigenaar wordt in dat kader ook verwacht dat de eigen woning te koop wordt aangeboden.

  • 2.

    Het college legt de verhuisplicht niet op indien de woonkosten lager zijn dan de maximaal subsidiabele huurgrens als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Wht.

  • 3.

    Het college legt de verhuisplicht op indien de woonkosten hoger zijn dan de maximaal subsidiabele huurgrens tenzij:

    • a.

      belanghebbende of een persoon uit een gezin of huishouden gehandicapt is en de hoge huur wordt veroorzaakt door voorzieningen die in de woning zijn aangebracht vanwege de handicap;

    • b.

      er bij belanghebbende sprake is van door een deskundige vastgestelde geobjectiveerde sociale en/of medische gronden waardoor verhuizen niet kan worden gevergd;

    • c.

      belanghebbende op het moment van de aanvraag jonger is dan 21 jaar;

    • d.

      aan belanghebbende algemene bijstand wordt verstrekt onder verband van krediethypotheek, tot het moment dat het kredietplafond is bereikt;

    • e.

      belanghebbende als zelfstandige wordt aangemerkt die gedurende een korte periode algemene bijstand ontvangt op grond van artikel 2, eerste lid, sub a en b van het Bbz 2004.

  • 4.

    Indien en zolang het college de verhuisplicht niet oplegt is de bijzondere bijstand niet aan de maximale termijn gebonden.

Artikel 5.1.5 Verhuisplicht: voorwaarden huurders

  • 1.

    Van de belanghebbende die een woning huurt en aan wie het college de verhuisplicht heeft opgelegd als bedoeld in artikel 5.1.5 eerste lid wordt in ieder geval verwacht dat hij:

    • a.

      zich binnen 1 maand na eerste toekenning van de bijzondere bijstand inschrijft als woningzoekende bij een van de in gemeente Venlo beschikbare woningcorporaties en deze inschrijving handhaaft gedurende de hele periode dat een woonkostentoeslag wordt ontvangen; en

    • b.

      gedurende de verstrekking van woonkostentoeslag aantoonbare activiteiten verricht om een passende woning of woonruimte te zoeken en te accepteren.

  • 2.

    Onder aantoonbare activiteiten wordt in ieder geval verstaan minimaal twee reacties per maand op passende woningen bij een van de in gemeente Venlo beschikbare woningcorporaties en/of op de particuliere markt.

  • 3.

    Onder passende woningen worden in ieder geval woningen of woonruimten verstaan:

    • a.

      met woonlasten die lager zijn dan de maximaal subsidiabele huurgrens; en

    • b.

      die volgens algemene maatstaven passen bij de gezinssituatie; en

    • c.

      die niet geconcentreerd zijn in één bepaalde wijk maar zich bevinden in de verschillende wijken en plaatsen binnen en buiten de gemeente Venlo.

Artikel 5.1.6 Verhuisplicht: voorwaarden woningeigenaren

  • 1.

    Van de belanghebbende die eigenaar is van een door hem zelf en zijn gezin bewoonde eigen woning en aan wie het college de verhuisplicht heeft opgelegd als bedoeld in artikel 5.1.5, eerste lid wordt in ieder geval verwacht dat belanghebbende:

    • a.

      binnen één maand na toekenning van de bijzondere bijstand de eigen woning te koop aanbiedt via een erkend makelaar die zorgdraagt dat op de geëigende wijze wordt geadverteerd;

    • b.

      de vraagprijs van de woning zodanig vaststelt dat die in redelijke verhouding staat tot de waarde van de woning;

    • c.

      in de periode van bijstandsverlening alles nalaat wat de verkoop van de woning zou kunnen belemmeren.

  • 2.

    Onder een redelijke vraagprijs wordt in beginsel verstaan de WOZ-waarde van de woning met een procentuele opslag van 20%, uitgaande van de WOZ-beschikking van het jaar waarbinnen de aanvraag is ingediend. Daarvan kan worden afgeweken als blijkt dat die waarde niet in overeenstemming is met de marktwaarde van de woning.

  • 3.

    Nadat de koopovereenkomst door beide partijen is ondertekend wordt van belanghebbende als bedoeld in het eerste lid in ieder geval verwacht dat hij:

    • a.

      zich binnen 1 maand na ondertekening van de (ver)koopovereenkomst inschrijft als woningzoekende bij een van de in gemeente Venlo beschikbare woningcorporaties; en

    • b.

      gedurende de verstrekking van woonkostentoeslag aantoonbare activiteiten verricht die er op gericht zijn om een passende woning of woonruimte te zoeken en te accepteren.

  • 4.

    Onder aantoonbare activiteiten worden in ieder geval verstaan minimaal twee reacties per maand op passende woningen bij een van de in gemeente Venlo beschikbare woningcorporaties en/of op de particuliere markt.

  • 5.

    Onder passende woningen worden in ieder geval woningen of woonruimten verstaan:

    • a.

      met woonlasten die lager zijn dan de maximaal subsidiabele huurgrens; en

    • b.

      die volgens algemene maatstaven passen bij de gezinssituatie; en

    • c.

      die niet geconcentreerd zijn in één bepaalde wijk maar zich bevinden inde verschillende wijken en plaatsen binnen en buiten de gemeente Venlo.

§ 2 Verhuiskosten en inrichtingskosten

Artikel 5.2.1 Verhuiskosten algemeen

  • 1.

    Het college kan bijzondere bijstand verlenen voor verhuiskosten als sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten. Daarvoor stelt het college eerst de noodzaak van de verhuizing vast.

  • 2.

    Er is in ieder geval sprake van een noodzakelijke verhuizing indien de belanghebbende aan wie de verhuisplicht als bedoeld in de artikelen 5.1.5 is opgelegd verhuist naar een woning met woonkosten lager dan de maximale huurgrens.

  • 3.

    Onder verhuiskosten als bedoeld in het eerste lid worden aangemerkt:

    • a.

      dubbele woonkosten en administratiekosten;

    • b.

      waarborgsom;

    • c.

      transportkosten.

  • 4.

    De hoogte van de bijzondere bijstand voor de dubbele woonkosten en administratiekosten en/of de waarborgsom wordt vastgesteld op basis van de feitelijk uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten.

  • 5.

    De hoogte van de bijzondere bijstand voor transportkosten gaat in beginsel uit van het verhuizen met behulp van het eigen netwerk.

Artikel 5.2.2 Stoffering en inrichtingskosten

  • 1.

    Het college kan bijzondere bijstand verlenen voor stoffering en inrichtingskosten als sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten.

  • 2.

    De hoogte van de bijzondere bijstand voor inrichting wordt maximaal vastgesteld op 40% van de NIBUD-prijzengids, daar waar mogelijk worden tweedehands goederen aangeschaft. De hoogte van stoffering en matrassen worden vastgesteld op maximaal de nieuwwaarde van het product.

  • 3.

    De bijzondere bijstand als bedoeld in het eerste lid wordt in beginsel in de vorm van een lening verstrekt.

  • 4.

    In afwijking van lid 3 kan het college de bijzondere bijstand om niet verstrekken indien de belanghebbende, die is toegelaten tot een wettelijk schuldhulpverleningstraject, voldoet aan de voorwaarden van dat traject en het verstrekken van bijzondere bijstand in de vorm van een lening het slagen van het traject in gevaar brengt.

Artikel 5.2.3 Duurzame gebruiksgoederen

  • 1.

    Het college kan bijzondere bijstand verlenen voor de kosten van duurzame gebruiksgoederen indien de kosten aangemerkt kunnen worden als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten.

  • 2.

    De hoogte van de bijzondere bijstand duurzame gebruiksgoederen wordt vastgesteld op minimaal 40% en maximaal de nieuwwaarde conform de NIBUD-prijzengids. Voor een wasmachine, koelkast, stofzuiger of kookplaat wordt altijd de nieuwwaarde conform de NIBUD-prijzengids gehanteerd.

  • 3.

    De bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen wordt in beginsel in de vorm van een lening verstrekt.

  • 4.

    In afwijking van het vorige lid kan het college de bijzondere bijstand om niet verstrekken indien de belanghebbende, die is toegelaten tot een wettelijk schuldhulpverleningstraject, voldoet aan de voorwaarden van dat traject en het verstrekken van bijzondere bijstand in de vorm van een lening het slagen van het traject in gevaar brengt.

Artikel 5.2.4 Babyuitzet

  • 1.

    Het college kan bijzondere bijstand verlenen voor de kosten van de babyuitzet.

  • 2.

    Onder de kosten van een babyuitzet worden verstaan:

    • a.

      een box;

    • b.

      een kinderstoel;

    • c.

      een combi/kinder- en wandelwagen;

    • d.

      een babyledikant;

    • e.

      een commode.

  • 3.

    De hoogte van de bijzondere bijstand wordt maximaal vastgesteld op 40% van de NIBUD-prijzengids.

  • 4.

    In afwijking van het vorige lid kan het college de bijzondere bijstand om niet verstrekken indien de belanghebbende, die is toegelaten tot een wettelijk schuldhulpverleningstraject, voldoet aan de voorwaarden van dat traject en het verstrekken van bijzondere bijstand in de vorm van een lening het slagen van het traject in gevaar brengt.

  • 5.

    Wanneer de ouder al een inwonend kind heeft, wordt ervan uit gegaan dat in lid 2 genoemde voorzieningen er nog duurzame goederen aanwezig zijn, of hadden moeten zijn.

§ 3 Overige kosten in verband met wonen

Artikel 5.3 Doorbetaling vaste lasten verblijf instelling

  • 1.

    Het college kan aan een belanghebbende zonder partner en/of (andere) medebewoners die tijdelijk verblijft in een instelling vanwege medische of sociale omstandigheden bijzondere bijstand verlenen voor de doorbetaling van de vaste lasten indien het aanhouden van de woning noodzakelijk is.

  • 2.

    Onder de vaste lasten als bedoeld in het eerste lid worden verstaan:

    • a.

      de huur; en

    • b.

      de kosten van het vastrecht voor gas, water en elektra.

    • c.

      De periode waarin het college bijzondere bijstand kan verlenen bedraagt ten hoogste 6 maanden.

    • d.

      De noodzaak van de kosten als bedoeld in het eerste lid wordt aangenomen indien en zolang belanghebbende de lage bijdrage is verschuldigd op grond van de Wet langdurige zorg.

  • 3.

    De noodzaak van de kosten als bedoeld in het eerste lid kan worden aangenomen indien belanghebbende de hoge bijdrage is verschuldigd op grond van de Wet langdurige zorg met een maximum duur van 3 maanden vanaf het moment dat belanghebbende de eigen bijdrage voor het eerst verschuldigd was.

§ 4 Bijstand aan jongmeerderjarigen

Artikel 5.4 Jongmeerderjarigen

  • 1.

    Het college kan aan de 18, 19 en 20 jarige bijzondere bijstand verlenen als die geen of een ontoereikend beroep kan doen op de ouders voor de noodzakelijke kosten van het bestaan en voldaan is aan de in artikel 12 Participatiewet genoemde voorwaarden.

  • 2.

    De jongmeerderjarige kan zijn onderhoudsrecht in ieder geval niet te gelde maken indien hij:

    • a.

      ouderloos is of de ouders (onbereikbaar) in het buitenland wonen, dan wel anderszins onbereikbaar zijn;

    • b.

      buiten het gezinsverband van de ouder(s) is geplaatst in het kader van verlengde jeugdhulp op grond van de Jeugdwet of Jeugdstrafrecht;

    • c.

      niet verantwoord nog langer bij de ouder(s) kan wonen; of

    • d.

      de zorg heeft voor één of meer tot zijn last komende kinderen.

  • 3.

    De hoogte van de bijzondere bijstand voor jongmeerderjarigen als bedoeld in lid 1 bedraagt € 840.

  • 4.

    De bijzondere bijstand, bedoeld in het derde lid, in combinatie met de normen, bedoeld in het eerste en tweede lid artikel 20 van de wet, is niet hoger dan de norm, bedoeld in artikel 21 van de wet, die geldt in een vergelijkbare situatie.

  • 5.

    Indien het college bijzondere bijstand verstrekt aan de jongmeerderjarige wordt in beginsel geen gebruik gemaakt van de bevoegdheid tot verhaal als bedoeld in artikel 62 van de wet mits:

    • *

      de bevoegdheid tot verhaal leidt tot een duidelijke verslechtering van de verhouding tussen ouder(s) en jongmeerderjarige.

    • *

      de uitvoeringskosten niet in verhouding staan met het bedrag dat verhaald kan worden bij de ouder(s).

  • 6.

    Een eenmaal vastgesteld bedrag van bijzondere bijstand wijzigt alleen:

    • a.

      bij wijziging van de wettelijke norm, bijvoorbeeld indexeringen of wetswijzigingen; of

    • b.

      als de leefomstandigheden veranderen, waardoor de belanghebbende gaat behoren tot een andere categorie zoals bedoeld in de artikelen 21 en 24 Participatiewet.

Hoofdstuk 6 Kosten van medische aard

Artikel 6.1 Medische of sociaal noodzakelijke kosten

  • 1.

    Op medische indicatie kunnen als bijzondere kosten worden aangemerkt en vergoed de kosten van extra bewassing, kledingslijtage, extra stookkosten, dieetkosten, alarmering, maaltijdvoorziening en andere specifieke meerkosten ten gevolge van gebreken of ziekte van belanghebbende.

  • 2.

    De hoogte van de bijzondere bijstand wordt vastgesteld aan de hand van de NIBUD-prijzengids.

Artikel 6.2 Gehandicaptenparkeerkaart

Kosten voor een medische keuring voor de eerste aanvraag van een gehandicaptenparkeerkaart (GPK) komen in aanmerking voor bijzondere bijstand, wanneer blijkt dat belanghebbende voldoet aan de voorwaarden voor een GPK.

Artikel 6.3 Collectieve ziektekostenverzekering minima

  • 1.

    Het college verleent alleen bijzondere bijstand voor deelname aan het VGZ GemeentePakket Compleet + € 0 eigen risico.

  • 2.

    Het draagkrachtpercentage bedraagt 120% van de toepasselijke bijstandsnorm. Daarbij wordt geen rekening gehouden met de kostendelersnorm.

  • 3.

    In afwijking van artikel 34 wordt geen rekening gehouden met het vermogen uit eigen en door aanvrager zelf bewoonde woning.

  • 4.

    De bijzondere bijstand bedraagt € 21,35 per maand.

  • 5.

    Het college heeft de mogelijkheid om deze kosten jaarlijks te indexeren aan de hand van de consumenten prijs index (CPI) vanaf 2025.

Hoofdstuk 7 Eigen bijdragen

Artikel 7 Eigen bijdragen rechtsbijstand en griffierechten

  • 1.

    Het college kan bijzondere bijstand verlenen voor de kosten van de eigen bijdrage voor rechtsbijstand indien aan de belanghebbende een toevoeging is verleend, waarbij de datum ontvangst toevoeging bepalend is.

  • 2.

    De noodzakelijke kosten voor de eigen bijdrage rechtsbijstand worden vastgesteld op basis van de verschuldigde eigen bijdrage verminderd met de verlaging, als bedoeld in het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand, die belanghebbende redelijkerwijs had kunnen krijgen.

  • 3.

    Het college kan bijzondere bijstand verlenen voor griffierecht, mits de belanghebbende gebruik maakt van de mogelijke kortingsregelingen voor griffierechten.

Hoofdstuk 8 Reiskosten

Artikel 8.1 Reiskosten voor bezoeken gezinsleden of naaste familieleden

  • 1.

    Het college kan bijzondere bijstand verlenen voor reiskosten voor bezoeken aan gezinsleden in de zin van artikel 4 lid 1 onder c van de wet indien zij in een andere woonplaats verblijven.

  • 2.

    Onder reiskosten worden kosten verstaan in verband met:

    • a.

      het bezoek aan een gezinslid dat verblijft in een ziekenhuis;

    • b.

      het bezoek aan een gezinslid dat verblijft in een instelling, niet zijnde een ziekenhuis, als bedoeld in de wet;

    • c.

      het bezoek van de ouder(s) aan de instelling, niet zijnde een ziekenhuis, waar hun kind langdurig verblijft;

    • d.

      het bezoek aan een gedetineerd gezinslid, zonder de mogelijkheid van verlof;

    • e.

      in verband met calamiteiten bij een gezinslid.

  • 3.

    De volgende bezoekfrequentie wordt noodzakelijk geacht:

    • a.

      bezoek als bedoeld in het tweede lid onder a;

      • i.

        bij verblijf in een ziekenhuis binnen een straal van 40 kilometer dagelijks;

      • ii.

        bij verblijf in een ziekenhuis buiten een straal van 40 kilometer tot maximaal 4 keer per week.

    • b.

      bezoek als bedoeld in het tweede lid onder b en c een keer per week;

    • c.

      bezoek als bedoeld in het tweede lid onder d;

      • i.

        bij verblijf in detentie binnen een straal van 90 kilometer tot maximaal 2 keer per maand;

      • ii.

        bij verblijf in detentie buiten een straal van 90 kilometer tot maximaal 1 keer per maand;

    • d.

      bezoek als bedoeld in het tweede lid onder e dagelijks zolang de calamiteit voortduurt.

  • 4.

    De hoogte van de bijzondere bijstand bedraagt niet meer dan het OV-tarief volgens de 2de klasse (niet zijnde een toeslagtrein) rekening houdend met het gebruik van een eventuele kortingskaart.

  • 5.

    Indien het college van belanghebbende niet kan vergen dat gebruik wordt gemaakt van het OV, wordt de hoogte van de bijzondere bijstand vastgesteld op de maximale belastingvrije vergoeding reiskostenvergoeding eigen vervoer, geldend in het jaar van de aanvraag.

  • 6.

    Alleen reiskosten binnen Nederland worden vergoed.

Artikel 8.2 Reiskosten naar school

  • 1.

    Het college kan bijzondere bijstand verlenen voor reiskosten van en naar school voor het voortgezet (beroeps) onderwijs indien de opleiding niet in de gemeente Venlo wordt aangeboden en de reisafstand woonadres-opleidingsinstituut meer dan 10 km is.

  • 2.

    Reiskosten naar het dichtstbijzijnde opleidingsinstituut dat de opleiding aanbiedt komen voor bijzondere bijstand in aanmerking. Het opleidingsinstituut mag niet verder weg liggen dan de cirkel Nijmegen, Den Bosch, Eindhoven, Roermond en de Duitse grens.

  • 3.

    De hoogte van de bijzondere bijstand bedraagt niet meer dan het OV-tarief volgens de 2de klasse (niet zijnde een toeslagtrein) rekening houdend met het gebruik van een eventuele kortingskaart.

  • 4.

    Reiskosten van het woonadres naar het treinstation in de gemeente Venlo komen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking.

Hoofdstuk 9 Overige kostensoorten

Artikel 9.1 Uitvaartkosten

  • 1.

    Het college kan aan de belanghebbende die als erfgenaam wordt of kan worden aangemerkt bijzondere bijstand verlenen voor de uitvaartkosten indien en voor zover de nalatenschap of uitvaartverzekering geen of onvoldoende middelen bevat of nog niet bekend is of dat het geval is of zal zijn.

  • 2.

    Indien de partner van de overledene bijzondere bijstand aanvraagt, wordt er vanuit gegaan dat deze de enige erfgenaam is. In andere gevallen worden de totale uitvaartkosten evenredig verdeeld over het aantal nabestaanden.

  • 3.

    De uitvaartkosten worden tot een bedrag van € 4.800,00 als noodzakelijk aangemerkt.

  • 4.

    De hoogte van de bijzondere bijstand als bedoeld in het eerste lid bedraagt maximaal € 4.800,00.

  • 5.

    De bijzondere bijstand wordt om niet verstrekt.

Artikel 9.2 Kosten beschermingsbewind, curatele en mentorschap

  • 1.

    Het college kan bijzondere bijstand verlenen voor de kosten van:

    • a.

      beschermingsbewind;

    • b.

      curatele;

    • c.

      mentorschap.

  • 2.

    die worden gemaakt op basis van een beschikking van de kantonrechter.

  • 3.

    De hoogte van de bijzondere bijstand wordt gebaseerd op de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren.

Artikel 9.3 Kosten budgetbeheer

  • 1.

    Het college kan bijzondere bijstand verlenen voor kosten van budgetbeheer voor zover er geen beroep kan worden gedaan op budgetbeheer in het kader van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening.

  • 2.

    Bij de beoordeling van een aanvraag bijzondere bijstand voor de kosten van budgetbeheer wordt verlangd dat de aanvrager de noodzaak van die kosten aannemelijk maakt.

  • 3a.

    De budgetbeheerder is verplicht binnen vier maanden een plan van aanpak op te stellen welke ten minste de volgende onderdelen bevat:

    • Concrete doelstellingen gericht op hoe de belanghebbende financieel zelfredzaam wordt en/of grip krijgt op de situatie.

    • Beschrijving van de stappen en/of activiteiten hoe deze doelen worden bereikt.

    • Tijdsplanning.

  • 3b.

    Het college kan de budgetbeheerder vragen tussentijds een verslag te maken over de voortgang van de belanghebbende.

  • 4.

    In beginsel wordt ten hoogste 36 maanden bijzondere bijstand verstrekt voor de kosten van budgetbeheer.

  • 5.

    De hoogte van de bijzondere bijstand wordt gebaseerd op de werkelijke kosten en is gemaximeerd op de kosten van bewindvoering door een professionele bij de branchevereniging aangesloten bewindvoerder.

  • 6.

    Bij statushouders op wie artikel 56a van de Participatiewet (financieel ontzorgen) van toepassing is, wordt geen noodzaak voor budgetbeheer aangenomen en komen niet in aanmerking voor bijzondere bijstand.

Artikel 9.4 Suppletie GKB-lening

  • 1.

    Het college verwijst niet door naar de kredietbank.

  • 2.

    Het college verstrekt wel suppletie voor een lening bij de kredietbank indien een inwoner de lening heeft verkregen toen hij nog woonachtig was in een andere gemeente.

  • 3.

    De hoogte van de bijzondere bijstand wordt vastgesteld op de maandelijkse termijnbetaling verminderd met de in de bijstandsnorm (inclusief vakantietoeslag) begrepen aflossingscapaciteit van 5%, waarbij wordt uitgegaan van een aflossingsduur van 36 maanden vanaf het moment van aangaan van de lening.

Hoofdstuk 10 Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 10.1 Hardheidsclausule

In afwijking van deze beleidsregels kan het college bijzondere bijstand verlenen aan een persoon die geen recht heeft op bijzondere bijstand indien er sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor de gevolgen van een afwijzing onevenredig zijn in verhouding tot de met deze beleidsregels te dienen doelen.

Artikel 10.2 Overgangsrecht

  • 1.

    Voor aanvragen om bijzondere bijstand die zijn ingediend vóór inwerkingtreding van deze beleidsregels en waarop het college op een datum na inwerkingtreding beslist, geldt dat deze beleidsregels van toepassing zijn, tenzij toepassing van de beleidsregels als genoemd in het intrekkingsbesluit gunstiger is voor belanghebbende.

  • 2.

    Indien reeds een draagkrachtperiode is vastgesteld, blijft de toegepaste draagkrachtberekening van toepassing, tenzij het een nieuwe aanvraag betreft die op of na datum inwerkingtreding van deze beleidsregels wordt ingediend.

Artikel 10.3 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Venlo 2025.

Artikel 10.4 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2025 onder gelijktijdige intrekking van de ‘beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Venlo 2021’.

Ondertekening

Venlo, 17 september 2024

Burgemeester en wethouders van Venlo

de secretaris, de burgemeester

Twan Beurskens, Antoin Scholten