Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom inhoudende Beleidsregels bijzondere bijstand alleenverdienersproblematiek gemeente Bergen op Zoom

Geldend van 09-10-2024 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom inhoudende Beleidsregels bijzondere bijstand alleenverdienersproblematiek gemeente Bergen op Zoom

Het college van burgemeester en wethouders,

overwegende dat,

het gewenst is om een beleidsregel vast te stellen voor:

de verstrekking van de individuele bijzondere bijstand aan gezinnen die huur- en zorgtoeslag missen door de samenloop van fiscaliteit, sociale zekerheid en toeslagen.

gelet op:

• artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht

• titel 4.3 van de Algemene wet Bestuursrecht;

• artikel 35 van de Participatiewet;

Besluiten:

Vast te stellen: Beleidsregels bijzondere bijstand alleenverdienersproblematiek van de gemeente Bergen op Zoom.

Artikel 1. Begripsbepalingen

1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet (Pw) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

a. de wet: Participatiewet;

b. gezin: gehuwden en samenwonenden die volgens de Wet op de Inkomstenbelasting en de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) als fiscaal partner worden aangemerkt en waarvan:

I. één van de partners een inkomen heeft en de andere partner geen of slechts een heel laag inkomen heeft.

II. de minstverdienende partner (meestal) geboren is na 1962 die vanwege de afbouw van de algemene heffingskorting minstverdienende partner niet in aanmerking komt voor de algemene heffingskorting minstverdienende partner;

c. toeslagenjaar: het kalenderjaar waarin de aanvrager recht heeft op huur- en/of zorgtoeslag van de Belastingdienst-Toeslagen;

d. toetsingsinkomen:

I. bij een aangifte Inkomstenbelasting met definitieve vaststelling door de Belastingdienst, is het toetsingsinkomen gelijk aan het verzamelinkomen uit de definitieve aanslag inkomstenbelasting.

II. als er nog geen definitieve vaststelling Inkomstenbelasting door de Belastingdienst is, of er is, geen aangifte Inkomstenbelasting gedaan, is het toetsingsinkomen gelijk aan het belastbare loon blijkend uit de jaaropgaven en/of inkomensspecificaties.

e. belastbaar loon: hieronder wordt ook verstaan: ‘bedrag of loon voor de loonheffingen (LH of LB)’, of ‘fiscaal loon'.

Artikel 2. Doelgroep bijzondere bijstand alleenverdienersproblematiek

1. De bijzondere bijstand alleenverdienersproblematiek kan worden verstrekt aan een gezin dat:

a. een inkomen heeft uit een uitkering, niet zijnde een uitkering op grond van de wet, eventueel aangevuld met algemene bijstand op grond van artikel 19 van de wet, en

b. vergeleken met een vergelijkbaar gezin voor wie algemene bijstand op grond van artikel 19 van de wet de enige bron van inkomsten is, minder toeslag ontvangt op grond van de Wet op de zorgtoeslag en de Wet op de huurtoeslag, vanwege de afbouw van de dubbele algemene heffingskorting zoals bedoeld in artikel 37, tweede lid, van de wet ten opzichte van de afbouw van de dubbele algemene heffingskorting als bedoeld in artikel 8.9 van de Wet Inkomstenbelasting 2001, en

c. hierdoor in een toeslagenjaar een besteedbaar inkomen heeft dat lager ligt dan het inkomen van een vergelijkbaar gezin met een volledige bijstandsuitkering.

2. Tot het gezin wordt niet gerekend de persoon die op de datum van aanvraag:

a. niet woonachtig is in de gemeente Bergen op Zoom.

b. is ingeschreven in de basisregistratie personen als ingezetene met enkel een briefadres.

3. Op het moment dat het gezin gedurende het jaar gescheiden gaat leven en er in dat betreffende jaar recht op compensatie bestaat, heeft ieder recht op de helft van het compensatiebedrag.

4. Voor de toepassing van deze regeling wordt het vermogen niet in aanmerking genomen.

Artikel 3. Hoogte van de individuele bijzondere bijstand alleenverdienersproblematiek en wijze van uitbetaling

1. De hoogte van de individuele bijzondere bijstand alleenverdienersproblematiek wordt bepaald op:

a. voor het toeslagenjaar 2022: het bedrag aan zorg- en/of huurtoeslag wat de Belastingdienst-Toeslagen van het gezin terugvordert of verrekent ten gevolge van deze problematiek.

b. voor de toeslagenjaren 2023 en 2024: het verschil tussen het bedrag aan huur- en zorgtoeslag waarop een gezin met uitsluitend algemene periodieke bijstand in een toeslagenjaar recht heeft uitgaande van de huurlasten op 1 juli 2023 en 1 juli 2024, en het bedrag aan huur- en zorgtoeslag waarop het gezin volgens de van beschikking van de Belastingdienst-Toeslagen recht heeft. Het recht op bijzondere bijstand wordt beoordeeld op basis van:

I. Toeslagenjaar 2023: definitieve beschikking Belastingdienst-Toeslagen over het jaar 2023.

II. Toeslagenjaar 2024: voorlopige beschikking Belastingdienst-Toeslagen over het jaar 2024.

2. Voor de berekening van het recht op bijzondere bijstand als bedoeld in lid 1 onder b wordt gebruik gemaakt van de Proefberekening Belastingdienst-Toeslagen. Bij de te maken vergelijking tussen de aan aanvrager feitelijk toegekende huur- en zorgtoeslag met die van een gezin wat in een toeslagenjaar uitsluitend algemene periodieke bijstand (heeft) ontvangen, wordt bij de uitvraag van het toetsingsinkomen in de Proefberekening uitgegaan van het toetsingsinkomen voor een vergelijkbaar bijstandsgezin. Als er in een toetsingsjaar sprake is van thuiswonende kinderen en/of medebewoners wordt uitgegaan van het belastbaar Pw-inkomen rekening houdend met de kostendelersnorm zoals bedoeld in artikel 22a Pw.

3. De bijzondere bijstand waarop recht bestaat wordt per toeslagenjaar als één bedrag uitgekeerd aan het gezin.

Artikel 4. Aanvraag

1. De aanvraag voor bijzondere bijstand alleenverdienersproblematiek wordt ingediend bij de ISD Brabantse Wal via het daarvoor beschikbaar gestelde aanvraagformulier.

2. De datum van aanvraag is leidend welke gemeente de aanvraag in behandeling neemt.

3. Een aanvraag bijzondere bijstand alleenverdienersproblematiek die betrekking heeft op de Toeslagenjaren: 2022, 2023 en/of 2024 moet uiterlijk zijn ingediend vóór 1 juli 2025.

4. Bij de aanvraag moeten de volgende gegevens meegestuurd worden:

1. Algemeen:

a. een kopie van een identiteitsbewijs van de aanvrager en eventuele partner;

b. een kopie van een bankpas of recent bankafschrift met daarop het rekeningnummer en de tenaamstelling.

2. Aanvraag over het Toeslagenjaar 2022:

a. de definitieve beschikking van Belastingdienst-Toeslagen waaruit het terug te vorderen, of te verrekenen, bedrag aan huur- en zorgtoeslag over het ''Toeslagenjaar 2022'' blijkt;

b. aanvullende gegevens met betrekking tot het toetsingsinkomen van de aanvrager, partner en eventuele thuiswonende kinderen en medebewoners voor wat betreft het onderdeel huurtoeslag. Deze gegevens zijn via inloggen met DigiD in te zien op www.mijntoeslagen.nl.

3. Aanvraag over het Toeslagenjaar 2023:

a. de definitieve beschikking van de Belastingdienst-Toeslagen over het ''Toeslagenjaar 2023'';

b. voor de bepaling van het recht op huurtoeslag: informatie of er buiten de aanvragers nog andere mensen inwonen zoals kinderen en medebewoners met hun naam en geboortedata;

c. aanvullende gegevens met betrekking tot het toetsingsinkomen van de aanvrager, partner en eventuele thuiswonende kinderen en medebewoners voor wat betreft het onderdeel huurtoeslag. Deze gegevens zijn via inloggen met DigiD in te zien op www.mijntoeslagen.nl.

d. de huurspecificatie per 1 juli 2023 waarop de kale huur en de servicekosten vermeld staan.

4. Aanvraag over het Toeslagenjaar 2024:

a. de voorlopige beschikking van de Belastingdienst-Toeslagen over het ''Toeslagenjaar 2024'';

b. voor de bepaling van het recht op huurtoeslag: informatie of er buiten de aanvragers nog andere mensen inwonen zoals kinderen en medebewoners met hun naam en geboortedata;

c. aanvullende gegevens met betrekking tot het toetsingsinkomen van de aanvrager, partner en eventuele thuiswonende kinderen en medebewoners voor wat betreft het onderdeel huurtoeslag. Deze gegevens zijn via inloggen met DigiD in te zien op www.mijntoeslagen.nl.

d. de huurspecificatie per 1 juli 2024 waarop de kale huur en de servicekosten vermeld staan.

Artikel 5. Inwerkingtreding en citeertitel

1. Deze beleidsregels worden aangehaald als 'Beleidsregels bijzondere bijstand alleenverdienersproblematiek gemeente Bergen op Zoom.

2. Deze beleidsregels treden in werking op de dag na bekendmaking en werken terug tot en met het toeslagenjaar 2022.

3. Deze beleidsregels vervallen met ingang van de datum waarop ''Voorstel van wet tot wijziging van de Participatiewet in verband met categoriale bijzondere bijstand voor alleenverdieners'' in werking treedt, met dien verstande dat deze beleidsregels van toepassing blijven op voor 1 juli 2025 ingediende aanvragen bijzondere bijstand over de toeslagjaren 2022, 2023 en/of 2024.

Artikel 6. Hardheidsclausule

Door of namens het college kan met toepassing van artikel 4:84 van de Awb in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende worden afgeweken van deze beleidsregels, indien toepassing hiervan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Ondertekening

Ondertekening

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom in de vergadering van 17 september 2024.

secretaris,

mr. Drs. Ing. M. van Vliet

burgemeester,

drs. M. Mulder MSc.

Toelichting artikelsgewijs

Artikel 1. Begripsbepalingen

Voor de begripsbepalingen wordt uitgegaan van de begrippen zoals vermeld in: de Participatiewet (Pw) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb), tenzij in deze regeling anders is bepaald. In lid 2 onder c is het begrip gezin gedefinieerd. Dit begrip wijkt af van het begrip 'gezamenlijke huishouding’ zoals dat is omschreven in artikel 3 van de Pw. De reden hiervoor is dat de Wet op de Inkomstenbelasting en de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, waaronder de huur- en zorgtoeslag vallen, uitgaan van het begrip fiscaal partner. De voorwaarden om als fiscaal partner aangemerkt te worden wijken af van de voorwaarden om als ''gezamenlijke huishouding'' in de zin van de Pw aangemerkt te worden. Ook zijn de begrippen Toeslagenjaar en toetsingsinkomen gedefinieerd. Deze komen niet voor in de Pw. De gebruikte begrippen zijn afkomstig uit de Wet op de Inkomstenbelasting (=verzamelinkomen) en uit de Toeslagensystematiek (o.a. Proefberekening Toeslagen van de Belastingdienst-Toeslagen).

Artikel 2. Doelgroep bijzondere bijstand alleenverdienersproblematiek

In het eerste lid onderdeel a wordt bepaald dat het moet gaat om gezinnen die een uitkering ontvangen anders dan een uitkering op grond van Participatiewet. Voorbeelden daarvan zijn een uitkering op grond van de Werkeloosheidswet (“WW”), of een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (“WIA”). Ook gezinnen die zo’n uitkering ontvangen, en daarnaast bijvoorbeeld een aanvullende bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet, kunnen onder deze regeling vallen. Dat is geëxpliciteerd met de toevoeging “eventueel aangevuld met een uitkering op grond van artikel 19”. In onderdeel b wordt bepaald dat het, binnen de groep die is afgebakend in onderdeel a, gaat om gezinnen die minder huurtoeslag en/of zorgtoeslag ontvangen, dan zij zouden ontvangen als zij een volledige bijstandsuitkering zouden ontvangen, vanwege de afbouw van de dubbele algemene heffingskorting. Daarbij worden zij vergeleken met een gezin dat in alle voor de participatiewet en toeslagen relevante kenmerken gelijk is, afgezien van het feit dat zij geen volledige bijstandsuitkering ontvangen, maar een andere uitkering, met eventueel daarnaast een aanvullende bijstandsuitkering. De dubbele algemene heffingskorting wordt afgebouwd in artikel 37, tweede lid van de Participatiewet. In artikel 8.9 van de Wet inkomstenbelasting 2001 is de dubbele algemene heffingskorting reeds volledig afgebouwd voor gehuwden waarvan de minst verdienende partner geboren is na 1962. Gezinnen waarvan de minstverdienende partner geboren is vóór 1963, ontvangen nog altijd de maximale dubbele algemene heffingskorting. In onderdeel c wordt bepaald dat het, binnen de groep die is afgebakend in de onderdelen a en b, gaat om gezinnen die door het ontvangen van minder huurtoeslag en/of zorgtoeslag, in een toeslagenjaar een inkomen genieten onder het bestaansminimum.

In het 2e lid wordt de doelgroep verder beperkt tot gezinnen die daadwerkelijk in de gemeente wonen en daar ook over eigen woonruimte beschikken waarvoor commerciële huurlasten verschuldigd zijn.

In het 3e lid wordt aangegeven dat het vermogen niet in aanmerking wordt genomen bij toepassing van deze regeling. Normaliter wordt bij de verstrekking van bijzondere bijstand ook beoordeeld of de aanvrager draagkracht uit vermogen heeft. De op grond van deze beleidsregels te verstrekken bijzondere bijstand komt in de plaats van de gemiste zorg- en huurtoeslag. Deze toeslagen komen immers niet volledig tot uitbetaling. De huur- en zorgtoeslag kennen veel hogere vermogensgrenzen (ruim € 67.000 voor een gezin), dan de vermogensgrens binnen de Participatiewet. Daarom is bepaald dat het vermogen buiten beschouwing blijft.

Artikel 3. Hoogte van de individuele bijzondere bijstand alleenverdienersproblematiek en wijze van uitbetaling

Voor het vergoedingsjaar 2022 wordt de hoogte van de bijzondere bijstand afgestemd op het bedrag aan huur- en/of zorgtoeslag wat door de Belastingdienst-Toeslagen wordt teruggevorderd of verrekend.

Voor de vergoedingsjaren 2023 en 2024 wordt de hoogte van de te verstrekken bijzondere bijstand bepaald door de hoogte van de door het gezin ontvangen toeslagen af te zetten tegen de hoogte van de toeslag die het gezin zou hebben ontvangen als zij alléén een bijstandsuitkering zou krijgen.

Systematiek van de Toeslagen is dat die veelal jaarlijks in december voorlopig worden vastgesteld voor het nieuwe kalenderjaar, maandelijks worden uitbetaald en pas definitief worden vastgesteld in de loop van het daarop volgend kalenderjaar. Zo worden de toeslagen over het kalenderjaar 2023 pas medio 2024 definitief vastgesteld door de Belastingdienst-Toeslagen.

· over de Toeslagjaren 2022 en 2023: de definitieve beschikking van de Belastingdienst-Toeslagen.

· over het Toeslagjaar 2024: de voorlopige beschikking van de Belastingdienst-Toeslagen. Die voorlopige beschikking is vaak al voor aanvang van het nieuwe kalenderjaar bij het gezin bekend, of binnen een paar maanden nadat het gezin een aanvraag voor toeslagen, of een eventuele wijziging daarvan, heeft ingediend bij de Belastingdienst-Toeslagen.

Verhuurders passen vaak per 1 juli van het jaar de huurprijs aan. Gevolg hiervan is dat veel gezinnen in het 1e halfjaar een andere huurprijs betalen dan in het 2e halfjaar. De te betalen huur heeft effect op de hoogte van het recht op huurtoeslag. Bij een hele zuivere benadering moet er dan op jaarbasis met twee verschillende huurbedragen worden gerekend. Dit brengt zowel voor het gezin als ook de ISD Brabantse Wal een hogere administratief belasting met zich mee. Ervan uitgaande dat verhuurders vaker hun huur verhogen in plaats van verlagen, wordt bij de berekening van de huurtoeslag steeds uitgegaan van de huurlasten die een gezin per 1 juli in een kalenderjaar moet betalen. Voor de meeste gezinnen zal dit leiden tot een iets hoger recht op huurtoeslag, waardoor ook de te verstrekken bijzondere bijstand iets hoger uitvalt.

Met de hiervoor beschreven beleidskeuzes wordt al enigszins vooruitgelopen op die landelijke categoriale regeling in 2025 waarbij ook niet op individueel casusniveau exact de hoogte van de te verstrekken bijzondere bijstand wordt bepaald.

Om een uniforme en goede berekening te kunnen maken van de door het gezin in een toetsingsjaar gemiste huur- en zorgtoeslag, is in het 2e lid bepaald dat voor die berekening gebruik gemaakt wordt van de landelijke Proefberekening van de Belastingdienst – Toeslagen - website: Proefberekening toeslagen (belastingdienst.nl) Voor de te maken vergelijking met een gezin wat het gehele kalenderjaar uitsluitend algemene periodieke bijstand heeft ontvangen wordt bij de uitvraag van het jaarinkomen bij die proefberekening uitgegaan van het belastbaar jaarinkomen van een bijstandsgezin. Als er in een toetsingsjaar sprake is van medebewoning, wordt gerekend met het belastbaar inkomen op grond van art. 22a Pw (=toepassing kostendelersnorm). De overweging hierbij is dat bij de berekening van de huurtoeslag de Belastingdienst-Toeslagen ook rekening houdt met het inkomen van thuiswonende kinderen en medebewoners. Het 3e lid regelt of de te verstrekken bijzondere bijstand als één bedrag voor een heel kalenderjaar wordt berekend en uitbetaald of dat dit op maandbasis geschiedt.

Artikel 4. Aanvraag

In lid 1 wordt beschreven dat een digitale aanvraag de voorkeur geniet. Dit is zowel voor het gezin als ook voor de ISD Brabantse Wal de snelste, eenvoudigste en efficiëntste aanvraag procedure.

In het 2e lid staat beschreven dat de aanvraagdatum leidend is. Op het moment dat de belanghebbenden op de aanvraagdatum woonachtig zijn in de gemeente Bergen op Zoom en in de voorgaande periode niet, dan beoordeeld de gemeente het recht op compensatie ook over de voorafgaande periode. Zijn de belanghebbenden op het moment van aanvraag niet woonachtig in de gemeente Bergen op Zoom en dienen zij een aanvraag in bij de gemeente waar zij op dat moment woonachtig zijn, dan wordt door de gemeente Bergen op Zoom over de voorliggende periode waarin zij wel woonachtig waren in de gemeente geen compensatie verstrekt (artikel 40 Participatiewet). In het 3e lid staat beschreven gedurende welke periode een gezin een aanvraag bijzondere bijstand kan indienen om bijzondere bijstand te krijgen over de jaren 2022 tot en met 2024. Het 4e lid regelt welke bewijsstukken bij welke toetsingsjaren aangeleverd moeten worden. Dit spreekt voor zich en behoeft geen verdere toelichting.

Artikel 5 Inwerkingtreding en citeertitel

Met verwijzing naar artikel 4 lid 1 en de vergoeding van bijzondere bijstand over het kalenderjaar 2022 wordt voorgesteld deze beleidsregels met terugwerkende kracht vast te stellen tot en met het toeslagenjaar 2022. Deze beleidsregels vervallen zodra de landelijke regeling op basis van het voorgestelde nieuwe artikel 35a van de Participatiewet in werking treedt. De beleidsregels blijven nog wel gelden voor tijdig ingediende aanvragen (zie art. 4 lid 2 van de regeling) waarop nog geen besluit is genomen op de dag dat de nieuwe landelijke regeling in werking treedt.