Verordening rechtspositie Raads- en burgerraadsleden Oirschot 2024

Geldend van 09-10-2024 t/m heden

Intitulé

Verordening rechtspositie Raads- en burgerraadsleden Oirschot 2024

De raad van de gemeente Oirschot

  • gelezen het voorstel van het presidium d.d. 3 september 2024

  • gelet op de artikelen 95, eerste en tweede lid, 96, eerste en tweede lid, en 97, 98, 99 van de Gemeentewet en hoofdstuk 3 van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers;

besluit vast te stellen de Verordening rechtspositie Raads- en burgerraadsleden Oirschot 2024:

Artikel 1 Definitiebepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    commissielid: lid van een commissie als bedoeld in de artikelen 82, 83 en 84 van de Gemeentewet, dat niet tevens raadslid is of ambtenaar die als zodanig tot lid van een commissie is benoemd;

  • b.

    griffier: de griffier, bedoeld in artikel 107 van de Gemeentewet.

  • c.

    raadslid: lid van de gemeenteraad.

  • d.

    burgerraadslid: door de raad met toepassing van artikel 9 van het Reglement van orde voor de raad van Oirschot 2023 in die functie benoemde persoon die krachtens dat artikel kan deelnemen aan raadsbijeenkom-sten. Voor de werking van deze verordening is een burgerraadslid gelijkgesteld met een commissielid.

Artikel 2 Vergoeding voor de werkzaamheden van raadsleden

De vergoeding voor de werkzaamheden van raadsleden is overeenkomstig het bedrag dat in artikel 3.1.1, eer-ste lid, van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers genoemd is bij de gemeenteklasse waarin Oirschot valt. De vergoeding wordt niet gedeeltelijk uitgekeerd op basis van het aantal bijgewoonde raadsvergaderingen afgezet tegen het aantal gehouden vergaderingen.

Artikel 3 Toelage raadslid in bijzondere commissie

  • 1. Een raadslid dat lid is van een bijzondere commissie als bedoeld in artikel 3.1.4, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers wordt voor de duur van de activiteiten van de commissie een maandelijkse toelage toegekend van €80,20.

  • 2. Het bedrag in het eerste lid wordt jaarlijks aangepast in overeenstemming met het bedrag genoemd in arti-kel 3.1.4, derde lid van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers;

  • 3. Als bijzondere commissie als bedoeld in het eerste lid worden aangemerkt:

    • a.

      De werkgeverscommissie;

    • b.

      De auditcommissie.

  • 4. Voor de toepassing van het eerste lid stelt de burgemeester de duur van de activiteiten vast.

Artikel 4 Reis- en verblijfkosten raads- en commissieleden

  • 1. Voor reizen als bedoeld in artikel 3.1 van de Regeling rechtspositie decentrale politieke ambtsdragers en artikel 3.1.7 van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers worden aan een raads- of commissielid vergoed:

    • a.

      de kosten voor het gebruik van openbaar vervoer;

    • b.

      bij gebruik van een eigen vervoersmiddel het maximumbedrag dat door een werkgever aan een werknemer per afgelegde kilometer onbelast kan worden verstrekt alsmede de parkeer- of stal-lingskosten, veerkosten en tolkosten;

  • 2. Boetes en naheffingsaanslagen voor parkeren worden niet vergoed.

  • 3. Als een raadslid of commissielid een functionele beperking heeft, kan incidenteel een voor de beperking geschikte vervoersvoorziening worden vergoed of ter beschikking worden gesteld.

  • 4. De noodzakelijke en redelijkerwijs gemaakte werkelijke verblijfkosten die een raadslid of commissielid maakt in verband met reizen, gemaakt voor de uitoefening van de functie, worden ten laste van de ge-meente vergoed.

Artikel 5 Nadere regels niet-partijpolitiek georiënteerde scholing raads- en commissieleden

  • 1. Een raads- of burgerraadslid dat wil deelnemen aan niet-partijpolitiek georiënteerde scholing in verband met de vervulling van zijn functie als bedoeld in artikel 3.3.3 Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambts-dragers, dient daartoe vooraf een gemotiveerde aanvraag in bij de griffier.

  • 2. Deze aanvraag gaat vergezeld van stukken met inhoudelijke informatie en een kostenspecificatie.

  • 3. De maximale vergoeding van de scholing bedraagt:

    • a.

      € 500 per jaar per raadslid;

    • b.

      € 500 per jaar per burgerraadslid.

  • 4. De griffier beslist op de aanvraag op basis van de overlegde stukken. Hij overlegt hierover desgewenst met het presidium van de raad.

Artikel 6 Informatie- en communicatievoorzieningen raads- en commissieleden

  • 1. Een raads- of burgerraadslid tekent een bruikleenovereenkomst wanneer hem ten laste van de gemeente voor de duur van de uitoefening van zijn functie informatie- en communicatievoorzieningen ter beschikking worden gesteld bedoeld in artikel 3.3.2 Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers. Het college stelt het model van de bruikleenovereenkomst vast.

  • 2. Een raads- of burgerraadslid levert na beëindiging van zijn functie de ter beschikking gestelde informatie- en communicatievoorzieningen in bij de gemeente. Overname van de informatie- en communicatievoorzie-ningen na schoning is mogelijk tegen vergoeding van de resterende waarde van de voorzieningen in het economisch verkeer. Het college bepaalt de resterende waarde van de voorzieningen in het economisch verkeer.

Artikel 7 Aanwijzing als eindheffingsbestanddeel

  • 1. Als eindheffingsbestanddeel als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de loonbelas-ting 1964 worden aangewezen de vergoedingen, tegemoetkomingen en verstrekkingen, genoemd in artikel 3.3.8 van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers.

  • 2. Als eindheffingsbestanddeel als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de loonbelas-ting 1964 worden verder aangewezen de vergoedingen, tegemoetkomingen en verstrekkingen, genoemd in deze verordening, voor zover deze worden gerekend tot een vergoeding, tegemoetkoming of verstrekking als bedoeld in artikel 31a, tweede lid, onderdelen a tot en met h, van de Wet op de Loonbelasting 1964.

Artikel 8 Betaling vaste vergoedingen

Tenzij het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers of de Rechtspositieregeling decentrale poli-tieke ambtsdragers anders bepalen, vindt de betaling van de vergoeding van commissieleden, bedoeld in arti-kel 3.4.1 het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers maandelijks plaats met inachtneming van een vergoeding per bijgewoonde vergadering.

Artikel 9 Betaling en declaratie van onkosten

  • 1. Tenzij het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers of de Rechtspositieregeling decentrale politieke ambtsdragers anders bepalen, vindt de betaling van kosten die op grond van deze verordening voor vergoeding of tegemoetkoming in aanmerking komen plaats door:

    • a.

      betaling uit gemeentelijke middelen, op basis van een rechtstreeks aan de gemeente toegezonden factuur,

    • b.

      betaling vooruit uit eigen middelen of

    • c.

      betaling ten laste van de gemeentelijke creditcard.

  • 2. Een aanvraag om een vergoeding van de onkosten als bedoeld in dit artikel gaat vergezeld van een decla-ratieformulier en bewijsstukken. Het vereiste om bewijsstukken te overleggen geldt niet wanneer de ver-goeding een forfaitair bedrag betreft.

  • 3. Het declaratieformulier en de bewijsstukken worden binnen 3 maanden na factuurdatum of betaling door raads- of burgerraadsleden ingediend bij de griffier.

  • 4. Voor zover van toepassing draagt de gemeente er zorg voor dat de betaling aan raads- of burgerraadsleden binnen 6 weken na het indienen van de aanvraag wordt overgemaakt.

Artikel 10 Intrekking oude verordening

De Verordening rechtspositie wethouders, raads- en burgerraadsleden gemeente Oirschot 2018 wordt ingetrok-ken.

Artikel 11 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na publicatie van deze verordening in het Gemeen-teblad.

Artikel 12 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening rechtspositie raads- en burgerraadsleden Oirschot 2024

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad van de gemeente Oirschot op dinsdag 24 september 2024.

Mark van Oosterwijk

Griffier

Judith Keijzers-Verschelling

Voorzitter

Toelichting

ALGEMEEN DEEL

Wettelijke regelingen

In de wet en nadere regelgeving zijn alle van belang zijnde onderwerpen geregeld betreffende de rechtspositie van gemeentelijke politieke ambtsdragers. In de Gemeentewet is aangegeven dat de nadere invulling van de rechtspositie van raads- en commissieleden 1 alsmede de financiële voorzieningen moet worden geregeld bij of krachtens de wet (AMvB en ministeriële regeling). Deze nader regeling is vastgelegd in het Rechtspositiebe-sluit decentrale politieke ambtsdragers. In de Rechtspositieregeling decentrale politieke ambtsdragers zijn de (onkosten)vergoedingen nader uitgewerkt.

Hoofdlijnen gemeentelijke verordening

In deze verordening zijn alleen bepalingen opgenomen inzake de rechtspositie van raadsleden en leden van gemeentelijke commissies zover die niet dwingend geregeld zijn in hogere wet- en regelgeving. De grondslag hiervoor is te vinden in de Gemeentewet en het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers en de Rechtspositieregeling decentrale politieke ambtsdragers. Bij de laatste moderniserings- en harmoniseringsope-ratie (Staatsblad 15 oktober 2018), betreffende de rechtspositiebesluiten voor decentrale politieke ambtsdra-gers zijn er wederom een aantal bepalingen imperatief in hogere wet- en regelgeving vastgelegd. De overwe-ging hierbij is dat het bestuurlijk wenselijk is om de voorzieningen zoals vergoedingen, tegemoetkomingen en andere rechtspositionele aanspraken voor decentrale politieke ambtsdragers dwingendrechtelijk in hogere wet- en regelgeving vast te leggen om politieke discussies op lokaal niveau te voorkomen. Dit betekent dat er voor gemeenten minder ruimte is om lokaal bij verordening van wettelijke regelingen af te wijken. Het ministerie van BZK publiceert jaarlijks circulaires waarin artikelen uit het Rechtspositiebesluit en de onderliggende Regeling wijzigen. Deze wijzigingen kunnen van invloed zijn op de gemeentelijke verordening.

Indien een gemeente besluit om bij verordening voorzieningen voor politieke ambtsdragers te regelen, zijn een aantal regels van belang. In artikel 99 Gemeentewet is bepaald dat ’buiten hetgeen hun bij of krachtens de wet is toegekend’, ontvangen de leden van de raad en/of door de raad ingestelde commissie (in de zin van artikel 82, 83 of 84 Gemeentewet) als zodanig geen andere vergoedingen en tegemoetkomingen ten laste van de gemeente. Deze verordening vormt een (nadere) uitwerking van de bij of krachtens de wet toegekende vergoe-dingen en tegemoetkomingen.

De arbeidsverhoudingen en fiscale positie

Raadsleden en commissieleden hebben geen dienstbetrekking bij de gemeente. De gemeente is dus niet de werkgever. Dat betekent bijvoorbeeld dat zij voor zover het betreft het raadslidmaatschap niet vallen onder de werknemersverzekeringen zoals de Werkloosheidswet (WW), Ziektewet (ZW) en de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA). Omdat er geen sprake is van een dienstbetrekking vallen raads- en commissieleden niet onder de Wet op de loonbelasting 1964 maar worden hun inkomsten belast in de Wet inkomstenbelasting 2001. Wel kunnen raadsleden opteren voor de loonbelasting als voorheffing door samen met de gemeente te kiezen voor het fictief werknemerschap, het zogenaamde opting-in. Het fictief werknemerschap kan worden aangevraagd met behulp van een opting-in verklaring bij de Belastingdienst.

Als de raads- en commissieleden en gemeente niet kiezen voor het fictief werknemerschap, dan geldt dat de onkostenvergoedingen en raadsvergoeding als inkomsten moeten worden verantwoord en mogen de (be-roeps)kosten die worden gemaakt worden afgetrokken. Het resultaat zal het raads- of commissielid moeten verantwoorden in de aangifte inkomstenbelasting, onder de post inkomsten uit overige werkzaamheden.

De gemeente dient jaarlijks alle betalingen en verstrekkingen voor de raads- en commissieleden die niet als fictief werknemerschap te kwalificeren zijn op grond van deze verordening aan de Belastingdienst doorgeven middels een formulier IB-47.Een uitzondering op deze regel zijn betalingen van presentievergoedingen die aan te merken zijn als vrijwilligersvergoeding.

Omdat raads- en commissieleden op persoonlijke titel worden gekozen, zijn zij niet aan te merken als (fiscaal) ondernemer. Er hoeft dan ook geen VAR-verklaring / Modelovereenkomst ZZP overgelegd te worden aan de gemeente.

De Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa) is niet van toepassing op raads- en commissieleden.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 2 Vergoeding voor de werkzaamheden van raadsleden

De hoogte van de raadsvergoeding is verplichtend bepaald op een vast bedrag per inwonersklasse. Vanaf de dag van beëdiging hebben de raadsleden recht op de vergoedingen die verbonden zijn aan hun functie. Wat betreft de vergoeding voor de werkzaamheden is dit geregeld in artikel 3.1.1, eerste lid.

De gemeenteraad kan op grond van het vierde lid van artikel 3.1.1 bij verordening bepalen dat een deel van de vergoeding voor de werkzaamheden wordt uitbetaald als presentiegeld. Het gaat om maximaal 20% van de vergoeding. In een dergelijke verordening mag geen onderscheid worden gemaakt tussen de raadsleden: een presentievergoeding geldt dan voor alle raadsleden. Deze bepaling kan bijvoorbeeld worden benut bij spookle-den. Spookleden zijn volksvertegenwoordigers die wel zijn gekozen, maar die niet of nauwelijks aanwezig zijn bij de vergaderingen of activiteiten van de desbetreffende gemeenteraad. De raad van Oirschot heeft niet voor deze mogelijkheid gekozen.

Een raadslid kan de vergoeding niet weigeren en de gemeente is verplicht de raadsvergoeding aan het raadslid over te maken op zijn of haar bankrekeningnummer. Het raadslid mag zelf (een deel) van de raadsvergoeding afdragen aan de politieke partij, maar is in beginsel juridisch niet verplicht mee te werken aan een overdracht van (een deel) van zijn of haar raadsvergoeding. Een akte van cessie waarbij de raadsvergoeding direct aan een politieke groepering wordt overgemaakt is juridisch niet toegestaan. De reden hiervoor is dat het raadslid een onafhankelijke positie heeft en niet financieel afhankelijk mag zijn van de politieke groepering.

Artikel 3 Toelage raadslid in bijzondere commissie

Het bedrag in het eerste lid is hetzelfde bedrag dat niet-raadsleden ontvangen als presentievergoeding voor het bijwonen van een commissie. Dit bedrag is afkomstig uit artikel 3.4.1, eerste lid van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers. Raadsleden in een bijzondere commissie ontvangen op deze manier een vergoeding van dezelfde omvang die ze zouden hebben ontvangen als ze geen raadslid waren geweest en wel zitting hadden gehad in de commissie. Dit is redelijk en billijk.

In het tweede lid is geregeld dat het bedrag jaarlijks geïndexeerd wordt. Het genoemde artikel 3.1.4 van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers volgt de salarisontwikkelingen van ambtenaren die een arbeidsovereenkomst hebben bij het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Dat is dezelfde indexering als in het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers wordt toegepast voor de maande-lijkse reguliere vergoeding van raadsleden.

Het lidmaatschap van de werkgeverscommissie is een belangrijke functie en de argumenten om deze aan te merken als een bijzondere commissie zijn duidelijk. Het lidmaatschap van de werkgeverscommissie:

  • Is een tijdsintensieve en inhoudelijk belangrijke taak die door raadsleden wordt uitgevoerd naast het reguliere raadswerk;

  • is inhoudelijk van groot belang omdat deze commissie niet alleen namens de raad het formele werkge-verschap uitvoert jegens de raadsgriffier maar ook met de griffier het reguliere overleg voert om er voor te zorgen dat de griffie als belangrijkste ondersteuner en adviseur van de raad in positie wordt ge-bracht;

  • is tijdsintensief omdat het samenspel met de raadsgriffier regelmatig overleg vergt. Wanneer er pro-blemen op of rond de griffie spelen of er sprake is van werving van een nieuwe griffier, is de tijdsbeste-ding aanmerkelijk hoger;

  • Vergt specifieke expertise waarvoor vaak een investering in de vorm van gerichte scholing en opleiding nodig is.

Het lidmaatschap van de auditcommissie is een belangrijke functie voor leden van de raad. Het lidmaatschap van de auditcommissie:

  • Vraagt ruime investering van tijd en moeite naast het reguliere raadswerk;

  • Vereist bijzondere expertise ten aanzien van planning & control, die vaak slechts kan worden bereikt na gerichte en ruime training/opleiding;

  • Vergt regelmatig overleg over alle activiteiten die van belang zijn voor een goede beheersing op het gebied van financiële rechtmatigheid en doelmatigheid, en het kunnen vervullen van de toezichthou-dende en controlerende bevoegdheid van de raad;

De bepaling in het vierde lid is een vereiste die voortvloeit uit het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers. Met deze bepaling wordt beoogd commissies die “slapend” zijn te onderscheiden van actieve bijzondere commissies. Door de duur van de activiteiten te bepalen, worden commissieleden beloond tijdens de periode dat ze daadwerkelijk (bijzondere) activiteiten voor de commissie ondernamen en niet gedurende de periode dat ze dat niet doen. Het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers laat geen keuzevrij-heid wie de duur van de activiteiten vaststelt, dat moet de burgemeester doen.

Artikel 4 Reis- en verblijfkosten raads- en commissieleden

In deze bepaling is bij verordening geregeld dat raads- en commissieleden een vergoeding van de reis- en ver-blijfkosten kunnen krijgen. Daaronder kunnen ook de buitenlandse dienstreizen worden geschaard. De naar redelijkheid gemaakte reis- en verblijfkosten voor dienstreizen in het buitenland, die door of vanwege de ge-meente zijn georganiseerd komen ook voor vergoeding in aanmerking. De vergoeding voor noodzakelijke en redelijkerwijs gemaakte verblijfkosten is niet nader ingevuld en is een lokale aangelegenheid per gemeente. Omdat in het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers verder geen eigen vergoedingsregeling is opgenomen, kan aansluiting worden gezocht bij de vergoedingsregelingen voor wethouders.

Artikel 5 Nadere regels niet-partijpolitiek georiënteerde scholing raads- en commissieleden

Voor raads- en commissieleden is expliciet bepaald dat de kosten voor niet-partijpolitiek georiënteerde functio-nele scholing, zoals deelname aan congressen en opleidingen, ten laste kunnen worden gebracht van de ge-meente. Partijpolitieke scholing komt niet voor vergoeding door de gemeente in aanmerking. De inhoud van de scholing is bepalend of deze al dan niet partijpolitiek georiënteerd is. Wanneer scholing verzorgd wordt door een politieke partij betekent dat niet automatisch dat die scholing partijpolitiek georiënteerd is.

Om in aanmerking te komen voor vergoeding van de scholingskosten, moet gemotiveerd worden dat het gaat om functiegerichte scholing. Scholing is functiegericht als zij beoogt de voor de functie benodigde vakkennis en vaardigheden te verwerven dan wel actueel te houden. Scholing is partijpolitiek georiënteerd als zij geheel of gedeeltelijk tot doel heeft betrokkene op te leiden in het gedachtegoed van de desbetreffende partij.

Overigens kan de gemeente ook zelf dit soort scholing (laten) verzorgen. Ook die lasten komen ten laste van de gemeente.

De raad kan eventueel (op voorstel van het presidium) nadere regels stellen voor de scholing van zijn leden. Deze nadere regels kunnen bijvoorbeeld in een scholingsplan komen te staan. In dit plan kunnen procedurere-gels voor individuele scholingsverzoeken worden opgenomen. Dit plan kan vervolgens als handvat dienen bij toetsing van individuele scholingsaanvragen.

In dit artikel krijgt de griffier het mandaat om te beslissen over scholingsaanvragen. Hij kan voor het nemen van een beslissing overleg voeren met het presidium. Het ligt in de rede dit te doen als er sprake is van twijfel over het toekennen van een aanvraag.

Het maximumbedrag per (burger)raadslid per jaar is €500. Er wordt bewust geen onderscheid gemaakt tussen raadsleden en burgerraadsleden. Beiden hebben op gelijke voet recht op vergoeding van scholing.

Artikel 6 Informatie- en communicatievoorzieningen

Het college van burgemeester en wethouders stelt ten laste van de gemeente aan een raadslid, wethouder of de burgemeester voor de duur van de uitoefening van zijn functie de noodzakelijke informatie- en communica-tievoorzieningen ter beschikking.

Ook commissieleden kunnen aanspraak maken op ICT-middelen op grond van art. 3.4.4 Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers. Onder informatie- en communicatievoorzieningen wordt ook verstaan een smartphone, een computer en de daarbij behorende (internet)abonnementen. Er mag slechts één computer verstrekt worden. Een computer is een desktop, laptop, tablet- of minicomputer. Een smartphone is niet te kwalificeren als computer.

De gemeente verstrekt informatie- en communicatievoorzieningen in bruikleen aan de politieke ambtsdrager omdat dit noodzakelijk gereedschap is voor het vervullen van de politieke functie. Het fiscale noodzakelijk-heidscriterium vereist dat dit digitale gereedschap bij aftreden of ontslag weer door de ambtsdrager wordt inge-leverd bij de gemeente. Dit geeft de gemeente ook de mogelijkheid om dit ICT-middel te schonen. Als het mid-del is geschoond, dan is het aan de gemeente of het dit desbetreffende ICT-middel wil hergebruiken. Als dat niet zo is, dan kan de gemeente ambtsdragers de mogelijkheid bieden het ICT-middel over te nemen. Dit over-nemen is dus geen recht van de ambtsdrager maar het gevolg van een keuze van de gemeente. In dit geval is er bereidheid het ICT-middel af te stoten.

Een circulaire vereist in dat geval dat de gemeente ervoor zorgt dat het ICT-middel door of namens de ge-meente is geschoond met speciale software (conform Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO)). Verder dient de politieke ambtsdrager voor het overnemen van het ICT-middel op grond van de circulaire een vergoe-ding te betalen. Deze vergoeding dient gelijk te zijn aan de resterende waarde van het ICT-middel in het eco-nomisch verkeer.

Het college stelt de hoogte van de resterende waarde van het ICT-middel vast. Voor ICT-middelen geldt dat deze lineair in 48 maanden worden afgeschreven, met een restwaarde van €150.

Dit betekent dat een ambtsdrager bij overname van een device minimaal €150 betaalt

De berekening van de restwaarde is dus als volgt:

Restwaarde = Aanschafwaarde ICT-middel -/- afschrijving

Afschrijving = (aantal maanden sinds verstrekking / 48) * (Aanschafwaarde ICT-middel - 150)

Artikel 7 Aanwijzing als eindheffingsbestanddeel

In het kader van de werkkostenregeling op grond van artikel 31 Wet op de Loonbelasting 1964 zijn een aantal vergoedingen in het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers en de verordening aangewezen als eindheffingsbestanddeel. De gemeente draagt in dat geval de loonbelasting, waardoor de vergoeding belasting-vrij (netto) aan de politieke ambtsdrager kan worden overgemaakt. Anders worden deze door de Belastingdienst als loon gezien en moet hierover bij de politieke ambtsdragers loonbelasting worden ingehouden. In het kader van de werkkostenregeling kan in de financiële administratie worden aangegeven of een verstrekking of ver-goeding onder de gerichte vrijstellingen, intermediaire kosten of onder de nihil-waarderingen valt.

Gemeenten mogen daarnaast een verstrekking of vergoeding in de vrije ruimte - tot 1,2% fiscale loonsom - onderbrengen zonder fiscale consequenties. Indien de grens van 1,2% wordt overschreden, zal de gemeente 80% eindheffing moeten betalen.

Artikel 8 Betaling vaste vergoedingen & Artikel 9 Betaling en declaratie van onkosten

Het Rechtspositiebesluit en de Rechtspositieregeling decentrale politieke ambtsdragers regelen wanneer de vergoedingen en onkosten betaald moeten worden aan raads- en commissieleden. Daar waar geen expliciete termijn is genoemd, kunnen deze artikelen uitkomst bieden. De betaling van onkosten kan worden voorgescho-ten uit eigen middelen, later gedeclareerd worden of de factuur wordt rechtstreeks naar de gemeente verstuurd. Hierbij gaat de voorkeur uit naar rechtstreeks facturering bij de gemeente. Het verdient aanbeveling dat het college een formulier vaststelt waarmee raads- en commissieleden gemaakte onkosten kunnen verantwoorden. Raads- en commissieleden declareren in beginsel hun kosten bij de griffier. Het vereiste om bewijsstukken te overleggen geldt niet wanneer de vergoeding een forfaitair bedrag betreft.


Noot
1

In Oirschot kunnen raadsfracties zich laten bijstaan door ‘burgerraadsleden’ (zie artikel 9 van het Reglement van Orde voor de raad van Oirschot 2023). Voor de werking van deze verordening zijn burgerraadsleden gelijk aan ‘commissieleden’, zoals bedoeld in artikelen 82-84 van de Gemeentewet. In de rest van de toelichting wordt telkens de term ‘commissieleden’ gebruikt.