Erfgoedverordening Land van Cuijk 2024

Geldend van 05-10-2024 t/m heden

Intitulé

Erfgoedverordening Land van Cuijk 2024

De raad van de gemeente Land van Cuijk;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 24 juni 2024;

gelet op de Algemene Wet Bestuursrecht, artikel 3.16 van de Erfgoedwet, artikel 38 van de Monumentenwet 1988, artikel 149 van de Gemeentewet, artikelen 5.1, 16.54 en 17.9 van de Omgevingswet, in samenhang met artikel 4.6, eerste lid, aanhef en onder d, paragraaf 22.1.2 van de Invoeringswet Omgevingswet en gelet op het gestelde in artikel 5.130 van het Besluit kwaliteit leefomgeving;

besluit:

vast te stellen de navolgende verordening overeenkomstig de volgende bepalingen:

Erfgoedverordening Land van Cuijk 2024

Hoofdstuk 1: Algemeen

Artikel 1:1. Definities

In deze verordening en de daarop berustende voorschriften wordt, tenzij anders is bepaald, verstaan onder:

  • -

    adviescommissie: een commissie zoals bedoeld in artikel 17.9 Omgevingswet en de ‘Verordening gemeentelijke adviescommissie omgevingskwaliteit Land van Cuijk 2023’;

  • -

    archeologische beleidsadvieskaart: door het college vastgestelde topografische kaart van het gemeentelijk grondgebied, waarop de archeologische monumenten en archeologische verwachtingsgebieden zijn aangegeven met uitvoeringsgerichte beleidsadviezen ten behoeve van een omgevingsplan;

  • -

    beeldbepalend pand: karakteristiek of beeldbepalende onroerende zaak, geen monument zijnde, dat kenmerkend is voor het beeld en van cultuurhistorische waarde is vanwege de (historische) verschijningsvorm, de ruimtelijke samenhang en/of betekenis. Alleen de hoofdvorm en de gevels inclusief indeling en detaillering die zichtbaar zijn vanaf openbaar toegankelijk gebied zijn van belang;

  • -

    beschermd beeldbepalend pand: een beeldbepalend pand of karakteristiek object dat op grond van artikel 3:1, eerste lid is aangewezen en staat ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

  • -

    beschermd gemeentelijke cultuurgoed: cultuurgoed als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet die als zodanig is aangewezen op grond van artikel 5:1, eerste lid, en staat ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

  • -

    beschermd gemeentelijk cultuurhistorisch waardevol landschap of landschapselement: een cultuurhistorisch waardevol landschap of landschapselement dat op grond van artikel 6:1, eerste lid, is aangewezen en staat ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

  • -

    beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht: stads- of dorpsgezicht als bedoeld in de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet dat als zodanig is aangewezen op grond van artikel 4:1, eerste lid, en staat ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

  • -

    beschermde gemeentelijke verzameling: verzameling als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet die als zodanig is aangewezen op grond van artikel 5:1, eerste lid, en staat ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

  • -

    bouwhistorisch onderzoek: onderzoek dat voldoet aan de vigerende uitvoeringsrichtlijn ‘Bouwhistorisch onderzoek met waardestelling, URL 2007’ uitgave Stichting Erkende Restauratiekwaliteit Monumentenzorg;

  • -

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • -

    cultuurhistorisch onderzoek: onderzoek dat zich richt op de aanwezigheid, aard, betekenis en waarde van archeologie, aardkundige waarden, architectuurgeschiedenis, historische bouwkunde, bouw- en tuinhistorie, historische stedenbouwkunde en historische geografie;

  • -

    cultuurhistorische waardenkaart: kaart met een ruimtelijke presentatie van de gemeentelijke cultuurhistorische waarden en het te voeren beleid, vastgesteld door de bevoegde overheid;

  • -

    gemeentelijk cultuurgoed: erfgoed dat ‘verplaatsbaar’ en ‘tastbaar’ is en dat van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis of uitzonderlijke schoonheid is en dat als onvervangbaar en onmisbaar behoort en dient te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit;

  • -

    gemeentelijk cultuurhistorisch waardevol landschap of landschapselement: het door menselijk denken en handelen bepaalde en gevormde deel van het cultuurlandschap of daarin aanwezig landschapselement;

  • -

    gemeentelijk monument: onroerende zaak als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet die als zodanig is aangewezen op grond van artikel 2:1, eerste lid, en staat ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

  • -

    gemeentelijk stads- of dorpsgezicht: groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarden en in welke groepen zich één of meer monumenten bevinden;

  • -

    karakteristiek object: karakteristiek of beeldbepalende onroerende zaak, geen monument zijnde, dat kenmerkend is voor het beeld en van cultuurhistorische waarde is vanwege de (historische) verschijningsvorm, de ruimtelijke samenhang en/of betekenis. Alleen de hoofdvorm en de gevels inclusief indeling en detaillering die zichtbaar zijn vanaf openbaar toegankelijk gebied zijn van belang;

  • -

    omgevingsvergunning: vergunning als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet voor een activiteit met betrekking tot een monument, een beschermd beeldbepalend pand, beschermd (gemeentelijk) stads- of dorpsgezicht of beschermd gemeentelijk cultuurhistorisch waardevol landschap of landschapselement;

  • -

    plan van aanpak: plan dat weergeeft hoe een archeologische uitvoerder de vragen zoals omschreven in het programma van eisen gemotiveerd denkt te gaan beantwoorden;

  • -

    programma van eisen: programma dat door het college wordt vastgesteld en waarmee juridisch afdwingbare kaders worden gesteld voor het ontwerp en de uitvoering van archeologisch onderzoek.

  • -

    redengevende omschrijving: een waardestellende beschrijving waarmee een zaak is aangewezen als beschermd erfgoed;

  • -

    waarderingscriteria: de door de Rijksdienst van het Cultureel Erfgoed ontwikkelde standaard voor het waarderen van erfgoed;

  • -

    zakelijk gerechtigden: als bedoeld in de openbare registers van de Kadasterwet, artikel 8, eerste lid.

Artikel 1:2. Gemeentelijk erfgoedregister

  • 1. Het college houdt een door eenieder te raadplegen gemeentelijk erfgoedregister bij van krachtens deze verordening aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed inclusief de locaties waaraan krachtens artikel 4.2, eerste lid, van de Omgevingswet in het omgevingsplan de functie cultureel erfgoed is toebedeeld.

  • 2. Het gemeentelijk erfgoedregister bevat:

    • a.

      gegevens over de inschrijving en dient ter identificatie van het aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed;

    • b.

      gegevens over door het college van de minister ontvangen afschriften van de inschrijving van een rijksmonument in het rijksmonumentenregister als bedoeld in artikel 3.3, vijfde lid, van de Erfgoedwet en instructies als bedoeld in artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet betreffende een locatie met de functie-aanduiding rijksbeschermd stads- en dorpsgezicht;

    • c.

      gegevens over de door het college van gedeputeerde staten ontvangen afschriften van inschrijving van een monument die zijn aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet en instructies als bedoeld in artikel 2.33, eerste lid, van de Omgevingswet betreffende een locatie met de functie-aanduiding provinciaal monument, provinciaal archeologisch monument of provinciaal beschermd stads- en dorpsgezicht.

Artikel 1:3. Wijziging gemeentelijk erfgoedregister en cultuurhistorische waardenkaart

  • 1. Het college kan wijzigingen aanbrengen in het gemeentelijk erfgoedregister en aan de cultuurhistorische waardenkaart.

  • 2. Indien de wijziging ziet op het schrappen uit het gemeentelijk erfgoedregister of van de cultuurhistorische waardenkaart zijn de artikelen 2:8, 3:8, 4:5, 5:6 en 6:8 van overeenkomstige toepassing, tenzij de onroerende of roerende zaak is tenietgegaan.

Hoofdstuk 2: Gemeentelijke monumenten en gemeentelijke archeologische monumenten

§ 2.1. Aanwijzing gemeentelijk monument of gemeentelijk archeologisch monument

Artikel 2:1. Aanwijzing als gemeentelijk monument of gemeentelijk archeologisch monument

  • 1. Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, besluiten een onroerende zaak dat van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aan te wijzen als gemeentelijk monument of gemeentelijk archeologisch monument.

  • 2. De aanwijzing wordt gebaseerd op een redengevende omschrijving die opgebouwd is aan de hand van de waarderingscriteria:

    • a.

      conform bijlage 1 voor gemeentelijke monumenten;

    • b.

      conform bijlage 2 voor gemeentelijk funerair erfgoed.

  • 3. Lid 2 is niet van toepassing bij gemeentelijke archeologische monumenten, hiervoor wordt een beschrijving opgesteld inclusief motivering van de cultuurhistorische waarden.

  • 4. Het college kan bepalen dat ten behoeve van de aanwijzing van een onroerende zaak als gemeentelijk monument of gemeentelijk archeologisch monument een bouwhistorisch, cultuurhistorisch en/of archeologisch onderzoek dient te worden verricht.

  • 5. Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      rijksmonumenten, en

    • b.

      monumenten en archeologische monumenten die zijn aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet of een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet.

Artikel 2:2. Voornemen tot aanwijzing

  • 1. Een voornemen om toepassing te geven aan artikel 2:1, eerste lid, wordt door het college schriftelijk bekendgemaakt aan de aanvrager en alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak.

  • 2. Het college stelt alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak in de gelegenheid te worden gehoord.

  • 3. Voordat een kerkelijk onroerende zaak wordt aangewezen, dat uitsluitend of waarvan een overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst, voert het college overleg over het voornemen met de eigenaar.

Artikel 2:3. Voorbescherming

  • 1. De bescherming van paragraaf 2.2 is van overeenkomstige toepassing op de onroerende zaak ten aanzien waarvan een voornemen als bedoeld in artikel 2:2, eerste lid, is bekendgemaakt.

  • 2. De voorbescherming, bedoeld in het eerste lid, vervalt op het moment van inschrijving van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 2:4. Advies adviescommissie

  • 1. Het college vraagt over het voornemen om toepassing te geven aan artikel 2:1, eerste lid, advies aan de adviescommissie.

  • 2. De adviescommissie brengt binnen acht weken na ontvangst van de adviesaanvraag schriftelijk en deugdelijk gemotiveerd advies uit.

Artikel 2:5. Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

  • 1. Op een aanvraag om aanwijzing dient te worden besloten binnen 26 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2. De aanwijzing bevat in ieder geval onderstaande gegevens van het gemeentelijk monument of gemeentelijk archeologisch monument:

    • a.

      de naam van het terrein of object;

    • b.

      een uitsnede van de topografische kaart waarop de locatie is weergegeven;

    • c.

      plaatselijke aanduiding;

    • d.

      kadastrale aanduiding;

    • e.

      de datum van aanwijzing;

    • f.

      het werkingsgebied waar de beperking op wordt gelegd:

      • a.

        een pand (BAG), of;

      • b.

        een perceel (BRK), of;

      • c.

        een gedeeltelijk perceel (BRK), of;

      • d.

        basisregistratie grootschalige topografie (BGT);

    • g.

      redengevende omschrijving of beschrijving.

Artikel 2:6. Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

  • 1. De aanwijzing wordt schriftelijk bekendgemaakt aan de aanvrager en alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak.

  • 2. Het college verwerkt de aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 2:7 Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument of voorlopig gemeentelijk archeologisch monument

  • 1. In een spoedeisend geval kan het college een onroerende zaak aanwijzen als voorlopig gemeentelijk monument of voorlopig gemeentelijk archeologisch monument. In afwijking van artikel 2:4 wordt in dat geval aan de adviescommissie advies gevraagd over de vastgestelde aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument of voorlopig gemeentelijke archeologisch monument.

  • 2. Een aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument of voorlopig gemeentelijk archeologisch monument vervalt na 26 weken of zoveel eerder als het college een besluit heeft genomen over de aanwijzing, bedoeld in artikel 2:1, eerste lid.

  • 3. Paragraaf 2.2 is van overeenkomstige toepassing op deze aanwijzing.

Artikel 2:8 Wijziging of intrekking aanwijzing gemeentelijk monument of gemeentelijk archeologisch monument

  • 1. Het college kan ten aanzien van gemeentelijke monumenten, gemeentelijke archeologische monumenten, voorlopige gemeentelijke monumenten en voorlopige gemeentelijke archeologische monumenten al dan niet op aanvraag van een belanghebbende wijzigingen aanbrengen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 2. Aan een wijziging of intrekking als bedoeld in het eerste lid kan slechts worden voldaan als het belang van erfgoedzorg zich daar niet tegen verzet.

  • 3. Bij toepassing van lid 1 is artikel 2:4 tot en met artikel 2:6 van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat voor aanwijzing wordt gelezen wijzigingsbesluit of intrekking van de aanwijzing.

  • 4. Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing als bedoeld in lid 2 achterwege.

  • 5. Het college kan voorwaarden verbinden aan de wijziging of intrekking van de aanwijzing.

  • 6. Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag dat het gemeentelijk monument of het gemeentelijk archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft is ingeschreven in het rijksmonumentenregister of een provinciaal erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.17, derde lid, van de Erfgoedwet of een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet. Het vervallen van de aanwijzing wordt onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

§ 2.2 Bescherming gemeentelijk monument en gemeentelijk archeologisch monument

Artikel 2:9 Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument of gemeentelijk archeologisch monument

  • 1. Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.

  • 2. Het is verboden om een gemeentelijk archeologisch monument te beschadigen of te vernielen.

Artikel 2:10 Omgevingsvergunning gemeentelijk monument of gemeentelijk archeologisch monument

  • 1. Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het college een gemeentelijk archeologisch monument te beschadigen of te verstoren.

  • 2. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het college een gemeentelijk monument:

    • a.

      te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen, of;

    • b.

      te herstellen, te restaureren, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 3. Het tweede lid is niet van toepassing op:

    • a.

      de uitvoering van normaal onderhoud, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur van het gemeentelijk monument niet wijzigen, en voor zover de aanleg van een tuin, park of andere aanleg, niet wijzigt, of;

    • b.

      inpandige veranderingen van een onderdeel van het gemeentelijk monument dat uit het oogpunt van erfgoedzorg of de redengevende omschrijving een indifferente of storende waarde heeft;

    • c.

      het binnen een gemeentelijk monument dat als begraafplaats in gebruik is met inachtneming van de monumentale waarden:

      • i.

        plaatsen van grafmonumenten, met inbegrip van het tijdelijk verwijderen daarvan en het bijwerken van het opschrift;

      • ii.

        doen van begravingen of asbijzettingen, of;

      • iii.

        ruimen van graven waarvan het grafmonument niet is beschermd als gemeentelijk monument.

  • 4. Het college kan in het belang van erfgoedzorg nadere regels stellen met betrekking tot:

    • a.

      de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument of gemeentelijk archeologisch monument. Deze regels kunnen mede inhouden wanneer en onder welke voorwaarden een vrijstelling van het verbod, bedoeld in het tweede lid, kan worden verleend of een plicht tot het melden van handelingen bedoeld in het derde lid, kan worden opgelegd.

    • b.

      de uitvoering van werkzaamheden op, aan, in, onder en bij een rijksmonument, waarvoor een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid aanhef en onder a van de Omgevingswet is vereist. Deze regels kunnen mede inhouden een vrijstelling van de vergunningsplicht, of een plicht tot het melden van handelingen.

  • 5. Het college kan ter invulling van de beginselen zoals geformuleerd in artikel 5.130, tweede lid onder d van het Besluit Kwaliteit Leefomgeving in het belang van de erfgoedzorg nadere regels stellen met betrekking tot de omgeving van een rijks-, provinciaal of gemeentelijk monument of gemeentelijk archeologisch monument. Deze regels kunnen mede inhouden een (vrijstelling van de) vergunningsplicht, of een plicht tot het melden van handelingen.

Artikel 2:11 Weigeringsgronden

  • 1. De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2:10, eerste lid, kan slechts worden verleend als:

    • a.

      naar oordeel van het college in voldoende mate blijkt dat:

      • i.

        het behoud van de archeologische waarden is geborgd; of

      • ii.

        de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad; of

      • iii.

        in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn.

    • b.

      het belang van erfgoedzorg zich daar niet tegen verzet.

  • 2. De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2:10, tweede lid, kan slechts worden verleend als het belang van de erfgoedzorg zich daartegen niet verzet.

  • 3. Een omgevingsvergunning voor een kerkelijk gemeentelijk monument, dat uitsluitend of waarvan een overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst, als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet wordt niet verleend zonder overeenstemming met de eigenaar.

Hoofdstuk 3: Beschermde beeldbepalende panden

§ 3.1 Aanwijzing beschermd beeldbepalende pand

Artikel 3:1 Aanwijzing als beschermd beeldbepalende pand

  • 1. Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, besluiten een beeldbepalende pand aan te wijzen als beschermd beeldbepalende pand.

  • 2. De aanwijzing wordt gebaseerd op een redengevende omschrijving die opgebouwd is aan de hand van waarderingscriteria conform bijlage 3 voor beschermde beeldbepalende panden.

  • 3. Het college kan bepalen dat ten behoeve van de aanwijzing van een beeldbepalend pand als beschermd beeldbepalende pand een bouwhistorisch, cultuurhistorisch en/of archeologisch onderzoek dient te worden verricht.

  • 4. Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      rijksmonumenten, en

    • b.

      monumenten die zijn aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet of een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet;

    • c.

      gemeentelijke monumenten die zijn aangewezen op grond van deze verordening als bedoeld in 2:1, eerste lid.

Artikel 3:2 Voornemen tot aanwijzing

  • 1. Een voornemen om toepassing te geven aan artikel 3:1, eerste lid, wordt door het college schriftelijk bekendgemaakt aan de aanvrager en alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak.

  • 2. Voordat een kerkelijk beeldbepalend pand, dat uitsluitend of waarvan een overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst, wordt aangewezen als beschermd beeldbepalend pand, voert het college overleg over het voornemen met de eigenaar.

Artikel 3:3. Voorbescherming

  • 1. De bescherming van paragraaf 3.2 is van overeenkomstige toepassing op het beeldbepalend pand ten aanzien waarvan een voornemen als bedoeld in artikel 3:2, eerste lid, is bekendgemaakt.

  • 2. De voorbescherming, bedoeld in het eerste lid, vervalt op het moment van inschrijving van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister of op het moment waarop het aanwijzingsbesluit wordt herroepen of door de bestuursrechter wordt vernietigd.

Artikel 3:4 Advies adviescommissie

  • 1. Het college vraagt over het voornemen om toepassing te geven aan artikel 3:1, eerste lid, advies aan de adviescommissie.

  • 2. De adviescommissie brengt binnen acht weken na ontvangst van de adviesaanvraag schriftelijk en deugdelijk gemotiveerd advies uit.

Artikel 3:5 Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

  • 1. Op een aanvraag om aanwijzing dient te worden besloten binnen 26 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2. De aanwijzing bevat in ieder geval onderstaande gegevens van het beschermd beeldbepalend pand:

    • a.

      de naam van het terrein of object;

    • b.

      een uitsnede van de topografische kaart waarop de locatie is weergegeven;

    • c.

      plaatselijke aanduiding;

    • d.

      kadastrale aanduiding;

    • e.

      de datum van aanwijzing;

    • f.

      het werkingsgebied waar de beperking op wordt gelegd:

      • i.

        een pand (BAG), of;

      • ii.

        een perceel (BRK), of;

      • iii.

        een gedeeltelijk perceel (BRK), of;

      • iv.

        basisregistratie grootschalige topografie (BGT);

    • g.

      redengevende omschrijving.

Artikel 3:6 Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

  • 1. De aanwijzing wordt schriftelijk bekendgemaakt aan de aanvrager en alle zakelijk gerechtigden op het beeldbepalend pand.

  • 2. Het college verwerkt de aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 3:7 Aanwijzing als voorlopig beschermd beeldbepalende pand

  • 1. In een spoedeisend geval kan het college een beeldbepalend pand aanwijzen als voorlopig beschermd beeldbepalend pand. In afwijking van artikel 3:4 wordt in dat geval aan de adviescommissie advies gevraagd over de vastgestelde aanwijzing als voorlopig beschermd beeldbepalend pand.

  • 2. Een aanwijzing als voorlopig beschermd beeldbepalend pand vervalt na 26 weken of zoveel eerder als het college een besluit heeft genomen over de aanwijzing, bedoeld in artikel 3:1, eerste lid.

  • 3. Paragraaf 3.2 is van overeenkomstige toepassing op deze aanwijzing.

Artikel 3:8 Wijziging of intrekking aanwijzing beschermd beeldbepalend pand

  • 1. Het college kan ten aanzien van beschermde beeldbepalende panden en voorlopige beschermde beeldbepalende panden al dan niet op aanvraag van een belanghebbende wijzigingen aanbrengen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 2. Aan een wijziging of intrekking als bedoeld in het eerste lid kan slechts worden voldaan als het belang van erfgoedzorg zich daar niet tegen verzet.

  • 3. Bij toepassing van lid 1 is artikel 3:4 tot en met artikel 3:6 van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat voor aanwijzing wordt gelezen wijzigingsbesluit of intrekking van de aanwijzing.

  • 4. Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing als bedoeld in lid 2 achterwege.

  • 5. Het college kan voorwaarden verbinden aan de wijziging of intrekking van de aanwijzing.

  • 6. Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag dat het beschermd beeldbepalend pand waarop de aanwijzing betrekking heeft is ingeschreven in het rijksmonumentenregister of een provinciaal erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.17, derde lid, van de Erfgoedwet of een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet of wordt aangewezen als gemeentelijk monument op grond van artikel 2:1, eerste lid, van deze verordening. Het vervallen van de aanwijzing wordt onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

§ 3.2 Bescherming beschermd beeldbepalende pand

Artikel 3:9 Instandhoudingsplicht beschermd beeldbepalende pand

Het is verboden een beschermd beeldbepalende pand te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.

Artikel 3:10 Omgevingsvergunning beschermd beeldbepalend pand

  • 1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het college een beschermd beeldbepalend pand:

    • a.

      te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen, of;

    • b.

      te herstellen, te restaureren, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op de uitvoering van normaal onderhoud, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur van het beschermd beeldbepalend pand niet wijzigen, en voor zover de aanleg van een tuin, park of andere aanleg, niet wijzigt.

  • 3. Het college kan in het belang van de erfgoedzorg nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een beschermd beeldbepalend pand. Deze regels kunnen mede inhouden wanneer en onder welke voorwaarden een vrijstelling van het verbod, bedoeld in het eerste lid, kan worden verleend of een plicht tot het melden van handelingen bedoeld in het tweede lid, kan worden opgelegd.

  • 4. Het college kan ter invulling van de beginselen zoals geformuleerd in artikel 5.130, tweede lid onder d van het Besluit Kwaliteit Leefomgeving in het belang van de erfgoedzorg nadere regels stellen met betrekking tot de omgeving van een beschermd beeldbepalend pand. Deze regels kunnen mede inhouden een (vrijstelling van de) vergunningsplicht, of een plicht tot het melden van handelingen.

Artikel 3:11 Weigeringsgronden

  • 1. De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3:10, eerste lid, kan slechts worden verleend als het belang van de erfgoedzorg zich daartegen niet verzet.

  • 2. Een omgevingsvergunning voor een kerkelijk beschermd beeldbepalend pand, dat uitsluitend of waarvan een overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst, als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet wordt niet verleend zonder overeenstemming met de eigenaar.

Hoofdstuk 4: Beschermde gemeentelijke stads- en dorpsgezichten

§ 4.1 Aanwijzing beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht

Artikel 4:1. Aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht

  • 1. De gemeenteraad kan, op voorstel van het college, een gemeentelijk stads- of dorpsgezicht aanwijzen als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht.

  • 2. De aanwijzing wordt gebaseerd op een redengevende omschrijving die opgebouwd is aan de hand van waarderingscriteria conform bijlage 4, voor beschermde gemeentelijke stads- en dorpsgezichten.

  • 3. Het college kan bepalen dat ten behoeve van de aanwijzing van een gemeentelijk stads- of dorpsgezicht als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht een bouwhistorisch, cultuurhistorisch en/of archeologisch onderzoek dient te worden verricht.

  • 4. Dit artikel is niet van toepassing op een beschermd stads- of dorpsgezicht dat via instructies de functie-aanduiding rijksbeschermd of provinciaal beschermd stads- of dorpsgezicht heeft, of dat is aangewezen op grond van artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 of een provinciale verordening als bedoeld in artikel 2.33, eerste lid, 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet.

Artikel 4:2. Advies adviescommissie

  • 1. Het college vraagt over het voornemen om toepassing te geven aan artikel 4:1, eerste lid, advies aan de adviescommissie.

  • 2. De adviescommissie brengt binnen acht weken na ontvangst van de adviesaanvraag schriftelijk en deugdelijk gemotiveerd advies uit.

Artikel 4:3. Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

  • 1. De gemeenteraad beslist binnen 26 weken na verzending van het voorstel, bedoeld in artikel 4:2, eerste lid.

  • 2. De aanwijzing bevat in ieder geval een kaart met begrenzingen, de plaatselijke aanduiding, de datum van aanwijzing, de kadastrale aanduiding en de redengevende omschrijving van het beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht.

  • 3. De aanwijzing bevat in ieder geval onderstaande gegevens van het beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht:

    • a.

      de naam van het terrein of object;

    • b.

      een uitsnede van de topografische kaart inclusief begrenzingen waarop het gezicht is weergegeven;

    • c.

      plaatselijke aanduiding;

    • d.

      kadastrale aanduiding;

    • e.

      de datum van aanwijzing;

    • f.

      redengevende omschrijving.

Artikel 4:4. Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

  • 1. De aanwijzing wordt schriftelijk bekendgemaakt aan de aanvrager en alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak.

  • 2. Een aangewezen beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht wordt onverwijld opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 3. De gemeenteraad stelt ter bescherming van een op grond van artikel 4:1, eerste lid, aangewezen gemeentelijk stads- of dorpsgezicht een omgevingsplan vast als bedoeld in artikel 2.34, lid 4, en artikel 2.4 van de Omgevingswet en artikel 4.35, lid 1 van de Invoeringswet. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht kan hiertoe een termijn worden gesteld.

  • 4. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht wordt bepaald of en in hoeverre het tijdelijk omgevingsplan als beschermend in de zin van het vorige lid kan worden aangemerkt.

Artikel 4:5. Wijziging of intrekking van de aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht

  • 1. De gemeenteraad kan, op voorstel van het college, een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 4:1, eerste lid, wijzigen of intrekken.

  • 2. Aan een wijziging of intrekking als bedoeld in het eerste lid kan slechts worden voldaan als het belang van erfgoedzorg zich daar niet tegen verzet.

  • 3. Bij toepassing van lid 1 zijn artikel 4:2 tot en met 4:4 hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het beschermd gemeentelijk stads of dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgedaan.

  • 4. Het college kan voorwaarden verbinden aan de wijziging of intrekking van de aanwijzing.

  • 5. Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als:

    • a.

      beschermd stads- en dorpsgezicht op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel in artikel 2.33, eerste lid, of artikel 2.34 vierde lid, van de Omgevingswet; of

    • b.

      beschermd stads- of dorpsgezicht op grond van een instructie als bedoeld in artikel 2.33, eerste lid, of artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet.

§ 4.2 Bescherming beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht

Artikel 4:6. Omgevingsvergunning beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht

  • 1. Het is in een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht verboden om zonder omgevingsvergunning een bouwwerk te slopen.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op het slopen ingevolge een verplichting als bedoeld in de artikelen 13, 13a of 13b van de Woningwet of ingevolge een verplichting zoals gesteld in een maatwerkvoorschrift op grond van artikel 3.5 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

Artikel 4:7. Weigeringsgronden

De omgevingsvergunning kan in ieder geval worden geweigerd als naar het oordeel van het college niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.

Hoofdstuk 5: Beschermde gemeentelijke cultuurgoederen en beschermde gemeentelijke verzamelingen

§ 5.1. Aanwijzing als beschermd gemeentelijk cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling

Artikel 5:1 Aanwijzing als beschermd gemeentelijk cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling

  • 1. Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, besluiten een gemeentelijk cultuurgoed of gemeentelijke verzameling aan te wijzen als beschermd gemeentelijk cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling.

  • 2. Een aanwijzing als beschermd gemeentelijk cultuurgoed of een beschermde gemeentelijke verzameling kan enkel van toepassing zijn op zaken die in eigendom zijn van, of waarvan de zorg is toevertrouwd aan de gemeente Land van Cuijk, een museum of een erfgoedvereniging.

  • 3. De aanwijzing wordt gebaseerd op een redengevende omschrijving die opgebouwd is aan de hand van waarderingscriteria conform bijlage 5, voor beschermde gemeentelijke cultuurgoederen.

  • 4. Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      door de minister beschermde cultuurgoederen en beschermde verzamelingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, en;

    • b.

      cultureel erfgoed dat is aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

Artikel 5:2. Voornemen tot aanwijzing

  • 1. Een voornemen om toepassing te geven aan artikel 5:1, eerste lid, wordt door het college schriftelijk bekendgemaakt aan de aanvrager en de eigenaar tot het gemeentelijk cultuurgoed of gemeentelijke verzameling.

  • 2. Voor de aanwijzing van een beschermd gemeentelijk cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling is toestemming van de eigenaar vereist.

Artikel 5:3. Advies adviescommissie

  • 1. Het college vraagt over het voornemen om toepassing te geven aan artikel 5:1, eerste lid, advies aan de adviescommissie.

  • 2. De adviescommissie brengt binnen acht weken na ontvangst van de adviesaanvraag schriftelijk en deugdelijk gemotiveerd advies uit.

Artikel 5:4. Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

  • 1. Op een aanvraag om aanwijzing dient te worden besloten binnen 26 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2. De aanwijzing bevat in ieder geval onderstaande gegevens van het beschermd gemeentelijk cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling:

    • a.

      de naam van het object;

    • b.

      vervaardiger;

    • c.

      vervaardigingsdatum;

    • d.

      identificatienummer;

    • e.

      soort object;

    • f.

      bewaarlocatie.

    • g.

      de datum van aanwijzing;

    • h.

      redengevende omschrijving of beschrijving.

Artikel 5:5. Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

  • 1. De aanwijzing wordt schriftelijk bekendgemaakt aan de aanvrager en de eigenaar tot de roerende zaak.

  • 2. Het college verwerkt de aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 5:6. Wijziging of intrekking van de aanwijzing als beschermd gemeentelijk cultuurgoed of beschermde gemeentelijk verzameling

  • 1. Het college kan ten aanzien van een beschermd gemeentelijk cultuurgoed of een beschermde gemeentelijke verzameling, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, wijzigen aanbrengen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 2. Aan een wijziging of intrekking als bedoeld in het eerste lid kan slechts worden voldaan als het belang van erfgoedzorg zich daar niet tegen verzet.

  • 3. Bij toepassing van lid 1 zijn artikel 5:2 tot en met 5:5 van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat voor aanwijzing wordt gelezen wijziging besluit of intrekking van de aanwijzing.

  • 4. Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing als bedoeld in lid 2 achterwege.

  • 5. Het college kan voorwaarden verbinden aan de wijziging of intrekking van de aanwijzing.

  • 6. Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag dat het beschermd gemeentelijk cultuurgoed of een beschermde gemeentelijke verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft is ingeschreven in het register als bedoeld in artikel 3.11 van de Erfgoedwet. Het vervallen van de aanwijzing wordt onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

§ 5.2. Bescherming beschermd gemeentelijk cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling

Artikel 5:7. Instandhoudingsplicht beschermd gemeentelijk cultuurgoed en beschermde gemeentelijke verzameling

  • 1. Het is verboden om een beschermd gemeentelijk cultuurgoed of een beschermde gemeentelijke verzameling te beschadigen of te vernielen.

  • 2. Indien een beschermd gemeentelijk cultuurgoed of een beschermde gemeentelijke verzameling op een locatie bewaard wordt anders dan gespecificeerd in het erfgoedregister dient het college hier onverwijld van op de hoogte te worden gesteld.

Hoofdstuk 6: Beschermde gemeentelijke cultuurhistorisch waardevolle landschappen en landschapselementen

§ 6.1. Aanwijzing beschermd gemeentelijk cultuurhistorisch waardevol landschap of landschapselement

Artikel 6:1. Aanwijzing als beschermd gemeentelijk cultuurhistorisch waardevol landschap of landschapselement

  • 1. Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, besluiten een gemeentelijk cultuurhistorisch waardevol landschap of landschapselement aan te wijzen als beschermd gemeentelijk cultuurhistorisch waardevol landschap of landschapselement.

  • 2. De aanwijzing wordt gebaseerd op een redengevende omschrijving die opgebouwd is aan de hand van waarderingscriteria conform bijlage 6, voor beschermde cultuurhistorisch waardevolle landschappen en landschapselementen.

  • 3. Het college kan bepalen dat ten behoeve van de aanwijzing van een beschermd gemeentelijk cultuurhistorisch waardevol landschap of landschapselement een cultuurhistorisch en/of archeologisch onderzoek dient te worden verricht.

  • 4. Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      door de minister beschermde cultuurhistorisch waardevolle landschappen en landschapselementen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, en;

    • b.

      beschermde cultuurhistorisch waardevolle landschappen en landschapselementen die zijn aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet of een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet.

Artikel 6:2. Voornemen tot aanwijzing

  • 1. Een voornemen om toepassing te geven aan artikel 6:1, eerste lid, wordt door het college schriftelijk bekendgemaakt aan de aanvrager en de eigenaar tot de onroerende zaak.

  • 2. Het college stelt alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak in de gelegenheid te worden gehoord.

Artikel 6:3. Voorbescherming

  • 1. De bescherming van paragraaf 6.2 is van overeenkomstige toepassing op de onroerende zaak ten aanzien waarvan een voornemen als bedoeld in artikel 6:2 is bekendgemaakt.

  • 2. De voorbescherming, bedoeld in het eerste lid, vervalt op het moment van inschrijving van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister of op het moment waarop het aanwijzingsbesluit wordt herroepen of door de bestuursrechter wordt vernietigd.

Artikel 6:4. Advies adviescommissie

  • 1. Het college vraagt over het voornemen om toepassing te geven aan artikel 6:1, eerste lid, advies aan de adviescommissie.

  • 2. De adviescommissie brengt binnen acht weken na ontvangst van de adviesaanvraag schriftelijk en deugdelijk gemotiveerd advies uit.

Artikel 6:5. Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

  • 1. Op een aanvraag om aanwijzing dient te worden besloten binnen 26 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2. De aanwijzing bevat in ieder geval onderstaande gegevens van het beschermde gemeentelijk cultuurhistorisch waardevol landschap of landschapselement:

    • c.

      de naam van het terrein of object;

    • d.

      een uitsnede van de topografische kaart waarop de locatie is weergegeven;

    • e.

      plaatselijke aanduiding;

    • f.

      kadastrale aanduiding;

    • g.

      de datum van aanwijzing;

    • h.

      methodiek;

    • i.

      historische onderlegger;

    • j.

      aard van de voorkomende landschapselementen binnen het landschapsgebied;

    • k.

      historische beheervorm;

    • l.

      belangrijkste aanwezige boom en struiksoorten met autochtone exemplaren;

    • m.

      redengevende omschrijving.

Artikel 6:6. Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

  • 1. De aanwijzing wordt schriftelijk bekendgemaakt aan de aanvrager en de eigenaar tot de onroerende zaak.

  • 2. Het college verwerkt de aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 6:7. Aanwijzing als voorlopig beschermd gemeentelijk cultuurhistorisch waardevol landschap of landschapselement

  • 1. In een spoedeisend geval kan het college een gemeentelijk cultuurhistorisch waardevol landschap of landschapselement aanwijzen als voorlopig beschermd gemeentelijk cultuurhistorisch waardevol landschap of landschapselement. In afwijking van artikel 6:4 wordt in dat geval aan de adviescommissie advies gevraagd over de vastgestelde aanwijzing als voorlopig beschermd gemeentelijk cultuurhistorisch waardevol landschap of landschapselement.

  • 2. Een als voorlopig beschermd gemeentelijk cultuurhistorisch waardevol landschap of landschapselement vervalt na 26 weken of zoveel eerder als het college een besluit heeft genomen over de aanwijzing, bedoeld in artikel 6:1, eerste lid.

  • 3. Paragraaf 6.2 is van overeenkomstige toepassing op deze aanwijzing.

Artikel 6:8. Wijziging of intrekking van de aanwijzing als beschermd gemeentelijk cultuurhistorisch waardevol landschap of landschapselement

  • 1. Het college kan ten aanzien van beschermde gemeentelijke cultuurhistorisch waardevolle landschappen of landschapselementen of voorlopig beschermde gemeentelijke cultuurhistorisch waardevolle landschappen of landschapselementen al dan niet op aanvraag van een belanghebbende wijzigingen aanbrengen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 2. Aan een wijziging of intrekking als bedoeld in het eerste lid kan slechts worden voldaan als het belang van erfgoedzorg zich daar niet tegen verzet.

  • 3. Bij toepassing van lid 1 zijn artikel 6:2 en 6:6 hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het beschermd gemeentelijk cultuurhistorisch landschap of landschapselement waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgedaan.

  • 4. Het college kan voorwaarden verbinden aan de wijziging of intrekking van de aanwijzing

  • 5. Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het beschermd gemeentelijk cultuurhistorisch landschap of landschapselement waarop de aanwijzing betrekking heeft is ingeschreven in het rijksmonumentenregister of een provinciaal erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.17, derde lid, van de Erfgoedwet of een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet. Het vervallen van de aanwijzing wordt onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

§ 6.2. Bescherming beschermd gemeentelijk cultuurhistorisch waardevol landschap of landschapselement

Artikel 6.9. Instandhoudingsplicht beschermd gemeentelijk cultuurhistorisch waardevol landschap of landschapselement

Het is verboden om een beschermd gemeentelijk cultuurhistorisch waardevol landschap of landschapselement te beschadigen of te vernielen.

Artikel 6:10. Omgevingsvergunning beschermd gemeentelijk cultuurhistorisch waardevol landschap of landschapselement

  • 1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het college een beschermd gemeentelijk cultuurhistorisch waardevol landschap of landschapselement:

    • a.

      te kappen, te dempen, te verstoren, of in enig opzicht te wijzigen, of;

    • b.

      te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt beschadigd, ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op de uitvoering van normaal onderhoud, voor zover de aanleg van beschermd gemeentelijk cultuurhistorisch waardevol landschap of landschapselement en voor zover de aanleg van een tuin park of andere aanleg niet wijzigt.

  • 3. Het college kan nadere gegevens eisen ten behoeve van de beoordeling van de aanvraag omgevingsvergunning, waaronder de resultaten van een cultuurhistorisch onderzoek of analyse, een werkomschrijving of bestek van de werkzaamheden. De aanvrager is desgevraagd verplicht hieraan mee te werken.

Artikel 6:11. Weigeringsgronden

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als de cultuurhistorische waarden niet worden aangetast.

Hoofdstuk 7: Handhaving en toezicht

Artikel 7:1. Strafbepaling

Degene die handelt in strijd met artikelen 2:9, 3:9, 5:7 of 6:9, of met het bepaalde krachtens artikelen 2:10, 3:10, 4:6 of 6:10 wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of hechtenis van ten hoogste drie maanden.

Artikel 7:2. Toezichthouders

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de daartoe bevoegde met opsporing belaste ambtenaren.

  • 2. Het college daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.

Hoofdstuk 8: Slotbepalingen

Artikel 8:1. Intrekken oude regelgeving

De Erfgoedverordening Land van Cuijk 2023, met uitzondering van de artikelen 22 en 23, wordt ingetrokken.

Artikel 8:2. Overgangsrecht

  • 1. Een krachtens de Erfgoedverordening Boxmeer 2016, Erfgoedverordening Cuijk 2016, Erfgoedverordening Grave 2017, Erfgoedverordening Mill en Sint Hubert 2017, Erfgoedverordening Sint Anthonis 2010 en Erfgoedverordening Land van Cuijk 2023 aangewezen en geregistreerd gemeentelijk monument, gemeentelijk archeologisch monument, beeldbepalend pand, beschermd beeldbepalend pand of karakteristiek object wordt geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van de Erfgoedverordening Land van Cuijk 2024.

  • 2. Aanvragen en bezwaren die zijn ingediend voorafgaand aan de inwerkingtreding van Erfgoedverordening Land van Cuijk 2024 worden afgehandeld met inachtneming van de Erfgoedverordening Boxmeer 2016, Erfgoedverordening Cuijk 2016, Erfgoedverordening Grave 2017, Erfgoedverordening Mill en Sint Hubert 2017, Erfgoedverordening Sint Anthonis 2010 en Erfgoedverordening Land van Cuijk 2023, afhankelijk van de locatie en de indieningsdatum.

Artikel 8:3. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking conform de Bekendmakingswet.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als ‘Erfgoedverordening Land van Cuijk 2024’.

Ondertekening

Aldus besloten door de raad van de gemeente Land van Cuijk in zijn openbare vergadering van 19 (voortgezet op 23) september 2024.

De griffier,

Richard van der Weegen

De voorzitter,

Marieke Moorman

Bijlage 1 – Waarderingscriteria gemeentelijke monumenten

  • I

    Cultuurhistorische waarden:

    • 1.

      belang van het object/complex als bijzondere uitdrukking van (een) culturele, sociaal-economische en/of bestuurlijke/beleidsmatige en/of geestelijke ontwikkeling(en);

    • 2.

      belang van het object/complex als bijzondere uitdrukking van (een) geografische, landschappelijke en/of historisch-ruimtelijke ontwikkeling;

    • 3.

      belang van het object/complex als bijzondere uitdrukking van (een) technische en/of typologische ontwikkeling(en);

    • 4.

      belang van het object/complex wegens innovatieve waarde of pionierskarakter;

    • 5.

      belang van het object/complex wegens bijzondere herinneringswaarde.

  • II

    Architectuur- en kunsthistorische waarden:

    • 1.

      bijzonder belang van het object/complex voor de geschiedenis van de architectuur en/of bouwtechniek;

    • 2.

      bijzonder belang van het object/complex voor het oeuvre van een bouwmeester, architect ingenieur of kunstenaar;

    • 3.

      belang van het object/complex wegens de hoogwaardige esthetische kwaliteiten van het ontwerp;

    • 4.

      belang van het object/complex wegens het bijzondere materiaalgebruik, de ornamentiek en/of monumentale kunst;

    • 5.

      belang van het object/complex wegens de bijzondere samenhang tussen exterieur en interieur(onderdelen).

  • III

    Situationele en ensemble waarden:

    • 1.

      betekenis van het object als essentieel (cultuurhistorisch, functioneel en/of architectuurhistorisch en visueel) onderdeel van een complex;

    • 2.
      • a.

        bijzondere, beeldbepalende betekenis van het object voor het aanzien van zijn omgeving;

      • b.

        bijzondere betekenis van het complex voor het aanzien van zijn omgeving, wijk, stad of streek;

    • 3.
      • a.

        bijzondere betekenis van het complex wegens de hoogwaardige kwaliteit van de bebouwing in relatie tot de onderlinge historisch-ruimtelijke context en in relatie tot de daarbij behorende groenvoorzieningen, wegen, wateren, bodemgesteldheid en/of archeologie;

      • b.

        bijzondere betekenis van het object wegens de wijze van verkaveling/ inrichting/ voorzieningen.

  • IV

    Gaafheid en herkenbaarheid:

    • 1.

      belang van het object/complex wegens de architectonische gaafheid en/of herkenbaarheid van ex- en/of interieur;

    • 2.

      belang van het object/complex wegens de materiële, technische en/of constructieve gaafheid;

    • 3.

      belang van het object/complex als nog goed herkenbare uitdrukking van de oorspronkelijke of een belangrijke historische functie;

    • 4.

      belang van het complex wegens de waardevolle accumulatie van belangwekkende historische bouw- en/of gebruiksfasen;

    • 5.

      belang van het complex wegens de gaafheid en herkenbaarheid van het gehele ensemble van de samenstellende onderdelen (hoofd- en bijgebouwen, hekwerken, tuinaanleg e.d.);

    • 6.

      belang van het object/complex in relatie tot de structurele en/of visuele gaafheid van de stedelijke, dorpse of landschappelijke omgeving.

  • V

    Zeldzaamheid:

    • 1.

      belang van het object/complex wegens absolute zeldzaamheid in architectuurhistorisch, bouwtechnisch, typologisch of functioneel opzicht;

    • 2.

      uitzonderlijk belang van het object/complex wegens relatieve zeldzaamheid in relatie tot één of meer van de onder I t/m III genoemde kwaliteiten.

Bijlage 2 – Waarderingscriteria gemeentelijk funerair erfgoed

  • I.

    Biografische gegevens:

    Een aanduiding of verwijzing naar een historische persoon of familie.

  • II.

    Materiaalgebruik en hantering:

    Een grafmonument waarin sprake is van bijzonder materiaalgebruik en -hantering.

  • III.

    Vormgeving van het monument:

    Een grafmonument met een vormgeving met cultuurhistorische betekenis.

  • IV.

    Bijzondere symboliek:

    Een grafmonument dat voorzien is van bijzondere symboliek of bijzondere teksten.

  • V.

    Passend in karakter van het grafveld:

    Een grafmonument dat een impact heeft op de totale aanblik van de begraafplaats of van belang is voor de karakteristiek van het betreffende grafveld.

Bijlage 3 – Waarderingscriteria beschermde beeldbepalende panden

  • I

    Cultuurhistorische waarden:

    • 1.

      belang van het object/complex als bijzondere uitdrukking van (een) culturele, sociaal-economische en/of bestuurlijke/beleidsmatige en/of geestelijke ontwikkeling(en);

    • 2.

      belang van het object/complex als bijzondere uitdrukking van (een) geografische, landschappelijke en/of historisch-ruimtelijke ontwikkeling;

    • 3.

      belang van het object/complex als bijzondere uitdrukking van (een) technische en/of typologische ontwikkeling(en);

    • 4.

      belang van het object/complex wegens innovatieve waarde of pionierskarakter;

    • 5.

      belang van het object/complex wegens bijzondere herinneringswaarde.

  • II

    Architectuur- en kunsthistorische waarden:

    • 1.

      bijzonder belang van het object/complex voor de geschiedenis van de architectuur en/of bouwtechniek;

    • 2.

      bijzonder belang van het object/complex voor het oeuvre van een bouwmeester, architect ingenieur of kunstenaar;

    • 3.

      belang van het object/complex wegens de hoogwaardige esthetische kwaliteiten van het ontwerp;

    • 4.

      belang van het object/complex wegens het bijzondere materiaalgebruik, de ornamentiek en/of monumentale kunst;

    • 5.

      belang van het object/complex wegens de bijzondere samenhang tussen exterieur en interieur(onderdelen).

  • III

    Situationele en ensemble waarden:

    • 1.

      betekenis van het object als essentieel (cultuurhistorisch, functioneel en/of architectuurhistorisch en visueel) onderdeel van een complex;

    • 2.
      • a.

        bijzondere, beeldbepalende betekenis van het object voor het aanzien van zijn omgeving;

      • b.

        bijzondere betekenis van het complex voor het aanzien van zijn omgeving, wijk, stad of streek;

    • 3.
      • a.

        bijzondere betekenis van het complex wegens de hoogwaardige kwaliteit van de bebouwing in relatie tot de onderlinge historisch-ruimtelijke context en in relatie tot de daarbij behorende groenvoorzieningen, wegen, wateren, bodemgesteldheid en/of archeologie;

      • b.

        bijzondere betekenis van het object wegens de wijze van verkaveling/ inrichting/ voorzieningen.

  • IV

    Gaafheid en herkenbaarheid:

    • 1.

      belang van het object/complex wegens de architectonische gaafheid en/of herkenbaarheid van ex- en/of interieur;

    • 2.

      belang van het object/complex wegens de materiële, technische en/of constructieve gaafheid;

    • 3.

      belang van het object/complex als nog goed herkenbare uitdrukking van de oorspronkelijke of een belangrijke historische functie;

    • 4.

      belang van het complex wegens de waardevolle accumulatie van belangwekkende historische bouw- en/of gebruiksfasen;

    • 5.

      belang van het complex wegens de gaafheid en herkenbaarheid van het gehele ensemble van de samenstellende onderdelen (hoofd- en bijgebouwen, hekwerken, tuinaanleg e.d.);

    • 6.

      belang van het object/complex in relatie tot de structurele en/of visuele gaafheid van de stedelijke, dorpse of landschappelijke omgeving.

  • V

    Zeldzaamheid:

    • 1.

      belang van het object/complex wegens absolute zeldzaamheid in architectuurhistorisch, bouwtechnisch, typologisch of functioneel opzicht;

    • 2.

      uitzonderlijk belang van het object/complex wegens relatieve zeldzaamheid in relatie tot één of meer van de onder I t/m III genoemde kwaliteiten.

Bijlage 4 - Waarderingscriteria beschermde gemeentelijke stads- en dorpsgezichten

  • I

    Cultuurhistorische waarden:

    • 1.

      belang van het gebied als bijzondere uitdrukking van een culturele, sociaal-economische of geestelijke ontwikkeling;

    • 2.

      belang van het gebied als bijzondere uitdrukking van een geografische, landschappelijke of bestuurlijke ontwikkeling;

    • 3.

      belang van het gebied als bijzondere uitdrukking van een technische, structurele of functionele ontwikkeling;

    • 4.

      belang van het gebied wegens innovatieve waarde of pionierskarakter.

  • II

    Historisch-ruimtelijke of stedenbouwkundige waarde:

    • 1.

      belang van het gebied voor de geschiedenis van de ruimtelijke ordening of stedenbouw;

    • 2.

      belang van het gebied wegens de bijzondere samenhang tussen functies, schaal en verschijningsvorm van bebouwing, wegen, wateren, groenvoorziening en open ruimten in relatie tot de regionale of lokale ontwikkelingsgeschiedenis;

    • 3.

      belang van het gebied wegens hoogwaardige ruimtelijke, esthetische of functionele kwaliteiten, op basis van een herkenbaar stedenbouwkundig concept;

    • 4.

      belang van het gebied wegens bijzondere verkaveling, inrichting van de openbare ruimte of specifieke functies.

  • III

    Situationele waarden:

    • 1.

      belang van het gebied wegens de bijzondere samenhang van historisch-ruimtelijke, structurele, esthetische of functionele kwaliteiten van bebouwde en onbebouwde ruimten in relatie tot hun stedelijke of landschappelijke omgeving;

    • 2.

      belang van het gebied wegens de hoogwaardige kwaliteiten van de bebouwing en hun groepering in relatie met groenvoorziening, wegen, wateren of terreingesteldheid.

  • IV

    Gaafheid en herkenbaarheid:

    • 1.

      belang van het gebied wegens de herkenbaarheid of gaafheid van de oorspronkelijke historisch-ruimtelijke structuur, bebouwing en functionele opzet als geheel;

    • 2.

      belang van het gebied wegens de architectonische gaafheid van de oorspronkelijke bebouwing;

    • 3.

      belang van het gebied wegens de structurele of visuele gaafheid van de stedelijke of landschappelijke omgeving.

  • V

    Zeldzaamheid:

    • 1.

      belang van het gebied wegens de unieke verschijningsvorm vanuit historisch-ruimtelijk, stedenbouwkundig, functioneel of landschappelijk oogpunt;

    • 2.

      uitzonderlijk belang van het gebied wegens een of meer onder I t/m IV genoemde kwaliteiten.

Bijlage 5 - Waarderingscriteria beschermde gemeentelijke cultuurgoederen

  • I

    Kenmerken:

    • 1.

      toestand;

    • 2.

      ensemble;

    • 3.

      herkomst;

    • 4.

      zeldzaamheid en representatie.

  • II

    Cultuurhistorische waarden:

    • 1.

      historisch;

    • 2.

      artistiek;

    • 3.

      informatief.

  • III

    Sociaal-maatschappelijke waarden:

    • 1.

      maatschappelijk.

    • 2.

      beleving.

  • IV

    Gebruikswaarden:

    • 1.

      museaal;

    • 2.

      economisch.

Bijlage 6 - Waarderingscriteria beschermde gemeentelijke cultuurhistorisch waardevolle landschappen en landschapselementen

  • I

    Zeldzaamheid

  • II

    Gaafheid

  • III

    Kenmerkendheid

  • IV

    Ouderdom

  • V

    Diversiteit

  • VI

    Samenhang

Toelichting Erfgoedverordening Land van Cuijk 2024

ALGEMEEN DEEL

Inleiding

Het land van Cuijk is rijk aan cultureel erfgoed. Cultureel erfgoed is overal in de samenleving aanwezig, in de historische stads- en dorpskernen, op het platteland, in de bodem, in de musea en – als immaterieel erfgoed – in de tradities, rituelen en verhalen. Cultureel erfgoed is belangrijk voor onze sociale en fysieke leefomgeving. Het is de bron van het verhaal over de geschiedenis van Nederland: het maakt het verleden zichtbaar en versterkt zo ons cultureel en historisch besef. We voelen ons door ons cultureel erfgoed verbonden met elkaar en met het verleden en daardoor ontlenen we er ook in belangrijke mate onze identiteit aan. Cultureel erfgoed biedt ankerpunten om het heden te begrijpen en om over de toekomst na te denken. Het genereert herinneringen, vertelt verhalen en maakt deze tastbaar.

Cultureel erfgoed is ook een belangrijke inspiratiebron voor ruimtelijke ontwikkelingen. Zo is in het debat over de kwaliteit van de leefomgeving cultureel erfgoed niet meer weg te denken. En dat is niet alles. Cultureel erfgoed heeft ook belangrijke economische waarden. De musea, historische stads- en dorpskernen en monumenten trekken jaarlijks talrijke toeristen en vormen daarmee een bron van inkomsten voor de lokale economie.

In brede kring is het besef gegroeid dat ons cultureel erfgoed een belangrijk maatschappelijke waarde vertegenwoordigt waaraan aandacht moet worden geschonken. Niet alleen om het te behouden, maar ook om het toekomstbestendig te maken.1

Het gemeentelijk erfgoedbeleid verandert. Vooral de bundelingen van wetgeving in één Erfgoedwet en de invoering van de Omgevingswet stimuleren zowel een meer integraal gemeentelijk erfgoedbeleid als de erkenning dat erfgoed een integraal onderdeel is van (de kwaliteit van) de fysieke leefomgeving. Door de invoering van deze twee wetten is het bereik van de gemeentelijke Erfgoedverordening in vergelijking met de verordening van vóór 1 juli 2016 zowel breder – het betreft nu archeologie, monumenten én cultuurgoederen – als smaller. In brede zin omvat de Erfgoedverordening nu:

  • -

    gemeentelijke monumenten en gemeentelijke archeologische monumenten;

  • -

    beschermde beeldbepalende panden;

  • -

    beschermde gemeentelijke stads- en dorpsgezichten;

  • -

    beschermde gemeentelijke cultuurgoederen en verzamelingen;

  • -

    beschermde gemeentelijke cultuurhistorisch waardevolle landschappen en landschapselementen;

  • -

    vangnet archeologie.

In smallere zin worden belangrijke fysieke onderwerpen, zoals de aanwijzing of bescherming van stads- en dorpsgezichten of archeologische waarden en verwachtingen, steeds minder geregeld via een verordening en meer via het omgevingsplan.

De Erfgoedverordening is vernieuwd vanwege de invoering van de nieuwe Erfgoedwet, per 1 juli 2016. De Erfgoedwet vervangt en integreert verschillende wettelijke regelingen op het gebied van het cultureel erfgoed. Naast de Erfgoedwet wordt besluitvorming over cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving geregeld via de Omgevingswet.

In de Omgevingswet wordt materieel gezien het bestaande stelsel van monumenten- en sloopvergunningen nagenoeg één-op-één overgenomen. Wel vindt op een aantal wetstechnische, procedurele en inhoudelijke punten stroomlijning plaats, die samenhangt met de samenvoeging met andere stelsels en de achterliggende vereenvoudigingsgedachte. Ook bepalingen over taken en bevoegdheden van de gemeentelijke monumentencommissies, de aanwijzing van beschermde gemeentelijke stads- en dorpsgezichten en overig gemeentelijk cultureel erfgoed en in dat kader het opstellen van beschermende omgevingsplannen en de bepalingen over de archeologische monumentenzorg in bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen zijn overgegaan naar de Omgevingswet.

Deze verordening omvat een aantal zaken. Er is in aansluiting op de Erfgoedwet en de Omgevingswet, gekozen voor een brede Erfgoedverordening die zowel is gebaseerd op de cultuurhistoriekaarten2 die conform het begrip ‘cultureel erfgoed’ toe ziet op onroerend cultureel erfgoed (archeologie en monumenten) als roerend cultureel erfgoed (cultuurgoederen). De nieuwe erfgoedverordening is thematisch opgebouwd door middel van hoofdstukken. Vervolgens heeft ieder hoofdstuk dezelfde opbouw. Het start met de aanwijzing van het betreffende thema. Aansluitend hoe een aanwijzing kan worden gewijzigd of kan worden ingetrokken. En als laatste de bepalingen die toe zien op de instandhouding van het erfgoed.

Reikwijdte

De Erfgoedwet integreert sinds juli 2016 de Regeling materieelbeheer museale voorwerpen 2013, de Wet verzelfstandiging museale diensten, de Monumentenwet 1988, de Wet tot behoud van cultuurbezit, de Uitvoeringswet UNESCO-verdrag 1970 inzake onrechtmatige invoer, uitvoer of eigendomsoverdracht van cultuurgoederen en de Wet tot teruggave cultuurgoederen afkomstig uit bezet gebied. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet vervalt daaruit het onderdeel Monumentenwet 1988, dat over is gegaan naar de Omgevingswet.

In aansluiting op de Erfgoedwet 2016 is gekozen voor een brede Erfgoedverordening die conform het begrip ‘cultureel erfgoed’ toe ziet op zowel onroerend cultureel erfgoed (o.a. monumenten en dorpsgezichten) als roerend cultureel erfgoed (cultuurgoederen).

Wettelijke grondslag

De grondslag voor deze verordening zijn de artikelen 3.16 en 9.1 van de Erfgoedwet en artikelen 12, 15 en 38 van de Monumentenwet 1988. Deze verordening zal worden opgenomen in het tijdelijke omgevingsplan. In de Erfgoedwet (artikel 3.16, vierde lid) is opgenomen dat deze verordening geen regels bevat over de fysieke leefomgeving als bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet. Dit geldt met een geplande overgangstermijn tot 2030.

ARTIKELSGEWIJS

Enkel die bepalingen die nadere toelichting behoeven worden hieronder behandeld.

Hoofdstuk 1: Algemeen

Artikel 1:1. Definities

De wettelijke definities uit artikel 1.1 van de Erfgoedwet gelden onverkort voor de begrippen die gebruikt worden in deze verordening, nu deze verordening berust op artikel 3.16 van de Erfgoedwet en derhalve in samenhang met de Erfgoedwet moet worden gelezen. Artikel 1:1 van deze verordening bevat daarom uitsluitend de begrippen waarvan de definitie moet worden omschreven of die kortheidshalve zijn gegeven en die niet reeds (in deze vorm) in artikel 1.1 van de Erfgoedwet zijn gegeven. De voor deze verordening relevante begrippen uit de Erfgoedwet zijn:

  • -

    archeologisch monument: terrein dat deel uitmaakt van cultureel erfgoed vanwege de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen;

  • -

    archeologische vondst: overblijfsel, voorwerp of ander spoor van menselijke aanwezigheid in het verleden afkomstig van een archeologisch monument;

  • -

    beschermd cultuurgoed: cultuurgoed dat:

    • a.

      als zodanig is aangewezen op grond van artikel 3.7, eerste lid van de Erfgoedwet;

    • b.

      voorkomt in een opsomming als bedoeld in artikel 3.7, derde lid van de Erfgoedwet, of;

    • c.

      in geval van de aanwijzing van een beschermde verzameling op grond van artikel 3.8, eerste lid, van de Erfgoedwet zolang nog geen opsomming voor die verzameling is vastgesteld, redelijkerwijs onder de algemene omschrijving van die beschermde verzameling valt;

  • -

    beschermde verzameling: verzameling die is aangewezen op grond van artikel 3.7, tweede lid van de Erfgoedwet;

  • -

    cultureel erfgoed: uit het verleden geërfde materiële en immateriële bronnen, in de loop van de tijd tot stand gebracht door de mens of ontstaan uit de wisselwerking tussen mens en omgeving, die mensen, onafhankelijk van het bezit ervan, identificeren als een weerspiegeling en uitdrukking van zich voortdurend ontwikkelende waarden, overtuigingen, kennis en tradities, en die aan hen en toekomstige generaties een referentiekader bieden;

  • -

    cultuurgoed: roerende zaak die deel uitmaakt van cultureel erfgoed;

  • -

    kerkelijk monument: monument dat eigendom is van een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van een ander genootschap op geestelijke grondslag en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging;

  • -

    monument: onroerende zaak die deel uitmaakt van cultureel erfgoed;

  • -

    normaal onderhoud: noodzakelijke reguliere werkzaamheden die gericht zijn op het behoud van de monumentale waarde;

  • -

    onze minister: minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

  • -

    restauratie: werkzaamheden die het normale onderhoud te boven gaan en noodzakelijk zijn voor herstel;

  • -

    rijksmonument: monument of archeologisch monument dat is ingeschreven in het rijksmonumentenregister;

  • -

    rijksmonumentenregister: register als bedoeld in artikel 3.3 van de Erfgoedwet;

  • -

    verzameling: cultuurgoederen die uit cultuurhistorisch of wetenschappelijk oogpunt bij elkaar horen.

Onderstaand de in deze verordening toegepaste definities die een nadere toelichting behoeven:

  • -

    adviescommissie: de door het college ingestelde onafhankelijke commissie, onder andere bestaande uit leden die deskundig zijn op het gebied van erfgoed. De adviescommissie adviseert het college op verzoek of uit eigen beweging over alle aangelegenheden, die van belang (kunnen) zijn voor de behartiging van de cultuurhistorie binnen de gemeente en over de toepassing van de Erfgoedwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de gemeentelijke erfgoedverordening. Alle zaken met betrekking tot de adviescommissie omgevingskwaliteit worden geregeld in de vigerende Verordening Adviescommissie omgevingskwaliteit Land van Cuijk;

  • -

    beschermd beeldbepalend pand: een beschermd beeldbepalend pand kent een lichtere bescherming dan een monument; alleen de hoofdvorm en de gevels inclusief indeling en detaillering die zichtbaar zijn vanaf het openbaar gebied worden beschermd. Hiervoor geldt een vergunningsplicht. Het interieur en gevels of geveldelen die niet zijn gekeerd richting openbaar gebied vallen buiten deze lichtere bescherming.

  • -

    bouwhistorisch onderzoek: een onderzoek, wat in een schriftelijke rapportage is vastgelegd, naar de bouw, verbouwings- en gebruiksgeschiedenis van gebouwen, complexen van gebouwen, of gebieden, in hun ruimtelijke samenhang, aan de hand van de vorm, de constructies, de gebruikte materialen en de afwerking. Het onderzoek brengt, onder andere aan de hand van bouwsporen, in kaart hoe de oorspronkelijke situatie was, welke veranderingen er in de loop der tijd zijn aangebracht, en het beschrijft de bestaande situatie als uitkomst van die eerdere processen. De kosten voor zulk onderzoek worden doorgaans betaald door de aanvrager;

  • -

    cultuurhistorisch onderzoek: een onderzoek dat zich richt op:

    • a.

      archeologie: in de bodem, op land en onder water, bewaarde sporen en resten van menselijke activiteit;

    • b.

      de architectuurgeschiedenis, historische bouwkunde, bouw- en tuinhistorie en de stedenbouwkunde: historische gebouwen, erven, tuinen, parken en stedenbouwkundige structuren;

    • c.

      historische geografie: landschappelijke elementen, gebieden en ruimtelijke patronen waarin de historische wisselwerking tussen mens en maatschappij enerzijds en de fysieke omgeving anderzijds tot uitdrukking komt: het historische landschap.

  • Het gaat zowel om aangetoonde waarden als om waarden die op basis van kennis van het verleden en de omgeving mogen worden verwacht;

  • -

    gemeentelijk cultuurgoed: hierbij moet gedacht worden aan onder andere museumcollecties, door erfgoedverenigingen bewaarde stoffelijke aspecten van cultuur (zoals beeldende kunst en archeologische vondsten), kunstnijverheid (zoals textielbewerking) en overgeleverde patronen en schema's in de decoratieve kunst (weefkunst, keramiek of houtbewerking) en archiefcollecties met museale waarden en delen van het industrieel erfgoed (zoals werktuigen).

  • -

    plan van aanpak (PvA): een inhoudelijk document opgesteld door de uitvoerder van de archeologische werkzaamheden, waarin inzichtelijk wordt gemaakt op welke wijze het archeologisch veldonderzoek zal worden uitgevoerd om te voldoen aan de voorwaarden die zijn gesteld. Deze voorwaarden volgen ofwel uit de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (bij een booronderzoek) ofwel uit een door het college goedgekeurd Programma van Eisen (bij gravend onderzoek). Omdat de vereiste voor een goedgekeurd Programma van Eisen ook volgt uit de Kwaliteitsnorm Nederlandse archeologie is ervoor gekozen om in de definitie alleen naar de kwaliteitsnorm te verwijzen;

  • -

    redengevende omschrijving: vormt de grondslag van de bescherming en is een juridisch document. Een redengevende omschrijving staat niet gelijk aan de monumentale waarden, het is alleen een weergave van de objectief vastgestelde monumentale waarden. Omdat hier niet per definitie een bouwhistorisch onderzoek aan vooraf gaat is de omschrijving niet uitputtend. Niet beschreven onderdelen vallen ook onder de bescherming die van toepassing zijn op de onroerende zaak;

  • -

    waarderingscriteria: criteria waarmee de cultuurhistorische waarden van een zaak helder en eenduidig worden vastgesteld. De waardering speelt een leidende rol bij de aanwijzing en bij het wijzingen van beschermd erfgoed.

  • -

    zakelijk gerechtigden: er is gekozen om de wettelijke bepaling die verwijst naar de openbare registers volgens de Kadasterwet te definiëren en niet in de regels op te nemen. Voor alle zakelijk gerechtigden op de betreffende onroerende zaken is ontvangst van het voornemen van een aanwijzing door het college van belang, niet alleen voor de eigenaar. Zie ook de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken, artikel 1, onder a, onderdeel 1, jo. artikel 1, onder b, onderdeel 5. Onder zakelijk gerechtigden vallen ook hypothecaire schuldeisers ten aanzien van de onroerende zaak.

Artikel 1:2. Gemeentelijk erfgoedregister

Lid 2, sub b

Hier is geregeld dat ook informatie over rijksmonumenten die in de gemeente zijn gelegen in het gemeentelijk erfgoedregister worden opgenomen. Op grond van de Erfgoedwet ontvangt het college deze informatie in afschrift van de minister bij de inschrijving in het rijksmonumentenregister. Het kan ook gaan om informatie via instructies als bedoeld in artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet betreffende een locatie met de functie-aanduiding rijksbeschermd stads- en dorpsgezicht.

Lid 2, onder c

In onderdeel c van het tweede lid is opgenomen dat het door het college ontvangen afschrift van gedeputeerde staten, van een provinciale verordening aangewezen erfgoed, in het gemeentelijk erfgoedregister kan worden opgenomen. Tevens kunnen instructies als bedoeld in artikel 2.33, eerste lid, van de Omgevingswet betreffende een locatie met de functie-aanduiding provinciaal monument, provinciaal archeologisch monument of provinciaal beschermd stads- en dorpsgezicht in het gemeentelijke erfgoedregister worden opgenomen.

Gelet op de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (hierna: Wkpb) dienen gemeenten uiterlijk op 1 januari 2021 hun publiekrechtelijke beperkingen op onroerende zaken geregistreerd te hebben in de Basisregistratie kadaster publiekrechtelijke beperkingen (hierna: BRK-PB). Dit geldt ook voor gemeentelijke monumenten en gemeentelijk beschermde dorpsgezichten. Beperkingen kunnen niet alleen meer op kadastrale percelen worden geregistreerd, maar ook op basis van Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG)-objecten (bijvoorbeeld een woning of een bedrijfspand), Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT)-objecten (bijvoorbeeld een brug) en vrije contouren (bijvoorbeeld een verontreinigingscontour).

Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet is het de bedoeling dat bestaande ruimtelijke beperkingen te zien zijn in het Digitaal Stelsel Omgevingswet - Landelijke Voorziening (DSO-LV), mogelijk per tranche. Dit geldt ook voor nog aan te wijzen nieuwe beperkingenbesluiten met name op basis van het omgevingsplan. Levering aan de openbare registers en bijhouding in de BRK-PB komt voor deze besluiten dan te vervallen. De beperkingen die vóór de inwerkingtreding Omgevingswet in de BRK-PB zijn opgenomen, komen tot en met 2029 te vervallen wanneer ze worden vervangen door nieuwe beperkingenbesluiten op basis van de Omgevingswet.

Artikel 1:3. Wijziging gemeentelijk erfgoedregister en cultuurhistorische beleidskaart

Lid 1

Het wijzigingsartikel voor het gemeentelijk erfgoedregister is opgenomen voor administratieve wijzigingen die niet onder een wijzigingsbesluit vallen zoals opgenomen in de erfgoedverordening. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan huisnummerwijziging of kadastrale perceelnummerwijziging.

Lid 2

In het tweede lid is opgenomen dat het verwijderen van geregistreerd erfgoed uit het erfgoedregister niet plaats kan vinden zonder een besluit waarbij de aanwijzing wordt ingetrokken.

Hoofdstuk 2: Gemeentelijke monumenten en gemeentelijke archeologische monumenten

Artikel 2:1. Aanwijzing als gemeentelijk monument of gemeentelijk archeologisch monument

Dit artikel regelt de toekenning van de status van gemeentelijk monument aan een monument (een tuin en een park vallen binnen het begrip ‘monument’, natuurlandschap niet) en de toekenning van de status van gemeentelijk archeologisch monument aan een terrein. De aanwijzing vergt een belangenafweging tussen het met de aanwijzing te dienen belang en de overige bij de aanwijzing betrokken belangen, waaronder planologische en/of economische belangen of het gebruik van het monument. Deze formulering is ontleend aan artikelen 3.1, eerste lid, en 3.16, tweede lid, van de Erfgoedwet.

Het college heeft de beleidsvrijheid bij de aanwijzing van een onroerende zaak als gemeentelijk monument of gemeentelijk archeologisch monument; er geldt bovendien niet zoiets als de voorheen gehanteerde vijftigjarengrens voor monumenten. Bij de afweging van belangen die daarbij een rol spelen moeten ook de belangen van het gebruik ten opzichte van de te beschermen monumentale waarde uitdrukkelijk en gemotiveerd naar voren komen. Bij de voorbereiding van een aanwijzing moeten deze belangen derhalve in concreto worden onderzocht. Artikel 2 van de verordening van vóór 2016 (vergelijkbaar met het oude artikel 2, eerste lid, van de Monumentenwet 1988) over het gebruik van het monument, keert echter niet terug in deze verordening.

Lid 2

Dit betreft een uitwerking van de aanwijzingsprocedure. Om tot een gedegen besluit te komen is een redengevende omschrijving van belang. Een redengevende omschrijving wordt opgesteld aan de hand van de door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed opgestelde waarderingscriteria. Deze worden in de bijlage weergegeven en vormen de basis voor de redengevende omschrijving.

Lid 5

De aanwijzing van rijksmonumenten is geregeld in de Erfgoedwet 2016 onder hoofdstuk 3 en worden hier derhalve uitgesloten. Een rijksmonument kan niet óók als gemeentelijk monument worden aangewezen. Er is op dit moment geen provinciale erfgoedverordening die in het aanwijzen van provinciale monumenten voorziet, echter kunnen vanaf de invoering van de Omgevingswet wel provinciale monumenten worden aangewezen op basis van de omgevingsverordening. Deze worden om dezelfde reden uitgesloten als rijksmonumenten.

Artikel 2:2. Voornemen tot aanwijzing

Lid 3

De aanwijzing van kerkelijke monumenten vereist voorafgaand overleg met de eigenaar. Het gaat dan per definitie om een monument dat eigendom is van een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van een ander genootschap op geestelijke grondslag en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging (artikel 1.1 van de Erfgoedwet). Dit lid stemt overeen met de vergelijkbare eis in artikel 3.1 van de Erfgoedwet en artikel 16.58 van de Omgevingswet en doet recht aan de bijzondere positie van het kerkelijk monument als plaats voor het gezamenlijk belijden van godsdienst of levensovertuiging. Dit geldt naast de algemene regel van artikel 4:8 van de Awb op grond waarvan belanghebbenden zoals eigenaren moeten worden gehoord.

Artikel 2:3. Voorbescherming

De voorbescherming start zodra het college het verzoek tot aanwijzing of het voornemen tot aanwijzing kenbaar heeft gemaakt aan de zakelijk gerechtigden. De voorbescherming voor gemeentelijk monumenten is gebaseerd op artikel 1 van de Wkpb en vergelijkbaar met de voorbescherming voor rijksmonumenten die voortvloeide uit artikel 5 van de Monumentenwet 1988 (dat, zoals dat luidde voor inwerkingtreding van Erfgoedwet, tot inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft gelden voor rijksmonumenten). De voorbescherming van rijksmonumenten loopt onder de Omgevingswet via de definities ‘voorbeschermd rijksmonument’ en ‘rijksmonumentenactiviteit’ en de vergunningplicht in artikel 5.1, eerste lid, onder b, van de Omgevingswet. Een rijksmonumentenactiviteit is vergunningplichtig en betreft gelet op de definitie ook voorbeschermde rijksmonumenten. In de definitie van ‘voorbeschermd rijksmonument’ staat wat er onder wordt verstaan (hetzelfde als tot 1 juli 2022).

Artikel 2:4. Advies adviescommissie

Onder de Omgevingswet is op basis van artikel 17.9 een gemeentelijke adviescommissie ingesteld die tot taak heeft te adviseren over de aanvragen om een omgevingsvergunning ten aanzien van beschermd erfgoed. Ook daarbinnen dienen enkele leden deskundig te zijn op het gebied van de monumentenzorg. Het gaat om een adviescommissie met een bredere taak voor de omgevingskwaliteit, waarin de erkenning ligt van het belang van aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap. Het gaat daarbij zowel om de menselijke beleving van de fysieke leefomgeving als om de intrinsieke waarden die de maatschappij toekent aan de identiteit van gebieden en aan dier- en plantensoorten. De Omgevingswet maakt uitdrukkelijk een bredere taakstelling van deze adviescommissie mogelijk. De gemeentelijke adviescommissie is geregeld in de vigerende Verordening Adviescommissie omgevingskwaliteit Land van Cuijk.

Artikel 2:6. Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

Lid 1

Dit artikel geldt naast de algemene verplichting tot bekendmaking van besluiten op basis van de Awb. Ontvangst van de aanwijzing door het college is voor alle zakelijk gerechtigden van belang, niet alleen voor de eigenaar.

Lid 2

De registratie van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister is een louter administratieve verrichting en niet een besluit. Overigens zal van de aanwijzing ook inschrijving in het gemeentelijke beperkingenregister en in het kadaster plaatsvinden op grond van artikel 1, onder c en e, van de Wkpb.

Artikel 2:7 Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument of voorlopig gemeentelijk archeologisch monument

Dit artikel biedt het college de mogelijkheid om in spoedeisende gevallen een onroerende zaak als gemeentelijk monument of gemeentelijk archeologisch monument aan te wijzen. In dat geval wordt de adviescommissie zoals bedoeld in artikel 2:4 pas ingeschakeld na de voorlopige aanwijzing. De bescherming van paragraaf 2.2 geldt echter vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis zijn gesteld van de voorlopige aanwijzing. Een bezwaarschrift heeft dus geen opschortende werking en daarmee kan de voorlopige aanwijzing dus niet eenvoudig worden omzeild. Als de aanwijzing definitief wordt door de opname in het erfgoedregister loopt deze bescherming door. Als er uiteindelijk geen opname in het erfgoedregister plaatsvindt vervalt de bescherming.

Artikel 2:8 Wijziging of intrekking aanwijzing gemeentelijk monument of gemeentelijk archeologisch monument

Lid 4

Bij een wijziging van ondergeschikte betekenis kan worden gedacht aan administratieve wijzigingen zoals een huisnummerwijziging, adreswijziging of perceelnummerwijziging. Een wijziging met betrekking tot de publieksrechtelijke beperking of de bescherming behoren hier niet toe.

Lid 5

Indien het een intrekking betreft kan het college bepalen dat een gemeentelijk monument of gemeentelijk archeologisch monument moet worden gedocumenteerd. De eigenaar of zakelijk gerechtigde zijn desgevraagd verplicht mee te werken aan de documentatie van het gemeentelijk archeologisch monument.

Lid 6

Voorts is hier bepaald dat een aanwijzing vervalt zodra het gemeentelijk monument of gemeentelijk archeologisch monument, waarop de aanwijzing betrekking heeft, door de minister of een provincie wordt aangewezen als beschermd rijks- of provinciaal monument of rijks- of provinciaal archeologisch monument.

Artikel 2:9 Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument of gemeentelijk archeologisch monument

Dit artikel is voor gemeentelijke monumenten naar analogie met artikel 11, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 geschreven, zoals dat is gewijzigd door artikel 10.18 van de Erfgoedwet, met inbegrip van de instandhoudingsplicht die daarbij is geïntroduceerd.

Het verbod op beschadigen en vernielen van rijksmonumenten en voorbeschermde rijksmonumenten wordt onder de Omgevingswet geregeld in artikel 13.12 van het Besluit activiteiten leefomgeving (hierna: Bal).

Artikel 2:10 Omgevingsvergunning gemeentelijk monument of gemeentelijk archeologisch monument

Dit artikel is oorspronkelijk gebaseerd op artikel 2.2 van de Wabo en vanwege het overgangsrecht tot en met 2029 inhoudelijk zoveel mogelijk gelijk gebleven. Wel is een bepaling conform artikel 3.11 van het Bal onder andere handelend over rijksmonumentenactiviteiten bij begraafplaatsen en grafmonumenten toegevoegd.

Lid 4

Het college kan ten behoeve van de beoordeling van de aanvraag omgevingsvergunning nadere gegevens van de aanvrager eisen, waaronder de resultaten van een bouwhistorisch onderzoek, een cultuurhistorische onderzoek of analyse, een werkomschrijving of bestek van de werkzaamheden. De aanvrager is desgevraagd verplicht hieraan mee te werken.

Artikel 2:11 Weigeringsgronden

In het eerste en tweede lid ligt op grond van de belangenafweging die moet worden gemaakt tevens besloten dat rekening wordt gehouden met het gebruik van het monument of archeologisch monument. In het derde lid is voor wat betreft de vereiste overeenstemming met de eigenaar van een kerkelijk monument aangesloten bij artikel 16.58 van de Omgevingswet, maar er is geen gebruik gemaakt van het eerste lid van dit artikel waarin wordt gesproken over ‘overleg’ en niet over ‘overeenstemming’ omdat dit de kerkelijke eigenaar minder rechten geeft.

Hoofdstuk 3: Beschermde beeldbepalende panden

Artikel 3:1 Aanwijzing als beschermd beeldbepalende pand

Dit artikel geeft de mogelijkheid aan het college om beeldbepalend panden aan te wijzen die vervolgens krachtens deze verordening worden beschermd.

Lid 2

Zie toelichting artikel 2:1.

Artikel 3:2 Voornemen tot aanwijzing

Lid 2

Zie toelichting artikel 2:2. Daar waar gemeentelijk monument of gemeentelijk archeologische monument staat dient beschermd beeldbepalend pand te worden gelezen.

Artikel 3:3. Voorbescherming

De voorbescherming start zodra het college het verzoek tot aanwijzing of het voornemen tot aanwijzing kenbaar heeft gemaakt aan de zakelijk gerechtigden.

Artikel 3:4. Advies adviescommissie

Zie toelichting artikel 2:4.

Artikel 3:6. Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

Lid 1

Zie toelichting artikel 2:6.

Lid 2

De registratie van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister is een louter administratieve verrichting en niet een besluit.

Artikel 3:7 Aanwijzing als voorlopig beschermd beeldbepalende pand

Zie toelichting artikel 2:7. Daar waar gemeentelijk monument of gemeentelijk archeologische monument staat dient beschermd beeldbepalend pand te worden gelezen.

Artikel 3:8 Wijziging of intrekking aanwijzing beschermd beeldbepalend pand

Dit artikel bepaalt onder andere dat bij wijziging (van niet-ondergeschikte aard) van een aanwijzing en bij intrekking van de status als beschermd beeldbepalend pand dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan. Bij een wijziging van ondergeschikte betekenis kan o.a. gedacht worden aan wijzigingen i.v.m. de verandering van bijvoorbeeld straatnamen of huisnummers.

Lid 4

Bij een wijziging van ondergeschikte betekenis kan worden gedacht aan administratieve wijzigingen zoals een huisnummerwijziging, adreswijziging of perceelnummerwijziging. Een wijziging met betrekking tot de publieksrechtelijke beperking of de bescherming behoren hier niet toe.

Lid 5

Indien het een intrekking betreft kan het college bepalen dat een beschermd beeldbepalende pand moet worden gedocumenteerd. De eigenaar of zakelijk gerechtigde zijn desgevraagd verplicht mee te werken aan de documentatie van het beschermd beeldbepalend pand.

Lid 6

Voorts is hier bepaald dat een aanwijzing vervalt zodra het beschermd beeldbepalend pand, waarop de aanwijzing betrekking heeft, door de minister of een provincie of het college wordt aangewezen als beschermd rijks- of provinciaal of gemeentelijk monument.

Artikel 3:9 Instandhoudingsplicht beschermd beeldbepalende pand

Zie toelichting artikel 2:9.

Artikel 3:10 Omgevingsvergunning beschermd beeldbepalend pand

Lid 4

Zie toelichting artikel 2:10.

Artikel 3:11 Weigeringsgronden

In het eerste lid ligt op grond van de belangenafweging die moet worden gemaakt tevens besloten dat rekening wordt gehouden met het gebruik van het beschermd beeldbepalend pand. In het tweede lid is voor wat betreft de vereiste overeenstemming met de eigenaar van een kerkelijk beschermd beeldbepalend pand aangesloten bij artikel 16.58 van de Omgevingswet, maar er is geen gebruik gemaakt van het eerste lid van dit artikel waarin wordt gesproken over ‘overleg’ en niet over ‘overeenstemming’ omdat dit de kerkelijke eigenaar minder rechten geeft.

Hoofdstuk 4: Beschermde gemeentelijke stads- en dorpsgezichten

Artikel 4:1. Aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht

Dit artikel geeft de mogelijkheid aan de gemeenteraad om gemeentelijke dorpsgezichten aan te wijzen die vervolgens krachtens het omgevingsplan moeten worden beschermd.

Lid 2

Zie toelichting artikel 2:1.

Lid 4

De voorgaande leden zijn niet van toepassing op een stads- of dorpsgezicht dat via instructies de functie-aanduiding rijksbeschermd heeft op grond van artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet, of provinciaal beschermd heeft op grond van artikel 2.33, eerste lid, van de Omgevingswet.

Artikel 4:2. Advies adviescommissie

Zie toelichting artikel 2:4.

Artikel 4:4. Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

De registratie van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister is een louter administratieve verrichting en niet een besluit.

Het is mogelijk dat het tijdelijke omgevingsplan, onderdelen van het bestemmingsplan of de beheersverordening, als beschermend worden aangemerkt. Het aanwijzen van gemeentelijke stads- en dorpsgezichten is mogelijk via deze verordening (tot het eind van de overgangsfase) of het definitieve omgevingsplan. Voor de bescherming van rijksmonumenten binnen het gemeentelijke stads- of dorpsgezicht geldt dan de artikelen 5.1 en 5.22 van de Omgevingswet en van gemeentelijke monumenten artikel 2:9 en van beschermde beeldbepalende panden artikel 3:9 van deze verordening. Ook het Rijk zal de bescherming van nieuwe stads- en dorpsgezichten van landelijke betekenis op basis van de Omgevingswet regelen via een instructie aan de gemeenten, zij moeten die overnemen in hun omgevingsplan. Voor bestaande rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten geldt artikel 4.35 van de Invoeringswet Omgevingswet.

Artikel 4:5. Wijziging of intrekking van de aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht

Dit artikel bepaalt onder andere dat bij wijziging (van niet-ondergeschikte aard) van een aanwijzing en bij intrekking van de status als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht, dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan. Voorts is hier bepaald dat een aanwijzing vervalt zodra het stads- of dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking door de minister of een provincie wordt aangewezen als beschermd stads- en dorpsgezicht. Bij een wijziging van ondergeschikte betekenis kan o.a. gedacht worden aan wijzigingen i.v.m. de verandering van bijvoorbeeld straatnamen of huisnummers.

Artikel 4:6. Omgevingsvergunning beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht

Artikel 5.1, aanhef en onder a, van de Omgevingswet geeft de gemeenten de mogelijkheid om op basis van hun verordening het slopen in een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht aan een omgevingsvergunningplicht te onderwerpen op te nemen als een omgevingsplanactiviteit in het omgevingsplan. Daaraan is hier uitvoering gegeven. Totdat het omgevingsplan is aangepast, kan het verbod in de Erfgoedverordening blijven staan, in aanvulling op het overgangsrecht ten aanzien van de 2.2 van de artikelen 22.2, 22.8 en 2.1a van het Omgevingsbesluit het overgangsrecht.

Hoofdstuk 5: Beschermde gemeentelijke cultuurgoederen en beschermde gemeentelijke verzamelingen

Artikel 5:1 Aanwijzing als beschermd gemeentelijk cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling

Dit artikel maakt het mogelijk dat topstukken van het gemeentelijk cultuurbezit worden aangewezen als beschermde gemeentelijke cultuurgoederen of beschermde gemeentelijke verzamelingen, voor zover deze niet al voor het Nederlandse cultuurbezit als beschermde cultuurgoederen zijn aangewezen door de minister op grond van artikel 3.7 van de Erfgoedwet of door gedeputeerde staten op grond van een provinciale omgevingsverordening krachtens artikel 2.6 van de omgevingswet.

Lid 2

De aanwijzing van beschermde gemeentelijke cultuurgoederen en verzamelingen kan uitsluitend betrekking hebben op cultuurgoederen en verzamelingen die in eigendom zijn van de gemeente, musea of een erfgoedvereniging of op zaken waarvan de zorg is toevertrouwd aan één van deze drie voorgenoemde instanties. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn bij cultuurgoederen die door de gemeente in bruikleen zijn verkregen uit collecties van derden.

Lid 3

Zie toelichting artikel 2:1.

Artikel 5:2. Voornemen tot aanwijzing

Lid 1

Voor alle zakelijke gerechtigden op de betreffende roerende zaken is ontvangst van de aanvraag of het voornemen van een aanwijzing door het college van belang, niet alleen voor de eigenaar.

Lid 2

Er kan op grond van deze verordening geen sprake zijn van de aanwijzing van cultuurgoederen van derden als beschermde gemeentelijke cultuurgoederen of verzamelingen, zonder toestemming van de eigenaar. Er bestaat onvoldoende wettelijke grondslag om bij verordening een juridisch beschermingsregime eenzijdig aan een andere eigenaar op te leggen, zoals dat geldt voor de op rijksniveau beschermde cultuurgoederen (zie Hoofdstuk 4 van de Erfgoedwet). Van een eventuele aanwijzing zonder toestemming zou daardoor geen enkele beschermde werking uitgaan. Daarom is ervan afgezien een aanwijzingsbevoegdheid voor het college te creëren.

Het college moet in het geval van een schenking, erfstelling, legaat of aankoop eventuele beperkende of andere juridische voorwaarden in acht nemen.

Artikel 5:3. Advies adviescommissie

Zie toelichting artikel 2:4.

Artikel 5:5. Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

Lid 1

Zie toelichting artikel 2:6.

Lid 2

De registratie van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister is een louter administratieve verrichting en niet een besluit.

Artikel 5:6. Wijziging of intrekking van de aanwijzing als beschermd gemeentelijk cultuurgoed of beschermde gemeentelijk verzameling

Dit artikel bepaalt dat op het schrappen uit of wijzigen in het register van een aanwijzing als beschermd gemeentelijk cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan. De inhoud en datum van de wijziging of intrekking wordt in het gemeentelijke erfgoedregister aangetekend dan wel verwijderd.

Lid 4

Bij een wijziging van ondergeschikte betekenis kan worden gedacht aan administratieve wijzigingen zoals de bewaarlocatie. Een wijziging met betrekking tot de aanwijzing of de bescherming behoren hier niet toe.

Lid 5

Indien het een intrekking betreft kan het college bepalen dat een beschermd gemeentelijk cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling moet worden gedocumenteerd. De eigenaar of zakelijk gerechtigde zijn desgevraagd verplicht mee te werken aan de documentatie van het beschermd gemeentelijk cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling.

Lid 6

Voorts is hierin bepaald dat de aanwijzing als beschermd gemeentelijk cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling vervalt zodra een gemeentelijk cultuurgoed is opgenomen in het rijksmonumentenregister of indien het wordt aangewezen als beschermd erfgoed op basis van een provinciale erfgoedverordening of omgevingsverordening krachtens artikel 2.6 van de omgevingswet.

Artikel 5:7. Instandhoudingsplicht beschermd gemeentelijk cultuurgoed en beschermde gemeentelijke verzameling

De formele gevolgen van een aanwijzing van een cultuurgoed of verzameling als beschermd gemeentelijk cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling zijn beperkt. Er wordt een verbod gelegd op het beschadigen of het vernielen van aangewezen cultuurgoederen. Er is geen verbod gelegd op het onthouden van onderhoud, zoals dat bij andere categorieën van erfgoed in deze verordening wel het geval is. Dit is een te beperkende maatregel en kan leiden tot hoge kosten. Daarnaast wordt het van belang geacht dat beschermde gemeentelijke cultuurgoederen en verzamelingen kunnen worden tentoongesteld en beschikbaar kunnen worden gemaakt voor het publiek.

Hoofdstuk 6: Beschermde gemeentelijke cultuurhistorisch waardevolle landschappen en landschapselementen

Artikel 6:1. Aanwijzing als beschermd gemeentelijk cultuurhistorisch waardevol landschap of landschapselement

Dit artikel regelt de toekenning van de status van beschermd cultuurhistorisch waardevol landschap aan een cultuurhistorisch waardevol landschap. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan steilranden, bomenrijen en landweren. Tuinen en parken behoren hier niet toe, omdat deze onder de Erfgoedwet al onder monumenten zijn geschaard. De aanwijzing vergt een belangenafweging tussen het met de aanwijzing te dienen belang en de overige bij de aanwijzing betrokken belangen, waaronder planologische en/of economische belangen of het gebruik van het monument. Deze formulering is ontleend aan artikelen 3.1, eerste lid, en 3.16, tweede lid, van de Erfgoedwet.

Het college heeft beleidsvrijheid bij de aanwijzing van een beschermd cultuurhistorisch waardevol landschap of landschapselement. Bij de afweging van belangen die daarbij een rol spelen moeten ook de belangen van het gebruik ten opzichte van de te beschermen cultuurhistorische waarde uitdrukkelijk en gemotiveerd naar voren komen. Bij de voorbereiding van een aanwijzing moeten deze belangen derhalve in concreto worden onderzocht.

Lid 2

Zie toelichting artikel 2:1.

Lid 3

In sommige gevallen kan het noodzakelijk zijn om een bouwhistorisch, cultuurhistorisch en/of archeologisch onderzoek te laten uitvoeren om tot een besluit te komen.

Lid 4

De aanwijzing van rijksmonumenten is geregeld in de Erfgoedwet 2016 onder hoofdstuk 3 en worden hier derhalve uitgesloten. Een rijksmonument kan niet óók als beschermd cultuurhistorisch waardevol landschap of landschapselement worden aangewezen. Er is op dit moment geen provinciale erfgoedverordening die in het aanwijzen van provinciale monumenten voorziet, echter kunnen na de invoering van de Omgevingswet wel provinciale monumenten worden aangewezen op basis van de omgevingsverordening. Deze worden om dezelfde reden uitgesloten als rijksmonumenten.

Artikel 6:2. Voornemen tot aanwijzing

Lid 1

Voor alle zakelijke gerechtigden op de betreffende onroerende zaken is ontvangst van de aanvraag of het voornemen van een aanwijzing door het college van belang, niet alleen voor de eigenaar.

Artikel 6:3. Voorbescherming

Zie toelichting artikel 3:3.

Artikel 6:4. Advies adviescommissie

Zie toelichting artikel 2:4.

Artikel 6:5. Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

Lid 3, sub h

Aangegeven wordt of een gebied door veldonderzoek is vastgesteld en geselecteerd of door kaartanalyse.

Lid 3, sub i

Hierbij gaat het om de historisch-geografische ondergrond van het landschapsgebied zoals die rond 1850 aanwezig was: zoals bos-, grasland- of akkerpercelen of heide.

Lid 3, sub j

Bijvoorbeeld bos, houtwal, heg, struweel of heide.

Lid 3, sub k

Bijvoorbeeld hakhout, spaartelgen, middenbos, knotbomen, hegbeheer, struweel.

Lid 3, sub l

Bijvoorbeeld zomereik, zwarte els, sporkehout, viltroos enz. In sommige rijke landschapselementen zijn de meest belangrijke of opmerkelijke soorten aangegeven, soms gevolgd door e.a. (= en andere soorten).

Artikel 6:6. Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

Lid 1

Zie toelichting artikel 2:6.

Lid 2

De registratie van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister is een louter administratieve verrichting en niet een besluit.

Artikel 6:7. Aanwijzing als voorlopig beschermd gemeentelijk cultuurhistorisch waardevol landschap of landschapselement

Zie toelichting artikel 2:7. Daar waar gemeentelijk monument of gemeentelijk archeologische monument staat dient beschermd gemeentelijk cultuurhistorisch waardevol landschap of landschapselement te worden gelezen.

Artikel 6:8. Wijziging of intrekking van de aanwijzing als beschermd gemeentelijk cultuurhistorisch waardevol landschap of landschapselement

Dit artikel bepaalt onder andere dat bij wijziging (van niet-ondergeschikte aard) van een aanwijzing en bij intrekking van de status als beschermd cultuurhistorisch waardevol landschap of landschapselement dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan. Bij een wijziging van ondergeschikte betekenis kan onder andere gedacht worden aan wijzigingen in verband met de verandering van bijvoorbeeld kadastrale gegevens.

Lid 3

Bij een wijziging van ondergeschikte betekenis kan worden gedacht aan administratieve wijzigingen zoals een huisnummerwijziging, adreswijziging of perceelnummerwijziging. Een wijziging met betrekking tot de publieksrechtelijke beperking of de bescherming behoren hier niet toe.

Lid 4

Indien het een intrekking betreft kan het college bepalen dat een beschermd cultuurhistorisch waardevol landschap of beschermd cultuurhistorisch waardevol landschapselement moet worden gedocumenteerd. De eigenaar of zakelijk gerechtigde zijn desgevraagd verplicht mee te werken aan de documentatie van het beschermd cultuurhistorisch waardevol landschap of beschermd cultuurhistorisch waardevol landschapselement.

Artikel 6.9. Instandhoudingsplicht beschermd gemeentelijk cultuurhistorisch waardevol landschap of landschapselement

Zie toelichting artikel 2:9.

Artikel 6:10. Omgevingsvergunning beschermd gemeentelijk cultuurhistorisch waardevol landschap of landschapselement

Dit artikel is oorspronkelijk gebaseerd op artikel 2.2 van de Wabo en vanwege het overgangsrecht tot en met 2029 inhoudelijk zoveel mogelijk gelijk gebleven.

Lid 3

Het college kan ten behoeve van beoordeling van de aanvraag omgevingsvergunning nadere gegevens van de aanvrager eisen, waaronder de resultaten van een bouwhistorisch onderzoek, een cultuurhistorische onderzoek of analyse, een werkomschrijving of bestek van de werkzaamheden. De aanvrager is desgevraagd verplicht hier aan mee te werken voor de omgevingsvergunning wordt verleend.

Artikel 6:11. Weigeringsgronden

In het artikel ligt op grond van de belangenafweging die moet worden gemaakt tevens besloten dat rekening wordt gehouden met het gebruik van het cultuurhistorisch waardevol landschap of landschapselement.

Hoofdstuk 7: Handhaving en toezicht

Artikel 7:1. Strafbepaling

De strafbaarstelling geldt in aanvulling op de Omgevingswet en de Wet economische delicten (hierna: Wed). Het handelen zonder vergunning zoals vereist op grond van de artikelen 14 en 20, eerste lid, is strafbaar gesteld in de Wed (artikel 1a, onderdeel 2, Omgevingswet).

Art 154, tweede lid, van de Gemeentewet bepaalt dat de maximale boete die de gemeenteraad op overtreding van verordeningen kan stellen een geldboete van de tweede categorie is.

Artikel 7:1 verwijst naar de artikelen 2:9, 3:9, 5:7 of 6:9 en artikelen 2:10, 3:10, 4:5 of 6:10. Artikelen 2:9, 3:9, 5:7 of 6:9 bevatten de instandhoudingsverplichting van het gemeentelijk cultureel erfgoed, zolang deze regel of verplichting nog niet in het omgevingsplan is opgenomen. Als wordt gehandeld in strijd met de instandhoudingsverplichting, geldt deze strafbaarstelling en kan een boete worden opgelegd. Artikelen 2:10, 3:10, 4:5 of 6:10 geeft het college de mogelijkheid om nadere regels te stellen in het belang van de erfgoedzorg met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan het gemeentelijk cultureel erfgoed. Als die nadere regels worden overtreden, geldt deze strafbaarstelling en kan een boete worden opgelegd.

Artikel 7:2. Toezichthouders

Toezichthouders zijn personen die bij of krachtens wettelijk voorschrift belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift (artikel 5:11 Awb). Toezichthouders kunnen zowel individueel als categoraal worden aangewezen. In de artikelen 5:15 tot en met 5:19 Awb worden bevoegdheden aan toezichthouders toegekend.

Op basis van artikel 5:15 Awb is een toezichthouder bevoegd elke plaats te betreden met uitzondering van woningen zonder toestemming van de bewoner. 'Plaatsen' is daarbij een ruim begrip en omvat niet alleen erven en andere terreinen, maar ook gebouwen (niet-woningen). Uit artikel 5.13 van de Wabo volgt dat de ambtenaren die op grond van artikel 22, eerste lid, belast zijn met het toezicht op de naleving ter zake van het bepaalde bij of krachtens de Wabo, voor zover het betreft activiteiten als bedoeld in artikel 2.2, daarnaast ook bevoegd zijn, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner. Dit laatste is in artikel 18.7 van de Omgevingswet geregeld.

Bijlage 2 – Waarderingscriteria gemeentelijk funerair erfgoed

I. Biografische gegevens:

Om op grond van dit criterium op de lijst te kunnen worden geplaatst, dienen onder meer de volgende richtlijnen:

  • -

    De overledene moet publicaties van enig belang op zijn naam hebben of er is over de persoon gepubliceerd, of;

  • -

    Het moet gaan om een overledene die bij leven openbare functies bekleedde die van betekenis waren voor de gemeenschap van de gemeente of de regio. Maatgevend is bijvoorbeeld duur van de functie, vernoeming van de persoon in straatnaam of naam van openbaar gebouw, of;

  • -

    De persoon moet over een zekere (lokale) status beschikken, bijvoorbeeld door het uitgeoefende beroep of de bekendheid die de persoon bij leven genoot en die nu nog als zodanig wordt herinnerd.

Voor het maken van keuzes op basis van de bovengenoemde criteria, zijn de personen in categorieën ingedeeld. De aanduiding van de categorie is, indien van toepassing, ook opgenomen in de lijst.

De categorieën voor de deze begraafplaats zijn als volgt vastgesteld:

  • -

    v1 Bijzondere gevallen (verbonden met bijzondere gebeurtenissen);

  • -

    v2 Notabelen en bestuurders: ambtenaren en ambten zoals burgemeesters, wethouders, artsen, bestuurders en dergelijke;

  • -

    v3 Sport, cultuur en onderwijs: onderwijzers, schrijvers, sportlieden, kunstenaars;

  • -

    v4 Kerkelijke functionarissen: pastoors, dekens, broeders, bestuursleden en dergelijk;

  • -

    v5 Industrie, landbouw en arbeid: fabrikanten, ondernemers, boeren, ambachtslieden.

Bij de categorie v1 wordt vooral gelet op de verhalende omstandigheden, terwijl bij de andere categorieën meer gekeken wordt naar het belang van de overledene zelf. De mate van belang die aan de verdiensten van een persoon gehecht kan worden, wordt met behulp van een cijfer tot uitdrukking gebracht. De cijfers lopen van 1 tot en met 5, waarbij het hoogste cijfer staat voor het meeste belang. Daarbij gaat het vooral om het belang voor de historie van de dorpskernen die liggen binnen Land van Cuijk:

  • 1:

    minst: wel enige bekendheid, maar geen invloed op de historie;

  • 2:

    matig: wel bekend, maar weinig invloed op de historie;

  • 3:

    gemiddeld: bekend en heeft enige invloed gehad op de historie;

  • 4:

    belangrijk: heeft de nodige invloed gehad op de historie;

  • 5:

    zeer belangrijk: heeft veel invloed gehad op de historie.

II. Materiaalgebruik en hantering

Bijzondere materialen zijn met name materialen die in het algemeen niet vaak gebruikt zijn voor grafmonumenten, zoals zandsteen, marmer of graniet maar ook bijvoorbeeld kunststeen. Ook metaal (hekwerken, gietijzeren monumenten of ornamenten) en houten grafmonumenten kunnen van belang zijn. De hantering gaat over de wijze waarop bijvoorbeeld het grafmonument technisch bewerkt is. Dus het gebruik van een bijzonder materiaal met een slechte afwerking zal minder snel in aanmerking komen dan een goed verwerkt materiaal. Als een grafmonument van een uitzonderlijk materiaal is gemaakt of een bijzondere bewerkingswijze dan wordt aan het monument een punt toegekend.

III. Vormgeving van het monument

De vormgeving van een individueel grafmonument kan van doorslaggevende betekenis zijn om dit te selecteren. Dat kan bijvoorbeeld vanwege het feit dat het zeldzaam is of omdat het binnen de stijl een goed voorbeeld vormt. Om die reden is bijvoorbeeld gekeken naar grafmonumenten die te maken hebben met de zogenaamde ‘armere’ grafcultuur waarbij geen natuursteen wordt toegepast. Voor dit criterium wordt ook gekeken naar de plaats van het grafmonument binnen het algehele karakter van de begraafplaats. Indien sprake is van een bijzonder vormgegeven grafmonument dan wordt aan het monument een punt toegekend.

IV. Bijzondere symboliek

Symbolen op grafmonumenten zijn er in veel varianten. Op Nederlandse begraafplaatsen zijn de palmtak en het kruis de meest voorkomende symbolen, beide verwijzend naar het christelijke geloof. Alleen wanneer sprake is van een uitzonderlijke vormgeving zou zo’n symbool opgenomen kunnen worden in de lijst. Persoonlijke symboliek of een samenvoeging van verschillende betekenissen kan een dusdanig symbool opleveren dat er sprake is van een bijzonder symbool. Voor dit criterium wordt gekeken naar de algemene deler, maar ook naar de uitzonderlijke symbolen. Wanneer een grafmonument voorzien is van een bijzonder symbool dan wordt aan het monument een punt toegekend.

V. Passend in karakter van het grafveld

Hierbij wordt feitelijk niet gekeken naar de intrinsieke waarde van het grafmonument, maar naar de collectieve waarde. Dat betekent dat het grafmonument bijvoorbeeld goed aansluit bij het karakter van de begraafplaats of het grafveld. Dat betekent dat groepen van grafmonumenten in aanmerking kunnen komen, zoals een verzameling zerken met een gave vormgeving of monumenten die sterk opvallen in het beeld en ankerpunten vormen in de beleving. Grote en hoge grafmonumenten kunnen om die reden gescoord worden. Voor de onderhavige begraafplaats geldt dat de karakteristiek grotendeels gevormd wordt door volumineuze grafmonumenten (tomben of anderzijds samengestelde grafmonumenten) samen met kruizen op hoge sokkels. Het verdwijnen van dergelijke grafmonumenten van de begraafplaats zou een zeer grote impact hebben voor de karakteristiek. Het kan ook zijn dat er door de verscheidenheid aan grafmonumenten op een vak geen sprake (meer) is van een echte karakteristiek. In dat geval is dat ook meegenomen door dan niet of nauwelijks aandacht te geven aan dit onderdeel.


Noot
1

Bundeling en aanpassing van regels op het terrein van cultureel erfgoed (Erfgoedwet), vergaderjaar 2014-2015, 34 109, nr. 3.

Noot
2

De gemeenteraad heeft op 6 april 2024 de cultuurhistorische waardenkaart vastgesteld.