Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR724994
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR724994/1
Verordening Jeugdhulp en Maatschappelijke ondersteuning gemeente Vijfheerenlanden
Geldend van 01-10-2024 t/m heden
Intitulé
Verordening Jeugdhulp en Maatschappelijke ondersteuning gemeente VijfheerenlandenDe raad van gemeente Vijfheerenlanden;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 13 augustus 2024;
gelet op artikel 2.9 van de Jeugdwet en artikel 2.1.3 van de Wet maatschappelijke Ondersteuning 2015;
besluit:
vast te stellen de Jeugdhulp en Wmo verordening gemeente Vijfheerenlanden 2024.
Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
aanbieder: natuurlijke persoon of rechtspersoon die onder verantwoordelijkheid van het college gehouden is een algemene voorziening of een maatwerkvoorziening in natura te leveren.
algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening is algemeen gebruikelijk als deze
- -
niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking, en
- -
daadwerkelijk beschikbaar is, en
- -
een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de inwoner tot zelfredzaamheid of participatie in staat is, en
- -
financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau.
algemene voorziening: een voorziening als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo of een voorziening als bedoeld in de Jeugdwet, die gericht is op alle inwoners van gemeente Vijfheerenlanden of op een specifieke doelgroep. Het betreft een voorziening die vrij toegankelijk is voor inwoners van gemeente Vijfheerenlanden.
beschikking: een brief waarin het besluit van het college staat beschreven op de aanvraag die een inwoner heeft ingediend. In deze verordening wordt hiervoor het woord ‘besluit’ gebruikt.
bezoekbaar maken: het aanpassen van een voormalige woning voor een inwoner die woont in een Wlz-instelling zodat deze de woning kan bezoeken. Het betreft waar nodig het toegankelijk maken van de woning en woonkamer en gebruik kunnen maken van een toiletvoorziening.
Bsn: Burgerservicenummer
calamiteit: een niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van een voorziening en die tot een ernstig schadelijk gevolg, letsel of de dood van een inwoner heeft geleid.
CRvB: Centrale Raad van Beroep
centrale toegang: de organisatie die een besluit neemt over de toegang tot regionale voorzieningen voor beschermd wonen en maatschappelijke opvang. Dit wordt uitgevoerd door de gemeente Utrecht.
cliëntondersteuning: ondersteuning voor de inwoner die onafhankelijk van de gemeente en zorgaanbieder is. Het gaat om informatie, advies en algemene ondersteuning op grond van de Wmo en voor jeugdzaken zonder kosten voor de inwoner.
collectief vervoer: vervoer van deur tot deur, op reservering, met een deeltaxi of op andere collectieve wijze georganiseerd vervoer (ook wel collectief vraagafhankelijk vervoer genoemd).
college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vijfheerenlanden.
dienst: door een persoon te leveren hulp of ondersteuning, niet zijnde een hulpmiddel.
eenheid: een in de beschikking aangegeven tijdsperiode vastgesteld per voorziening.
fraude: het opzettelijk geven van onjuiste en/of onvolledige gegevens of informatie, of het opzettelijk achterhouden of niet (op tijd) geven van relevante gegevens of informatie. Het gaat om informatie die het college nodig heeft om te bepalen of er recht op een voorziening is en om de duur en hoogte van die voorziening te kunnen bepalen.
gebruikelijke hulp: de hulp of ondersteuning die over het algemeen mag worden verwacht van echtgeno(o)t(e), inwonende partner, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten bij de normale, dagelijkse zorg bij taken die bij een gezamenlijk huishouden horen. Hieronder valt ook de plicht van een ouder(s) om de tot hun gezin horende minderjarige kinderen te verzorgen, op te voeden en toezicht op hen te houden. Dit geldt ook als een jeugdige een ziekte, beperking of een aandoening heeft en hierdoor belemmeringen ervaart.
hoofdverblijf: het woonadres van de inwoner waar deze het grootste gedeelte van de week is. De wet Basisregistratie Personen is hiervoor van belang.
inwoner: cliënt als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo of een ouder, pleegoudervoogd of jeugdige als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet die in gemeente Vijfheerenlanden staat ingeschreven.
jeugdhulp: jeugdhulp als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet.
kostprijs: de prijs die het college betaalt voor de voorziening in natura. Deze kostprijs wordt bepaald door een aanbesteding, na marktconsultatie of op basis van een offerte.
mantelzorg: vrijwillige ondersteuning die iemand uit het sociale netwerk aan een inwoner geeft. Het betreft het helpen bij opgroeien en zorg, jeugdhulp, zelfredzaamheid, participatie en wonen. Het kunnen ook overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet zijn. Het gaat nooit om betaalde ondersteuning en overstijgt de taken die vallen onder gebruikelijke hulp.
ondersteuningsvraag: de behoefte van de inwoner aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo en de behoefte van de inwoner aan jeugdhulp op grond van artikel 1.1 van de Jeugdwet.
ouder: een ouder als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet. Dit is de ouder met gezag, adoptieouder of stiefouder. Het kan ook iemand zijn die een jeugdige inwoner in het gezin verzorgt en opvoedt, die geen pleegouder is.
participatie: de deelname aan het maatschappelijk verkeer, zoals mensen ontmoeten, contacten aangaan en onderhouden, boodschappen doen, aan maatschappelijke activiteiten meedoen en zich verplaatsen.
plan: waar in deze Verordening het woord Plan (komt tot stand aan de hand van de 5 stappen van de CRvB) wordt gebruikt, wordt bedoeld in voorkomende gevallen:
- •
Plan van Aanpak (Wmo): een verslag dat het college opstelt, waarin de belemmeringen staan die de inwoner in het maatschappelijk leven heeft, waarin de gewenste ondersteuning wordt geïnventariseerd en de gemeente mogelijke oplossingen aandraagt.
- •
Actieplan (Jeugdwet): een Plan dat het college opstelt naar aanleiding van het onderzoek. De ondersteuningsvraag van de jeugdige inwoner en/of de ouder(s) blijkt hieruit en de voorziening die mogelijk nodig is.
persoonlijk plan: een plan dat door de inwoner zelf, eventueel met hulp, is opgesteld. In het plan beschrijft de inwoner welke problemen er worden ervaren en welke oplossingen, zorg en ondersteuning de inwoner denkt dat passend is. Het kan ook het familiegroepsplan zijn zoals genoemd staat in artikel 1.1 van de Jeugdwet of een persoonlijk plan zoals genoemd staat in artikel 2.3.2 tweede lid, onderdelen a. tot en g. van de Wmo.
Pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 2.3.6 van de Wmo en artikel 8.1.1 van de Jeugdwet. Dit is een geldbedrag waarmee een inwoner zelf ondersteuning, een voorziening of hulpmiddelen (in) kan kopen.
Pgb-beheerder: een persoon die namens de inwoner het persoonsgebonden budget beheert.
Pgb-plan: een plan waarin de inwoner beschrijft welke ondersteuning deze wil inkopen met het pgb, bij wie en op welke manier het pgb budget wordt besteed. Het college stelt hiervoor een format beschikbaar.
prestatieverklaring: dit is een document dat gebruikt kan worden om periodiek te toetsen of de voorziening nog passend is.
primaat van verhuizen: het primaat van verhuizen betekent dat het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding voorrang kan hebben op een woningaanpassing.
respijtzorg: het overnemen van de ondersteuning van een mantelzorger door een vrijwilliger of een professional, zodat de mantelzorger wordt ontlast. Het wordt ook wel vervangende mantelzorg genoemd. Het gaat vaak om kortdurend verblijf.
schriftelijk: onder schriftelijk wordt ook verstaan via de digitale weg (zoals e-mail, webformulier, inwonersportaal, DigID of whatsapp).
SKJ: Stichting Kwaliteitsregister Jeugd.
sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de inwoner een sociale relatie heeft. Het betreft o.a. familieleden, vrienden, buren, kennissen en mantelzorgers.
SVB: Sociale Verzekeringsbank.
vertrouwenspersoon: de persoon zoals bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet en artikel 1.1.1 van de Wmo.
voorziening: een op de inwoner afgestemde passende individuele en niet vrij toegankelijke voorziening. Het kan een dienst of een product zijn. Het betreft een:
- -
maatwerkvoorziening als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo;
- -
tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2.1.7 van de Wmo;
- -
individuele voorziening als bedoeld in de Jeugdwet.
Daar waar een algeme(e)n(e) (gebruikelijke) voorziening of voorliggende voorziening wordt bedoeld, wordt het steeds met deze woorden zo aangegeven.
voorliggende (wettelijke) voorziening: een voorziening die mogelijk is op grond van een andere wet of regel die voor de inwoner de mogelijkheid biedt om ondersteuning of compensatie te ontvangen. Een voorliggende (wettelijke) voorziening gaat voor op een voorziening op grond van de Jeugdwet of de Wmo.
vrij toegankelijke ondersteuning: ondersteuning die beschikbaar is zonder dat het college hiervoor een onderzoek uitvoert, of die na een kort onderzoek beschikbaar is. Er is geen beschikking voor nodig om er gebruik van te kunnen maken.
Wmo: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
Wlz: Wet langdurige zorg
woonplaats: de plaats waar de inwoner woont, als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet.
zelfredzaamheid: het in staat zijn tot het zelfstandig kunnen (uit)voeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL). O.a. het huishouden verzorgen, eten, wassen/douchen, aankleden, uitkleden, boodschappen doen en de administratie verzorgen.
ZZP'er: zelfstandigen zonder personeel
Hoofdstuk 2 Toegang en procedure
Artikel 2.1 Toegang
-
1. Het college verzorgt de toegang tot jeugdhulp zoals bedoeld in artikel 2.3 en 2.6 van de Jeugdwet. Dit kan ook via de huisarts, medisch specialist, jeugdarts en een gecertificeerde instelling.
-
2. Het college kan jeugdhulp inzetten die de rechter, het openbaar ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichting arts of de directeur van de justitiële jeugdinrichting nodig vindt en heeft bepaald bij een strafrechtelijke beslissing.
-
3. Het college verzorgt de toegang tot maatschappelijke ondersteuning zoals bedoeld in artikel 2.3.2 van de Wmo.
-
4. De besluitvorming tot maatschappelijke opvang wordt uitgevoerd door de centrumgemeente Utrecht.
-
5. De besluitvorming tot beschermd wonen wordt uitgevoerd door de centrumgemeente Utrecht.
-
6. Het college kan nadere regels vaststellen om de toegang tot ondersteuning verder te duiden.
Artikel 2.2 Melding of aanvraag tot ondersteuning
-
1. Een melding van een ondersteuningsvraag van een inwoner kan door iedereen bij het college vormvrij worden gedaan. Voor een ondersteuningsvraag van een jeugdige of ouder(s) in het kader van de Jeugdwet ziet het college de melding als een aanvraag.
-
2. Het college bevestigt de ontvangst van een Wmo melding of jeugdhulpaanvraag aan de inwoner.
-
3. Het college wijst de inwoner op:
- a.
de vervolgprocedure, en de rechten en plichten van de inwoner daarin;
- b.
de mogelijkheid om gebruik te maken van de hulp van een onafhankelijke cliëntondersteuner en/of vertrouwenspersoon;
- c.
de mogelijkheid om een persoonlijk plan in te dienen.
- d.
de mogelijkheid dat het college als dat nodig is een jeugdige registreert in de verwijsindex risicojongeren.
- a.
-
4. Als de melding of aanvraag van de inwoner niet onder één van de verplichtingen van de gemeente valt, dan verwijst het college de inwoner naar de juiste instantie.
-
5. In geval van spoed kan het college na een jeugdhulpaanvraag of Wmo melding zo snel mogelijk een tijdelijke voorziening in natura treffen of een machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Jeugdwet aanvragen.
-
6. Het college kan nadere regels vaststellen om voorwaarden te stellen aan de procedure in geval van spoed.
Artikel 2.3 Onderzoek
-
1. Het college start na de aanvraag Jeugdhulp of Wmo melding, als dat nodig is, het onderzoek. Het college maakt zo snel als mogelijk met de inwoner een afspraak voor een gesprek. Het onderzoek kan bestaan uit meerdere gespreksmomenten.
-
2. De inwoner geeft het college de relevante gegevens, informatie en stukken die het college nodig heeft voor het onderzoek. De inwoner werkt mee aan het onderzoek en indien noodzakelijk werken huisgenoten ook mee aan het onderzoek.
-
3. Het college neemt alle relevante gegevens en informatie van de inwoner die bij het college al bekend zijn in het onderzoek mee. Het college meldt dit aan de inwoner.
-
4. Als het college vindt dat de ondersteuningsvraag van de inwoner voldoende duidelijk is, stemt het college met de inwoner af om geen gesprek te hebben.
-
5. Bij het onderzoek stelt het college de identiteit van de inwoner vast. Dit doet het college door voor jeugdhulp een BSN te vragen en voor Wmo ondersteuning door controle van een identificatie document van de inwoner te vragen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht.
-
6. Het college schenkt in het onderzoek in elk geval aandacht aan de onderwerpen zoals genoemd staan in artikel 2.3 Jeugdwet en artikel 2.3.2, vierde lid van de Wmo en een eventueel persoonlijk plan.
-
7. Als tijdens het onderzoek blijkt dat de inwoner de gewenste ondersteuning bij een andere organisatie kan krijgen, of als het onder een andere wet valt, dan kan het college de inwoner helpen om dit bij deze andere organisatie bespreekbaar te maken. In deze situatie rondt het college de Wmo melding af, als de inwoner hiermee instemt. Als de inwoner in deze situatie instemt met intrekking van de Jeugdhulpaanvraag, neemt het college geen besluit.
-
8. Het college kan nadere regels stellen over het bepaalde in dit artikel.
Artikel 2.4 Verslaglegging onderzoek in het Plan
-
1. Als het onderzoek van artikel 2.3 afgerond is, maakt het college een schriftelijk Plan en stuurt dit naar de inwoner of wettelijk vertegenwoordiger van de inwoner.
In geval van een Jeugdhulpaanvraag probeert het college dit binnen zes weken na de aanvraag te doen.
-
In geval van een Wmo melding, doet het college dit binnen zes weken na de melding.
-
2. In het Plan staan tenminste:
- a.
de persoonlijke gegevens van de inwoner;
- b.
een samenvatting van de besproken onderwerpen en de relevante zaken uit het gesprek;
- c.
het college vermeldt de geformuleerde doelen, wat er nodig en mogelijk is als oplossing voor de ondersteuningsvraag.
- a.
-
3. Als uit het onderzoek blijkt dat een Jeugdhulp voorziening nodig is, dan geeft het Plan de noodzakelijke ondersteuning aan.
-
4. Als uit het onderzoek blijkt dat een Wmo voorziening nodig is, dan wordt in het Plan de noodzakelijke ondersteuning aangegeven.
Artikel 2.5 Plan en besluit voorziening
-
1. Een inwoner heeft de mogelijkheid om op- en aanmerkingen te geven op het Plan. Deze betrekt het college bij het besluit.
-
2. Het college legt het Plan in geval van een Jeugdhulpaanvraag ter ondertekening voor aan de inwoner (voor akkoord of voor gezien) en vraagt de inwoner het terug te sturen naar het college. De ondertekening van het Plan ziet het college als schriftelijke bevestiging van de eerder ingediende aanvraag voor een jeugdhulp voorziening als deze eerder ingediende aanvraag niet voldoet aan de voorwaarden die in artikel 4.1 en 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht wordt gesteld aan een aanvraag.
-
3. Een inwoner kan schriftelijk of digitaal een aanvraag voor een Wmo voorziening indienen. Een door de inwoner ondertekend en geretourneerd Plan kan eveneens als aanvraag voor een Wmo voorziening worden aangemerkt.
-
4. Bij digitale indiening van het Plan, is de reactie van de inwoner op het Plan als handtekening voldoende.
-
5. Het college kan, als dat in het belang is van de inwoner, een niet ondertekend Plan beschouwen als aanvraag. Dit wordt dan vermeld en toegelicht in het besluit.
-
6. Een Wmo aanvraag in een andere vorm dan een ondertekend Plan, moet voldoen aan de vereisten zoals opgenomen in de nadere regels, om als aanvraag door het college in behandeling te kunnen worden genomen.
-
7. Het college neemt een besluit op de aanvraag, door het besluit vast te leggen in een beschikking. Het Plan maakt onderdeel uit van dit besluit of verwijst ernaar.
-
8. Als het college een voorziening toekent, dan beschrijft het college in het besluit in ieder geval:
- a.
welke voorziening wordt toegekend, wat de omvang en het beoogde resultaat is;
- b.
wat de ingangsdatum en de duur van de voorziening is;
- c.
de leveringsvorm: of de voorziening in natura, in de vorm van een pgb of als financiële tegemoetkoming (alleen in kader van Wmo) wordt verstrekt;
- d.
of er sprake is van een te betalen eigen bijdrage in het kader van de Wmo;
- e.
welke gecontracteerde aanbieder de voorziening uitvoert als het om een voorziening in natura gaat;
- f.
onder welke voorwaarden en verplichtingen deze voorziening wordt toegekend.
- a.
-
9. In aanvulling op het voorgaande lid legt het college bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een pgb, ook in het besluit vast:
- a.
welke (kwaliteits-)eisen gelden voor de besteding van het pgb;
- b.
wat de hoogte van het pgb is en hoe deze berekend is;
- c.
of het besluit inhoudelijk overeenkomt met het pgb-plan;
- d.
hoe de besteding van het pgb moet worden verantwoord.
- a.
-
10. Als het college de ondersteuning niet of anders dan gevraagd toekent, dan legt het college in het besluit vast waarom de voorziening niet of op een andere manier wordt verstrekt.
-
11. Het college kan nadere regels vaststellen ter verdere duiding en uitwerking van de onderwerpen die in het besluit moeten worden beschreven.
Artikel 2.6 Advisering
-
1. Het college zorgt ervoor dat de medewerker die een Jeugdhulpaanvraag of Wmo melding behandelt, de deskundigheid heeft die nodig is om de melding of aanvraag goed te kunnen behandelen. Voor Jeugdhulp en -ondersteuning betreft dit in ieder geval een SKJ-registratie.
-
2. Als de medewerker die deskundigheid niet heeft, zorgt het college ervoor dat een externe deskundige een advies uitbrengt. Dit advies (deskundig oordeel) neemt het college bij de beoordeling van de Jeugdhulpaanvraag of Wmo melding mee.
-
3. Het college kan nadere regels vaststellen ter verdere duiding en verdere uitwerking van dit artikel.
Artikel 2.7 Beslistermijn
-
1. Op een aanvraag om ondersteuning op grond van de Jeugdwet, beslist het college binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.
-
2. Het college beslist binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag Wmo en uiterlijk binnen acht weken nadat de melding Wmo is ontvangen.
-
3. Het college kan de beslistermijn schriftelijk opschorten als de inwoner instemt met opschorting van de termijn.
Artikel 2.8 Verval van recht
Het recht op een voorziening vervalt als de inwoner niet binnen zes maanden na het besluit de voorziening heeft ingekocht of de ondersteuning is gestart. Dit geldt niet als het de inwoner niet te verwijten is. Deze voorwaarde neemt het college op in het besluit.
Hoofdstuk 3 Voorzieningen
Artikel 3.1 Voorzieningen Jeugdhulp (art. 2.3/2.4 Jw) en Wmo (art. 2.1.2 Wmo)
-
1. Het college treft voor inwoners die Jeugdhulp nodig hebben in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen (algemene) voorzieningen Jeugdhulp op het gebied van onder andere:
- -
informatie, advies en/of cursussen ter ondersteuning bij het opvoeden en opgroeien van de inwoner;
- -
(lichte) hulp- en opvoedondersteuning;
- -
jeugdgezondheidszorg (GGD: consultatiebureau, schoolarts);
- -
(specialistische) jeugdhulp in de vorm van diagnostiek, begeleiding, ondersteuning en/of behandeling;
- -
activiteiten voor jongeren die hun talenten ontwikkelen via jongerenwerk;
- -
dagbesteding;
- -
jeugdhulp met verblijf of pleegzorg.
- -
-
2. Een voorziening Jeugdhulp betreft ook, als dat volgens het college nodig is, vervoer van en naar de locatie waar de Jeugdhulp geboden wordt.
-
3. Het college treft voor de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie van de inwoner (algemene) voorzieningen Wmo op het gebied van:
- -
wonen in een geschikt huis (wonen);
- -
wonen in een beschermde omgeving en maatschappelijke opvang;
- -
verplaatsen in en om de woning (verplaatsen);
- -
lokaal verplaatsen per vervoermiddel (vervoer);
- -
voeren van een huishouden (huishouden);
- -
regie en structuur in het dagelijks leven (begeleiding);
- -
zingeving, sport en activeren (activeren);
- -
maatregelen om mantelzorg vol te kunnen houden (mantelzorg);
- -
-
4. Een voorziening als hiervoor bedoeld kan verstrekt worden:
- a.
in natura;
- b.
als pgb;
- c.
in de vorm van een financiële tegemoetkoming als sprake is van een Wmo-voorziening.
- a.
-
5. Het college kan in de nadere regels verduidelijken welke algemene voorzieningen en voorzieningen Jeugdhulp en Wmo beschikbaar zijn en welke aanvullende voorwaarden hieraan worden gesteld.
Artikel 3.2 Algemene toekenningscriteria voorziening
-
1. Een inwoner kan in aanmerking komen voor een voorziening als de inwoner de ondersteuningsvraag volgens het college niet (deels) kan oplossen:
- a.
op eigen kracht;
- b.
met gebruikelijke hulp;
- c.
met gebruikmaking van een andere wettelijke, algemene of voorliggende voorziening;
- d.
met mantelzorg of met hulp van andere personen uit het sociale netwerk.
- a.
-
2. Het college zorgt ervoor dat de voorziening voldoende inzet en kwaliteit heeft, past bij de inwoner en een passende bijdrage levert bij het:
- -
veilig en gezond opgroeien, en/of
- -
groeien naar zelfstandigheid en/of
- -
zelfredzaam te worden of te zijn en/of
- -
maatschappelijk te participeren.
- -
-
3. Het college verstrekt adequate voorzieningen. Het college kiest de voorziening die het meest passend is bij de ondersteuningsvraag die de inwoner heeft. Wanneer er sprake is van verschillende passende voorzieningen, kiest het college de goedkoopste voorziening.
-
4. Bij het verlenen van een voorziening houdt het college zo goed mogelijk rekening met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de inwoner.
-
5. Het college kan nadere regels stellen over de in dit artikel opgenomen algemene toekenningscriteria voor een voorziening.
Artikel 3.3 Aanvullende criteria voorziening (Jeugd) - gebruikelijke- en boven gebruikelijke hulp
-
1. Hulp of ondersteuning die in het kader van gebruikelijke hulp in redelijkheid mag worden verwacht van het sociaal netwerk van de inwoner, wordt gezien als eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen van de inwoner.
-
2. Onder gebruikelijke hulp wordt in ieder geval verstaan:
- a.
Het doen van het huishouden (Wmo);
- b.
Het meegaan naar privé-afspraken met familie en vrienden en het meegaan naar medische afspraken;
- c.
Het geven van aansporing bij het verrichten van algemeen dagelijkse handelingen die de persoon zelfstandig kan uitvoeren. Hieronder wordt niet verstaan het overnemen van deze handelingen;
- d.
Het geven van begeleiding op het terrein van maatschappelijke participatie. Hieronder valt ook het bieden van begeleiding binnen de persoonlijke levenssfeer;
- e.
Het bieden van hulp of het overnemen van taken die bij een gezamenlijk huishouden horen;
- f.
Het leren omgaan van derden met de inwoner.
- a.
-
3. Ondersteuning bij gedrag dat past binnen de ontwikkelingsleeftijd van de jeugdige valt altijd onder het begrip gebruikelijke hulp.
-
4. Het bieden van een beschermende woonomgeving van ouder(s) aan kinderen is tot en met de leeftijd van 17 jaar in principe gebruikelijke hulp.
-
5. Bij de beoordeling of er bij een handeling of toezicht sprake is van gebruikelijke hulp of boven gebruikelijke hulp, wordt in het bijzonder naar de volgende criteria en/of omstandigheden gekeken:
- a.
leeftijd van de jeugdige;
- b.
aard van de zorghandeling;
- c.
frequentie van de uit te voeren zorghandeling en/of deze handeling meegenomen kan worden in het normale patroon van dagelijkse zorg voor de jeugdige;
- d.
benodigde tijd bij uitvoering zorghandeling;
- e.
planbaarheid van zorg;
- f.
of sprake is van een kort- of langdurige hulp- of ondersteuningsbehoefte.
- a.
-
6. De in lid 5 van dit artikel benoemde criteria en/of omstandigheden worden door het college in samenhang beoordeeld, rekening houdend met de omstandigheden van de inwoner en zijn sociale netwerk.
-
7. Het college kan nadere regels stellen om de begrippen gebruikelijke- en boven gebruikelijke hulp verder te duiden en uit te werken.
Artikel 3.4 Algemene weigeringsgronden voorziening
-
1. Het college kent geen voorziening toe als er sprake is van:
- a.
realisering van de voorziening vóór de aanvraag voor Jeugdhulp of de melding Wmo of tijdens het onderzoek als er vooraf geen toestemming is gevraagd;
- b.
een voorziening die niet veilig is of kan zijn voor de inwoner of de omgeving;
- c.
een voorziening die een anti-revaliderend effect zou hebben;
- d.
een eerdere toegekende (algemene) voorziening die een oplossing kan bieden voor de ondersteuningsvraag;
- e.
een voorziening die algemeen gebruikelijk is of als de kosten ervan te zien zijn als normale maatschappelijke kosten;
- f.
als de inwoner de gevolgen van de beperkingen kan verminderen door het leven anders te organiseren, zonder hierdoor groot nadeel van te ondervinden;
- g.
als de inwoner een individuele voorziening wenst en er een collectief voorliggende voorziening aanwezig is;
- h.
als de voorziening primair een therapeutisch doel heeft en/of primair bedoeld is voor behandeling, die vallen onder een andere voorliggende wettelijke regeling, en wordt aangevraagd in het kader van de Wmo;
- i.
als een inwoner de ondersteuningsvraag redelijkerwijs van tevoren had kunnen voorzien en had kunnen voorkomen;
- j.
als de inwoner, en indien van toepassing een huisgenoot, onvoldoende meewerkt aan het onderzoek dan wel onvoldoende informatie geeft, zodat het college de noodzaak van de voorziening niet kan vaststellen.
- a.
-
2. Het college kan nadere regels stellen over het bepaalde in dit artikel.
Artikel 3.5 Aanvullende criteria voorziening Jeugd – Draagkracht, draaglast en eigen kracht
-
1. Een gezonde draagkracht betekent dat ouders of andere huisgenoten onderling zorg kunnen dragen voor de normale, dagelijkse hulp. Ouder(s) zijn verplicht de tot hun gezin behorende minderjarige kinderen te verzorgen, op te voeden en toezicht op hen te houden. Dit geldt ook als sprake is van een jeugdige met een ziekte, aandoening of beperking. Heeft de inwoner of ouder(s) zelf de mogelijkheid en/of het vermogen (eigen kracht) om de hulp- of ondersteuningsvraag op te lossen, dan kent het college geen voorziening toe.
-
2. Als de noodzakelijke ondersteuning voor wat betreft de aard, frequentie en benodigde tijd voor deze handelingen zwaarder is dan de zorg die jeugdigen van dezelfde leeftijd redelijkerwijs nodig hebben, neemt het college in zijn onderzoek de balans tussen draagkracht en draaglast mee. Het college bepaalt of de draagkracht van het gezin om zelf de benodigde ondersteuning, hulp en zorg te kunnen bieden in overeenstemming is met de draaglast, op basis van de eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen van ouders (eigen kracht), samen met de personen die tot hun sociale netwerk behoren en beschikbare voorliggende voorzieningen.
-
3. Bij de weging of sprake is van draagkracht/eigen kracht bij ouders zijn onder meer de volgende zaken in algemene zin van belang:
- a.
Is de ouder in staat om de noodzakelijke hulp te bieden?
- b.
Is de ouder beschikbaar om de noodzakelijk hulp te bieden?
- c.
Levert het bieden van de ondersteuning geen overbelasting van de ouder op?
- a.
-
4. De genoemde factoren in lid 3 van dit artikel worden door het college in samenhang beoordeeld, rekening houdend met de omstandigheden van de jeugdige en het gezin.
-
5. Wanneer de beslissing door het gezin is genomen om op eigen kracht hulp of ondersteuning te verlenen waarbij (een van) de ouder(s) minder betaalde arbeid is gaan verrichten en de draaglast van de hulp- of ondersteuningsvraag en de draagkracht van het gezin met elkaar in overeenstemming zijn, kent het college geen voorziening toe.
-
6. Bij de weging van de draagkracht/eigen kracht is in het bijzonder van belang of een ouder door het verlenen van ondersteuning aan de inwoner niet (meer) in staat zou zijn om in het benodigde levensonderhoud van het gezin te voorzien. Bij deze weging zijn de volgende factoren van belang:
- a.
Wat is de grens van de mogelijkheden van ouders?
- b.
Wat is de aard van de benodigde ondersteuning en kunnen ouders deze veilig en doeltreffend leveren?
- c.
Kan de ondersteuning in het belang van de inwoner het beste door de ouder(s) worden geleverd?
- a.
-
7. Als een ouder door het verlenen van ondersteuning aan de inwoner niet in staat is om daarnaast nog in het levensonderhoud van het gezin te voorzien door de ondersteuning die de inwoner nodig heeft, kan het college besluiten om een voorziening in te zetten.
-
8. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van het onderzoek naar de balans tussen draagkracht en draaglast en de uitwerking daarvan.
Artikel 3.6 Gebruik Wmo voorzieningen in het buitenland
-
1. De inwoner mag een voorziening (tijdelijk) in het buitenland gebruiken als er vooraf toestemming is gevraagd en gegeven door het college. Het college kan toestemming geven met in achtneming van de volgende criteria:
- a.
voor de inzet van een pgb in het buitenland gelden dezelfde eisen als het college stelt voor de inzet van een pgb in Nederland;
- b.
de geïndiceerde ondersteuning is noodzakelijk om tijdens het verblijf in het buitenland te kunnen functioneren;
- c.
een betrokken hulpverlener woont in Nederland of heeft een passende werkvergunning (in verband met betaling door de SVB).
- a.
-
2. Het college vergoedt geen aanvullende kosten voor het gebruik van de voorziening in het buitenland.
-
3. Het college kan nadere regels stellen over het gebruik van Wmo voorzieningen in het buitenland.
Artikel 3.7 Aanvullende criteria Wmo
-
1. Het college kent géén Wmo voorziening toe als:
- a.
de inwoner het feitelijk hoofdverblijf niet in de gemeente heeft;
- b.
de inwoner geen extra kosten hoeft te maken als gevolg van de beperking, omdat de kosten al gemaakt werden voor de ondersteuningsvraag;
- c.
de beperkingen en belemmeringen die de inwoner ervaart in zijn participatie en zelfredzaamheid van tijdelijke aard zijn.
- a.
-
2. Het college kent géén voorziening Wmo ‘Wonen’ toe als:
- a.
de voorziening wordt gevraagd voor verblijf in een hotel, pension, trekkerswoonwagen, (niet adequaat) gehuurde kamer, tweede woning, vakantie- en recreatiewoning, of andere niet voor permanente bewoning bedoelde gebouwen;
- b.
de voorziening wordt aangevraagd voor een gemeenschappelijke ruimte en de gevraagde voorziening het uitrustingsniveau van de sociale woningbouw overstijgt;
- c.
er sprake is van achterstallig onderhoud en/of van een algemeen gebruikelijke renovatie of van een voorziening die zonder veel meerkosten gerealiseerd kan worden;
- d.
de voorziening nodig is vanwege een verhuizing zonder dat hiervoor aanleiding bestaat vanwege de beperkingen en/of belemmeringen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen andere belangrijke reden voor de verhuizing is;
- e.
de inwoner niet is verhuisd naar de voor de beperkingen en/of belemmeringen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college;
- f.
de inwoner op een perceel woont waar een beschikbare (pré) mantelzorgwoning is gerealiseerd;
- g.
de voorziening niet grotendeels op de inwoner zelf is gericht.
- a.
-
3. Bij het beoordelen van een aanvraag voor een voorziening Wmo ‘Wonen’ kan het college het primaat van verhuizen toepassen. Dat wil zeggen dat het college stelt dat verhuizen nodig en mogelijk is, in plaats van een voorziening.
-
4. Bij het toekennen van een voorziening Wmo ‘Huishouden’, gebruikt het college het HHM-normenkader als leidraad.
-
5. Bij het toekennen van een voorziening Wmo ‘begeleiding’ hanteert het college het afwegingskader en productmodel individuele begeleiding.
-
6. Een voorziening Wmo ‘Collectief Vervoer’ of een vervoersvoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming wordt toegekend voor verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving van de inwoner tot een maximum van 1.500 kilometer op jaarbasis.
-
7. Het college kan nadere regels stellen over de in dit artikel opgenomen aanvullende criteria voor een voorziening.
Artikel 3.8 Beschermd wonen
-
1. Het college zorgt ervoor dat de inwoner een voorziening kan krijgen in de vorm van beschermd wonen, als de inwoner als een direct gevolg van psychiatrische, psychosociale of meervoudige sociale problematiek een reële noodzaak heeft om in een beschermde woonomgeving te verblijven
-
2. De inwoner komt niet in aanmerking voor beschermd wonen als:
- a.
de inwoner zelfstandig kan wonen en permanent beschikbare bescherming of begeleiding niet noodzakelijk is;
- b.
de inwoner geen medisch vastgestelde diagnose kan overleggen waaruit de noodzaak tot beschermd wonen blijkt;
- c.
de inwoner wel een medisch vastgestelde behoefte tot een beschermd verblijf heeft, maar nog dagelijks onder medische behandeling staat.
- a.
-
3. De inwoner wordt door het college verwezen naar de centrumgemeente Utrecht voor de besluitvorming over beschermd wonen.
-
4. Voor inwoners die een voorziening in de vorm van beschermd wonen nodig hebben, gelden de regels die zijn vastgelegd in de geldende verordening en nadere regels over dit onderwerp, die door de gemeente Utrecht als centrumgemeente bekend zijn gemaakt.
Artikel 3.9 Maatschappelijke opvang
-
1. De toegang tot maatschappelijke opvang en besluitvorming hierover is belegd bij centrumgemeente Utrecht. Via maatschappelijke opvang kan de inwoner die de thuissituatie heeft verlaten, worden opgevangen als deze zich niet op eigen kracht kan handhaven in de samenleving.
-
2. Er bestaat geen recht op een voorziening voor maatschappelijke opvang als:
- a.
de inwoner ondersteuning nodig heeft bij het uitvoeren van alledaagse levensverrichtingen, waaronder persoonlijke verzorging en het verrichten van basale huishoudelijke taken;
- b.
de inwoner een fysieke of zintuigelijke beperking heeft waardoor de opvang niet of onvoldoende toegankelijk is;
- c.
er duidelijke indicaties bestaan voor dominante verslaving of psychiatrische problematiek die niet door de instelling begeleid kan worden en/of belastend is voor het samenwonen binnen de voorziening;
- d.
de inwoner ernstig verstandelijk beperkt is en daardoor binnen de instelling niet adequaat begeleid kan worden;
- e.
de inwoner niet instemt met de huisregels en de verblijfsregels van de opvanginstelling;
- f.
de inwoner zich (na toegang tot de voorziening) ernstig misdraagt naar andere inwoners in de opvangvoorziening of naar de medewerkers van de instelling.
- a.
-
3. De inwoner wordt door het college verwezen naar de centrumgemeente Utrecht voor de besluitvorming over plaatsing in een opvangvoorziening in de regio Utrecht. Als dit nog mogelijk is, wordt er door de centrale toegang gezocht naar een alternatieve opvangvoorziening.
-
4. Voor inwoners die een voorziening in de vorm van maatschappelijke opvang nodig hebben, gelden de regels die zijn vastgelegd in de geldende verordening en nadere regels over dit onderwerp, die door de gemeente Utrecht als centrumgemeente bekend zijn gemaakt.
Artikel 3.10 Overgang van 18- naar 18+
-
1. Het college kan een Jeugdhulp voorziening verlengen bij het bereiken van de leeftijd van 18 jaar wanneer voldaan wordt aan de voorwaarden voor verlengde Jeugdhulp zoals benoemd staat in artikel 1.1 van de Jeugdwet.
-
2. Het college kan nadere regels stellen over de verlenging van Jeugdhulp.
Artikel 3.11 Afstemming met andere vormen van ondersteuning
-
1. Het college zorgt ervoor dat de ondersteuning zoveel mogelijk aansluit bij andere vormen van hulp en/of ondersteuning die de inwoner ontvangt. Om dat te bereiken kan het college afspraken maken met hulpverleners, instellingen, zorgverzekeraars en andere personen of organisaties. Die afspraken gaan over:
- -
procedures die gelden bij doorverwijzing naar hulp en/of ondersteuning;
- -
communicatie met andere organisaties en het college;
- -
afbakening van taken en verantwoordelijkheden;
- -
aansluiting tussen vrij toegankelijke hulp en individuele voorzieningen.
- -
Hoofdstuk 4 Een voorziening in de leveringsvorm pgb inclusief kwaliteitseisen
Artikel 4.1 Criteria leveringsvorm voorziening als pgb (art. 8.1.1. Jw/art. 2.3.6 Wmo)
-
1. Het college verstrekt een voorziening in de vorm van een pgb als het college vaststelt dat:
- a.
de inwoner gemotiveerd aangeeft dat deze de voorziening in een pgb geleverd wil hebben en aangeeft waarom een voorziening in natura niet passend is;
- b.
de inwoner begrijpt wat een pgb inhoudt, wat ervoor nodig is, het kan beheren of dat de inwoner een vertegenwoordiger heeft die dit kan overnemen;
- c.
de pgb-beheerder in staat is om de belangen te behartigen van de inwoner die de hulp of ondersteuning ontvangt, het pgb kan beheren en de taken die bij het pgb horen op een verantwoorde manier kan uitvoeren. De pgb-beheerder mag niet de zorgverlener zijn, en;
- d.
de door de inwoner in te kopen voorziening veilig, doeltreffend, doelmatig en inwonergericht is en van goede kwaliteit is.
- a.
-
2. Het college vraagt de inwoner in geval van een gewenst pgb voor een dienst om een pgb-plan in te dienen. Het college stelt een format beschikbaar en betrekt het pgb-plan bij de besluitvorming.
-
3. Het college kan een voorziening in de vorm van een pgb weigeren:
- a.
als een eerder verleende voorziening door het college is ingetrokken of teruggevorderd op grond van artikel 9.1, tweede lid onder a., d. of e. van de Verordening.
- b.
voor het deel dat de kosten van de te betrekken ondersteuning of voorziening hoger zijn dan de kosten van de voorziening in natura.
- a.
-
4. Het college kan een inwoner die een voorziening in pgb wenst te ontvangen verplichten om:
- a.
een wettelijke aansprakelijkheidsverzekering af te sluiten;
- b.
een onderhoudscontract af te sluiten met de leverancier, voor de in het besluit genoemde periode.
- a.
-
5. Het college kan nadere regels stellen waarin de voorwaarden voor het ontvangen van een pgb worden beschreven.
Artikel 4.2 Pgb en ondersteuning uit het sociaal netwerk
-
1. Een inwoner kan een persoon uit het sociaal netwerk, die geen opleiding heeft gevolgd voor de gevraagde ondersteuning, inzetten op basis van een pgb.
-
2. Ondersteuning die door een bloed- of aanverwant in de eerste, tweede of derde graad aan een inwoner wordt geboden, merkt het college altijd aan als ondersteuning uit het sociaal netwerk.
-
3. In geval van Jeugdhulp verleent het college alleen een pgb voor ondersteuning geboden door een persoon uit het (sociaal) netwerk, als de ondersteuning betrekking heeft op één of meerdere van onderstaande ondersteuningsbehoefte:
- a.
vooraf niet goed te plannen is;
- b.
op ongebruikelijke tijden nodig is;
- c.
op veel korte momenten per dag nodig is;
- d.
24 uur per dag en op afroep nodig is;
- e.
vanwege de aard van de beperking nodig is van een persoon met wie de inwoner geen hechtings- of contactprobleem heeft;
- f.
de continuïteit van de ondersteuning is gewaarborgd.
- a.
-
2. Het college kan in nadere regels de kwaliteitseisen die worden gesteld aan informele zorgverleners, verder uitleggen.
Artikel 4.3 Hoogte en tarieven pgb
-
1. De hoogte van een pgb berekent het college op basis van het tarief of prijs van de soortgelijke voorziening in natura. De hoogte van het pgb is maximaal de kostprijs in natura, mits beschikbaar. Indien niet beschikbaar, wordt de hoogte bepaald aan de hand van tenminste één offerte.
-
2. Als het pgb bedoeld is voor de aanschaf van een product of hulpmiddel, dan berekent het college het pgb op basis van de laagste prijs en het laagste tarief dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door het college gecontracteerde aanbieder. Daarnaast kent het college een percentage van het aankoopbedrag toe voor onderhoud en reparatie en indien nodig voor verzekeringskosten.
-
3. Bij het bepalen van de hoogte van een pgb voor Jeugdhulp of Wmo voorziening of een dienst, gebruikt het college de volgende berekeningswijze:
- a.
voor gecertificeerde zorgaanbieders: 100% van het natura uurtarief;
- b.
voor zzp'er: 75% van het natura uurtarief.
- a.
-
4. De hoogte van het pgb voor individuele begeleiding worden bepaald aan de hand van de tarieven van zorg in natura en bedraagt minimaal het wettelijk minimumloon tot ten hoogste de kostprijs van de voorziening in natura.
-
5. Bij het bepalen van de hoogte van een pgb voor Jeugdhulp of -ondersteuning door een persoon uit het sociaal netwerk, hanteert het college het op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) geldende uurtarief voor hulp van niet-professionele zorgverleners;
-
6. Bij het bepalen van de hoogte van een pgb voor Wmo ondersteuning door een persoon uit het sociaal netwerk hanteert het college:
- a.
voor huishoudelijke ondersteuning: 55% van het natura uurtarief;
- b.
voor individuele begeleiding wordt aangesloten bij het informeel uurtarief zoals bepaald op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) en in de Regeling langdurige zorg;
- a.
-
7. Bij het bepalen van de hoogte van een pgb voor ondersteuning door een persoon uit het sociaal netwerk hanteert het college voor kortdurend verblijf en respijtzorg een op de NIBUD-normen gebaseerd tarief per etmaal. De normen worden opgenomen in het Financieel Besluit.
-
8. De hoogte van een pgb voor vervoer van en naar de dagbesteding, op grond van de Wmo, berekent het college op basis van het in de regio gangbare tarief. Hierbij wordt uitgegaan van de afstand naar de dichtstbijzijnde passende dagbestedingslocatie.
-
9. De hoogte van een pgb voor een noodzakelijke autoaanpassing, woningaanpassing(en) of bezoek baar maken van een woning bedraagt maximaal de kostprijs van de in de betreffende situatie, goedkoopst passende voorziening in natura of een door het college vast te stellen tarief op basis van minimaal één offerte.
-
10. Als een inwoner ondersteuning wil inzetten van een niet-gecontracteerde zorgaanbieder of zzp-er die hogere kosten per eenheid hanteert dan de door het college maximaal vastgestelde pgb tarieven, zoals benoemd in dit artikel, dan verleent het college de voorziening in de vorm van een pgb voor het maximaal vastgestelde pgb tarief. De inwoner moet de extra kosten voor eigen rekening nemen. Dit wordt vastgelegd in het Plan en in het besluit.
-
11. Het college kan in de nadere regels de berekeningswijze van pgb’s verder duiden.
Artikel 4.4 Besteding pgb, niet betrokken kosten
-
1. Als aan een inwoner een voorziening in de vorm van een pgb wordt toegekend, kan de inwoner alleen de ondersteuning uitbetalen, die daadwerkelijk is geleverd.
-
2. De inwoner kan het pgb alleen besteden voor het doel waarvoor de voorziening is toegekend en binnen de daarvoor gestelde termijn zoals genoemd in het besluit.
-
3. Indien van toepassing zijn de volgende kosten inbegrepen in het vastgestelde pgb budget:
- a.
alle bijkomende kosten voor de hulpverleners, zoals de werkgeverslasten voor zorgverleners met een arbeidsovereenkomst en wettelijk toegestane vergoedingen, zoals reiskosten, vervanging tijdens vakantie en verzekeringen.
- b.
vervoerskosten, alleen als er een beschikking is voor Wmo dagbesteding, samen met een indicatie voor vervoer van en naar de plek waar die dagbesteding geboden wordt.
- a.
-
4. Het pgb is bedoeld voor inkoop van een voorziening, maar kan niet aan alle kosten die daarmee te maken hebben worden besteed. De inwoner kan het pgb niet besteden aan:
- a.
kosten voor bemiddeling, tussenpersonen of belangenbehartigers;
- b.
het voeren van een pgb-administratie of ondersteuning ontvangen voor het aanvragen en beheren ervan;
- c.
kosten voor een feestdaguitkering of voor cadeaus aan de hulpverlener(s);
- d.
eten en drinken;
- e.
abonnement- of contributiekosten, kosten voor het volgen van cursussen over het pgb en kosten voor het bestellen van informatiemateriaal;
- f.
ondersteuning bij het inkopen van ondersteuning buiten Nederland;
- g.
overheadkosten, reistijd, vervoers- en parkeerkosten van de hulpverlener.
- a.
-
5. Het pgb kent geen vrij besteedbaar bedrag en geen eenmalige uitkering.
-
6. Kosten die de hulpverlener bij een budgethouder in rekening brengt in verband met een opzegtermijn vallen niet onder het pgb. Ook kosten die de hulpverlener bij de inwoner in rekening brengt voor het niet nakomen van een afspraak, vallen niet onder het pgb. Dit geldt ook voor kosten van salarisadministratie, deze mogen niet vanuit het pgb betaald worden.
Artikel 4.5 Besteding en verantwoording pgb
-
1. Het college kan, al dan niet steekproefsgewijs, onderzoeken of de met het pgb ingekochte ondersteuning van goede kwaliteit is en of de voorziening rechtmatig en doelmatig wordt uitgevoerd.
-
2. Het college kan de inwoner vragen om de besteding van het pgb te verantwoorden.
-
3. Het college kan nadere regels stellen over de besteding en verantwoording van het pgb.
Artikel 4.6 Kwaliteitseisen formele ondersteuning met pgb Jeugd en Wmo
-
1. De kwaliteit van de met het pgb ingekochte formele ondersteuning voldoet in beginsel aan de eisen die het college stelt aan de gecontracteerde zorgaanbieders die vergelijkbare ondersteuning leveren.
-
2. Pgb-zorgverleners die formele zorg verlenen:
- a.
staan ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel en voor Jeugdhulp vermelding van de Algemeen Gegevens Beheer (AGB-code);
- b.
hebben een passende opleiding;
- c.
kunnen een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) overleggen van alle werknemers (en eventueel vrijwilligers);
- d.
zijn verzekerd tegen beroeps- en/of bedrijfsaansprakelijkheid;
- e.
beschikken over de benodigde kwaliteitscertificaten. Voor ondersteuning op grond van de Jeugdwet betreft dit een SKJ- of BIG registratie;
- f.
beschikken over een voor inwoners duidelijk en vindbaar klachtenprotocol.
- a.
-
3. Het college kan in nadere regels de kwaliteitseisen die aan professionele zorgaanbieders worden gesteld, verder duiden.
Artikel 4.7 Kwaliteitseisen informele ondersteuning met pgb Jeugd en Wmo
-
1. Het college stelt de volgende eisen aan een persoon uit het sociaal netwerk die met een pgb wordt ingezet voor ondersteuning:
- a.
de persoon is meerderjarig en handelingsbekwaam;
- b.
de persoon is voldoende op de hoogte van de verantwoordelijkheden die aan het bieden van de ondersteuning verbonden zijn;
- c.
de persoon levert veilige, doeltreffende, doelmatige en op de inwoner gerichte ondersteuning, afgestemd op de reële behoefte van de inwoner;
- d.
de persoon biedt passende ondersteuning welke wordt geëvalueerd aan de hand van de gestelde doelen in een evaluatieplan;
- e.
de persoon verricht geen handelingen die op grond van de wet alleen uitgevoerd mogen worden door een professional of handelingen die op grond van de verantwoorde werktoedeling aan een geregistreerde professional zijn voorbehouden.
- f.
de persoon is niet overbelast of raakt niet overbelast door het verlenen van de ondersteuning;
- g.
de persoon kan aantonen in staat te zijn de ondersteuning te verlenen;
- h.
de persoon hanteert een tarief dat niet hoger is dan het maximale tarief zoals vastgesteld in deze verordening;
- i.
er is geen sprake (geweest) van het uitoefenen van druk door de persoon die de ondersteuning aan de inwoner gaat bieden of op de persoon die de ondersteuning uitoefent, om te kiezen voor een pgb of om de ondersteuning te geven;
- j.
er zijn geen andere redenen waardoor de persoon uit het sociale netwerk van de inwoner niet in staat is om de gevraagde ondersteuning te bieden;
- k.
de persoon en ondersteuning voldoen in beginsel aan kwaliteitseisen die zijn opgenomen in deze verordening.
- a.
Hoofdstuk 5 Financiële tegemoetkomingen Wmo
Artikel 5.1 Criteria financiële tegemoetkoming als voorziening Wmo
-
1. Wmo voorzieningen die het college als financiële tegemoetkoming kan verstrekken, zijn tegemoetkomingen als bijdrage in de kosten van:
- a.
Verhuizen en inrichten van de woning, als het college het primaat van verhuizen toepast zoals bedoeld in artikel 3.7, derde lid van deze Verordening. Dit geldt ook als een inwoner uit de gemeente Vijfheerenlanden een eerder aangepaste woning verlaat;
- b.
Tijdelijke huisvesting, als de woning van de inwoner ingrijpend moet worden aangepast vanwege een Wmo woonvoorziening. De tegemoetkoming is gebaseerd op maximaal de kale huur per maand van sociale woningbouw.
- c.
Een noodzakelijke voorziening om aangepast te kunnen sporten die bijdraagt aan de maatschappelijke participatie en niet voor recreatief gebruik bedoeld is;
- d.
Individueel vervoer als dit de goedkoopst passende voorziening Wmo ‘Vervoer’ is.
- a.
-
2. Het college kan in het Financieel Besluit een maximumbedrag opnemen voor een financiële tegemoetkoming als bedoeld in dit artikel.
Artikel 5.2 Criteria financiële tegemoetkoming meerkosten (art. 2.1.7 Wmo)
-
1. Het college kan op aanvraag aan een inwoner een financiële tegemoetkoming meerkosten toekennen als bijdrage in de kosten van de inwoner voor de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie.
-
2. De financiële tegemoetkoming meerkosten als bedoeld in het eerste lid verstrekt het college alleen:
- a.
als de inwoner aannemelijke extra kosten heeft door een beperking of door chronische psychische of psychosociale problemen;
- b.
er geen aanspraak op vergoeding van de extra kosten bestaat op grond van een andere voorziening.
- a.
-
3. Het college houdt bij de beoordeling van het vorige lid rekening met de hoogte van het inkomen van de inwoner en van een eventuele partner. Ook houdt het college rekening met de meerkosten ten aanzien van het hele kalenderjaar.
-
4. De hoogte van de tegemoetkoming bedraagt een door het college in het Financieel Besluit genoemd bedrag per jaar per gezinslid dat aan de voorwaarden voldoet. Het bedrag wordt jaarlijks per 1 januari geïndexeerd op basis van de index van de meicirculaire gemeenten t-1 en wordt vermeld in het Financieel Besluit.
-
5. Het college kan in nadere regels voorwaarden vaststellen over de financiële tegemoetkoming van meerkosten.
Hoofdstuk 6 Kostprijs voorzieningen en eigen bijdrage
Artikel 6.1 Kostprijs voorzieningen
-
1. De kostprijs van een voorziening is gelijk aan de prijs die het college betaalt voor een voorziening in natura bij een gecontracteerde aanbieder. Hier komen waar nodig reparatie-, verzekerings- en onderhoudskosten bij.
-
2. Het college kan nadere regels stellen over het bepalen van de kostprijs.
Artikel 6.2 Bijdrage kosten voorzieningen Wmo art. 2.1.4a/art. 2.1.5 Wmo en Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 (AmvB)
-
1. Het college kan aan de inwoner een eigen bijdrage opleggen bij de toekenning van een Wmo voorziening.
-
2. De termijn van de eigen bijdrage betreft de termijn waarvoor de voorziening is verleend, de periode dat de voorziening in bruikleen is of de termijn loopt bij een koopvoorziening tot de volledige kostprijs is bereikt.
-
3. De hoogte van de in het eerste lid bedoelde bijdrage is gelijk aan het bedrag zoals genoemd in artikel 2.1.4a van de Wmo 2015 en wordt jaarlijks bepaald. De bijdrage wordt geïnd door het Centraal Administratiekantoor (CAK).
-
4. Met inachtneming van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 (AmvB) vraagt het college geen eigen bijdrage voor een voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming.
-
5. De inwoner is een ritbijdrage voor de collectieve vervoersvoorziening verschuldigd. De hoogte van deze ritbijdrage wordt vastgelegd in het Financieel Besluit.
-
6. Gaat het om kosten van een woningaanpassing voor een minderjarige inwoner, dan wordt de bijdrage in de kosten opgelegd aan de onderhoudsplichtige ouder(s)/ verzorger(s). Dat geldt ook voor de ouder tegen wie een ouderschapsactie is ingesteld en de rechter dit verzoek heeft afgewezen (artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek). Het geldt ook voor diegene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een minderjarige inwoner (zoals bedoeld in artikel 253t van Boek 1 van het Burgerlijk wetboek).
-
7. Naast de bepalingen in dit artikel kan er bij een inwoner sprake zijn van gebruikelijke kosten voor de inwoner bij het gebruik van een voorziening. Deze vergoedt het college niet.
-
8. Het college kan nadere regels stellen over het vrijstellen van een inwoner van de te betalen bijdrage.
Hoofdstuk 7 Kwaliteit en aanbesteding voorzieningen in natura
Artikel 7.1 Kwaliteit voorzieningen
-
1. Het college zorgt dat zorgaanbieders kwalitatief goede voorzieningen leveren. Ook zorgt het college ervoor dat zorgaanbieders eisen aan beroepskrachten stellen met betrekking tot de deskundigheid. De zorgaanbieder zorgt ervoor dat:
- a.
de voorziening veilig, doeltreffend, doelmatig en inwonergericht wordt afgegeven;
- b.
de voorziening afgestemd is op de persoonlijke situatie van de inwoner en op andere vormen van hulp en/of ondersteuning die de inwoner ontvangt;
- c.
beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden handelen volgens de professionele standaard;
- d.
beroepskrachten beschikken over relevante ervaring en diploma’s;
- e.
de kwaliteit van de voorziening en de deskundigheid van beroepskrachten, voor zover van toepassing, tenminste voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de betreffende sector erkende keurmerken;
- f.
de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling wordt toegepast;
- g.
een regeling is vastgesteld voor de afhandeling van klachten van inwoners over de geboden voorzieningen;
- h.
de voorziening voldoet aan de normen en eisen die door de beroepsgroep of in het vakgebied algemeen zijn aanvaard.
- a.
-
2. Bij inkoop en aanbesteding van voorzieningen eist het college van zorgaanbieders dat zij rekening houden met de in het beleid gestelde kwaliteitseisen.
-
3. Het college controleert het in dit artikel gestelde door periodieke overleggen met zorgaanbieders, of door het uitvoeren van standaard kwaliteitsonderzoek of kwaliteitsonderzoek naar aanleiding van een signaal. Ook kan het college periodiek inwoner-ervaringsonderzoeken uitvoeren en/of als dat nodig is in overleg met een inwoner ter plaatse de (kwaliteit van de) geleverde voorziening in natura controleren.
-
4. Als het college door een medewerker van het Sociaal Team hulp of ondersteuning inzet, dan voldoet de medewerker die deze hulp en/of ondersteuning biedt aan de kwaliteitseisen zoals gesteld in de wet en deze verordening.
-
5. Het college kan nader regels stellen over het bepaalde in dit artikel.
Artikel 7.2 Verhouding prijs-kwaliteit ondersteuning door derden (art. 2.11/2.12 Jw en art. 2.6.4. Wmo)
-
1. Om te zorgen voor een goede prijs-kwaliteitverhouding van een door derde te leveren ondersteuning op het gebied van Jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen, jeugdreclassering of Wmo hanteert het college:
- a.
een vast tarief dat geldt voor inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan van een overeenkomst met een derde; of
- b.
een reëel tarief dat geldt als ondergrens voor:
- -
een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met een derde; en
- -
een vast tarief, bedoeld in onderdeel a.
- -
- a.
-
2. Het college stelt de tarieven als bedoeld in het eerste lid vast:
- a.
volgens de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van de dienst of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht;
- b.
rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.
- a.
-
3. Het college baseert het vaste tarief of het reële tarief als bedoeld in het eerste lid in elk geval op de volgende kostprijselementen:
- a.
de kosten van de beroepskracht, waaronder de voor de sector voor de toepasselijke cao-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;
- b.
redelijke overheadkosten;
- c.
kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, werkoverleg en (bij)scholing;
- d.
de reis- en opleidingskosten;
- e.
indexering van de prijs voor het leveren van een dienst en
- f.
overige kosten als gevolg van door het college gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en/of administratieve verplichtingen.
- a.
-
4. De in het lid 3 genoemde kostprijselementen betreffen in elk geval voor preventie, Jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering:
- a.
kosten van beroepskrachten (cliëntgebonden en niet-cliëntgebonden);
- b.
cliëntgebonden kosten anders dan van beroepskrachten;
- c.
indexatiekosten.
- a.
-
5. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van prijzen die het hanteert voor door derden te leveren voorzieningen Wmo niet zijnde diensten, in ieder geval rekening met:
- a.
de kostprijs van de voorziening;
- b.
de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals;
- -
het aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening;
- -
instructie over het gebruik van de voorziening;
- -
onderhoud van de voorziening en verzekering.
- -
- a.
Hoofdstuk 8 Klachten en inspraak
Artikel 8.1 Klachten
-
1. De gemeentelijke klachtenregeling is van toepassing op klachten van inwoners als deze klacht gaat over de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen op grond van deze verordening.
-
2. Als een klacht van een inwoner over Jeugdhulp gaat, dan wijst het college de inwoner op de mogelijkheid van onafhankelijke cliëntondersteuning, zoals een onafhankelijke vertrouwenspersoon.
-
3. Op klachten van inwoners die betrekking hebben op voorzieningen in natura is de klachtenregeling van de zorgaanbieder van toepassing.
Artikel 8.2 Inspraak
-
1. De Adviesraad Sociaal Domein adviseert het college gevraagd en ongevraagd over onderwerpen die deze Verordening betreffen conform de Verordening Adviesraad Sociaal Domein Vijfheerenlanden.
-
2. Het college ziet erop toe dat zorgaanbieders een regeling vaststellen voor de medezeggenschap van inwoners over besluiten die de zorgaanbieders willen nemen die van belang zijn voor de inwoner.
Hoofdstuk 9 Toezicht en handhaving voorzieningen
Artikel 9.1 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking, weigering en terugvordering voorziening
-
1. Een inwoner meldt op verzoek of uit zichzelf aan het college alle feiten en omstandigheden, waarvan het duidelijk is of moet zijn dat deze aanleiding kunnen geven tot heroverweging van de toegekende voorziening.
-
2. Het college kan een beslissing over het verstrekken van een voorziening herzien of intrekken, als:
- a.
de inwoner onjuiste of onvolledige informatie heeft gegeven en als de juiste of volledige informatie door de inwoner was gegeven, dit tot een andere beslissing zou hebben geleid;
- b.
de inwoner niet langer (geheel) op de voorziening is aangewezen;
- c.
de voorziening niet meer toereikend is;
- d.
de inwoner zich niet houdt aan de voorwaarden en/of verplichtingen zoals deze vermeld staan in het besluit over de voorziening;
- e.
de inwoner de voorziening niet of voor een ander doel gebruikt dan waarvoor deze bestemd is;
- f.
het college niet kan vaststellen of een voorziening nog nodig is, omdat de inwoner niet (geheel) meewerkt aan een onderzoek naar het recht op de voorziening;
- g.
de inwoner niet binnen zes maanden na het ontvangen van de toekenningsbeschikking de voorziening heeft ingekocht of de ondersteuning is gestart, tenzij dat de inwoner niet te verwijten is;
- h.
de inwoner langer dan 3 maanden verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet.
- a.
-
3. Als het college een beslissing op grond van het tweede lid heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens verwijtbaar heeft plaatsgevonden, kan het college van de inwoner geheel of gedeeltelijk de geldwaarde terugvorderen van de ten onrechte genoten voorziening.
-
4. Het college hoeft geen voorziening toe te kennen als de inwoner onvoldoende meewerkt aan de voorwaarden genoemd in deze Verordening.
-
5. Ingeval het recht op een in eigendom of bruikleen verstrekte voorziening in natura is ingetrokken, kan het college deze voorziening of de waarde daarvan terugvorderen.
-
6. Het college kan de voorziening gemotiveerd met terugwerkende kracht beëindigen en intrekken.
-
7. Het college kan nadere regels vaststellen over de in dit artikel genoemde voorwaarden.
Artikel 9.2 Fraude, preventie en controle
-
1. Het college voert een actief fraudepreventiebeleid. Het college informeert de inwoner in begrijpelijke taal over de rechten en plichten die aan de voorziening zijn verbonden. Het college geeft ook aan wat de consequenties van misbruik zijn.
-
2. Om misbruik van de Jeugdwet en de Wmo te voorkomen, onderzoekt het college de doel- en rechtmatigheid van de verstrekte voorziening.
-
3. De inwoner die een Jeugdhulp of Wmo voorziening ontvangt, verstrekt aan het college alle medewerking en informatie die nodig is voor het onderzoek als bedoeld in het vorige lid. Dit geldt ook voor de mensen uit hun (sociale) netwerk, als zij bij de voorziening een rol spelen.
-
4. Het college wijst een of meer toezichthouders aan die de fraudepreventie en controle, zoals in dit artikel beschreven staat, uitvoeren. Deze toezichthouders controleren of de voorwaarden van de voorziening, de voorwaarden van de Jeugdwet, de Wmo en deze Verordening worden nageleefd.
-
5. De toezichthouders kunnen voor het uitoefenen van toezicht gebruik maken van:
- a.
inzage van dossiers;
- b.
huisbezoeken bij een inwoner en kijken in en om de woning. Het college kan een huisbezoek aankondigen, maar dat hoeft niet. Alleen met toestemming van de inwoner mag een toezichthouder in de woning kijken.
- c.
bestandsvergelijkingen: het college vergelijkt binnen de wettelijke kaders de gegevens van de inwoner met de gegevens die bekend zijn over deze inwoner bij andere organisaties, zoals de Belastingdienst, Sociale Verzekeringsbank (SVB), zorgaanbieder, zorgverzekeraar en uitvoerder Wet langdurige zorg (Wlz);
- d.
(anonieme) signalen en tips van organisaties, zorgprofessionals of particulieren;
- e.
andere passende onderzoeksmethoden.
- a.
-
6. Het college kan een materiele controle en fraudeonderzoek doen bij zorgaanbieders die werken onder een contract van de gemeente. Dit geldt ook voor een contract dat een inwoner met een zorgaanbieder heeft gesloten in het kader van een pgb.
Bij het onderzoek wordt bekeken of de prestatie is geleverd waarvoor is betaald.
-
7. Het college gebruikt controles ook om de kwaliteit van de voorziening te beoordelen en om te kijken of de voorziening op de juiste manier wordt gebruikt.
-
8. Ziet de controle van de voorziening op het opsporen van strafbare feiten dan zorgt het college ervoor dat de regels die behoren bij het opsporen van strafbare feiten worden nageleefd.
-
9. Bij beëindiging van de voorziening op verzoek van de inwoner kan het college onderzoek doen naar de beëindiging. Het college kan ook nagaan of de voorziening tot de einddatum terecht is verstrekt.
-
10. Het college kan nadere regels stellen over fraudepreventie en controle.
Artikel 9.3 Opschorting pgb
-
1. Het college kan de Sociale Verzekeringsbank (SVB) gemotiveerd verzoeken te beslissen tot geheel of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste 3 maanden als het college vermoedt dat:
- a.
de inwoner onjuiste of onvolledige informatie heeft gegeven en als de juiste of volledige informatie zou hebben geleid tot een andere beslissing;
- b.
de inwoner zich niet houdt aan de voorwaarden en/of verplichtingen zoals deze vermeld staan in het besluit over de voorziening;
- c.
de inwoner de voorziening niet of voor een ander doel gebruikt dan waarvoor deze bestemd is;
- d.
voor de duur van de opname als de inwoner langer dan 3 maanden verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg (Wlz) of de Zorgverzekeringswet.
- a.
Artikel 9.4 Beleidsplan fraude
-
1. Het college kan een beleidsplan voor de preventie en aanpak van fraude vaststellen. In dat plan legt het college vast hoe het de fraudebestrijding aanpakt en hoe het college zorgt dat inwoners zich zo goed mogelijk aan de regels houden (handhaving).
-
2. In het beleidsplan staat in ieder geval:
- a.
wat de gemeente precies met fraudepreventie bedoelt;
- b.
wanneer en hoe de gemeente inwoners informeert over rechten en plichten;
- c.
welke onderzoeksmethoden wanneer kunnen worden ingezet; en
- d.
hoe de gemeente samenwerkt met andere organisaties om fraude tegen te gaan.
- a.
-
3. Het college kan in het beleidsplan voor de onderzoeksmethoden die vaak worden toegepast protocollen opstellen, zoals een protocol voor de inzet van huisbezoeken. De protocollen waarborgen dat bij het toezicht geen ongeoorloofde inbreuk op het privéleven van inwoners plaatsvindt. Het college maakt de protocollen openbaar bekend.
Artikel 9.5 Toezicht aanbieders
Het college wijst één of meer personen aan die de taak hebben erop toe te zien dat aanbieders de wetten en de bijbehorende regels naleven in het kader van de Wmo en Jeugd en voldoen aan de gestelde eisen.
Artikel 9.6 Melding calamiteiten en geweldsincidenten
-
1. Het college vraagt van zorgaanbieders en gecertificeerde instellingen om iedere calamiteit en ieder geweldsincident bij de verstrekking van een voorziening, kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering direct bij de toezichthoudende instantie te melden.
-
2. De toezichthoudende instantie op gebied van kwaliteit als bedoeld in het eerste lid, is:
- a.
voor Jeugdhulp, de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd;
- b.
Voor kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering, de Inspectie Veiligheid en Justitie.
- c.
voor Wmo, de Gemeentelijke Gezondheidsdienst regio Utrecht (GGDrU) met wie het college daarvoor een regeling heeft getroffen;
- a.
-
3. De toezichthoudende instanties zien toe op het onderzoek van de melding door de zorgaanbieder, onderzoeken de melding zo nodig zelf en adviseren het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.
Hoofdstuk 10 Overige bepalingen en slotbepalingen
Artikel 10.1 Jaarlijkse waardering mantelzorgers
- 1.
Het college verstrekt jaarlijks een blijk van waardering voor mantelzorgers van inwoners in de gemeente Vijfheerenlanden.
- 2.
Het college kan nadere regels vaststellen over de uitvoering van de mantelzorgwaardering.
Artikel 10.2 Hardheidsclausule
Het college kan afwijken van een bepaling uit deze Verordening. Dit kan het college doen als toepassing van die bepaling een onredelijke uitkomst heeft voor de inwoner, of voor een ander die direct bij het besluit betrokken is. Een uitkomst is in ieder geval onredelijk als de doelen die in de Jeugdwet, Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht staan genoemd, of de doelen van deze Verordening, door het toepassen van de regels juist niet worden gehaald.
Artikel 10.3 Nadere regels en Financieel Besluit
-
1. Het college kan nadere regels vaststellen over de toegang, de verstrekking, de hoogte, de vorm en de terugvordering van voorzieningen die op grond van deze Verordening zijn verleend. De nadere regels worden begrensd door deze Verordening en de wet.
-
2. Het college stelt een Jeugdhulp- en Wmo Financieel Besluit vast. Hierin zijn de voor deze Verordening relevante bedragen en tarieven opgenomen.
-
3. Nadere regels voor Jeugdhulp en Wmo en het Financieel Besluit worden vastgesteld in één document.
Artikel 10.4 Intrekking oude regeling en overgangsregeling
-
1. De Verordening Jeugdhulp Gemeente Vijfheerenlanden 2022 en de Verordening Maatschappelijke ondersteuning gemeente Vijfheerenlanden 2022 worden ingetrokken per 1 oktober 2024.
-
2. Een aanvraag voor Jeugdhulp, een Wmo melding of Wmo aanvraag die is ingediend op grond van de Jeugdhulp- of de Wmo Verordening gemeente Vijfheerenlanden 2022 en waarop nog niet is beslist bij het inwerking treden van deze Verordening, handelt het college af op grond van deze Verordening.
-
3. Een afgegeven besluit op basis van de Verordening Jeugdhulp gemeente Vijfheerenlanden 2022 en de Verordening Maatschappelijke ondersteuning gemeente Vijfheerenlanden 2022 blijft voor de duur van de looptijd van het besluit ongewijzigd. Bij nieuwe feiten of omstandigheden kan het college een besluit intrekken en indien noodzakelijk een gewijzigd of nieuw besluit nemen.
-
4. Op bezwaarschriften gericht tegen een besluit op een aanvraag van een voorziening die verleend is op grond van de Jeugdhulp- en Wmo Verordening gemeente Vijfheerenlanden 2022, wordt beslist met toepassing van die Verordening.
Artikel 10.5 Inwerkingtreding en citeertitel
-
1. Deze verordening treedt in werking op 1 oktober 2024.
-
2. Deze verordening wordt aangehaald als: Jeugdhulp en Wmo verordening gemeente Vijfheerenlanden 2024.
Ondertekening
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 26 september 2024
de griffier
de voorzitter
Toelichting
Verordening Jeugdhulp en Maatschappelijke ondersteuning gemeente Vijfheerenlanden 2024
In deze toelichting worden artikelen uit de Verordening waar nodig toegelicht en wordt achtergrondinformatie gegeven. Niet elk artikel uit de Verordening is toegelicht.
Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen
Geen toelichting
Hoofdstuk 2 Toegang en procedure
Artikel 2.1 Toegang
In dit artikel is de toegang tot Jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning beschreven. Het college is daarbij verantwoordelijk voor de inzet van de noodzakelijke voorzieningen op het gebied van Jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning. Omdat de Jeugdwet en de Wmo 2015 (hierna: Wmo) geen gelijke regels kennen over de toeleiding naar ondersteuning, is in de Verordening tussen Jeugdhulp en Wmo voorzieningen een verschil in de procedure. In de Wmo staat de toeleidingsprocedure beschreven. Voor de Jeugdwet is dat niet het geval en bepaalt de Algemene wet bestuursrecht de toeleidingsprocedure en termijnen.
Artikel 2.2 Melding of aanvraag tot ondersteuning
Deze bepaling is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. Dit artikel kan gezien worden als uitwerking van de verplichting om te bepalen op welke wijze een inwoner in aanmerking komt voor een Jeugdhulp of Wmo voorziening.
In geval van gevraagde Jeugdhulp wordt het moment dat de inwoner een verzoek om ondersteuning indient bij het college, direct als aanvraag aangemerkt.
eerste lid en tweede lid
Het verzoek om Jeugdhulp dan wel een Wmo melding is vormvrij en kan schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch bij het college worden gedaan. Het verzoek tot Jeugdhulp kan alleen door de jeugdige en/of ouders/wettelijk vertegenwoordigers bij het college worden ingediend. De Wmo melding kan door de inwoner zelf worden gedaan, maar ook door een ander persoon voor de inwoner.
De aanvraag Jeugdhulp of de melding Wmo wordt door het college vastgelegd. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht moet een aanvraag schriftelijk worden ingediend. Door het ondertekenen van het Plan wordt de aanvraag geformaliseerd. Dit geldt ook voor een Jeugdhulpaanvraag als de eerder ingediende aanvraag niet voldoet aan de voorwaarden die hieraan worden gesteld op grond van artikel 4.1 en 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht. Voor de termijnen gaat het college uit van het moment van het indienen bij de gemeente.
Het college bevestigt de ontvangst van het verzoek tot Jeugdhulp of de Wmo melding schriftelijk of digitaal (bijvoorbeeld per e-mail) aan de inwoner. Het college kan alleen digitaal bevestigen, als duidelijk is dat de inwoner digitaal bereikbaar is.
Het vastleggen en het aan de inwoner bevestigen van de ontvangst van een Jeugdhulp-aanvraag of Wmo melding is van belang vanwege de wettelijke behandeltermijnen die gelden.
vierde lid
Het college verwijst een inwoner met een ondersteuningsvraag direct en gericht door, als er een andere oplossing mogelijk is. Te denken valt hierbij aan de Wet langdurige zorg (hierna: Wlz), de Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw), de Participatiewet en de Leerplichtwet. Deze wetten gaan voor op de Jeugdwet en de Wmo. Deze zijn zoals dat heet voorliggend. Waar nodig, en mogelijk, helpt het college de inwoner bij het bepalen van de ondersteuningsvraag.
vijfde lid
In spoedeisende gevallen kan het college een tijdelijke voorziening treffen. Dit kan waar nodig een machtiging gesloten Jeugdhulp zijn 1 . Dit wordt in de praktijk uitgevoerd door SAVE. Voor een tijdelijke voorziening is geen of een beperkt onderzoek nodig. De termijn van de voorziening wordt vooral bepaald door de tijd die nodig is om het onderzoek uit te voeren.
Artikel 2.3 Onderzoek
eerste lid
Voor een zorgvuldig onderzoek is bijna altijd persoonlijk contact met de inwoner nodig. Het college maakt hiervoor een afspraak voor een gesprek met de inwoner. Met een gesprek kan het college een goed beeld van de inwoner en de persoonlijke/gezinssituatie krijgen en van de mogelijkheden en beperkingen. Op die manier wordt bepaald welke ondersteuningsbehoefte er is. Het onderzoek kan uit één of meer gesprekken bestaan.
vijfde lid
Voor een Jeugdhulpaanvraag volstaat als identificatie het vermelden van het Burgerservicenummer (BSN). De inwoner kan zich voor een Wmo aanvraag identificeren door het overleggen van een document zoals omschreven staat in artikel 1 van de Wet op de Identiteitsplicht. Dit kan een Nederlandse identiteitskaart, geldig rijbewijs of nationaal paspoort zijn.
zesde lid
Voor een zorgvuldig te nemen besluit op een aanvraag voor een voorziening, is het van belang dat het college alle relevante feiten en omstandigheden van een ondersteuningsvraag onderzoekt en vastlegt.
De onderwerpen genoemd in artikel 2.3 van de Jeugdwet zijn gezond en veilig opgroeien, groeien naar zelfstandigheid, voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren.
Het college houdt rekening met de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige en de ouders, en met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en de ouders. Het college houdt ook rekening met de leeftijd en ontwikkelingsniveau van de jeugdige.
Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat een jeugdige inwoner niet per se geholpen moet worden door iemand die de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging of de culturele achtergrond deelt. Wel betekent het dat het college geen besluit mag nemen dat ingaat tegen de gezindheid, overtuiging of achtergrond van de inwoner. Dit geldt ook voor de Wmo.
Artikel 2.4 Verslaglegging onderzoek in het Plan
Het Plan geeft geen volledige weergave of verslag van de gevoerde gesprekken. Het college vermeldt alleen die gegevens die nodig zijn voor de hulpvraag en ondersteuning van de inwoner en voor het gevoerde onderzoek. Het plan geeft de motivering voor de eventueel door het college te nemen besluit. Het plan hoort dan ook bij het besluit.
Artikel 2.5 Plan en besluit voorziening
Geen toelichting
Artikel 2.6 Advisering
Geen toelichting
Artikel 2.7 Beslistermijn
Geen toelichting
Artikel 2.8 Verval van recht
Geen toelichting
Hoofdstuk 3 Voorzieningen
Artikel 3.1. Voorzieningen Jeugdhulp (art. 2.3/2.4 Jw) en Wmo (art. 2.1.2 Wmo)
Het gemeentelijk aanbod van voorzieningen omvat zowel voorzieningen die vrij toegankelijk zijn voor iedereen waarvoor ze bedoeld zijn (de algemene voorzieningen), als voorzieningen die alleen toegankelijk zijn na een besluit van het college. De niet-vrij toegankelijke voorzieningen worden voor Jeugd omschreven met het begrip ‘individuele voorziening’. Voor de Wmo wordt voor de niet-vrij toegankelijke voorzieningen, het begrip ‘maatwerkvoorziening’ gebruikt.
Voor de niet-vrij toegankelijke vormen van ondersteuning zal door het college beoordeeld moeten worden of deze ondersteuning daadwerkelijk nodig is.
Niet vrij-toegankelijke vormen van ondersteuning in het kader van de Jeugdwet kunnen door het college zonder de bovengenoemde beoordeling worden ingezet, na ontvangst van een verwijzing voor Jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist, jeugdarts en een gecertificeerde instelling. Het college dient in dit geval wel in te stemmen met de jeugdhulpaanbieder waarna is verwezen. Dit omdat het college niet in alle gevallen verplicht is om Jeugdhulp in te zetten van een jeugdhulpaanbieder waarna verwezen is. Daarnaast kan het college Jeugdhulp inzetten als de inzet hiervan door een rechter, openbaar ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichting arts of de directeur van een justitiële jeugdinrichting nodig wordt gevonden en dit bij strafrechtelijk besluit is bepaald.
Artikel 3.2 Algemene toekenningscriteria voorziening
In de Jeugdwet 2 en de Wmo 3 is bepaald dat de gemeenteraad bij Verordening regels moet stellen over:
- •
de voorwaarden voor toekenning van een voorziening en
- •
de manier waarop het college deze voorwaarden toetst.
De voorwaarden zijn de criteria waarmee het college kan vaststellen of een inwoner voor een voorziening in aanmerking komt. In dit artikel wordt daar uitvoering aan gegeven, met de kanttekening dat het verstrekken van een voorziening altijd maatwerk is.
eerste en tweede lid
In het onderzoek dat het college uitvoert naar de hulp- of ondersteuningsvraag of een voorziening nodig is, betrekt het college verschillende afwegingsfactoren. Eén van deze factor is de eigen kracht van de inwoner. In de kern gaat eigen kracht over de mogelijkheden van de inwoner en zijn omgeving (sociale netwerk) om zelf in een oplossing voor de hulp of -ondersteuningsvraag te voorzien. Wat kan een inwoner zelf nog doen en/of organiseren om in de gegeven situatie zijn zelfredzaamheid en participatie op peil te houden, te bevorderen of te zorgen voor het veilig en gezond opgroeien (jeugd) en te groeien naar zelfstandigheid. Het kan hierbij gaan om fysieke, verstandelijke maar ook financiële mogelijkheden.
Binnen de Jeugdwet is het niet toegestaan om een voorziening in te zetten of te weigeren op basis van het inkomen van de inwoner of zijn ouder(s). Maar het hebben van inkomen of andere financiële middelen kan de inwoner wel helpen om zelfstandig problemen op te lossen. De gemeente mag hierop een beroep doen in het gesprek met de inwoner, maar het mag geen reden zijn om passende ondersteuning te weigeren.
De mate van eigen kracht is voor iedere inwoner anders en kan ook in de tijd veranderen. Het is geen statische situatie, maar afhankelijk van de leerbaarheid en veerkracht van de inwoner. Versterking of inzet van eigen kracht hoeft niet altijd door extra ondersteuning toe te voegen, maar kan ook door nadruk te leggen op het aanpassen van de omstandigheden, of door zaken anders te doen dan de inwoner of zijn sociale netwerk gewend zijn, als dat leidt tot vermindering van de ondervonden belemmering. Het college mag dus van de inwoner verwachten dat deze zijn leven aanpast om de eigen kracht te vergroten in plaats van dat het college moet ondersteunen om de huidige omstandigheden in stand te houden.
Ander afwegingsfactoren die het college in het onderzoek meeneemt zijn: Is er een andere wettelijke, algemene of voorliggende voorziening mogelijk? Alleen als een inwoner echt niet zelf, of met hulp/ondersteuning van de omgeving (sociaal netwerk) de hulp- of ondersteuningsvraag kan oplossen of verminderen en er geen algemene (gebruikelijke), voorliggende of andere wettelijke voorziening mogelijk is, is het nodig dat het college ondersteuning biedt.
derde lid
Hier staat dat het college de goedkoopst passende maatwerk- of individuele voorziening mag toekennen. Dat betekent dat naar objectieve maatstaven gemeten de voorziening adequaat is en de goedkoopste mogelijke voorziening is. Met adequaat wordt bedoeld dat de voorziening het meest passend is voor de problemen die de inwoner heeft.
Artikel 3.3 Aanvullende criteria voorziening (Jeugd) -
gebruikelijke - en boven gebruikelijke hulp
eerste lid
Gebruikelijke hulp is de normale, dagelijkse zorg bij taken die bij een gezamenlijk huishouden of de opvoeding, verzorging en het houden van toezicht op een jeugdige horen. Dit geldt ook als een jeugdige een ziekte, beperking of een aandoening heeft en hierdoor belemmeringen ervaart.
Van huisgenoten, partners of ouders en inwonende kinderen (> 18 jaar) wordt verwacht dat zij deze ondersteuning aan elkaar bieden, omdat ze als leefeenheid gemeenschappelijk een woning bewonen en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben.
Het principe van gebruikelijke hulp heeft een verplichtend karakter. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, gezinssamenstelling, studie of werk. Zo zijn de wijze van inkomensverwerving, drukke werkzaamheden, lange werkweken of persoonlijke opvattingen over het bieden van de benodigde ondersteuning (bv. het niet gewend zijn of geen ondersteuning willen verrichten) bijvoorbeeld geen redenen dat een huisgenoot geen gebruikelijke hulp kan verlenen.
vijfde lid
Bij de beoordeling of er bij een handeling of toezicht sprake is van gebruikelijke hulp of boven gebruikelijke hulp neemt het college de criteria en/of omstandigheden zoals genoemd in lid vijf mee. Het enkele feit dat er vanwege ziekte, een beperking of belemmering sprake is van meer aandacht en zorg voor de jeugdige, zorgt er niet voor dat de noodzakelijke zorg of ondersteuning direct als boven gebruikelijk is aan te merken.
Artikel 3.4 Algemene weigeringsgronden voorziening
In jurisprudentie is bepaald dat afwijzingsgronden, wil er een beroep op kunnen worden gedaan, een grondslag in de verordening moeten hebben.4 Dit is ook voor de rechtszekerheid van inwoners belangrijk. Een inwoner moet weten wat de rechten en plichten zijn.
eerste lid
In het eerste lid wordt bepaald dat geen voorziening wordt toegekend als sprake is van één van de onder a. tot en met j. beschreven situaties.
onder a. realisatie van de voorziening
Als een inwoner een voorziening al heeft gerealiseerd of aangeschaft en daarna om een voorziening vraagt, dan wel de voorziening aanschaft gedurende het onderzoek, hoeft het college deze niet toe te kennen. De inwoner heeft op eigen kracht de ondersteuning al geregeld .5
onder b. onveilig
Het college verstrekt geen voorziening als deze niet veilig is of kan zijn voor de inwoner of de omgeving.
onder c. anti-revaliderend effect
Het komt voor dat een inwoner een voorziening aanvraagt die anti-revaliderend zal werken. Hierbij moet gedacht worden aan het feit dat de voorziening op lange termijn voor functievermindering of tot functieverlies kan leiden. Denk bijvoorbeeld aan inwoners met aandoeningen als fibromyalgie of het chronisch pijn- of vermoeidheidssyndroom. Een anti-revaliderende voorziening is niet doeltreffend.6
Onder g. individueel en collectief
Wanneer de ondersteuningsvraag door middel van een collectieve of groepsvoorziening kan worden opgelost gaat dit voor op inzet van een individuele voorziening.
onder i. voorzienbaarheid
Voorzienbaarheid kan een reden zijn om een voorziening te weigeren. Dit zal in de praktijk zelden het geval zijn, omdat je een inwoner niet kunt verwijten dat hij bepaalde beperkingen of belemmeringen heeft. In geval van Jeugdhulp heeft het college een jeugdhulpplicht en zal voorzienbaarheid zeer beperkt een rol spelen.7
Bij elke aanvraag is het nodig dat het college de ondersteuningsvraag onderzoekt. Het college zal een afwijzing op basis van een inhoudelijke afweging moeten motiveren.
Artikel 3.5 Aanvullende criteria voorziening Jeugd – Draagkracht, draaglast en eigen kracht
Op grond van de Jeugdwet (artikel 2.3 lid 1 van de Jeugdwet) hoeft het college geen voorziening jeugdhulp te treffen als de jeugdige of ouders in staat zijn om op basis van eigen mogelijkheden en/of het probleemoplossend vermogen de hulp- of ondersteunings-vraag op te lossen. Dit wordt in de praktijk ook wel ‘eigen kracht’ genoemd. Het aanspreken van een aanvullende verzekering is een voorbeeld van eigen kracht. Het college kijkt allereerst of er sprake is van eigen kracht, voordat wordt overgegaan tot de eventuele toekenning van een voorziening voor Jeugdhulp. Hierbij wordt ook gekeken naar de draagkracht en draaglast van ouders en eventuele andere huisgenoten. Dit uitgangspunt is gebaseerd op het principe dat ouders wettelijk verplicht zijn om de tot hun gezin behorende minderjarige kinderen te verzorgen, op te voeden en toezicht op hen te houden. Dit geldt ook als een jeugdige een ziekte, beperking of een aandoening heeft en hierdoor belemmeringen ervaart.
Wanneer uit het onderzoek blijkt dat de ouders de benodigde hulp of ondersteuning kunnen bieden zonder dat dit tot problemen leidt, dan kan het college concluderen dat er sprake is van voldoende eigen kracht. Uit jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat ook boven gebruikelijke hulp in beginsel van ouders mag worden verwacht. Als een kind bijvoorbeeld meer toezicht nodig heeft dan een gemiddeld kind van zijn leeftijd en ouders kunnen dit zelf bieden door vaker thuis te zijn dan is dit eigen kracht, zolang de draagkracht van ouders het toelaat. Ook als ouders daardoor andere dingen moeten laten. In deze situatie hoeft door het college geen voorziening voor jeugdhulp te worden toegekend.
Artikel 3.6 Gebruik Wmo voorzieningen in het buitenland
Als een inwoner van een Wmo voorziening afhankelijk is, mag de voorziening in het buitenland worden gebruikt als aan de volgende voorwaarde is voldaan: het college dient het gebruik van de voorziening in het buitenland vooraf te toetsen. Dit betekent dat de inwoner toestemming aan het college moeten vragen voordat deze de voorziening in het buitenland mag gebruikt. Het college vraagt dit om onvoorziene kosten te voorkomen. Van belang is dat de inwoner ook in het buitenland de bepalingen van een eventuele pgb- overeenkomst of bruikleenovereenkomst naleeft.
Artikel 3.7 Aanvullende weigeringsgronden Wmo
eerste lid
In aanvulling op artikel 3.4 van de Verordening wordt in artikel 3.7 van de Verordening in het eerste lid nog een aantal weigeringsgronden beschreven die specifiek van toepassing zijn op maatwerkvoorzieningen Wmo.
onder b. aantoonbare meerkosten
In sommige gevallen gebruikt de inwoner al jaren een voorziening en vraagt de inwoner deze voorziening ook bij de gemeente aan bij het ontstaan van een beperking. Dan heeft de inwoner geen meerkosten ten opzichte van de situatie van voor het ontstaan van de beperking. Bijvoorbeeld als iemand al jaren een particuliere hulp in het huishouden heeft, beperkt raakt en huishoudelijke hulp aanvraagt op grond van de Wmo. Er is dan geen sprake van meerkosten ten opzichte van de situatie voordat de beperkingen ontstonden.
onder c. langdurig noodzakelijk
Het college kent een Wmo voorziening toe als deze de door de inwoner ondervonden beperkingen en belemmeringen compenseren en langdurig noodzakelijk zijn. Langdurig betekent dat de inwoner de voorziening voor langere tijd nodig heeft. Een inwoner die alleen tijdelijke beperkingen heeft, komt niet voor een voorziening in aanmerking.8
tweede lid
In het tweede lid worden aanvullende weigeringsgronden beschreven voor de maatwerkvoorzieningen Wmo ‘Wonen’.
onder b. uitrustingsniveau sociale woningbouw
Een woningaanpassing als maatwerkvoorziening Wmo ‘Wonen’ hoeft op basis van jurisprudentie niet dezelfde degelijkheid, uitstraling of luxe te hebben als de rest van de woning van de inwoner. Er wordt uitgegaan van het niveau van sociale woningbouw.
onder c. renovatie
Bij het beoordelen of sprake is van een algemeen gebruikelijke renovatie dient ook onderzocht te worden of de renovatie voor een persoon als inwoner algemeen gebruikelijk is. De gehanteerde afschrijvingstermijnen worden bepaald in de nadere- en beleidsregels.
onder d. verhuizing zonder medische noodzaak op grond van de beperkingen en belemmeringen van de inwoner
Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening Wmo ‘Wonen’ mag het college afwijzen als de verhuizing niet medisch noodzakelijk is .9 Van belang is dat het college ook onderzoekt dat er geen andere belangrijke reden voor de verhuizing was.
onder e. verhuizing naar een niet geschikte woning
In het geval de beperkingen van de inwoner al aanwezig waren voor het betrekken van een nieuwe woning, had van de inwoner verwacht mogen worden dat deze voorafgaand aan het betrekken van deze nieuwe woning contact had gezocht met het college. In dat geval hadden het college en de inwoner gezamenlijk kunnen kijken of er een geschiktere dan wel makkelijker geschikt te maken woning beschikbaar was 10. Deze bepaling is een concretisering van de weigeringsgrond ‘Voorzienbaarheid’ als beschreven in artikel 3.4 lid 1 onder i van de Verordening.
onder f. pré-mantelzorgwoning
Een pré-mantelzorg woning is een woning die een inwoner op het eigen perceel heeft geplaatst naast het huis. Deze tweede woning is benodigd als woning voor de inwoner of een gezinslid die in de toekomst mantelzorg nodig heeft.
derde lid
Het primaat van verhuizen betekent dat het verstrekken van een voorziening Wmo ‘Wonen’ als financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizen en inrichten zoals bedoeld in artikel 5.1 lid 1 onder a. voorrang heeft op andere voorzieningen Wmo ‘Wonen’, bijvoorbeeld een woningaanpassing. De achterliggende gedachte bij het primaat van verhuizen is dat er zo efficiënt mogelijk met de beschikbare middelen en beschikbare woningen wordt omgegaan. In de nadere- en beleidsregels wordt de mogelijke toepassing van het primaat van verhuizen nader toegelicht.
vierde lid
Geen toelichting
vijfde lid
De indicatie voor de maatwerkvoorziening ‘individuele begeleiding’ stelt het college vast aan de hand van de ondersteuningsvraag van de inwoner, in combinatie met de resultaten die een inwoner wil bereiken. De situatie (aandoening/leefomgeving /verzwarende factoren of life-events) bepaalt of dat de stappen richting de resultaten die de inwoner wil bereiken, met grote stappen (ontwikkelen) of wat kleinere stappen (behouden) zullen gaan plaatsvinden. In de nadere- en beleidsregels wordt dit kader door het college verder verduidelijkt.
zesde lid
Op grond van jurisprudentie mag het college volstaan met een maatwerkvoorziening Wmo ‘Vervoer’ waarmee een inwoner maximaal 1.500 kilometer per jaar kan reizen 11. Deze omvang kan ook bereikt worden met meerdere voorzieningen gezamenlijk.
Artikel 3.8 en 3.9 Beschermd wonen en Maatschappelijke opvang
Bij ‘beschermd wonen’ gericht op participatie gaat het om inwoners die een beschermde woonomgeving en toezicht nodig hebben, maar voor wie géén noodzaak is voor opname in een instelling vanwege een psychiatrische behandeling.
Beschermd wonen gericht op behandeling is onderdeel van de Zorgverzekeringswet. Het betreft de inwoner die vanwege psychische beperkingen op meerdere momenten van de dag begeleiding en toezicht nodig heeft. De zorgverlening moet de inwoner op relevante (onverwachte) momenten ondersteunen bij de oordeelsvorming over essentiële zaken in het dagelijkse bestaan. De inwoner kan de consequenties van eigen handelen niet overzien. Het mogelijke gevaar kan optreden als gevolg van het ontbreken van voldoende regie en regelvermogen. Vanwege de psychische problemen is de inwoner niet (altijd) in staat op tijd een zorgverlener op te roepen. Er doen zich dagelijks ongeplande zorgmomenten voor, waarbij de zorgverlener het initiatief moet nemen om op deze momenten de zorg te verlenen. Ook erkent de inwoner niet altijd de behoefte aan zorg, waardoor mogelijk gevaar kan ontstaan. Het wachten op de komst van de zorgverlener als zich ongeplande zorgmomenten voordoen brengt de inwoner niet in levensgevaar.
Het kerndoel van verblijf op basis van ‘beschermd wonen’ is gericht op het creëren van de noodzakelijke voorwaarden om samenhangende zorg te kunnen leveren die in de thuissituatie van de inwoner niet adequaat of niet effectief geleverd kan worden. De zorgbehoefte is niet op te lossen met andere (voorliggende) voorzieningen en/of extramurale zorg.
Voor gemeente Vijfheerenlanden voert centrumgemeente Utrecht Beschermd Wonen uit. Zie in dit kader artikel 1.3 lid 2 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Utrecht 2024 | Lokale wet- en regelgeving (overheid.nl)
Maatschappelijke opvang is landelijk toegankelijk. Dat betekent dat de inwoner in elke gemeente van Nederland een aanvraag kan doen voor maatschappelijke opvang. Nadere afspraken hierover zijn vastgelegd in het Convenant Landelijke Toegankelijkheid Maatschappelijke Opvang. In het Convenant zijn modelbeleidsregels geformuleerd die we naleven. Voor gemeente Vijfheerenlanden voert centrumgemeente Utrecht Maatschappelijke Opvang uit.
Artikel 3.10 Overgang van 18- naar 18+
In dit artikel wordt invulling gegeven aan de verlengde Jeugdhulp. Artikel 1.1 van de Jeugdwet maakt het mogelijk om onder bepaalde voorwaarden Jeugdhulp na het bereiken van de 18-jarige leeftijd voort te zetten. Normaal valt een inwoner vanaf 18 jaar onder de Wmo. Soms kan toch Jeugdhulp worden ingezet.
Jeugdhulp die wordt ingezet in het kader van een strafrechtelijke beslissing of jeugdreclassering, kan doorlopen na de 18e verjaardag van de jeugdige. Dat geldt voor alle vormen van Jeugdhulp. Hiervoor geldt geen leeftijdsgrens. De hulp of ondersteuning kan dus in bepaalde situaties ook doorlopen tot na de 23e verjaardag van de jeugdige.
Als de Jeugdhulp niet wordt ingezet in het kader van een strafrechtelijke beslissing of jeugdreclassering, dan geldt dat alleen bepaalde vormen van Jeugdhulp kunnen doorlopen na de 18e verjaardag (tot maximaal 23 jaar) van de jeugdige. Het gaat dan om de hulp of ondersteuning die niet wordt overgenomen door een andere wet (zoals de Wmo 2015). Dit kan onder meer pedagogische gezinsbegeleiding of een bepaalde vaktherapie zijn. Ook pleegzorg kan tot het 23e jaar van de jeugdige worden ingezet. Er is geen andere wet die deze vorm van ondersteuning aan jeugdigen van 18 jaar of ouder biedt.
Zoals benoemd zijn aan de inzet van de verlengde Jeugdhulp bepaalde voorwaarden verbonden. Deze staan in artikel 1.1 van de Jeugdwet. Niet elke vorm van Jeugdhulp kan namelijk in het kader van de verlengde Jeugdhulp worden voortgezet of ingezet. Deze voorwaarden zijn onder andere:
- •
de jeugdige ontving voor zijn 18e verjaardag al Jeugdhulp en het college is van oordeel dat voorzetting van deze Jeugdhulp na het bereiken van de leeftijd van 18 jaar noodzakelijk is;
- •
vóórdat de jeugdige 18 jaar is, is door het college bepaald dat inzet van Jeugdhulp noodzakelijk is nadat de jeugdige de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt.
- •
na beëindiging van de Jeugdhulp -die startte voordat de jeugdige 18 jaar was-, door het college binnen een termijn van 6 maanden is vastgesteld dat hervatting van de Jeugdhulp noodzakelijk is.
Artikel 3.11 Afstemming met andere vormen van ondersteuning
Geen toelichting
Hoofdstuk 4 Een voorziening in de leveringsvorm pgb, inclusief kwaliteitseisen
Artikel 4.1. Criteria leveringsvorm voorziening als pgb (art. 8.1.1 Jw/art. 2.3.6 Wmo)
eerste lid
Het college kan een voorziening in de vorm van een pgb verstrekken 12. Als aan alle wettelijke voorwaarden wordt voldaan, kan zelfs van een verplichting voor het college worden gesproken.
onder a. gemotiveerd verzoek
Van belang is dat een inwoner een voorziening in de vorm van een pgb motiveert 13 . Met de motiveringseis wordt geborgd dat duidelijk is dat het de beslissing van de inwoner zelf is om een pgb aan te vragen. Voor een Jeugdhulpvoorziening geldt aanvullend dat de inwoner gemotiveerd moeten kunnen aantonen dat de voorziening in natura niet passend is. Dit alles is geborgd in het eerste lid onder a.
onder b. en c. in staat om pgb te beheren
Onder b. en c. is de voorwaarde uitgewerkt dat de inwoner of de vertegenwoordiger in staat moet zijn om het pgb te beheren. De inwoner moet er blijk van geven dat deze zelf, of met hulp van het netwerk, in staat is een pgb te beheren. Bij de beheertaken gaat het onder andere om het afsluiten van de zorgovereenkomst(en) en het afleggen van verantwoording over de besteding van het pgb. Het netwerk kan hierbij helpen. Ook de vertegenwoordiger van de inwoner (curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde) die wellicht niet tot het sociale netwerk van de inwoner behoort, kan de inwoner ondersteunen bij het verantwoordelijk inkopen van de benodigde ondersteuning.
onder d. veilig, doeltreffend en inwonergericht
De inwoner heeft met een pgb de mogelijkheid zelf te bepalen bij wie de benodigde ondersteuning wordt ingekocht. De ondersteuning die met het pgb wordt ingekocht moet van goede kwaliteit te zijn. Er is sprake van goede kwaliteit als gewaarborgd is dat de ondersteuning veilig, doeltreffend en inwonergericht wordt verstrekt. Wat het college verstaat onder deze begrippen, wordt verder toegelicht in de nadere- en beleidsregels.
Doordat de pgb-beheerder zelf regie krijgt over de ondersteuning die deze met het pgb contracteert, krijgt deze de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de geleverde ondersteuning en kan deze zo nodig bijsturen. Het college toetst vooraf of de kwaliteit voldoende is gegarandeerd. Het college doet dit door aan de inwoner te vragen waar deze de ondersteuning zal inkopen, op welke manier deze ondersteuning bijdraagt aan de beoogde doelen en resultaten, oftewel hoe de kwaliteit van de ondersteuning is gewaarborgd.
tweede lid
In het tweede lid wordt de inwoner gevraagd om een pgb-plan te overleggen. In dit plan (inclusief eventuele bijlagen) beschrijft de inwoner onder andere op welke manier het budget besteed wordt, welke ondersteuning wordt ingekocht en bij wie. Het pgb-plan is nodig voor het college om onder andere te kunnen vaststellen of de inwoner in staat is om een pgb te beheren (eventueel met hulp vanuit het sociale netwerk of de hulp van een vertegenwoordiger) en of de ondersteuning die de inwoner wil inkopen veilig, doeltreffend en inwonergericht is. Het college stelt uit efficiencyoverweging een format ter beschikking. Het college is zo verzekerd van de ontvangst van alle benodigde informatie en weet waar deze informatie in het pgb-plan te vinden is.
derde lid
In het derde lid staan de weigeringsgronden voor een voorziening in de vorm van een pgb beschreven. Zo kan het college het pgb gedeeltelijk weigeren wanneer de kosten van de te betrekken ondersteuning of voorziening hoger zijn dan de kosten van de voorziening in natura. Van belang is dan wel dat die voorziening beschikbaar is.
Het college kan het pgb alleen weigeren voor het gedeelte dat duurder is dan de voorgestelde voorziening in natura. De inwoner kan er dan voor kiezen om het resterende deel dat boven het verleende pgb-budget uitkomt, zelf te betalen.
vierde lid
Het is van belang dat de inwoner toereikende ondersteuning inkoopt. Om hier richting aan te geven worden in lid vier een aantal verplichtingen beschreven die aan de inwoner kunnen worden gesteld, bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een pgb.
Artikel 4.2 Pgb en ondersteuning uit het sociaal netwerk
Een inwoner mag ervoor kiezen om iemand uit het eigen netwerk in te zetten als oplossing voor de ondersteuningsvraag. Het betreft dan inzet door een niet-daartoe opgeleid persoon. Ook als een bloed-of aanverwant tot en met de derde graad wel opgeleid zou zijn, ziet het college dit als sociaal netwerk met het bijbehorende tarief.
Het is van belang dat de ondersteuning van voldoende kwaliteit is en past bij de ondersteuningsbehoefte en het beoogde resultaat van de inwoner.
Artikel 4.3 Hoogte en tarieven pgb
In de Verordening moet duidelijk zijn hoe het college tot de hoogte van het pgb komt. 14 Het is van belang dat de inwoner weet hoe het college de hoogte van het pgb berekent.
Met het door het college vastgesteld pgb-budget moet de inwoner de benodigde ondersteuning van derden kunnen inkopen.
De hoogte van een pgb wordt vooral bepaald door het bedrag van de betreffende voorziening in natura. De in de betreffende situatie goedkoopst passende voorziening in natura is relevant. Het college is bevoegd een lager tarief dan het tarief in natura te gebruiken voor de berekening van het pgb-budget bij de inzet van een zorgaanbieder die als zzp-er (zelfstandige zonder personeel) werkt. Dit kan omdat een zelfstandig werkende aanbieder met lagere overheadkosten ondersteuning kan bieden dan de grotere zorgaanbieders die namens het college de zorg in natura verlenen.
Het pgb tarief dat het college hanteert voor ondersteuning door een persoon uit het sociaal netwerk verschilt per ondersteuningsvorm: voor een pgb Jeugdhulp en een pgb Wmo voor begeleiding geldt het geldende uurtarief voor hulp van niet-professionele zorgverleners op grond van de Wet langdurige Zorg. Voor Wmo huishoudelijke ondersteuning uit het sociale netwerk geldt 55% van het uurtarief in natura bij het bepalen van de hoogte van het pgb.
Als blijkt dat een door het college berekend pgb tarief niet toerekend is voor een inwoner om de hulp in te kopen, dan kan het college van de berekeningswijze afwijken.
Het college heeft het recht om het pgb tarief te beperken tot het tarief van de ondersteuning in natura. Als de benodigde ondersteuning niet beschikbaar is via zorg in natura, dan verstrekt het college het gehele pgb.
Het is aan het college om (cijfermatig) te onderbouwen hoe in de betreffende situatie de hoogte van het pgb is bepaald. Het college onderzoekt en onderbouwt ook dat het pgb-budget toereikend is om de benodigde ondersteuning te kunnen inkopen. Met andere woorden, de bewijslast met betrekking tot de ‘toereikendheid’ ligt bij het college. Het is van belang dat de inwoner eventuele bijzonderheden aankaart.
De wijze van berekening van de hoogte van een pgb is in lijn met de uitgangspunten zoals genoemd in de Handreiking toereikende tarieven pgb sociaal domein. 15
Zevende lid
Het bedrag voor respijt zorg betreft een tegemoetkoming in de kosten voor het huisvesten van een persoon gedurende een etmaal. Het college stelt hiervoor een vast bedrag per etmaal vast en betrekt hierin de door het NIBUD 16 bepaalde tarieven voor kost, stroomgebruik en wassen van kleding.
Artikel 4.4 Besteding pgb, niet betrokken kosten
In het pgb-tarief worden eventuele reiskosten betrokken. Dit betekent dat deze niet apart gedeclareerd kunnen worden. Dit wordt in lid 3 van dit artikel ook aangeven.
Artikel 4.5 Besteding en verantwoording pgb
Tweede lid
Het tweede lid bepaalt dat de inwoner de besteding van het pgb moet verantwoorden. Dit is een belangrijk instrument voor het college om toe te zien op een doel- en rechtmatige besteding van het pgb door de inwoner. Het geeft ook informatie om de berekeningswijze die het college als uitgangspunt hanteert te optimaliseren.
Artikel 4.6 Kwaliteitseisen formele ondersteuning met pgb Jeugd en Wmo
Eerste en tweede lid
In lid één wordt gesteld dat de kwaliteit van de met het pgb ingekochte formele ondersteuning in beginsel voldoet aan de eisen die door het college worden gesteld aan de gecontracteerde zorgaanbieders die soortgelijke ondersteuning in natura leveren.
In het tweede lid wordt omschreven welke voorwaarden door het college worden gesteld aan een pgb-zorgverlener die formele zorg levert. De bewijslast ligt bij het college.
Artikel 4.7 Kwaliteitseisen informele ondersteuning met pgb Jeugd en Wmo
Geen toelichting
Hoofdstuk 5 Financiële tegemoetkomingen Wmo
Artikel 5.1. Criteria financiële tegemoetkoming als voorziening Wmo
eerste lid
Naar aanleiding van uitspraken van de Centrale Raad van Beroep 17 kan een Wmo voorziening ook als financiële tegemoetkoming worden verstrekt.
onder a. verhuizen en inrichting
Het college kan een financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizen of inrichting van de woning verstrekken als het primaat van verhuizen van toepassing is 18 . Het college kan het primaat van verhuizen verder in de nadere regels uitwerken. De hoogte van de financiële tegemoetkoming wordt opgenomen in het Financieel Besluit.
Het college kan ook een financiële tegemoetkoming voor verhuizen en inrichting van de woning verstrekken als sprake is van een inwoner die een aangepaste woning verlaat, ten behoeve van een andere inwoner die dit huis nodig heeft. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als een echtgenoot na verlies van de partner een aangepaste woning verlaat.
onder b. tijdelijke huisvesting
De financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting kan het college verstrekken als een inwoner de woning tijdelijk moet verlaten omdat deze aangepast moet worden.
Artikel 5.2 Criteria financiële tegemoetkoming meerkosten Wmo (art. 2.1.7 Wmo)
eerste lid en tweede lid
Deze bepaling betreft een uitwerking van artikel 2.1.7 van de Wmo. Daarin is opgenomen dat bij Verordening kan worden bepaald dat door het college aan personen die door een beperking aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming wordt verstrekt. Het is van belang voor de toekenning van een financiële tegemoetkoming in de meerkosten dat de inwoner geen aanspraak heeft op vergoedingen vanuit een andere regeling.
derde lid
Bij de beoordeling van de aannemelijke meerkosten mag het college rekening houden met de hoogte van het inkomen van de inwoner en een eventuele partner. Ook mag het college rekening houden met de mate waarin zich in een kalenderjaar meerkosten zullen voordoen.
vierde lid
Het college stelt in het Financieel Besluit de hoogte of het uitgangspunt van de hoogte van de financiële tegemoetkoming meerkosten vast.
Hoofdstuk 6 Kostprijs en eigen bijdrage
Artikel 6.1 Kostprijs voorzieningen
Geen toelichting
Artikel 6.2 Bijdrage kosten voorzieningen Wmo art. 2.1.4a/art. 2.1.5 Wmo en
Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 (AmvB)
eerste lid
Het college mag van een inwoner een bijdrage in de kosten vragen voor voorzieningen in natura, in pgb en als financiële tegemoetkoming 19. Voor algemene voorzieningen Wmo wordt in principe geen eigen bijdrage gevraagd, omdat deze voorzieningen vrij toegankelijk zijn.
De eigen bijdrage geldt voor: https://eur05.safelinks.protection.outlook.com/?url=https%3A%2F%2Fwww.rijksoverheid.nl%2Fonderwerpen%2Fzorg-en-ondersteuning-thuis%2Fvraag-en-antwoord%2Feigen-bijdrage-wmo-2015%23%3A~%3Atext%3DBent%2520u%252018%2520jaar%2520of%2CWet%2520maatschappelijke%2520ondersteuning%2520(Wmo).&data=05%7C02%7Cm.weterings%40vijfheerenlanden.nl%7C8ce38fc0f4de474ec79608dc6a705439%7Ccba9096a535846a4a44366d309d63e11%7C0%7C0%7C638502277895512534%7CUnknown%7CTWFpbGZsb3d8eyJWIjoiMC4wLjAwMDAiLCJQIjoiV2luMzIiLCJBTiI6Ik1haWwiLCJXVCI6Mn0%3D%7C0%7C%7C%7C&sdata=ys6magRYNhZ6ZaOYEZivgOElDh0lcww26RNGVQbrQk8%3D&reserved=020
- -
hulpmiddelen;
- -
woonvoorzieningen;
- -
vervoersvoorzieningen;
- -
hulp bij het huishouden;
- -
individuele begeleiding;
- -
dagbesteding;
- -
kortdurend verblijf.
derde lid
In het derde lid wordt bepaald dat in de Verordening wordt bepaald welke instantie de bijdrage in de kosten voor een maatwerkvoorziening vaststelt en int 21.
Hoofdstuk 7 Kwaliteit en aanbesteding voorzieningen in natura
Artikel 7.1 Kwaliteit voorzieningen
Deze bepaling betreft een uitwerking van artikel 4.1.1 van de Jeugdwet en van artikel 2.1.3, tweede lid onder c. van de Wmo. Hierin is bepaald dat in de Verordening moet worden vastgelegd welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen en de deskundigheidseisen van beroepskrachten.
eerste lid
De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van voorzieningen ligt bij de gemeente en de zorgaanbieder. Het is aan de gemeente te bepalen welke kwaliteitseisen worden gesteld aan zorgaanbieders van voorzieningen. In het eerste lid wordt hieraan invulling gegeven.
derde lid
In het derde lid wordt beschreven op welke wijze het college ten aanzien van maatwerk- of individuele voorzieningen toeziet op naleving van het gestelde in het eerste en tweede lid.
Naast de periodieke overleggen met zorgaanbieders, een jaarlijks inwoner-ervarings-onderzoek, welke verplicht is op grond van artikel 2.5.1, eerste lid van de Wmo, houdt de GGDrU22 toezicht op de kwaliteit van de maatwerkvoorzieningen Wmo. Dat gebeurt via signaal gestuurd kwaliteitstoezicht en standaard kwaliteitstoezicht op gecontracteerde zorgaanbieders van maatwerkvoorzieningen.
Het toezicht en handhaving van de kwaliteit van Jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering wordt landelijk uitgevoerd door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (Ministerie VWS).
Artikel 7.2 Verhouding prijs-kwaliteit ondersteuning door derden (art. 2.11/2.12 Jw en 2.6.4 Wmo)
Het college kan de uitvoering van de Jeugdwet en de Wmo door zorgaanbieders laten verrichten. Dit geldt niet voor het vaststellen van de rechten en plichten van de inwoner 23. Dat is een rol voor het college.
In dit artikel is het Besluit verwerkt van 11 maart 2024. Dit besluit wijzigt het Besluit Jeugdwet en het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, houdende regels ter bevordering van een goede verhouding tussen de prijs en de kwaliteit van door gemeenten te bekostigen preventie, jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.
Voor Jeugdhulp- of maatwerkvoorzieningen, een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering, is het nodig dat de gemeenteraad bij Verordening regels stelt over een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van de voorziening, kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Daarbij dient in ieder geval rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden. Ten aanzien van de inkoop van huishoudelijke ondersteuning wordt de Algemene Maatregel van Bestuur 24 toegepast.
tweede lid
Bij het vaststellen van de tarieven dient het college rekening te houden met de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van de hulp of ondersteuning. Dit zijn eisen over deskundigheid en continuïteit in de hulpverlening.
De zorgaanbieder die de opdracht gegund krijgt, moet overleggen met de vorige aanbieder over de overname van personeel. De gedachte is dat overname van personeel gemakkelijker verloopt indien de gemeente een reële prijs betaalt voor de opdracht.
derde lid
Het college moet de vaste prijs of de reële prijs minimaal baseren op de in deze bepaling genoemde kostprijselementen.
vijfde lid
In het vijfde lid wordt beschreven waar het college in het belang van een goede prijs-kwaliteit verhouding rekening mee houdt bij de vaststelling van prijzen die het hanteert voor door derden te leveren voorzieningen Wmo niet zijnde diensten.
Hoofdstuk 8 Klachten en inspraak
Artikel 8.1 Klachten
De gemeente is op grond van de Algemene wet bestuursrecht in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn.
eerste lid
De gemeente Vijfheerenlanden wil optimaal inzetten op een goede dienstverlening. Hierbij hoort een lage drempel voor de inwoner om ongenoegen te uiten. Het uitgangspunt is het gezamenlijk vinden van een oplossing en daarmee herstel van het vertrouwen bij de inwoner.
Op het moment dat de klacht van een inwoner betrekking heeft op de wijze van afhandeling van een melding, verzoek of aanvraag als bedoeld in deze Verordening, is de gemeentelijke klachtenregeling van toepassing. Dit geldt ook als sprake is van een klacht over de procedure en over de bejegening van de inwoner door een medewerker van de gemeente Vijfheerenlanden.
tweede lid
Bij klachten betreffende Jeugdhulp is er diverse onafhankelijke ondersteuning beschikbaar, bijvoorbeeld vanuit Jeugdstem25. De vertrouwenspersonen van Jeugdstem zijn makkelijk benaderbaar en stellen zichzelf als doel om onvrede op een zo laag mogelijk niveau bespreekbaar te maken en te zoeken naar oplossingen zo dicht mogelijk bij de inwoner. Zij kunnen bij onvrede benaderd worden voor informatie, advies en ondersteuning. De dienstverlening van Jeugdstem is gratis.
Artikel 8.2 Inspraak
Hier wordt nadrukkelijk bepaald dat de Adviesraad Sociaal Domein conform de Verordening Adviesraad Sociaal Domein kan bijdragen aan beleidsvorming met betrekking tot Jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning. De adviesraad Sociaal Domein heeft een leidende rol hierin gelet op de kennis en expertise die zij bezit.
Hoofdstuk 9 Toezicht en handhaving voorzieningen
Artikel 9.1 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking, weigering en terugvorderingvoorziening
tweede lid
De bepaling zoals beschreven in lid 2, sub h is toegevoegd, omdat de Regeling langdurige zorg een soortgelijke bepaling bevat26. Het zorgkantoor kan het besluit waarmee een voorziening is verleend wijzigen of intrekken, als de inwoner langer dan twee maanden verblijft in een instelling als bedoeld in de wet of de Zorgverzekeringswet.
vijfde lid
Zowel in de Jeugdwet als in de Wmo zijn regels voor het verhaal van kosten opgenomen. Het college heeft de bevoegdheid tot het terugvorderen van een ten onrechte verstrekte maatwerk- of individuele voorziening. Omdat het niet in alle gevallen mogelijk is een al uitgevoerde voorziening terug te vorderen, kan het college de financiële waarde ervan terugeisen. Het college kan het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel invorderen.
Artikel 9.2 Fraude, preventie en controle
In de Jeugdwet en de Wmo27 is bepaald dat de gemeente bij Verordening regels stelt voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerk- of individuele voorziening, alsmede misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.
Deze bepalingen bevatten vooral een herhaling van hetgeen al in de wetten is opgenomen. Door het in de Verordening op te nemen ontstaat een compleet beeld van de regels voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerk- of individuele voorziening alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.
eerste lid
Om fraude te bestrijden, probeert het college natuurlijk eerst om fraude te voorkomen.
Duidelijke informatie over de rechten en plichten van de inwoner en de gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik is hiervoor belangrijk. Daarom is in het eerste lid een ‘informatieplicht’ voor het college opgenomen.
tweede en derde lid
De Jeugdwet en de Wmo28 bepalen dat de Verordening regels moet bevatten over het bestrijden van het ten onrechte ontvangen van een voorziening, het misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.
Het derde lid verplicht de inwoner aan wie een voorziening is toegekend, mee te werken aan het onderzoek en benodigde informatie die nodig is voor dit onderzoek aan het college te geven. Deze plicht geldt ook voor mensen uit het (sociale) netwerk van de inwoner, als zij bij de voorziening een rol spelen.
vierde lid
De Jeugdwet kent de verplichting niet, maar de Wmo29 geeft de verplichting een toezichthouder aan te wijzen. De ministeriële regeling Jeugdwet die op 16 augustus 2016 in werking trad, geeft gemeenten meer armslag voor onder meer materiële controle en fraudebestrijding binnen de Jeugdwet. Met deze bepaling wordt ook voor jeugdhulp de grondslag hiervoor bij Verordening geregeld.
Artikel 9.3 opschorting pgb
Deze bepaling geeft het college de mogelijkheid om een pgb betaling door de SVB op te laten schorten. Dat kan onder meer bij mogelijk vermoede fraude. Tijdens de opschorting kan het college onderzoeken, dan wel kijken of herstel mogelijk is. Herstel kan bijvoorbeeld door het nemen van een gewijzigd besluit. Opschorten is een mildere maatregel dan beëindiging van het verleningsbesluit.
Belangrijk is dat het college zorgvuldig handelt, onderzoekt wat er speelt en goed gemotiveerd aan de SVB om opschorting van het pgb vraagt. De opschorting kan maximaal 13 weken duren. Dit sluit aan bij de wettelijke termijnen van de Awb30 en de Wlz.
Eerste lid, sub d
Op grond van dit lid kan het college de SVB gemotiveerd vragen om opschorting van het pgb bij (tijdelijke) opname in een instelling. Het college stelt de pgb-houder schriftelijk op de hoogte van dit verzoek.
Artikel 9.4 Beleidsplan fraude
Geen toelichting
Artikel 9.5 Kwaliteitstoezicht aanbieders
Geen toelichting
Artikel 9.6 Melding calamiteiten en geweldsincidenten
Geen toelichting
Hoofdstuk 10 Overige bepalingen en slotbepalingen
Artikel 10.1 Jaarlijkse waardering mantelzorgers
eerste lid
Mantelzorgers van inwoners in de gemeente Vijfheerenlanden komen in aanmerking voor een jaarlijkse blijk van waardering 31. Het is niet relevant of aan inwoners ook een voorziening op grond van deze Verordening is toegekend. De woonplaats van de inwoner die de mantelzorg krijgt, is bepalend. Zo kan een mantelzorger afkomstig uit een andere gemeente ook de blijk van waardering krijgen.
Artikel 10.2 Hardheidsclausule
Juist omdat het in de Jeugdwet en de Wmo om maatwerk gaat, is het nodig dat het college toetst of toepassing van de regels tot een redelijke uitkomst leidt. Als ondanks de persoonlijke afweging sprake is van een niet-billijke situatie, biedt de hardheidsclausule een vangnet. Ook een inwoner kan zich beroepen op de hardheidsclausule.
Artikel 10.3 Nadere regels en financieel besluit
Geen toelichting
Artikel 10.4 Intrekking oude regeling en overgangsregeling
Uitgangspunt van het overgangsrecht is dat aanvragen voor voorzieningen waarop het college nog niet heeft beslist, worden beoordeeld op grond van deze Verordening. Van belang is dat de inwoner er niet op achteruit mag gaan. Als dat dreigt te gebeuren, kan het college de vorige Verordening nog toepassen. Dit vermeldt het college in het besluit.
Een afgegeven besluit op basis van de Verordening Jeugdhulp gemeente Vijfheerenlanden 2022 en de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Vijfheerenlanden 2022 blijft voor de duur van de looptijd van het besluit ongewijzigd. Bij nieuwe feiten of omstandigheden kan het college een besluit intrekken en indien noodzakelijk een gewijzigd of nieuw besluit nemen.
Op bezwaarschriften die gericht zijn tegen een besluit op een aanvraag van een voorziening die verleend is op grond van de Verordening Jeugdhulp gemeente Vijfheerenlanden 2022 of de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Vijfheerenlanden 2022, en waarop nog niet (onherroepelijk) is beslist, wordt beslist met toepassing van de in deze alinea genoemde regeling.
Artikel 10.5 Inwerkingtreding en citeertitel
Geen toelichting
Noot
7Zie de memorie van toelichting is bij artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo (Kamerstukken II 2013-14, 33 841, nr. 3, p. 148)
Noot
8Onder de Wmo 2007 is een dergelijke bepaling door twee rechtbanken aanvaard (Rechtbank Alkmaar 22-08-2007, ECLI:NL:RBALK:2007:BB2865 en Vzr. Rechtbank Haarlem 30-06-2008, nr. AWB 08/4293).
Noot
10Het vooraf contact opnemen behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van de inwoner (CRvB 18-09-2013, nr. 11/4840).
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl