Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR724992
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR724992/1
Beleidsregel kosten kinderopvang op grond van sociaal medische indicatie 2024
Geldend van 01-01-2024 t/m heden
Intitulé
Beleidsregel kosten kinderopvang op grond van sociaal medische indicatie 2024Het college van burgemeester en wethouders;
Gelet op de Wet kinderopvang en titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht;
BESLUIT:
Vast te stellen de Beleidsregel kosten kinderopvang op grond van sociaal medische indicatie 2024.
Inleiding
Een sociaal medische indicatie (SMI) geeft ouders de mogelijkheid om een paar dagen per week van geregistreerde kinderopvang gebruik te maken voor opvang van de kinderen, als (één van) de wettelijke ouders of verzorgers door sociale en/of medische redenen tijdelijk niet in staat blijken om voor de kinderen te zorgen. De gemeente ondersteunt het gezin tijdelijk met opvang indien het gezin geen recht op kinderopvangtoeslag heeft en voorschoolse, vroegschoolse educatie (vve) of peuteropvang onvoldoende blijkt. Tijdelijke opvang kan in die situaties een oplossing bieden om ouders te ontlasten en de ontwikkeling van het kind niet te schaden. Doel is het gezin rust en tijd te gunnen om zodanig eigen kracht en een eigen netwerk op te bouwen, dat het kind/de kinderen weer op reguliere wijze thuis opgevangen en verzorgd kunnen worden.
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1: Begripsbepalingen
In deze beleidsregel wordt verstaan onder:
a. het college: het college van burgemeester en wethouders van Goirle;
b. de wet: de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (in het vervolg Wk);
c. Awir: Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen;
d. Sociaal medische indicatie: een lichamelijke, zintuiglijke, verstandelijke of psychische beperking bij de ouder of het kind, die kinderopvang noodzakelijk maakt;
e. Mantelzorger: iemand uit de directe omgeving die langdurig zorg verleend, niet in het kader van een hulpverlenend beroep, aan een hulpbehoevende, waarbij de zorgverlening voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;
f. Ouder: de ouder zoals bedoeld in artikel 1.1 Wk;
g. Kind: het kind zoals omschreven in artikel 4 Awir;
h. Vreemdeling: hetgeen daar onder wordt verstaan in de Vreemdelingewet 2000;
i. Kinderopvang: kinderopvang zoals bedoeld in artikel 1.1 Wk;
j. Kindercentrum: kindercentrum zoals bedoeld in artikel 1.1 Wk;
k. Gastouderopvang: gastouderopvang zoals bedoeld in artikel 1.1 Wk;
l. Toetsingsinkomen: het inkomen zoals bedoeld in artikel 8, lid 1 Awir;
m. Berekeningsjaar: het jaar zoals omschreven in artikel 2, lid 1 sub b Awir.
DOELGROEP VAN DE BIJDRAGE
Artikel 2: Doelgroep
1. In aanmerking voor een vergoeding voor kosten kinderopvang komen ouders waarvoor een noodzaak tot kinderopvang of naschoolse opvang is vastgesteld als gevolg van sociale of medische noodzakelijkheid van ouder en/of kind en op grond van de wet geen recht heeft op kinderopvangtoeslag. Dit kan zowel een lichamelijke, zintuigelijke, verstandelijke of psychische beperking(en) betreffen, als een sociale of medische crisissituatie. Er wordt rekening gehouden met de aantoonbare mogelijkheden van de aanvrager om zelf in kinderopvang te voorzien of met een andere passende voorziening waar de ouder redelijkerwijs gebruik van zou kunnen maken.
2. De mantelzorger komt in aanmerking voor een bijdrage in de kosten van kinderopvang als de noodzaak tot kinderopvang of naschoolse opvang voortkomt vanuit de activiteiten als mantelzorger. Hierbij wordt rekening gehouden met de aantoonbare mogelijkheden van de aanvrager om zelf in kinderopvang te voorzien of met een andere passende voorziening waar de ouder redelijkerwijs gebruik van zou kunnen maken.
3. Het college wijst een onafhankelijke instantie aan voor het vaststellen van de noodzakelijkheid van de kinderopvang zowel voor de SMI als voor de mantelzorger. Als bij de aanvraag al voldoende en onafhankelijke onderbouwing is gegeven voor deze noodzaak zal afgezien worden van een adviesaanvraag.
4. Om in aanmerking te komen dienen ouder en kind te zijn ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) van de gemeente Goirle, woonachtig zijn in Goirle en rechtmatig in Nederland verblijven.
5. In aanmerking komen kinderen tot en met negen jaar voor wie opvang nodig is en die thuiswonend zijn.
AANVRAAG VAN DE BIJDRAGE
Artikel 3: Te verstrekken gegevens bij de aanvraag
1. Een aanvraag voor een bijdrage in de kosten van kinderopvang bevat:
a. naam, adres en BSN van de ouder;
b. indien van toepassing : naam en BSN van de partner en, als dit een ander adres is dan het adres van de ouder: het adres van de partner;
c. naam, geboortedatum en BSN van het kind of de kinderen waarop de aangevraagde bijdrage betrekking heeft;
d. een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen waarin in ieder geval per kind wordt aangegeven: het aantal uren kinderopvang per maand, de kostprijs per uur en de aanvangsdatum van de opvang;
e. gegevens of een verwijzing naar gegevens waaruit blijkt dat de ouder behoort tot de groep personen als bedoeld in artikel 2 van deze beleidsregel;
f. overige gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluiten over de aanvraag van de bijdrage.
2. Het college bepaalt dat voor de aanvraag gebruik gemaakt wordt van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld aanvraagformulier.
3. Indien de aanvrager een partner heeft, wordt de aanvraag mede ondertekend door de partner.
VOORLOPIGE VERLENING VAN DE BIJDRAGE
Artikel 4: Omvang en duur van de tegemoetkoming
1. Het college stelt de hoogte van de tegemoetkoming vast voor het aantal uren kinderopvang dat naar zijn oordeel redelijkerwijs noodzakelijk is met een maximum van 230 uur per maand;
2. De hoogte van de tegemoetkoming is gelijk aan de kinderopvangtoeslag zoals die wordt berekend volgens het Besluit kinderopvangtoeslag. De ouder blijft een eigen bijdrage betalen in de kosten van de kinderopvang. Deze is afhankelijk van het toetsingsinkomen.
3. SMI wordt verstrekt voor de duur en omvang als vastgelegd in de beschikking, die als besluit op de aanvraag vastgesteld wordt. SMI wordt verstrekt voor de duur van maximaal 2x 6 maanden. Na de eerste 6 maanden is er afstemming met de aanvrager of de SMI wordt voortgezet voor nog een keer 6 maanden;
4. Het besluit toekenning tijdelijke SMI geeft aanvrager/ouder(s)/verzorger(s) na afloop/beëindiging van de in het besluit vastgestelde termijnen, geen automatisch recht tot vervolg van kinderopvang vanuit SMI of anderszins gemeentelijke ondersteuning in opvang;
5. Indien de tegemoetkoming wordt toegekend wordt deze toegekend met ingang van een datum die aansluit bij de door ouders gewenste datum, met dien verstande dat de datum niet ligt voor de datum van ontvangst van de aanvraag;
6. Na de gestelde termijn in de beschikking vindt een herbeoordeling plaats van de noodzaak en omvang van de kinderopvang. De ouders doen al het mogelijke om de termijn voor de tegemoetkoming zo kort mogelijk te laten zijn.
7. Uitsluitend verzoeken tot verlenging van een sociaal medische indicatie waaraan ten opzichte van de oorspronkelijke aanvraag voor een sociaal medische indicatie, nieuwe sociaal-medische feiten of nieuwe belastende omstandigheden ten grondslag liggen, komen voor tegemoetkoming in aanmerking.
Artikel 5: Beslistermijn
1. Het college besluit over de aanvraag binnen acht weken na ontvangst van alle benodigde gegevens.
2. Het college kan het in het vorige lid bedoelde besluit met ten hoogste vier weken verdagen. Het college stelt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis.
Artikel 6: Weigeringsgronden
Het college weigert de bijdrage in de kosten kinderopvang op grond van sociaal medische indicatie als:
1. De aanvrager niet behoort tot de personen als bedoeld in artikel 2 van deze beleidsregel;
2. De aanvrager aantoonbaar zelf in kinderopvang kan voorzien of als er een andere passende voorziening is waar een beroep op gedaan kan worden. Hieronder wordt mede verstaan het verblijf in een inrichting waarin begeleiding en opvang van ouder en/of kind onderdeel is van het verblijf;
3. De ouder onvoldoende bereid is mee te werken aan een duurzame oplossing voor de ontstane gezinssituatie;
4. De aanvrager een vreemdeling is die niet rechtmatig in Nederland verblijft en als gevolg daarvan geen aanspraak heeft op toekenning van verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen op grond van een beschikking van een bestuursorgaan (artikel 10 lid 1 Vreemdelingenwet 2000);
5. Er gebruik wordt gemaakt van opvang die niet is opgenomen in het register kinderopvang als bedoeld in artikel 1.47a Wk;
6. De aanvrager niet in de gemeente Goirle woont.
Artikel 7: De bevoorschotting van de bijdrage
De bijdrage wordt rechtstreeks uitbetaald aan de kinderopvang.
VERPLICHTINGEN VAN DE OUDER
Artikel 8: Inlichtingenplicht
1. De ouder of partner doet het college onmiddellijk na het bekend worden daarvan uit eigen beweging mededeling van alle inlichtingen en gegevens die redelijkerwijs van invloed kunnen zijn op de hoogte van de bijdrage.
2. De ouder of partner verstrekt desgevraagd het college, binnen een door het college te stellen redelijke termijn, alle gegevens van hem en zijn partner die voor de aanspraak op en de hoogte van de bijdrage van de gemeente van belang zijn.
Artikel 9: Onjuiste gegevens en onvoldoende medewerking
1. Indien de ouder of partner de gegevens, zoals genoemd in artikel 10 van deze beleidsregel niet, niet tijdig , onvolledig of onjuist heeft verstrekt en hen dit te verwijten valt, dan schort het college het recht op de bijdrage voor de duur van ten minste acht weken op.
2. Het college doet mededeling van deze opschorting en nodigt de ouder of partner uit om het verzuim te herstellen binnen een gestelde termijn.
3. Indien de ouder of partner het verzuim niet binnen de gestelde termijn herstelt trekt het college het recht op de bijdrage in vanaf het moment dat het recht is opgeschort.
Artikel 10: Bewaarplicht
De ouder bewaart alle bewijsstukken die aan de verstrekking van de bijdrage ten grondslag liggen tenminste gedurende vijf jaar na de vaststelling en stelt deze op verzoek ter beschikking aan het college voor controledoeleinden.
SLOTBEPALINGEN
Artikel 11: Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de ouder afwijken van de bepalingen in deze regeling. Dit kan ook als toepassing van deze regeling tot onevenredige nadelige situaties leidt.
Artikel 12: Inwerkingtreding
De beleidsregel treedt met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2024 in werking.
Artikel 13: Citeertitel
Deze beleidsregel kan worden aangehaald als: Beleidsregel kosten kinderopvang op grond van sociaal medische indicatie 2024.
Goirle, 3 september 2024
Burgemeester en wethouders van de gemeente Goirle,
de secretaris, de burgemeester,
Mark van Beers, Mark van Stappershoef
Toelichting
Algemeen 1. Inleiding
Op 1 januari 2005 is de Wet kinderopvang (verder Wk) in werking getreden. De Wk heeft tot doel het ouders of verzorgers gemakkelijker te maken werk en zorg te combineren. Een aantal andere in de wet benoemde doelgroepen kunnen een beroep doen op de gemeente voor het betalen van een deel van de kosten die zij maken voor kinderopvang. De vergoeding door de gemeente van een deel van de kosten voor kinderopvang wordt aangeduid met de term “bijdrage kosten kinderopvang gemeente Goirle”. Artikel 25 Wk bepaalt dat het college beleidsregels vaststelt omtrent de bijdrage van de gemeente. Deze regels hebben betrekking op de verlening, de voorschotverlening en de vaststelling van de bijdrage. Deze beleidsregel geeft uitvoering aan deze wettelijke opdracht.
2. Karakter van de bijdrage
De bijdrage is een subsidie in de zin van artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te weten: een aanspraak op financiële middelen door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op een bepaalde activiteit van de aanvrager. Dit betekent dat de regels die de Awb stelt over subsidies van toepassing zijn op de bijdragen. De gemeente Goirle beschikt over een Algemene Subsidieverordening. De Beleidsregel Wet kinderopvang gemeente Goirle staat los van deze Algemene Subsidieverordening omdat het hier een beleidsregel betreft die voortvloeit uit een andere wet (Wk) . Derhalve is de Algemene Subsidieverordening niet van toepassing op de verstrekking van bijdragen in de kosten van kinderopvang.
3. De gemeentelijk doelgroepen
In artikel 22 van de Wk zijn de gemeentelijke doelgroepen opgenomen. In dit artikel worden de doelgroepen aangeduid die aanspraak kunnen maken op een bijdrage van de gemeente om arbeid en zorg te kunnen combineren. Daarbij moet het begrip ‘arbeid’ ruim worden opgevat. Ook het volgen van een traject in het kader van arbeidsinschakeling of het volgen van een scholing of cursus valt er onder. Naast deze wettelijke gemeentelijke doelgroepen worden er in de Beleidsregel doelgroepen voor de gemeente benoemd, die niet in de wet als zodanig zijn opgenomen. Deels waren deze wel in het oorspronkelijke wetsvoorstel opgenomen, maar de betreffende bepalingen zijn nooit in werking getreden (sociaal medische indicatie), deels komen deze doelgroepen voort uit andere regelingen (Beleidsregel inburgering voor inburgeringsbehoeftigen en Wet maatschappelijke ondersteuning voor mantelzorgers). Opname in de Beleidsregel maakt dat de bijbehorende regelingen over kinderopvang ook van toepassing zijn op deze doelgroepen.
4. Hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de bijdragen
In deze beleidsregel zijn de hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de bijdragen door de gemeente vastgelegd. Daarbij zijn twee uitgangspunten gehanteerd. Het eerste uitgangspunt is dat de uitvoeringslasten voor zowel de gemeente als de aanvragers van de bijdrage zo beperkt mogelijk moeten zijn. Het tweede uitgangspunt is dat de gemeentelijke uitgaven die gemoeid zijn met de verstrekking van de bijdragen zo goed mogelijk beheersbaar zijn.
Bijdragen voor de duur van een berekeningsjaar (meestal kalenderjaar)
Een bijdrage wordt in principe verstrekt voor de duur van één kalenderjaar. Daarmee wordt aangesloten bij de wijze waarop de betalingen door de Belastingdienst worden gedaan. Dit betekent dat een bijdrage elk jaar opnieuw moet worden aangevraagd. Uitzondering wordt gemaakt voor de situaties waarin bij de aanvraag reeds duidelijk is dat de aanspraak op de bijdrage beperkt is tot een bepaalde periode (bijvoorbeeld de duur van een gemeente Goirle reïntegratietraject die in het trajectplan is vastgelegd of de datum waarop het kind naar de basisschool gaat of de basisschool verlaat). Uit praktisch oogpunt zullen de ouders niet ieder jaar opnieuw een aanvraag hoeven in te dienen, maar zal een heronderzoek uitgevoerd worden naar het voortgezet recht op de bijdrage, waarna deze wederom voor de duur van een bijdragejaar zal worden voortgezet, tenzij op voorhand duidelijk is dat de periode van noodzaak korter zal zijn.
Verstrekking van de bijdrage in twee stappen
De verstrekking van de bijdrage vindt plaats in twee stappen. Hiermee wordt aangesloten bij de Awb. De eerste stap is de beschikking tot het verlenen van de bijdrage. Deze beschikking geeft de ontvanger van de bijdrage een voorwaardelijke aanspraak op de bijdrage tot een vastgesteld maximumbedrag. De aanspraak is voorwaardelijk omdat op het moment dat de beschikking wordt gegeven nog niet zeker is dat de aanvrager daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang en zich aan de opgelegde verplichtingen houdt. Ondanks het voorwaardelijke karakter schept de subsidieverlening wel een rechtens afdwingbare aanspraak. De tweede stap is de beschikking tot het vaststellen van de bijdrage. In deze beschikking wordt, achteraf, vastgesteld in hoeverre de ontvanger aan de gestelde voorwaarden heeft voldaan en hoeveel het uiteindelijke bedrag van de bijdrage is. Met het vaststellen van de bijdrage wordt de bijdrage definitief. Voordat de bijdrage wordt vastgesteld zal de gemeente onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de bijdrage door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de ouders van een kindcentrum of gastouderbureau op te vragen.
Bepalingen om de beheersbaarheid van de gemeentelijke uitgaven te bevorderen
De gemeentelijke bijdrage in de kosten van kinderopvang is een "open-einde financiering". Dit betekent dat iedereen die op grond van de wet behoort tot de gemeentelijke doelgroep recht heeft op een bijdrage van de gemeente. Om grip te houden op de kosten die het gevolg zijn van de verstrekking van de bijdragen, zijn in de beleidsregel de volgende bepalingen opgenomen:
• De omvang van de aanspraak van ouders op een bijdrage van de gemeente wordt aan beperkingen gebonden. In de beleidsregel is bepaald dat de bijdrage wordt verstrekt voor het aantal uren kinderopvang per week dat naar het oordeel van het college voor de ouder redelijkerwijs noodzakelijk is om de combinatie van arbeid en zorg mogelijk te maken. De wens van de ouder is hier dus niet bepalend.
• Er worden geen bijdragen met terugwerkende kracht verstrekt. Een gemeentelijke bijdrage wordt op zijn vroegst verstrekt met ingang van datum waarop de aanvraag is ingediend.
• De bijdrage wordt alleen verstrekt als er ook feitelijk kinderopvang plaats vindt.
• Voor de gemeentelijke doelgroepen geldt hierbij aanvullend de bepaling, dat er eerst een beroep wordt gedaan op de zelfredzaamheid van de aanvrager. De gemeente compenseert alleen als de aanvrager aantoonbaar zelf geen regelingen kan treffen voor de opvang van de kinderen.
AANWIJZEN VAN EIGEN DOELGROEPEN
De gemeente kan er voor kiezen om naast de doelgroepen die in de wet zijn benoemd eigen doelgroepen aan te wijzen die aanspraak kunnen maken op een bijdrage in de kosten van kinderopvang. Dit is gebeurd in de artikelen 2 en 3 van de beleidsregel, te weten voor ouders en/of kinderen met een sociaal medische indicatie, waaronder mantelzorgers.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel 1: Begripsbepalingen
De begripsbepalingen in de artikelen 1 en 2 van de Wk zijn ook van toepassing op deze beleidsregel. Verder spreken de definities in dit artikel voor zich.
Artikel 2: Doelgroep
Ouders en verzorgers alsmede mantelzorgers waarvoor vastgesteld is dat er kinderopvang nodig is als gevolg van sociale en/of medische problemen, komen in aanmerking voor de vergoeding van de kosten kinderopvang. De gemeente vraagt een onafhankelijk instituut advies hieromtrent, tenzij er al gegevens liggen waaruit deze noodzaak blijkt (b.v. rapport MEE, centrum voor jeugd en gezin, Wmo dossier etc) Van de ouders wordt een bijdrage in de kosten kinderopvang gevraagd afhankelijk van het gezinsinkomen. Er wordt expliciet bekeken in hoeverre men zelf kinderopvang kan regelen (eigen kracht oplossingen). De Wk is echter voorliggend op duurdere Wmo voorzieningen waarmee de zorg voor en/of opvang van kinderen in het gezin moet worden geregeld.
Artikel 3: Te verstrekken gegevens bij de aanvraag
De bijdrage van de gemeente wordt door de ouder aangevraagd bij het college (artikel 26 Wet kinderopvang). Het moet dan gaan om het college van de gemeente waar de ouder woont (artikel 22, derde lid, Wet kinderopvang). De aanvraag moet schriftelijk gebeuren (artikel 4:1 Awb). Omdat een bijdrage voor de duur van een bijdragejaar wordt verstrekt (artikel 8) moet deze elk jaar opnieuw worden aangevraagd. Om de lasten voor zowel aanvragers als gemeente zo beperkt mogelijk te houden wordt een heronderzoek uitgevoerd naar het voortdurend recht op de bijdrage. Hierbij zal inidien mogelijk aangesloten worden bij de systematiek zoals gebruikelijk bij de WWB. Een wijziging van de bijdrage in verband met de verhoging van het aantal uren of dagdelen kinderopvang zal wel aangevraagd moeten worden. Onderdeel d van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen moet worden gevoegd. Dit betekent dat de aanvraag voor een bijdrage pas bij de gemeente kan worden ingediend als de ouder over een offerte of contract beschikt. Op basis van de offerte of het contract kan de gemeente de hoogte van de bijdrage vaststellen. Het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen, moet ingeschreven staan in het kinderopvangregister (artikel 5, eerst lid, Wet kinderopvang). Dit kan zijn het gemeentelijk dan wel het landelijke register na de wetswijziging 2010.
Onderdeel e van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag gegevens of een verwijzing naar gegevens wordt gevoegd waaruit blijkt dat de ouder behoort tot een gemeentelijke doelgroep. In een aantal gevallen kan de ouder volstaan met een verwijzing naar die gegevens, omdat de gemeente al over die gegevens beschikt. Denk hierbij aan personen, die al bekend zijn bij de gemeente vanwege een lopende uitkering of een Wmo-voorziening. Personen die nog niet bekend zijn bij de gemeente, zullen relevante gegevens moeten aandragen.
In het derde lid wordt bepaald dat indien de aanvrager een partner heeft, deze partner de aanvraag mede ondertekent. Deze bepaling is volledigheidshalve in de beleidsregel opgenomen. De verplichting is reeds neergelegd in artikel 26, derde lid, van de Wk.
Artikel 4: Omvang en duur van de bijdrage
Voor de bepaling van de hoogte van deze ouderbijdrage wordt de tabel kinderopvang bijdrage ouders gebruikt zoals opgenomen in de AMvB Besluit kinderopvang, welke jaarlijks geïndexeerd wordt. Dit artikel bepaalt dat er geen bijdrage wordt verstrekt voor de kosten van kinderopvang die plaatsvindt voordat een aanvraag voor een bijdrage bij de gemeente is ingediend. Een aanvraag wordt door de gemeente in ontvangst genomen wanneer deze voldoet aan de vormvereisten van artikel 4.1 en 4.2 Awb. Dit betekent dat een aanvraag:
• schriftelijk moet worden ingediend;
• moet zijn ondertekend;
• de naam en adres van aanvrager moet bevatten;
• een aanduiding geven van wat er wordt gevraagd.
De ingangsdatum van de bijdrage heeft betrekking op het moment waarop de aanspraak op een bijdrage ontstaat. De uitbetaling van de bijdrage vindt pas plaats vanaf het moment dat het besluit tot verlening van de bijdrage is genomen. De betaling vindt dan met terugwerkende kracht plaats tot de datum waarop de aanvraag in ontvangst is genomen. De ingangsdatum van verstrekking van de bijdrage is ook van toepassing op aanvragen voor uitbreiding van het aantal uren kinderopvang. De verhoogde bijdrage wordt verstrekt vanaf het moment dat de aanvraag daarvoor door het college in ontvangst is genomen.
Duur van de verlening:
De bijdrage wordt in principe voor een heel kalenderjaar verleend, het bijdragejaar. Hier wordt aansluiting gezocht met het berekeningsjaar van de belastingdienst. Voor aanvragen die in de loop van een jaar worden toegekend, geldt dat de bijdrage wordt verstrekt tot 31 december van het betreffende jaar. Dit betekent in theorie dat een ouder elk jaar vóór 1 januari opnieuw een aanvraag voor een bijdrage bij de gemeente zal moeten indienen. Het college kan de bijdrage voor een andere periode vaststellen. Dit is bijvoorbeeld het geval als de aanvrager voor een bepaalde periode die niet samenvalt met het kalenderjaar recht heeft op de bijdrage. Door de periode van verstrekking van de bijdrage te koppelen aan de duur en de noodzaak van de kinderopvang, hoeft de ouder geen actie te ondernemen om de verstrekking van de bijdrage stop te zetten of hoeft de gemeente geen eventueel ten onrechte uitgekeerde bedragen terug te vorderen.
Omvang van de kinderopvang:
De Wet kinderopvang regelt uitsluitend de aanspraak van ouders op een bijdrage van de gemeente voor de kosten van kinderopvang en niet de omvang van die aanspraak. Wanneer een ouder op basis van de criteria die de wet geeft tot een gemeentelijke doelgroep behoort heeft deze recht op een gemeentelijke bijdrage. De wet stelt een beperking aan het aantal uren kinderopvang waarvoor de bijdrage wordt verstrekt, namelijk maximaal 230 uur per maand. In het geval van een echtpaar wordt uitgegaan van de ouder die het minst aantal uren niet in staat is om zelf zijn of haar kind op te vangen. Ook kan het uitgangspunt zijn het minimum aantal uren opvang dat noodzakelijk is voor een goede en gezonde ontwikkeling van het kind.
Om de kosten voor de gemeente te kunnen beheersen, is deze bepaling opgenomen die de aanspraak op een bijdrage enigszins beperkt. Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om bij de gemeentelijke doelgroep individueel te beoordelen hoeveel kinderopvang de ouder redelijkerwijs nodig heeft om de arbeid of scholing die hij verricht te kunnen combineren met zorgtaken. Bij het bepalen van de omvang van de kinderopvang die redelijkerwijs nodig is zal ook rekening moeten worden gehouden met omstandigheden als een handicap of chronische ziekte van de ouder(s) of een beperking die de huiselijke situatie meebrengt voor de goede en gezonde ontwikkeling van het kind.
Artikel 5: Beslistermijn
De termijn waarbinnen het college een besluit moet nemen over de aanvraag van een bijdrage geldt voor alle aanvragen voor een bijdrage. Dus niet alleen voor nieuwe aanvragen, maar ook voor aanvragen die een voortzetting van een bijdrage betreffen en voor aanvragen voor een hogere bijdrage in verband met verhoging van de uurprijs van kinderopvang of uitbreiding van de omvang van de kinderopvang. In de beleidsregel is gekozen voor een beslistermijn van ten hoogste acht weken die eventueel met vier weken kan worden verlengd.
De beslistermijn van acht weken heeft ook gevolgen voor de datum waarbinnen aanvragen voor een voortgezette bijdrage moeten worden aangevraagd. Om er zeker van te zijn dat de bijdrage na 1 januari kan worden voortgezet, zullen ouders hun aanvraag minimaal acht weken vóór 1 januari bij de gemeente moeten indienen. Via een heronderzoeksplan zal dit praktisch geregeld worden.
Het feit dat het college een termijn van acht weken heeft om te beslissen over een aanvraag voor een bijdrage ,wil uiteraard niet zeggen dat het college deze termijn ook in alle gevallen moet benutten. De gemeente zal ernaar streven de behandelingstermijn van aanvragen zo kort mogelijk te houden en met name aanvragen waar spoed mee geboden is direct af te handelen. Door middel van mandatering van de beslissingsbevoegdheid wordt de besluitvorming versneld.
Artikel 6: Weigeringsgronden
Naast de weigeringsgronden in dit artikel kent de Awb ook een aantal gronden om de subsidieverlening te weigeren. Ook deze weigeringsgronden zijn van toepassing. Artikel 4:35 bepaalt dat de subsidieverlening kan worden geweigerd als een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:
a. de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;
b. de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;
c. de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.
Het tweede lid van artikel 4:35 bepaalt dat de subsidieverlening voorts in ieder geval kan worden geweigerd als de aanvrager in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid, of failliet is verklaard of aan hem surséance van betaling is verleend of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.
Artikel 7: De bevoorschotting van de bijdrage
De bijdrage wordt rechtstreeks uitbetaald aan de kinderopvang.
Artikel 8: Inlichtingenplicht
Deze verplichtingen staan in ongeveer dezelfde bewoordingen ook in artikel 28, eerste tot en met derde lid van de Wk. Het vierde lid van artikel 28 bevat de inlichtingenplicht voor houders van een kindercentrum of gastouderbureau. Deze bepaling luidt: ‘De houder verstrekt desgevraagd aan het college van burgemeester en wethouders alle gegevens en inlichtingen die voor de aanspraak van een ouder op de bijdrage van belang zijn’.
Er kunnen verschillende vormen van schending van de inlichtingenplicht worden onderscheiden. o.a. :
1. het betreffende kind maakt geen gebruik van kinderopvang;
2. er wordt wel gebruik maakt van kinderopvang, maar de ouder heeft geen recht op een bijdrage (hij behoort niet tot gemeentelijke doelgroep).
Artikel 9: Onjuiste gegevens of onvoldoende medewerking
Alvorens over te gaan tot de maatregelen, zoals onderstaand omschreven, doet het college onderzoek naar de schending van de inlichtingenplicht en wordt de ouder in de gelegenheid gesteld om het verzuim te herstellen. De bijdrage wordt voor maximaal acht weken opgeschort. Als de ouder er niet in slaagt het verzuim te herstellen kan het recht op de bijdrage worden ingetrokken vanaf het moment van opschorting (conform werkwijze WWB).
Als een ouder de inlichtingenplicht schendt en als gevolg hiervan ten onrechte een bijdrage heeft ontvangen of een te hoog bedrag, kan het college een bestuurlijke boete aan de betreffende ouder op te leggen op basis van de wet.
Artikel 10: Bewaarplicht
Met het oog op de mogelijkheid van de gemeente om ook na de vaststelling van de bijdrage te controleren of de bijdrage rechtmatig is verstrekt, is in dit artikel een bewaarplicht opgenomen.
Artikel 12: Inwerkingtreding
In dit artikel is geregeld op welk moment de beleidsregel in werking treedt.
Artikel 13: Citeertitel
Dit artikel spreekt voor zich.
Ondertekening
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl