Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR724952
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR724952/1
Beleidsregels – Jeugdhulp gemeente Vijfheerenlanden
Geldend van 01-10-2024 t/m heden
Intitulé
Beleidsregels – Jeugdhulp gemeente VijfheerenlandenAlgemeen
Waarom deze beleidsregels Jeugd
Dit document is gemaakt om meer duidelijkheid en inkleuring te geven aan het onderdeel Jeugdhulp van de Verordening Jeugdhulp en Maatschappelijke ondersteuning gemeente Vijfheerenlanden 2024 (hierna: de Verordening). Voor het onderdeel Maatschappelijke ondersteuning zijn 2 aparte documenten opgesteld.
In dit document wordt per artikel van de Verordening aangegeven als het college van burgemeester en wethouder van gemeente Vijfheerenlanden (hierna: het college) een beleidsregel (de manier waarop het college met regels omgaat) heeft vastgesteld.
Deze beleidsregels zijn door het college van burgemeester en wethouders van gemeente Vijfheerenlanden vastgesteld op 10 september 2024 en treden in werking op 1 oktober 2024.
Beleid - Algemeen
Het college vindt het belangrijk dat jeugdige inwoners gezond en veilig opgroeien, dat zij groeien naar zelfstandigheid, voldoende zelfredzaam zijn en rekening houdend met hun leeftijd en ontwikkelingsniveau, mee kunnen doen in de maatschappij. Als inwoners dit niet kunnen verwezenlijken op eigen kracht, met hulp van het (sociaal) netwerk, met behulp van andere voorzieningen of organisaties in het voorliggend veld, dan kan het college de inwoner hierbij ondersteunen op grond van de verordening.
De verordening spreekt van inwoners. Voor het onderdeel Jeugd gaat het in de Verordening en dit document over de jeugdige en/of de ouder(s) zoals bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet.
Als een jeugdige de leeftijd van 12 jaar nog niet heeft bereikt, wordt in de Verordening ook de ouder(s) bedoeld. Bij de inzet van Jeugdhulp wordt aan de ouder(s) met gezag om instemming en ondertekening van het Plan gevraagd. Het college betrekt zo veel als mogelijk de jeugdige bij de besluitvorming.
Bij jeugdigen in de leeftijd van 12 tot 16 jaar bedoelt het college ook de ouder(s). Bij de inzet van Jeugdhulp vraagt het college naast de ouder(s) met gezag, ook de jeugdige om instemming en ondertekening van het plan.
Als de jeugdige de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt, wordt enkel de jeugdige bedoeld. De jeugdige wordt bij de inzet van Jeugdhulp om instemming en ondertekening van het Plan gevraagd. Met toestemming van de jeugdige kan de ouder(s) wel worden betrokken. Deze situatie geldt niet als de benodigde ondersteuning, jeugdhulp in de vorm van verblijf betreft. In dit geval dienen de ouder(s) met gezag wel toestemming te geven voor de inzet van deze vorm van jeugdhulp.
In de situatie dat een jeugdige van 12 jaar en ouder niet wilsbekwaam kan bij de inzet van jeugdhulp instemming en ondertekening van het Plan worden gevraagd van alleen de ouder(s) met gezag.
Als sprake is van jeugdhulp in het gedwongen kader, is de hierboven genoemde toestemming niet vereist.
Daar waar in de Verordening wordt gesproken over ouder(s) (met gezag) kan onder omstandigheden ook de adoptieouder(s), stiefouder(s), voogd(en), pleegoudervoogd(en) en de verantwoordelijke verzorger(s) worden bedoeld, met uitzondering van pleegouders.
Bij het toepassen van de regels uit de Verordening houdt het college rekening met de bedoeling van de Jeugdwet, en de Verordening.
Het college gaat daarbij uit van de volgende kernwaarden:
- 1.
De jeugdige en de ouder(s) zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk om de genoemde doelen te realiseren.
- 2.
De jeugdige en de ouder(s) zetten zich in om deze doelen te bereiken.
- 3.
Het college stimuleert de jeugdige en de ouder(s) om zelf oplossingen te vinden voor de problemen die worden ondervonden, bijvoorbeeld door hulp of ondersteuning te vragen aan familie, vrienden en/of het sociaal netwerk. Als het nodig is helpt het college.
- 4.
Jeugdigen krijgen hulp om mee te doen aan de maatschappij, waarbij wel rekening wordt gehouden met de leeftijd en het ontwikkelingsniveau van de jeugdige.
Beleid - Veel gebruikte afkortingen
BRP: Basisregistratie Personen
BW: Burgerlijk Wetboek
college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vijfheerenlanden
GGZ: geestelijke gezondheidszorg
JJI: justitiële jeugdinrichting
Pgb: persoonsgebonden budget
SKJ: Stichting Kwaliteitsregister Jeugd
TSD: Toezicht Sociaal Domein
Wet BRP: Wet Basisregistratie Personen
Wmo: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
Hoofdstuk 1: Begripsbepalingen
Beleidsregel (1)
Begripsbepaling ‘Inwoner’
In artikel 1.1 van de Jeugdwet is bepaald wat moet worden verstaan onder het begrip ‘Jeugdige’. Het college sluit met haar Verordening en deze beleidsregels aan bij deze definitie.
Jeugdhulp kan ook worden ingezet voor het ongeboren kind op grond van artikel 1:2 van het Burgerlijk Wetboek, het VN-Kinderrechtenverdrag en de Regeling Jeugdwet. Tevens vallen meerderjarig verklaarde jongeren (artikel 1:253ha BW) onder het begrip jeugdige volgens de Jeugdwet en kunnen ook zij Jeugdhulp ontvangen.
Hoofdstuk 2: Toegang en procedure
Beleidsregel (2)
Algemeen
Uitgangspunt van het college is dat alle hulp- en ondersteuningsvragen die de jeugdige en de ouder(s) hebben waarvoor ze zich wenden tot het college, in gesprek met een medewerker van het Sociaal Team kunnen worden besproken. Dit wordt een brede uitvraag genoemd. Op basis van de vraagstelling bepaalt het college samen met de jeugdige en/of ouder(s) de verdere procedure. Het college werkt op basis van het principe “één gezin, één plan, één regisseur”.
Artikel 2.1 Toegang
Beleidsregel (3)
Woonplaatsbeginsel
Op grond van artikel 2.3 lid 1 Jeugdwet verzorgt het college de toeleiding naar jeugdhulp ten behoeve van een jeugdige die zijn woonplaats heeft binnen zijn gemeente, en naar het oordeel van het college deze hulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en met het doel om de jeugdige gezond en veilig te laten opgroeien, te laten groeien naar zelfstandigheid, voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te laten participeren. Deze hulp wordt alleen verleend voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen niet afdoende zijn.
In artikel 1.1 van de Jeugdwet wordt door middel van het woonplaatsbeginsel bepaald welke gemeente inhoudelijk en financieel verantwoordelijk is voor het bieden van Jeugdhulp aan een jeugdige en voor de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.
In lijn met artikel 1.1 van de Jeugdwet geeft het college op de volgende manier invulling aan het woonplaatsbeginsel:
Bij het bepalen welke gemeente volgens het woonplaatsbeginsel inhoudelijk en financieel verantwoordelijk is voor het bieden van jeugdhulp, wordt onderscheidt gemaakt tussen Jeugdhulp zonder verblijf en Jeugdhulp met verblijf.
Jeugdhulp zonder verblijf (ambulante Jeugdhulp)
Voor ambulante Jeugdhulp is de gemeente verantwoordelijk waar de jeugdige zijn woonadres heeft volgens de Wet BRP (artikel 1.1 Wet BRP).
Van Jeugdhulp zonder verblijf is sprake wanneer de jeugdige thuis verblijft en Jeugdhulp ontvangt. Voorbeelden van Jeugdhulp zonder verblijf zijn: ambulante Jeugdhulp op locatie van de zorgaanbieder, daghulp op locatie van de zorgaanbieder en Jeugdhulp in het netwerk van de jeugdige. Ook pleegzorg zonder pleegzorgcontract valt onder het begrip ‘Jeugdhulp zonder verblijf’.
Jeugdhulp met verblijf
Voor Jeugdhulp met verblijf en pleegzorg waarbij sprake is van een contract met een pleegzorgaanbieder, blijft de gemeente waar de jeugdige direct voorafgaand aan zijn verblijf zijn woonplaats had in de zin van de Wet BRP, verantwoordelijk.
Van Jeugdhulp met verblijf is sprake wanneer de jeugdige formeel niet thuis woont. De jeugdige verblijft op een andere plek waar zij ook Jeugdhulp ontvangt. Voorbeelden van Jeugdhulp met verblijf zijn: verblijf in een accommodatie van een residentiële instelling, een jeugdzorgplusinstelling, gezinsgericht verblijf 1 , pleegzorg in een pleeggezin of deeltijdverblijf in de vorm van een weekendpleeggezin of logeerhuis. Ten aanzien van het verblijf in een logeerhuis kan het hierbij ook gaan om verblijf alleen tijdens weekenden of enkel door de week.
Verhuist een jeugdige tussentijds binnen de Jeugdhulp, dan blijft de oorspronkelijke gemeente verantwoordelijk. Er is dan sprake van aansluitend verblijf. Dit geldt ook voor jeugdigen van 18 jaar en ouder, zolang de Jeugdwet van toepassing is.
Daarnaast is sprake van Jeugdhulp met verblijf als het verblijf betreft in een instelling voor opvang of beschermd wonen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo) en tijdens dit verblijf Jeugdhulp wordt ingezet of de Jeugdhulp voortkomt uit verblijf in het kader van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichting. Het verblijf in een justitiële jeugdinrichting zelf valt niet onder de Jeugdwet.
Het bovengenoemde betekent voor het college dus dat de gemeente waar de jeugdige voorafgaand aan het verblijf zijn woonadres had, verantwoordelijk blijft voor het bieden van Jeugdhulp, de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en/of jeugdreclassering bij:
- •
aaneensluitende vormen van Jeugdhulp met verblijf;
- •
een combinatie van verblijf en ambulante Jeugdhulp. De gemeente is dan voor beiden vormen van Jeugdhulp verantwoordelijk;
- •
inzet van Jeugdhulp of jeugdreclassering na verblijf in een justitiële jeugdinrichting in verband met een strafrechtelijke beslissing. Jeugdhulp of jeugdreclassering die de rechter, het Openbaar Ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts of de directeur van een justitiële jeugdinrichting (hierna: JJI) nodig vinden bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing, wordt bekostigd door de gemeente waar de jeugdige zijn woonadres had vóórdat de jeugdige in de JJI werd geplaatst. Dit geldt ook als de jeugdige in een andere stad gaat wonen en zich daar inschrijft. En ook voor jeugdigen boven de 18 jaar;
- •
bij een jeugdige die in een instelling of pleeggezin verblijft en zich daar inschrijft bij de gemeente.
Deze verantwoordelijkheid gaat over naar een nieuwe gemeente als het verblijf op basis van de Jeugdwet of Wmo stopt, maar ambulante Jeugdhulp doorgaat. Voor ambulante Jeugdhulp is immers de gemeente verantwoordelijk waar de jeugdige na verblijf haar woonadres heeft.
Woonadres niet vast te stellen
Kan het woonadres van een jeugdige op basis van de inschrijving in het BRP niet worden vastgesteld, dan geldt als woonplaats de gemeente waar de moeder van de jeugdige ten tijde van de geboorte van de jeugdige als ingezetene was ingeschreven in het BRP (artikel 2.3 Wet BRP) of het briefadres van de moeder ten tijde van de geboorte van de jeugdige. Is dit niet bekend of is de woonplaats van de jeugdige buiten Nederland en de jeugdige verblijft op het moment van de ondersteuningsvraag in Nederland, dan geldt als woonplaats van de jeugdige, de gemeente waar de jeugdige werkelijk verblijft op het moment van de ondersteuningsvraag.
Beleidsregel (4)
Verwijzing huisarts, medisch specialist, jeugdarts en gecertificeerde instelling
Het college verzorgt de toegang tot jeugdhulp voor een jeugdige en/of ouder(s). Als het college deze toegang aan een jeugdige en/of ouder(s) biedt na een verwijzing door een huisarts, medisch specialist, jeugdarts of een gecertificeerde instelling, zal in de praktijk door de zorgaanbieder worden beoordeeld welke ondersteuning nodig is. De zorgaanbieder doet dit op basis van zijn professionele autonomie. Bij deze beoordeling dient de zorgaanbieder zich te houden aan de afspraken die daarover met het college zijn gemaakt, de kwaliteitsafspraken in de Jeugdwet, het Besluit Jeugdwet en de afspraken van de branche waarbij deze aangesloten is.
Artikel 2.2 Melding of aanvraag tot ondersteuning
Beleidsregel (5)
Melding of aanvraag tot ondersteuning
Het college registreert een hulp- of ondersteuningsvraag voor Jeugdhulp als een aanvraag, als deze vraag mogelijk leidt tot de inzet van hulp en/of ondersteuning vanuit de gemeente.
Het college verstaat onder het begrip ‘hulp- of ondersteuningsvraag’ de behoefte aan Jeugdhulp en/of opvoedondersteuning als bedoeld in artikel 1.1 en 2.3 van de Jeugdwet.
Beleidsregel (6)
Onafhankelijke cliëntondersteuning
Het college stelt de jeugdige en/of ouder(s) in de gelegenheid om bij het gesprek met de medewerker van het Sociaal Team, iemand mee te nemen vanuit zijn (sociale) netwerk. Deze persoon kan bijvoorbeeld zijn/haar partner zijn, een familielid of vriend.
In aanvulling op de hierboven genoemde mogelijkheid, kunnen de jeugdige en/of ouder(s) daarnaast gratis gebruik te maken van onafhankelijke cliëntondersteuning. Het college wijst de jeugdige en ouder(s) actief op deze mogelijkheid.
Het college verstaat onder het begrip ‘onafhankelijk clientondersteuner’ een persoon die bij het gesprek aanwezig is om de belangen van de inwoner te behartigen en aan de jeugdige en/of ouder(s) ondersteuning te bieden met informatie en advies.
Beleidsregel (7)
Vertrouwenspersoon
Het college verstaat onder het begrip ‘vertrouwenspersoon’, de wettelijk vermelde vertrouwenspersoon, maar ook een persoon die een jeugdige, ouder(s), pleegouder(s) of verzorger(s) op hun verzoek ondersteunt bij hun rechten ten opzichte van de gemeente, zorgaanbieder of gecertificeerde instelling en die het vertrouwen van de jeugdige en de ouder(s) heeft.
De vertrouwenspersoon is onafhankelijk, beschikbaar (zonder tussenkomst van de gemeente), bereikbaar en toegankelijk voor de jeugdige, ouder(s), pleegouder(s) of verzorger(s). De vertrouwenspersoon staat naast de jeugdige en ouder(s), pleegouder(s) of verzorger(s) en werkt oplossingsgericht, onafhankelijk en laagdrempelig. De toegang tot de onafhankelijke vertrouwenspersoon is kosteloos.
Beleidsregel (8)
Spoed
Het college gaat uit van spoed als de uitkomst van het in artikel 2.3 van de Verordening benoemde onderzoek niet kan worden afgewacht. Door een tijdelijke voorziening in natura toe te kennen aan de jeugdige en/of ouder(s) stelt het college zichzelf in staat om alsnog zorgvuldig onderzoek te doen naar de situatie en de ondersteuning die nodig is voor de jeugdige en/of de ouder(s).
Artikel 2.3 Onderzoek
Beleidsregel (9)
Onderzoek
Het college heeft de bevoegdheid tot het onderzoeken van een aanvraag voor Jeugdhulp op grond van de Jeugdwet. In de praktijk laat het college het onderzoek en de in dit kader te voeren gesprek(ken) uitvoeren door of onder supervisie van een SKJ (Stichting Kwaliteitsregister Jeugd) geregistreerde medewerker. Het college beslist op een aanvraag voor Jeugdhulp.
Beleidsregel (10)
Inlichtingen en medewerkingsplicht
Het college verstaat onder de medewerkingsplicht in ieder geval dat de jeugdige en/of ouder(s) medewerking verlenen aan een oproep om op een bepaalde plaats en tijd te verschijnen in verband met de (beoordeling van de) aanspraak op een voorziening.
Beleidsregel (11)
Stappen van het onderzoek
Het college doorloopt een aantal stappen bij het uitvoeren van een onderzoek naar aanleiding van een aanvraag voor Jeugdhulp. Als één of meerdere van deze zaken bij het college voldoende bekend zijn, kan het college na afstemming en met instemming van de Jeugdige en/of ouder(s) afzien van (onderdelen) van deze stappen. Dit vermeldt het college in de besluitvorming.
De aanvraag
In het kader van efficiëntie en om te voorkomen dat er onnodig een onderzoek wordt uitgevoerd, toetst het Sociaal Loket bij de aanvraag voor Jeugdhulp of de Jeugdwet van toepassing is. Als het verzoek om hulp- of ondersteuning op een andere manier zou kunnen worden opgelost, wordt dit door het Sociaal Loket aangegeven en actief naar deze andere mogelijkheden doorverwezen.
Stappenplan Centrale Raad van Beroep
Stap 1 - Inventariseer de behoeften, kenmerken en de ondersteuningsvraag
Het college onderzoekt de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de jeugdige of ouder(s). Hoe ziet de situatie eruit? Wat is precies de ondersteuningsbehoefte waarvoor de jeugdige en/of ouder(s) zich meldt bij het college?
Stap 2 - Breng de onderliggende problematiek in kaart
Het college onderzoekt bij deze stap welke problemen de jeugdige en/of ouder(s) ervaren. Is er sprake van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en/of stoornissen en zo ja, welke problemen en stoornissen zijn dat. Daarnaast wordt onderzocht welke belemmeringen worden ervaren bij het veilig en gezond opgroeien, opvoeden, het zelfstandig worden, de zelfredzaamheid, maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving?
Stap 3 - Stel de aard en de omvang van de noodzakelijke hulp vast
Als de problemen voldoende concreet in kaart zijn gebracht, kan het college bepalen welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan het veilig en gezond opgroeien en opvoeden, te groeien naar zelfstandigheid, voldoende zelfredzaam te zijn, maatschappelijk te participeren en zich te kunne handhaven in de samenleving. Deze vraag moet, met inachtneming van de bevindingen uit de eerste twee stappen, worden beantwoord op een manier die rekening houdt met de leeftijd en het ontwikkelingsniveau van de jeugdige.
Stap 4 – Wat kan de jeugdige en/of ouder(s) op eigen kracht?
Het college onderzoekt wat de jeugdige en/of ouder(s) op eigen kracht kan/kunnen doen om de problemen die met betrekking tot de jeugdige worden ervaren bij het veilig en gezond opgroeien en opvoeden, te groeien naar zelfstandigheid, voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving, te kunnen verminderen en/of weg te nemen.
Dit zijn de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg en/of ondersteuning die door andere personen uit het (sociale) netwerk van de jeugdige en/of ouder(s) kan worden geboden. Daarnaast wordt onderzocht of er voorliggende (algemene) voorzieningen zijn waarmee (gedeeltelijk) voorzien kan worden in de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige en/of ouder(s).
Als de jeugdige en/of ouder(s) op eigen kracht, met hulp en-/of ondersteuning van zijn (sociale) netwerk, door aanspraak te maken op een voorliggende wet/regeling of door gebruik te maken van een algemene voorziening, kan voorzien in zijn ondersteuningsbehoefte, hoeft het college geen individuele Jeugdhulpvoorziening aan de jeugdige en/of ouder(s) toe te kennen.
Waar mogelijk kan het college van de jeugdige en/of ouder(s) verlangen dat zij hun eigen kracht versterken en eventueel daarvoor een voorziening afgeven.
Stap 5 – Stel vast welke individuele voorziening de geconstateerde discrepantie adequaat oplost.
Hiermee wordt bedoeld dat het college vaststelt welke voorziening de jeugdige en/of ouder(s) feitelijk nodig heeft. Dit betekent dat het college voor het verschil dat bestaat tussen wat nodig wordt geacht aan ondersteuning en wat de jeugdige en/of ouders op eigen kracht kan/kunnen doen, een individuele voorziening kan toekennen.
Beleidsregel (12)
Relevante ander voorzieningen
In aanvulling op hetgeen beschreven staat in artikel 2.3 van de Verordening, houdt het college in het onderzoek rekening met de voorzieningen die al aan de jeugdige en/of ouder(s) zijn verleend of die de jeugdige en/of ouder(s) al gebruiken en relevant zijn voor het onderzoek.
Artikel 2.5 Plan en besluit voorziening
Beleidsregel (13)
Het niet retour ontvangen van een ondertekend plan
Het college legt het Plan zoals bedoeld in artikel 2.4 van de verordening ter ondertekening voor akkoord of gezien voor aan de inwoner.
Als de jeugdige en/of ouder het plan voor ‘akkoord’ tekent wordt dit door het college gezien als een instemming met de uitkomst van het onderzoek. Wordt het plan door de jeugdige en/of ouder ‘voor gezien’ getekend, dan ziet het college dit als dat niet wordt ingestemd met de uitkomst van het onderzoek. Bij indiening via de digitale weg volstaat een reactie op het plan en/of een elektronische handtekening, als handtekening.
Als de door een jeugdige of ouder(s) eerder ingediende aanvraag niet voldoet aan de voorwaarden die in artikel 4.1 en 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht worden gesteld aan een aanvraag, ziet het college de ondertekening van het plan als een schriftelijke bevestiging van de eerder ingediende aanvraag.
Als sprake is van de hierboven genoemde situatie en het college ontvangt het plan niet retour, dan stuurt het college eenmalig een herinnering naar de jeugdige of ouder(s) met het verzoek om binnen een termijn van 14 dagen alsnog het ondertekende plan retour te sturen. Als het college na het verstrijken van deze termijn het ondertekend plan niet retour heeft ontvangen, neemt het college een besluit op de aanvraag voor jeugdhulp en informeert de inwoner over het besluit. In de meeste gevallen zal dit een negatief besluit zijn, omdat jeugdhulp op grond van de Jeugdwet in het vrijwillig kader wordt ingezet en er daarom voor de inzet van de jeugdhulp toestemming van de inwoner nodig is. Er kan alleen een positief besluit worden genomen als aannemelijk kan worden gemaakt dat de inwoner de ondersteuning wel wil ontvangen en dat dit uit zijn handelen en doen ook blijkt.
Beleidsregel (14)
één gezin, één plan, één regisseur
In het kader van het werken op basis van het principe “één gezin, één plan, één regisseur” wordt de ondersteuning die door verschillende zorgaanbieders en/of hulpverleners gegeven wordt aan een inwoner, op elkaar afgestemd. Dit legt het college in samenspraak met de jeugdige en/of ouders vast in het Plan, naast de onderwerpen zoals opgenomen in artikel 2.5 lid 8 van de Verordening.
Artikel 2.6 Advisering
Beleidsregel (15)
Extern en onafhankelijk advies
Het college beoordeelt of het in het kader van het uit te voeren onderzoek (artikel 2.3. van de Verordening), het noodzakelijk is om een externe en onafhankelijke deskundige in te schakelen, bijvoorbeeld een medisch adviseur. Het college bepaalt welke adviseur wordt ingeschakeld.
Het college vermeldt in de motivering de inhoud van het advies van de onafhankelijk deskundige, zodat voor de inwoner duidelijk is op welke wijze dit bij de besluitvorming is betrokken. Als het externe adviestraject niet binnen de wettelijke beslistermijn van acht (8) weken kan worden afgerond, dan kan het college de beslistermijn verlengen. De kosten voor het advies van de onafhankelijk deskundige zijn voor rekening van het college.
Artikel 2.7 Beslistermijn
Beleidsregel (16)
Opschorten wettelijke beslistermijn
Het college kan de wettelijke beslistermijn (8 weken) schriftelijk opschorten als het college de aanvraag niet binnen deze wettelijke termijn kan behandelen. Als sprake is van deze situatie, informeert het college de jeugdige en/of ouder(s) hierover en geeft hierbij een nieuwe redelijke termijn aan waarbinnen het besluit alsnog wordt genomen.
Hoofdstuk 3: Voorzieningen
Artikel 3.1 Voorzieningen
Beleidsregel (17)
Toegang behandeling Ernstige Dyslexie
Het college merkt als Ernstige Dyslexie aan een ontwikkelingsstoornis op het gebied van lezen en spellen bij jeugdigen op de basisschool in de leeftijd van 7 tot 13 jaar.
Artikel 3.3 Aanvullende criteria voorziening (Jeugd) - gebruikelijke- en boven gebruikelijke hulp
Beleidsregel (18)
Het begrip ‘gebruikelijke hulp’
Gebruikelijke hulp is de normale, dagelijkse zorg bij taken die bij een gezamenlijk huishouden en/of de opvoeding, verzorging en het houden van toezicht op een jeugdige horen. Dit geldt ook als een jeugdige een ziekte, beperking of aandoening heeft en hierdoor belemmeringen ervaart.
In het kader van gebruikelijke hulp wordt van een echtgeno(o)ten, partners, ouders en/of inwonende kinderen (>18 jaar) verwacht dat zij de hierboven genoemde ondersteuning aan elkaar bieden, omdat ze als leefeenheid gemeenschappelijk een woning bewonen en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben.
Het principe van gebruikelijke hulp heeft een verplichtend karakter. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, gezinssamenstelling, studie of werk. Zo zijn de wijze van inkomensverwerving, drukke werkzaamheden, lange werkweken of persoonlijke opvattingen over het bieden van de benodigde ondersteuning (bv. het niet gewend zijn of geen ondersteuning willen verrichten) bijvoorbeeld geen redenen dat een huisgenoot geen gebruikelijke hulp kan verlenen.
Beleidsregel (19)
Voorbeelden van het begrip ‘Gebruikelijke hulp’
In artikel 3.3 lid 2 van de Verordening worden een niet limitatieve opsomming gegeven van handelingen en/of taken die als gebruikelijke hulp worden gezien. Hieronder worden de voor Jeugd relevante handelingen en/of taken toegelicht met een niet limitatieve opsomming van voorbeelden.
Het meegaan naar privé afspraken en/of medische afspraken.
Hierbij kan worden gedacht aan het bezoeken van familie/vrienden en/of het bezoeken van een huisarts, (medisch) specialist of de fysiotherapeut;
Het geven van aansporing bij het verrichten van algemene dagelijkse handelingen die de persoon zelfstandig kan uitvoeren
Hierbij kan worden gedacht aan het aan tafel gaan, eten, opruimen, bij zelfzorg, persoonlijk functioneren, gezondheid en welzijn. Het gaat niet om het overnemen van deze taken, maar zorgen dat de taken gebeuren (“handen op de rug”).
Het geven van begeleiding op het terrein van maatschappelijke participatie, waaronder ook valt het bieden van begeleiding in de persoonlijke levenssfeer.
Hierbij kan worden gedacht aan het het maken van een wandeling, bezoek aan een winkel, bezoek aan een restaurant en het brengen en halen van kinderen naar school en het bezoeken van sport.
Het leren omgaan van derden met de inwoner.
Het college verstaat onder het begrip ‘derden’ bijvoorbeeld familie, vrienden of een leerkracht;
In de Verordening wordt aangegeven dat ondersteuning bij gedrag dat past binnen de ontwikkelingsleeftijd van het kind, altijd valt onder gebruikelijke hulp. Het college gebruikt verschillende hulpbronnen waarin de ontwikkeling van kinderen per leeftijdsfase beschreven wordt. Voorbeelden zijn de CiZ indicatiewijzer versie 7.1, informatie van het NJi en de classificatie jeugdproblemen (CAP-J) bij ontwikkelingsproblemen.
Beleidsregel (20)
Gebruikelijke hulp en boven gebruikelijke hulp
In de Verordening is opgenomen dat bij de beoordeling of bij een bepaalde handeling of toezicht sprake is van gebruikelijke hulp of bovengebruikelijke hulp, het college in haar onderzoek enkele criteria en/of omstandigheden meeneemt. Het college vult deze criteria en/of omstandigheden als volgt in:
- •
Leeftijd van de jeugdige: Bij de beoordeling van gebruikelijke hulp wordt rekening gehouden met verschillen die tussen jeugdigen in dezelfde leeftijdscategorie bestaan. Ook bij gezonde jeugdigen van dezelfde leeftijd kan de ene jeugdige meer zorg nodig hebben dan de ander. Het ene kind is nu eenmaal ‘gemakkelijker’ of sneller zelfstandig dan het andere kind. Daarnaast hebben jonge kinderen (gezond of met een aandoening) meer hulp nodig van hun ouder(s) dan oudere kinderen.
Voorbeeld: veel kinderen van 4 jaar zijn overdag zindelijk en kunnen zelf naar het toilet. Echter heeft een kind van deze leeftijd hier vaak nog stimulans, toezicht of hulp bij nodig. Deze stimulans en hulp mag van ouder(s) verwacht worden en ziet het college als gebruikelijke hulp.
- •
Aard van de zorghandeling: Voor zorghandelingen die de jeugdige zelfstandig kan uitvoeren, hoeft geen hulp of ondersteuning te worden toegekend. Gebruikelijke hulp bij kinderen kan ook handelingen omvatten die niet standaard bij alle kinderen voorkomen. Het gaat om handelingen, die niet gebruikelijke hulp-handelingen vervangen of om handelingen, die in samenhang met reguliere zorgmomenten kunnen worden geboden, zoals het geven van medicijnen.
Voorbeeld
- ○
Het oefenen met het gebruik van pictogrammen bij een jeugdige met een verstandelijke beperking is een handeling die oefenen met lezen of topografie kan vervangen. De handeling in het voorbeeld is niet gebruikelijk, maar de aard is gelijkwaardig. Het betreft beide het oefenen van vaardigheden en is in dit geval gebruikelijke hulp;
- ○
Het legen van een katheterzakje is een handeling die het verschonen kan vervangen. Als dat het geval is, is sprake van gebruikelijke hulp.
- ○
- •
Frequentie en patroon van zorghandeling: zorghandelingen die meelopen in het normale patroon van dagelijkse zorg voor een kind, zoals drie keer per dag eten, vallen naar het oordeel van het college onder gebruikelijke hulp. Enkele ander voorbeelden van zorghandelingen die meeloopt in het normale patroon van dagelijkse zorg voor een kind en door het college als gebruikelijke hulp wordt gezien zijn:
- ○
Als een kind bij het ontbijt en avondeten medicatie aangereikt krijgt van ouders;
- ○
Het aanreiken van spullen of speelgoed bij kinderen met een lichamelijke beperking na afloop van de maaltijd of een drinkmoment;
Als een ouder meerdere malen in de nacht zorg en ondersteuning bieden aan zijn kind, lopen deze zorghandelingen niet mee in het normale patroon van dagelijkse zorg. Dit kan door het college worden gezien als boven gebruikelijke hulp.
- ○
- •
Tijdomvang van uitvoering zorghandeling: De omvang van de tijd die met de zorghandelingen is gemoeid, kan meebrengen dat niet langer van
- •
Bijvoorbeeld: Alle kinderen hebben tot een bepaalde leeftijd hulp nodig bij wassen en aankleden. Als deze handelingen veer meer tijd kosten, bijvoorbeeld om de jeugdige spastisch is, wordt deze extra tijd niet als gebruikelijk gezien.
- •
Planbaarheid van de hulp: Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met die zorgsituaties waarbij ouders voortdurende in de nabijheid moeten zijn om ongeplande zorg en toezicht te leveren vanwege de (chronische) aandoening, stoornissen en beperking van de jeugdige.
- •
Kortdurende of langdurige hulp- of ondersteuningsbehoefte: het college maakt bij het begrip gebruikelijke hulp onderscheid tussen een kortdurende en langdurige hulp- of ondersteuningsbehoefte van de jeugdige. Onder de begrippen ‘kortdurende’ of ‘langdurige’ hulp- of ondersteuningsbehoefte verstaat het college het volgende:
- ○
Kortdurend: er is uitzicht op herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de jeugdige. Het gaat hierbij over het algemeen over een periode van maximaal 3 maanden.
- ○
Langdurig: het gaat om chronische situaties waarbij naar verwachting de zorg langer dan 3 maanden nodig zal zijn.
- ○
Beleidsregel (21)
Aanvullende criteria – gebruikelijke hulp en boven gebruikelijke hulp
Aanvulling op de criteria de genoemd staat in artikel 3.3 van de Verordening houdt het college bij het beoordelen of een huisgenoot van een jeugdige gebruikelijke hulp kan leveren, rekening met de volgende omstandigheden:
- a.
de aard en de omvang van de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige;
- b.
de aard van de relatie van de persoon binnen de leefeenheid met de jeugdige;
- c.
de leeftijd en de ontwikkelingsfase van inwonende kinderen;
- d.
de leerbaarheid van de jeugdige en/of de personen van wie gebruikelijke hulp kan worden gevergd.
Artikel 3.10 Overgang van 18- naar 18+
Beleidsregel (22)
Verlengde pleegzorg
De voorzetting van pleegzorg na het bereiken van de leeftijd van 18 jaar is vrijwillig. Dit betekent dat de jeugdige vanaf zijn 18de jaar op elk moment kan en mag besluiten om de pleegzorg stop te zetten. Pleegzorg die wordt ontvangen via een pleegzorgaanbieder of in de vorm van een verblijf in een gezinshuis, kan worden gestopt voordat een jeugdige 21 jaar is als:
- •
De jongere dit zelf wil;
- •
De pleegouders of gezinshuisouders dit willen;
- •
Als voor iedereen, dus ook voor de jeugdige, duidelijk is dat deze andere ondersteuning nodig heeft en deze ondersteuning er ook is;
- •
De jeugdige voldoet aan de voorwaarden van de Wet langdurige zorg.
Voor jeugdigen van 18-23 jaar die voor het bereiken van de leeftijd van 18 jaar geen pleegzorg ontvingen, geldt dat er een pleegzorgplicht voor het college bestaat indien voor het bereiken van de leeftijd van 18 jaar is vastgesteld dat pleegzorg noodzakelijk is.
Beleidsregel (23)
Toekomstplan opstellen
Om de continuïteit van de ondersteuning te waarborgen, neemt het college in aanloop naar de 18e verjaardag van de jeugdige met deze contact op om samen met deze, en bij voorkeur de zorgaanbieder, een toekomstplan op te stellen. In het toekomstplan wordt ingegaan op de vijf pijlers van volwassenheid: Support, Wonen, School & Werk, Inkomen en welzijn. Het toekomstplan wordt bij voorkeur opgesteld zodra de jeugdige de leeftijd van 16,5 jaar heeft bereikt en minimaal 9 maanden voordat de jeugdige 18 jaar wordt. Ondersteuning die na de leeftijd van 18 jaar nog nodig is en dient te worden verlengd, maakt onderdeel uit van het toekomstplan.
Als blijkt dat aanvullende ondersteuning en/of een verlenging van de reeds ingezette ondersteuning op grond van de Jeugdwet nodig is, moet door de jeugdige hiervoor een aparte aanvraag worden ingediend bij het college.
Hoofdstuk 4: Een voorziening in de leveringsvorm pgb, inclusief kwaliteitseisen.
Artikel 4.1 Criteria leveringsvorm voorziening als Pgb
Beleidsregel (24)
Pgb en een vervoersvoorziening
Voor het vaststellen of een voorziening voor vervoer conform artikel 2.3 lid 2 van de Jeugdwet in samenhang met een pgb van toepassing is, hanteert het college de nadere regels en beleidsregels die zij heeft vastgesteld met betrekking tot artikel 3.1 lid 2 van de Verordening.
Beleidsregel (25)
Gemotiveerde keuze Pgb
Als een inwoner gemotiveerd voor de leveringsvorm van een pgb kiest, wordt door het college aan de jeugdige en/of ouder(s) uitgelegd hoe de procedure voor een pgb werkt. De jeugdige en/of ouder(s) moet vooraf goed weten wat het pgb inhoudt en welke verantwoordelijkheden de jeugdige, ouder(s) en/of pgb-beheerder daarbij heeft.
Beleidsregel (26)
Definitie vertegenwoordiger
Onder het begrip vertegenwoordiger verstaat het college een persoon uit het sociaal netwerk van de inwoner, een curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp.
Beleidsregel (27)
Begrippen ‘Veilig, doeltreffend, doelmatig en gericht op de inwoner’ Het college verstaat onder de begrippen ‘veilig’, ‘doeltreffend’, ‘doelmatig’ en ‘gericht op de inwoner’ het navolgende:
- •
‘Veilig’: met het begrip ‘veilig’ bedoelt het college dat de jeugdige en/of ouder(s) de voorziening met weinig risico’s kan ontvangen. Het gaat om risico’s ten aanzien van zijn fysieke, sociale of psychische gesteldheid. Eén aspect waarnaar gekeken wordt bij het beoordelen of de ondersteuning veilig is, is de aard van de relatie tussen de hulpverlener en de jeugdige en/of ouder(s). Het college beoordeelt of en hoe de hulpverlener de jeugdige met respect behandelt, dat deze oog heeft voor de rechten en plichten van de jeugdige en ouder(s) en in lijn met bepaalde gedrag- en/of meldcodes handelt.
- •
‘Doeltreffend’: bij het begrip ‘doeltreffend’ toetst het college of de ondersteuning passend en toereikend is gelet op de problematiek en ontwikkelingsdoelen van de jeugdige. Of de kwaliteit van de ondersteuning toereikend is, is niet alleen afhankelijk van de bekwaamheid van de hulpverlener (opleiding, werkervaring en/of referenties) en zijn wijze van hulpverlening, maar ook van de situatie en (achtergrond van) de problematiek van de jeugdige. De ondersteuning die een hulpverlener biedt, kan immers de ene jeugdige wel in staat stellen de doelen te realiseren, terwijl dit voor de andere jeugdige (gelet op zijn problematiek) onvoldoende oplossing biedt. Het stukje maatwerk dat een hulpverlener vooraf/tussentijds aantoonbaar kan leveren, met een begeleidingsplan/evaluatieverslag, bepaalt in grote mate of de ondersteuning passend en toereikend (doeltreffend) is voor de jeugdige.
De aard van de relatie tussen de hulpverlener en de jeugdige en/of ouder(s) is niet alleen relevant voor de veiligheid, maar ook voor de doeltreffendheid van de in te kopen ondersteuning. De keuze voor bijvoorbeeld de inzet van een bekende (sociaal netwerk) of een professional is afhankelijk van de ontwikkeldoelen die moet worden behaald
- •
‘Doelmatig/efficiënt’: de te verlenen ondersteuning is ‘doelmatig’ of ‘efficiënt’ als weinig middelen nodig zijn voor het behalen van het resultaat. De ondersteuning moet daarvoor zo veel mogelijk waarde toevoegen aan de jeugdige. Het gaat om het leveren van goede ondersteuning op het juiste moment aan de jeugdige en/of ouder(s), rekening houdend met de toekomstbestendigheid van de ondersteuning; het behouden, verbeteren en in balans houden van kwaliteit, betaalbaarheid en toegankelijkheid van de ondersteuning. Door vermindering van regels en bureaucratie wordt integrale hulp bij meervoudige problematiek beter mogelijk.
- •
‘Gericht op inwoner’: Met de term ‘gericht op de inwoner’ wordt bedoeld dat de voorziening aansluit op datgene wat de jeugdige en/of ouder(s) nodig heeft. Om dit te kunnen bepalen moet duidelijk zijn dat de beoogde hulpverlener zich bij het bieden van de ondersteuning op de wensen, voorkeuren en behoeften van de jeugdige en/of ouder(s) baseert. En dat de beoogde hulpverlener over voldoende deskundigheid en de juiste competenties beschikt om de voor de specifieke jeugdige en/of ouder(s) benodigde ondersteuning te bieden. Denk hierbij aan een verslag van een onderzoek, maar bijvoorbeeld ook aan specifieke kenmerken (zoals bijvoorbeeld de godsdienstige gezindheid) of de specialisatie/deskundigheid van de persoon of organisatie die de ondersteuning verstrekt
Beleidsregel (28)
Omvang Pgb vaststellen en zorgovereenkomst SVB
Het college stelt de omvang van het pgb vast op basis van de door de jeugdige en/of ouder(s) ingediende aanvraag en het pgb-plan.
Artikel 4.2 Pgb en ondersteuning uit het sociale netwerk
Beleidsregel (29)
Pgb en ondersteuning uit het sociaal netwerk
Op grond van artikel 8.1.1, lid 3 Jeugdwet kan een inwoner die in aanmerking komt voor een individuele voorziening en deze in de vorm van een pgb inzet, de gewenste ondersteuning betrekken van een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk. Hiertoe rekent het college personen uit de huiselijke kring van de inwoner en andere personen met wie een inwoner een sociale relatie onderhoudt, zoals familieleden, buren, vrienden, kennissen, etc. Dit mag echter niet leiden tot vergoeding van ondersteuning die anders onbetaald geleverd zou worden. Uitgangspunt is dat ondersteuning uit de eigen omgeving eerst maximaal moet worden ingezet voordat een beroep gedaan wordt op het college.
Voor ondersteuning die in redelijkheid verwacht mag worden van het eigen (sociaal) netwerk wordt geen voorziening verstrekt. Als er sprake is van overbelasting van het eigen (sociaal) netwerk acht het college het van belang om de opties voor respijtzorg te bezien ter ontlasting van de mantelzorger(s).
Artikel 4.3 Hoogte en tarieven pgb
Beleidsregel (30)
Hoogte en tarieven Pgb
Op grond van artikel 2.9, sub c. van de Jeugdwet zijn bij Verordening de essentialia vastgesteld voor het bepalen van de hoogte van een voorziening in de vorm van een Pgb. Een op basis van deze berekeningswijze vastgesteld Pgb-budget moet de inwoner in staat stellen de benodigde ondersteuning van derden te betrekken. Met dien verstande dat als de jeugdige of ouder(s) kiest voor een hulpverlener die een hoger tarief hanteert dan het tarief waarop het Pgb is gebaseerd, de meerkosten volledig voor rekening van de jeugdige en/of ouder(s) komen. Met andere worden het college kan een Pgb gedeeltelijk weigeren wanneer de kosten van het pgb hoger zijn dan de beschikbare voorziening in natura en deze voorziening in natura ook passend is voor de inwoner.
Als in een individueel geval aantoonbaar is dat berekeningswijze zoals opgenomen in de Verordening leidt tot een Pgb-hoogte waarmee jeugdige en/of ouder(s) niet in staat is/zijn de benodigde ondersteuning van derden te betrekken, en er is geen passende voorziening voor ondersteuning in natura mogelijk, dan kan het college van de in de Verordening beschreven berekeningswijze afwijken. Het college heeft het recht om het Pgb-tarief te beperken tot het tarief van de ondersteuning in natura. Als de benodigde ondersteuning niet beschikbaar is via ondersteuning in natura, dan verstrekt het college het gehele Pgb. Het college onderbouwt in deze situatie (cijfermatig) hoe in de betreffende situatie de hoogte van het Pgb is bepaald en dat het Pgb-budget toereikend is om de benodigde ondersteuning van derden te kunnen betrekken.
Artikel 4.5 Besteding en verantwoording pgb
Beleidsregel (31)
Rol van de Sociale Verzekeringsbank (SVB)
In artikel 8.1.8 van de Jeugdwet is opgenomen dat het Pgb in de vorm van een trekkingsrecht beschikbaar wordt gesteld aan de jeugdige en/of ouder(s). De SVB beheert het Pgb. Dit houdt in dat het college het pgb niet op de bankrekening van eerdergenoemde personen stort, maar op de rekening van het servicecentrum pgb van de SVB.
De SVB verricht de betalingen namens de jeugdige, ouder(s) of pgb-beheerder aan de zorgverlener(s). De jeugdige, ouder(s) of pgb-beheerder moet de SVB opdracht geven voor betaling van de ingehuurde hulpverlener(s). De jeugdige, ouder(s) of pgb-beheerder laat via declaraties of facturen aan de SVB weten hoeveel uren hulp of ondersteuning zijn geleverd. De SVB zorgt er, na controle van de factuur of declaratie, voor uitbetaling van de hulpverlener. De niet bestede pgb bedragen worden door de SVB na afloop van de verantwoordingsperiode terugbetaald aan het college.
Om Pgb via trekkingsrecht te kunnen uitvoeren, is het nodig dat de jeugdige en/of ouder(s) een zorgovereenkomst sluit met de hulpverlener. Deze zorgovereenkomst moet worden ingediend bij de SVB, die deze arbeidsrechtelijk toetst. Het college moet de zorgovereenkomst zorginhoudelijk goedkeuren. Nadat het college de zorgovereenkomst heeft goedgekeurd, kan deze het Pgb-budget bij de SVB klaarzetten. Als de jeugdige en/of ouder(s) geen zorgovereenkomst bij de SVB indienen, kan de hulpverlener niet worden betaald.
De SVB controleert bij elke betaalopdracht of deze betaling klopt met de door de jeugdige en/of ouders ingediende zorgovereenkomst. De pgb-beheerder is verantwoordelijk voor het in de gaten houden van de betalingen uit het pgb. Daarnaast zijn de jeugdige, ouder(s) of Pgb-beheerder verplicht zich te houden aan de door de SVB gestelde bepalingen rondom het trekkingsrecht. Het niet voldoen aan deze bepalingen, kan tot gevolg hebben dat het Pgb wordt ingetrokken.
De pgb-beheerder moet de rechtmatigheid van de besteding van het Pgb kunnen aantonen en verantwoorden. Daartoe moet een administratie worden bijgehouden en eventuele wijzigingen in de hoogte van de geleverde ondersteuning moet aan de SVB worden doorgegeven. Als een pgb-beheerder de besteding van het Pgb niet adequaat kan verantwoorden, kan het college besluiten om de verleende voorziening in de vorm van een Pgb te beëindigen of (een deel van) het Pgb terug te vorderen.
Verantwoording en controle pgb
Het college kan ter aanvulling op het trekkingsrecht gedurende het jaar via steekproeven bij de Pgb-beheerder door onder meer administratieve controle, nagaan of het Pgb besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is (rechtmatigheid). Daarnaast kan het college de inhoudelijke zorgverlening en ondersteuningsvraag met de Pgb-beheerder bespreken (doelmatigheid). Als het college onrechtmatigheden en/of ondoelmatig gebruik van het Pgb constateert, dan kan het college besluiten om voorwaarden te stellen aan de voortzetting van het Pgb, de verleende voorziening in de vorm van een Pgb in heroverweging nemen en/of deze eventueel beëindigen. Het college kan in een steekproef daarnaast periodiek een aantal dossiers aan een intensieve controle onderwerpen.
Hoofdstuk 5: Financiële tegemoetkomingen Wmo
Geen beleidsregel
Hoofdstuk 6: Kostprijs voorzieningen en eigen bijdrage
Geen beleidsregel
Hoofdstuk 7: Kwaliteit en aanbesteding voorzieningen in natura
Artikel 7.1 Kwaliteit voorzieningen
Beleidsregel (33)
Inkoop en aanbesteding
De kwaliteitseisen die worden gesteld aan een te verlenen voorziening zijn vastgelegd in de Jeugdwet en door het college uitgewerkt in lokale en regionale documenten en contracten met professionele zorgaanbieders die ondersteuning in natura leveren voor het college. Deze kwaliteitseisen gelden voor alle zorgaanbieders, ongeacht of ze ondersteuning bieden in natura of bekostigd worden met een pgb.
Het college kan naast het periodiek (her)onderzoek zoals genoemd in artikel 9.1 lid 2 van de Verordening, de kwaliteitseisen die worden gesteld aan een voorziening monitoren doormiddel van periodieke gesprekken met aanbieders, steekproefsgewijze controles, een periodiek inwoner ervaringsonderzoek en het reageren op signalen van bijvoorbeeld de Sociale Verzekeringsbank (SVB) of andere instanties en of personen binnen of buiten de gemeente. Zorgaanbieders zijn verplicht om mee te werken aan tevredenheidsonderzoek onder inwoners die ondersteuning ontvangen.
Hoofdstuk 8: Klachten en inspraak
Artikel 8.1 Klachten
Beleidsregel (34)
Onafhankelijke clientondersteuning/vertrouwenspersoon bij klachten
Het college wijst een jeugdige en/of ouder(s) als deze een klacht heeft over de Jeugdhulp op de mogelijkheid van onafhankelijke clientondersteuning, zoals een onafhankelijk vertrouwenspersoon. Deze onafhankelijke ondersteuning kan bijvoorbeeld een vertrouwenspersoon van Stichting Jeugdstem zijn. Een jeugdige en/of ouder(s) kan deze stichting (bij onvrede) benaderen voor informatie, advies en ondersteuning. De dienstverlening van stichting Jeugdstem is gratis.
Artikel 8.2 Inspraak
Beleidsregel (36)
Advies Raad Sociaal Domein Vijfheerenlanden
De wijze waarop de inwoner bij het beleid is betrokken, en hoe de inwoner hierop kan adviseren, is vastgelegd in de Verordening Adviesraad Sociaal Domein Vijfheerenlanden.
Het college betrekt haar inwoners bij het beleid voor Jeugd op verschillende manieren (maatwerk). Afhankelijk van het onderwerp en doel wordt op basis van het gemeentelijk communicatiebeleid de best passende manier vastgesteld. Hiervoor kunnen vervolgens verschillende instrumenten worden ingezet.
Het college betrekt de Adviesraad Sociaal Domein Vijfheerenlanden in een zo vroeg mogelijk stadium van de beleidsvorming of het evalueren van reeds vastgesteld beleid. Periodiek wordt door het college een beleidsagenda opgesteld waarin de beleidsonderwerpen beschreven staan die zij wil bespreken met de Adviesraad Sociaal Domein.
Afhankelijk van specifieke onderwerpen kan het college tevens de dialoog aangaan met andere groeperingen, die specifieke en waardevolle kennis kunnen delen. Te denken valt aan cliëntenraden, jeugdraden, Gehandicaptenplatform. Naast groeperingen kan het college ook individuele cliënt- of belangenbehartigers vragen om te denken over de te vormen beleidskaders.
Hoofdstuk 9: Toezicht en handhaving voorzieningen
Artikel 9.1 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking, weigering en terugvordering voorziening
Beleidsregels (37)
Periodieke evaluatie
Op grond van artikel 8.1.3 van de Jeugdwet dient het college periodiek te onderzoeken of er aanleiding is de beslissing aangaande een Pgb te heroverwegen. In artikel 8.1.4 van de Jeugdwet en artikel 9.1 lid 2 van de Verordening is geregeld in welke situaties het college een beslissing aangaande een Pgb kan heroverwegen, dan wel intrekken. De evaluatiemomenten worden in het Plan vastgelegd.
Het college bekijkt met de jeugdige en/of ouder(s) aan de hand van het pgb-plan of de jeugdige en/of ouder(s) tevreden is/zijn over de geleverde ondersteuning, de ondersteuning bijdraagt aan de beoogde doelen en de ingekochte ondersteuning nog steeds voldoet aan de hieraan gestelde kwaliteitseisen. Bij de heroverweging maakt het college een onderscheid tussen twee aspecten:
- a.
passendheid: de beschikking wordt inhoudelijk opnieuw bekeken om te bepalen of de gegeven ondersteuning (nog steeds) goed aansluit bij de behoefte van de jeugdige en ouder(s), deze ondersteuning efficiënt is en nog voldoet aan de hieraan gestelde kwaliteitseisen. Hiermee wordt bezien of de indicatie die iemand heeft – en daarmee zijn pgb- nog past bij zijn individuele situatie.
- b.
handhaving: het periodiek heroverwegen van de beschikking is ook een middel om fraude en oneigenlijk gebruik tegen te gaan. Zo kan het zijn dat een jeugdige en/of ouder(s) bewust of onbewust het pgb-budget heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor het pgb is afgegeven.
Waar noodzakelijk wordt het Plan bijgesteld aan de nieuwe situatie en/of opnieuw vastgesteld welke zorg/ondersteuning nodig is om de (actuele) zorgbehoefte te beantwoorden.
Artikel 9.2 Fraude, preventie en controle
Beleidsregel (38)
Fraudepreventie, preventie en controle
Het college streeft ernaar om fraude te voorkomen (preventie). Om te voorkomen dat er onrechtmatig gebruik wordt gemaakt van voorzieningen, is er een duidelijk proces ingericht met een sterk preventieve werking. Het college zet in op een zorgvuldige uitvraag, het herkennen van signalen, het delen van informatie binnen de wettelijke grenzen en het doen van onderzoek.
Indien nodig gaat het college over tot handhaving. Hierbij gaat het om de vraag of rechtmatig gebruik wordt gemaakt van diensten of voorzieningen die het college op grond van de Jeugdwet en de Verordening verstrekt aan inwoners. Het kan ook gaan om de vraag of de diensten of voorzieningen rechtmatig zijn geleverd door de zorgaanbieder of leverancier.
Het college gaat er vanuit dat het begrip ‘Onrechtmatigheid’ onderverdeeld kan worden in fouten en fraude. Als regels als gevolg van onduidelijkheid of vergissing onbedoeld worden overtreden, ziet het college dit als een fout. Het college gaat uit van fraude als er opzettelijk en doelbewust in strijd met regels wordt gehandeld met het oog op eigen of andermans (financieel) gewin.
In de Verordening en deze nadere- en beleidsregels zijn artikelen opgenomen die gericht zijn op en/of bijdrage aan het zo veel mogelijk voorkomen van fraude. In het kader van preventie zijn er verschillende regels gesteld aan het Pgb, worden er diverse kwaliteitseisen gesteld aan het ontvangen van ondersteuning in de vorm van een Pgb en worden er eisen gesteld aan de ondersteuning die wordt verleend door een hulpverlener of persoon uit het sociaal netwerk van een inwoner.
Het college heeft de aanpak van de bestrijding van misbruik, oneigenlijk gebruik en fraude vastgelegd in een regionaal beleidsplan dat in samenwerking met de Lekstroomgemeenten is opgesteld. De werkprocessen zijn ook in regionaal verband beschreven.
Artikel 9.5 Kwaliteitstoezicht aanbieders
Beleidsregel (39)
Kwaliteitstoezicht aanbieders
De rijksoverheid oefent landelijk toezicht uit op jeugdhulpaanbieders, gecertificeerde instellingen, certificerende instelling, veilig Thuis, de Raad voor de Kinderbescherming en Justitiële jeugdinstellingen. Dit toezicht kan betrekking hebben op de kwaliteit van de Jeugdhulp die door de jeugdhulpaanbieder wordt geboden, de naleving van de wettelijke eisen en de kwaliteit in algemene zin. Met betrekking tot de kwaliteitseisen zoals vastgelegd in de Jeugdwet en de regeling Jeugdwet betekent dit, dat deze van toepassing zijn op alle zorgaanbieders ongeacht of ze ondersteuning bieden in natura of bekostigd worden met een pgb.
Dit landelijke toezicht wordt uitgevoerd door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Justitie en Veiligheid. Deze inspecties treden bij het toezicht op de Jeugdwet en aanverwante regelgeving gezamenlijk op.
Artikel 9.6 Melding calamiteiten en geweldsincidenten
Beleidsregel (40)
Toezicht Sociaal Domein
De inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Justitie en Veiligheid hebben in lijn met artikel 9.1 van de Jeugdwet ervoor gekozen om het toezicht naar de kwaliteit in algemene zin binnen het samenwerkingsverband Toezicht Sociaal Domein (hierna: TSD) uit te voeren. In het TSD werken de bovengenoemde 3 rijksinspecties samen met de Inspectie van het Onderwijs. Het TSD onderzoekt de werking en resultaten van de uitvoering van het sociaal domein als geheel (stelsteltoezicht). Daarnaast kan het TSD een onderzoek instellen op het moment dat een jeugdhulpaanbieder of een instelling voor jeugdbescherming/
jeugdreclassering een melding bij één van de hiervoor genoemde inspecties heeft gemaakt vanwege een calamiteit en/of geweldsincident.
Hoofdstuk 10: Overige bepalingen en slotbepalingen
Artikel 10.1 Intrekking oude regeling en overgangsregeling
Beleidsregel (42)
Overgangsrecht
Deze beleidsregels volgen het overgangsrecht van de Verordening.
Inwerkingtreding, citeertitel en ondertekening
Naam nieuwe regeling en ingangsdatum
- 1.
Deze beleidsregels worden genoemd: Beleidsregels – Jeugdhulp gemeente Vijfheerenlanden 2024.
- 2.
Deze beleidsregels - Jeugdhulp gemeente Vijfheerenlanden 2024, treden in werking met ingang van 1 oktober 2024.
Ondertekening
Aldus vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouders van gemeente Vijfheerenlanden gehouden op 17 september 2024.
Secretaris,
W.J. de Jonge
burgemeester,
S. Fröhlich
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl