Beleidsregels Terugvordering en Verhaal gemeente Waddinxveen

Geldend van 27-09-2024 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels Terugvordering en Verhaal gemeente Waddinxveen

Het college van burgemeester en Wethouders van de gemeente Waddinxveen,

Gelet op de artikelen:

  • 8, 18a, 58, 59, 60, 60c en 61 Participatiewet;

  • 20a en 25 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW);

  • 20a en 25 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ)

besluit vast te stellen:

Beleidsregels Terugvordering en Verhaal gemeente Waddinxveen

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, IOAW, IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a)

      Awb: Algemene wet bestuursrecht;

    • b)

      Bbz: Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;

    • c)

      Bestuurlijke boete: een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom indien sprake is van een fraudevordering / verwijtbare schending van de inlichtingenplicht;

    • d)

      Bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;

    • e)

      College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waddinxveen;

    • f)

      Fraudevordering: vordering in verband met ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende uitkering als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht;

    • g)

      Inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid van de Participatiewet, artikel 13, eerste lid van de IOAW, artikel 13, eerste lid van de IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • h)

      Invordering: Invordering bestaat uit alle handelingen die zien op het daadwerkelijk innen van de vordering. Pas nadat een terugvorderingsbesluit is genomen en het bedrag niet wordt betaald binnen de gestelde termijn kan invordering plaatsvinden.

    • i)

      IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • j)

      IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • k)

      Meerderjarig: de wettelijke leeftijd waarop iemand volwassen is. In artikel 1:233 van het burgerlijk wetboek is deze leeftijd gesteld op 18 jaar en ouder.

    • l)

      PW: Participatiewet

    • m)

      Terugvordering: Te veel verstrekte uitkering terugvragen. In een terugvorderingsbesluit staat dat er een bedrag wordt teruggevorderd en de termijn waarbinnen dat bedrag moet worden betaald.

    • n)

      Tremanorm: normen die bij de rechtbank worden gebruikt om alimentatie te berekenen

    • o)

      Uitkering: de door het college verleende bijstand in het kader van de Participatiewet en de uitkering in het kader van de IOAW en IOAZ;

    • p)

      Verhaal: verhaal door de schuldeiser op een derde op wie de schuldenaar een vordering heeft.

    • q)

      WSNP: Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen

Hoofdstuk 2 Terug- en invordering, brutering, intrekking en herziening

Artikel 2. Algemene bepalingen betrekking tot de bevoegdheid tot herziening, intrekking en terugvordering

  • 1. Het college herziet dan wel trekt het recht op uitkering in, indien de uitkering tot en te hoog bedrag leidt dan wel ten onrechte is verleend.

  • 2. Het college maakt ten volle gebruik van de bevoegdheid tot terugvordering zoals deze haar op grond van artikel 58, tweede lid en artikel 59 van de Pw alsmede artikel 25, tweede lid en artikel 26 van de IOAW en IOAZ toekomt.

Artikel 3. Terugvorderen van gezinsleden

  • 1. Als de bijstand als gezinsbijstand is verleend, wordt de bijstand van alle gezinsleden teruggevorderd.

  • 2. Als de bijstand wordt teruggevorderd omdat er sprake is van een verzwegen gezamenlijke huishouding wordt de bijstand mede teruggevorderd van de verzwegen partner.

Artikel 4. Bruteren

  • 1. Loonbelasting en de premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de bijstand verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, worden teruggevorderd, voor zover deze belasting, premies en vergoeding niet verrekend kunnen worden met de belastingdienst.

  • 2. Als de vordering buiten toedoen van belanghebbende is ontstaan of (deels) door toedoen van het college en belanghebbende niet verweten kan worden dat de betaling van de schuld niet al in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft is voldaan, moet worden afgezien van brutering van de vordering.

  • 3. Bij bijzondere omstandigheden vindt geen brutering van de vordering plaats.

Artikel 5. Uitzonderingen voortvloeiende uit de jurisprudentie

  • 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 2 lid 1 vordert het college een door zijn na ontvangst van een signaal omtrent ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering niet terug, voor zover deze uitkering ook zes maanden na ontvangst van dit signaal nog onterecht of tot een te hoog bedrag is verleend.

  • 2. Onder een signaal als genoemd in het eerste lid wordt verstaan: relevante informatie waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat het college op grond daarvan actie zou moeten ondernemen.

  • 3. De in het eerste lid genoemde beperking tot zes maanden geldt niet, indien:

    • a.

      de belanghebbende in dit kader de inlichtingenplicht geschonden heeft;

    • b.

      de verleende bijstand wordt teruggevorderd op grond van artikel 12, tweede lid, onder c, Bbz 2004.

  • 4. In afwijking van het bepaalde in artikel 2 lid 1 beperkt het college de terugvordering tot het bedrag dat te veel zou zijn verstrekt, zou belanghebbende wel aan de inlichtingenplicht hebben voldaan. Dit indien er sprake is van intrekking van het recht op bijstand over een langere periode omdat belanghebbende over de gehele periode in beperkte mate beschikte over in aanmerking te nemen vermogen.

  • 5. In afwijking van het bepaalde in artikel 2 lid 1 ziet het college af van terugvordering indien er sprake is van verrekening met het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen of een andere uitkeringsinstantie. Het college volstaat met een schriftelijke kennisgeving aan de belanghebbende.

  • 6. In afwijking van het bepaalde in artikel 2 lid 1 ziet het college af van terugvordering indien de belanghebbende uit eigen beweging het gehele bedrag van de vordering heeft voldaan voordat een terugvorderingsbesluit is afgegeven. Het college volstaat met een schriftelijke kennisgeving aan belanghebbende.

  • 7. In afwijking van het bepaalde in artikel 2 lid 1 van deze beleidsregels en artikel 58 lid 1 Participatiewet alsmede artikel 25 lid 1 van de IOAW en IOAZ, ziet het college geheel of gedeeltelijk af van terugvordering indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn

Artikel 6. Geen vrijlating inkomsten

De vrijlatingen van een gedeelte van de inkomsten uit arbeid, bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdelen n en r Participatiewet, artikel 8, tweede en vijfde lid IOAW en artikel 8, derde en negende lid IOAZ, worden niet toegepast op inkomsten die de werkzoekende niet of niet tijdig heeft opgegeven.

Artikel 7. Terugvordering van verstrekt bedrijfskapitaal

Het college vordert het bedrijfskapitaal, dat is toegekend op grond van artikel 20 en 24 Bbz terug als de zelfstandige ook na een tweede aanmaning niet aan zijn betalingsverplichting voldoet.

Hoofdstuk 3. Geheel of gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering

Artikel 8. Reikwijdte

De bepalingen in dit hoofdstuk zijn van toepassing op fraudevorderingen die op of na 1 januari 2013 zijn ontstaan.

Artikel 9. Afzien van terugvordering of van verdere terugvordering na het voldoen aan de betalingsverplichting

  • 1. In afwijking van artikel 2, lid 1 ziet het college af van terugvordering of van verdere terugvordering van uitkering indien de belanghebbende:

    • a.

      gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan; of

    • b.

      gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald; of

    • c.

      gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten.

    • d.

      Als er sprake is van een geldlening conform artikel 48 lid 2 en 51 PW (bijzondere bijstand) vindt de aflossing gedurende maximaal 36 maanden plaats. Het eventuele restant van de leenbijstand wordt kwijtgescholden

  • 2. Lid 1 is niet van toepassing ten aanzien van vorderingen die:

    • a.

      het gevolg zijn van een fraudevordering waarbij sprake is van grove schuld of opzet.

    • b.

      door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.

  • 3. Het op basis van lid 1 genomen besluit tot (gedeeltelijk) afzien van terugvordering wordt ingetrokken, indien op een later tijdstip blijkt dat belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Artikel 10. Kwijtschelden boete

  • 1. Op verzoek van de belanghebbende kan binnen de grenzen van artikel 18a lid 13 en lid 14 Participatiewet, artikel 20a, lid 12 en lid 13 IOAW en artikel 20a lid 12 en lid 13 IOAZ, geheel of gedeeltelijk van verdere betaling van de bestuurlijke boete worden afgezien als:

    • a.

      gebleken is dat de belanghebbende vanaf het moment dat de boete is opgelegd gedurende tenminste één jaar niet opnieuw een overtreding wegens eenzelfde gedraging is begaan;

    • b.

      de boete niet is opgelegd wegens een overtreding ten aanzien waarvan van opzet of grove schuld sprake was;

    • c.

      en belanghebbende blijkt mee te werken aan een schuldregeling.

  • 2. Het in het eerste lid bedoelde verzoek kan niet eerder worden ingediend dan één jaar na de datum van het besluit waarmee de boete is opgelegd.

  • 3. Indien positief op het verzoek wordt beslist, dan heeft het deel dat niet betaald hoeft te worden uitsluitend betrekking op het bedrag dat nog resteert op het moment dat het in het eerste lid bedoelde verzoek wordt ingediend.

  • 4. Indien binnen een termijn van 5 jaar, gerekend vanaf het moment waarop het positieve besluit op het in het eerste lid bedoelde verzoek is genomen, blijkt dat de belanghebbende opnieuw een overtreding wegens eenzelfde gedraging begaat, wordt het positieve besluit ingetrokken en dient het ten tijde van dat besluit nog resterende boetebedrag, alsnog betaald te worden.

Artikel 11. Afzien van terugvordering bij kruimelbedragen

In afwijking van het bepaalde in artikel 2, eerste lid onder b ziet het college af van het nemen van een terugvorderingsbesluit indien de terug te vorderen uitkering een bedrag van € 150,00 op netto basis per kalenderjaar niet te boven gaat.

Artikel 12. Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering bij schulden

  • 1. Daar waar geen sprake is van een fraudevordering door opzet of schuld, verleent het college medewerking aan een minnelijke of WSNP schuldregeling indien:

    • a.

      redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;

    • b.

      redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en

    • c.

      de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde uitkering ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien:

    • a.

      de terugvordering van uitkering is verstrekt in de vorm van een geldlening op grond van het bepaalde in artikel 48, tweede lid, aanhef en onder b, van de Participatiewet;

    • b.

      de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.

  • 3. Het besluit om medewerking te verlenen aan een schuldregeling wordt ingetrokken indien:

    • a.

      niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de eisen bedoeld in het eerste lid;

    • b.

      de belanghebbende de aan de schuldregeling verbonden verplichting schendt; dan wel

    • c.

      onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

  • 4. Zodra het college heeft besloten om medewerking te verlenen aan een minnelijke schuldregeling of WSNP traject dan wordt de invordering van de gemeente opgeschort.

Hoofdstuk 4. Invordering

Paragraaf 4.1 De betalingsverplichting

Artikel 13. Invorderen

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 60, derde lid van de Participatiewet, en ongeacht de betalingstermijn gaat het college indien mogelijk meteen na afgifte van het besluit tot terugvordering over tot verrekening van de vordering met een eventueel recht op bijstand of een uitkering in het kader van de IOAW of IOAZ.

  • 2. Als de debiteur een bijstandsuitkering ontvangt, wordt het af te lossen bedrag maandelijks verrekend met de bijstand, tenzij het aanwezige vermogen het toelaat dat de vordering ineens of voor een aanmerkelijk deel wordt terugbetaald.

  • 3. Als de debiteur geen bijstandsuitkering ontvangt, moet hij de vordering binnen 6 weken voldoen, dan wel binnen die termijn om uitstel van betaling verzoeken. Blijft de debiteur hiermee in gebreke, dan wordt hem na 6 weken een aanmaning gestuurd.

  • 4. Blijft de betaling ook na de aanmaning uit, dan wordt een dwangbevel uitgebracht en zal vereenvoudigd derdenbeslag worden gelegd op het salaris of de uitkering bij de werkgever respectievelijk de uitkerende instantie. Ontvangt de debiteur een uitkering van het UWV of de SVB, dan wordt de vordering met toepassing van artikel 60a lid 2 en 3 Pw rechtstreeks met die uitkering verrekend. Zonder dat daarvoor een machtiging van de debiteur nodig is.

  • 5. Als het niet mogelijk is om vereenvoudigd derdenbeslag te leggen omdat de debiteur zelfstandige is of zijn inkomstenbron onbekend is. Dan wel dat er al beslag ligt op het inkomen of een vordering verrekend wordt, wordt onderzocht of er roerende zaken te gelde kunnen worden gemaakt door executoriaal beslag. In dat geval wordt de vordering in handen gegeven van een gerechtsdeurwaarder. De kosten hiervan komen voor rekening van de debiteur.

Artikel 14. Uitstel van betaling

  • 1. Het college verleent uitstel van betaling op basis van een gemotiveerd verzoek van belanghebbende waaruit blijkt dat duidelijk is dat belanghebbende geen mogelijkheid heeft om binnen de gestelde betalingstermijn tot algehele aflossing van de vordering over te gaan.

  • 2. Het college verbindt aan de verlening van (verder) uitstel de extra voorwaarde dat belanghebbende indien hij over vermogen beschikt dan wel komt te beschikken, dit vermogen - voor zover dit meer bedraagt dan tweemaal de gehuwdennorm - aanwendt ter aflossing van de openstaande schuld.

  • 3. Bij de vaststelling of belanghebbende over vermogen beschikt als bedoeld in het tweede lid:

    • a.

      worden de vorderingen die het gevolg zijn van te veel ontvangen uitkering buiten beschouwing gelaten; en

    • b.

      is het bepaalde in artikel 34, tweede lid, onder a en d van de Participatiewet van overeenkomstige toepassing. (Vermogensvrijlating.)

  • 4. Het uitstel wordt ingetrokken indien de belanghebbende de nader overeengekomen aflossing niet nakomt.

Artikel 15. Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse afloscapaciteit

  • 1. Indien belanghebbende een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ of de Bbz bedraagt de aflossingsverplichting 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, dan wel de van toepassing zijnde grondslag als bedoeld in artikel 5, derde lid en volgende van de IOAW en artikel 5, lid 4 van de IOAZ per maand inclusief vakantietoeslag, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde zoals bedoeld in de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet van 8 maart 2017 en in werking getreden vanaf 1 januari 2021 in aanmerking zou komen.

  • 2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid, wordt met een betalingsvoorstel van de debiteur ingestemd voor zover daarmee de vordering binnen een periode van 36 maanden in zijn geheel kan worden afgelost en de voorgestelde aflossing tenminste € 25,00 per maand bedraagt.

  • 3. Indien de debiteur geen uitkering ontvangt en als vaststaat dat de debiteur de vordering niet ineens zal kunnen voldoen, wordt uitstel van betaling gegeven zoals benoemd in artikel 14. Met dien verstande dat de debiteur verplicht is de vordering met een maandelijkse betaling af te lossen.

  • 4. Beschikt de debiteur over een hoger inkomen dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm, dan bedraagt de maandelijkse aflossing 5% van de toepasselijke bijstandsnorm, vermeerderd met 50% van het meerinkomen.

  • 5. Bij de vaststelling van de hoogte van de aflossing wordt de beslagvrije voet in acht genomen.

Artikel 16. Invulling bevoegdheid tot invorderen van wettelijke rente

  • 1. Er wordt geen wettelijke rente in rekening gebracht.

  • 2. In afwijking van lid 1 brengen we wettelijke rente in rekening bij Bbz-terugvorderingen, ongeacht of aan de betalingsverplichting wordt voldaan of niet.

  • 3. In afwijking van lid 1 wordt bij gebreke van tijdige en correcte betaling bij dwanginvordering de vordering verhoogd met wettelijke rente.

Paragraaf 4.2 Tussentijdse beoordeling van een lopende betalingsverplichting

Artikel 17. Tussentijdse beoordeling van een betalingsverplichting door het college

  • 1. Bij een gegrond vermoeden dat de afloscapaciteit van belanghebbende is gewijzigd, kan het college een draagkrachtonderzoek instellen.

  • 2. Voor zover geen gegrond vermoeden, als bedoeld in het eerste lid aanwezig is, stelt het college telkens binnen 24 maanden een draagkrachtonderzoek in.

  • 3. Wanneer het college als gevolg van een draagkrachtonderzoek besluit tot wijziging of handhaving van de eerder opgelegde betalingsverplichting, wordt belanghebbende hiervan in kennis gesteld via een beschikking.

  • 4. Als een betalingsverplichting is gewijzigd, wordt deze wijziging met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op die van de beschikking uitgevoerd.

Artikel 18. Verzoek tot wijziging van een betalingsverplichting door belanghebbende

  • 1. Belanghebbende kan een schriftelijk verzoek doe, tot:

    • a.

      wijziging van de eerder vastgestelde betalingsverplichting, of

    • b.

      tijdelijk uitstel van de opgelegde betalingsverplichting, omdat de belanghebbende meent de eerder vastgestelde periodieke aflossingsverplichting niet te kunnen voldoen.

  • 2. Bij het verzoek dient belanghebbende zijn financiële gegevens en andere relevante gegevens met bijbehorende afschriften van bewijsstukken toe te voegen.

  • 3. Binnen acht weken na ontvangst van het verzoek neemt het college een besluit over de aanvraag als bedoeld in het eerste lid en deelt dit aan belanghebbende mee.

  • 4. Het verzoek tot wijziging van de betalingsverplichting schort de lopende verplichting niet op tenzij er sprake is van dringende redenen.

Paragraaf 4.3 Gevolgen bij het niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting

Artikel 19. Niet of niet meer voldoen van de betalingsverplichting

Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een betalingsregeling of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, wordt het terugvorderingsbesluit ten uitvoer gelegd door middel van een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, of beslag in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, op basis van de executoriale titel die is verbonden aan een dwangbevel, als bedoeld in artikel 4:114 Awb, nadat de per omgaande gestarte betalings- en aanmaningsprocedure is doorlopen als bedoeld in artikel 4:117 Awb.

Artikel 20. Kosten

Indien moet worden overgegaan tot beslaglegging als bedoeld in artikel 13 wordt de vordering slechts verhoogd met de op de invordering betrekking hebbende kosten, indien de invordering is overgedragen aan een gerechtsdeurwaarder.

Hoofdstuk 5 Verhaal

Artikel 21. Bevoegdheid tot verhaal

Het college maakt, rekening houdend met haar beleidsregels ‘vrijlaten van giften in de bijstand gemeente Waddinxveen 2022’, gebruik van de bevoegdheid tot verhaal van kosten van bijstand, artikel 62 Participatiewet, op:

  • 1.

    degene die zijn onderhoudsplicht op grond van artikel 395a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek niet of niet behoorlijk nakomt jegens zijn meerderjarig kind aan wie bijzondere bijstand wordt verleend;

  • 2.

    De ontvanger van een schenking waarvan de schenker een beroep op bijstand doet of heeft gedaan, voor zover de geschonken middelen zouden zijn toegerekend aan het vermogen als de schenking niet had plaatsgevonden, tenzij gelet op alle omstandigheden aannemelijk is dat de schenker ten tijde van de schenking de noodzaak van bijstandsverlening niet heeft kunnen voorzien;

  • 3.

    de nalatenschap van de persoon indien:

    • a.

      aan de persoon ten onrechte bijstand is verleend en voor zover voor het overlijden nog geen terugvordering heeft plaatsgevonden;

    • b.

      bijstand is verleend in de vorm van een geldlening of als gevolg van borgtocht.

Artikel 22. Vaststellen hoogte verhaalsbedrag

  • 1. Bij het vaststellen van de hoogte van het te verhalen bedrag gelden 3 grenzen:

    • a.

      de behoefte van de onderhoudsgerechtigde;

    • b.

      de draagkracht van de onderhoudsplichtige;

    • c.

      de verstrekte bijstand.

  • 2. De beoordeling van de in lid 1 onderdeel a en b genoemde grenzen geschiedt aan de hand van de Tremanormen.

Artikel 23. Ambtshalve vaststelling

  • 1. De hoogte van de verhaalbijdrage wordt in beginsel beoordeeld aan de hand van de maatstaven zoals bedoeld in artikel 397, Boek 1, van het BW.

  • 2. Als de onderhoudsplichtige niet of onvoldoende voldoet aan de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 60 lid 1 Pw wordt de hoogte van de verhaalsbijdrage maximaal vastgesteld:

    • a.

      op de (bruto) verleende of te verlenen bijstand in geval er een bijdrage voor de bijstandsgerechtigde of de bijstandsgerechtigde en diens ten laste komende kind(eren) wordt gevraagd;

    • b.

      op basis van de hoogste inkomenscategorie conform de geldende behoeftetabel van de Tremanormen in geval er uitsluitend een bijdrage voor (een) kind(eren) wordt gevraagd.

Artikel 24. Verhaal volgens rechterlijke uitspraak (alimentatiebeschikking)

  • 1. Als een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud uitvoerbaar is, maar niet wordt nagekomen, wordt verhaald in overstemming met deze uitspraak met toepassing van artikel 62b Pw.

  • 2. Voldoet de onderhoudsplichtige ook na een aanmaning, artikel 62b lid 2 Pw, niet aan zijn verplichtingen, dan wordt een dwangbevel uitgevaardigd en indien mogelijk wordt onmiddellijk overgegaan tot vereenvoudigd derdenbeslag onder de werkgever of uitkerende instantie.

  • 3. Als blijkt dat de onderhoudsplichtige niet meer in staat is de onderhoudsbijdrage, zoals door de rechter vastgesteld, te voldoen, ziet het college in beginsel tijdelijk geheel of gedeeltelijk af van verhaal.

Artikel 25. Wijziging draagkracht

Er wordt niet overgegaan tot het gewijzigd vaststellen van een betalingsverplichting als blijkt dat de draagkracht, ten opzichte van het vorige onderzoek, niet meer dan:

  • a.

    € 50,00 per maand is vermeerderd;

  • b.

    € 25,00 per maand is verminderd.

Artikel 26. Afzien van verhaal

Het college ziet af van het nemen van een verhaalsbesluit indien het op te leggen verhaalsbedrag lager is dan € 50,00 per maand of € 600,00 per jaar.

Artikel 27. Ingangsdatum verhaalsbijdrage

De verhaalsbijdrage wordt opgelegd met ingang van de eerste van de maand volgend op de datum van eerste aanschrijving.

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 29. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in de beleidsregels, als strikte toepassing ervan tot onbillijkheden van overwegende aard zou leiden. In gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien, beslist het college.

Artikel 29. Inwerkingtreding

  • 1. De Beleidsregels terugvordering en Verhaal gemeente Waddinxveen worden vastgesteld en treden een dag na bekendmaking in werking

  • 2. De Beleidsregels Debiteurenbeleid Waddinxveen 2013 worden ingetrokken.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van Waddinxveen op 27 augustus 2024,

de secretaris,

Mevr. J. van Vught

de burgemeester,

drs. E.J. Nieuwenhuis

Toelichting op de beleidsregels

Artikel 3. Terugvorderen van gezinsleden

Dit artikel is ter verduidelijking van artikel 59 Pw.

Lid 1: als bijstand aan een gezin wordt toegekend kan de bijstand van alle gezinsleden worden teruggevorderd. Dus ook van ten laste komende kinderen. Van de ten laste komende kinderen kan alleen bijstand worden teruggevorderd als zij daartoe de middelen hebben of als zij eraan hebben bijgedragen dat er ten onrechte of te veel bijstand is verstrekt.

Lid 2: bij een verzwegen gezamenlijke huishouding kan de bijstand alleen mede van de verzwegen partner worden teruggevorderd als deze huishouding in Waddinxveen is gevoerd. Is de gezamenlijke huishouding gevoerd in een andere gemeente dan had de bijstandontvangende belanghebbende helemaal geen recht op bijstand van de gemeente Waddinxveenl. Het recht op bijstand wordt dan ingetrokken op de grond dat belanghebbende het feitelijke hoofdverblijf had in een andere gemeente. Niet omdat er sprake is van een verzwegen gezamenlijke huishouding.

Artikel 4. Bruteren

In de Participatiewet is het bruteren van de bijstandsvordering als bevoegdheid opgenomen in artikel 58 lid 5 Participatiewet. Door het opnemen van dit artikel in de beleidsregels wordt geregeld dat in die gevallen waarin de vordering niet binnen het kalenderjaar kan worden terugbetaald, deze zal worden gebruteerd.

Lid 2: In lijn met rechtspraak mag het college de bevoegdheid tot bruto terugvordering van artikel 58 lid 5 tweede volzin Pw niet gebruiken als een vordering is ontstaan mede of geheel door toedoen van het college én de belanghebbende niet kan worden verweten dat hij de vordering niet al heeft voldaan in het kalenderjaar waarin deze is ontstaan. Dat schending van de inlichtingenverplichting met zich meebrengt dat de vordering niet buiten toedoen van de belanghebbende is ontstaan, betekent niet dat aan andere omstandigheden, waaronder de handelwijze van het college, geen betekenis toekomt.

Artikel 9. Afzien van terugvordering of van verdere terugvordering na het voldoen aan de betalingsverplichting

Lid 2: Alhoewel er met betrekking tot fraudevorderingen een wettelijke verplichting is tot terugvorderen en uitgangspunt blijft dat een vordering zo mogelijk geheel terugbetaald moet worden, heeft de wetgever in artikel 58 lid 7 Pw voorwaarden geformuleerd op grond waarvan het college de bevoegdheid heeft om ook in deze gevallen af te kunnen van verdere invordering.

Aan een beslissing tot buiten invordering stellen bij fraudevorderingen (algemene bevoegdheid artikel 58 Pw) moet altijd een individuele beoordeling ten grondslag liggen. Deze individuele beoordeling moet vooral raakvlakken hebben met een uitstroombevordering en armoedebestrijding.

Artikel 13. Invorderen

Lid 1 en 2: Een vordering op een persoon die bijstand ontvangt of een uitkering van het UWV of de SVB, kan verrekend worden met deze uitkering. Dat is geregeld in artikel 60a Pw. Dit laat echter onverlet dat er ook gekeken kan worden of de debiteur de vordering uit het aanwezige vermogen kan voldoen. Van belanghebbende kan worden verlangd om het voor de algemene bijstand buiten beschouwing te laten vermogen aan te wenden voor de betaling van (een deel van) de vordering ineens. Het is gerechtvaardigd om niet al het buiten beschouwing te laten vermogen voor de aflossing te laten aanwenden. Als het mogelijk is moet belanghebbende kunnen blijven beschikken over een buffer voor incidentele algemeen noodzakelijke kosten.

Lid 3, 4 en 5: Deze bepalingen regelen verder dat er zo spoedig mogelijk nadat de betalingstermijnen zijn verstreken, overgegaan wordt tot het leggen van beslag. De meest eenvoudige en goedkoopste wijze is het vereenvoudigd derdenbeslag, dat door het college zelf kan worden uitgevoerd. Dit vereenvoudigd derdenbeslag is niet altijd mogelijk. Om die reden is hier bepaald dat het college in die gevallen onderzoekt of de vordering met executoriaal beslag op een roerende zaak te gelde kan worden gemaakt. Dit beslag kan alleen door een gerechtsdeurwaarder worden gelegd en uitgevoerd. Het brengt extra invorderingskosten met zich mee die voor rekening komen van de debiteur.

Artikel 15. Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse afloscapaciteit

Lid 1 en 2: Op grond van artikel 4:87 Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet een bestuursrechtelijke vordering worden voldaan binnen zes weken. Dit geldt dus ook voor de bijstandsvordering. Het komt vaak voor dat een vordering niet ineens kan worden voldaan. Als dit het geval is, kan al bij het terugvorderingsbesluit uitstel van betaling worden gegeven in de vorm van een betalingsregeling. Dit is meestal aan de orde als de debiteur bijstand of een andere uitkering ontvangt. Als de debiteur inkomsten uit arbeid geniet zal hij zelf om uitstel van betaling moeten verzoeken. Er zal dan een onderzoek moeten worden verricht naar de draagkracht.

De termijn van 6 weken begint te lopen 1 dag na verzending van het besluit. Dus als het besluit op 1 juni is verzonden, beginnen de 6 weken op 2 juni.

Lid 3 en 4: Als een debiteur bijstand ontvangt wordt maandelijks 5% van de bijstand verrekend met de vordering. Heeft de debiteur inkomsten uit arbeid die meer bedragen dan de toepasselijke bijstandsnorm, dan is het redelijk dat een deel van dat meerinkomen wordt aangewend voor de aflossing. Er is uitdrukkelijk voor gekozen slechts de helft van het meerinkomen in aanmerking te nemen, zodat uitstroom niet wordt belemmerd.

Lid 5: De beslagvrije voet bedraagt ten minste 95% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Een aflossingscapaciteit aannemen van 5% beschermt deze beslagvrije voet. Zie ook de rekentool beslagvrije voet (https://bereken.uwbeslagvrijevoet.nl).

Artikel 22. Vaststellen hoogte verhaalsbedrag

Lid 1: De hoogte van de verhaalsbijdrage wordt bepaald door de in dit artikel genoemde 3 grenzen. Er kan niet meer bijstand worden verhaald dan er behoefte bestaat aan een bijdrage in de kosten van het eigen levensonderhoud of een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen.

Is de draagkracht van de onderhoudsplichtige te laag om aan de vastgestelde behoefte te voldoen, dan wordt er niet meer verhaald dan de draagkracht toelaat.

Tot slot kan er noot meer worden verhaald dan er bruto aan bijstand wordt verstrekt.

Lid 2: Het college is gehouden de bijdrage vast te stellen volgens dezelfde maatstaven als die van de rechter. Daarom wordt hier aangesloten bij de door de Expertgroep Alimentatienormen vastgestelde Tremanormen.

Artikel 23. Ambtshalve vaststelling

Ook een onderhoudsplichtige is wettelijk verplicht om de gemeente te voorzien van de benodigde informatie voor het vaststellen van een onderhoudsbijdrage. Voor het geval dat de onderhoudsplichtige niet voldoet aan de inlichtingenplicht wordt de onderhoudsbijdrage op deze wijze vastgesteld.

Algemeen gebruikelijk bij een ambtshalve vaststelling is om een bijdrage op te leggen gelijk aan de bruto kosten van bijstand. Dit kan alleen als er sprake is van onderhoudsplicht tegen de bijstandsgerechtigde en eventuele ten laste komende kinderen.

Als er alleen sprake is van een onderhoudsplicht tegen de in de bijstandsverlening begrepen kinderen moet een andere benadering gekozen worden. In de Tremanormen is de tabel eigen aandeel kosten van kinderen opgenomen. De tabel wordt in de rechtspraak gebruikt om de maximale behoefte van kinderen te bepalen en is gebaseerd op onderzoek van het Nibud. Daarbij is onderzoek gedaan naar de hoogte van het netto-inkomen, gezinssamenstelling en wat er dan gemiddeld per kind maandelijks wordt besteed ten behoeve van dat kind. Voor een ambtshalve vaststelling kan worden uitgegaan van het maximaal in die tabel genoemde bedrag.

Artikel 24. Verhaal volgens rechterlijke uitspraak (alimentatiebeschikking)

Het kan zijn dat de financiële situatie van de onderhoudsplichtige is gewijzigd waardoor hij niet of veel minder kan betalen dan de bijdrage die door de rechter is bepaald. In dat geval bepaalt het college dat het bedrag dat wordt verhaald lager is dan het door de rechter vastgestelde bedrag. Is de onderhoudsplichtige helemaal niet in staat om aan zijn verplichtingen te voldoen dan ziet het college geheel af van verhaal. Er wordt aan de onderhoudsplichtige niet geadviseerd om de rechter te verzoeken de onderhoudsbijdrage te verlagen of op nihil vast te stellen, tenzij vaststaat dat de verlaging van het inkomen blijvend is. Er moet worden voorkomen dat de onderhoudsgerechtigde opnieuw een procedure moet voeren als de financiële situatie van de onderhoudsplichtige is verbeterd.

Artikel 28. Hardheidsclausule

Voor de duidelijkheid wordt gesteld dat artikel 4:84 Awb van toepassing is. Op grond van die bepaling is het mogelijk af te wijken van de beleidsregels zoals die hier zijn opgenomen. Dit is gerechtvaardigd als toepassing van die regels voor een of meer betrokkenen gevolgen zou hebben die vanwege bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de doelen die de beleidsregels dienen. Dit laatste zal slechts bij hoge uitzondering aan de orde zijn. Het afwijken van beleidsregels leidt in de regel immers tot schending van het gelijkheidsbeginsel. Er moet dus sprake zijn van daadwerkelijk bijzondere omstandigheden op grond waarvan onverkorte toepassing van de leidraad onevenredig nadeel voor de betrokkene zou opleveren. Dit criterium gaat aanzienlijk verder dan een belangenafweging als bedoeld in artikel 3:4 Awb. In het kader hiervan wordt er gewerkt met het “vier ogen principe”. Een besluit op grond van de hardheidsclausule wordt door meerdere personen getoetst.