Verordening antidiscriminatievoorziening Hollands Kroon

Geldend van 01-10-2024 t/m heden

Intitulé

Verordening antidiscriminatievoorziening Hollands Kroon

De raad van de gemeente Hollands Kroon;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 27 augustus 2024;

gelet op artikel 2, tweede lid van de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen;

besluit vast te stellen de volgende verordening:

Verordening antidiscriminatievoorziening Hollands Kroon

Artikel 1: Definities

Deze verordening verstaat onder:

  • antidiscriminatievoorziening: antidiscriminatievoorziening als bedoeld in artikel 1 van de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen;

  • Besluit: Besluit gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen;

  • burgemeester en wethouders: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hollands Kroon;

  • ingezetene: ingezetene als bedoeld in artikel 2 van de Gemeentewet;

  • klacht: klacht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, van de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen;

  • klachtbehandelaar: klachtbehandelaar als bedoeld in artikel 1, onder d, van het Besluit;

  • verzoek: verzoek om het instellen van een onderzoek als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van het Besluit.

Artikel 2. Toegankelijkheid antidiscriminatievoorziening

Burgemeester en wethouders dragen er zorg voor dat:

  • a.

    er een procedure is zodat ingezetenen in hun directe leefomgeving melding kunnen maken van een klacht;

  • b.

    de medewerker die meldingen van klachten opneemt en doorgeleidt voor behandeling over de daarvoor vereiste deskundigheid beschikt;

  • c.

    een klacht na de melding ervan wordt doorgeleid naar de antidiscriminatievoorziening;

  • d.

    de in het eerste lid genoemde procedure bekend wordt gemaakt.

Artikel 3. Deskundigheid en onafhankelijkheid klachtbehandeling

Burgemeester en wethouders dragen er zorg voor dat:

  • a.

    de klachtbehandelaars beschikken over de voor de klachtbehandeling vereiste deskundigheid en onafhankelijkheid;

  • b.

    de klachtbehandelaars hun deskundigheid kunnen onderhouden en verder kunnen ontwikkelen;

  • c.

    patronen van discriminatie worden gemonitord en maatregelen worden genomen ter preventie van discriminatie door beleidsadvisering en publieksvoorlichting.

Artikel 4. Protocol behandeling klachten en verzoeken

Het protocol voor de behandeling van klachten, als bedoeld in artikel 6 van het Besluit, en het protocol voor de behandeling van verzoeken, als bedoeld in artikel 12, derde lid, van het Besluit, regelen in ieder geval:

  • a.

    de afdoeningstermijn van de klachten en verzoeken;

  • b.

    de wijze van afdoening van klachten en verzoeken;

  • c.

    de registratie van klachten en verzoeken;

  • d.

    de verslaglegging richting burgemeester en wethouders over de klachten en verzoeken en de wijze waarop de klachten en verzoeken zijn afgedaan.

Artikel 5. Intrekking oude regelingen

  • 1. De Verordening ‘Inrichting Antidiscriminatievoorziening Gemeente Hollands Kroon’, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 januari 2012 wordt ingetrokken.

  • 2. Klachten die op basis van de verordening, genoemd in het eerste lid, in behandeling zijn ten tijde van de inwerkingtreding van deze verordening, worden op basis van deze verordening afgehandeld.

Artikel 6. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van bekendmaking.

Artikel 7. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als ‘Verordening antidiscriminatievoorziening Hollands Kroon’.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 19 september 2024.

De griffier,

J.M.M. Vriend

De voorzitter,

A. van Dam

Toelichting

Algemeen

De Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen (hierna: de Wet) voorziet erin dat de burger zoveel mogelijk in zijn directe leefomgeving terecht kan voor bijstand als hij zich gediscrimineerd voelt. Om dat te bereiken verplicht de Wet het college van burgemeester en wethouders (hierna ook: burgemeester en wethouders) om ingezetenen toegang te bieden tot een antidiscriminatievoorziening (hierna: voorziening). De gemeenteraad dient op grond van artikel 2, tweede lid van de Wet bij verordening regels vast te stellen omtrent de inrichting van de voorziening en de uitvoering door die voorziening van diens taak. Deze verordening voorziet in die regels.

Artikelsgewijs

Artikel 2 Toegankelijkheid antidiscriminatievoorziening

Voor de laagdrempeligheid van de voorziening is van belang dat artikel 7 van het Besluit de mogelijkheid biedt om per post, elektronisch, telefonisch en persoonlijk klachten te melden. In het verlengde daarvan is in artikel 2 van de verordening geregeld dat burgemeester en wethouders ervoor moeten zorgen dat er een procedure is zodat de ingezetenen van de gemeente niet alleen bij de voorziening zelf, maar ook meer in hun directe leefomgeving melding kunnen maken van een klacht (artikel 2, aanhef en onder a.). De bepaling is ook van toepassing als burgemeester en wethouders besluiten om middels een regionale samenwerking uitvoering te geven aan de wettelijke verplichting om ingezetenen toegang te geven tot een voorziening. Dit kan bijvoorbeeld door ingezetenen de mogelijkheid te geven om bij de balie van het gemeentehuis melding te maken van een klacht.

Verder moeten burgemeester en wethouders er voor zorgen dat de medewerkers, waarbij melding kan worden gemaakt van een klacht, over de deskundigheid beschikken die nodig is om klachten over discriminatie op een adequate manier op te nemen en door te verwijzen naar de voorziening (artikel 2, aanhef en onder b.). Dit betekent bijvoorbeeld dat burgemeester en wethouders ervoor moeten zorgen dat er op de plek waar de melding in de directe leefomgeving kan worden gedaan, een medewerker is die weet wat de taken van de voorziening zijn en hoe de voorziening met klachten omgaat, maar ook bijvoorbeeld hoe de voorziening de privacy borgt van degene die een klacht indient. Burgemeester en wethouders moeten er bovendien voor zorgen dat de klacht wordt doorgeleid naar de voorziening (artikel 2, aanhef en onder c.). Dit betekent dat het ook van belang is dat de medewerkers beschikken over kennis van de wijze waarop de doorgeleiding plaatsvindt en wat daarna het vervolg is. Tot slot moeten burgemeester en wethouders bekend maken hoe de procedure eruit ziet (artikel 2, aanhef en onder d.).

Artikel 3 Deskundigheid en onafhankelijkheid klachtbehandeling

Doel van de Wet is dat burgers die zich gediscrimineerd voelen, op een laagdrempelige manier onafhankelijke en efficiënte bijstand kunnen krijgen.1

Tegen die achtergrond zijn in het landelijke Besluit gemeentelijke antidiscriminatie-voorzieningen (hierna: het Besluit) verschillende bepalingen opgenomen om de onafhankelijkheid van de klachtbehandelaars te waarborgen. Zo is geregeld dat de klachtbehandelaars onafhankelijk dienen te zijn en dus geen lid zijn van het college van burgemeester en wethouders, geen arbeidsovereenkomst hebben met het college van burgemeester en wethouders en ook niet op een andere manier aan het college van burgemeester en wethouders ondergeschikt zijn (artikel 2, eerste, tweede en derde lid, van het Besluit). Verder is geregeld dat de voorziening haar taak zonder vooringenomenheid moet vervullen en ertegen waakt dat een klachtbehandelaar die een persoonlijk belang bij een ingediende klacht heeft de behandeling van deze klacht beïnvloedt (artikel 2, vijfde en zesde lid, van het Besluit).

Voor laagdrempelige, onafhankelijke en efficiënte bijstand is echter meer nodig. In artikel 3 van het Besluit staat dus ook dat bij de inrichting van de voorziening in elk geval de deskundigheid van de klachtbehandelaars en de toegankelijkheid van de voorziening moet worden gewaarborgd. In deze verordening is voor wat betreft de deskundigheid en de onafhankelijkheid van de klachtbehandelaars expliciet een zorgplicht voor burgemeester en wethouders opgenomen. Zij moeten er op grond van artikel 3 van de verordening voor zorgen dat de klachtbehandelaars beschikken over de deskundigheid en onafhankelijkheid die voor de klachtenbehandeling vereist is. Verder moet de voorziening er ook voor zorgen dat de klachtbehandelaars de mogelijkheid hebben de voor de klachtbehandeling vereiste deskundigheid op peil te houden en verder te ontwikkelen. In het belang van preventie is daar tot slot aan toegevoegd dat burgemeester en wethouders ervoor zorgen dat patronen van discriminatie worden gemonitord en dat er preventiemaatregelen worden genomen.

Artikel 4 Protocol behandeling klachten en verzoeken

In het Besluit is al deels omschreven hoe de voorziening haar taken uit moet voeren. Zo bevat artikel 4 een opsomming van hoe de voorziening onafhankelijke bijstand verleent, is in artikel 9 en 10 in grote lijnen kenbaar gemaakt hoe de voorziening (voor)onderzoek doet naar een klacht en is in artikel 11 beschreven welke voorwaarden er voor de voorziening zijn om tussen een klager en een beklaagde te bemiddelen. Op grond van artikel 6 van het Besluit dient de voorziening echter ook een protocol vast te stellen waarin is vastgelegd hoe de voorziening klachten behandelt. Verder dient de voorziening op grond van artikel 12, derde lid, van het Besluit een protocol vast te stellen waarin staat hoe de voorziening verzoeken behandelt om een onderzoek te doen naar de wijze waarop een persoon, werkzaam onder de voorziening, zich jegens een klager of beklaagde heeft gedragen.

In artikel 4 van deze verordening zijn een viertal elementen opgesomd die in elk geval een plaats moeten krijgen in het protocol voor de behandeling van klachten en verzoeken. In de eerste plaats is geregeld dat het protocol moet voorzien in een afdoeningstermijn zodat helder is hoe lang de behandeling van een klacht of verzoek duurt. Verder moet het protocol voorschriften bevatten over de wijze waarop de voorziening een klacht of verzoek afdoet. Dit betekent dat de voorziening, aan de hand van hetgeen in het Besluit opgenomen is, uit moet werken welke stappen de voorziening tijdens het proces zet en welke werkwijze de voorziening daarbij precies toepast. Daarnaast moet het protocol regels bevatten over de registratie van klachten en verzoeken. Dit onder andere zodat duidelijk is hoe de voorziening de privacy waarborgt. Tot slot is opgenomen dat in het protocol moet staan hoe verslaglegging richting burgemeester en wethouders plaatsvindt. Dit in verband met de verplichting van burgemeester en wethouders om op grond van artikel 3 van de Wet jaarlijks verslag uit te brengen aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de door de voorziening geregistreerde klachten.


Noot
1

Kamerstukken II, 2007/08, 31 439, nr. 3, p. 2.