Beleidsregel uitwegen gemeente Renkum 2024

Geldend van 25-09-2024 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel uitwegen gemeente Renkum 2024

Het college van burgemeester en wethouders van gemeente Renkum;

overwegende dat er behoefte bestaat aan duidelijke criteria, uitleg en nadere invulling van de weigeringsgronden voor een vergunning voor een uitweg;

gelet op artikel 2:12 van de Algemene plaatselijke verordening 2020 en artikel 14 lid 3 van de Wegenwet;

gelezen het voorstel van d.d. 27-08-2024;

besluit vast te stellen het volgende ‘Beleidsregel uitwegen gemeente Renkum 2024’.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Deze beleidsregel is van toepassing op aanvragen omgevingsvergunning voor het maken, veranderen en gebruiken van uitwegen als bedoeld in artikel 2:12 APV en wordt toegepast bij de beoordeling van alle aanvragen omgevingsvergunning voor een uitweg.

Een uitweg, ook wel inrit, uitrit of oprit genoemd, is de openbare ruimte die dienst doet als aansluiting voor rijdend wegverkeer vanaf een particulier erf op de openbare weg. De aansluiting van een voet- of tuinpad van eigen perceel op de openbare weg/trottoir is geen uitweg. Daarop is deze beleidsregel dan ook niet van toepassing. Feitelijk gaat het dus om de toestemming die nodig is om met een (motor)voertuig naar een perceel te gaan, waarbij in veel gevallen aanpassing van de openbare ruimte noodzakelijk is.

Artikel 1 Definities

  • a.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Renkum;

  • b.

    uitweg: aansluitingen van een privéterrein (uitgedrukt in lengte en breedte) op een voor het openbaar verkeer openstaande weg door middel van een in-/uitritconstructie.

  • c.

    weg: weg als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b van de Wegenverkeerswet 1994.

  • d.

    openbare parkeerplaats: een in openbaar gebied voor een ieder (feitelijk) toegankelijke parkpeerplaats. Deze hoeft niet speciaal door middel van markeringen op het wegdek te zijn aangegeven. Een plaats buiten een gemarkeerde parkeerplaats, die zich op een rijbaan van de weg bevindt waar het niet verboden is om te parkeren, is ook als een openbare parkeerplaats te beschouwen.

  • e.

    niet-openbare uitwegen: aansluitingen van een privéterrein op een voor het openbaar verkeer openstaande weg door middel van een in-/uitritconstructie. Voorbeelden van privéterreinen zijn:

  • • particulier erf (woning);

  • • bedrijfsterrein;

  • • privé parkeerplaatsen (zoals garageboxen);

  • • agrarische percelen;

  • • parkeerterrein.

  • f.

    aan-huis-verbonden bedrijf: een bedrijfsmatige activiteit die in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

  • g.

    aan -huis-verbonden beroep: een dienstverlenend of vrij beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

  • h.

    bedrijven: een inrichting, instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen of het bedrijfsmatig verlenen van diensten. Aan-huis-verbonden beroepen en aan-huis-verbonden bedrijven worden hieronder niet begrepen.

  • i.

    voortuin : het gedeelte tussen de voorgevel en het openbare gebied, zoals weergegeven in afbeelding 1.

  • j.

    zij-tuin : tuingedeelte dat zich tussen de woning bevindt vanaf de achtergevel tot aan de openbare ruimte, zoals weergegeven in afbeelding 1.

  • k.

    achtertuin: tuingedeelte dat zich tussen de achtergevel en de achterste erfgrens bevindt.

  • l.

    bijzondere hoekwoning: hoekwoning waarbij ten minste twee zijden van het erf grenzen aan de openbare ruimte.

  • m.

    breedte uitweg: de effectieve breedte van een uitweg waar deze uitmondt op de rijbaan. De ruimte benodigd voor boogstralen maakt geen onderdeel uit van de breedte van de uitweg. De breedte van een uitweg wordt gemeten op de perceelgrens tussen particulier erf en openbare ruimte, zoals weergegeven in afbeelding 1: maat A.

afbeelding binnen de regeling

Afbeelding 1. Voortuin, zij-tuin en opmeten breedte uitweg

  • n.

    afstand tussen uitweg en een bocht: Afbeelding 2 (Maat B) laat zien hoe de afstand van de bocht tot aan de uitweg moet worden gemeten.

afbeelding binnen de regeling

Afbeelding 2 . Meten afstand tussen bocht en uitweg

Hoofdstuk 2 Procedures, kosten en handhaving

Artikel 2 Procedures

  • 1.

    Wanneer een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor enkel de activiteit ‘uitweg’ is de reguliere procedure van de omgevingsvergunning van toepassing. Het college moet binnen acht weken een besluit nemen over het al dan niet verlenen van de vergunning.

  • 2.

    Bij de aanvraag voor een vergunning dient de aanvrager op tekening aan te geven waar op het perceel de gewenste uitweg gerealiseerd zou moeten worden. Iedere vergunningsaanvraag zal getoetst worden aan deze beleidsregel en op locatie beoordeeld worden op de civieltechnische en andere relevante consequenties door een medewerker van de gemeente.

  • 3.

    Een vergunning kan alleen aangevraagd worden door de juridisch tot het betreffende perceel gerechtigde. Een vergunning is persoonsgebonden en tevens verbonden aan een specifiek adres.

  • 4.

    Indien de aanvrager niet de eigenaar is van het perceel waarvoor een uitweg wordt aangevraagd dient bij de aanvraag een schriftelijke toestemming van de verhuurder te worden bijgevoegd.

  • 5.

    Indien een watergang moet worden overgestoken dan stelt het waterschap eisen aan de wijze waarop de afvoer van het oppervlaktewater wordt gerealiseerd. De benodigde vergunning dient bij de aanvraag van de uitwegvergunning overlegd te worden.

  • 6.

    Aanleg mag niet eerder plaatsvinden dan dat de vergunning is verleend.

  • 7.

    Voor een tijdelijke uitweg ( bv. bouwuitweg ) gelden dezelfde regels en procedures als voor een permanente uitweg.

Artikel 3 Kosten

  • 1.

    Voor het starten van de aanvraagprocedure gelden leges. Deze zijn voor rekening van de aanvrager.

  • 2.

    De kosten van het aanleggen, verwijderen of wijzigen van een uitweg op particulier grondgebied en in de openbare ruimte zijn voor de aanvrager. Mochten er naast de aanleg van de uitweg andere aanpassingen nodig zijn, dan zijn deze kosten ook voor de aanvrager. Vooraf wordt er een opgave gedaan van de aanlegkosten. Nadat de aanvrager hiermee akkoord is gegaan wordt overgegaan tot de aanleg van de uitweg.

  • 3.

    Bij een aanvraag voor het verplaatsen van een bestaande uitweg gelden dezelfde voorwaarden als bij een aanvraag voor het verkrijgen van een eerste uitweg. Nadere voorwaarden hierbij zijn:

    • a.

      de te vervallen uitweg moet worden verwijderd en de vrij gekomen ruimte moet worden hersteld naar de omgevingssituatie;

    • b.

      de kosten voor dit herstel zijn voor rekening van de aanvrager.

  • 4.

    De aanleg van (het gedeelte) de uitweg op gemeentegrond wordt door de gemeente verzorgd. In specifieke gevallen kan hiervan gemotiveerd afgeweken worden, bijvoorbeeld als de uitweg niet onderbroken wordt door bijvoorbeeld een voetpad. De gemeente bepaalt dan wel met welke materialen en technieken de uitweg wordt aangelegd. De toe te passen materialen zijn veelal hetzelfde als gebruikt bij andere uitwegen in de omgeving.

  • 5.

    Het onderhoud van de uitweg of gedeelte daarvan is voor de eigenaar van de grond waarop deze ligt.

  • 6.

    Het onderhoud van een eventuele duiker in de uitweg op gemeentegrond en in situaties waar deze op de erfscheiding ligt, is voor rekening van de gemeente.

Artikel 4 Handhaving

  • 1.

    De gemeente treedt op tegen niet vergunde uitwegen, dat wil zeggen alle uitwegen die door een particulier zijn aangelegd zonder te beschikken over een daarvoor door de Omgevingsdienst Regio Arnhem (ODRA) verleende vergunning, en doet dit als volgt:

    • a.

      de gemeente maakt aan de juridisch tot het betreffende perceel gerechtigde kenbaar dat een niet vergunde uitweg is geconstateerd en verzoekt deze om binnen één week alsnog een vergunning voor de uitweg aan te vragen;

    • b.

      wanneer de juridisch tot het betreffende perceel gerechtigde niet binnen 1 week alsnog een vergunning voor de uitweg aanvraagt of geen recht heeft op een vergunning brengt de gemeente de openbare ruimte in de oorspronkelijke staat terug;

    • c.

      alle gemaakte kosten voor het in de oorspronkelijke staat terugbrengen van de openbare ruimte waar een uitweg zonder vergunning is gerealiseerd komen voor rekening van de juridisch tot het betreffende perceel gerechtigde;

    • d.

      Wanneer aan de juridisch tot het betreffende perceel gerechtigde door de gemeente alsnog vergunning voor het maken of veranderen van een uitweg wordt verleend en de zonder vergunning gerealiseerde uitweg niet voldoet aan de inrichtingseisen zal de gemeente de uitweg hieraan aanpassen. Alle kosten hiervoor komen voor rekening van de juridisch tot het betreffende perceel gerechtigde.

Hoofdstuk 3 Criteria beoordeling uitweg

Artikel 5 Verkeersveiligheidscriteria

Als het veilig en doelmatig gebruik van de weg in het geding komt wanneer een uitweg veranderd of aangelegd wordt, wordt de uitwegvergunning geweigerd indien de beoogde uitweg komt te liggen:

  • a.

    binnen een afstand van 5 meter van het tangentpunt van een bocht;

  • b.

    binnen een afstand van 5 meter vanaf een kruispunt, T-splitsing, rotonde, OV halte en/of voetgangersoversteekplaats. Een uitzondering hierop kunnen uitwegen in een 30 km gebied dat verkeerskundig goed is ingericht en waarbij de uitweg niet tot verkeersonveilige situaties leidt;

  • c.

    binnen een afstand van 25 meter tot kruispunten met verkeerslichten of op kruispunten met hoofdwegenstructuren of bij voorsorteervakken dan wel opstelstroken over een afstand van 25 meter tot de stopstreep;

  • d.

    binnen een afstand van 25 meter van een spoorwegovergang;

  • e.

    op een plaats waarbij de bestuurder van een personenauto bij het uitrijden van de uitweg geen zicht heeft of kan hebben op de weg, op het trottoir of op de fiets- en/of het voetpad waardoor onoverzichtelijke en/of onveilige situaties kunnen ontstaan;

  • f.

    bij een uitweg die smaller is dan 2,5 meter of op een plaats waar de weg zo smal is dat de uitweg wegens beperkte manoeuvreerruimte met een personenauto niet direct kan worden in- of uitgereden;

  • g.

    op een plaats waar de uitweg op een fiets- en/of voetpad uitkomt en dat pad in lengterichting moet worden bereden om de openbare ruimte te bereiken;

  • h.

    op de plaats van een voor de openbare verlichting aanwezige lantaarnpaal en/of ander straatmeubilair (bijv. afvalverzamelingsplaats; speeltoestellen) en die wegens de verlichtingseisen en/of andere belemmeringen niet te verplaatsen is;

  • i.

    op een plaats uitkomt in een wegversmalling/chicane/drempel of midden-geleider en bij verplaatsing van deze objecten het beoogde effect verdwijnt;

  • j.

    op wegen met een maximumsnelheid van 50 km/h, 60 km/h of 80 km/h, waarbij verwacht wordt dat de uitweg een negatieve invloed heeft op de verkeersveiligheid als gevolg van een te groot snelheidsverschil of verhoogde kans op een onjuiste inschatting;

  • k.

    bij het moeten passeren van een druk voet- of fietspad, bijvoorbeeld langs een gebiedsontsluitingsweg of in een winkelgebied;

  • l.

    bij een helling, bijvoorbeeld van een parkeerkelder, die zich dichter dan vijf meter van de openbare weg bevindt, waardoor een voertuig niet horizontaal kan stilstaan om de weg, het fietspad of het trottoir te overzien;

  • m.

    op een plek die vanaf de openbare weg niet zichtbaar is binnen de volgende minimale afstanden met bijbehorende maximumsnelheden:

    • a.

      30km/u: 13 meter;

    • b.

      50km/u: 26 meter;

    • c.

      60km/u: 35 meter;

    • d.

      80km/u: 54 meter.

  • n.

    op een weg die behoort tot de hoofdwegenstructuur (gebiedsontsluitingswegen), zoals bedoeld in het Gemeentelijk Verkeer en Vervoer Plan (GVVP) vastgesteld door de raad op 29 januari 2010, of in de toekomst vastgesteld mobiliteitsbeleid dat het GVVP vervangt.

Artikel 6 Criteria ten aanzien van bruikbaarheid van de weg

Het wegverkeer mag geen overmatige hinder ondervinden van de aanwezigheid en het gebruik van de uitweg. Zo dient onder meer te worden afgewogen of door de aanleg van een uitweg de parkeerproblematiek verergert dan wel de verkeersdoorstroming negatief wordt beïnvloed. In verband met de bruikbaarheid van de weg, wordt de uitwegvergunning geweigerd als:

  • a.

    een uitweg toegang biedt tot een obstakelvrije ruimte die korter dan 5 meter diep is of smaller dan 2,5 meter is waardoor een (gemiddelde) personenauto niet volledig op het perceel past en uitsteekt over de openbare weg;

  • b.

    een uitweg toegang biedt tot een ruimte met langs liggende vaste obstakels die korter is dan 5 meter diep (waardoor een gemiddelde personenauto niet volledig op het perceel past en uitsteekt over de openbare weg) of smaller is dan 2,65 meter (waardoor een risico bestaat dat een voertuig in verband met kunnen in- en uitstappen van de auto deels op de openbare weg wordt geparkeerd);

  • c.

    een uitweg ten koste gaat van openbare parkeercapaciteit (kosten voor eventuele compensatie van parkeercapaciteit binnen acceptabele loopafstand van de beoogde locatie komen voor rekening van de aanvrager);

  • d.

    een uitweg ten koste gaat van een parkeerplaats met laadpaal;

  • e.

    een uitweg ten koste gaat van een algemene gehandicaptenparkeerplaats of een gehandicaptenparkeerplaats op kenteken;

  • f.

    de verkeersdoorstroming overmatig negatief wordt beïnvloed;

  • g.

    de uitweg aansluit op een gebiedsontsluitingsweg en er binnen de bestaande wegenstructuur andere ontsluitingsmogelijkheden van het betreffende perceel mogelijk zijn.

Artikel 7 Criteria ter bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving

De aanwezigheid van een uitweg dient geen onevenredig negatief effect te hebben op het uiterlijk aanzien van de omgeving. Met omgeving wordt bedoeld de openbare ruimte, het straatbeeld en de stedenbouwkundige, cultuurhistorische, landschappelijke waarden. Ten aanzien van uitweg en parkeren gelden de volgende criteria:

  • a.

    een uitweg met parkeren in de voortuin is niet toegestaan. Dit geldt niet als de voortuinen volgens de stedenbouwkundige opzet van het gebied expliciet bedoeld zijn om te parkeren, bijvoorbeeld bij drive-in-woningen;

  • b.

    de uitweg dient te leiden naar een parkeergelegenheid op het terrein van de juridisch tot het betreffende perceel gerechtigde dat is te definiëren als zij-tuin dan wel achtertuin;

  • c.

    indien de achtertuin van een woning grenst aan de openbare weg en de uitweg met parkeren op deze locatie is beoogd, wordt de aanvraag conform de APV beoordeeld op uiterlijk aanzien;

  • d.

    voor bijzondere hoekwoningen wordt uiterlijk aanzien per situatie conform de APV beoordeeld op uiterlijk aanzien.

Artikel 8 Criteria ter bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente

Ter bescherming van groenvoorzieningen van de gemeente dient rekening te worden gehouden met de volgende uitgangspunten:

  • a.

    aanvragen voor uitwegen worden getoetst aan het vigerende gemeentelijke groenbeleid;

  • b.

    waardevolle, beeld- of structuurbepalende groenvoorzieningen worden niet verwijderd voor een uitweg;

  • c.

    een uitweg door gemeentelijke groenvoorzieningen wordt zoveel mogelijk beperkt en veroorzaakt niet zonder noodzaak versnippering van een gemeentelijke haag of groen;

  • d.

    een uitweg heeft een minimale afstand van 5 meter loodrecht gemeten tussen de zijkant van de uitweg en de zijkant van de boomstam;

  • e.

    indien groenvoorzieningen het zicht belemmeren en het nodig is om te snoeien of groenvoorzieningen te verwijderen, dient hiervoor instemming van de gemeente te worden gevraagd;

  • f.

    als voor de aanleg van een uitweg een boom verwijderd moet worden kan een omgevingsvergunning noodzakelijk zijn. De aanleg van de uitweg kan niet worden uitgevoerd als de aanvrager niet in het bezit is van de vereiste onherroepelijke omgevingsvergunning voor het verwijderen van de boom;

  • g.

    als er een nieuwe uitweg wordt aangelegd ter vervanging van een oude uitweg (maar op een andere plaats), dient de oude uitweg te worden verwijderd, waarna de weg en het openbaar groen ter plaatse van de opgeheven uitweg door de gemeente in de oorspronkelijke staat wordt hersteld, waarbij alle kosten hiervoor voor rekening van de aanvrager zijn.

Artikel 9 Bescherming van afwatering en riolering

Het maken of veranderen van een uitweg mag niet leiden tot een verslechtering van de afwatering en/of riolering.

Artikel 10 Waarborgen werkzaamheden nutsbedrijven

Een uitwegvergunning wordt in het belang van het functioneren van de aanwezige (nuts)-voorzieningen op of aan de weg geweigerd indien door het maken van een uitweg of het veranderen van een bestaande uitweg nadelige gevolgen optreden voor het functioneren van de nutsvoorzieningen, bijvoorbeeld verdeelkasten. Indien mogelijk kan van weigering worden afgezien indien de aanvrager de kosten voor verplaatsing van deze voorzieningen wil dragen.

Hoofdstuk 4 Inrichtingseisen uitweg

Artikel 11 Inrichtingseisen en -criteria voor uitwegen

  • 1.

    Binnen de bebouwde kom gelden de volgende inrichtingseisen voor uitwegen:

    • a.

      per perceel met een breedte kleiner dan 25 meter is maximaal één uitweg toegestaan;

    • b.

      een uitweg heeft een minimale breedte van 3 meter en een maximale breedte van 3,5 meter inclusief kantopsluiting;

    • c.

      indien er trottoirband langs de weg zit, wordt de daadwerkelijke uitweg inclusief bocht-band/hoekstukken minimaal 4 meter en maximaal 6 meter breed;

    • d.

      een gecombineerde uitweg van twee woningen is maximaal 7 meter breed;

    • e.

      de breedte van de uitwegconstructie wordt bepaald door het aantal parkeerplaatsen dat direct aan de weg grenst en wordt per situatie beoordeeld;

    • f.

      een tweede uitweg is mogelijk als:

      • i.

        het perceel een breedte heeft van meer dan 25 meter, gemeten aan de wegzijde van het perceel; én

      • ii.

        de afstand tussen de uitwegen, gemeten aan de wegzijde van het perceel, groter is dan 15 meter;

      • iii.

        de tweede uitweg geen gemeentelijke groenstrook doorsnijdt,

    • g.

      Als wordt voldaan aan de vereisten in artikel 11, lid f, mogen beide uitwegen gecombineerd worden tot één brede (dubbele) uitweg van maximaal 5 meter breed, waarbij de afstandseis tussen de uitwegen vervalt.

    • h.

      per perceel is een bredere (dubbele) uitweg tot maximaal 5 meter breed mogelijk als:

      • i.

        in de openbare ruimte onvoldoende ruimte is om te draaien bij in- en uitrijden; of

      • ii.

        op basis van het bestemmingsplan twee parkeerplaatsen op eigen terrein noodzakelijk zijn én een bredere uitweg noodzakelijk is om die twee parkeerplaatsen onafhankelijk van elkaar te kunnen gebruiken.

    • i.

      uitwegen worden volgens de algemene inrichtingseisen aangelegd (zie artikel 11, lid j tot en met r);

    • j.

      het trottoir en/of (brom)fietspad moet op dezelfde hoogte doorlopen over de uitweg;

    • k.

      de verharding van het trottoir en/of (brom)fietspad op de uitrit dient zo veel mogelijk naadloos aan te sluiten op de verharding van het trottoir en/of (brom)fietspad voor en na de uitweg;

    • l.

      de verharding van het trottoir moet men doorzetten tot aan de inritblokken wanneer ook een groenstrook langs de rijbaan aanwezig is;

    • m.

      aan de zijde van de weg dient men afhankelijk van het straatbeeld inritbanden, dan wel betonstraatstenen toe te passen;

    • n.

      gebruik helling 1:6;

    • o.

      bij gebruik van inritbanden is het niet toegestaan om bochtbanden te gebruiken, bij gebruik van betonstraatstenen zijn bochtbanden toegestaan volgens het programma van eisen openbare ruimte;

    • p.

      geen gebruik van taludmarkering;

    • q.

      uitwegen bij bedrijven waar grote voertuigen het terrein oprijden, mogen maximaal 12.00 meter breed zijn. De breedte is afhankelijk van het gebruik van de uitweg en de draaicirkel van een maatgevend voertuig;

    • r.

      bij bedrijfspanden die vanaf de weg rechtstreeks toegankelijk zijn voor motorvoertuigen geldt, per naar de weg gerichte toegangsdeur bestemd voor motorvoertuigen in het bedrijfspand, een uitweg met een maximumbreedte overeenkomstig de breedte van de toegangsdeur + 2 meter. De locatie van deze uitwegen ligt in het hart van de genoemde toegangsdeuren;

  • 2.

    Van de onder het eerste lid beschreven inrichtingseisen kan alleen gemotiveerd worden afgeweken.

Afbeeldingen: verbeelding van criteria van uitwegen bij woningenafbeelding binnen de regeling

Hoofdstuk 5 Intrekken of wijzigen van verleende uitwegvergunning/opheffen bestaande uitweg

Artikel 12 Intrekkingsgronden uitwegvergunning

  • 1.

    Het college kan besluiten tot intrekken of wijzigen van een verleende vergunning en/of tot opheffing van de uitweg als:

    • a.

      de uitweg niet binnen één jaar is aangelegd na verlening van een uitwegvergunning. De vergunninghouder kan éénmalig een verlenging van deze termijn verkrijgen voor een periode van drie maanden. Een dergelijke verlenging dient de vergunninghouder schriftelijk te verzoeken en uiterlijk twee maanden voor de einddatum van de verstrekte vergunning door ons ontvangen zijn;

    • b.

      de verstrekte vergunning zal te allen tijde ingetrokken worden onder omstandigheden zoals omschreven in artikel 1.6 van de APV;

    • c.

      een verandering in omstandigheden of inzichten dit rechtvaardigt;

    • d.

      de aan de vergunning verbonden voorwaarden en bepalingen niet zijn of worden nagekomen;

    • e.

      de uitweg niet meer als zodanig functioneel in gebruik is;

    • f.

      ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • g.

      de houder van de vergunning dit verzoekt.

  • 2.

    Indien de gemeente de vergunning heeft ingetrokken of gewijzigd dient de uitweg verwijderd of aangepast te worden door de gemeente op kosten van de juridisch tot het betreffende perceel gerechtigde.

Hoofdstuk 6. Overige relevante aspecten

Artikel 13 Aanvraag uitweg binnen de gemeentegrens met aansluiting op een Provinciale weg

Voor een uitweg die aansluit op een Provinciale weg dient conform de Omgevingsverordening Gelderland, artikel 4.68, lid a bij de Provincie Gelderland een vergunning te worden aangevraagd. De fysieke aanleg wordt niet door de gemeente verzorgd.

Artikel 14 Overgangsrecht

Deze beleidsregel is van toepassing op aanvragen omgevingsvergunning voor een uitweg die zijn ingediend na inwerkingtreding van deze beleidsregel. Voor aanvragen omgevingsvergunning voor een uitweg die zijn ingediend voor inwerkingtreding van deze beleidsregel wordt getoetst aan de Beleidsregels uitwegen 2012 (vastgesteld 4 december 2012), tenzij deze beleidsregel in het voordeel van de aanvrager uitpakt. Bestaande rechten in de vorm van legale uitwegen worden gerespecteerd. De gemeente kan in uitzonderlijke situaties een uitweg aanpassen of opheffen en de vergunning intrekken of wijzigen. Bijvoorbeeld als de gemeente bij onderhoudswerkzaamheden constateert dat geen gebruik meer wordt gemaakt of kan worden gemaakt van een uitweg.

Artikel 15 Afwijkingsbevoegdheid college

Het college is bevoegd om van de in artikel 9 beschreven inrichtingseisen af te wijken en maatwerk toe te passen, indien de aanvrager met onderbouwing kan aantonen dat:

  • a.

    er in redelijkheid geen andere mogelijkheid is voor ontsluiting van het perceel en de aanleg en het gebruik van de uitweg geen nadelige gevolgen heeft voor de verkeersveiligheid, de bruikbaarheid van de weg en/of het doelmatig gebruik van de weg;

  • b.

    het uiterlijk aanzien van de omgeving is gewaarborgd;

  • c.

    bescherming van groenvoorziening, afwateren en riolering zijn gewaarborgd;

  • d.

    het kunnen uitvoeren van werkzaamheden door nutsbedrijven is gewaarborgd.

Artikel 16 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze beleidsregel treedt in werking op de dag na de dag van bekendmaking op overheid.nl, onder gelijktijdige intrekking van de Beleidsregels uitwegen 2012 vastgesteld op 4 december 2010.

  • 2.

    Dit besluit wordt aangehaald als: Beleidsregel uitwegen gemeente Renkum 2024.

Ondertekening

Aldus besloten op 27-08-2024 te Oosterbeek .

Burgemeester en wethouders voornoemd,

de secretaris,

M.J.J. (Marcel) Wagener

de burgemeester,

A.M.J. (Agnes) Schaap