Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR724376
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR724376/1
Regeling vervallen per 01-04-2022
Verzamelverordening WWB, IOAW, IOAZ en Bbz 2004
Geldend van 01-01-2013 t/m 31-12-2014
Intitulé
Verzamelverordening WWB, IOAW, IOAZ en Bbz 2004Het algemeen bestuur van ‘Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers’
gelet op het bepaalde in de:
- 1.
Gemeentewet, art. 108 en 147
- 2.
Wet werk en bijstand, art. 8 en 8a
- 3.
Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, art. 35
- 4.
De wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, art. 35
- 5.
Het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004
- 6.
Beleidsaanbeveling subsidiëring arbeidsplaatsen in het kader van re-integratie werkzoekenden
- 7.
Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving
gelezen het voorstel van het dagelijks bestuur van ‘Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers’ van 18 januari 2013
besluit:
vast te stellen de Verzamelverordening WWB, IOAW, IOAZ en Bbz 2004.
§ 1. ALGEMENE BEPALINGEN
ARTIKEL 1. DEFINITIES
In deze verordening wordt verstaan onder:
-
a. het dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van ‘Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers’;
-
b. het algemeen bestuur: het algemeen bestuur van ‘Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers’;
-
c. de gemeenteraad: de raad van resp. de gemeenten Heusden, Loon op Zand en Waalwijk;
-
d. de wet: de Wet werk en bijstand (WWB); de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004);
-
e. algemene bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de WWB;
-
f. bijzondere bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de WWB;
-
g. bijstandsnorm: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de WWB;
-
h. gezinsbijstand: de totale bijstand zoals deze aan de gezamenlijke echtgenoten toekomt, tenzij een van de echtgenoten geen recht op bijstand heeft;
-
i. grondslag: de uitkeringsnorm zoals bedoeld in artikel 5 IOAW en artikel 5 IOAZ;
-
j. uitkering: in de context van deze verordening wordt onder uitkering verstaan de bijstandsnorm of de grondslag IOAW / IOAZ;
-
k. belanghebbende: de alleenstaande, alleenstaande ouder die of het gezin dat recht heeft op een uitkering dan wel een voorziening in het kader van de wet;
-
l. arbeidsverplichting: het naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden, waaronder begrepen registratie als werkzoekende bij het UWV werkbedrijf en waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening gericht op het verkrijgen van arbeid;
-
m. inlichtingenverplichting: de verplichting om op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan redelijkerwijs duidelijk is dat deze van invloed kunnen zijn op de arbeidsinschakeling of het recht op bijstand;
-
n. medewerkingsverplichting: de verplichting om mee te werken aan de noodzakelijk geachte voorziening, aan een onderzoek naar het recht op uitkering, waaronder mogelijk een huisbezoek als ook naar de voortgang van het re-integratietraject onderdeel van uitmaken;
-
o. re-integratieverplichting: de verplichting om gebruik te maken van een voorziening gericht op inschakeling in of het verkleinen van de afstand tot de arbeid waaronder begrepen sociale activering; het meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en/ of de geschiktheid voor scholing/ opleiding;
-
p. benadelingsbedrag: het netto bedrag (WWB) of het bruto bedrag (IOAW en IOAZ) als bedoeld in artikel 18a tweede lid WWB en artikel 20a tweede lid IOAW en IOAZ;
-
q. bestuurlijke boete: een boete die door een daartoe bevoegde overheidsdienst zonder tussenkomst van het Openbaar Ministerie of een rechter kan worden opgelegd. Deze boete heeft een straffend karakter;
-
r. beslagvrije voet: beslagvrije voet als bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering;
-
s. fraudewet: Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving;
-
t. recidiveboete: bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 18a vijfde lid WWB, artikel 20a vijfde lid IOAW / IOAZ;
-
u. verrekenen: de verrekening als bedoeld in artikel 60 vierde lid WWB, artikel 28 tweede lid IOAW / IOAZ;
-
v. maatregel: het verlagen van de bijstand of grondslag op grond van artikel 18 tweede lid van de WWB resp. 20 lid 2 IOAW/ IOAZ;
-
w. recidive: de periode van verlaging van de bijstand of uitkering wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen 12 maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte gedraging opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging zoals die genoemd wordt in eenzelfde artikel van deze verordening;
-
x. waarschuwing: het besluit waarin afgezien wordt van het opleggen van een maatregel, maar wel wordt bevestigd dat er sprake is van het niet nakomen van verplichtingen wat maatregelwaardig is;
-
y. zeer ernstig misdragen: het zich jegens het dagelijks bestuur, zijn ambtenaren, medewerkers van het Werkplein of ingeschakeld re-integratie- of diagnosebedrijf verbaal of fysiek agressief gedragen, die rechtstreeks verband houdt met het uitvoeren van de WWB, IOAW, IOAZ of een re-integratievoorziening;
-
z. ANW-er: de persoon met een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet;
-
aa. de doelgroep: personen aan wie op grond van artikel 7 eerste lid onder a van de wet, of op grond van artikel 34 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), of op grond van artikel 34 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) door de gemeente ondersteuning kan worden geboden;
-
ab. duurzame arbeidsinschakeling: algemeen geaccepteerde arbeid die over een periode van ten minste zes maanden wordt verricht en waar geen voorziening aan verbonden is in de vorm van loonkostensubsidie of ;
-
ac. tegenprestatie: onbeloonde maatschappelijk nuttige activiteiten die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. De werkzaamheden hoeven niet te leiden tot het versterken van het arbeidsperspectief maar zijn bedoeld als tegenprestatie voor de ontvangen uitkering;
-
ad. mantelzorg: langdurige zorg vanaf 10 uur per week die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een hulpbehoevende door één of meerdere leden van diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening direct voortvloeit uit de sociale relatie en die de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;
-
ae. nazorg: een voorziening gericht op het voorkomen van (een) armoede(-val) of van terugval in de uitkering gedurende de eerste 6 maanden na uitstroom uit de bijstand. De 6 maanden termijn is te verlengen met tweemaal 3 maanden tot de duur van in totaal 1 jaar;
-
af. niet-uitkeringsgerechtigde (nugger): een persoon die geen recht heeft op een uitkering, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 sub a van de WWB;
-
ag. participatie: het naar vermogen meedoen in de samenleving door het verrichten van betaald regulier of gesubsidieerd werk en als dit nog niet mogelijk is door sociale activering;
-
ah. plan van aanpak: de met een belanghebbende, waaronder begrepen de jongere tot 27 jaar en de alleenstaande ouder met het jongste kind onder de 5 jaar gemaakte en vastgelegde afspraken over de planmatige inzet van een of meer voorzieningen;
-
ai. sociale activering: het verrichten van maatschappelijk zinvolle activiteiten gericht op (uiteindelijk) inschakeling in de betaalde arbeid of op maatschappelijke participatie als betaalde arbeid (nog) niet mogelijk is;
-
aj. tegenprestatie: onbeloonde maatschappelijk nuttige activiteiten die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. De werkzaamheden hoeven niet te leiden tot het versterken van het arbeidsperspectief maar zijn bedoeld als tegenprestatie voor de ontvangen uitkering;
-
ak. voorziening: een door het dagelijks bestuur noodzakelijk geachte voorziening gericht op inschakeling in de arbeid of zelfstandige maatschappelijke participatie waaronder begrepen een onderzoek naar de belastbaarheid en de noodzaak tot inzet van loondispensatie;
-
al. UWV WERKbedrijf: onderdeel van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen waarin de activiteiten van het Centrum voor Werk en Inkomen en de re-integratieactiviteiten van het UWV zijn gebundeld.
-
am. wachttijd: de eerste periode van vier weken waarin de jongere tot 27 jaar verplicht is zelf op zoek te gaan naar werk en om de mogelijkheden van regulier onderwijs te onderzoeken. Pas hierna kan de jongere recht op inkomensondersteuning en ondersteuning bij het vinden van werk krijgen;
Voor zover niet anders is bepaald, hebben de begrippen in deze verordening dezelfde betekenis als in de wet.
§ 2. RE-INTEGRATIE
ARTIKEL 2. OPDRACHT EN TAAK VAN HET DAGELIJKS BESTUUR
-
1. Het dagelijks bestuur biedt personen behorend tot de doelgroep, die dit naar het oordeel van het dagelijks bestuur nodig hebben, ondersteuning bij arbeidsinschakeling of een voorziening gericht op arbeidsinschakeling, op (economisch zelfstandige) participatie of op het verlenen van een tegenprestatie.
-
2. Het dagelijks bestuur zorgt voor een gevarieerd aanbod aan voorzieningen.
-
3. Het dagelijks bestuur stemt de ondersteuning tot inschakeling in de arbeid en het bepalen en aanbieden van noodzakelijke voorzieningen af op de kortste weg naar duurzame arbeidsinschakeling en houdt hierbij rekening met de mogelijkheden en omstandigheden van de persoon.
-
4. In afwijking van lid 2 en 3 kan het dagelijks bestuur besluiten een tegenprestatie te vragen voor de verstrekte uitkering zonder dat hier de aansluiting op de arbeidsmarkt bij betrokken is. Het dagelijks bestuur werkt de criteria voor het vragen van de tegenprestatie uit in beleidsregels.
-
5. Het dagelijks bestuur werkt bij de uitvoering van de re-integratie samen met het UWV WERKbedrijf.
-
6. Het dagelijks bestuur kan voor het uitvoeren van zijn zorgplicht tot inschakeling in de arbeid afspraken maken met derden, waaronder het UWV, werkgevers en re-integratiebedrijven.
-
7. Het dagelijks bestuur legt het aanbod van een voorziening aan een persoon uit de doelgroep vast in een beschikking dan wel een plan van aanpak als bijlage bij een beschikking.
-
8. Het dagelijks bestuur bevordert de beschikbaarheid en de inzet van flankerende voorzieningen die belemmeringen voor arbeidsinschakeling kunnen opheffen.
-
9. Het dagelijks bestuur stelt bij het ondersteunen en/of het bepalen en aanbieden van voorzieningen prioriteiten in verband met de financiële mogelijkheden en maatschappelijke, economische en conjuncturele ontwikkelingen.
ARTIKEL 3. AANSPRAAK
-
1. Het dagelijks bestuur biedt ondersteuning krachtens deze verordening aan de persoon die behoort tot de doelgroep en die dit naar het oordeel van het dagelijks bestuur nodig heeft bij de arbeidsinschakeling of zelfstandige maatschappelijke participatie.
-
2. Deze ondersteuning kan bestaan uit:
- a.
een door het dagelijks bestuur noodzakelijk geachte voorziening;
- b.
een contactpersoon in relatie tot de uitkering en de ondersteuning gericht op arbeidsinschakeling;
- c.
nazorg.
- a.
-
3. De belanghebbende die behoort tot de doelgroep heeft geen aanspraak op ondersteuning voor zover deze een beroep kan doen op een voorliggende voorziening die voldoende bijdraagt aan de arbeidsinschakeling of maatschappelijke participatie.
-
4. Een niet-uitkeringsgerechtigde heeft geen aanspraak op ondersteuning krachtens deze verordening indien:
- a.
het gezinsinkomen hoger is dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm en/of het vermogen hoger is dan het maximaal vrij te laten vermogen conform de WWB;
- b.
hij / zij betaalde arbeid verricht gedurende meer dan 12 uur per week;
- c.
hij / zij niet bereid is om gedurende ten minste 12 uur per week algemeen geaccepteerde arbeid te verrichten.
- a.
-
5. Jongeren tot 27 jaar krijgen de eerste vier weken na melding (zoektijd) geen enkele ondersteuning gericht op re-integratie. Als de jongere WW ontvangt gelden de laatste vier weken van de WW-periode als zoektijd, voor zover de jongere zich tijdig meldt.
ARTIKEL 4. PLICHTEN DEELNEMER
De volgende verplichtingen gelden in beginsel voor de belanghebbende beneden de pensioengerechtigde leeftijd:
-
1. arbeids-/sollicitatieverplichting en plicht tot tegenprestatie:
Verplichting om:
- a.
zich te registreren als werkzoekende bij het UWV WERKbedrijf;
- b.
naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, deze te aanvaarden en ook te behouden;
- c.
naar vermogen door het dagelijks bestuur opgedragen maatschappelijk nuttige werkzaamheden uit te voeren die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.
- a.
-
2. re-integratieverplichting:
Verplichting om:
- a.
gebruik te maken van een aangeboden voorziening waaronder begrepen een cursus Nederlandse taal als dit naar het oordeel van het dagelijks bestuur noodzakelijk is.
- b.
naar vermogen mee te werken aan de voorziening als ook aan een onderzoek en/of medische keuring naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling dan wel naar de inhoud, passendheid, voortgang en uitvoering van een voorziening, het aanvragen van de indicatie voor de Wet sociale werkvoorziening en flankerende voorzieningen.
- a.
-
3. medewerkingverplichting:
Verplichting om:
- a.
mee te werken aan het ingezette re-integratietraject;
- b.
aan het onderzoek naar de voortgang hiervan;
- c.
mee te werken aan een onderzoek naar het recht op uitkering, waaronder mogelijk een huisbezoek.
- a.
-
4. inlichtingenverplichting: verplichting om op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen aan het dagelijks bestuur van alle feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de aanspraak op ondersteuning of voorziening.
-
5. De verplichtingen bedoeld in de leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op de persoon:
- a.
die blijkens een indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking tot de doelgroep behoort van de WSW; of
- b.
die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten.
- a.
ARTIKEL 5. CRITERIA ONTHEFFEN ARBEIDS- EN/OF RE-INTEGRATIEVERPLICHTING
-
1. Het dagelijks bestuur verleent tijdelijk -geheel of gedeeltelijk- ontheffing van de arbeids- en/of re-integratieverplichting met in acht name van het bepaalde in . 9, lid 2, 4, 5 en 6 van de WWB dan wel artikel 37a van de IOAW/IOAZ.
-
2. De ontheffing is altijd individueel.
-
3. Het dagelijks bestuur stelt, zo nodig in overleg met een externe deskundige, de duur van een ontheffing vast.
-
4. De ontheffing wordt schriftelijk gegeven onder vermelding van de duur en reden van ontheffing.
-
5. Het dagelijks bestuur besluit voor afloop van een verleende ontheffing tot het al dan niet verlengen ervan.
-
6. Aan een alleenstaande ouder met een ten laste komend kind jonger dan vijf jaar wordt, op diens verzoek, een ontheffing verleend van de arbeidsverplichting voor de duur van maximaal vijf jaar conform artikel 9a WWB. De re-integratieverplichting geldt wel. Het dagelijks bestuur legt in beleidsregels vast welke voorzieningen aangeboden kunnen worden.
ARTIKEL 6. VOORZIENINGEN TEN BEHOEVE VAN DE WERKNEMERS
-
1. Het dagelijks bestuur kan een persoon behorende tot de doelgroep:
- a.
(laten) bemiddelen naar algemeen geaccepteerde arbeid;
- b.
begeleiden bij het zoeken naar en verwerven van arbeid waaronder ook begrepen het verstrekken van loonkostensubsidie;
- c.
ondersteunen bij het wegnemen van belemmeringen voor de arbeidsinschakeling;
- d.
verwijzen naar en ondersteunen bij deelname aan maatschappelijke participatie in de vorm van sociale activering of het laten verrichten van een tegenprestatie.
- a.
-
2. Het dagelijks bestuur stemt de ondersteuning en voorzieningen af op het vergroten van de zelfredzaamheid van belanghebbenden via de kortste weg naar duurzaam regulier werk. Als betaald werk al dan niet met aanvullende voorzieningen nog niet mogelijk is, kan tijdelijk werken met behoud van uitkering worden toegestaan.
-
3. Het dagelijks bestuur kan aan een werknemer een uitstroompremie toekennen wanneer sprake is van uitstroom naar een regulier gefinancierde arbeidsplaats, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening in de vorm van loonkostensubsidie.
-
4. Indien het dagelijks bestuur dit noodzakelijk acht, kan besloten worden tot het laten werken met behoud van uitkering zonder dat dit afgestemd is op de kortste weg naar duurzame arbeid als dit gericht is op het leveren van een maatschappelijke nuttige tegenprestatie voor de verleende uitkering.
-
5. In beleidsregels geeft het dagelijks bestuur verdere uitwerking aan de aard van de voorzieningen. Hierbij worden in elk geval de doelgroep, de soort voorziening, de duur van de voorziening, het doel van de voorziening en de verplichtingen van de deelnemers betrokken.
ARTIKEL 7. VOORZIENINGEN TEN BEHOEVE VAN WERKGEVERS
-
1. Het dagelijks bestuur kan een subsidie verstrekken aan werkgevers, die een arbeidsovereenkomst sluiten met een belanghebbende die behoort tot de doelgroep.
-
2. Het dagelijks bestuur kan aan een werkgever een uitstroompremie toekennen wanneer sprake is van uitstroom naar een regulier gefinancierde arbeidsplaats.
-
3. Het dagelijks bestuur stelt ten aanzien van de verstrekking van loonkostensubsidie en uitstroompremie nadere regels voor wat betreft de hoogte en duur van de loonkostensubsidie en premie en de voorwaarden waaronder de loonkostensubsidie en premie wordt verstrekt.
-
4. Aan de werkgever van een werknemer die vanwege een arbeidshandicap een verminderde loonwaarde heeft kan het dagelijks bestuur toestemming geven een lager loon dan het wettelijk minimumloon te betalen. De voorwaarden voor deze toestemming legt het dagelijks bestuur vast in de beleidsregels als ook de wijze waarop de loonwaarde wordt berekend [Dit lid treedt op een nader te bepalen tijdstip in werking].
ARTIKEL 8. HANDHAVEN PARTICIPATIE EN BEËINDIGEN ONDERSTEUNING
-
1. Bij het niet of niet tijdig nakomen van de verplichtingen gericht op participatie geeft het dagelijks bestuur uitvoering aan de regels m.b.t. het verlagen van een WWB-, IOAW-, IOAZ-uitkering, zoals opgenomen in paragraaf 3 van deze verordening.
-
2. Het dagelijks bestuur kan de ondersteuning of voorziening van een ANW-er of Nugger beëindigen als deze:
- a.
de arbeids-, re-integratieverplichting en/ of medewerkingsverplichting bij voortduring niet of niet tijdig nakomt;
- b.
niet meer tot de doelgroep behoort;
- c.
een andere voorziening wordt aangeboden;
- d.
deelneemt aan een voorziening en inkomsten heeft, die naar oordeel van het dagelijks bestuur betekenen dat hij in staat is zonder voorziening een plaats op de arbeidsmarkt te vinden of te behouden.
- a.
-
3. Het dagelijks bestuur kan besluiten enige tijd geen (nieuwe) voorziening aan te bieden als een eerdere voorziening (voortijdig) is beëindigd.
ARTIKEL 9. PREMIE EN BIJDRAGE PARTICIPATIE(PLAATS)
-
1. Een uitkeringsgerechtigde die onbeloonde additionele werkzaamheden verricht, ontvangt conform artikel 10a, zesde lid van de WWB een premie.
-
2. De duur van de participatieplaats is minimaal zes maanden en maximaal twee jaar. Ieder jaar wordt opnieuw beoordeeld of de participatieplaats de meest geschikte voorziening is.
-
3. Als de belanghebbende meer dan zes maanden additionele onbetaalde werkzaamheden heeft verricht, wordt van degene in opdracht van wie hij deze werkzaamheden uitvoert een halfjaarlijkse bijdrage gevraagd.
-
4. Het dagelijks bestuur stelt nadere regels ten aanzien van de participatieplaats, de hoogte van de premie en van de vergoeding zoals bedoeld in lid 3 en de voorwaarden en de verplichtingen die aan de participatieplaats en de premie zijn verbonden.
§ 3. MAATREGELEN / AFSTEMMING
§ 3.1. ALGEMENE BEPALINGEN
ARTIKEL 10. HET OPLEGGEN VAN EEN MAATREGEL
-
1. Als de belanghebbende naar het oordeel van het dagelijks bestuur tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de verplichtingen genoemd in deze verordening en/ of de wet niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het dagelijks bestuur zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.
-
2. Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.
ARTIKEL 11. DE BEREKENINGSGRONDSLAG VAN DE MAATREGEL
-
1. De maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm zoals bedoeld in de WWB of de grondslag als bedoeld in de IOAW en IOAZ.
-
2. De maatregel bestaat uit een percentage van de bijstandsnorm of grondslag dan wel uit een percentage samenhangend met de hoogte van het benadelingsbedrag, zoals opgenomen in deze verordening.
-
3. In afwijking van het eerste lid kan de verlaging ook worden toegepast op de bijzondere bijstand indien:
- a.
aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de WWB;
- b.
de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie tot het recht op bijzondere bijstand, daartoe aanleiding geeft;
- c.
het bijzondere bijstand betreft voor woonkosten of premie voor arbeidsongeschiktheidsverzekering aan zelfstandigen die een uitkering voor levensonderhoud (hebben) ontvangen krachtens de Bbz 2004 of IOAZ.
- a.
-
4. Onverminderd het bepaalde in de vorige leden kan afstemming plaatsvinden door de bijstand bij een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in de kosten van het bestaan te verstrekken als geldlening op basis van artikel 48 tweede lid onder b van de WWB.
ARTIKEL 12. INGANGSDATUM EN TIJDVAK
-
1. Tenzij in deze verordening anders is bepaald, gaat de maatregel in op de eerste dag van de kalendermaand die volgt op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekend gemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm of grondslag.
-
2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd als er sprake is van een besluit op aanvraag, voor zover de uitkering nog niet is uitbetaald. In deze situatie werkt het verlagen van de uitkering terug tot de datum van aanvraag dan wel de datum waarop het verzuim betrekking heeft.
-
3. In afwijking van het eerste lid kan, voor zover het zelfstandigen betreft die een uitkering voor levensonderhoud hebben ontvangen in de vorm van een geldlening op grond van de Bbz 2004, de maatregel met terugwerkende kracht worden betrokken bij de definitieve vaststelling van die bijstand.
-
4. De uitkering wordt verlaagd voor de duur van één maand, tenzij sprake is van:
- a.
samenloop van verschillende gedragingen die het niet nakomen van verplichtingen inhouden. Hierbij wordt de hoogte en duur van de maatregel vastgesteld op de gedraging met de hoogste maatregel;
- b.
wanneer sprake is van recidive wordt in beginsel de duur van de maatregel verdubbeld tenzij in deze verordening anders is bepaald. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd, wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen dan wel het geven van een waarschuwing op grond van deze verordening;
- c.
verwijtbaar gedrag waarvoor in deze verordening een afwijkende duur is vastgesteld.
- a.
-
5. Indien door beëindiging van de uitkering de verlaging niet of niet volledig kan worden toegepast, wordt het restant van de verlaging ten uitvoer gelegd, zodra de belanghebbende opnieuw recht op uitkering heeft. Indien de verlaging bedoeld in het eerste lid niet ten uitvoer is gelegd binnen een termijn van twee jaar na de (fictieve) ingangsdatum van de verlaging, komt deze te vervallen.
ARTIKEL 13. AFZIEN VAN HET OPLEGGEN VAN EEN MAATREGEL
-
1. Het dagelijks bestuur ziet af van het opleggen van een maatregel indien:
- a.
elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of
- b.
door het niet (volledig) nakomen van de inlichtingen- of medewerkingsverplichting een reeds eerder toegekende uitkering is of wordt beëindigd en er geen sprake is van financiële benadeling.
- a.
-
2. Het dagelijks bestuur kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.
-
3. Indien het dagelijks bestuur afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt aan de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.
ARTIKEL 14. WAARSCHUWING
Van het opleggen van een maatregel kan worden afgezien en er kan worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing in die situaties zoals vermeld in deze verordening.
ARTIKEL 15. HOREN VAN DE BELANGHEBBENDEN
Voordat de uitkering wordt verlaagd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen, maar niet als:
-
a. de belanghebbende zijn zienswijze al eerder kenbaar heeft gemaakt en er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden; of
-
b. binnen de gestelde termijn niet is voldaan aan de inlichtingenverplichting; of
-
c. het horen niet nodig is voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid; of
-
d. in andere situaties waar dit naar de mening van het dagelijks bestuur niet noodzakelijk is.
ARTIKEL 16. BESLUIT
In het besluit tot het opleggen van de maatregel of de waarschuwing wordt in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de eventuele duur en hoogte van de verlaging als ook de afweging van de individuele belangen zoals bedoeld in deze verordening.
§ 3.2. GEDRAGINGEN EN BIJBEHORENDE MAATREGELEN
ARTIKEL 17. NIET OF ONVOLDOENDE MEEWERKEN AAN HET VERKRIJGEN OF BEHOUDEN VAN ALGEMEEN GEACCEPTEERDE ARBEID
-
1. Er wordt een maatregel opgelegd van 100% voor de duur van 1 maand in de volgende situaties:
- a.
het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;
- b.
het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;
- c.
het weigeren van een passend re-integratieaanbod;
- d.
het niet naar vermogen meewerken aan het verrichten van de tegenprestatie;
- e.
het niet aantoonbaar trachten arbeid of passend onderwijs te vinden en te aanvaarden gedurende de wachttijd van 4 weken voor jongeren tot 27 jaar;
- f.
het door een persoon, jonger dan 27 jaar, niet meewerken aan het opstellen, uitvoeren of evalueren van een plan van aanpak.
- a.
-
2. Het dagelijks bestuur kan op basis van individuele omstandigheden besluiten om in afwijking van lid 1 van deze bepaling de maatregel te effectueren door gedurende 2 maanden de uitkering met 50% te verlagen.
-
3. Er wordt een maatregel opgelegd van 50% voor de duur van 1 maand in de volgende situaties:
- a.
het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;
- b.
het niet naar vermogen meewerken aan een passende re-integratievoorziening waaronder wordt verstaan het deelnemen aan taalverwervingslessen voor mensen die onvoldoende de Nederlandse taal beheersen;
- c.
het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling of re-integratie;
- d.
het niet voldoen aan de aan de ontheffing verbonden re-integratieverplichtingen die een alleenstaande ouder heeft indien hem op grond van artikel 9a WWB 2012 een ontheffing van de arbeidsplicht is verleend;
- e.
bij andere gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren.
- a.
-
4. De hoogte van de maatregel zoals bedoeld in lid 3 wordt gehalveerd als er sprake is van een grote afstand tot de arbeidsmarkt, zoals bepaald door het dagelijks bestuur in de beleidsregels.
-
5. Er wordt een maatregel opgelegd van 5% voor de duur van 1 maand in de volgende situaties:
- a.
het zich niet (tijdig) laten registreren als werkzoekende bij het UWV Werkbedrijf; of
- b.
het niet (tijdig) laten verlengen van deze registratie.
- a.
-
6. De hoogte van de maatregel zoals bedoeld in lid 5 wordt verdubbeld als er sprake is van een korte afstand tot de arbeidsmarkt, zoals bepaald door het dagelijks bestuur in de beleidsregels.
-
7. De duur van de maatregel als bedoeld in de leden 1 t/m 6 wordt verdubbeld indien er sprake is van recidive. Met het besluit waarmee een maatregel wordt opgelegd is gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen of tot het geven van een waarschuwing.
-
8. Conform artikel 13 lid 2 sub d WWB wordt de jongere tot 27 jaar van rechtswege uitgesloten van het recht op bijstand als uit diens houding en gedragingen ondubbelzinnig blijkt dat hij de verplichtingen, bedoeld in artikel 9, eerste lid resp. artikel 55 WWB niet wil nakomen.
-
9. Van het opleggen van een maatregel kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, bij gedragingen zoals bedoeld in lid 5 van dit artikel, tenzij deze gedraging plaatsvindt binnen een periode van 1 jaar te rekenen vanaf de datum waarop de belanghebbende eerder schriftelijk gewaarschuwd is.
ARTIKEL 18. TEKORTSCHIETEND BESEF VAN VERANTWOORDELIJKHEID
-
1. Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond, niet zijnde de gedraging zoals genoemd in lid 4 en lid 6 van dit artikel, dan wordt een maatregel opgelegd die wordt afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.
-
2. De maatregel wordt op de volgende wijze vastgesteld:
- a.
10% van het benadelingbedrag als dit lager is dan € 4.000
- b.
20% van het benadelingbedrag vanaf€ 4.000.
- a.
-
3. Indien geen benadelingsbedrag kan worden vastgesteld, bedraagt de maatregel 20% van de uitkering gedurende één maand.
-
4. Bij het versneld interen van vermogen of het hebben gedaan van een schenking waarmee rekening zou zijn gehouden bij het verlenen van de bijstand, kan voor de duur van het eerder dan wel langer bijstandsafhankelijk zijn een maatregel worden opgelegd van 100%. Deze maatregel geldt alleen voor de WWB.
-
5. Als toepassing van het vorige lid leidt tot onbillijkheden wordt toepassing gegeven aan het bepaalde in artikel 48 tweede lid onder b van de WWB en wordt de uitkering verstrekt in de vorm van een geldlening voor de duur van het eerder dan wel langer bijstandsafhankelijk zijn.
-
6. Bij het verwijtbaar geen of geen volledig recht op een uitkering sociale verzekering of daarmee gelijk te stellen buitenlandse of private aanspraken dan wel bij het verliezen van een dergelijk recht door eigen toedoen, wordt een maatregel opgelegd van 100% gedurende 1 maand.
ARTIKEL 19. GEEN/ONTOEREIKENDE VOORLIGGENDE VOORZIENING WEGENS RECIDIVEBOETE
-
1. In afwijking van het bepaalde in artikel 18, lid 6 wordt, indien belanghebbende geen beroep meer kan doen op een passende en toereikende voorliggende voorziening, omdat deze volledig wordt verrekend met een bestuurlijke boete in het kader van het bij herhaling schenden van de inlichtingenplicht, een maatregel opgelegd van 100% gedurende de eerste drie maanden vanaf de start van de verrekening.
-
2. Verkeert de belanghebbende in omstandigheden als bedoeld in artikel 23, lid 3 dan wordt een maatregel opgelegd van 100% gedurende een maand vanaf de start van de verrekening.
-
3. Op de bijstand is in de twee daaropvolgende maanden een maatregel van 20% van toepassing.
ARTIKEL 20. ZEER ERNSTIG MISDRAGEN
-
1. Bij het zich jegens het dagelijks bestuur, zijn ambtenaren, medewerkers van het Werkplein / UWV werkbedrijf of ingeschakeld re-integratie- of diagnosebedrijf, zeer ernstig misdragen onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met het uitvoeren van de WWB, IOAW of IOAZ, een re-integratievoorziening inbegrepen, treedt het agressieprotocol in werking.
-
2. Het dagelijks bestuur legt een maatregel op van 100% gedurende een maand of 50% voor de duur van twee maanden.
§ 4. BESTUURLIJKE BOETE
§ 4.1. SCHENDING VAN DE INLICHTINGENVERPLICHTING
ARTIKEL 21. NIET NAKOMEN VAN DE INLICHTINGENVERPLICHTING
-
1. Bij het niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de inlichtingenverplichting op grond van de wet, waardoor ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering is verleend, wordt er een bestuurlijke boete opgelegd ter hoogte van het benadelingbedrag
-
2. Indien het benadelingsbedrag lager is dan de minimale boete zoals opgenomen in het boetebesluit, wordt deze minimale boete opgelegd.
-
3. Indien het niet, niet tijdig, of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting op grond van de wet niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag wordt de minimale boete opgelegd zoals opgenomen in artikel 2 van het Boetebesluit sociale zekerheidswetten 2013.
-
4. Als er sprake is van een situatie, genoemd in het vorige lid kan het dagelijks bestuur besluiten tot het geven van een waarschuwing tenzij er sprake is van recidive.
-
5. De boete wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd zolang de gedraging wordt onderzocht door het Openbaar Ministerie en blijft definitief achterwege indien ter zake strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter rechtszitting een aanvang heeft genomen of het recht tot strafvervolging is vervallen ingevolge artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht.
ARTIKEL 22. MATIGEN EN AFZIEN VAN OPLEGGEN BESTUURLIJKE BOETE
-
1. Het dagelijks bestuur kan de bestuurlijke boete matigen als er sprake is van verminderde verwijtbaarheid.
-
2. Het dagelijks bestuur kan afzien van het opleggen als er sprake is van zeer dringende redenen.
§ 4.2. VERREKENEN RECIDIVEBOETE (ALLEEN WWB)
ARTIKEL 23. VERREKENEN ZONDER BESLAGVRIJE VOET
-
1. Indien de belanghebbende beschikt over gelden ter hoogte van ten minste driemaal de toepasselijke bijstandsnorm, verrekent het dagelijks bestuur de recidiveboete zonder inachtneming van de beslagvrije voet.
-
2. De verrekening als bedoeld in het eerste lid gaat in op de eerste van de maand na dagtekening van het besluit tot opleggen van een recidiveboete.
-
3. Indien de belanghebbende niet beschikt over gelden als bedoeld in het eerste lid, verrekent het dagelijks bestuur de recidiveboete gedurende één maand zonder inachtneming van de beslagvrije voet.
-
4. De verrekening als bedoeld in het derde lid gaat in op de eerste van de maand na dagtekening van het besluit tot opleggen van een recidiveboete.
-
5. Aansluitend op de verrekening als bedoeld in het derde lid, verrekent het dagelijks bestuur de recidiveboete in de daarop volgende twee maanden op een dusdanige wijze dat belanghebbende blijft beschikken over een inkomen ter hoogte van 80% van de toepasselijke bijstandsnorm.
-
6. Tot het inkomen als bedoeld in het derde lid worden ook middelen gerekend als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdelen n en r WWB.
ARTIKEL 24. VERREKENEN MET INACHTNEMING BESLAGVRIJE VOET
In afwijking van artikel 23 kan het dagelijks bestuur de recidiveboete met inachtneming van de beslagvrije voet verrekenen indien:
-
a. Aannemelijk is dat verrekening op de wijze, bedoeld in de artikelen 2 of 3 zou leiden tot huisuitzetting van belanghebbende en diens gezin; of
-
b. Anderszins sprake is van dringende redenen.
ARTIKEL 25. EERDER OPGELEGDE BESTUURLIJKE BOETE
De artikelen 23 en 24 van deze paragraaf zijn van overeenkomstige toepassing op de verrekening van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 18a eerste lid WWB indien en voor zover deze boete nog niet is betaald op het moment van verrekening van de recidiveboete.
§ 5. BESTRIJDEN MISBRUIK EN ONEIGENLIJK GEBRUIK
ARTIKEL 26. DIENSTVERLENEND HANDHAVEN
-
1. Het voorkomen en bestrijden van uitkeringsfraude dan wel van misbruik en oneigenlijk gebruik van de WWB, IOAW, IOAZ of Bbz 2004 is ingericht naar het landelijk model voor hoogwaardig handhaven.
-
2. Het dagelijks bestuur stelt regels met betrekking tot hoogwaardig handhaven waarbij tenminste wordt aangegeven hoe wordt geregeld:
- a.
de voorlichting over de regelgeving evenals de daaraan verbonden gevolgen bij misbruik en oneigenlijk gebruik;
- b.
de wijze van verificatie van gegevens en van informatie uitwisseling met derden;
- c.
de wijze waarop en frequentie waarin periodieke controles worden uitgevoerd;
- d.
de wijze waarop fraude wordt opgespoord en afgehandeld.
- a.
Artikel 27. CONTROLE
-
1. Het dagelijks bestuur doet stelselmatig onderzoek naar de rechtmatigheid van de uitkering en kan daarbij gebruikmaken van huisbezoeken, risicoprofielen en bestandsvergelijkingen en de samenloopsignalen die daaruit voortkomen. Het dagelijks bestuur onderzoekt daarnaast overige signalen en tips die relevant zijn voor het recht op bijstand.
-
2. Het dagelijks bestuur doet onderzoek naar de reden van de beëindiging van de uitkering en neemt op basis daarvan besluiten met betrekking tot de rechtmatigheid van de uitkering en de wederzijds tussen het dagelijks bestuur en de belanghebbende resterende verplichtingen en de afhandeling daarvan.
ARTIKEL 28. AANGIFTE BIJ HET OPENBAAR MINISTERIE
Indien een gedraging van belanghebbende als bedoeld in artikel 23 leidt tot benadeling van de gemeente, doet het dagelijks bestuur, onverminderd de mogelijkheid de ten onrechte ontvangen bijstand terug te vorderen, aangifte bij het Openbaar Ministerie, in overeenstemming met de door het Openbaar Ministerie op dit punt gehanteerde uitgangspunten in de Aanwijzing Sociale Zekerheidsfraude.
ARTIKEL 29. TERUGVORDEREN OPGESPOORDE FRAUDEBEDRAGEN
-
1. Het dagelijks bestuur vordert de ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende bijstand, IOAW, IOAZ- of Bbz 2004-uitkering als gevolg van het niet nakomen van of handelen in strijd met de inlichtingenverplichtingen volledig terug.
-
2. Het dagelijks bestuur stelt regels met betrekking tot herziening, terug- en invordering waarbij tenminste wordt geregeld:
- a.
op welke wijze gebruik wordt gemaakt van de wettelijke bevoegdheid tot herziening, terugvordering en invordering van een verstrekte voorziening;
- b.
op welke wijze en wanneer er kan worden afgezien van het nemen van een herzieningsbesluit;
- c.
op welke wijze er geheel of gedeeltelijk van terugvordering dan wel van invordering kan worden afgezien;
- d.
op welke wijze en volgorde de boete en terugvordering wordt ingevorderd.
- e.
met welke frequentie heronderzoeken plaats moeten vinden.
- a.
ARTIKEL 30. VERHAAL
Het dagelijks bestuur stelt regels op met betrekking tot verhaal waarin tenminste wordt geregeld:
-
a. op welke wijze gebruik wordt gemaakt van de wettelijke bevoegdheid tot verhaal;
-
b. wanneer en op welke wijze er wordt afgezien van het nemen van een verhaalsbesluit cq. het invorderen van de te verhalen voorziening;
-
c. met welke frequentie heronderzoeken plaats dienen te vinden.
§ 6. TOESLAGEN WWB
§ 6.1. ALGEMENE BEPALINGEN
ARTIKEL 31. AANVULLENDE DEFINITIES VOOR DEZE PARAGRAAF
-
1. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
- a.
de wet: de Wet werk en bijstand;
- b.
normbedrag: het toepasselijke naar leefvorm vastgestelde bedrag als bedoeld in artikel 20 en 21 van de wet;
- c.
gehuwdennorm: het normbedrag dat conform de wet wordt toebedeeld aan gehuwden waarvan beide echtgenoten jonger zijn dan de pensioengerechtigde leeftijd;
- d.
toeslag: het verhogen van het normbedrag voor alleenstaanden en alleenstaande ouders met een percentage (ten hoogste 20%) van het normbedrag voor gehuwden;
- e.
verlaging: het verlagen van het normbedrag voor gezinnen met een percentage (ten hoogste 20%) van het normbedrag voor gehuwden;
- f.
woning: zelfstandige woonruimte, voorzien van een eigen toegang, waarbij geen wezenlijke woonfuncties, zoals woon- en slaapruimte, was- en kookgelegenheid en toilet met andere woningen worden gedeeld. Onder een woning wordt mede een woonwagen of woonschip als bedoeld in artikel 3, zesde lid Wet werk en bijstand verstaan;
- g.
onderhuurder: de persoon, niet zijnde een bloedverwant in de eerste graad, die onderhuurt of op commerciële basis een medebewoner is en wiens woonsituatie voldoet aan het volgende:
- i.
het onder te huren/mede te bewonen deel van de woning is zelfstandig geschikt voor bewoning;
- ii.
de prijs per maand is minstens gelijk aan 10% van het normbedrag voor gehuwden en
- iii.
de onderhuurder/medebewoner staat ingeschreven in de basisadministratie van de gemeente op het onderhuuradres;
- i.
- h.
hoofdbewoner: een belanghebbende die eigenaar of hoofdhuurder is van woonruimte en die in de woonruimte hoofdverblijf heeft;
- i.
zorgbehoevende: degene die is aangewezen op verzorging ter voorkoming van opname in een verpleeg- of verzorgingstehuis;
- j.
woonkosten: alle met wonen samenhangende kosten zoals huur, hypotheek, energie, water, verzekeringen;
- k.
gedeeltelijke woonkosten: enkele met wonen samenhangende kosten, niet het geheel hiervan.
- a.
ARTIKEL 32. DE RECHTSGRONDEN
De rechtsgronden voor het verhogen of het verlagen van het normbedrag zijn:
-
a. het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met een of meer anderen;
-
b. de woonsituatie.
ARTIKEL 33. LEEFTIJDSBEGRENZING
De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd. Voor gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien beide echtgenoten 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd zijn.
ARTIKEL 34. INDELING CATEGORIEËN
-
1. Voor belanghebbenden aan wie bijstand kan worden verleend, geldt een categorieaanduiding.
-
2. De categorieën worden als volgt aangeduid:
- a.
alleenstaande;
- b.
alleenstaande ouder;
- c.
gehuwden.
- a.
§ 6.2. CRITERIA VOOR HET VERHOGEN VAN DE BIJSTANDSNORM
ARTIKEL 35. TOESLAG ALLEENSTAANDE EN ALLEENSTAANDE OUDER
-
1. De toeslag als bedoeld in het eerste lid bedraagt 20% van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft dan wel uitsluitend personen inwonend zijn als bedoeld in het zesde lid onder b van dit artikel.
-
2. De toeslag bedraagt 10% van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder als deze hoofdbewoner is van de woning, voor deze woning woonkosten verschuldigd is en deze woonkosten kan delen met één inwonende.
-
3. De toeslag bedraagt 5% van de gehuwdennorm als de woonkosten gedeeld kunnen worden met meer dan één inwonende.
-
4. Als de woning gedeeld wordt met meer dan twee onderhuurders wordt de hoofdbewoner gezien als beroepsmatig verhuurder en wordt geen toeslag toegekend.
-
5. De toeslag bedraagt 10% van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder als deze onderhuurder of medebewoner is of een bloedverwant is in de eerste graad van de hoofdbewoner.
-
6. Voor de toepassing van dit artikel worden:
- a.
gehuwden aangemerkt als één inwonende;
- b.
niet aangemerkt als een persoon met wie kosten kunnen worden gedeeld:
- •
de verzorgingsbehoevende die door belanghebbende wordt verzorgd;
- •
het kind als bedoeld in artikel 26 van de wet.
- •
- a.
ARTIKEL 36. AFWIJKENDE TOESLAG BIJ ALLEENSTAANDEN VAN 21 OF 22 JAAR
De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid van de wet bedraagt:
-
a. 10% van de gehuwdennorm indien in de woning van de alleenstaande geen ander zijn hoofdverblijf heeft;
-
b. 5% van de gehuwdennorm in de overige gevallen.
ARTIKEL 37. TOESLAG IN VERBAND MET WOONSITUATIE
-
1. Er wordt geen toeslag toegekend als er een woning wordt bewoond waarvoor totaal geen woonkosten verschuldigd zijn.
-
2. Er wordt een toeslag toegekend van 10% als er een woning wordt bewoond waarvoor gedeeltelijke woonkosten verschuldigd zijn.
-
3. Er wordt een toeslag toegekend van 10% als er geen woning wordt bewoond.
§ 6.3. CRITERIA VOOR HET VERLAGEN VAN DE BIJSTANDSNORM OF DE TOESLAG
ARTIKEL 38. VERLAGING BIJSTANDSNORM GEHUWDEN
-
1. Geen verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet wordt toegepast voor de gehuwden bij wie geen ander zijn hoofdverblijf heeft dan wel uitsluitend personen inwonend zijn als bedoeld in het zesde lid onder b van dit artikel.
-
2. Het normbedrag voor gehuwden wordt verlaagd met 10% als de gehuwden woonkosten verschuldigd zijn voor de woning en deze kunnen delen met één inwonende.
-
3. Het normbedrag voor gehuwden wordt verlaagd met 15% als de gehuwden woonkosten verschuldigd zijn voor de woning en deze kunnen delen met meer dan één inwonende.
-
4. Als de woning gedeeld wordt met meer dan twee onderhuurders wordt de hoofdbewoner gezien als beroepsmatig verhuurder en wordt de uitkering verlaagd met 20% van de gehuwdennorm.
-
5. Het normbedrag voor gehuwden wordt verlaagd met 10% als de gehuwden inwonen bij anderen.
-
6. Voor de toepassing van dit artikel worden:
- a.
gehuwden aangemerkt als één inwonende;
- b.
niet aangemerkt als een persoon met wie kosten kunnen worden gedeeld:
- •
de verzorgingsbehoevende die door belanghebbende wordt verzorgd;
- •
het kind als bedoeld in artikel 26 van de wet.
- •
- a.
ARTIKEL 39. VERLAGING WOONSITUATIE
De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt:
-
1. 20% van de gezinsnorm indien een woning wordt bewoond waarvoor totaal geen woonkosten verschuldigd zijn;
-
2. 10% van de gezinsnorm als er een woning wordt bewoond waarvoor gedeeltelijke woonkosten verschuldigd zijn;
-
3. 10% van de gezinsnorm als er geen woning wordt bewoond.
ARTIKEL 40. VERHOGING OF VERLAGING VAN HET NORMBEDRAG BIJ ZORGBEHOEVENDHEID
Een zorgbehoevende die door een hoofd- of medebewoner wordt verzorgd, dan wel een
verzorger die een zorgbehoevende hoofd- of medebewoner verzorgt, wordt voor de toepassing van de rechtsgrond als bedoeld in artikel 27, aanhef en onder a en b van deze verordening (het kunnen delen van de kosten met een of meer anderen respectievelijk
de woonsituatie), voor wat betreft hun onderlinge zorgrelatie, niet als kostendelende hoofd- of medebewoner aangemerkt.
ARTIKEL 41. ANTI-CUMULATIEBEPALING
Bij samenloop van toepasselijke rechtsgronden wordt de verhoging dan wel de verlaging van het normbedrag vastgesteld op maximaal 20% van het normbedrag voor gehuwden.
§ 7. LANGDURIGHEIDSTOESLAG
§ 7.1. ALGEMENE BEPALINGEN
ARTIKEL 42. AANVULLENDE DEFINITIES VOOR DEZE PARAGRAAF
-
1. In deze verordening wordt verstaan onder:
- a.
de wet: de Wet werk en bijstand;
- b.
referteperiode: een periode van vijf opeenvolgende periodes van 12 maanden voorafgaand aan de peildatum;
- c.
peildatum: de datum waarop in het recht op langdurigheidstoeslag ontstaat, voor zover deze ligt binnen 12 maanden voorafgaand aan de datum van de aanvraag;
- d.
bijstandsnorm: de norm bedoeld in artikel 5 onderdeel c van de wet;
- e.
inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet, met dien verstande dat voor de zinsnede ‘een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan’ moet worden gelezen ‘de referteperiode’. Een bijstandsuitkering wordt, in afwijking van artikel 32 van de wet voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag als inkomen gezien;
- f.
gezinsnorm: de norm van artikel 21, eerste lid van de wet.
- a.
ARTIKEL 43. UITVOERING
De uitvoering van deze verordening berust bij het dagelijks bestuur.
§ 7.2. RECHT OP LANGDURIGHEIDSTOESLAG
ARTIKEL 44. LANGDURIG, LAAG INKOMEN
-
1. Van een langdurig laag inkomen is sprake als de belanghebbende gedurende een onafgebroken periode van 60 maanden een inkomen heeft dat niet hoger is dan 105% van de toepasselijke bijstandsnorm en geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de wet.
-
2. Aan het bepaalde in het eerste lid is voldaan als in elk van de vijf periodes van 12 maanden voorafgaand aan de peildatum het gemiddelde inkomen lager is dan 105% van de toepasselijke bijstandsnorm.
-
3. Niet voor de langdurigheidstoeslag komt in aanmerking de belanghebbende die een opleiding volgt als bedoeld in de WTOS, dan wel een studie volgt als genoemd in de WSF 2000.
ARTIKEL 45. HOOGTE VAN DE LANGDURIGHEIDSTOESLAG
-
1. De langdurigheidstoeslag bedraagt per jaar 38% van de toepasselijke bijstandsnorm.
-
2. Voor de toepassing van het eerste lid is de situatie op de peildatum bepalend.
-
3. Indien sprake is van één of meer niet-rechthebbende echtgenoten komt de ander in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor de ander zou gelden als alleenstaande of alleenstaande ouder.
-
4. De langdurigheidstoeslag over een jaar wordt geweigerd voor zover in dat jaar sprake is van een gedraging als bedoeld in § 3.2 artikel 17, lid 1 of 2 van deze verordening.
ARTIKEL 46. VASTSTELLING OP AANVRAAG
-
1. Het dagelijks bestuur stelt het recht op langdurigheidstoeslag vast op schriftelijke aanvraag tenzij een schriftelijke aanvraag niet mogelijk is of indien er sprake is van een lopende bijstandsuitkering met eerder vastgestelde peildatum. In dat geval vindt ambtshalve vaststelling plaats.
-
2. De langdurigheidstoeslag wordt door de echtgenoten gezamenlijk aangevraagd dan wel door een of meer van hen met schriftelijke toestemming van de ander of anderen.
-
3. Het recht op langdurigheidstoeslag strekt zich niet uit over een periode gelegen 60 maanden voor de datum van de aanvraag.
§ 8. SLOTBEPALINGEN
ARTIKEL 47. ONVOORZIENE OMSTANDIGHEDEN
In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het dagelijks bestuur.
Het dagelijks bestuur kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
ARTIKEL 48. CITEERTITEL EN INWERKINGTREDING
-
1. Deze verordening kan worden aangehaald als: ‘Verzamelverordening WWB, IOAW, IOAZ en Bbz 2004’.
-
2. De verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2013. Voor situaties gelegen voor 1 januari 2013 is van toepassing de Verzamelverordening WWB, IOAW, IOAZ en Bbz 2004, laatstelijk gewijzigd op 9 juli 2012 door het algemeen bestuur van de ISD Midden-Langstraat.
Ondertekening
Aldus vastgesteld door het algemeen bestuur in zijn vergadering van 28 januari
de secretaris,
mevrouw A.E.W. van Limpt
de voorzitter,
mevrouw M. Mulder
TOELICHTING VERZAMELVERORDENING
Inleiding:
De verplichte verordeningen op re-integratie, afstemming en handhaving, toeslagen en verlagingen en langdurigheidstoeslag zijn voorheen door het bestuur van de ISD Midden-Langstraat samengevoegd in één verzamelverordening, omdat de onderwerpen zeer nauw samenhangen en hiermee ook een bijdrage wordt geleverd aan het vereenvoudigen en terugdringen van regels. Deze werkwijze wordt door het bestuur van Baanbrekers voortgezet met inachtneming van de strategische beleidskaders die door de gemeenteraden worden bepaald. De basis blijft de Verzamelverordening WWB, IOAW, IOAZ en Bbz 2004 die laatstelijk door het algemene bestuur van de ISD Midden-Langstraat is gewijzigd op 9 juli 2012 als gevolg van de afschaffing van de huishoudinkomenstoets.
De verzamelverordening heeft de status van beleidskader. Hierin zijn de kaders voor de uitvoering van de regelingen opgenomen. Het dagelijks bestuur heeft de bevoegdheid om via beleidsregels en uitvoeringsrichtlijnen deze kaders verder in te vullen voor de uitvoering.
Aanscherping handhaving
De WWB is met ingang van 2013 opnieuw aangescherpt als gevolg van de invoering van de zogenaamde Fraudewet. Op basis hiervan moet de gemeente de afstemmingsbepalingen m.b.t. de schending van de inlichtingenplicht vervangen door een bestuurlijke boete. Daarnaast moet een verordening worden vastgesteld over de verrekening van de recidiveboete. Om eerdergenoemde redenen is deze verordening ook opgenomen (paragraaf 4) in de verzamelverordening. Deze bepalingen gelden uitsluitend voor de WWB. De bestuurlijke boete geldt wel voor de andere regelingen (IOAW, IOAZ en Bbz) maar de bepalingen rondom de recidive zijn in deze regelingen wettelijk bepaald. De rijksoverheid heeft de fraudewet vastgesteld, omdat uitkeringsfraude streng bestraft moet worden. Dit vanwege de financiële houdbaarheid, maar vooral vanwege het maatschappelijk draagvlak. De overige sociale zekerheidsregelingen kennen een strenger regime dan de WWB, die een vangnetfunctie heeft. Bij recidivefraude in het kader van andere sociale verzekeringen of voorzieningen wordt maximaal vijf jaar de beslagvrije voet losgelaten, wat betekent dat mensen ook vijf jaar geen of beperkt uitkering ontvangen. Beperkt omdat in zo’n situatie een bij Ministeriële regeling bepaald deel van de uitkering wordt vrijgelaten in verband met zorgkosten, woonkosten en de kosten van kinderen. Deze vrijlating voor zorgkosten, woonkosten en de kosten van kinderen wordt niet tot het middelenbegrip van de WWB gerekend.
Aanscherping overtreding doelmatigheidsverplichtingen
In de hoofdlijnennotitie werken naar vermogen is het volgende opgenomen: Ieder mens heeft recht op zelfbeschikking, verdient de kans het beste uit zichzelf te halen en zich te ontplooien. We schrijven niemand af, maar spreken iedereen aan. Een baan is immers de beste sociale zekerheid. Natuurlijke zorgen we samen voor wie echt niet kan meedoen.” Zo beschrijft het regeerakkoord van dit kabinet het individuele belang dat iedereen die dat kan, ook naar vermogen meedoet. Meedoen naar vermogen dient daarnaast ook een maatschappelijk en economisch belang. De arbeidsmarkt staat voor grote veranderingen. Voor het eerst sinds decennia neemt het aantal werkenden af. Als er niets gebeurt, komt de samenleving straks mensen tekort om het werk te doen. Terwijl er intussen om uiteenlopende redenen nog veel mensen langs de kant staan die (gedeeltelijk) wel kunnen werken. Dat is sociaal en economisch ongewenst
[Citaat uit de hoofdlijnen notitie Werken naar vermogen].
De eigen verantwoordelijkheid van de burger staat vanuit het vangnetprincipe van de WWB centraal. Ook op andere beleidsterreinen wordt meer en meer geaccentueerd dat deze verantwoordelijkheid primair staat. In de uitvoeringspraktijk blijkt dat de huidige mate van sanctioneren bij het verwijtbaar niet of in voldoende mate meewerken aan arbeidsinschakeling aanpassing behoeft. De huidige maatregel van 20% van de bijstandsnorm is onvoldoende effectief en om deze redden opgetrokken naar 50%. Daarnaast is de mogelijkheid tot het geven van een waarschuwing bij onvoldoende solliciteren geschrapt. De eigen verantwoordelijkheid wordt met deze aanpassingen extra benadrukt.
De Rijksoverheid wil naast meer participatie op de (zoveel mogelijk reguliere) arbeidsmarkt meer inzet op handhaving en afstemming. Misbruik van sociale zekerheid moet bestraft worden om het draagvlak hiervoor in de samenleving te kunnen behouden. De gemeenten moeten vanwege een rijksbezuiniging hierop ook meer geld besparen. Dit maakt dat naast daadwerkelijk opsporen en bestraffen van fraude ook het strakker invorderen van openstaande schulden noodzakelijk wordt.
Opbouw verzamelverordening:
De Verzamelverordening 2013 is als volgt opgebouwd:
algemene bepalingen
re-integratie
maatregelen / afstemming
bestuurlijke boete
bestrijden misbruik en oneigenlijk gebruik
toeslagen WWB
langdurigheidstoeslag
slotbepalingen
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING:
§ 1. ALGEMENE BEPALINGEN
ARTIKEL 1: DEFINITIES
De centrale rol van participatie in de WWB (werk boven inkomen en iedereen doet mee) raakt in het bijzonder de doelgroep, het karakter en de reikwijdte van begrippen als arbeidsinschakeling, ondersteuning en voorzieningen. De in de verzamelverordening gebruikte begrippen sluiten zoveel als mogelijk aan bij die van de WWB of de andere wetten. Dit uit het oogpunt van helderheid en structuur. Hiermee wordt het voor de burger gemakkelijker om de samenhang te doorzien tussen het doel van de WWB en de in de verordening uitgewerkte beleidskaders. Voor zover er definities niet in de Verordening zijn opgenomen, gelden deze zoals in de wet bedoeld.
§ 2. RE-INTEGRATIE
Dit hoofdstuk regelt het ondersteunen en het aanbieden van voorzieningen aan werkzoekenden die behoren tot de doelgroep. De opdracht hiertoe is geregeld in artikel 7 van de WWB en 34 IOAW. Voor de IOAZ en Bbz 2004 gelden deze regels niet.
ARTIKEL 2: OPDRACHT EN TAAK VAN HET DAGELIJKS BESTUUR
Het is aan het dagelijks bestuur om te zorgen voor een voldoende aanbod van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. De wet en de verordening gaan uit van door het dagelijks bestuur noodzakelijk geachte voorzieningen. Door deze omschrijving is het aanbieden van een voorziening afhankelijk te stellen van sociaaleconomische factoren en de middelen uit het Participatiebudget. De ondersteuning is dan ook geen afdwingbaar recht zoals een belanghebbende dat het liefst zou zien. Het dagelijks bestuur moet zorgen voor een gevarieerd aanbod aan voorzieningen en legt deze vast in het verzamelbesluit. Vanwege het teruglopen van het participatiebudget zal de inzet van deze middelen gebonden zijn aan het strategisch beleidskader van de gemeenten Heusden, Loon op Zand en Waalwijk. dat de gemeenten in de Langstraat vaststellen.
Lid 3: Het dagelijks bestuur betrekt bij het afwegen van de belangen bij het aanbieden van voorzieningen onder meer de situatie op de arbeidsmarkt, de mate van investering in een belanghebbende (eerder aangeboden voorzieningen), het vooruitzicht op inkomen uit betaalde arbeid als ook de mogelijkheid van een voorliggende voorziening waaronder voor jongeren de terugkeer naar het reguliere onderwijs.
Lid 6: Wanneer het dagelijks bestuur derden inschakelt voor het uitvoeren van re-integratievoorzieningen zal het hierbij de gemeentelijke richtlijnen voor in-, aan- en uitbesteden in acht nemen.
Lid 7: Het plan van aanpak dat per individu wordt opgesteld, bevat in ieder geval een omschrijving van de te verrichten activiteiten naar doel, aard en omvang en de duur hiervan.
Het tweede lid van dit artikel geeft het dagelijks bestuur de mogelijkheid om in de beleidsregels een uitstroompremie toe te kennen aan de werkgever, die een werknemer uit de doelgroep aanneemt of de werknemer zelf. Het dagelijks bestuur kan hier beleidsregels op vaststellen.
Lid 8: Bij flankerend beleid voor het wegnemen van belemmeringen voor arbeidsinschakeling valt te denken aan voorzieningen als indicatiestelling, nazorg, schuldhulpverlening, e.d. Hierbij de opmerking dat het aanbod voor noodzakelijke en gepaste kinderopvang geheel verloopt via de Wet kinderopvang. De kinderopvang die nodig is op grond van een medische of psychische indicatie is geregeld via de bijzondere bijstand. De gemeente heeft zelf geen kindplaatsen en is dus geheel afhankelijk van de kinderopvang in de markt.
ARTIKEL 3: AANSPRAAK
Het dagelijks bestuur betrekt bij het afwegen van de belangen bij het aanbieden van voorzieningen onder meer de situatie op de arbeidsmarkt, de mate van investering in een belanghebbende (eerder aangeboden voorzieningen), het vooruitzicht op inkomen uit betaalde arbeid als ook de mogelijkheid van een voorliggende voorziening waaronder voor jongeren de terugkeer naar het reguliere onderwijs.
De aanspraak voor mensen zonder uitkering, die wel tot de doelgroep behoren, wordt beperkt naar inkomen en vermogen. Ook dit past in de nieuwe visie op re-integratie waarbij de steeds schaarsere middelen worden ingezet voor de doelgroepen die dit het hardste nodig hebben.
ARTIKEL 5: CRITERIA ONTHEFFEN ARBEIDS- EN/OF RE-INTEGRATIEPLICHT.
De WWB, IOAW en IOAZ kennen o.a. een arbeids- en een re-integratieverplichting. In beginsel is er altijd een arbeids- en re-integratieverplichting, omdat een ieder primair zelf verantwoordelijk is voor zijn inkomen, een uitkering slechts een vangnetfunctie kent en een ieder mee moet werken aan onderzoek naar de arbeids- en of re-integratiemogelijkheden. Een eventuele ontheffing kan betrekking hebben op één of beide verplichtingen en wordt steeds tijdelijk verleend. De ontheffing is individueel en geldt nooit voor het gezin als geheel. Het onderscheid in verplichtingen vergroot de mogelijkheid tot participatie naar het uitgangspunt: iedereen doet mee naar vermogen. De wet kent geen categoriale ontheffingen van de verplichtingen, alleen voor alleenstaande ouders met ten laste komende kinderen tot 5 jaar. Deze worden ontheven van de arbeidsplicht maar niet van de re-integratieplicht. Met deze alleenstaande ouders wordt een plan van aanpak opgesteld waarin de activiteiten gedurende de ontheffing van de arbeidsplicht worden opgenomen.
Bij mantelzorg is ontheffing aangewezen als wordt voldaan aan de begripsomschrijving, de daarbij gegeven toelichting inbegrepen, en ondersteunde zorg ontbreekt. Meer in het algemeen mag de wens van een werkzoekende om mantelzorg te verlenen de kortste weg door of naar betaald regulier werk in redelijkheid niet belemmeren. Bij het afwegen van belangen is ook de geschiktheid van de mantelzorger voor de zorgtaak te betrekken.
ARTIKEL 6: VOORZIENINGEN TEN BEHOEVE VAN DE WERKNEMER EN ARTIKEL 7: TEN BEHOEVE VAN DE WERKGEVER
Er is een onderscheid te maken in de voorzieningen die worden gegeven aan de belanghebbende en die worden gegeven aan de werkgever. Deze laatste is dan altijd gekoppeld aan een individuele rechthebbende, nooit in het algemeen.
Voorzieningen die ten behoeve van de werkgever kunnen worden verstrekt zijn o.a. de loonkostensubsidie. Het dagelijks bestuur kan een werkgever een loonkostensubsidie verstrekken wanneer deze een regulier dienstverband aanbiedt. Als er sprake is van een verminderde loonwaarde kan de gemeente dit compenseren. Nadere uitwerking vindt plaats in beleidsregels.
Het dagelijks bestuur kan aan de werknemer die uitstroomt naar een reguliere baan, dus zonder loonkostensubsidie, maar ook aan de werkgever die iemand met een uitkering een reguliere baan aanbiedt een premie toekennen. Onder welke voorwaarden dit mogelijk is en hoe hoog de premie zal zijn, stelt het dagelijks bestuur vast in beleidsregels.
ARTIKEL 8: HANDHAVEN PARTICIPATIE EN BEËINDIGEN ONDERSTEUNING
De regels op het sanctioneren van het niet nakomen van verplichtingen is opgenomen in paragraaf 3 van deze verordening. Wanneer een niet uitkeringsgerechtigde of ANW-er een voorziening krijgt aangeboden en zich niet houdt aan de hierbij horende verplichtingen, zal de voorziening worden beëindigd.
§ 3. MAATREGELEN / AFSTEMMING
Deze paragraaf kent de volgende indeling:
Algemene bepalingen;
Gedragingen en bijbehorende maatregelen.
§ 3.1. Algemene bepalingen
De wetten kennen meerdere verplichtingen voor uitkeringsgerechtigden. De gemeente kan besluiten om mensen vanwege individuele redenen een ontheffing te verlenen van sommige van deze verplichtingen. Dit geldt echter niet voor de inlichtingen- of medewerkingsplicht. Wel kan vanwege dringende redenen een ontheffing gegeven worden van de arbeids- en/of re-integratieverplichting.
Een maatregel of een boete
Op verwijtbare gedragingen voor 1 januari 2013 zijn maatregelen van toepassing ongeacht om welke verplichting het gaat. Met ingang van 1 januari 2013 is dit veranderd als gevolg van de invoering van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving (Fraudewet). Het dagelijks bestuur krijgt de plicht om een boete op te leggen bij schending van de inlichtingenplicht. De bevoegdheid om in zo’n geval een maatregel op te leggen, vervalt hiermee. Dit geldt niet ten aanzien van andere verplichtingen, zoals schending van de medewerkingsverplichting, arbeids- en re-integratieplicht, een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid, bij het zich zeer ernstig misdragen of als het gaat om nadere verplichtingen die leiden tot vermindering of beëindiging van het beroep op bijstand.
De bestuurlijke boete is uitgewerkt in paragraaf 4. In paragraaf 3 is de verplichting als bedoeld in artikel 18 van de WWB uitgewerkt om vorm en inhoud te geven aan een sanctiebeleid (vaststellen afstemmingsverordening). Het verlagen van de uitkering is voorgeschreven als de belanghebbende naar het oordeel van het college:
tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan;
de uit de WWB, IOAW, IOAZ of Bbz voortvloeiende verplichtingen, anders dan benoemd in artikel 17 WWB niet of onvoldoende nakomt. Hieronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen.
Het sanctiebeleid is uitgewerkt tegen de visie dat een uitkering een tijdelijke overbrugging vormt naar participatie door en naar betaald (gesubsidieerd) werk. Uitkeringsgerechtigden zijn zelf verantwoordelijk om al datgene te doen wat nodig en mogelijk is om in het eigen bestaan te voorzien. Zij worden hierin ondersteund en aangemoedigd via het beleid voor het stimuleren van participatie. De tegenhanger is het sanctiebeleid. Als een noodzakelijk traject tot het verhogen van de participatie wordt gefrustreerd, wordt metterdaad en streng gehandeld (lik-op-stuk-beleid). Zeker waar het betreft agressie/geweld tegen de dienstverleners die de wetten uitvoeren wordt opgetreden. Agressie kan niet getolereerd worden. Maar vooral willen we er voor zorgen dat mensen hun verplichtingen nakomen.
De preventieve prikkel willen we bevorderen, zodat er niet hoeft te worden gesanctioneerd. Maar als het nodig is, zal er een maatregel worden opgelegd.
In deze paragraaf zijn de algemene bepalingen met betrekking tot het opleggen van maatregelen opgenomen. De meeste artikelen spreken voor zich en behoeven geen toelichting. De bepalingen in deze paragraaf zijn dwingend, er is in beginsel weinig ruimte voor afwijkingen. Het sanctiebeleid moet voldoen aan de vereisten van de specifieke wetten en de Algemene wet bestuursrecht. Deze bepaling komt tegemoet aan de beginselen van zorgvuldigheid, rechtszekerheid en motivering bij het opleggen van een sanctie. De gestelde waarborgen verduidelijken de rechtspositie van de klant in relatie tot de inkomensgarantie op minimumniveau.
In het samengevoegde sanctiebeleid voor WWB en IOAW/ IOAZ/Bbz wordt uit oogpunt van uniformiteit gesproken over 'het verlagen van de uitkering'. Voor de WWB gaat het om het verlagen van de "bijstandsnorm", voor de IOAW/ IOAZ om het verlagen van de “grondslag”. Bij de Bbz gaat het om de bijstandsuitkering voor levensonderhoud.
ARTIKEL 14: WAARSCHUWING
In plaats van het opleggen van een maatregel kan soms volstaan worden met het geven van een schriftelijke waarschuwing. Dit kan alleen in de situaties waarin de verordening dit toestaat.
De waarschuwing telt mee voor de recidive en moet daarom ook geregistreerd worden.
ARTIKEL 15: HOREN VAN DE BELANGHEBBENDE
De belanghebbende moet worden gehoord en het besluit moet altijd schriftelijk worden genomen. Vanzelfsprekend zijn de bepalingen van de Awb hierop ook van toepassing. In dit artikel staan alleen de bijzondere bepalingen voor de uitvoering van de WWB.
De sanctie gaat pas in als de belanghebbende hier van op de hoogte is gesteld. Het dagelijks bestuur kan slechts in bepaalde situaties gemotiveerd afzien van het opleggen van een maatregel is.
§ 3.2. Gedragingen en bijbehorende maatregelen
ARTIKEL 17: NIET OF ONVOLDOENDE MEEWERKEN AAN HET VERKRIJGEN OF BEHOUDEN VAN ALGEMEEN GEACCEPTEERDE ARBEID
De activiteiten die hier genoemd worden, wegen allemaal zeer zwaar gelet op de eigen verantwoordelijkheid van de uitkeringsgerechtigde om al datgene te doen wat nodig en mogelijk is om in het eigen bestaan te voorzien. Een tekortkoming van deze aard druist in tegen het centrale uitgangspunt tot participatie naar vermogen, dat standaard een verlaging van de uitkering wordt toegepast van 100% voor de duur van één maand. Deze maatregel wordt redelijk en billijk geacht, omdat de belanghebbende door het wijzigen van diens opstelling, houding of gedrag zelf in het bestaan kan voorzien. Met name de gedraging het weigeren van een passend re-integratieaanbod en het niet naar vermogen meewerken aan het verrichten van de tegenprestatie moet gezien worden tegen het licht van het sterk teruglopende participatiebudget, wat maakt dat het niet waarderen van de financiële inzet t.b.v. re-integratie gewaardeerd moet worden.
Het dagelijks bestuur kan op basis van individuele omstandigheden besluiten de maatregel op te knippen in 2 maanden 50%.
In lid 3 worden een aantal gedragingen genoemd die gesanctioneerd worden met 50% en in lid 6 wordt daaraan toegevoegd het ingeschreven staan bij het UWV WERKbedrijf met 5%. Ten aanzien van de laatste overtreding kan worden volstaan met een waarschuwing.
Uitgangspunt is hoe dichter men staat bij de arbeidsmarkt, hoe hoger de sanctie. Daarom wordt in de leden 4 en 5 bepaald dat de maatregel wordt verdubbeld bij een korte afstand tot de arbeidsmarkt en kan worden gehalveerd als er sprake is van een grotere afstand tot de arbeidsmarkt. Bij recidive wordt de duur van de maatregel verdubbeld.
Voor alle maatregelen die betrekking hebben op doelmatigheid geldt dat wanneer een belanghebbende bij herhaling geen gehoor geeft aan een oproep om ergens te verschijnen in het kader hiervan het onderzoek naar doelmatigheid een onderzoek naar de rechtmatigheid wordt. Uit de jurisprudentie van de CRvB blijkt dat er in deze situaties gerechtvaardigd twijfel ontstaat over het daadwerkelijk verblijven binnen de gemeente van de belanghebbende nu deze niet verschijnt of anderszins laat blijken niet op de hoogte te zijn van afspraken. Er moet dan een onderzoek worden gedaan naar het voortgezet recht op uitkering. De uitkering kan beëindigd worden als dit recht op uitkering niet langer vastgesteld kan worden door het herhaaldelijk niet reageren op oproepen.
ARTIKEL 18: TEKORTSCHIETEND BESEF VAN VERANTWOORDELIJKHEID
De varianten waarin deze tekortkoming zich voordoen zijn onderscheiden naar de ernst van de verwijtbaarheid met daarop afgestemde sancties.
In het eerste lid wordt tekortschietend besef van verantwoordelijkheid bedoeld, niet zijnde te snel interen van vermogen of wegschenken hiervan. Er moet hierbij gedacht worden aan bijvoorbeeld het niet opeisen van alimentatie, laten liggen van verzekeringsgelden e.d. De sanctie wordt afgestemd op het benadelingbedrag. Wanneer er geen benadelingbedrag kan worden vastgesteld (maar er is wel benadeling) dan wordt 20% van de uitkering gedurende 1 maand opgelegd.
Bij het onverantwoord interen van vermogen of het weggeven (schenken) van vermogen is de hoogte van de sanctie gekoppeld aan de duur van de schadelast voor de gemeente. Deze maatregel geldt niet voor de IOAW nu deze regeling geen vermogensbepaling kent.
Wanneer er sprake is van versneld interen of wegschenken van vermogen wordt de uitkering gedurende het eerder bijstandsafhankelijk zijn met 100% verlaagd. Als dit tot problemen leidt, kan bijstand in de vorm van een lening worden verstrekt conform artikel 48 van de wet.
Versneld interen van vermogen wordt berekend naar de systematiek van 1,5x de norm per maand.
ARTIKEL 19: GEEN VOORLIGGENDE VOORZIENING WEGENS RECIDIVEBOETE
Iemand die vanwege recidive wel recht heeft op een voorliggende voorziening die niet tot uitbetaling komt, kan vanaf dat moment aanspraak maken op bijstand. De voorliggende voorziening is namelijk niet meer passend en toereikend. Er bestaat wel formeel recht op uitkering, maar deze komt niet meer tot uitbetaling. Als iemand een beroep doet op bijstand vanwege verrekening van de bestuurlijke boete, wordt een maatregel opgelegd van 100% gedurende de eerste drie maanden gerekend vanaf de start van de verrekening van de voorliggende voorziening. Dit is een nieuwe bepaling vanwege de mogelijkheid in andere SZW-wetgeving om gedurende 5 jaar 100% te verrekenen.
Als de beslagvrije voet bij een voorliggende voorziening op nihil wordt gesteld, wordt een – bij ministeriële regeling bepaald – deel van de zorgkosten, woonkosten en de kosten van kinderen vrijgesteld. Het vrij te laten deel van de uitkering kan afhankelijk worden gesteld van de leefsituatie. Wordt de beslagvrije voet op nihil gesteld en krijgt iemand als gevolg daarvan bijstand, dan ontstaat de situatie dat iemand op papier twee uitkeringen ontvangt. Dit heeft gevolgen voor de toeslagen, nu het jaarinkomen op papier hoog is. Er zal dus geen of minder recht zijn op huur- en zorgtoeslag en kindgebonden budget waardoor de kosten van bestaan niet meer betaald kunnen worden uit de bijstandsuitkering. Om dit op te lossen is in de WWB geregeld dat dit vrijgelaten bedrag voor de bijstand niet als middel wordt aangemerkt (artikel 31 lid 2 X WWB). E redactie van dit artikel sluit verder aan bij de systematiek van het verrekenen van een recidiveboete in het kader van de WWB. Zo zijn vanuit de visie van bijstandsverlening de gevolgen van recidivefraude bij een voorliggende voorziening en in het kader van de WWB zoveel mogelijk op elkaar afgestemd.
ARTIKEL 20: ZEER ERNSTIG MISDRAGEN
De landelijke ontwikkelingen laten een toenemende dreiging van agressie, geweld en intimidatie tegen hulp- en dienstverleners zien. Daarom is het sanctiebeleid gekoppeld aan een agressieprotocol. Dat protocol voorziet in onder meer in een afkoelperiode, een ordegesprek, het doen van justitiële aangifte (altijd bij fysiek geweld), een gebouwverbod (ontzeggen toegang tot het gebouw waarin Baanbrekers is gehuisvest) en dergelijke.
Uit jurisprudentie blijkt dat voor het toepassen van een maatregel er sprake moet zijn van het samengaan van agressie met het nakomen (of niet nakomen) van een wettelijke verplichting. De maatregel wordt verhoogd als er sprake is van recidive.
Als er sprake is van agressie zonder dat hiertoe een aanleiding is vanwege een wettelijke verplichting kan er geen afstemming van de uitkering plaatsvinden. In zo’n geval wordt in principe wel aangifte gedaan en een gebouwenverbod opgelegd.
§ 4. BESTUURLIJKE BOETE.
§ 4.1. Schending van de inlichtingenverplichting
Op 1 januari 2013 is de "Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving" (Fraudewet) in werking getreden. Hiermee wordt de bestuurlijke boete bij een schending van de inlichtingenplicht geïntroduceerd. Het dagelijks bestuur is verplicht de bestuurlijke boete met de lopende uitkering te verrekenen. In beginsel moet bij deze verrekening de bescherming van de beslagvrije voet in acht genomen worden. Is echter sprake van een recidiveboete (binnen 5 jaar), dan kan de beslagvrije voet gedurende maximaal drie maanden buiten werking worden gesteld.
De WWB verplicht in een verordening nadere regels te stellen over de bevoegdheid de beslagvrije voet tijdelijk buiten werking te stellen bij verrekening van de recidiveboete. Daarmee ontstaat de ruimte om een afweging te maken van situaties of omstandigheden waarin het buitenwerking stellen van de beslagvrije voet niet proportioneel wordt geacht. De nieuwe bevoegdheid kan op veel verschillende manieren worden ingevuld. De bevoegdheid strekt zich slechts uit tot het al dan niet in acht nemen van de beslagvrije voet bij verrekening van de recidiveboete. De wetgever geeft gemeenten verder heel weinig beleidsruimte waar het gaat om terugvorderen (verplicht) en het opleggen van een boete (ook verplicht).
ARTIKEL 21: NIET NAKOMEN VAN DE INLICHTINGENVERPLICHTING
Alleen bij het niet nakomen van deze verplichting wordt, met opschorting van het recht op uitkering, een hersteltermijn geboden. Het gaat hier veelal om de plicht tot het verstrekken of aanvullen van informatie (aanvraagformulier, rechtmatigheidsonderzoeksformulier en nader onderzoek rechtmatigheid). De inlichtingenverplichting heeft mede betrekking op het nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 30c van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
Bij verwijtbare nalatigheid van de inlichtingenverplichting wordt een boete opgelegd, die in beginsel gelijk is aan de hoogte van het benadelingbedrag. Dit bedrag is netto voor de WWB tenzij het kalenderjaar wordt overschreden en bruto voor de IOAW en de IOAZ. Wanneer er sprake is van een benadelingbedrag van € 50.000 bruto of meer wordt er in beginsel aangifte gedaan bij het OM en blijft het opleggen van een boete achterwege (ne bis in idem) tenzij het OM besluit te seponeren om een andere reden dan fraude of benadeling van de gemeente. Dan zal er wel gesanctioneerd worden, vandaar dat er geen restrictie is in dit artikel tot € 50.000.
Wanneer de inlichtingenverplichting wel geschonden is, maar er desondanks geen sprake is van een benadelingsbedrag, wordt toch een boete opgelegd. De hoogte daarvan is gekoppeld aan het minimale boetebedrag dat vermeld staat in artikel 2 van het Boetebesluit sociale zekerheidswetten 2013. Als er geen benadelingsbedag is, kan ook worden volstaan met een schriftelijke waarschuwing. tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichtingen plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven.
ARTIKEL 22: MATIGEN EN AFZIEN VAN HET OPLEGGEN VAN EEN BESTUURLIJKE BOETE
Bij objectiveerbare niet verwijtbaarheid kan geen boete worden opgelegd. Of er sprake is van opzet is niet relevant, hoewel het woord fraude wel enige opzettelijkheid in zich heeft.
Het dagelijks bestuur kan wel de boete matigen als er sprake is van verminderde verwijtbaarheid. Ook weer objectiveerbaar natuurlijk. Bij het beoordelen van de gedragingen, leiden in ieder geval de volgende criteria tot verminderde verwijtbaarheid:
de betrokkene verkeerde in onvoorziene en ongewenste omstandigheden, die niet tot het normale levenspatroon behoren en die hem weliswaar niet in de feitelijke onmogelijkheid brachten om aan de inlichtingenplicht te voldoen, maar die emotioneel zo ontwrichtend waren dat hem niet volledig valt toe te rekenen dat de inlichtingen niet tijdig of volledig zijn verstrekt;
de betrokkene verkeerde in een zodanige geestelijke toestand dat hem de overtreding niet volledig valt aan te rekenen, of
de betrokkene heeft wel inlichtingen verstrekt, die echter onjuist of onvolledig waren, of heeft anderszins een wijziging van omstandigheden niet onverwijld gemeld, maar uit eigen beweging alsnog de juiste inlichtingen verstrekt voordat de overtreding is geconstateerd, tenzij de betrokkene deze inlichtingen heeft verstrekt in het kader van toezicht op de naleving van een inlichtingenplicht.
Het dagelijks bestuur kan in andere, zeer dringende situaties ook besluiten tot matiging van de boete. Dit is altijd maatwerk en zal individueel goed gemotiveerd worden.
ARTIKEL 23: VERREKENEN ZONDER BESLAGVRIJE VOET
Artikel 23 regelt hoe de bestuurlijke boete verrekend kan worden zonder dat daarbij rekening wordt gehouden met de reguliere inkomensbescherming in de vorm van de beslagvrije voet. In beginsel geldt voor deze vorm van verrekening een periode van drie maanden. Op basis van de financiële positie van de belanghebbende kan onverkorte toepassing van deze bepaling echter tot niet gewenste situaties leiden. In dat geval voorzien de leden 3 tot en met 5 in een andere aangepaste verrekeningswijze. Eventuele schulden worden niet op de beschikbare middelen in mindering gebracht. Ook de vrijlatingen van artikel 34, tweede lid, van de WWB zijn hier niet van toepassing.
ARTIKEL 24: VERREKENEN MET INACHTNEMING BESLAGVRIJE VOET
Artikel 24 maakt het mogelijk de bestuurlijke boet te verrekenen met inachtneming van de beslagvrije voet. Er moet sprake zijn van dringende redenen. Een dreigende uithuiszetting is hiervan een voorbeeld en moet voorkomen. Als de belanghebbende op straat komt te staan, zal dit de problematiek alleen maar verergeren met alle maatschappelijke kosten van dien.
Ook bij aanwezigheid van andere dringende redenen dan een dreigende huisuitzetting, kan het dagelijks bestuur rekening houden met de bescherming van de beslagvrije voet. Van dringende redenen is niet snel sprake. Het gaat slechts om incidentele gevallen, waarbij de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende en diens gezinsleden verkeren op geen enkele andere wijze te verhelpen zijn. Het enkele feit dat het belanghebbende door de verrekening aan middelen ontbreekt om in het bestaan te voorzien, is op zich geen voldoende voorwaarde om te kunnen spreken van dringende redenen.
In het kader van pseudoverrekening kunnen gemeenten te maken krijgen met verzoeken van andere gemeenten om een door hen opgelegde recidiveboete te verrekenen. Het college dat de boete heeft opgelegd zal in dat geval aangeven in hoeverre het de beslagvrije voet in acht wil nemen (volgens de regels van zijn gemeentelijke verordening). De gemeente die de uitkering verstrekt, moet in beginsel gehoor geven aan dit verzoek. Mocht de beslagvrije voet niet gerespecteerd worden, dan kan de belanghebbende het college waarvan hij uitkering ontvangt, verzoeken de beslagvrije voet toch in acht te nemen. In artikel 60b, tweede lid, van de WWB is geregeld dat het college die de uitkering verstrekt, de bevoegdheid heeft aan dit verzoek van belanghebbende tegemoet te komen. Het ligt voor de hand dat het dagelijks bestuur bij de beslissing op dat verzoek handelt analoog aan de regels die in de eigen gemeentelijke verordening zijn vastgelegd.
ARTIKEL 26: EERDER OPGELEGDE BESTUURLIJKE BOETE
In artikel 60b, derde lid, van de WWB is bepaald dat de bevoegdheid om te verrekenen met de beslagvrije voet ook van toepassing is op eerder opgelegde bestuurlijke boetes voor zover op het moment van verrekening van de recidiveboete, die eerdere boetes nog niet zijn betaald. Deze boetes komen door middel van dit artikel te vallen onder het verrekeningsregime dat vastgelegd is in de artikelen 23 tot en met 25 van deze verordening.
§ 5. BESTRIJDEN MISBRUIK EN ONEIGENLIJK GEBRUIK
In deze paragraaf is de verplichting uitgewerkt als bedoeld in artikel 8a van de WWB: in het kader van goed financieel beheer regels opstellen voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van bijstand alsmede van misbruik en oneigenlijk gebruik van de WWB. Deze regels moeten waarborgen dat aan de eisen van rechtmatigheid wordt voldaan. Gelet op de financiële verantwoordelijkheid van de gemeente is naast controle van de rechtmatigheid van de bijstand ook het beheersen van het volume in de bijstand belangrijk. Een effectieve handhaving vertaalt zich immers in een besparing op het inkomensdeel.
In de bedrijfsvoering van voorheen de ISD Midden-Langstraat en vanaf 2013 van Baanbrekers is het beleid voor handhaving ingericht naar het model van dienstverlenend handhaven. Dit model voor integraal en dienstverlenend handhaven is opgebouwd uit vier pijlers, waarvan twee preventief en twee repressief van aard zijn:
goede en tijdige voorlichting over rechten en verplichtingen;
het optimaliseren van de dienstverlening (creëren draagvlak voor spontane naleving WWB);
het vroegtijdig achterhalen (detecteren) van oneigenlijk gebruik en misbruik en
het metterdaad straffen van oneigenlijk gebruik en misbruik.
Het dagelijks bestuur werkt de pijlers van hoogwaardig handhaven verder uit in beleidsregels en richtlijnen voor de uitvoering.
Fraudebedragen.
Ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende bruto uitkering door oneigenlijk gebruik of misbruik van de WWB, IOAW, IOAZ of Bbz 2004 als gevolg van een schending van de inlichtingenverplichting wordt vanaf 2013 volledig teruggevorderd volgens de door het dagelijks bestuur vastgestelde nadere regels in het beleidskader terug- en invordering van kosten van bijstand. Dit geldt ook voor marginale kosten van bijstand. De beleidsregels voorzien mede in het afzien van het terugvorderen van (marginale) kosten van bijstand (niet zijnde een gevolg van een schending van de inlichtingenverplichting), de termijn waarover naar draagkracht moet worden terugbetaald en het matigen dan wel afboeken (kwijtschelden) van terug te vorderen kosten van bijstand.
§ 6. TOESLAGEN WWB
Systematiek normbedragen en toeslagen en verlagingen
De hoogte van de bijstandsuitkering/-norm wordt bepaald door twee componenten:
de landelijke normbedragen en
de lokale toeslag op of verlaging van deze normbedragen.
De landelijke normbedragen zijn in de WWB vastgelegde uitkeringsbedragen voor de
verschillende soorten huishoudens en bepaalde leeftijdscategorieën. Er zijn normbedragen voor jongeren tot 21 jaar, voor mensen van 21 tot 65 jaar, voor mensen van 65 jaar en ouder en voor personen in een inrichting ter verpleging of verzorging.
De normen zijn afgeleid van het wettelijk minimumloon en bedragen hiervan:
50% voor alleenstaanden;
70% voor alleenstaande ouders;
100% voor gehuwden.
De landelijke normbedragen voor personen van 21 tot 65 jaar kunnen door de gemeente worden verhoogd of verlaagd op grond van de in de WWB genoemde criteria en moeten in een gemeentelijke verordening worden vastgesteld.
ARTIKEL 31: AANVULLENDE DEFINITIES
In deze verzamelverordening worden regels voor de WWB, IOAW, IOAZ en Bbz 2004 samengevoegd. Omdat de toeslagenverordening alleen betrekking heeft op de WWB-uitkeringen worden in dit hoofdstuk van de verzamelverordening alle specifiek op dit hoofdstuk betrekking hebbende definities toegevoegd.
b. het normbedrag: in de wet worden bedragen genoemd die gekoppeld zijn aan leeftijd en / of woonsituatie.
c. en d. de toeslag of verlaging is nooit hoger dan 20% van de gehuwdennorm.
h. zorgbehoevende: voor het beoordelen van de zorgbehoevendheid en het op grond daarvan achterwege laten van kostendeling wordt aansluiting gezocht bij het criterium of de zorgbehoevende zonder die verzorging aangewezen zou zijn op opname in een verzorgings- of verpleegtehuis. De relatie zorgbehoevende en verzorger medebewoner wordt mede getoetst aan de mogelijkheden binnen het traject van voorzieningen als thuis-/ gezinszorg e.d. Van zorgbehoevendheid is dus ook sprake bij een positieve indicatiestelling en een zorginstelling (nog) niet aan de hulpvraag kan voldoen. Deze uitzondering kan bijdragen aan het zelfstandig blijven wonen van zorgbehoevenden.
i. en j. (woonkosten): het gaat hier om alle met wonen samenhangende kosten, dus zowel huur, hypotheek als kosten van energie en water. Gedeeltelijke woonkosten betreft dan alleen of huur of bijvoorbeeld energielasten.
ARTIKEL 32: RECHTSGRONDEN
Voor alleenstaande en alleenstaande ouders wordt de maximum toeslag vastgesteld binnen de bandbreedte 0 tot 20%. Baanbrekers maakt geen gebruik van de mogelijkheid tot het tijdelijk voor de duur van een half jaar verlagen van het normbedrag na schoolverlating. Dit uit een oogpunt van vereenvoudiging van de uitvoering. Instroombeperking vanwege de wachttijd van vier weken en de mogelijkheid tot het laten verrichten van een tegenprestatie behoren er toe bij te dragen dat deze specifieke doelgroep geen respectievelijk een kort beroep behoeven te doen op algemene bijstand.
Het "kunnen delen" van de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan wijst er op, dat in voorkomende gevallen niet bepalend is of ook feitelijk de bestaanskosten met een ander worden gedeeld, maar of het redelijk is ervan uit te gaan dat deze kosten kunnen worden gedeeld. Een toeslag is dus niet afhankelijk gesteld van het feit of een medebewoner die daartoe financieel in staat is, ook feitelijk een bijdrage levert in de kosten.
Om een duidelijke en eenduidige uitwerking te verkrijgen is per leefvorm de mate van verhoging of verlaging van het normbedrag uitgewerkt. Hierdoor zijn de aanspraken in één artikel per leefvorm te regelen.
ARTIKEL 35: TOESLAG ALLEENSTAANDEN EN
ALLEENSTAANDE OUDERS
Bij het niet kunnen delen van de noodzakelijke kosten van het bestaan met een ander, bestaat aanspraak op de maximale toeslag. Dit voor zover er geen samenloop is met een of meer andere rechtsgronden voor het afwijkend vaststellen van de toeslag.
Lid 2 en 3: De toeslag kan afwijkend worden vastgesteld als de noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen worden gedeeld met een ander (art 25 WWB) .
Van deze mogelijkheid is gebruik gemaakt door de toeslag bij “kosten delen” voor de hoofdbewoner forfaitair vast te stellen op 10% van het netto minimumloon. In vergelijk met een persoon die alleen een woning bewoont, levert een gezamenlijke huisvesting een schaalvoordeel op. Dit voordeel heeft zowel betrekking op woonkosten (in uitgebreide of beperkte zin) als op alle andere uitgaven waarbij gedacht wordt aan duurzame gebruiksgoederen, vaste lasten en diverse andere kosten. Een concrete opsomming ervan is niet mogelijk, gelet op de verscheidenheid en aard van deze kosten. Bij een volgende inwonende wordt de toeslag vastgesteld op 5%.
Als de woning met meer dan 2 personen wordt gedeeld, wordt er van uit gegaan dat er sprake is van beroepsmatige verhuur en wordt er geen toeslag toegekend. Als de inkomsten uit verhuur hoger zijn dan 20% van de gezinsnorm worden deze meerinkomsten op de uitkering in mindering gebracht.
ARTIKEL 36: TOESLAGENBELEID VOOR ALLEENSTAANDEN VAN 21 OF 22 JAAR
Bij de vaststelling van de basisnorm (rijksnorm) voor de alleenstaande is de wetgever uitgegaan van de veronderstelling, dat de belanghebbende de bestaanskosten geheel met een ander kan delen. Indien dit niet het geval is, wordt de basisnorm verhoogd met een toeslag. Het verlenen van een maximale toeslag aan alleenstaanden van 21 en 22 jaar kan echter leiden tot de onwenselijke situatie dat het inkomen uit bijstand in relatie tot de hoogte van het minimumjeugdloon een negatieve stimulans vormt bij het zoeken naar werk. Er is daarom gekozen voor een afwijkend toeslagensysteem, zoals dat in dit artikel tot uitdrukking is gebracht.
ARTIKEL 37: TOESLAG IN VERBAND MET WOONSITUATIE
In lid 3 wordt de verlaging in het geval de belanghebbende in het geheel geen woning bewoont vastgesteld op 10% van de gehuwdennorm. Dit is in overeenstemming met de toelichting op artikel 27 WWB. Een belanghebbende die geen woning bewoont wordt geacht lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te hebben vanwege het ontbreken van woonkosten. Niettemin zijn de kosten van het bestaan niet zoveel lager als voor een belanghebbende die kosteloos woont in een woning. Een dakloze wordt immers geconfronteerd met de hogere kosten van het op straat leven, zoals bijvoorbeeld de kosten van nachtopvang. Met een dakloze wordt in dit geval niet bedoeld de zwerver die voor de bijstandsverlening onder de verantwoordelijkheid van een centrumgemeente valt. Gedacht kan worden aan de persoon met een postadres of een persoon die op wisselende adressen verblijft.
ARTIKEL 38: VERLAGEN BIJSTANDSNORM VOOR GEHUWDEN
Gehuwden hebben in beginsel aanspraak op bijstand gelijk aan 100% van het netto minimumloon. Gelet hierop is voor deze categorie voorzien in de mogelijkheid tot het verlagen van die 100% bijstandsnorm met maximaal 20%.
Wanneer gehuwden kosten kunnen delen met een derde wordt in beginsel de uitkering verlaagd met 10%. Als er sprake is van meer dan 2 commerciële huurders, niet zijnde bloedverwanten in de eerste graad, wordt de uitkering verlaagd met 20% en worden eventuele meerinkomsten op de uitkering in mindering gebracht als inkomen uit beroepsmatige verhuur.
ARTIKEL 39: VERLAGING WOONSITUATIE
De uitkering wordt verlaagd met 20% als er totaal geen woonkosten zijn en met 10% als er gedeeltelijke woonkosten zijn of er geen woning bewoond wordt. Zie artikel 33.
ARTIKEL 40: ZORGBEHOEVENDE
Als er sprake is van een inwonende zorgbehoevende of de hoofdbewoner behoeft verzorging door de inwoner dan wordt aangenomen dat hiermee geen kosten kunnen worden gedeeld. Dit heeft te maken met het feit dat er maatschappelijke kosten uitgespaard worden doordat deze zorgbehoevenden thuis verzorging kunnen krijgen.
ARTIKEL41: ANTI-CUMULATIEBEPALING
Met deze bepaling wordt voorkomen, dat er door samenloop van toeslagen zodanige
inkomenseffecten optreden waarvan op voorhand vaststaat dat de resterende bijstand
ontoereikend is om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
Het korten van schaalvoordelen uit samenloop van de in artikel 2 genoemde rechtsgronden wordt beperkt voor zoveel door die samenloop de toeslag het percentage van 20 van het minimumloon te boven gaat.
Wanneer zowel hoofd- als medebewoner op een bijstandsuitkering zijn aangewezen, geldt voor beiden het regime van de verordening. Voor een zorgbehoevende blijft samenloop met een of meer andere rechtsgronden mogelijk. Dit met in acht name van de anti-cumulatie van rechtsgronden voor verhoging of verlaging. De anti-cumulatie van rechtsgronden laat voorts onverlet de mogelijkheid tot het anderszins afstemmen van de bijstand op grond van artikel 18 WWB: het afstemmen van de algemene bijstand (norm plus eventuele toeslag) op grond van de omstandigheden, mogelijkheden en
middelen van een belanghebbende. Dit betekent o.a. dat samenloop van het toeslagenbeleid met een bestuurlijke maatregel op grond van de afstemmingsverordening steeds mogelijk is.
§ 7. LANGDURIGHEIDSTOESLAG
Algemeen
Op grond van artikel 8 lid 1 onderdeel d WWB dient de gemeenteraad bij verordening eveneens regels vast te leggen met betrekking tot het verlenen van een langdurigheidstoeslag.
De regels in de verordening dienen in ieder geval betrekking te hebben op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig, laag inkomen en gebrek aan inkomensperspectief, zoals die in artikel 36 lid 1 WWB worden gebruikt. In deze verordening is gekozen voor invulling die rekening houdt met de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep en de in de huidige regeling en uitvoeringspraktijk gesignaleerde tekortkomingen. Voorts is gekozen voor een invulling die zo veel mogelijk ongewenste armoedevaleffecten voorkomt.
De WWB bepaalt dat de toeslag op aanvraag wordt verstrekt. Dit sluit de mogelijkheid voor ambtshalve toekenning uit. Het kabinet geeft daarbij aan dat het gaat om een vorm van bijzondere bijstand, waarbij geldt dat voor elk individueel geval beoordeeld moet worden of er een recht bestaat.
ARTIKEL 42: AANVULLENDE DEFINITIES VOOR DEZE PARAGRAAF
Begrippen die in de WWB voorkomen, hebben in deze verordening dezelfde betekenis als in de WWB. Ten aanzien van een aantal begrippen, die als zodanig niet in de WWB zelf staan, is een definitie gegeven in deze verordening.
Met betrekking tot het begrip ‘inkomen’ is een van de WWB afwijkende definitie opgenomen. Nu de wetgever de gemeenteraad opdracht geeft om in de verordening regels te geven met betrekking tot het begrip ‘langdurig, laag inkomen’, is de gemeenteraad bevoegd om dit begrip voor de toepassing van artikel 36 lid 1 WWB nader te definiëren. Met de gebruikte definitie wordt aangesloten bij de in de bestaande uitvoeringspraktijk gehanteerde (en ook door de wetgever bedoelde) invulling van het begrip inkomen in artikel 36 lid 1 WWB (tekst tot 1-1-2009).
ARTIKEL 43: UITVOERING
De uitvoering van de WWB is overgedragen aan Baanbrekers. In samenhang met het artikel 36 betekent dit dat het dagelijks bestuur bevoegd is de aanvragen te behandelen.
ARTIKEL 44: LANGDURIG, LAAG INKOMEN
Het begrip ‘langdurig, laag inkomen’ wordt ingevuld als een inkomen dat gemiddeld niet hoger is dan 105% van de bijstandsnorm. Door te kiezen voor 105% in plaats van voor 100% is duidelijk dat een belanghebbende met een inkomen op of net boven het minimumniveau krachtens een andere inkomensbron dan de WWB toch in aanmerking kan komen voor het recht op langdurigheidstoeslag. Door te kiezen voor 105% van de bijstandsnorm zal een inkomensachteruitgang bij werkaanvaarding met een inkomen op of rond bijstandsniveau niet leiden tot verlies van de langdurigheidstoeslag. Evenmin zal kortstondige werkaanvaarding en een terugval in een uitkeringssituatie niet tot gevolg hebben dat iemand vervolgens meerdere jaren verstoken blijft van een langdurigheidstoeslag.
De inkomensgrens is gesteld op 105% van de geldende bijstandsnorm. Er is bewust niet voor gekozen om het recht op langdurigheidstoeslag ook toe te kennen bij een hoger inkomen, vallend binnen de grenzen van het gemeentelijke minimabeleid. Dit doet afbreuk aan het waarmaken van het inkomensperspectief. Verder is een inkomen van bijvoorbeeld 110% van de bijstand, zijnde de maximale inkomensgrens voor de toepassing van de langdurigheidstoeslag niet te rijmen met de wettelijke uitsluiting van belanghebbenden van 65 jaar of ouder. Zij zijn immers uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag, omdat hun inkomen al voldoende hoger zou zijn dan de bijstandsnorm voor belanghebbenden tot 65 jaar.
Het tweede lid zondert studenten expliciet uit van het recht op langdurigheidstoeslag. In de Nota van Toelichting bij het wetsontwerp geeft het kabinet aan dat studenten niet worden geacht te behoren tot de doelgroep van de langdurigheidstoeslag (in de huidige wettelijke bepalingen zijn studenten al uitgesloten). De overweging hierachter is dat bij studenten, die zich met hun studie voorbereiden op de beroepspraktijk op hoger niveau, geen sprake is van een gebrek aan inkomensverbetering.
ARTIKEL 45: HOOGTE VAN DE LANGDURIGHEIDSTOESLAG
De hoogte van de toeslag sluit aan bij de wettelijke bedragen die tot 1 januari 2009 van toepassing waren. In dit artikel is verder vastgelegd welk bedrag op de peildatum van toepassing is als een van de gehuwden uitgesloten is van het recht op langdurigheidstoeslag. Verder regelt dit lid de jaarlijkse bijstelling per 1 januari van de hoogte van de toeslag.
Gelet op de eigen verantwoordelijkheid voor de voorziening in de bestaanskosten wordt de verstrekking van een langdurigheidstoeslag over enig jaar geweigerd als in dat jaar verwijtbaar geen arbeid is verkregen of behouden. In dit artikel wordt daarom een verbinding gemaakt met de afstemmingsbepalingen in artikel 20, lid 1 en 2.
ARTIKEL 46: VASTSTELLING OP AANVRAAG
In dit artikel worden nadere regels over de aanvraagprocedure en de periode waarover het recht op de langdurigheidstoeslag zich uitstrekt. De datum waarop het recht op langdurigheidstoeslag ontstaat (peildatum) kan niet verder terugliggen dan 60 maanden voorafgaand aan de datum van de aanvraag. Dit voorkomt een beoordelingsperiode die zich in verhouding te lang uitstrekt ten opzichte van de mogelijkheid tot het vaststellen van het recht. Hieraan ligt jurisprudentie ten grondslag (CRvB LJN: BV7610, 11 / 4705 WUBO Het behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van een ieder om zich tijdig te oriënteren op mogelijke aanspraken jegens de overheid. Evenals bij andere wettelijke bepalingen geldt dat daarom niet met terugwerkende kracht eventuele aanspraken uit een te ver verleden worden gehonoreerd.
ARTIKEL 47 EN 48: ONVOORZIENE OMSTANDIGHEDEN, CITEERTITEL EN INWERKINGTREDING
Deze artikelen behoeven geen nadere toelichting.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl