Beleidsregels gehandicaptenparkeerplaatsen op kenteken Dijk en Waard 2024

Geldend van 17-09-2024 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels gehandicaptenparkeerplaatsen op kenteken Dijk en Waard 2024

Zaaknummer: 0000492383

Het college van burgemeester en wethouders van Dijk en Waard;

gelet op artikel 18 lid 1d van de Wegenverkeerswet 1994 waarin bepaald is dat ons college de bevoegdheid heeft tot het nemen van verkeersbesluiten;

gelet op het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, het Besluit Administratieve Bepalingen inzake het Wegverkeer, de Wegenverkeerswet 1994 en de Uitvoeringsvoorschriften BABW inzake verkeerstekens;

gelet op het bepaalde in titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht.

Overwegende dat:

de gehandicaptenparkeerplaatsen op kenteken worden verstrekt aan de hand van een ambtelijke werkinstructie;

vanwege juridische procedures er behoefte is aan een bestuurlijk vastgesteld kader;

besluit vast te stellen de volgende beleidsregels:

‘Beleidsregels gehandicaptenparkeerplaatsen op kenteken Dijk en Waard 2024’

Hoofdstuk I ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

    • a.

      Parkeerplaats: een verhard oppervlak, bestemd voor het parkeren van een motorvoertuig, met de minimale afmetingen van 2,50 meter breed en 5 meter lang.

    • b.

      Gehandicaptenparkeerplaats: een parkeerplaats, aangeduid met het bord E6 van bijlage 2 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990).

    • c.

      Houder van een voertuig:

      • degene die beschikt over een op zijn naam gesteld kentekenbewijs van het voertuig;

      • degene die blijkens een leaseovereenkomst gebruiker is van het voertuig;

      • degene die beschikt over een op naam afgegeven verzekeringsbewijs van een niet-kentekenplichtig voertuig.

    • d.

      Huisgenoot: iemand die op hetzelfde adres staat ingeschreven als de houder van een Europese Gehandicaptenparkeerkaart.

    • e.

      Gemachtigde: iemand die aantoonbaar bevoegd is namens de aanvrager te mogen handelen.

    • f.

      Stallingsplaats:

      • een parkeerplaats op eigen erf die niet voor openbaar verkeer is bedoeld:

      • een oprit;

      • een garage met een oprit (conform de geldende beleidsregels voor parkeernormen wordt een garage zonder oprit bij de woning niet beschouwd als een parkeerplaats op eigen erf);

      • een gereserveerde parkeerplaats;

      • een los van de woning gehuurde of gekochte garagebox binnen een loopafstand van 100 meter van de woning;

      • een plek in een parkeergarage of op een parkeerterrein die juridisch, feitelijk of planologisch is bestemd voor het adres van verzoeker en die niet voor openbaar verkeer is bedoeld.

    • g.

      Verkeersbesluit: een besluit als bedoeld in artikel 15 Wegenverkeerswet 1994, op grond waarvan het bord als bedoeld onder b kan worden geplaatst.

    • h.

      Voertuig: een motorvoertuig, gehandicaptenvoertuig of brommobiel.

    • i.

      Werknemer: daarmee wordt tevens bedoeld iedere persoon die voor een werkgever arbeid of werkzaamheden verricht, zoals bedoeld in artikel 7:400, artikel 7:610 of artikel 7:750 van het Burgerlijk wetboek.

    • j.

      Werkgever: daarmee wordt tevens bedoeld kantoor, onderneming en wat dies meer zij, die met werknemer een overeenkomst heeft zoals bedoeld in artikel 7:400, artikel 7:610 of artikel 7:750 van het Burgerlijk wetboek.

Artikel 2 Aanvraag gehandicaptenparkeerplaats bij een woonadres

Een verzoeker om een gehandicaptenparkeerplaats bij een woonadres dient:

  • 1.

    te beschikken over een Europese Gehandicaptenparkeerkaart Bestuurder die minimaal 6 maanden geldig is na datum van aanvraag;

  • 2.

    te beschikken over een rijbewijs dat minimaal 6 maanden geldig is na datum van aanvraag;

  • 3.

    in de Basisregistratie Personen (BRP) te staan ingeschreven op het adres waarvoor de gehandicaptenparkeerplaats wordt aangevraagd;

  • 4.

    (huisgenoot van) de houder te zijn van het voertuig waarvoor de plaats wordt aangevraagd.

    • indien de verzoeker het voertuig niet in eigendom heeft, dient door een kopie van lease- of gebruikersovereenkomst worden aangetoond dat men de vaste bestuurder van het voertuig is.

Artikel 3 Aanvraag gehandicaptenparkeerplaats bij een werkadres

  • 1. Een verzoek om een gehandicaptenparkeerplaats bij een werkadres wordt gedaan door de werkgever.

  • 2. Het verzoek wordt gedaan namens een werknemer die:

    • a.

      beschikt over een Europese Gehandicaptenparkeerkaart Bestuurder die minimaal 6 maanden geldig is na datum van aanvraag;

    • b.

      beschikt over een rijbewijs dat minimaal 6 maanden geldig is na datum van aanvraag;

    • c.

      (huisgenoot van) de houder is van het voertuig waarvoor de gehandicaptenparkeerplaats wordt aangevraagd.

      • indien de werknemer het voertuig niet in eigendom heeft, dient door een kopie van lease- of gebruikersovereenkomst worden aangetoond dat de werknemer de vaste bestuurder van het voertuig is.

  • 3. De werkgever dient:

    • -

      een contract met werknemer te overleggen waaruit blijkt dat de werknemer arbeid of werkzaamheden verricht op de locatie van het bedrijf van werkgever waarvoor de gehandicaptenparkeerplaats wordt aangevraagd en minimaal een wekelijkse binding met het bedrijf heeft;

    • -

      een uittreksel van de Kamer van Koophandel te overleggen waaruit blijkt dat het bedrijf van werkgever waar de werknemer werkzaam is, gevestigd is op het adres waarvoor de gehandicaptenparkeerplaats wordt aangevraagd.

Artikel 4 Locatie gehandicaptenparkeerplaats op kenteken

  • 1. Een gehandicaptenparkeerplaats wordt zo dicht mogelijk bij de woning, in ieder geval binnen een loopafstand van 100 meter van het woon- of werkadres van de verzoeker op een verkeersveilige en voor de houder van de gehandicaptenparkeerplaats bereikbare locatie op de openbare weg aangelegd.

  • 2. Een gehandicaptenparkeerplaats op kenteken wordt binnen de reeds aanwezige parkeervoorzieningen aangelegd.

  • 3. Verzoeker wordt in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijze te geven over de locatie waar de gehandicaptenparkeerplaats wordt aangelegd.

Artikel 5 Aanleg gehandicaptenparkeerplaats

  • 1. Aanleg van de gehandicaptenparkeerplaats geschiedt gelijktijdig met het publiceren van het vereiste verkeersbesluit.

  • 2. Aanleg van de gehandicaptenparkeerplaats geschiedt conform de richtlijnen van CROW.

  • 3. Bij een gehandicaptenparkeerplaats bij een woonadres wordt bij bord E6 van bijlage 2 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een onderbord geplaatst met daarop het kenteken van het voertuig van verzoeker.

  • 4. Bij een gehandicaptenparkeerplaats bij een werkadres wordt bij bord E6 van bijlage 2 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een onderbord geplaatst met daarop het kenteken van het voertuig van verzoeker alsmede een tijdvenster conform de werktijden.

Artikel 6 Weigeringsgronden

  • 1. Een verzoek om een gehandicaptenparkeerplaats aan te leggen wordt geweigerd indien:

    • a.

      de verzoeker beschikt of kan beschikken over een geschikte stallingsplaats;

    • b.

      de parkeerdruk in de directe omgeving lager dan 80% is;

    • c.

      de aanvraag wordt gedaan voor een parkeerplaats in een gebied met betaald parkeren en de verzoeker niet beschikt over een parkeervergunning voor hetzelfde kenteken.

  • 2. Een verzoek om een gehandicaptenparkeerplaats aan te leggen wordt geweigerd indien niet kan worden voldaan aan de in artikel 2 en 3 genoemde voorwaarden.

  • 3. Een verzoek om een gehandicaptenparkeerplaats aan te leggen wordt geweigerd indien de aanleg van deze parkeerplaats niet mogelijk is binnen de reeds aanwezige parkeervoorzieningen.

  • 4. Een verzoek om een gehandicaptenparkeerplaats aan te leggen kan worden geweigerd indien een gehandicaptenparkeerplaats op kenteken van dezelfde verzoeker is opgeheven op grond van artikel 7, derde lid onder b en c.

Artikel 7 Gronden om een gehandicaptenparkeerplaats op kenteken op te heffen

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders heft een gehandicaptenparkeerplaats op kenteken op indien het verkeersbesluit niet onherroepelijk kan worden.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders heft een gehandicaptenparkeerplaats op kenteken op indien:

    • a.

      degene voor wie de parkeerplaats is aangewezen, is verhuisd;

    • b.

      degene voor wie de parkeerplaats is aangewezen, is overleden;

    • c.

      degene voor wie de parkeerplaats is aangewezen, niet meer werkzaam is bij het bedrijf waarbij de parkeerplaats is aangevraagd;

    • d.

      het bedrijf waarbij de parkeerplaats is aangevraagd, is verhuisd of is opgehouden te bestaan;

    • e.

      degene voor wie de parkeerplaats is aangewezen, niet meer beschikt over een geldig rijbewijs;

    • f.

      degene voor wie de parkeerplaats is aangewezen, niet meer beschikt over een geldige Europese Gehandicaptenparkeerkaart voor Bestuurders;

    • g.

      degene voor wie de parkeerplaats is aangewezen niet meer de houder is van het voertuig waarvoor de gehandicaptenparkeerplaats is aangevraagd;

    • h.

      niet (langer) wordt voldaan aan de voorwaarden van deze beleidsregels;

    • i.

      de gehandicaptenparkeerplaats is aangelegd op grond van door de verzoeker verschafte onjuiste gegevens en deze niet zou zijn aangelegd indien de onjuistheid van die gegevens ten tijde van de aanvraag bekend was geweest;

    • j.

      op verzoek van degene voor wie de parkeerplaats is aangewezen.

  • 3. Het college van burgemeester en wethouders kan een gehandicaptenparkeerplaats opheffen indien:

    • a.

      de parkeerdruk in de directe omgeving 80% of lager is;

    • b.

      de gehandicaptenparkeerplaats niet wordt gebruikt ten behoeve van degene voor wie de parkeerplaats is aangewezen;

    • c.

      indien zich een wijziging voordoet in de omstandigheden die zich verzet tegen instandhouding van de gehandicaptenparkeerplaats op kenteken.

  • 4. De houder van een gehandicaptenparkeerplaats op kenteken is verplicht een wijziging in de omstandigheden waaronder de gehandicaptenparkeerplaats is aangevraagd door te geven.

Artikel 8 Kosten gehandicaptenparkeerplaats op kenteken

De te betalen kosten voor het aanleggen en wijzigen van een gehandicaptenparkeerplaats op kenteken zijn vastgesteld in tijdens de aanvraag geldende Legesverordening van Dijk en Waard.

Artikel 9 Hardheidsclausule

Indien de toepassing van de beleidsregel voor één of meer belanghebbenden gevolgen heeft die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen kan het college van het bepaalde in deze beleidsregel afwijken.

SLOTBEPALINGEN

Artikel 11 Inwerkingtreding, citeertitel en intrekking

De beleidsregels treden in werking op de dag na bekendmaking en worden aangehaald als: “Beleidsregels gehandicaptenparkeerplaatsen op kenteken Dijk en Waard 2024”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de collegevergadering van 9 september 2024.

De burgemeester,

De secretaris,

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1lid a

De genoemde maten gelden voor een reguliere parkeerplaats. Een gehandicaptenparkeerplaats is bij voorkeur breder en langer. Conform artikel 5 lid 2 gelden voor een gehandicaptenparkeerplaats idealiter de geldende richtlijnen van CROW. Bruikbaarheid en toegankelijkheid staan echter voorop.

Artikel 2

Als de houder van de Europese Gehandicaptenparkeerkaart niet in staat is om een aanvraag te doen, dan kan een gemachtigde (zoals een huisgenoot of voogd) de aanvraag doen.

Artikel 4lid 1

Het gaat hierbij om 100 meter afstand die op maaiveldniveau moet worden afgelegd vanaf de voordeur van de woning tot aan de parkeerplaats. Bij wooncomplexen wordt niet de voordeur van de individuele woning gebruikt, maar de ingang van het wooncomplex. Dit hoeft niet de hoofdingang te zijn, maar de voor de verzoeker dichtstbijzijnde te gebruiken ingang.

De parkeerplaats wordt bij voorkeur zo dicht mogelijk bij de woning gelegd, 100 meter is een maximum afstand. De loopafstand uit het keuringsrapport wordt daarbij in ogenschouw genomen.

Voor rolstoelgebonden personen is meestal een parkeerplaats nodig waarbij de rolstoel naast de auto kan komen te staan of achter uit een rolstoelbus kan rijden. Denk hierbij aan een brede parkeerplaats of een parkeerplaats langs het trottoir.

Artikel 4lid 2

Het is niet nodig dit te compenseren door elders een openbare parkeerplaats aan te leggen; het blijft immers een autoparkeerplaats.

Artikel 5lid 1

De parkeerplaats wordt gelijktijdig met het publiceren van het Verkeersbesluit aangelegd, er wordt niet gewacht tot het verkeersbesluit onherroepelijk is geworden. Dit is vanuit 2 opzichten zuiver:

  • -

    de gehandicapte kan hierdoor snel over zijn parkeervoorziening beschikken;

  • -

    voor omwonenden heeft publicatie in de Staatscourant meestal onvoldoende attentiewaarde in tegenstelling tot het plaatsen van het bord, de bezwaartermijn is dan tenminste nog niet verlopen;

Als er bezwaar en/of beroep wordt ingediend, blijft de parkeerplaats op kenteken gehandhaafd tot er uitspraak is gedaan. Is het bezwaar of beroep gegrond, wordt het verkeersbesluit niet onherroepelijk en wordt de parkeerplaats opgeheven.

Artikel 5lid 2

Van belang is een voor de verzoeker bruikbare en toegankelijke plek. Bij de plaatsing van het bord moet bijvoorbeeld ook rekening worden gehouden met het feit dat er mogelijk fietsen tegenaan worden gezet, wat het gebruik van de plek kan hinderen. De aanleg dient zo veel mogelijk in overeenstemming met de geldende richtlijnen van het CROW plaats te vinden, aangezien in deze maatvoering rekening wordt gehouden met extra ruimte aan de zijkant en achterkant om goed in en uit te kunnen stappen. De precieze vormgeving en afmeting is echter ook afhankelijk van

de situatie ter plaatse, zoals bijvoorbeeld de breedte van het trottoir en het type parkeren (langs-, haaks-, of schuin parkeren). Dit betekent dat de situatie ter plaatse beperkend kan zijn om te voldoen aan de richtlijnen. Als bestaande parkeervakken langs het trottoir smaller zijn dan 3,5 meter bijvoorbeeld, kan het veel aanpassingen vragen om de gehandicaptenparkeerplaats op kenteken wel minimaal 3,5 meter breed te laten zijn. In dat geval staat bruikbaarheid voorop.

Artikel 5lid 3

Als de gehandicaptenparkeerplaats op kenteken wordt aangevraagd voor een voertuig zonder kenteken, zal indien mogelijk een onderbord met verduidelijkende tekst (bijvoorbeeld Canta) worden geplaatst.

Artikel 5lid 4

Door bij de parkeerplaats op kenteken een onderbord te plaatsen die de werkdagen en –tijden aangeeft, is de parkeerplaats buiten die momenten door een ieder te gebruiken.

Artikel 6lid 1 sub a

Met ‘geschikt’ wordt bedoeld: bereikbaar voor de houder en bruikbaar door de houder. Het gaat hierbij om zaken als doorrijdhoogte, afstand tussen parkeerplaats en adres (maximaal 100 meter) en trappen op de route.

Onder beschikt of kan beschikken wordt verstaan dat de verzoeker een stallingsplaats kan kopen, huren of gebruiken in de parkeergarage die of op het parkeerterrein dat hoort bij het blok(deel) waar hij gevestigd is. Het gaat daarbij niet om de vraag of men financieel in staat is een stallingsplaats te kopen, huren of gebruiken, maar om de vraag of er een stallingsplaats te koop, te huur of te gebruiken is. Indien een bewoner een stallingsplaats niet als zodanig heeft gebruikt of gerealiseerd, komt dit voor risico van de bewoner. Gedacht kan worden aan de situatie dat een woning beschikt of behoort te beschikken over een garage of een parkeerplek maar dat deze voor andere doeleinden wordt gebruikt.

Op de adressen die zijn uitgesloten van de aanvraag van een bewonersvergunning wordt geacht dat voldoende parkeerplaatsen op het eigen terrein beschikbaar zijn.

Voor deze adressen wordt dus niet meegewogen of de parkeerplaats daadwerkelijk beschikbaar is / de parkeervoorziening vol is.

Artikel 6lid 1 sub b

Om te bepalen of de parkeerdruk hoger is dan 80% wordt gebruik gemaakt van reguliere parkeerdrukmetingen op werkdagen ‘s avonds en ’s nachts. Dat moment is in de meeste woonwijken het maatgevend moment waarop de parkeerdruk het hoogste is.

Op basis van die metingen wordt de parkeerdruk bepaald in het gebied dat binnen 100 meter loopafstand ligt.

Daarbij gelden een paar spelregels:

  • -

    overeenkomstig artikel 4 gaat het om 100 meter afstand die op maaiveldniveau moet worden afgelegd vanaf de voordeur van de woning tot aan de parkeerplaats. Bij wooncomplexen wordt niet de voordeur van de individuele woning gebruikt, maar de ingang van het wooncomplex. Dit hoeft niet de hoofdingang te zijn, maar de voor de verzoeker dichtstbijzijnde te gebruiken ingang;

  • -

    als de maximale loopafstand uit het keuringsrapport korter is dan 100 meter, wordt de parkeerdruk binnen het gebied dat binnen die loopafstand ligt bepaald;

  • -

    wanneer binnen 100 meter geen parkeerplaats is gelegen, wordt de parkeerdruk hoger dan 80% verondersteld;

  • -

    de metingen mogen maximaal 3 jaar oud zijn onder de voorwaarde dat de parkeersituatie sinds de metingen niet is gewijzigd door ontwikkelingen binnen 500 meter vanaf het adres waarvoor de parkeerplaats wordt aangevraagd, te weten:

    • (1)

      de invoering van betaald parkeren of

    • (2)

      een bouwontwikkeling waardoor de parkeersituatie op straat is veranderd of

    • (3)

      een wijziging in de verkeerssituatie.

indien geen recente parkeerdrukmeting beschikbaar is of wanneer het maatgevend moment niet in de avond of nacht ligt dan worden 3 aanvullende metingen uitgevoerd op een maatgevend moment.

Artikel 7lid 1

Met de zinsnede “indien het verkeersbesluit niet onherroepelijk kan worden” wordt bedoeld dat in een bezwaar-, beroeps- of hoger beroepsprocedure blijkt dat het verkeersbesluit niet in stand kan blijven. Het bezwaar, beroep of hoger beroep wordt met andere woorden gegrond verklaard. In dat geval wordt de reeds aangelegde parkeerplaats opgeheven. Dat houdt in ieder geval in dat bord E6 van bijlage II van het RVV wordt weggehaald.