Erfgoedvisie gemeente Haarlemmermeer 2020-2030: 'Erfgoed omarmen en beleven'

Geldend van 03-09-2024 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 05-03-2020

Intitulé

Erfgoedvisie gemeente Haarlemmermeer 2020-2030: 'Erfgoed omarmen en beleven'

Het college besluit de raad voor te stellen om:

  • 1.

    de Erfgoedvisie Haarlemmermeer 2020-2030: 'Erfgoed omarmen en beleven' vast te stellen, met als speerpunten:

    het verder uitwerken van het verhaal van Haarlemmermeer, om erfgoed beter zichtbaar en beleefbaar te maken;

    het erfgoed - onze parels - te behouden en beschermen;

    het verbinden van erfgoed en ruimtelijke ontwikkelingen;

  • 2.

    de nota Erfgoed op de Kaart (2010.0049739), met uitzondering van het daarin weergegevene ten aanzien van archeologie, in te trekken;

  • 3.

    het onderdeel archeologie uit nota Erfgoed op de Kaart (2010.0049739) van toepassing te verklaren voor het grondgebied van de voormalige gemeente Haarlemmermeer;

  • 4.

    het onderdeel archeologie uit de Beleidsnota Archeologie van de voormalige gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude (RUI 11/001) van toepassing te verklaren voor het grondgebied van de voormalige gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude.

2. Samenvatting

Wat willen we bereiken?

Erfgoed versterkt onze identiteit en onze verbondenheid. Erfgoed is een tastbare herinnering aan het leven van toen. Een oude stolpboerderij, een kerk of een buiten werking gesteld gemaal: allemaal stille getuigen van onze geschiedenis. Haarlemmermeer is een dynamische gemeente midden in de Randstad. Een gemeente met veel ruimtelijke ontwikkelingen. Juist vanwege deze dynamiek is behoud van erfgoed belangrijk om ons te verdiepen in onze geschiedenis en om het verhaal van Haarlemmermeer te bewaren.

Visie

Met erfgoed, kunst en cultuur kunnen we de samenleving versterken. Erfgoed is een van de dragende en verbindende krachten voor opgaven en ontwikkelingen binnen onze gemeente. Erfgoed draagt bij aan de kwaliteit van de leefomgeving, de aantrekkelijkheid van de gemeente als bezoeklocatie en aan een aangenaam vestigingsklimaat. Wij streven naar een actief gebruik van erfgoed waar zoveel mogelijk mensen van kunnen genieten zonder ontwikkelingen tegen te houden.

Ambitie

Onze ambitie is om erfgoed te omarmen en te beleven. Omarmen door ons erfgoed in stand te houden en waar nodig te beschermen. Beleven door het verhaal van Haarlemmermeer beter zichtbaar en toegankelijk te maken en in te zetten als inspiratie bij economische, ruimtelijke en culturele ontwikkelingen van onze gemeente. De basis is het verhaal van Haarlemmermeer met de kernwaarden 'Water en pionieren' en 'Transport en logistiek'. Wij willen dat het verhaal van Haarlemmermeer ook in de toekomst voor zoveel mogelijk mensen goed zichtbaar, beleefbaar en toegankelijk blijft.

Wat gaan we daarvoor doen?

Om onze ambitie te bereiken hebben we drie speerpunten geformuleerd:

  • 1.

    lnspireren: Het verhaal van Haarlemmermeer beter zichtbaar en beleefbaar maken.

    Een levend verleden draagt bij aan de versterking van de identiteit, onze verbondenheid en de herkenbaarheid van de gemeente. Door het verhaal van Haarlemmermeer goed voor het voetlicht te brengen wordt het bruikbaar voor bijvoorbeeld architecten, stedenbouwers, (toeristische) ondernemers, marketeers maar ook verenigingen, andere maatschappelijke organisaties en inwoners

  • 2.

    In stand houden : Het erfgoed - onze parels - behouden en beschermen

    Het in stand houden van erfgoed is de kerntaak van gemeentelijk erfgoedbeleid. Het is van wezenlijk belang dat we goed nadenken voordat we een besluit nemen over het al dan niet voortbestaan van erfgoed. Om tot een zorgvuldige omgang met ons erfgoed te komen is het in de eerste plaats noodzakelijk een overzicht te hebben van het erfgoed binnen onze gemeente, vervolgens dat erfgoed te waarderen om tenslotte aan te geven hoe we met de verschillende categorieen erfgoed omgaan, bijvoorbeeld beschermen of verder ontwikkelen.

  • 3.

    Ontwikkelen: Het verbinden van erfgoed en ruimtelijke ontwikkelingen.

    De ruimtelijke omgeving van Haarlemmermeer is altijd in ontwikkeling en vormt daarmee een levende en veranderende omgeving. Erfgoed maakt hier onderdeel van uit en verandert dus mee. De overblijfselen van het verleden dragen bij aan de ruimtelijke kwaliteit ervan. Voor een goed verlopend ruimtelijk planproces is het essentieel om cultuurhistorische waarden zo vroeg mogelijk te identificeren en mee te wegen. Belangrijke instrumenten hierbij zijn de Verordening Fysiek domein, de welstandsnota, bestemmingsplannen en de omgevingsvisie in wording.

De drie speerpunten bevatten in totaal veertien activiteiten (zie 3. Uitwerking). In een uitvoeringsprogramma dat in het najaar van 2020 verschijnt, geven wij aan wanneer realisatie van deze activiteiten gepland is en wat wij daarvoor willen doen. Zo actualiseren wij dit jaar het archeologiebeleid en maken een nieuwe handleiding voor eigenaren van gemeentelijke monumenten.

Wat mag het kosten?

De kosten die voortvloeien uit deze erfgoedvisie bedragen € 171.900. Zij bestaan uit subsidies ter grootte van€ 141.900, die verstrekt worden op basis van de Subsidieverordening restauratie gemeentelijk erfgoed 2020, en kosten voor promotie, onderzoek en publiciteit ter grootte van € 30.000.

De kosten worden gedekt door het in de Programmabegroting beschikbare budget van beleidsdoel 'lnwoners nemen deel aan een breed aanbod van culturele activiteiten en maken kennis met de culturele historie van Haarlemmermeer, waarvoor wij het cultureel erfgoed behouden' van programma Maatschappelijke ontwikkeling, taakveld 5.4.

Wie is daarvoor verantwoordelijk?

Het is de bevoegdheid van de gemeenteraad om de kaders van nieuw beleid vast te stellen. Het college is eerste aanspreekpunt voor de uitwerking van de beleidskaders en uitvoering van de beleidsvoornemens. De portefeuillehouder Cultuur is voor dit onderwerp eerste aanspreekpunt binnen het college.

Wanneer en hoe zal de road over de voortgang worden geinformeerd?

In het najaar van 2020 komt er een uitvoeringsprogramma dat ter informatie aan de gemeenteraad wordt gestuurd.

3. Uitwerking

Inleiding

Door de gemeentelijke herindeling van 1 januari 2019 is de eeuwenoude geschiedenis van Haarlemmerliede en Spaarnwoude verbonden met de polderhistorie van Haarlemmermeer. De herindeling biedt kansen voor een stevigere positionering van de gemeente in de Randstedelijke omgeving. Een positionering waarin de unieke waarden van erfgoed een belangrijke verbindende en stimulerende rol spelen.

Onze gemeente telt nu 148 monumenten (36 rijksmonumenten, 33 provinciale monumenten en 79 gemeentelijke monumenten) en 2 beschermde dorpsgezichten Spaarndam en kern Hoofddorp). De gehele Stelling van Amsterdam heeft de status van UNESCO Werelderfgoed.

Erfgoed omarmen betekent geen stilstand. De omgeving waarin ons erfgoed zich bevindt verandert voortdurend. Dat betekent dat onze erfgoedwaarden ook steeds aan verandering onderhevig zijn. Door de tijd heen is het gebruik gewijzigd en ook tegenwoordig krijgt erfgoed nieuwe functies. Het blijft echter herkenbaar en de verhalen blijven leesbaar. Sterker nog, er worden zelfs nieuwe verhalen aan toegevoegd. Denk bijvoorbeeld aan Kunstfort Vijfhuizen, de batterij aan de Sloterweg met ateliers, de vele schoolkinderen die op bezoek komen in het gemaal in Cruquius en appels plukken op de Olmenhorst. Erfgoed inspireert en voegt waarde en betekenis toe aan de leefomgeving.

3.1 Wat willen we bereiken?

Doel

Letterlijk is erfgoed dat wat onze voorouders ons hebben nagelaten. Wij willen deze erfenis niet alleen goed beheren en bewaren voor toekomstige generaties, maar de kracht van ons erfgoed ook benutten voor de economische, ruimtelijke en culturele ontwikkeling van onze gemeente.

Visie

Met erfgoed, kunst en cultuur kunnen we de samenleving versterken. Erfgoed is een van de dragende en verbindende krachten voor opgaven en ontwikkelingen binnen onze gemeente. Erfgoed draagt bij aan de kwaliteit van de leefomgeving, de aantrekkelijkheid van de gemeente als bezoeklocatie en aan een aangenaam vestigingsklimaat. Wij streven naar een actief gebruik van erfgoed waar zoveel mogelijk mensen van kunnen genieten zonder ontwikkelingen tegen te houden.

Proces

Voor de totstandkoming van de Erfgoedvisie zijn twee werkconferenties gehouden in De Stampe Toren in Spaarnwoude (respectievelijk op 17 mei 2017 en 31 oktober 2018). Tijdens deze conferenties zijn we in gesprek gegaan met een brede vertegenwoordiging van bij erfgoed betrokken partijen: Gilde van de Stampe Toren, Historische werkgroep Halfweg, Historisch Museum De Cruquius, Vrienden Stoomgemaal Halfweg, Podium voor Architectuur, Cultuurgebouw, Kunstfort Vijfhuizen, Oorlogs- en Verzetsmuseum CRASH, Landgoed de Olmenhorst, Sugar City, Mooi Noord-Holland, NMF Erfgoedadvies, Provincie Noord-Holland, Hoogheemraadschap van Rijnland, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, leden van de Erfgoedcommissie.

De belangrijkste conclusies zijn, dat de kennis over erfgoed beter toegankelijk gemaakt moet warden en de Omgevingswet benut moet warden om erfgoed beter in te bedden in het ruimtelijk beleid.

Met deze Erfgoedvisie komt de erfgoednota Erfgoed op de Kaart (2010.00499739) te vervallen, met uitzondering van het daarin weergegevene ten aanzien van archeologie.

Ambitie

Onze ambitie is erfgoed omarmen en beleven. Omarmen door ans erfgoed in stand te houden en waar nodig te beschermen. Beleven door het verhaal beter zichtbaar en beleefbaar te maken en in te zetten als inspiratie bij de economische, ruimtelijke en culturele ontwikkeling van onze gemeente. De basis is het verhaal van Haarlemmermeer met de kernwaarden 'Water en pionieren' en 'Transport en logistiek'. Wij willen dat het verhaal van Haarlemmermeer oak in de toekomst goed zichtbaar, beleefbaar en voor zoveel mogelijk mensen toegankelijk blijft.

3.2 Wat gaan we daarvoor doen?

  • 1.

    Het verhaal van Haarlemmermeer beter zichtbaar en beleefbaar maken.

    • a.

      Uitwerken van het verhaal van Haarlemmermeer in verhaallijnen die benut kunnen worden door onder andere ontwerpers, ondernemers en inwoners.

      Wij willen beide kernwaarden (Water en pionieren, Transport en logistiek) verder uitwerken tot verhaallijnen met plekken, verhalen en de kwaliteiten waar zij voor staan. Dat geeft architecten, stedenbouwers, (toeristische) ondernemers, marketeers maar ook verenigingen en andere maatschappelijke organisaties de mogelijkheid om het verhaal van Haarlemmermeer beter toe te passen bij ruimtelijke en economische projecten en ontwikkelingen. Op deze manier versterken wij de identiteit van onze gemeente.

    • b.

      Verder beleid ontwikkelen om de museale infrastructuur in onze gemeente te versterken.

      Wij willen musea met subsidie ondersteunen die een bijdrage leveren aan het zichtbaar en beleefbaar maken van het verhaal van Haarlemmermeer. Op dit moment warden vier musea ondersteund, die elk een deel van het verhaal vertellen en ontsluiten voor een breed publiek (Haarlemmermeermuseum De Cruquius, Kunstfort Vijfhuizen, Luchtoorlog­ en verzetsmuseum Crash en Museum Stoomgemaal Halfweg). Wij staan open voor gesprekken met nieuwe initiatieven, mits zij aansluiten bij het verhaal van Haarlemmermeer. Eventuele ondersteuning van nieuwe initiatieven dient binnen het huidige budget voor subsidie aan musea te vallen.

    • c.

      Erfgoed promoten door Open Monumentendag en Monument van het jaar.

      Wij willen jaarlijks meer en nieuwe activiteiten/openstellingen stimuleren op Open Monumentendag, zodat het evenement groter en bekender, en daarmee beter bezocht, wordt. Om dit te bereiken zetten wij ons in om een Comite Open Monumentendag in het leven te roepen dat - net als in de meeste andere gemeenten - de organisatie van dit evenement op zich neemt. Verder zetten wij het sinds 2015 bestaande initiatief voort van de jaarlijkse verkiezing Monument van het Jaar.

    • d.

      Erfgoededucatie: doorgaande leerlijn, erfgoedplatform en kinderboekje.

      In Haarlemmermeer is Erfgoededucatie onderdeel van het bredere vak Cultuureducatie, waarbij scholen in het basisonderwijs erfgoed als onderwerp kunnen kiezen. Centrum voor Kunst en Cultuur Pier K biedt de leerlijn erfgoed aan, in samenwerking met de erfgoedinstellingen binnen de gemeente. Voor overleg en afstemming heeft Pier K een Platform erfgoededucatie in het leven geroepen met alle erfgoedinstellingen. Ook geven wij een kinderboekje uit dat ouders bij de aangifte van geboorte meekrijgen. Het Noord­ Hollands Archief te Haarlem, waar de archieven van de voormalige gemeenten Haarlemmermeer en Haarlemmerliede & Spaarnwoude liggen opgeslagen, dient betrokken te worden bij dit platform zodat leerlingen ook in aanraking komen met het papieren erfgoed van onze gemeente (Archiefverordening gemeente Haarlemmermeer 2019.000554).

  • 2.

    Het erfgoed - onze parels - behouden en beschermen

    • a.

      Opstellen van een Erfgoedkaart, inclusief cultuurlandschappen, als integraal onderdeel van ons erfgoed

      In onze Geoviewer zijn digitale kaarten voorhanden waar de beschermde monumenten op vermeld staan. Samen vormen deze bestanden een digitale erfgoedkaart van Haarlemmermeer. Om tot een volledige erfgoedkaart te komen dienen deze gegevens samengevoegd te worden met andere - vaak al beschikbare informatie - over onder andere archeologie, cultuurlandschappen, agrarische bebouwing en erfgoed langs de Ringdijk.

    • b.

      Eenduidig archeologiebeleid vaststellen voor de hele gemeente

      Op grond van het Verdrag van Malta (1992) en de Wet op de archeologische monumentenzorg (2007) hebben beide voormalige gemeenten eigen archeologiebeleid opgesteld. Bij het raadsvoorstel van 2 januari 2019 (2019.0001182) is de Nota Erfgoed op de Kaart (van 17 februari 2011, 2010.0049739) die geschreven was voor de voormalige gemeente Haarlemmermeer, voor het gehele gebied van de nieuwe gemeente Haarlemmermeer van toepassing verklaard. Bij datzelfde besluit is echter ook de Beleidsnota Archeologie van de voormalige gemeente Haarlemmerliede & Spaarnwoude (20 december 2011, RUI 11/001) voor de hele gemeente Haarlemmermeer van toepassing verklaard. Het is nooit de bedoeling geweest om twee (ook nog onderling verschillende) regimes tegelijkertijd voor de gemeente van toepassing te verklaren. In de loop van dit jaar wordt het gewenste archeologiebeleid zoals dat zou moeten gaan gelden voor de gehele gemeente, ontwikkeld. De beide beleidskaarten (bijlagen 3 en 4) worden samengevoegd en geactualiseerd met nieuwe kennis en inzichten.

      Tot die tijd is het gewenst om voor het grondgebied van de voormalige gemeente Haarlemmerliede & Spaarnwoude, en voor het grondgebied van de voormalige gemeente Haarlemmermeer, hun oorspronkelijke beleid te laten gelden. Met de vaststelling in de loop van dit jaar van nieuw beleid wordt deze situatie omgevormd tot gelijkluidend beleid voor de gehele gemeente.

    • c.

      Benutten van de erfgoedcommissie als adviseur van de gemeente

      De Erfgoedcommissie toetst vergunningaanvragen bij monumenten en adviseert het college gevraagd en ongevraagd over de omgang met erfgoed binnen de gemeente, waaronder de aanwijzing van monumenten. De erfgoedcommissie bestaat uit vijf leden met deskundigheid op het gebied van cultuurhistorie, bouw-/architectuurhistorie, restauratie en landschap/stedenbouw. De commissie maakt een jaarverslag dat ter informatie aan de raad wordt aangeboden.

    • d.

      lnformatievoorziening aan beheerders en eigenaren

      Wij streven naar een actieve informatievoorziening richting monumenteigenaren over relevante informatie als erfgoedbeleid, wet- en regelgeving, subsidiemogelijkheden en eventueel ook voorlichting over duurzaamheid. Eigenaren worden zoveel mogelijk gestimuleerd om vooraf met de Erfgoedcommissie te overleggen. Wij houden een openbaar monumentenregister bij met alle rijks-, provinciale en gemeentelijke monumenten. Voor eigenaren van gemeentelijke monumenten is een aparte handleiding beschikbaar. De huidige CultuurAtlas wordt uitgebreid met al ons erfgoed zodat deze informatie toegankelijk is voor een groot publiek.

    • e.

      Beleid ontwikkelen voor duurzame monumentenzorg

      Monumenten vormen een specifieke opgave binnen het thema verduurzaming van gebouwen. Wij gaan eigenaren voorlichting geven over verduurzaming van monumenten. In het Uitvoeringsprogramma werken wij dit thema verder uit tot een concreet stappenplan om te komen tot een duurzame monumentenzorg.

    • f.

      Bredere inzet van de subsidieregeling restauratie monumenten

      In Haarlemmermeer kunnen eigenaren van gemeentelijke monumenten een beroep doen op de gemeentelijke tegemoetkomingsregeling Subsidieverordening gemeente Haarlemmermeer. Met de nieuwe Subsidieverordening restauratie gemeentelijk erfgoed 2020 (2020-0000078) wordt de regeling aangepast zodat ook middelen beschikbaar komen voor onderzoek en promotie van erfgoed.

      Deze aanpassing van de Subsidieverordening restauratie gemeentelijk erfgoed wordt tegelijk met deze erfgoedvisie voorgelegd aan de raad.

  • 3.

    Het verbinden van erfgoed en ruimtelijke ontwikkeling.

    • a.

      lnbedding van erfgoed in de Omgevingsvisie

      De gemeentelijke Omgevingsvisie is het beleidsinstrument om de identiteit van de gemeente te positioneren en de inbreng van erfgoed zo vroeg mogelijk te waarborgen. Door de erfgoedwaarden goed te borgen in de Omgevingsvisie kunnen zij herkenbaar blijven, zowel afzonderlijk als in samenhang met andere ruimtelijke opgaven.

      Voor ons meest belangrijke erfgoed streven we naar een juridische status als beschermd erfgoed. De uitgangspunten voor bescherming en de uitwerking van selectiecriteria en de selectie gaan we doen in het uitvoeringsprogramma. We streven ernaar jaarlijks minimaal drie nieuwe gemeentelijke monumenten aan te wijzen.

    • b.

      Opstellen van ontwikkelprincipes voor ruimtelijke ingrepen

      In het uitvoeringsprogramma stellen wij een aanpak vast om ontwikkelprincipes op te stellen die het verhaal van Haarlemmermeer ondersteunen en versterken. Deze principes zijn handreikingen bij het ontwerp van ruimtelijke ingrepen in een gebied of langs belangrijke lijnen in het landschap. Dael is om het karakter en de eigenheid van een gebied te versterken door richting te geven aan hoe een nieuwe ontwikkeling kan passen in dat bestaande karakter. Ontwikkelingen zijn soms onvermijdelijk en noodzakelijk om een gebied of gebouw een nieuwe toekomst te geven. Naast het bestemmingsplan kunnen ontwikkelprincipes een middel vormen om erfgoed en het karakter van een gebied te behouden of te versterken. Het welstandsregime biedt onder andere houvast voor het formuleren van ontwikkelprincipes.

    • c.

      Stimuleren van herbestemming en transformatie van erfgoed

      In de herbestemming van erfgoed ligt een opgave om de gemeenschap vitaal en leefbaar te houden. Voor de duurzame instandhouding van gebouwd erfgoed is passende herbestemming van belang. Wij stellen ons actief op bij het vinden van een passende nieuwe functie voor monumenten.

    • d.

      Erfgoed inzetten als inspiratie en referentie bij (ruimtelijke) ontwikkelingen

      Om de erfgoedwaarden waar mogelijk te behouden en te versterken, attenderen wij bij ontwikkelingen (als bouw, verbouw, aanleg, inrichting, sloop, kap) de initiatiefnemer op de bijzondere waarden van het eigendom. Dit gebeurt door een vermelding in de te raadplegen Geoviewer, maar ook door instrumenten als de omgevingsvisie, het bestemmingsplan, de welstandsnota en de uit te werken ontwikkelprincipes. De gemeente verzoekt de initiatiefnemer na te denken over inpassing van deze waarden in de planvorming. Er wordt waarde gehecht aan inspiratie, overtuigingskracht en aan verantwoordelijkheidsgevoel bij de initiatiefnemer.

In een uitvoeringsprogramma dat in het najaar van 2020 verschijnt, geven wij aan wanneer realisatie van deze activiteiten gepland is en wat wij daarvoor willen doen. Dit programma sturen wij ter kennisname aan de raad.

3.3 Wat mag het kosten?

De kosten die voortvloeien uit deze erfgoedvisie bedragen € 171.900. Zij bestaan uit subsidies ter grootte van€ 141.900, die verstrekt warden op basis van de Subsidieverordening restauratie gemeentelijk erfgoed 2020, en kosten voor promotie, onderzoek en publiciteit ter grootte van € 30.000.

De kosten woden gedekt door het in de Programmabegroting beschikbare budget van beleidsdoel 'lnwoners nemen deel aan een breed aanbod van culturele activiteiten en maken kennis met de culturele historie van Haarlemmermeer, waarvoor wij het cultureel erfgoed behouden' van programma Maatschappelijke ontwikkeling, taakveld 5.4.

3.4 Wie is daarvoor verantwoordelijk?

Het is de bevoegdheid van de gemeenteraad om de kaders van nieuw beleid vast te stellen. Het college is eerste aanspreekpunt voor de uitwerking van de beleidskaders en uitvoering van de beleidsvoornemens. De portefeuillehouder Cultuur is voor dit onderwerp eerste aanspreekpunt binnen het college.

3.5 Welke overige relevante informatie is beschikbaar?

Voor de totstandkoming van de erfgoedvisie zijn twee werkconferenties gehouden in De Stampe Toren in Spaarnwoude (respectievelijk 17 mei 2017 en 31 oktober 2018). Tijdens deze conferenties zijn we in gesprek gegaan met een brede vertegenwoordiging van bij erfgoed betrokken partijen, zoals historische verenigingen, eigenaren van erfgoed, provinciale adviesorganen, etc. De uitgangspunten van de visie zijn besproken in de erfgoedcommissie. In de lnforMeer komt een artikel over de erfgoedvisie.

3.6 Wanneer en hoe zou de raad/het college over de voortgang worden geinformeerd?

In het najaar van 2020 komt er een uitvoeringsprogramma dat ter informatie aan de gemeenteraad wordt gestuurd.

4. Ondertekening

Burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer,

de secretaris,

drs. Carel Brugman

de burgemeester,

Marianne Schuurmans-Wijdeven

Bijlage(n):

  • Erfgoedvisie Haarlemmermeer 2020-2030: 'Erfgoed omarmen en beleven'

  • Bijlage 1. Het verhaal van Haarlemmermeer

  • Bijlage 2. lnstrumentarium erfgoed Haarlemmermeer

  • Bijlage 3. Archeologiebeleid voormalige gemeente Haarlemmermeer

  • Bijlage 4. Archeologiebeleid voormalige gemeente Haarlemmerliede & Spaarnwoude

Erfgoedvisie gemeente Haarlemmermeer 2020-2030januari 2020

V O O R W O O R D

Ons erfgoed is waardevol en geeft Haarlemmermeer karakter, het zijn stille getuigen van onze geschiedenis, tastbare herinneringen aan het leven van toen. Van onze overwinning op het water. Ook al bestaat de gemeente uit 31 kernen, het overwinnen van het water verbindt ons. De mentaliteit van aanpakken.

In Haarlemmermeer gaan de vliegtuigen boven ons hoofd, raast het verkeer over de snelwegen en staat naast ons erfgoed soms een fabriek of een autosloperij. In dat erfgoed komt soms een restaurant of een kantoor. We leven én ondernemen, in en met dat erfgoed. Het staat niet buiten ons, maar het is van ons. Als een kans om iets te doen, of om iets moois te maken. Als een kans om iedereen mee in contact te brengen, opdat de verhalen worden verteld, en her-verteld en het verhaal van Haarlemmermeer behouden blijft.

Er is in onze gemeente zoveel om trots op te zijn van vroeger en nu. We vinden het nog maar al te vaak gewoon en vanzelfsprekend. Wat zou het mooi zijn wanneer iedereen elkaar weet te verleiden en inspireren met mooie plekjes én producten uit de eigen kern. Dat we uitwisselen en ons met elkaar verbonden voelen. Ik denk daarbij aan de koekjes

uit Spaarndam, de bessen uit Abbenes en het bier uit Vijfhuizen. Of het brood gebakken met oergranen uit Nieuw-Vennep. Er is nog zoveel te ontdekken in ons mooie Haarlemmermeer.

Ik wil ons erfgoed omarmen en door zoveel mogelijk mensen laten beleven. Zodat de historie, identiteit en herkenbaarheid van ons erfgoed vanzelfsprekend is voor de inwoners van Haarlemmermeer.

afbeelding binnen de regeling

Marja Ruigrok

Wethouder cultuur

afbeelding binnen de regeling

Kaart van de Haarlemmer of Leidsemeer, door Melchior Bolstra; 1745.

S A M E N V A T T I N G

Doel

Letterlijk is erfgoed dat wat onze voorouders ons hebben nagelaten. Wij willen deze erfenis niet alleen goed beheren en bewaren voor toekomstige generaties maar de kracht van ons erfgoed ook benutten voor de economische, ruimtelijke en culturele ontwikkeling van onze gemeente.

Visie

Met erfgoed, kunst en cultuur kunnen we de samenleving versterken. Erfgoed is een van de dragende en verbindende krachten voor opgaven en ontwikkelingen binnen onze gemeente. Erfgoed draagt bij aan de kwaliteit van de leefomgeving, de aantrekkelijkheid van de gemeente als bezoeklocatie en aan een aangenaam vestigingsklimaat. Wij streven naar een actief gebruik van erfgoed waar zoveel mogelijk mensen van kunnen genieten zonder ontwikkelingen tegen te houden.

Proces

De Erfgoedvisie is tot stand gekomen met inbreng van een brede vertegenwoordiging van bij erfgoed betrokken partijen en personen. In 2017 en 2018 hebben twee werkconferenties plaatsgevonden in De Stompe Toren in Spaarnwoude. De belangrijkste conclusies zijn dat de kennis over erfgoed beter toegankelijk wordt gemaakt en de Omgevingswet benut moet worden om erfgoed meer in te bedden in het ruimtelijk beleid. De leden van de erfgoedcommissie zijn in verschillende fases van het proces betrokken bij de totstandkoming van deze erfgoedvisie.

Ambitie

Onze ambitie is om erfgoed te omarmen en te beleven. Omarmen door ons erfgoed in stand te houden en waar nodig te beschermen. Beleven door het verhaal van Haarlemmermeer beter zichtbaar en toegankelijk te maken en in te zetten als inspiratie bij economische, ruimtelijke en culturele ontwikkelingen van onze gemeente. De basis is het verhaal van Haarlemmermeer met de kernwaarden ‘Water en pionieren’ en ‘ Transport en logistiek’. Wij willen dat het verhaal van Haarlemmermeer ook in de toekomst voor zoveel mogelijk mensen goed zichtbaar, beleefbaar en toegankelijk blijft.

Speerpunten

Om deze ambitie te realiseren zetten wij in op drie speerpunten:

  • 1.

    Inspireren – Het verhaal van Haarlemmermeer beter zichtbaar en beleefbaar maken door:

    • Uitwerken van het verhaal van Haarlemmermeer in verhaallijnen die benut kunnen worden door onder andere ontwerpers, ondernemers en inwoners

    • Verder ontwikkelen museale infrastructuur

    • Erfgoed promoten waaronder Open Monumentendag en Monument van het jaar

    • Erfgoededucatie: doorgaande leerlijn, erfgoedplatform en kinderboekje

  • 2.

    In stand houden - erfgoedparels in ere houden door:

    • Het opstellen van een Erfgoedkaart

    • Cultuurlandschappen opnemen als integraal onderdeel van ons erfgoed

    • Eenduidig archeologiebeleid vaststellen voor de hele gemeente

    • Benutten van de erfgoedcommissie als adviseur van de gemeente

    • Informatievoorziening verstrekken aan beheerders en eigenaren

    • Beleid ontwikkelen voor duurzame monumentenzorg

    • De subsidieregeling restauratie monumenten breder inzetten

  • 3.

    Ontwikkelen - verbinden van erfgoed en ruimtelijke ontwikkelingen door:

    • Inbedding van erfgoed in de omgevingsvisie

    • Opstellen van ontwikkelprincipes voor ruimtelijke ingrepen

    • Stimuleren van herbestemming en transformatie van erfgoed

    • Erfgoed in te zetten als inspiratie en referentie bij (ruimtelijke) ontwikkelingen

De speerpunten worden verder uitgewerkt in een uitvoeringsprogramma dat in het najaar van 2020 verschijnt.

afbeelding binnen de regeling

1 I N L E I D I N G

Wethouder cultuur Marja Ruigrok verwoordt het belang van erfgoed aldus: ‘Erfgoed versterkt onze identiteit en onze verbondenheid. Erfgoed is een tastbare herinnering aan het leven van toen. Een oude stolpboerderij, een kerk of een buiten werking gesteld gemaal: allemaal stille getuigen van onze geschiedenis. En er komt nog steeds erfgoed bij. Denk aan de Calatravabruggen en de bijzondere kunst in de openbare ruimte. Haarlemmermeer is een zeer dynamische gemeente midden in de Randstad. Een gemeente met veel ruimtelijke ontwikkelingen. Juist vanwege deze dynamiek is behoud van erfgoed belangrijk om ons te verdiepen in onze geschiedenis en om het verhaal van Haarlemmermeer te bewaren’.

Door de gemeentelijke herindeling van 1 januari 2019 is de eeuwenoude geschiedenis van Haarlemmerliede en Spaarnwoude verbonden met de polderhistorie van Haarlemmermeer. De herindeling biedt kansen voor een stevigere positionering van de gemeente in de Randstedelijke omgeving. Een positionering waarin de unieke waarden van erfgoed een belangrijke verbindende en stimulerende rol spelen.

De nieuwe gemeente beslaat een groot gebied dat loopt van het Noordzeekanaal tot aan de Kagerplassen, met eigen, identiteitsbepalende, historische kenmerken, landschapselementen en verhalen. Onze Geniedijk en onze vijf forten van de Stelling van Amsterdam behoren tot het Unesco werelderfgoed en de Stompe Toren van Spaarnwoude bevindt zich op een van de oudste strandwallen van ons land. Het gemaal Cruquius staat zelfs in miniatuurversie in Madurodam. En wat te denken van de vele andere gebouwen, dijken, landschappen, die laten zien wat onze ontstaansgeschiedenis is. Ze vormen gezamenlijk de zichtbare en onzichtbare sporen van het Haarlemmermeers verleden; zowel materieel erfgoed, archeologische vondsten, infrastructurele elementen, cultuurlandschappen, gebouwde of groene monumenten als immaterieel erfgoed zoals verhalen en tradities. Erfgoed om trots en zuinig op te zijn.

Erfgoed omarmen betekent geen stilstand. De omgeving waarin ons erfgoed zich bevindt, verandert voortdurend. Dat betekent dat onze erfgoedwaarden ook steeds aan verandering onderhevig zijn. Door de tijd heen is het gebruik gewijzigd en ook tegenwoordig krijgt erfgoed nieuwe functies. Het blijft echter herkenbaar en de verhalen blijven leesbaar. Sterker nog, er worden zelfs nieuwe verhalen aan toegevoegd. Denk bijvoorbeeld aan Kunstfort Vijfhuizen, de batterij aan de Sloterweg met ateliers, de vele schoolkinderen die op bezoek komen in het gemaal De Cruquius of appels plukken op de Olmenhorst. Erfgoed inspireert en voegt waarde en betekenis toe aan de leefomgeving.

WAAROM EEN NIEUWE ERFGOEDVISIE?

In 2010 is de erfgoednota Erfgoed op de Kaart vastgesteld door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Haarlemmermeer (2010.0049739). In de voormalige gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude was geen erfgoednota van kracht, maar wel archeologiebeleid. Met de herindeling per 1 januari 2019 is het erfgoed van beide gemeenten samengevoegd zodat een nieuw en groter verhaal is ontstaan dat vraagt om nieuw beleid. Wij willen met deze nota het Haarlemmermeers erfgoed duurzaam in stand houden en nog beter benutten.

Met deze nieuwe Erfgoedvisie komt de oude nota Erfgoed op de Kaart te vervallen. De nadruk in de oude erfgoednota lag op behoud van en kennis vergroten over erfgoed. Met deze nieuwe visie verschuift de focus naar erfgoed als inspiratie en motor voor nieuwe ontwikkelingen.

Het is van belang vast te leggen hoe we als gemeente voor nu en in de toekomst het Haarlemmermeers erfgoed kunnen behouden, versterken en de (maatschappelijke) meerwaarde kunnen inzetten. Daartoe vormt deze integrale Erfgoedvisie, met het verhaal van Haarlemmermeer als verhalend fundament, de leidraad. De kern is dat erfgoed een belangrijke drager en vertrekpunt wordt voor allerlei hedendaagse thema’s en ontwikkelingen (identiteit, landschaps- en gebiedsontwikkeling, verstedelijking, ontkerkelijking, toekomst van veenweidegebieden, etc.). Erfgoed kan daarvoor waardevolle inspiratie en ervaringen bieden.

afbeelding binnen de regeling

Onder erfgoed verstaan wij de sporen uit het verleden in het heden die zichtbaar en tastbaar aanwezig zijn. Deze sporen kunnen uit materieel erfgoed bestaan, in de vorm van gebouwen en landschappen, maar ook archeologische vondsten, archieven en voorwerpen in musea. De sporen kunnen ook bestaan uit immaterieel erfgoed zoals verhalen, gewoonten en gebruiken. Een klein deel van ons erfgoed heeft een status als (beschermd) monument.

Erfgoed en archeologie zijn als het ware onze vensters op het verleden. Ze zijn tastbaar en spreken tot de verbeelding. Deze overblijfselen zijn de aanleiding of verleiding tot verdere verdieping in het erfgoed door achterliggende verhalen, legendes en tradities, zijnde het levende immateriële erfgoed. Tegenwoordig worden deze verhalen van even grote, misschien zelfs wel grotere, waarde geacht om erfgoed beleefbaar en toegankelijk te maken. Samen geven ze inzicht in het verhaal van de plek en vervullen daarmee de rol van drager of vertrekpunt.

Erfgoed is ook een aanjager voor de lokale economie. Gemeenten met veel erfgoed zijn aantrekkelijk als woonlocatie; erfgoed heeft een waardevermeerderend effect op de omgeving en op vastgoed. Gemeenten met een historische kern zijn bovendien aantrekkelijk als toeristische bestemming. Dit laat de maatschappelijke waarde van erfgoed zien. Ook vormt erfgoed een stimulans voor het voorzieningenapparaat door de uitgaven van toeristen.

PARTNERS IN ERFGOED

In Haarlemmermeer zijn diverse organisaties en stakeholders als belanghebbenden nauw verbonden bij de instandhouding van erfgoed. Dit zijn in de eerste plaats de eigenaren en beheerders van erfgoed, onze musea en verenigingen met de vele vrijwilligers die zich inzetten voor behoud van ons erfgoed. De meesten staan hieronder bij de werkconferenties genoemd. Ook Schiphol is een van onze erfgoedpartners.

De gemeente zelf heeft vanuit verschillende hoedanigheden een cruciale rol: als eigenaar van erfgoed (bijvoorbeeld kunst in de openbare ruimte), als uitvoerder van de wettelijke erfgoedtaken en als aanjager/facilitator. Ook provincie en Rijk (Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed) zijn belangrijke spelers. De gemeentelijke Erfgoedcommissie functioneert als adviesorgaan voor de gemeente.

Werkconferenties

Voor de totstandkoming van de Erfgoedvisie zijn twee werkconferenties gehouden in De Stompe Toren in Spaarnwoude (respectievelijk op 17 mei 2017 en 31 oktober 2018). Tijdens deze conferenties zijn we in gesprek gegaan met een brede vertegenwoordiging van bij erfgoed betrokken partijen:

Gilde van de Stompe Toren, Historische werkgroep Halfweg, Historisch Museum De Cruquius, Vrienden Stoomgemaal Halfweg, Podium voor Architectuur, Cultuurgebouw, Kunstfort Vijfhuizen, Oorlogs- en Verzetsmuseum CRASH, Landgoed de Olmenhorst, Sugar City, Mooi Noord-Holland, NMF Erfgoedadvies, Provincie Noord-Holland, Hoogheemraadschap van Rijnland, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, leden van de Erfgoedcommissie.

De resultaten van deze sessies zijn meegenomen in deze visie. Belangrijke conclusies zijn, dat de kennis over erfgoed toegankelijker wordt en de Omgevingswet benut moet worden om erfgoed beter in te bedden in het ruimtelijk beleid. De (leden van de) Erfgoedcommissie zijn in verschillende fases van het proces betrokken bij de totstandkoming van deze Erfgoedvisie.

De Erfgoedvisie bevat vier bijlagen die integraal onderdeel uitmaken van de visie, namelijk een beschrijving van het verhaal van Haarlemmermeer, het instrumentarium dat ons ter beschikking staat voor de omgang met erfgoed en het nog steeds geldende archeologiebeleid van de voormalige gemeenten Haarlemmermeer en Haarlemmerliede & Spaarnwoude.

afbeelding binnen de regeling

2 HET VERHAAL VAN HAARLEMMERMEER

Om een visie te formuleren hoe om te gaan met het Haarlemmermeers erfgoed en waar op in te zetten, is het allereerst van belang te weten wat het erfgoed van Haarlemmermeer behelst. Om het karakter van Haarlemmermeer als samenhangend geheel proberen te begrijpen. Welke kenmerken en eigenschappen hebben in de ontstaans- en ontwikkelingsgeschiedenis van Haarlemmermeer een rol gespeeld en welke verdienen bijzondere aandacht bij maatschappelijke en ruimtelijke ontwikkelingen? Deze karakterschets vormt het fundament voor de visie. Het erfgoed is een betekenisvolle identiteitsdrager. Gebouwde en archeologische monumenten, infrastructuren, polderlandschappen, verkaveling patronen en dergelijke vormen waardevolle elementen en uitingen van deze identiteit.

Het verhaal van Haarlemmermeer is een verhaal van pioniers, durvers en doeners. Van mensen die van een meer een van de meest welvarende en dynamische plekken van ons land hebben gemaakt.

Met de samenvoeging van de gemeenten Haarlemmerliede & Spaarnwoude en Haarlemmermeer is meer bij elkaar gebracht dan enkel twee stukken land en twee groepen inwoners. De samenvoeging brengt twee gebieden bij elkaar die een unieke gezamenlijke historie hebben. Zij delen een belangrijke rol in de ontwikkeling van dit deel van Nederland. Het nieuwe Haarlemmermeer staat al eeuwenlang voor verbinding. Tussen mens en natuur, tussen dorpen, steden en (water-)wegen en tegenwoordig tussen Nederland en de rest van de wereld. Het verhaal van Haarlemmermeer is er een van strijd en ontwikkeling, van pionieren en innovatie, de basis van grootschalig watermanagement en agrarische en economische ontwikkeling. Het heeft ons van niets naar een toonaangevende economische regio gebracht. Maar het is vooral het verhaal van mensen; niet alleen afkomstig uit de verschillende kernen, maar ook van heinde en verre. Oorspronkelijk en nieuw; samen hebben zij Haarlemmermeer vormgegeven. Tot aan de dag van vandaag groeit Haarlemmermeer door. Oude en nieuwe inwoners blijven zich dagelijks aan Haarlemmermeer verbinden, zoals Haarlemmermeer de Randstad verbindt. Een uniek verhaal dus.

Twee kernwaarden

Uit alle studies, beleidsdocumenten en publicaties, maar ook de uitkomsten van de werkconferenties, komen een tweetal kernwaarden steeds weer terug: water en pionieren, transport en logistiek. Vanuit deze kernwaarden kunnen wij een sterk en onderscheidend verhaal vertellen dat de identiteit van Haarlemmermeer vormt. Beide kernwaarden worden hieronder beknopt genoemd. Ze moeten verder uitgewerkt worden in verhaallijnen die niet alleen bruikbaar zijn voor ontwerpers en ondernemers, maar ook voor verenigingen en inwoners van onze gemeente. De visie op de Ringdijk uit 2017 is daar een goed voorbeeld van.

afbeelding binnen de regeling

WATER & PIONIEREN

De ambivalente relatie van Nederland met water speelt een belangrijke rol in de Haarlemmermeerse geschiedenis. Onze veiligheid stond voortdurend onder druk van het water, maar aan de andere kant had het water een belangrijke rol in bloeiperioden. Deze tegengestelde relatie met het water is herkenbaar in het Nederlandse landschap; enerzijds is het een bedreiging en anderzijds een zegen. Via het water kwamen de Nederlanders in iedere uithoek van de wereld, met perioden van economische voorspoed tot gevolg. Maar dat de zee ook tot zich neemt, blijkt uit de manier waarop waterstaatkundige werken ons landschap hebben beïnvloed. Het land stroomde over, werd weer drooggemaakt voor agrarische doeleinden of juist doelbewust onder water gezet om de vijand buiten de deur te houden.

De tegenstrijdige verhouding tot het water – en de uiteindelijke beheersing van het water – is voor de ontstaansgeschiedenis van Haarlemmermeer van doorslaggevende betekenis geweest. Het landschap kenmerkt zich door de droogmakerij van het Haarlemmermeer met als evidente en bepalende landschapsstructuren de ringvaart en ringdijk. Zij vormen samen het begin van de Haarlemmermeerpolder en het einde van het Haarlemmermeer. Andere relevante overblijfselen zijn de gemalen (zoals De Leeghwater, De Cruquius en De Lijnden), de sluizen bij Halfweg, de Stelling van Amsterdam, molens (o.a. De Eersteling in Hoofddorp) en boerderijen. Dagloners uit het hele land trokken naar Haarlemmermeer omdat er werk was. De bewoners van het nieuwe land, die zich voornamelijk vestigden bij de overgangen naar het oude land, moesten onder vaak erbarmelijke omstandigheden zichzelf in leven zien te houden. Zo ontstond noodgedwongen een pionierende volksaard met een blik op de toekomst (zie Visie Ringdijk en Ringvaart Haarlemmermeer).

afbeelding binnen de regeling

TRANSPORT EN LOGISTIEK

Anderzijds is de ligging tussen de grote steden Amsterdam, Haarlem en Leiden kenmerkend voor de gemeente. Een positie die zorgt voor een nauwe, en soms gespannen, band tussen stad en platteland. Die gunstige ligging leidt tot kernwaarden als transport en logistiek. Het Penningsveer was al sinds de Middeleeuwen onderdeel van de kortste route tussen Haarlem en Amsterdam. Eerst met een pont en sinds 1521 met een brug die in de Tachtigjarige Oorlog een belangrijke rol speelde. Halfweg ontstond dankzij de twee trekvaarten tussen Haarlem en Amsterdam, waar halverwege moest worden overgestapt. Dat verklaart ook de vele cafés aldaar toentertijd. Langs die route werd de eerste Nederlandse treinverbinding aangelegd. Ook de aanleg van Schiphol en aanverwante bedrijvigheid, als landelijk centrum van transport en logistiek, passen bij deze kernwaarden. Overblijfselen, die herinneren aan deze kernwaarden, zijn onder meer de gietijzeren spoorbrug in Halfweg (in de spoorlijn Amsterdam- Haarlem van de Hollandsche IJzeren Spoorweg-Maatschappij) en station Vijfhuizen.

afbeelding binnen de regeling

Het fascinerende verhaal van Haarlemmermeer staat meer uitgebreid beschreven in Bijlage 1.

KIEZEN VOOR KARAKTER

De identiteitsbepalende kernwaarden komen ook tot uiting in de belangrijkste erfgoedontwikkelingen binnen de gemeente, waarmee het unieke karakter van Haarlemmermeer wordt versterkt:

Visie Geniedijk

De Stelling van Amsterdam is in 1996 op de UNESCO Werelderfgoedlijst geplaatst. Met onze visie Geniedijk (2009) willen wij de vijf forten van de Stelling van Amsterdam beter toegankelijk maken en restauratie van onderdelen zoals de batterijen stimuleren. Op dit moment hebben of krijgen alle forten een bestemming die ze toegankelijk maakt voor een breed publiek, net als de meeste historische gemalen.

afbeelding binnen de regeling

Visie ringdijk en ringvaart (2017)

Als gemeente willen we de Ringdijk en Ringvaart tot ons gemeentelijk erfgoed verklaren en onderzoeken hoe we de ringdijk en ringvaart kunnen voordragen voor provinciaal erfgoed of (inter)nationaal erfgoed. De visie heeft een vervolg gekregen in een uitvoeringsprogramma dat loopt tot eind 2020. Onderdeel is onder andere een onderzoek naar het erfgoed, inventarisatie en waardering en het opstellen van ontwikkelprincipes om het karakter van de Ringdijk te versterken.

afbeelding binnen de regeling

Haarlemmermeermuseum De Cruquius

Het gemaal Cruquius is een van de best bewaard gebleven getuigen van de waterstaatkundige geschiedenis van ons land. In het gemaal en de voorgenomen nieuwbouw van Haarlemmermeermuseum De Cruquius wordt het verhaal van ontstaan en ontwikkeling van onze gemeente vertelt. Het museum is ontstaan uit een fusie tussen het Cruquius Museum, het Historisch Museum en de historische vereniging Meer-Historie.

afbeelding binnen de regeling

Stoomgemaal Halfweg

Het Stoomgemaal Halfweg is kort na de drooglegging van de Haarlemmermeer gebouwd om het boezemwater zo snel mogelijk naar zee af te voeren. Met het verdwijnen van het Haarlemmermeer was de capaciteit voor waterberging met 80% afgenomen zodat bij hoogwater overstromingen dreigden. Het gemaal heeft tot 1977 dienst gedaan en daarna een nieuwe functie gekregen. Het is nu een museum dat het verhaal vertelt van de waterstaatkundige ontwikkelingen in verleden en heden.

afbeelding binnen de regeling

Historische polderlinten

De Structuurvisie Haarlemmermeer 2030 bevat als doel de polderlinten verkeerskundig af te waarderen en landschappelijk te versterken. Om nieuwe planvorming langs de polderlinten goed te kunnen beoordelen, is sterk behoefte aan een ruimtelijk kader in de vorm van ontwikkelprincipes. Om die reden wordt het mogelijk waardevolle erfgoed langs de historische polderlinten geïnventariseerd en uitgewerkt, en daarbij wordt bovendien een verzameling van actuele foto’s van de historische structuren opgebouwd. Een aantal cultuurhistorisch waardevolle hoeven heeft al een succesvolle herbestemming gekregen, zoals Hoeve De Vogel aan de Rijnlanderweg 916 (herbestemd tot kantoor voor C-Bèta) en Hoeve Den Burgh aan de Rijnlanderweg 878 (herbestemd tot restaurant). Zij kunnen dienen als voorbeeld voor de aanpak van andere waardevolle boerderijen die uit deze inventarisatie naar voren komen.

afbeelding binnen de regeling

De Stompe Toren, Spaarnwoude

Het kerkje De Stompe Toren is een van de mooiste monumenten van onze gemeente. Het gebouw is al meer dan honderd jaar niet meer in gebruik als kerk maar heeft nog steeds een belangrijke functie voor de gemeenschap als ruimte voor culturele activiteiten en bijeenkomsten. Het is daarmee een vroeg voorbeeld van herbestemming van kerkgebouwen, mogelijk gemaakt door de vele vrijwilligers.

SugarCity, Halfweg

Een sprekend voorbeeld van de dynamiek en waarde van erfgoed is de Suikerfabriek. Ontstaan kort na de drooglegging was het al snel een van de belangrijkste economische dragers voor de bevolking in de nieuwe polder. Nadat de suikerfabriek in 1992 de deuren moest sluiten, wordt het terrein nu herontwikkeld tot een evenementlocatie, in combinatie met kantoren, een outlet en leisure, onder de naam SugarCity. Het complex is opgenomen in de HollandRoute van de Europese Route voor Industrieel Erfgoed.

afbeelding binnen de regeling

Modern erfgoed

Er komt nog steeds erfgoed bij in onze gemeente. Wij hebben in de loop der jaren een uitgebreide collectie kunst in de openbare ruimte opgebouwd, veelal gemaakt door gerenommeerde kunstenaars. En ons modern erfgoed bestaat niet alleen uit buitenkunst maar ook uit moderne gebouwen en nieuwe werken zoals de bruggen van de Spaanse architect Calatrava. Zo voegen we steeds nieuw erfgoed toe aan bestaande landschappen en monumenten.

Benutten van het verhaal van Haarlemmermeer

Deze recente erfgoedontwikkelingen zijn een goed voorbeeld van de mogelijkheden die het verhaal en erfgoed van Haarlemmermeer bieden voor het versterken van de leefomgeving, het vestigingsklimaat en de toeristische ontwikkeling van onze gemeente. Wij willen beide kernwaarden verder uitwerken tot verhaallijnen met plekken, verhalen en de kwaliteiten waar zij voor staan. Dat geeft architecten, stedenbouwers, (toeristisch) ondernemers, marketeers maar ook verenigingen en andere maatschappelijke organisaties de mogelijkheid om het verhaal van Haarlemmermeer beter toe te passen bij ruimtelijke en economische projecten en ontwikkelingen. Op deze manier versterken wij de identiteit van onze gemeente.

3 KANSEN VOOR ERFGOED

KANSEN VOOR ERFGOED

Wij willen ons erfgoed omarmen en door zoveel mogelijk mensen laten beleven. Dit hoofdstuk beschrijft de manier waarop Haarlemmermeer de kansen voor erfgoed wil verzilveren.

ERFGOEDVISIE

Het Haarlemmermeers erfgoed vormt het fundament voor het verhaal van Haarlemmermeer. Musea, kunst, architectuur en cultuurhistorie leggen verbindingen tussen de sporen uit het verleden en de hedendaagse en toekomstige ontwikkelingen in onze gemeente. Erfgoed is zo een dragende en verbindende kracht voor opgaven en ontwikkelingen binnen onze gemeente. Dit gebeurt door erfgoed als middel in te zetten als inspiratiebron tijdens een ontwerpproces. Op deze manier draagt erfgoed bij aan de kwaliteit van de leefomgeving, de aantrekkelijkheid van de gemeente als bezoeklocatie en aan een aangenaam vestigingsklimaat. Als economische factor is erfgoed van belang voor de vitaliteit van onze gemeente.

Erfgoed is ook een waarde op zich. Mensen ontlenen er een gevoel van trots en verbondenheid aan. Het geeft identiteit, op basis van een gezamenlijk verleden. Het is dan ook belangrijk dat iedereen toegang heeft tot die specifieke kennis over erfgoed en bovenal dat erfgoed zichtbaar en toegankelijk is.

AMBITIE

Onze ambitie is om erfgoed te omarmen en te beleven. Omarmen door ons erfgoed in stand te houden en waar nodig te beschermen. Beleven door het verhaal beter zichtbaar en toegankelijk te maken en in te zetten als inspiratie bij de economische, ruimtelijke en culturele ontwikkelingen van onze gemeente. De basis is het verhaal van Haarlemmermeer met de kernwaarden ‘Water en pionieren’ en ‘ Transport en logistiek’. Wij willen dat het bijzondere verhaal van Haarlemmermeer ook in de toekomst voor zoveel mogelijk mensen toegankelijk blijft.

De kansen voor erfgoed worden benut door:

  • Het verhaal van Haarlemmermeer beter zichtbaar en beleefbaar te maken voor inwoners, ondernemers en bezoekers;

  • In te zetten op het in stand houden en versterken van het nog aanwezige erfgoed, zowel boven- als ondergronds;

  • Verbindingen met erfgoed te leggen bij stedelijke- en landschappelijke ontwikkelingen;

  • Het verbinden van materieel en immaterieel erfgoed;

  • Het versterken van de synergie tussen landschap, erfgoed, monumenten en kunst, zoals verwoord in de nota Ruimte voor cultuur, Kansen voor ondernemerschap (2012.0016382) – programmalijn Landschap en geschiedenis als inspiratiebron;

  • Hergebruik en herbestemmen van erfgoed verder te stimuleren;

  • Een integrale benadering -door aansluiting en inbedding te zoeken van erfgoed bij andere beleidsterreinen als vrijetijdseconomie, ruimtelijke ontwikkeling en het sociale domein.

In het volgende hoofdstuk worden de erfgoedambities verder uitgewerkt in een drietal speerpunten. Concrete acties en projecten nemen we op in een uitvoeringsprogramma dat najaar 2020 gereed is

4 SPEERPUNTEN VOOR ERFGOED

Wij vullen de Erfgoedvisie in met de volgende speerpunten:

  • 1.

    Inspireren – Het verhaal van Haarlemmermeer beter zichtbaar en beleefbaar te maken voor inwoners, ondernemers en bezoekers;

  • 2.

    In stand houden - erfgoedparels in ere houden;

  • 3.

    Ontwikkelen - verbinden van erfgoed en ruimtelijke ontwikkelingen.

De speerpunten zijn beleidsvoornemens die het kader vormen voor uitvoering van het erfgoedbeleid. In het uitvoeringsprogramma dat najaar 2020 verschijnt, worden concrete acties en projecten opgenomen en geven wij aan wanneer de uitvoering en voltooiing plaatsvindt.

INSPIREREN

Een levend verleden draagt bij aan de versterking van de identiteit, onze verbondenheid en de herkenbaarheid van de gemeente. Erfgoedbeleving is niet meer weg te denken uit het huidige cultuur- en erfgoedbeleid. Gezien het ruime aanbod, bestaat er een levendige belangstelling voor alles dat met het verleden of de restanten daarvan te maken heeft. Cultuurtoerisme kan bijdragen aan de instandhouding van erfgoed, maar draagt tevens bij aan werkgelegenheid. Daarom is het belangrijk om informatie over ons erfgoed toegankelijk te maken voor inwoners, ondernemers, monumenteigenaren en bezoekers. Maar ook aandacht en bewustwording van erfgoed binnen de bestuurlijke en ambtelijke organisatie is van wezenlijk belang.

Het verhaal van Haarlemmermeer uitwerken

De Erfgoedvisie kent aan het Haarlemmermeers erfgoed belangrijke waarden toe: unique selling point voor economie en toerisme, een referentie voor sociale verbinding en identiteit en een bron van inspiratie voor ruimtelijke ontwikkeling. Wij werken het verhaal van Haarlemmermeer, zoals in hoofdstuk 2 beknopt in kernwaarden aangestipt, verder uit tot verhaallijnen. Met daarbij aanknopingspunten om de profilering van Haarlemmermeer te versterken vanuit citymarketing en toeristisch-recreatieve ondernemers.

Ontwikkelen van museale infrastructuur

Op dit moment ondersteunen wij vier musea, die elk een deel van het verhaal van Haarlemmermeer vertellen en ontsluiten voor een breed publiek:

  • Haarlemmermeer Museum De Cruquius, waarin het historische gemaal en het historisch museum zijn opgegaan.

  • Kunstfort bij Vijfhuizen, dat moderne kunst laat zien die reageert en reflecteert op het landschap en de (vesting) achtergrond van de omgeving.

  • Luchtoorlog- en verzetsmuseum Crash in het Fort bij Aalsmeer, dat de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog vertelt met de nadruk op de vele in de Haarlemmermeer neergestorte militaire vliegtuigen.

  • Museum Stoomgemaal Halfweg, dat uitleg geeft over de waterstaatkundige geschiedenis van Halfweg.

Daarnaast ontvangt het Nederlands Transport Museum, tijdelijk gehuisvest in Nieuw-Vennep, incidentele bijdragen voor de organisatie van activiteiten zoals 100 jaar Luchtvaart en 75 jaar Bevrijding.

De gemeente wil musea ondersteunen die een bijdrage leveren aan het zichtbaar en beleefbaar maken van minimaal één van de kernwaarden, zoals omschreven in hoofdstuk 2. Dat zijn in ieder geval de bestaande musea maar de gemeente staat ook open voor gesprekken met nieuwe initiatieven, mits zij aansluiten bij het verhaal van Haarlemmermeer.

afbeelding binnen de regeling

Erfgoedpromotie

  • Open Monumentendag is een prachtig landelijk initiatief, dat sinds 1987 in Nederland bestaat. Aan de hand van landelijke thema’s wordt breed aandacht gevraagd voor cultureel erfgoed. Met een bezoekersaantal van ongeveer een miljoen is dit het grootste culturele evenement in ons land. Ook de gemeente Haarlemmermeer doet mee aan Open Monumentendag. De ambitie is om jaarlijks meer en nieuwe activiteiten/openstellingen te stimuleren, zodat het evenement groter en bekender, en daarmee beter bezocht, wordt. Om dit te bereiken zetten wij ons in om een Comité Open Monumentendag in het leven te roepen dat - net als in de meeste andere gemeenten – de organisatie van dit evenement op zich neemt, inclusief de openstelling van monumenten en aanvullende activiteiten.

  • Monument van het Jaar is een sinds 2015 bestaand initiatief van de jaarlijkse verkiezing Monument van het Jaar. Hiermee wordt beoogd de bekendheid van het erfgoed te vergroten. In 2019 kwam het Oude Raadhuis te Hoofddorp als winnaar uit de verkiezing waaraan meer dan 1000 mensen deelnamen.

Erfgoededucatie

Met erfgoededucatie doen leerlingen aan de hand van sporen uit het verleden kennis en vaardigheden op en ontwikkelen zij inlevingsvermogen en persoonlijk, cultureel en historisch bewustzijn.

  • Leerlijn erfgoededucatie,In Haarlemmermeer is Erfgoededucatie onderdeel van het bredere vak Cultuureducatie, waarbij scholen in het basisonderwijs erfgoed als onderwerp kunnen kiezen. Centrum voor Kunst en Cultuur Pier K biedt de leerlijn erfgoed aan, in samenwerking met de erfgoedinstellingen binnen de gemeente. Deze instellingen verzorgen het programma voor de leerlingen.

  • Platform erfgoededucatie,Voor overleg en afstemming heeft Pier K een Platform erfgoededucatie in het leven geroepen. Musea en andere instellingen die voor subsidie in aanmerking wensen te komen, dienen zich aan te sluiten bij dit platform en educatieve activiteiten voor het onderwijs aan te bieden. Het Noord-Hollands Archief te Haarlem, waar de archieven van de voormalige gemeenten Haarlemmermeer en Haarlemmerliede & Spaarnwoude liggen opgeslagen, dient betrokken te worden bij dit platform zodat leerlingen ook in aanraking komen met het papieren erfgoed van onze gemeente (Archiefverordening 2019 gemeente Haarlemmermeer, 2019.000554).

  • Kinderboekje, Ieder kind dat in Haarlemmermeer wordt geboren krijgt bij geboorteaangifte een boekje dat op een speelse en leuke manier het verhaal van Haarlemmermeer vertelt. Het maakt het verhaal van onze gemeente voor ouders en kind zichtbaar en beleefbaar.

IN STAND HOUDEN

Het in stand houden van erfgoed is de kerntaak van het gemeentelijke erfgoedbeleid. Om tot een zorgvuldige omgang met ons erfgoed te komen is het in de eerste plaats noodzakelijk een overzicht te hebben van het erfgoed binnen onze gemeente, vervolgens dat erfgoed te waarderen om tenslotte aan te geven hoe we met de verschillende categorieën erfgoed omgaan.

Beleidsinstrumentarium

Voor de omgang met het erfgoed heeft de gemeente Haarlemmermeer de beschikking over een beleidsinstrumentarium dat staat beschreven in Bijlage 2. Voor het erfgoedbeleid stellen wij onderstaande actiepunten vast.

Erfgoedkaart en -registratie

Als gemeente houden we ons erfgoed bij in een registratie. Deze kan gepresenteerd worden in de Geoviewer. Om tot een volledige erfgoedregistratie in de geest van de Omgevingswet te komen, dienen gegevens samengevoegd te worden met andere – vaak al beschikbare informatie – over onder andere archeologie, agrarische bebouwing en beschermd erfgoed. Deze data worden gebruikt in belangrijke (primaire) processen binnen de gemeente zoals vergunningverlening, bestemmingsplannen, Omgevingswet, etc. Het is van belang om deze data continu te updaten, waarbij samenwerking met de lokale erfgoedorganisaties en burgers gezocht zal worden.

Cultuurlandschappen

Waardevolle cultuurlandschappen behoren tot het Haarlemmermeers erfgoed. Haarlemmermeer is onderdeel van het woon- en werklandschap van de Metropool Regio Amsterdam (MRA). In het Narratief voor de MRA (Steenhuis/Meurs, 2019) staat dit aldus verwoord: ‘Het landschap vertelt verhalen, biedt onthaasting en schoonheid en is belangrijk voor het mentale welbevinden. Het is geladen met culturele betekenis, die we terugvinden in landschappelijke structuren en onze gebouwde omgeving, maar ook in schilderijen, gebruiksvoorwerpen, documenten, romans en gedichten, muzikale composities en hedendaagse kunst.’

Voor sommige van onze landschappen zijn aparte visies opgesteld, bijvoorbeeld voor de Ringdijk en de Geniedijk. Ook in de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart is een lijst aan landschappelijke elementen en gebieden uit onze gemeente aanwezig. Deze landschappelijke elementen dienen opgenomen te worden op de bovengenoemde Erfgoedkaart en in de Omgevingsvisie, zodat bij ontwikkelingen rekening gehouden kan worden met en inspiratie gevonden kan worden in deze elementen.

Archeologie

Haarlemmermeer is niet alleen bovengronds interessant, ook ondergronds zijn bijzondere sporen uit het verleden bewaard. Op grond van het Verdrag van Malta (1992) en de Wet op de archeologische monumentenzorg (2007) hebben beide voormalige gemeenten een eigen archeologiebeleid opgesteld dat nog steeds geldig is. Dit betekent dat de gemeente op dit moment afzonderlijk archeologisch beleid, beleidskaarten en archeologische regimes kent voor het grondgebied van de voormalige gemeenten (zie bijlagen 3 en 4).

In 2020 starten wij met het opstellen van archeologisch beleid en een eenduidig archeologisch regime voor de hele gemeente. De beide beleidskaarten worden samengevoegd en geactualiseerd met nieuwe kennis en inzichten die onder andere verkregen zijn uit opgravingen van de afgelopen jaren.

Doelen archeologiebeleid

Met ons archeologiebeleid streven wij de realisering van de volgende doelen na:

  • 1.

    Bescherming van het bodemarchief door archeologische waarden mee te laten wegen in ruimtelijke planprocedures. Wij willen dit realiseren door de archeologische waarden op te nemen in bestemmingsplannen. Waar opname in het bestemmingsplan niet meteen mogelijk is, omdat een bestemmingsplan bijvoorbeeld nog niet aan herziening toe is, regelen wij de bescherming van de archeologische waarden via de erfgoedverordening. Hoe omgang met archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen precies vast te leggen is beschreven in bijlage 3, Ruimtelijk Beleid en Archeologie. In deze bijlage worden de mogelijkheden om archeologie in het bestemmingsplan op te nemen, het vergunningenstelsel, en de processen die komen kijken bij het doen van archeologisch onderzoek, uiteengezet.

  • 2.

    Prioriteit geven aan het ter plaatse (‘in situ’) bewaren van archeologische waarden. Als gemeente hebben wij het voornemen om alleen in gevallen waar vernietiging van archeologische waarden niet voorkomen kan worden, aan de verstoorder te verplichten deze veilig te stellen door archeologisch veldonderzoek te doen en opgravingswerkzaamheden te verrichten (behoud ‘ex situ’). De initiatiefnemer van het project dat tot bodemverstorende activiteiten leidt (de verstoorder) is in dat geval verantwoordelijk voor de kosten van archeologisch onderzoek en opgravingswerkzaamheden. Indien er excessieve kosten gemaakt moeten worden, kan de gemeente overwegen bij te dragen.

  • 3.

    Kennisvermeerdering van het Haarlemmermeers bodemarchief als behoud op de plek zelf niet mogelijk is (‘ex situ’). Kennis vergaren over wat er zich in de grond bevindt is belangrijk voor het realiseren van een goede kwaliteit van archeologische monumentenzorg. Kennis is noodzakelijk om het archeologisch beleid een kader te geven en te sturen. Eventuele archeologische vondsten dienen aangemeld en overgedragen te worden aan het Provinciaal depot voor bodemvondsten Noord- Holland. Dit om wetenschappelijk onderzoek en behoud mogelijk te maken.

Beleidskaarten archeologie

Om de kwaliteit en omvang van het bodemarchief inzichtelijk te maken en de archeologische belangenafweging in het ruimtelijk ordeningsproces zo werkbaar mogelijk te houden, voegen wij samen en actualiseren wij de Archeologische Beleidskaarten van Haarlemmermliede & Spaarnwoude en Haarlemmermeer. Met deze kaart geven wij aan in welke gebieden grondverstorende activiteiten van een bepaalde omvang vergunningplichtig zijn. De beleidskaart is de onderlegger voor het opstellen en herzien van bestemmingsplannen en dient tevens als onderlegger voor de besluitvorming bij vergunningverlening.

In de digitale versie van de beleidskaart is informatie op te vragen over de achtergronden van toegekende waardes. De kaart is ook raadpleegbaar voor externe partijen die te maken hebben met ruimtelijke ontwikkelingen zodat bij alle betrokkenen bekend is op basis van welke cultuurhistorische waarden plannen worden getoetst en de kaders vooraf duidelijk zijn.

Gemeentelijke erfgoedcommissie

De Erfgoedcommissie toetst vergunningaanvragen bij monumenten en adviseert het college gevraagd en ongevraagd over de omgang met erfgoed binnen de gemeente, waaronder de aanwijzing van gemeentelijke monumenten. De commissie komt maandelijks bijeen en is door deze frequentie in staat advies te geven binnen de termijnen die gelden voor het afhandelen van aanvragen voor omgevingsvergunningen voor monumenten en voor gebouwen in de monumentenzone (welstandsregime). De Erfgoedcommissie bestaat uit vijf leden met deskundigheid op het gebied van cultuurhistorie, bouw- en architectuurhistorie, restauratie en landschap/ stedenbouw. De commissie maakt een jaarverslag dat ter informatie aan de raad wordt aangeboden.

Informatievoorziening

De gemeente streeft naar een actieve informatievoorziening richting monumenteigenaren over relevante informatie als erfgoedbeleid, wet- en regelgeving, subsidiemogelijkheden en eventueel ook voorlichting over duurzaamheid. Eigenaren worden zoveel mogelijk gestimuleerd om vooraf met de Erfgoedcommissie te overleggen. De gemeente houdt een openbaar monumentenregister bij met alle rijks-, provinciale en gemeentelijke monumenten. Voor eigenaren van gemeentelijke monumenten is een aparte handleiding beschikbaar.

De huidige CultuurAtlas wordt uitgebreid met al ons erfgoed zodat deze informatie toegankelijk is voor een groot publiek. Hier vinden ook de bestaande verhalenpalen in de gemeente een plek.

Duurzame monumentenzorg

De verduurzaming van gebouwen is een steeds belangrijker thema geworden. Daarbinnen vormen monumenten een specifieke opgave. Monumenten zijn op zichzelf genomen door hun lange levensduur, en de wijze waarop ze vroeger zijn geconstrueerd, feitelijk al duurzaam, maar eigenaren willen de panden graag verder verduurzamen, al was het maar om de energielasten te verlagen. Dat begint bij voorlichting over gedrag: veel energie kan worden bespaard door zogenaamde quick wins. In het Uitvoeringsprogramma wordt dit thema verder uitgewerkt tot een concreet stappenplan om te komen tot een duurzame monumentenzorg.

Gemeentelijke subsidieverordening

In Haarlemmermeer kunnen eigenaren van gemeentelijke monumenten een beroep doen op de gemeentelijke tegemoetkomingsregeling Subsidieverordening gemeente Haarlemmermeer. Met de nieuwe Subsidieverordening restauratie gemeentelijk erfgoed 2020 wordt de regeling aangepast zodat ook middelen beschikbaar komen voor onderzoek en promotie van erfgoed.

afbeelding binnen de regeling

ONTWIKKELEN

De ruimtelijke omgeving van Haarlemmermeer is altijd in ontwikkeling en vormt daarmee een levende en veranderende omgeving. Erfgoed maakt hier onderdeel van uit en verandert dus mee. Het kan ingezet worden als inspiratie en referentie voor een kwaliteitsimpuls bij (ruimtelijke) ontwikkelingen. Bij elke nieuwe ontwikkeling worden in feite nieuwe lagen van vitaliteit aan de bestaande lagen toegevoegd. Erfgoed legt op deze manier de verbinding tussen heden, verleden en toekomst van een plek. De overblijfselen van het verleden vertellen over de identiteit van een gebied en dragen in belangrijke mate bij aan de ruimtelijke kwaliteit ervan. Door het in stand houden, benutten en versterken van de karakteristiek van een specifieke plek wordt de diversiteit in het landschap en een interessante woon-, werk- en verblijfsomgeving gecreëerd en vergroot. Voor een goed verlopend ruimtelijk planproces is het essentieel om cultuurhistorische waarden zo vroeg mogelijk te identificeren en mee te wegen. Belangrijke beleidsdocumenten hierbij zijn de Verordening Fysiek Domein, de welstandsnota, bestemmingsplannen en de omgevingsvisie.

Inbedding van erfgoed in omgevingsvisie

De gemeentelijke Omgevingsvisie is hét beleidsinstrument om de identiteit van de gemeente te positioneren en de inbreng van erfgoed zo vroeg mogelijk te waarborgen. Een plek met een unieke identiteit, waar materiele en immateriële erfgoedwaarden een belangrijke bouwsteen voor vormen, trekt (indien gewenst) meer bewoners, bedrijven en bezoekers. Door de erfgoedwaarden goed te borgen in de omgevingsvisie kunnen zij herkenbaar blijven, zowel afzonderlijk als in samenhang met andere elementen en ruimtelijke opgaven.

Voor ons meest belangrijke erfgoed streven we naar een juridische status als beschermd erfgoed. De uitgangspunten voor bescherming, de uitwerking van selectiecriteria en de wijze van selecteren nemen we op in het uitvoeringsprogramma. We streven ernaar jaarlijks drie nieuwe gemeentelijke monumenten aan te wijzen.

Deze Erfgoedvisie is een integraal onderdeel van de Omgevingsvisie. Hiermee wordt erfgoed op een goede manier geborgd in ons ruimtelijk beleid. In het Raadsvoorstel Omgevingswet: Contouren voor de omgevingsvisie Haarlemmermeer zijn onder Thema 6. ‘Woningbouw, verstedelijking en landschap’ de aanknopingspunten voor erfgoed als identiteitsbepalende factor zichtbaar:

Onze kwaliteiten – zoals de diversiteit aan kernen, onze recreatiegebieden, onze vergezichten, onze werkgelegenheidspositie en onze ligging en bereikbaarheid – zetten we nog beter in ten bate van doelen als het bieden van een aantrekkelijk vestigingsklimaat of versterking van ons imago en onze identiteit. De diversiteit aan landschappen die de gemeente Haarlemmermeer (kan) herbergen is groot; cultuurhistorisch waardevol open polderlandschap, woonlandschap, recreatielandschap, luchtvaartlandschap, voedselproductielandschap, energieproductielandschap. We maken bewuste keuzes in waar we welke waarden versterken en hoe we de diverse landschappen met elkaar verbinden’.

afbeelding binnen de regeling

Voor het duiden van de kracht van erfgoed zijn het verhaal van Haarlemmermeer en de Erfgoedkaart belangrijke instrumenten. Hiermee wordt inzichtelijk wat de cultuurhistorische kernwaarden zijn. Vandaar dat zowel voor de Omgevingsvisie als voor het zichtbaar en beleefbaar maken van erfgoed het opstellen en uitwerken van dit verhaal zo belangrijk is.

Opstellen van ontwikkelprincipes voor ruimtelijk ontwerp

In het uitvoeringsprogramma wordt een aanpak vastgesteld om ontwikkelprincipes te formuleren die het verhaal van Haarlemmermeer ondersteunen en versterken. Deze principes zijn handreikingen bij het ontwerp van ruimtelijke ingrepen in een gebied of langs belangrijke lijnen in het landschap. Doel is om het karakter en de eigenheid van een gebied te versterken door richting te geven aan hoe nieuwe ontwikkelingen aan te passen in dat bestaande karakter. Ontwikkelingen zijn soms onvermijdelijk en noodzakelijk om een gebied of gebouw een nieuwe toekomst te geven. Naast het bestemmingsplan kunnen ontwikkelprincipes een middel vormen om erfgoed en het karakter van een gebied te behouden of te versterken. Zo gaan de ontwikkelprincipes die voor de Ringdijk worden gemaakt in op belangrijke typerende kenmerken, zoals de positionering in het lint ten opzichte van de dijk, de dakvorm, oriëntatie, de hoogte van de bebouwing, de typologie, de invulling van de voortuinen en het behoud van de landschappelijke waarden zoals het dijktalud. Bij het opstellen van ontwikkelprincipes wordt op deze belangrijke kenmerken ingezet. Het welstandsregime (vastgelegd in nota’s voor beide voormalige gemeenten) en biedt onder andere houvast voor het formuleren van ontwikkelprincipes.

Stimulans herbestemming en transformatie naar nieuwe functie

In de herbestemming van erfgoed ligt een opgave om de gemeenschap vitaal en leefbaar te houden. Voor duurzame instandhouding van gebouwd erfgoed is het vinden van een passende (nieuwe) functie van belang. Wij stellen ons actief op bij het vinden van een passende nieuwe functie van monumenten.

Voorbeelden zijn de instandhouding van het Fort bij Aalsmeer, het Fort bij Hoofddorp en het Stoomgemaal Halfweg, dat een museale functie heeft gekregen.

Erfgoed als inspiratie en referentie

Om de erfgoedwaarden waar mogelijk te behouden en te versterken, attendeert de gemeente bij ontwikkelingen (als bouw, verbouw, aanleg, inrichting, sloop, kap) de initiatiefnemer op de bijzondere waarden van het eigendom. Dit gebeurt door een vermelding in de te raadplegen Geoviewer, maar ook door instrumenten als de Omgevingsvisie, bestemmingsplannen, de Welstandsnota en de uit te werken ontwikkelprincipes. De gemeente verzoekt de initiatiefnemer na te denken over inpassing van deze waarden in de planvorming. Er wordt waarde gehecht aan inspiratie, overtuigingskracht, en aan verantwoordelijkheidsgevoel bij de initiatiefnemer.

Een voorbeeld is het gebied tussen Hoofddorp en Nieuw- Vennep dat de komende jaren voor recreatiedoeleinden wordt ingericht onder de naam ‘PARK21’. Binnen PARK21 is het voormalige eiland Beinsdorp een opvallend ruimtelijk-archeologisch verschijnsel dat aanknopingspunten kan bieden voor de inrichting van dat deel van het park.

afbeelding binnen de regeling

5 U I T W E R K I N G

In het vorige hoofdstuk zijn de drie speerpunten voor het erfgoedbeleid beschreven, evenals de activiteiten per speerpunt om die ambities te realiseren. Kort samengevat omvatten ze:

  • 1.

    Inspireren – Het verhaal van Haarlemmermeer beter zichtbaar en beleefbaar maken door:

    • Uitwerken van het verhaal van Haarlemmermeer in verhaallijnen die benut kunnen worden door onder andere ontwerpers, ondernemers en inwoners

    • Verder ontwikkelen museale infrastructuur

    • Erfgoed promoten waaronder Open Monumentendag en Monument van het jaar

    • Erfgoededucatie: doorgaande leerlijn, erfgoedplatform en kinderboekje

  • 2.

    In stand houden - erfgoedparels in ere houden door:

    • Het opstellen van een Erfgoedkaart

    • Cultuurlandschappen opnemen als integraal onderdeel van ons erfgoed

    • Eenduidig archeologiebeleid vaststellen voor de hele gemeente

    • Benutten van de erfgoedcommissie als adviseur van de gemeente

    • Informatievoorziening verstrekken aan beheerders en eigenaren

    • Beleid ontwikkelen voor duurzame monumentenzorg

    • De subsidieregeling restauratie monumenten breder inzetten

  • 3.

    Ontwikkelen - verbinden van erfgoed en ruimtelijke ontwikkelingen door:

    • Inbedding van erfgoed in de omgevingsvisie

    • Opstellen van ontwikkelprincipes voor ruimtelijke ingrepen

    • Stimuleren van herbestemming en transformatie van erfgoed

    • Erfgoed in te zetten als inspiratie en referentie bij (ruimtelijke) ontwikkelingen

Deze speerpunten zijn beleidsvoornemens. Een aantal activiteiten is al in gang gezet (onder andere het kinderboekje, de samenwerking tussen historische verenigingen en musea, de uitwerking van de Visie op de Ringvaart) terwijl anderen nog moeten starten. In het uitvoeringsprogramma dat najaar 2020 verschijnt, wordt aangegeven wanneer welke activiteiten starten en voltooid zullen zijn. Dit zal mede afhangen van beschikbaar budget en capaciteit.

Omdat Het verhaal van Haarlemmermeer de kern is van ons erfgoedbeleid, zal in 2020 de verdere uitwerking hiervan als eerste opgepakt worden. De samenvoeging van de archeologienota’s en -kaarten van beide voormalige gemeenten heeft prioriteit en zal ook in 2020 gestart worden.

Uitwerking van de speerpunten zal waar mogelijk gebeuren in samenwerking met het erfgoedveld in onze gemeente en onze collega’s bij provincie en Rijk.

Ondertekening

BIJLAGE 1 Erfgoedvisie Haarlemmermeer 2020-2030

Het verhaal van Haarlemmermeer

INLEIDING

De samenvoeging van de gemeenten Haarlemmerliede & Spaarnwoude en Haarlemmermeer brengt twee gebieden bij elkaar die samen een unieke historie hebben. Zij delen een belangrijke rol in de ontwikkeling van dit deel van Nederland. Het nieuwe Haarlemmermeer staat al heel lang voor verbinding. Tussen mens en natuur, tussen dorpen, steden en (water-)wegen en tegenwoordig tussen Nederland en de rest van de wereld. Het verhaal van Haarlemmermeer is een verhaal van strijd en ontwikkeling, van pionieren en innovatie, de basis van grootschalig watermanagement en agrarische en economische ontwikkeling. Maar het is vooral het verhaal van mensen. Afkomstig uit de kernen en van ver weg. Oorspronkelijk en nieuw. Samen hebben zij Haarlemmermeer vormgegeven. Tot aan de dag van vandaag groeit Haarlemmermeer door. Oude en nieuwe inwoners blijven zich dagelijks aan Haarlemmermeer verbinden, zoals Haarlemmermeer de Randstad verbindt.

De gemeente toont zich nu als een rijk cultureel landschap met bekende monumenten als de Stompe Toren en de Stelling van Amsterdam (UNESCO werelderfgoed). Haarlemmermeer is het toonbeeld van de eeuwenoude strijd tegen het water. Cultuurhistorisch erfgoed als stoomgemaal en museum De Cruquius en het schepradstoomgemaal Halfweg vertellen dit oer- Hollandse verhaal. Kortom, Haarlemmermeer is op vele gebieden een aantrekkelijke bestemming voor (buitenlandse) bezoekers uit Amsterdam.

HET VERHAAL VAN HAARLEMMERMEER

De vorming van een strandwal ca. 5000 jaar geleden was de basis voor onze gebiedsontwikkeling. De wal vormde zich op een moerasbos tijdens de kustvorming in het westen van Nederland. Dit gebied werd door de eerste bewoners Spaarnwoude genoemd en dat betekent ‘bos bij de rivier het Spaarne’. Rond het jaar 1000 na Christus hebben deze akkerbouwers uit de omgeving van Haarlem en Velsen het gebied ontgonnen. Ze staken het veen weg als brandstof en groeven slootjes. Deze zijn nog steeds goed zichtbaar in het landschap. Op de strandwal bouwden ze hun boerderijtjes en ook een houten kapel (ca. 1040). Zo ontstond het dorp Spaarnwoude. Spaarnwoude is daarmee de oudste kern van Haarlemmermeer. In Spaarnwoude staat het kerkgebouw De Stompe Toren, dat dateert uit de dertiende eeuw.

En zo was Penningsveer al sinds de Middeleeuwen onderdeel van de kortste route tussen Haarlem en Amsterdam. Eerst met een pont en sinds 1521 met een brug die in de Tachtigjarige Oorlog een belangrijke rol speelde. Halfweg ontstond dankzij twee trekvaarten tussen Amsterdam en Haarlem in 1632, waar halverwege overgestapt moest worden. Honderd jaar later werd er naast deze vaart een weg aangelegd en kon men naast de trekschuit ook met paard en wagen reizen. Langs die route werd de eerste Nederlandse spoorlijn gelegd in 1839.

afbeelding binnen de regeling

DRIE MEREN

Rond de 13de eeuw, waren er in het gebied tussen de steden Amsterdam, Haarlem en Leiden drie veenmeren ontstaan door ontginning van de veengronden. Het Spieringmeer in het noorden, het (oude) Haarlemmermeer in het midden en het Leidsemeer in het zuiden. Door stormvloeden ontstonden open verbindingen tussen de meren. Omstreeks 1477 vormde zich bij De Vennip en Beinsdorp een open verbinding tussen het Oude Haarlemmermeer en het Leidsemeer, waarschijnlijk als gevolg van de stormvloed van 27 september 1477 waarbij ook de Spaarndammerdijk doorbrak.

In de daaropvolgende decennia verdwenen steeds meer restanten van de landengte tussen de beide meren. In 1508 werden de laatste restanten van de landbrug die het Oude Haarlemmermeer en het Spieringmeer van elkaar scheidden weggespoeld waardoor er uiteindelijk een groot meer werd gevormd, het Haarlemmermeer. Hierbij ging tevens de belangrijkste verbinding over land tussen Haarlem en Amsterdam via Sloten verloren, waarna nog slechts de route via de Spaarndammerdijk overbleef. Ook de landverbinding die het Haarlemmermeer van het IJ scheidde dreigde verloren te gaan, maar met veel moeite kon in de jaren na 1509 de Spaarndammerdijk hersteld worden, waardoor het Haarlemmermeer uiteindelijk geen deel ging uitmaken van de zeearm met zout water die zich vanaf de Zuiderzee westwaarts via het IJ uitstrekte.

Het Haarlemmermeer zorgde voor economische groei voor steden als Haarlem, Amsterdam en Leiden. Door het meer was er handel, visvangst, tolgelden, botenbouw, voedseltransport en het water vormde een belangrijke verbinding tussen de steden. Tegelijkertijd was het water ook hun grootste vijand, vandaar kreeg het meer ook de bijnaam ‘de Waterwolf’. Het grote woeste oppervlak verzwolg met stormen steeds meer land en bedreigde regelmatig de grote omliggende steden en overstroomden dorpen langs de oevers.

Vanaf de vroege zeventiende eeuw werden er visies ontwikkeld om het Haarlemmermeer droog te pompen. Deze bleken lange tijd onuitvoerbaar of te kostbaar. Eind 1836 hadden twee stormen het water opgejaagd tot de poorten van Amsterdam en van Leiden, waarna koning Willem I in 1837 besloot dat het meer moest worden drooggemalen. In 1840 begonnen de ‘polderjongens’, die uit alle hoeken van het land kwamen, bij Hillegom met het graven van de Ringvaart en het bouwen van de dijk rondom het Haarlemmermeer. Om kronkels in de vaart te voorkomen, werd de vaart soms ook door oud land heen gegraven, zoals in Vijfhuizen en Lisserbroek.

Na acht jaar graven was het meer volledig afgesloten door een ringvaart en ringdijk van 59,5 km lengte en 0,70 tot 1,70 m hoogte. In 1845 werd eerst een proefstoomtuig gebouwd, het Gemaal De Leeghwater (bij de Kaag), dat in 1848 begon met het droogmalen. In 1849 werden de andere twee stoomgemalen in gebruik genomen: Gemaal De Cruquius (bij Heemstede) en Gemaal De Lynden (bij Osdorp). Uiteindelijk viel het meer op 1 juli 1852 droog.

afbeelding binnen de regeling

Ligging van de Spieringmeer, (oude) Haarlemmermeer en Leidsemeer, op een kaart.

LANDBOUW

De eerste bewoners van het nieuwe ingepolderde land moesten zichzelf vaak onder erbarmelijke omstandigheden zien te redden. Zo ontstond een volksaard van pionieren en naar de toekomst kijken. In het open landschap ontstond, met name aan de polderranden, een mozaïek aan hechte dorpsgemeenschappen. Het waren de achtergebleven polderjongens, landarbeiders, en machinisten en stokers van gemalen die daar woonden. De Ringvaart fungeerde als belangrijke transportroute.

De centrale overheid zag het niet als haar taak om het nieuwe land in te richten. Enkel uit militair oogpunt deed zij met de Stelling van Amsterdam een landschappelijke ingreep. Het nieuwe land zorgde voor een andere beschermingsbehoefte van Amsterdam. Het waren particulieren zoals visionair en landbouwer Amersfoordt die visies ontwikkelden op de ruimtelijke ordening en het verbeteren van de leefsituatie. In 1854 kocht Amersfoordt een stuk land van zo’n 200 hectare in het noorden van de net drooggevallen Haarlemmermeer, vlak bij Sloten. Hier vestigde hij een modern landbouwbedrijf: de Badhoeve. De Badhoeve was een modelboerderij en had door het experimentele karakter en de - voor die tijd - zeer moderne machines veel invloed op de mechanisatie van de Nederlandse landbouw. De uitgestrektheid van het polderland werkt als een magneet op agrarische vernieuwers. Boeren uit het hele land bouwden in hun eigen, oorspronkelijke stijl boerderijen in de polder. Zo kwamen er Friese ‘Kop-staart’, Brabantse ‘Peel’ en Noord-Hollandse Stolpen in het landschap te staan. Ook ontstond een eigen Haarlemmermeers type schuur met een extra verdieping. Zij transformeerden Haarlemmermeer tot innovatief land- en tuinbouwgebied. In het hart van de polder werden twee dorpen gesticht. Het eerste dorp was Kruisdorp, gesticht op het kruispunt van Hoofdvaart en Kruisvaart, tussen Heemstede en Aalsmeer. Al snel was Kruisdorp door de gunstige ligging en met de komst van een veemarkt en raadhuis het belangrijkste dorp in de nieuwe polder en werd daarom in 1868 omgedoopt tot Hoofddorp. Het tweede dorp was Venneperdorp dat in hetzelfde jaar werd omgedoopt in Nieuw-Vennep. De malaise in de pioniersjaren van Haarlemmermeer werd een kleine eeuw later een belangrijke leerschool voor de kolonisatie van de Zuiderzeeprojecten.

INDUSTRIE EN UNIEKE VERBINDINGEN

Tijdens de Eerste Wereldoorlog ging de Nederlandse legerleiding op zoek naar een goedkope locatie voor een militair vliegveld binnen de Stelling van Amsterdam. Hun oog viel op de grond van boer Knibbe, dat gelegen is langs de Ringvaart en fort Schiphol. Op 19 september landden daar de eerste wankele militaire vliegtuigjes. In 1920 ging Schiphol open voor de burgerluchtvaart.

Ruim een eeuw stond de agrarische sector centraal in gemeente Haarlemmermeer. Na 1945 maakte Haarlemmermeer stormachtige ontwikkelingen door. Van traditionele landbouw groeide de industrie. Wegen werden aangelegd om rond de grote steden sneller te kunnen reizen en vervoeren. Met de groei van Schiphol verminderde het belang van de landbouw. Het belang van diverse snelle verbindingen groeide juist snel. Snelwegen werden aangelegd en met de opening van het aquaduct in de A4 in 1961, werd de polder pas echt goed voor verkeer ontsloten. In 1978 werd het eerste deel van de Schiphollijn voor treinen geopend, tussen Station Schiphol en Station Amsterdam Zuid. In de jaren erna volgden snel meer baanvakken, onder andere naar Leiden. Tegenwoordig raast de Thalys over dit spoor van Amsterdam naar Parijs.

De verbindingen in en om Haarlemmermeer maken dat onze gemeente zich stormachtig heeft ontwikkeld van een landbouwgemeente tot een bedrijfseconomische mainport in de metropoolregio. Schiphol vormt de ‘Holland-gateway’ met de rest van de wereld. Veel internationale bedrijven hebben daarom hier een vestiging.

afbeelding binnen de regeling

WONINGBOUW

In de jaren zeventig van de vorige eeuw kwam woningbouw vooraan te staan. Voorheen reikten de golven van de woeste Waterwolf tot aan de poorten van de omliggende steden. Een eeuw later was het juist de ‘stad’ die het polderland dreigt te overspoelen. Door sterke bevolkingsgroei en toenemende werkgelegenheid op de luchthaven, groeide de behoefte aan woonruimte. Stedelingen staken de Ringvaart over en vestigden zich in Badhoevedorp en Zwanenburg. Toen ook Haarlemmermeer en vooral Hoofddorp aangewezen werd als groeikern ging het snel. Nieuwe wijken verrezen snel.

De bouw van de Hoofddorpse wijk Graag voor Visch werd de eerste met grootschalige woningbouw in Haarlemmermeer. Agrariërs, schipholwerkers en netwerkstedelingen kregen naast elkaar een plek. Hierdoor ontstonden er contrasten in leefstijl. Nieuwe stad, oud agrarisch land en luchthaven zijn naast elkaar gegroeid en met elkaar verstrengeld geraakt. De inwoners wonen in buurtschappen, dorpen en in enkele kernen die stadse proporties beginnen aan te nemen met een eigen identiteit.

In het noordelijke deel (voormalig Haarlemmerliede & Spaarnwoude) was de groei bescheiden. Alleen Spaarndam (nu gemeente Haarlem) groeide uit zijn jas. Het nieuwe Spaarndam Oost verrees aan de overkant van het water op grond van Haarlemmerliede & Spaarnwoude en is daarmee onderdeel geworden van het nieuwe Haarlemmermeer. Zo is in 2019 een krachtige gemeente ontstaan met circa 155.000 inwoners. Deze inwoners wonen in 31 buurtschappen, dorpen en in enkele centrale kernen. De kleinere dorpen aan de zuidkant hebben hetzelfde landelijke en dorpse karakter als de dorpen in het noorden en de centrale kernen groeien uit tot stadse proporties. Allen onderling verbonden door verkavelingslijnen, dijken, vaarten, verdedigingslinies en wegen. Daarmee heeft Haarlemmermeer een sterke eigen identiteit, divers en vol contrast.

afbeelding binnen de regeling

LANDMARKS EN MONUMENTEN

Historische gebouwen

Onze geschiedenis heeft door zijn unieke ontstaan ook even unieke landmarks voortgebracht. Zij sieren ons landschap en geven Haarlemmermeer ‘smoel’. Markant herkenningspunt is het kerkje De Stompe Toren van Spaarnwoude. De toren zelf dateert uit de 13e eeuw en is gebouwd op de plaats van de oorspronkelijke houten kapel. Het huidige kerkje is in 1764 gebouwd aan de oude toren. De toren had een spits, maar in 1844 werd de spitse toren en een verdieping van de kerktoren gesloopt. Er moest namelijk nodig gerestaureerd worden, maar het geld daarvoor ontbrak. De toren kreeg een laag dakje van hout en werd voorzien van dakpannen. Zo is de toren aan zijn naam gekomen: Stompe Toren. Het is nu ons oudste monument.

Naast de markante Stompe Toren vormt ons industriële erfgoed een belangrijke groep. Onze vier stoomgemalen: De Leeghwater, Lynden, Halfweg en Cruquius - als grootste stoommachine ter wereld ooit - staan model voor de grootste landontwikkeling van de 19de eeuw. Land voor water bracht veiligheid en werd de basis voor doorontwikkeling van het noordelijk deel van onze hedendaagse Randstad. Niet lang na de drooglegging werd in Halfweg aan de trekvaart en de spoorlijn Haarlem-Amsterdam in 1863 de eerste suikerfabriek geopend. Deze fabriek groeide uiteindelijk uit tot de N.V. Suikerfabriek Holland. Met de sluiting van de suikerfabriek in 1992 was het grondoppervlak vrijgekomen voor herbestemming. SugarCity, zoals het terrein met de markante twee torens nu wordt genoemd, is als gebied historisch waardevol en onderdeel van ons industrieel erfgoed. In 2007 is SugarCity net als gemaal De Cruquius, opgenomen in de HollandRoute van de Europese Route van het Industrieel Erfgoed. Zij behoren tot de belangrijkste landmarks van Haarlemmermeer.

afbeelding binnen de regeling

Stelling van Amsterdam

Na de droogmaking ging in 1880 de aanleg van de Stelling van Amsterdam van start. Het nieuwe land zorgde immers voor een andere behoefte aan bescherming van Amsterdam. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in 1914 was de stelling voltooid. De Stelling van Amsterdam was een prachtig ontwerp maar is nooit gebruikt. In de Tweede Wereldoorlog bleek de linie van geen nut. Forten en onderwaterzettingen (inundaties) bleken geen partij in moderne oorlogsvoering. In 1960 stelde men de Stelling van Amsterdam officieel buiten werking; de militaire status werd in 1963 opgeheven. Dankzij de Stelling is een prachtige groene gordel rond Amsterdam ontstaan. In onze gemeente loopt de stelling van Spaarndam via Penningsveer, Haarlemmerliede, Vijfhuizen door Hoofddorp naar Aalsmeerderbrug. De karakteristieke Geniedijk met zijn bomenrijen verbindt de forten bij Penningsveer, Liebrug, Vijfhuizen, Hoofddorp en Aalsmeer, en vormt mede ons landschap. De forten op hun beurt vervullen hun rol als bijzondere pleisterplaatsen, museum of horecaetablissement. Mede dankzij de gordel konden grote recreatiegebieden ontstaan, zoals bij ons nu recreatiegebied Spaarnwoude. De Stelling is UNESCO erfgoed zodat onze forten en de Geniedijk iconische landmarks zijn geworden van Haarlemmermeer.

afbeelding binnen de regeling

Watererfgoed

De 20 km lange Hoofdvaart vormde sinds de droogmaking van het Haarlemmermeer in 1852 de as van de polder. De vaart is van belang voor de waterhuishouding: dwarsvaarten komen uit in de Hoofdvaart, en twee gemalen, Leeghwater in het zuiden en Lijnden in het noorden, pompen het water uit de Hoofdvaart de polder uit. Bovendien loopt aan weerszijden de Hoofdweg een belangrijke verbinding voor lokaal noord-zuidverkeer. Over de Hoofdvaart zijn begin deze eeuw drie nieuwe bruggen in gebruik genomen, ontworpen door de Spaanse architect Santiago Calatrava. De bruggen van Calatrava zijn bedoeld om deze ruggengraat van de polder te markeren met prominente objecten. De bruggen zijn wereldberoemd om hun witte tui-ontwerpen, elk met een hellende stalen pyloon die zowel een esthetische als een constructieve functie heeft. Dat is typerend voor het werk van de Spanjaard. De bruggen kregen vanwege de op snaren gelijkende tuien de namen van de instrumenten Harp, Citer en Luit. Voor die namen werd gekozen na een door de gemeente uitgeschreven prijsvraag. De bruggen werden in 2003 opgeleverd en op 1 juli 2004 officieel in gebruik genomen door koningin Beatrix. De Calatravabruggen vormen unieke verbindingen in het landschap van Haarlemmermeer.

afbeelding binnen de regeling

Iconische infrastructuur

In 1916 verkocht boer Knibbe 12 hectare land aan de Landmacht voor de Nederlandse Luchtvaart Afdeling. Het drassige land heette Schiphol, gelegen in de noordoostelijke hoek van het Haarlemmermeer. Op 19 september 1916 landden de eerste wankele militaire vliegtuigjes op de drassige grasweide in de noordoostelijke hoek van de polder bij Fort bij Schiphol. In 1919 werd de Koninklijke Luchtvaart Maatschappij voor Nederland en Koloniën opgericht, de KLM. Op 17 mei van het jaar daarop landde de eerste commerciële vlucht vanuit Londen op Schiphol. Aan boord waren twee passagiers, journalisten van The Times, en zakken post. In 1920 ging Schiphol open voor de burgerluchtvaart. De eerste lijndienstvlucht van de KLM landde op Schiphol. In de jaren twintig gingen zelden meer dan tien passagiers per dag de lucht in; net voor de Tweede Wereldoorlog waren het er al een paar honderd. Anno 2020 zijn dat er al ruim 500.000 per jaar. De groei van het aantal lucht passagiers dwong tot een verbetering van alle verbindingen voor de Randstad, met name tussen Amsterdam en Schiphol. Er werden nieuwe autowegen aangelegd (A4, A9 en recenter de A5). Een spoorweg zou tot 1978 moeten wachten. De passagiers stroomden toe, evenals een groot aantal dagjesmensen en vliegtuigspotters. Inmiddels is Schiphol een van de belangrijkste Europese luchtknooppunten en dé economische motor van de regio. De verkeerstoren van Schiphol is de iconische landmark die aangeeft waar Nederland met de rest van de wereld is verbonden.

afbeelding binnen de regeling

ONS HAARLEMMERMEER

Onze verbindingen maken en bepalen al eeuwenlang ons landschap. Ze verbinden ons historisch, cultureel, landschappelijk, sociaal en economisch. Ondanks het belang voor industrie en infrastructuur vormen we nog steeds een groene buffer tussen de oude Hollandse steden Amsterdam, Haarlem en Leiden. Dit gebied, van het Noordzeekanaal tot aan de Kagerplassen, blijft uniek in zijn vele contrasten. A-typisch met 31 kernen, waarvan sommige met stadse proporties en andere met een authentiek dorps karakter. Verbonden door gezichtsbepalende elementen, zoals de waterlopen en uitgestrekte groengebieden, maar ook onze historische landmarks. Haarlemmermeer gecreëerd door pioniers, die niet alleen de fysieke bodem hebben gelegd voor een vruchtbare en zorgzame samenleving, maar ook het gedachtengoed hebben gevormd dat voor deze gemeente zo kenmerkend is. Een plek waar oud en nieuw samenkomen in bedrijvigheid, innovaties en bijzondere woonmilieus. Haarlemmermeer wordt door mensen dagelijks meer vormgegeven, voor nu en later, in het kloppend hart van de Randstad. Zij werken verder aan ons unieke verhaal.

B I J L A G E 2 Erfgoedvisie Haarlemmermeer 2020-2030

Instrumentarium

1. VAN VISIE NAAR UITVOERING

In deze bijlage van de erfgoednota wordt uiteengezet welke beleidsstukken, wetten en regels we hanteren om tot de gestelde ambities en doelen te komen.

2. LANDELIJK BELEID

Een groot deel van het gemeentelijke erfgoedbeleid komt direct voort uit het beleid dat het Rijk heeft bepaald. De lokale overheid geeft uitvoering aan de door het Rijk vastgestelde wetten en regels. Het is daarom van belang te weten wat er in de afgelopen jaren is besloten op rijksniveau, omdat dit grotendeels het lokale beleid en het dagelijks handelen verklaart.

Het laatste decennium is er sprake van een toenemende decentralisatie van taken vanuit de overheid en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed naar de lokale overheden. De Rijksdienst wordt steeds meer een kennis- en adviescentrum, terwijl gemeenten de uitvoering van wetten, regels, vergunningaanvragen et cetera op zich nemen. Waar vroeger de Rijksdienst altijd mee adviseerde op bouwaanvragen voor Rijksmonumenten, doet zij dat nu nog maar in enkele gevallen. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed adviseert de Tweede Kamer bij het herzien van de regelgeving. Ook adviseert zij lokale overheden en provincies door middel van publicaties, cursussen en workshops.

In de wetgeving is in de afgelopen jaren het een en ander gewijzigd dat directe invloed heeft op het lokale erfgoedbeleid. Voor de uitvoerende gemeenten hebben de wetswijzigingen geresulteerd in een belangrijke taakwijziging en geven aanleiding tot actualisatie van het gemeentelijke erfgoedbeleid. In dit hoofdstuk worden onderstaande punten nader toegelicht:

Landelijke wijzigingen:

  • Vaststelling Wet op de Archeologische Monumentenzorg: sinds 2007 zijn gemeentes wettelijk verplicht om archeologisch beleid op te nemen in de bestemmingsplannen;

  • Vaststelling van de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (Wabo) ten behoeve van een eenvoudiger en krachtigere wetgeving en vergunningprocedures;

  • Vaststelling van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) waardoor gemeentes verplicht zijn cultuurhistorie op te nemen in de bestemmingsplannen;

  • Vaststelling van de Erfgoedwet in 2016. Deze vervangt de Monumentenwet 1988. Een deel van de regels uit de Monumentenwet gaan over in de Omgevingswet.

  • Streven naar behoud in situ van archeologische waarden. De bodem is de beste garantie voor een goede conservering van archeologische resten (artikel 4).

  • Tijdig rekening houden in de ruimtelijke ordening met de mogelijkheid of aanwezigheid van archeologische waarden, zodat er nog ruimte is voor archeologievriendelijke alternatieven (artikel 5). Zo wordt voorgesteld om steeds vooraf onderzoek te laten doen naar de mogelijke aanwezigheid van archeologische waar den om het bodemarchief beter te beschermen en om onzekerheden tijdens de bouw van bijvoorbeeld nieuwe wijken te beperken. Op deze manier kan daar bij de ontwikkeling van de plannen zo veel mogelijk rekening mee worden gehouden.

  • De verstoorder betaalt voor het doen van opgravingen en het documenteren van archeologische waarde, wanneer behoud in situ niet mogelijk is (artikel 6).

Het Verdrag van Malta werd in 1992 ondertekend door de lidstaten van de Raad van Europa. Nadat het wetsvoorstel in 2006 werd goedgekeurd door de Tweede Kamer trad in 2007 de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (waarbij de Monumentenwet 1988 werd gewijzigd) in werking.

afbeelding binnen de regeling

2.3 WET ALGEMENE BEPALINGEN OMGEVINGSRECHT

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (afgekort Wabo) is op 1 oktober 2010 ingevoerd. Met de Wabo is een groot aantal vergunningen, ontheffingen en meldingen geïntegreerd tot één omgevingsvergunning. De dienstverlening aan burger en bedrijf is hiermee vereenvoudigd en versneld; één omgevingsvergunning leidt tot de invoering van één loket, één (digitaal) aanvraagformulier, één bevoegd gezag (één aanspreekpunt), één uniforme en in het algemeen ook kortere procedure, één procedure voor bezwaar en beroep en één handhavend bestuursorgaan.

In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn de vergunningen voor gebouwde monumenten ondergebracht, gebundeld in de omgevingsvergunning. Voor alle monumenten behalve de archeologische rijksmonumenten is een omgevingsvergunning vereist. Voor het wijzigen, verstoren, slopen of verplaatsen van een beschermd monument is altijd een vergunning nodig. De gemeente is de aangewezen instantie om eigenaren en beheerders van monumenten te informeren en te begeleiden bij eventuele gewenste wijzigingen van hun monument.

2.3 BESLUIT RUIMTELIJKE ORDENING

Het is sinds januari 2014 wettelijk verplicht om in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden (artikel 3.1.6 lid 2 sub a Bro).

In de Nota van Toelichting op de wijziging van het Bro staat dat deze verplichting betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en daar conclusies aan verbinden die in een bestemmingsplan verankerd worden. Dat verankeren gebeurt op de verbeelding (bestemmingsplankaart) en in de regels. Doel hiervan is een meer generieke borging van cultuurhistorie vooraf in het planproces van de ruimtelijke ordening.

2.4 ERFGOEDWET EN OMGEVINGSWET

Medio 2016 komt er voor het eerst één integrale Erfgoedwet die betrekking heeft op al ons culturele erfgoed: onze museale objecten, musea, monumenten en archeologie op het land en onder water. Samen met de nieuwe Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk door het bundelen van bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland.

Bovendien worden aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het uitgangspunt is dat de beschermingsniveaus zoals die in de huidige wetten en regelingen gelden tenminste worden gehandhaafd. Het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed is nu geregeld in zes verschillende wetten en een regeling. Hierin hebben roerend, onroerend en archeologisch erfgoed allemaal hun eigen specifieke definities, procedures en beschermingsmaatregelen. Deze sectorale versnippering van de erfgoedwetgeving en de noodzakelijke aanpassingen van bestaande wetten zijn de redenen om één integrale Erfgoedwet op te stellen, waarin deze specifieke wetten en regelingen zijn geïntegreerd.

De Erfgoedwet gaat samen met de nieuwe Omgevingswet vanaf medio 2018 het fundament vormen voor de bescherming van Rijksmonumentale objecten. Alle erfgoed-gerelateerde zaken die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving zullen worden opgenomen in de Omgevingswet. De vuistregel voor de verdeling tussen de Erfgoedwet en de nieuwe Omgevingswet is:

  • Roerend cultureel erfgoed en de aanwijzing van Rijksmonumenten staat in de Erfgoedwet;

  • De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed (stads- en dorpsgezichten en cultuur landschappen) en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving komt in de Omgevingswet;

  • De omgang met Archeologische waarden en bijbehorende regels staan vermeld in de bestemmingsplannen; dit is geregeld in de omgevingswet;

  • De algemene uitgangspunten met betrekking tot archeologie, voortkomend uit het verdrag van Malta, blijven als basis vermeld staan in de Erfgoedwet.

afbeelding binnen de regeling

3.0 GEMEENTELIJK BELEID

Naast de uitvoering van landelijk beleid kent de gemeente Haarlemmermeer ook eigen weten en regels met betrekking tot erfgoed.

3.1 VERORDENING FYSIEK DOMEIN

Om hier op een juiste en duidelijke manier uitvoering te geven aan haar omgang met het lokale erfgoed, werkt de gemeente met een aantal beleidsdocumenten waarin het erfgoedbeleid wordt geregeld.

De juridische basis voor de omgang met het Haarlemmermeerse erfgoed, en dan met name die van de gemeentelijke monumenten, gemeentelijke beschermde dorpsgezichten en archeologische (waardevolle) verwachtingsgebieden, staat in de Verordening Fysiek Domein. Deze verordening is te zien als een lokale Erfgoedwet. Hierin zijn regels opgenomen met betrekking tot het aanwijzen en afvoeren van gemeentelijke monumenten. Ook zijn hierin regels opgenomen die het verbieden om zonder vergunning (toestemming van de gemeente) schade toe te brengen aan een monument (sloop, verbouw, wijzigingen) of een pand binnen een gemeentelijk beschermd dorpsgezicht. Ook zijn in de Erfgoedverordening regels opgenomen ten behoeve van de bescherming van archeologische waardevolle gebieden. Hierin is verboden om een archeologisch monument, of terreinen met (hoge) archeologische verwachtingswaarden, zonder vergunning te verstoren.

3.2 ARCHEOLOGISCH BELEID

Sinds de vaststelling van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in 2007 hebben de voormalige gemeenten Haarlemmerliede & Spaarnwoude (2009) en Haarlemmermeer (2010) hun archeologisch beleid en bijbehorende archeologische beleidsadvieskaart vastgesteld. Met de erfgoednota ‘De ziel van Haarlemmermeer’ is voor de nieuwe gemeente een eenduidig archeologiebeleid vastgesteld dat in Bijlage 2, Archeologiebeleid Haarlemmermeer, staat beschreven.

3.3 BESTEMMINGSPLANNEN

Het bestemmingsplan bepaalt wat er binnen een bepaald gebied met de ruimte mag gebeuren. Het is een juridisch uitvoeringsinstrument dat bindende regels geeft voor het bebouwen en gebruiken van gronden. Een bestemmingsplan bestaat altijd uit drie delen: de verbeelding (plankaart), de regels en de toelichting. De bestemmingen en het gebruik worden aangegeven op de verbeelding, door middel van bouwvlakken, bouwaanduidingen, maatvoeringsaanduidingen, functieaanduidingen, gebiedsaanduidingen en figuren. Op een gebied kunnen bovendien twee onafhankelijke bestemmingen tegelijkertijd liggen, met behulp van een zogeheten dubbelbestemming.

Sinds 1 januari 2012 is het verplicht om in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden (art. 3.1.6 lid 2 sub a Bro).

Deze waarden zijn uitgesplitst in cultuurhistorische waarden (weergegeven op de cultuurhistorische waardenkaart), archeologisch beleid (weergegeven op de archeologische beleidsadvieskaart) en de in het gebied aanwezige monumenten. De uitwerking van deze inventarisatie en waardering, in de vorm van een verbeelding op de plankaart en in de regels, vindt uiteindelijk plaats bij de herziening van het betreffende bestemmingsplan. De cultuurhistorische beschrijving zal worden opgenomen in de toelichting van het bestemmingsplan.

3.4 DE OMGEVINGSVERGUNNING VOOR MONUMENTEN EN BESCHERMDE STADS- EN DORPSGEZICHTEN

Met de komst van de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht in oktober 2010 is een vergunning voor de verbouwing van een monument in de bredere omgevingsvergunning opgenomen, die is aan te vragen via het zogeheten ‘Omgevingsloket Online (OLO)’. In plaats van een monumentenvergunning én een bouwvergunning kan nu volstaan worden met één omgevingsvergunning. Voor gemeentelijke monumenten en gemeentelijke beschermde dorpsgezichten is een reguliere omgevingsvergunning vereist, met een vergunningstermijn van 8 weken (en een eenmalige mogelijkheid tot verlenging met maximaal 6 weken). Voor een vergunningsaanvraag voor een Rijksmonument of een pand binnen een Rijksbeschermd dorpsgezicht staat een uitgebreide procedure van maximaal 26 weken, omdat hierbij in sommige gevallen extern advies moet worden aangevraagd bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Voor wijzigingen aan een Rijksmonument die geen betrekking hebben op gedeeltelijke sloop, functiewijziging of grootschalige wijzigingen aan het exterieur geldt de reguliere procedure.

Vergunningaanvragen met betrekking tot monumenten en beschermde dorpsgezichten worden getoetst door de onafhankelijke leden, deskundig op het gebied van bouwhistorie en architectuurgeschiedenis, van de Erfgoedcommissie. Dit onafhankelijke advies van deskundigen is een verplichting die in de Erfgoedwet en de gemeentelijke Erfgoedverordening is opgenomen. Bij panden binnen een gemeentelijk beschermd dorpsgezicht zijn alleen wijzigingen aan de gevels en dakvlakken die gekeerd zijn naar de openbare ruimte vergunningplichtig voor het onderdeel monument. Dit geldt ook voor wijzigingen aan erfafscheidingen en bijgebouwen die binnen dit beschermde gebied staan, en zichtbaar zijn vanaf de openbare ruimte. Voor onderdelen die niet zichtbaar zijn vanaf de openbare ruimte, gelden de gewone regels uit de omgevingswet, evenals de eventuele vergunningsvrije activiteiten. Het interieur van een pand binnen een gemeentelijk of Rijksbeschermd dorpsgezicht valt niet binnen de monumentale bescherming. Bij de behandeling van aanvragen voor wijzigingen binnen een gemeentelijk beschermd dorps- of stadsgezicht hanteren wij de regels van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Deze zijn vastgelegd in de brochure ‘Vergunningvrij. Informatie voor professionals.

3.5 BOUWPLANADVISERING

Voor de welstandsbeoordeling van bouw- en verbouwaanvragen toetst de welstandscommissie het bouwplan aan de algemene en gebiedspecifieke criteria, zoals vastgesteld in de welstandsnota. Bij de advisering over een bouwplan met betrekking tot een monument is dat veel lastiger. Omdat elk monument anders is, en monumenten veelal op zichzelf staande objecten zijn, is het onmogelijk om algemene criteria te formuleren voor de omgang met monumenten.

Het streven is niet langer om een monument ‘onaantastbaar’ te laten zijn, en elke wijziging aan de beschermde onderdelen te verbieden. Zodoende zou de kans groot zijn dat het gebouw op den duur niet meer voldoet aan de geldende gebruikswensen en daardoor haar functie verliest. Het credo ‘behoud door ontwikkeling’ is hier van toepassing, waarbij wel wordt toegezien op zo veel mogelijk behoud van de monumentale onderdelen. De vraag blijft bij elke aanvraag, wanneer is de verbouw of renovatie van een monument een ongewenste aantasting of verstoring, en in welke gevallen kan wél een vergunning worden verleend voor de beoogde wijzigingen van een monument?

Hoewel we geen criteria kunnen geven voor de omgang met monumenten, geven enkele documenten wel enig inzicht over de advisering en omgang met monumenten. Ten eerste is van elk monument een zogeheten redengevende beschrijving opgesteld. Hierin wordt het monument beschreven, evenals de reden tot aanwijzing als monument. Ook worden de specifiek beschermenswaardige onderdelen van een monument beschreven, waarnaar met extra zorg wordt gekeken bij de vergunningverlening. Daarnaast gaat de Erfgoedcommissie bij haar advisering uit van de algemeen gebruikte uitgangspunten in de omgang met monumenten.

3.6 ERFGOEDCOMMISSIE

De landelijke Erfgoedwet (artikel 4.20) en de Verordening Fysiek Domein (artikel 2.5) schrijven voor dat aanvragen met betrekking tot beschermde monumenten en beschermde stads- of dorpsgezichten voor advies worden voorgelegd aan een adviescommissie op het gebied van de monumentenzorg. Zij hebben de taak het college op verzoek te adviseren over de toepassing van de Erfgoedwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Erfgoedverordening en het monumentenbeleid.

De gemeente Haarlemmermeer legt aanvragen met betrekking tot monumenten voor aan een onafhankelijke en deskundige adviescommissie op het gebied van de monumentenzorg. Deze Erfgoedcommissie maakt op basis van het gemeentelijke erfgoedbeleid en waar mogelijk met de betrokken partijen een zorgvuldige afweging van de impact van voorgestelde wijzigingen op aanwezige monumentale en cultuurhistorische waarden. De Erfgoedcommissie adviseert schriftelijk en vergadert eens in de vier weken. De vergaderingen zijn openbaar toegankelijk. De commissie stelt het op prijs dat aanvragers en/of ontwerpers een toelichting geven bij het plan.

afbeelding binnen de regeling

3.7 ONDERHOUD AAN MONUMENTEN

Onderhoud aan monumenten en aan panden binnen een beschermd dorpsgezicht is vaak vergunningvrij. De stelregel in de omgang met monumenten is, dat wanneer het uiterlijk aanzien van een monument niet wijzigt, de werkzaamheden tot het reguliere onderhoud behoren, en vergunningsvrij kunnen worden uitgevoerd. Denk daarbij aan schilderwerkzaamheden in dezelfde kleur, gedeeltelijk vervangen van voegwerk met dezelfde detaillering en kleur, het gedeeltelijk vervangen van dezelfde dakpannen etc. Bij grootschalige restauraties, bijvoorbeeld van de constructieve onderdelen of bij het geheel vervangen van de dakbedekking of het voegwerk, zijn de werkzaamheden wel vergunningplichtig. Hierbij wordt uitgegaan van de regels zoals vastgesteld door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Deze zijn vastgelegd in de brochure ‘Vergunningvrij. Informatie voor professionals’.

Bij verbouwingen en renovaties van monumenten gaat het om werkzaamheden waarbij het uiterlijk aanzien van het monument wel wijzigt, zoals uitbouwen, opbouwen en het plaatsen van dakkapellen. Deze aanvragen zijn per definitie vergunningplichtig. Bij panden binnen een gemeentelijk beschermd stads- en/of dorpsgezichten geldt een beschermde status voor de gevels en dakvlakken die zichtbaar zijn vanaf het openbaar gebied. Alle wijzigingen aan deze gevels zijn dan ook vergunningplichtig. Bij twijfel over vergunningplicht of de juiste uitvoering van de werkzaamheden kunt u contact opnemen met de adviseur Erfgoed van de gemeente Haarlemmermeer. Zie verder Bijlage 3, Handleiding gemeentelijke monumenten.

3.8 SUBSIDIE VOOR ONDERHOUD EN RESTAURATIE

De gemeente Haarlemmermeer kent subsidie toe ten behoeve van onderhoud en restauratie van gemeentelijke monumenten. Omdat gemeentelijke monumenten worden aangewezen in het algemeen belang, draagt de gemeente bij aan de mogelijk hogere onderhoudskosten van haar monumenten. Voor de nadere Regels voor subsidiëring ten behoeve van de instandhouding van gemeentelijke monumenten zie Bijlage 3, Handleiding gemeentelijke monumenten.

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

BIJLAGE 3 Beleidsnotitie Ruimtelijk Beleid en Archeologie

Samenvatting

De beleidsnotitie Ruimtelijk Beleid en Archeologie Gemeente Haarlemmermeer zet uiteen op welke wijze de gemeente, naar aanleiding van de herziening van de Monumentenwet 1988, verantwoordelijkheid neemt voor het eigen bodemarchief. Met de wetsherziening is het voor gemeenten verplicht bij bodemingrepen van enige omvang het behoud van archeologische waarden af te wegen tegen andere belangen.

De bescherming van archeologische resten wordt zo veel mogelijk gekoppeld aan het reeds bestaande, aan de Archeologische Monumentenzorg aangepaste, beleids- instrumentarium. Bij de beoordeling van vergunningaanvragen voor ruimtelijke ingrepen wordt nagegaan of archeologische resten worden bedreigd. Indien archeologisch onderzoek noodzakelijk is, komen de kosten ten laste van de initiatiefnemer van de bodemverstorende activiteit.

Door bij het ontwikkelen van nieuwe of het aanpassen van bestaande bestemmings- plannen archeologische waarden en verwachtingen op te nemen en in de toelichting te verwijzen naar het gemeentelijk archeologiebeleid kunnen de kosten van eventueel archeologisch onderzoek worden verhaald op de verstoorder van het bodemarchief. In het bestemmingsplan wordt ook voorgeschreven welke verplichtingen de vergunning- aanvrager heeft op het gebied van de archeologische monumentenzorg.

Voor een juiste regeling van de archeologische monumentenzorg in bestemmings- plannen is in het kader van deze notitie een inventarisatie van het gemeentelijk bodemarchief uitgevoerd. Daarbij is onderzocht welke archeologische waarden reeds bekend zijn en welke waarden verwacht worden. Op basis hiervan is de gemeente verdeeld in verschillende archeologiegebieden, die bepalen bij welke planomvang rekening moet worden gehouden met archeologie. Bij het vaststellen van de grens is rekening gehouden met de aard van het bodemarchief. De regimes zijn weergegeven op de Archeologische Beleidskaart Haarlemmermeer.

De kosten die de archeologische monumentenzorg voor de gemeente met zich mee- brengt, zijn moeilijk te voorspellen. Kosten die gemaakt worden in het geval van ruimtelijke ontwikkelingen op initiatief van de gemeente worden in principe opgenomen in de begroting van het betreffende project. Ook zijn er bijvoorbeeld de bestuurslasten als gevolg van de archeologische taken en verantwoordelijkheden en het mitigeren van kosten van archeologisch onderzoek die redelijkerwijs niet kunnen worden toebedeeld aan degenen aan wie door de gemeente de archeologische onderzoeksplicht is opgelegd.

Het gemeentelijk monumenten- en archeologie beleid wordt uiteengezet in de Beleids- nota “Erfgoed op de Kaart”. De beleidsnotitie Ruimtelijk Beleid en Archeologie Gemeente Haarlemmermeer gaat specifiek in op de bescherming van het bodemarchief bij ruimtelijke planprocedures.

1 Inleiding

De gemeente Haarlemmermeer zet in de voorliggende notitie uiteen hoe de gemeente omgaat met de archeologische zorgplicht in het ruimtelijk beleid. Geformuleerd vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het publieke belang van het kwetsbare en waardevolle archeologische erfgoed dient te behartigen. Dit beleid is een uitvloeisel van het in 1992 door Nederland mede ondertekende Verdrag van Malta, waarvan de uitgangspunten in september 2007 in de nationale wetgeving van kracht zijn geworden. Deze archeologienotitie wordt na vier jaar geëvalueerd en zo nodig aangepast.

1.1 Verdrag van Malta

De afgelopen decennia is het besef gegroeid dat als gevolg van de bodemverstorende ingrepen het bodemarchief uitgeput kan raken. In Nederland is meer dan de helft van de archeologische resten vooral in de 20ste eeuw ongezien verloren gegaan. Een zorgvuldige omgang met het bodemarchief is daarom in het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed, ook wel Conventie van Valletta of Verdrag van Malta genoemd, tot stand gekomen. Het voornaamste doel van dit verdrag is behoud van archeologische resten in de bodem. Waar behoud niet mogelijk blijkt, moet de informatie uit het bodemarchief vóór de vernietiging ervan worden gedocumenteerd door middel van archeologisch onderzoek. Een ander belangrijk punt van het Verdrag van Malta is het principe dat de veroorzaker, de initiatiefnemer van bodemverstorende activiteiten waarbij het bodemarchief vernietigd wordt, de kosten van archeologisch onderzoek moet betalen. Deze twee uitgangspunten kunnen volgens het verdrag het beste gestalte krijgen door de archeologische belangen tijdig en volwaardig in het ruimtelijke planproces op te nemen.

De uitgangspunten van het Verdrag van Malta zijn in de Nederlandse Monumentenwet en enkele andere wetten ten behoeve van de archeologische monumentenzorg in september 2007 van kracht geworden. De wijzigingswet die geleid heeft tot de herziening van de Monumentenwet 1988 wordt aangehaald als Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz). In de WAMz is het bestemmingsplan aangewezen als het meest geëigende instrument om het archeologisch erfgoed te beschermen en daarmee is de gemeente aangewezen als primair verantwoordelijk voor het behoud van het bodemarchief.

1.2 Herziening Monumentenwet

Omdat de herziene Monumentenwet 1988 gemeenten beleidsruimte biedt om, binnen de kaders van rijks- en provinciaal beleid, naar eigen behoefte financieel en beleidsmatig invulling te geven aan de archeologische monumentenzorg op gemeentelijk grondgebied, is het doel van deze notitie het ontwikkelen en concretiseren van een eigen gemeentelijk archeologiebeleid.

De intentie van het archeologiebeleid is om op een werkbare, kenbare en doelmatige manier zorg te dragen voor het bodemarchief. Daarom hanteert het gemeentebestuur in de beleidsnotitie Ruimtelijk Beleid Archeologie in Haarlemmermeer en op bijbehorende Archeologische Beleidskaart ontheffingsgrenzen, die aangeven wanneer ruimtelijke plannen zijn vrijgesteld van de archeologische onderzoeksplicht. Het uitgangspunt bij het bepalen van de ontheffingsgrenzen is om een maatschappelijk aanvaardbare balans aan te brengen tussen de ruimtelijke ordening en het zorgvuldig beheer van het bodemarchief.

Archeologie heeft een duidelijke publieksfunctie. Veel mensen hebben belangstelling voor het leven dat zich vroeger afspeelde in hun eigen dorp, stad, wijk of straat. Vooral het archeologisch onderzoek, zoals een opgraving, trekt vaak veel belangstelling. De gemeente kent daarom in haar archeologiebeleid een belangrijke rol toe aan publieksparticipatie en -educatie. Wij zien deze twee aspecten tevens als belangrijke voorwaarde voor het welslagen van haar archeologiebeleid.

Vanwege de nieuwe wetgeving zal in de gemeente in de (nabije) toekomst steeds meer archeologisch onderzoek gedaan worden naar het bodemarchief. De resultaten ervan kunnen benut worden als bron van inspiratie voor het ontwerp en de inrichting van de publieke ruimte. Door een verband te leggen tussen verleden en heden kan worden bewerkstelligd dat die ruimte van het begin af aan een eigen identiteit wordt meegegeven. De resultaten van archeologisch onderzoek kunnen dus op een positieve manier bijdragen aan de verhoging van de kwaliteit van de dagelijkse leefomgeving. De gemeente heeft daarom het voornemen om het archeologisch verleden als inspiratiebron te benutten bij grote ruimtelijke inrichtingsprojecten indien uit het betreffende gebied archeologische gegevens bekend zijn.

1.3 Het bodemarchief van Haarlemmermeer

Op basis van de bodemopbouw zijn er binnen de gemeente Haarlemmermeer archeologische sporen te verwachten uit het Neolithicum, de Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd. Op grote diepte zijn mogelijk sporen uit het Paleolithicum en Mesolithicum aanwezig. Het uiterste zuiden en de westelijke rand van de Haarlemmermeer hebben een wat andere karakter. Deze twee locaties worden apart besproken.

het landschap uit een dekzandvlakte waar jagers en verzamelaars incidenteel gebruik van maakten. De kampementen van deze groepjes mensen kunnen aan het oppervlak van het Pleistocene landschap bewaard zijn gebleven, voor zover ze niet zijn geërodeerd door het latere geulensysteem. Resten van dergelijke kampementen zijn gering en moeilijk traceerbaar. Bovendien bevindt het Pleistocene landschap zich op een diepte van minimaal 8 meter onder NAP (in een groot deel van de gemeente nog dieper). De kans op het aantreffen van sporen uit deze periode is uiterst gering.

Archeologische tijdschaal

Periode

Datering

Nieuwe Tijd

1500 – heden

Late Middeleeuwen

1050 – 1500 na Chr. 

Vroege Middeleeuwen

450 – 1050 na Chr. 

Romeinse Tijd

12 voor Chr. – 450 na Chr.

IJzertijd

800 – 12 voor Chr.

Bronstijd

2000 – 800 voor Chr.

Neolithicum

5300 – 2000 voor Chr.

Mesolithicum

8800 – 4900 voor Chr.

Paleolithicum

300000 - 8800 voor Chr.

Neolithische sporen zijn te verwachten op de kreekruggen en oeverwallen van het sterk vertakte geulensysteem dat ten tijde van het Hoofddorp-zeegat ontstond. Het veen, dat later over deze afzettingen heen groeide, is inmiddels weer geheel verdwenen waardoor deze afzettingen aan het huidige oppervlak liggen. In het landschap zijn op sommige plaatsen nog welvingen zichtbaar. De relatief hoge oeverwallen en de laagtes van de oorspronkelijke geulen zijn ook herkenbaar op hoogtekaarten, zoals het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN).

De kreekruggen en oeverwallen waren in het Neolithicum geschikt voor bewoning en gebruik. Ondanks de ligging van dit vroege landschap aan het oppervlak en het intensieve gebruik van een groot deel van de Haarlemmermeer voor landbouwdoeleinden is tot op heden slechts één vondst uit deze periode bekend. Het betreft een vuurstenen bijl (ARCHIS nummer 45552) die nabij Abbenes werd gevonden. Er mag dan ook geconcludeerd worden dat, ondanks de vermoedelijke bruikbaarheid van het landschap in het Neolithicum, daadwerkelijk gebruik niet of nauwelijks heeft plaatsgevonden. De archeologische verwachting voor het aantreffen van vindplaatsen uit deze periode is dan ook laag. Daarbij komt nog dat al vanaf 1945 in de Haarlemmermeerpolder wordt gediepploegd om de grond te verbeteren voor akkerbouw. Dit betekent dat de eventueel nog aanwezige archeologische sporen door landbouwwerkzaamheden kunnen zijn aangetast.

Na ca. 3000 voor Chr. was het grondgebied van de Haarlemmermeer, en feitelijk van vrijwel geheel West-Nederland, onbewoonbaar door uitgebreide veengroei. In het veen ontstonden de veenmeren die uiteindelijk zouden uitgroeien tot het Haarlemmermeer. Waarschijnlijk werd het veengebied vanaf de 10e of 11e eeuw ontgonnen. De ontginners groeven afwateringssloten in het veen en de zo ontwaterde bodem werd in gebruik genomen voor landbouw en veeteelt. Door de latere afslag en erosie van het veen resteren er uit deze periode alleen nog vondsten in secundaire context. De vondsten van laatmiddeleeuws aardewerk op diverse plaatsen in de Haarlemmermeer maken duidelijk dat bewoning op veel plaatsen voorkwam. Informatie over levenswijzen en nederzettingsvormen geven deze vondsten echter niet omdat hun oorspronkelijke context verloren is gegaan.

Uit de periode dat de Haarlemmermeer inderdaad een meer was, gedurende de Nieuwe Tijd, kunnen archeologische vondsten van scheepvaart en visserij worden verwacht. De locatie van dergelijke sporen, scheepswrakken/scheepsonderdelen/gebruiksvoorwerpen, is niet voorspelbaar en de kans op het aantreffen ervan is klein. Nabij Cruquius en Vijfhuizen is in het verleden wel een aantal van dergelijk vondsten gedaan: een scheepsmast (ARCHIS nummer 42803), scheepsonderdelen (ARCHIS nummers 211184 en 211492) en bootmansfluitjes.

Uit de Nieuwe Tijd dateert het enige terrein dat binnen de gemeente Haarlemmermeer is opgenomen op de AMK van de Rijksdienst van het Cultureel Erfgoed: het Fort aan het Nieuwe Meer. De aanwijzing van deze locatie berust op de atlas van Menno van Coehoorn.

Ten tijde van de aanleg van de ringdijk was een tweetal forten langs het traject van de dijk aanwezig: het Fort aan de Liede en een fort vlakbij het stoomgemaal De Cruquius. Oorspronkelijk was de dijk om de forten heen gelegd. Later zijn de forten gesloopt en is het traject van de dijk rechtgetrokken. Op deze plaatsen zijn mogelijk nog sporen van de forten in de ondergrond aanwezig. In de ringdijk van de Haarlemmermeer is ook een vondst uit de Nieuwe Tijd Bekend: een baardmankruik uit het begin van de 17e eeuw. Aangezien de vondst in het dijklichaam is gedaan, betreft het een vondst uit secundaire context.

In het meest zuidelijk deel van de Haarlemmermeerpolder, bij Abbenes en Huigsloot, is een aantal bijzondere archeologische vondsten bekend. Hier stak een landtong het Haarlemmermeer in, die ook bij de grootste uitbreiding van het Haarlemmermeer niet in het water verdween. Bij graafwerkzaamheden te Abbenes ten behoeve van rioleringaanleg in de jaren ’60 werden de sporen van veendijken en veensloten aangetroffen, vermoedelijk de sporen van Middeleeuwse ontginning. Ten zuidoosten van Abbenes is de enige geregistreerde vondst uit het Late Neolithicum in de gemeente Haarlemmermeer gevonden: een vuurstenen bijl. De bijl werd gevonden bij ploegwerkzaamheden.

De meest tot de verbeelding sprekende vondst in de Haarlemmermeer is een Romeinse muntschat. De schat van ruim 12.000 munten uit vooral de 4e eeuw na Chr. werd in 1920 gevonden. Tevens werden een bronzen schijffibula, vier langwerpige slijpstenen, textielfragmenten en het metalenbeslag van een kist (waarin de schat vermoedelijk was verpakt) gevonden. De munten werden gevonden tijdens het ploegen van een akker, op geringe diepte. De vindplaats ligt net binnen de ringvaart, tegenover de plek waar een oude stroomgeul van de Ade ligt.

Tabel met archeologische vondsten in de gemeente Haarlemmermeer

ARCHIS-nr

Plaats

Vondst/Complex

Datering

23998

Abbenes

Veensloten

Late Middeleeuwen

Idem

 

Veendijken

Late Middeleeuwen

23999

Abbenes

Aardewerk

Late Middeleeuwen

Idem

 

Kloostermoppen

Late Middeleeuwen

24002

Huigsloot

Munten

Romeinse tijd

Idem

 

Slijpstenen

Romeinse tijd

Idem

 

Kistbeslag

Romeinse tijd

Idem

 

Textielfragment

Romeinse tijd

Idem

 

Schijffibula

Romeinse tijd

42802

Vijfhuizen

Aardewerk

Late Middeleeuwen

42803

Cruquius

Scheepsmast

Nieuwe Tijd

45535

Hoofddorp

Steen

Ongedateerd

45537

Nieuw-Vennep

Aardewerk

IJzertijd - Romeinse tijd

Idem

 

Weefgewicht

Ongedateerd

Idem

 

Slijpsteen

Ongedateerd

45552

Abbenes

Vuurstenen bijl

Late Neolithicum

46447

Zwaanshoek

Sporen van kleiwinning

Nieuwe Tijd

127278

Nieuw-Vennep

Aardewerk

Late Middeleeuwen

127279

Nieuw-Vennep

Aardewerk

Late Middeleeuwen

Idem

 

Aardwerk

Vroege Middeleeuwen

Idem

 

Aardewerk

Nieuwe Tijd

Idem

 

Bot

Ongedateerd

137696

Vijfhuizen

Aardewerk

Late Middeleeuwen

138914

Rozenburg

Aardewerk

Late Middeleeuwen

138915

Rozenburg

Aardewerk

Late Middeleeuwen

138916

Rozenburg

Aardewerk

Late Middeleeuwen

138917

Rozenburg

Aardewerk

Late Middeleeuwen

138918

Rozenburg

Aardewerk

Late Middeleeuwen

Idem

 

Hamerbijl

(graniet)

Ongedateerd

211184

Vijfhuizen

Scheepsonderdeel

Late Middeleeuwen - Nieuwe Tijd

211492

Vijfhuizen

Scheepsonderdeel

Nieuwe Tijd

Ook langs voornamelijk de westelijke rand van de Haarlemmermeer is op een aantal plaatsen bij de droogmaking van het Haarlemmermeer oude grond ingedijkt. Op een aantal plaatsen is nog een laag restveen aanwezig. Een deel van deze gronden is nooit door het Haarlemmermeer verzwolgen maar bij het bedijken wel binnen de polder komen te liggen. Op deze plaatsen kent de polder een verkaveling die afwijkt van de regelmatige ontworpen structuur van de polder.

Nabij Bennebroek is een klein deel van de strandwal binnen de polder komen te liggen. Plaatselijk is op het zand van de strandwal een dunne laag klei afgezet, die naderhand al dan niet met het zand vermengd is. Op korte afstand treden hierdoor grote verschillen in bodemprofiel op, temeer daar het grootste deel van de deze zandgronden ter verbetering van de grond voor agrarische doeleinden is omgespoten. Het oorspronkelijke bodemprofiel van het grootste deel van de zandgronden is geheel verstoord.

1.4 Beleidsnota Cultureel Erfgoed en beleidsnotitie Ruimtelijk Beleid en Archeologie Gemeente Haarlemmermeer

De Beleidsnota Cultureel Erfgoed Gemeente Haarlemmermeer gaat in een breder kader in op cultuurhistorie in de gemeente Haarlemmermeer. Het archeologiebeleid in algemene zin komt in de voorliggende notitie aan bod. In deze notitie wordt uiteengezet hoe de gemeente omgaat met de archeologische zorgplicht (bescherming van het bodemarchief) in ruimtelijke plannen en bij vergunningverlening.

1.5 Doelstellingen archeologiebeleid

Met de inwerkingtreding van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) heeft de gemeente er vanaf 1 september 2007 een aantal nieuwe verplichtingen bij gekregen met betrekking tot de zorg voor het archeologisch erfgoed, een duidelijke financiering van het onderzoek, de verzameling en verspreiding van wetenschappelijk onderzoek en bewustmaking van het publiek.

Op grond van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg moeten gemeenten verantwoordelijkheid nemen voor het behoud van het eigen bodemarchief. Uitgangspunten van het nieuwe archeologiebeleid zijn vastgelegd in de Beleidsnota Cultureel Erfgoed Gemeente Haarlemmermeer.

Voor het archeologiebeleid zijn de volgende doelen geformuleerd:

  • 1.

    De gemeente Haarlemmermeer streeft naar bescherming van het bodemarchief middels het mee laten wegen van archeologische waarden in ruimtelijke planprocedures, in het bijzonder de bestemmingsplannen, en bij vergunningverlening voor bouwplannen. Hierbij staat behoud in situ (ter plaatse) voorop. Als vernietiging van archeologische waarden niet voorkomen kan worden, worden deze veilig gesteld door middel van archeologisch veldonder- zoek en uitwerking (behoud ex situ). De initiatiefnemer van het project dat tot bodemverstorende activiteiten leidt (de verstoorder) is verantwoordelijk voor de kosten van archeologisch onderzoek.

  • 2.

    De gemeente Haarlemmermeer streeft, als behoud in situ niet mogelijk is, naar kennisvergroting van het Haarlemmermeers bodemarchief. Het wordt als een belangrijk onderdeel van een goede kwaliteit van archeologische monumenten- zorg gezien en noodzakelijk geacht om het beleid een kader te geven en te sturen.

  • 3.

    De gemeente Haarlemmermeer behartigt het publiek belang van het kwetsbare en waardevolle bodemarchief en kent daarom in het archeologiebeleid een belangrijke rol toe aan publieksinformatie, publiekseducatie en publieks- participatie in de ruimste zin van het woord. Zij ziet deze aspecten als belang- rijke voorwaarden voor het welslagen van het archeologiebeleid.

De beleidsdoelen 2 en 3 van het archeologiebeleid worden verder uitgewerkt in de Beleidsnota Cultureel Erfgoed Gemeente Haarlemmermeer. Beleidsdoel 1 is hierna verder uitgewerkt.

1.6 Bescherming van het bodemarchief

Beleidsbeslissingen "Bescherming van het bodemarchief" in ruimtelijke planprocedures:

  • 1.

    Bij processen die plaatsvinden in het kader van de ruimtelijke ordening worden de archeologische belangen volwaardig meegewogen om behoud in situ na te streven.

  • 2.

    Op de Archeologische Beleidskaart Haarlemmermeer wordt per archeologisch waardevol gebied in de gemeente een regime aangegeven, dat vaststelt bij welke planomvang rekening gehouden moet worden met archeologische waarden en welke eisen daaraan worden gesteld. De archeologische beleidskaart wordt vertaald in de nieuwe bestemmingsplannen en gehanteerd bij de vergunningverlening.

  • 3.

    Voor de archeologisch waardevolle gebieden wordt in de planregels van nieuwe bestemmingsplannen opgenomen dat aan reguliere bouw- en aanleg- vergunningen archeologische voorschriften kunnen worden verbonden.

  • 4.

    Er wordt een Erfgoedverordening vastgesteld. Daarin wordt de mogelijkheid opgenomen om gemeentelijke archeologische monumenten aan te wijzen en wordt een goedkeuringsvereiste opgenomen voor Programma's van Eisen en Plannen van Aanpak voor archeologisch veldonderzoek.

  • 5.

    Initiatiefnemers van ruimtelijke plannen en bouwplannen met bodemverstorende activiteiten (verstoorder) dienen, conform het veroorzakerprincipe, de kosten voor archeologisch (voor)onderzoek te dragen. Als de kosten excessief zijn is de gemeente medeverantwoordelijk voor de kosten. Kosten voor archeologisch onderzoek ten gevolge van bodemverstorende projecten, waarbij de gemeente initiatiefnemer is, komen ten laste van betreffende projectbegroting.

  • 6.

    De kwaliteit van archeologisch onderzoek wordt gewaarborgd door de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.

  • 7.

    De gemeente hecht grote waarde aan de kwaliteit van het behoud ex situ en daarmee aan het beheer van het gemeentelijk depot.

  • 8.

    De gemeente heeft niet de intentie om archeologisch veldonderzoek binnen de gemeentegrenzen zelf in eigen beheer uit te voeren.

1.7 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 worden de (juridische) beleidsinstrumenten toegelicht, die de gemeente ter beschikking staan op grond waarvan de gemeente een verantwoorde archeologische monumentenzorg (AMZ) kan ontwikkelen. Het bestemmingsplan vormt daarbij het belangrijkste instrument en zal uitvoerig onder de aandacht worden gebracht.

In hoofdstuk 3 wordt de archeologische onderzoekscyclus uiteen gezet. In deze cyclus is een aantal belangrijke beslis- en overlegmomenten te onderscheiden waarbij de gemeente als bevoegde overheid een belangrijke rol speelt. Tevens wordt naar voren gebracht hoe de AMZ in de gemeentelijke praktijk vorm moet krijgen.

In de bijlage worden de verschillende archeologiegebieden die op de Beleidskaart Archeologie staan aangegeven inhoudelijk beschreven. Deze beschrijvingen vormen belangrijke bouwstenen voor het gemeentelijk archeologiebeleid. De Beleidskaart Archeologie Haarlemmermeer is een apart, digitaal document.

2 Archeologie, ruimtelijke plannen en vergunningen

2.1 Wet Archeologische Monumentenzorg en procedures ruimtelijke ordening

Met de inwerkingtreding van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) is de Monumentenwet zodanig gewijzigd dat de gemeente vanaf 1 september 2007 primair verantwoordelijk is voor de bescherming van archeologische waarden in de bodem. Uitgangspunten van het nieuwe beleid zijn de vroegtijdige integratie van archeologische waarden in de procedures van ruimtelijke ordening en het principe dat initiatiefnemers van projecten waarbij archeologische waarden worden aangetast verantwoordelijk zijn voor de kosten van noodzakelijk archeologisch onderzoek.

Particulieren, bedrijven of andere initiatiefnemers kunnen aan de gemeente voor een concreet ruimtelijk project en/of bouwplan verzoeken om af te wijken van het geldende bestemmingsplan, middels het nemen van een projectbesluit of het verlenen van een ontheffing. Hiernaast kan de gemeente ambtshalve dan wel op een verzoek een bestemmingsplan maken. Bij al deze ruimtelijke procedures kan de Wet op de Archeologische Monumentenzorg een rol spelen, omdat ruimtelijke ontwikkeling vaak gepaard gaat met bodemverstorende activiteiten. Hetzelfde geldt als de gemeente voor een concreet plan een bouwvergunning of een aanlegvergunning verleent.

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op wanneer het doen van archeologisch onderzoek in het kader van een ontheffing, projectbesluit, bestemmingsplan, bouwvergunning en aanlegvergunning noodzakelijk is en wat de consequenties zijn indien uit het onderzoek blijkt dat archeologische waarden op de desbetreffende locatie aanwezig zijn. Bij het bepalen of archeologisch onderzoek noodzakelijk is, speelt de Archeologische Beleidskaart Haarlemmermeer een centrale rol.

2.2 Archeologische Beleidskaart Haarlemmermeer

Verantwoord beheer van het eigen bodemarchief begint met het inzichtelijk maken waar, wanneer en hoe met het bodemarchief rekening dient te worden gehouden. De Wamz bepaalt dat de gemeente in de voorbereidingsfase van een bestemmingsplan een inventarisatie naar (verwachte) archeologische waarden uit laat voeren. In het bestemmingsplan stelt de gemeente vervolgens voorwaarden aan het uitvoeren van bodemverstorende activiteiten voor die gebieden waarvan in de inventarisatie is vastgesteld dat ze (potentieel) archeologisch waardevol zijn.

Verder bepaalt artikel 41a van de Monumentenwet dat projecten kleiner dan 100 m2 vrijgesteld zijn van de verplichting een archeologisch rapport te overleggen. De gemeenteraad kan een hiervan afwijkende oppervlakte vaststellen. Van deze bevoegdheid wenst de gemeente Haarlemmermeer gebruik te maken door een differentiatie binnen het Haarlemmermeerse grondgebied aan te brengen.

Om de kwaliteit en omvang van het bodemarchief inzichtelijk te maken en de archeologische belangenafweging in het ruimtelijk ordeningsproces zo werkbaar mogelijk te houden heeft de gemeente een Archeologische Beleidskaart Haarlemmermeer opgesteld. Met deze kaart geeft het gemeentebestuur aan in welke gebieden grondverstorende activiteiten van een bepaalde omvang vergunningplichtig zijn. De beleidskaart is als onderlegger voor het opstellen en herzien van bestemmingsplannen opgesteld. Zij dient tevens als onderlegger voor de besluitvorming inzake de vergunningverlening.

In praktisch opzicht vraagt de herziene Monumentenwet 1988 van gemeenten in de voorbereidingsfase van een nieuw bestemmingsplan inventariserend archeologisch onderzoek te laten uitvoeren en aan te geven welke conclusies de gemeente daaraan verbindt (artikel 38a, eerste lid). Een dergelijk onderzoek is in het kader van deze notitie uitgevoerd. Op basis daarvan is een voor de gemeente vlakdekkende Archeologische Beleidskaart gemaakt, die de archeologische onderlegger vormt bij het opstellen van bestemmingsplannen.

Bij de totstandkoming van de Archeologische Beleidskaart is rekening gehouden met het feit dat niet voor iedere ruimtelijke ontwikkeling een archeologisch onderzoek verplicht kan worden gesteld. Het belasten van iedere kleine ruimtelijke ontwikkeling met archeologisch onderzoek zal vooral als last worden ervaren wat ten koste zal gaan van het maatschappelijk draagvlak. De gemeente heeft daarom voor alle archeologiegebieden een ondergrens voor archeologisch onderzoek op de beleidskaart aangegeven. De gebieden komen niet overeen met de bestemmingsgebieden, want de archeologiegebieden zijn bepaald aan de hand van archeologische gegevens en oude kaarten. Voor de gebieden gelden verschillende regels; soms moet al bij kleine plangebieden rekening worden gehouden met archeologie en soms pas bij heel grote plangebieden.

Bij de vaststelling van ontheffingsgrenzen is getracht een verantwoorde balans te vinden tussen enerzijds de belangen van de archeologische monumentenzorg en anderzijds de maatschappelijke en organisatorische uitvoerbaarheid van archeologisch onderzoek.

Aangezien de archeologische beleidskaart hét basisinstrument vormt voor het gemeentelijk archeologiebeleid, zal de gemeente deze kaart en de toelichting daarop actualiseren indien daartoe op grond van archeologisch onderzoek aanleiding bestaat.

2.3 Archeologisch waardevolle gebieden en archeologieregimes

In de gemeente Haarlemmermeer zijn op bescheiden schaal archeologische waarden aangetoond. Op een aantal plaatsen is bij nieuwe ontwikkelingen, vooral als deze grootschalig zijn, verkennend archeologisch onderzoek vereist. De gemeente voert dan ook een beleid dat in eerste instantie gericht is op behoud van waardevolle elementen en structuren. Voor het grondgebied van de gemeente wordt een beleid gevoerd waarbij de omvang van de bodemverstorende activiteit bepalend is. Dit betekent dat slechts bij werkzaamheden die een bepaalde maat te boven gaan rekening hoeft te worden gehouden met archeologische waarden. Daarbij wordt een indeling gehanteerd in verschillende categorieën “Archeologisch waardevol gebied”, elk met eigen criteria van ontheffing. Beneden de in de criteria genoemde omvang hoeft met archeologische waarden geen rekening te worden gehouden. Binnen de gemeente Haarlemmermeer zijn nog geen volledig archeologievrije gebieden vastgesteld. Het is niet uitgesloten dat voortschrijdend inzicht kan leiden tot het instellen van dergelijke gebieden.

Het gemeentebestuur geeft door middel van regimes aan welk niveau van archeologiebeleid in een bepaald gebied als 'redelijk' kan worden beschouwd. De regimes komen tot stand op basis van de bekende archeologische waarden, de kennis van de geschiedenis en de eventuele recente bodemverstoringen. Gezamenlijk leiden deze gegevens tot een verwachting met betrekking tot het aantreffen van archeologische sporen in de bodem. Deze verwachting is op basis van ervaring omgezet in regimes met de bijbehorende criteria. Indien een bouwplan kleiner is dan de voor het gebied aangegeven criteria, is geen afweging van het archeologisch belang noodzakelijk.

De Monumentenwet 1988 vereist dat bij projecten van 100 m2 rekening moet worden gehouden met archeologie. In de gemeente liggen vindplaatsen, zoals het fort, die kleiner zijn dan 100 m2. De vindplaats zou dus ongezien vernietigd kunnen worden als het terrein ontwikkeld zou worden. Anderzijds zijn er plekken in de gemeente waar de kans op archeologische resten in de bodem klein is, dan is 100 m2 te rigide. Om die reden heeft de gemeente gebieden met specifieke regimes aangewezen.

Categorie

Rekening houden met archeologie bij plannen met bodemroering met een planomvang van:

Stelling van Amsterdam

0 m2 en groter (dus bij alle plannen met bodemroering)

Eerste

50 m2 en groter

Tweede

500 m2 en groter

Derde

10.000 m2 en groter

Indien een bouwplan dus kleiner is dan de voor het gebied aangegeven planomvang, speelt archeologie geen rol.

Archeologieregimes:

De Stelling van Amsterdam is nog niet opgenomen op de Archeologische Beleidskaart Haarlemmermeer. Voor de stellingonderdelen geldt een apart archeologieregime, want in alle gevallen van bodemingrepen - ongeacht de planomvang – moet een monumentenvergunning worden aangevraagd bij de Provincie Noord-Holland. Zie tevens de bijlage.

De eerste categorie is van toepassing op twee molenplaatsen (Molen van Faas, Molen De Jonge Landman): locaties waar op een klein oppervlak belangwekkende archeologische resten verwacht worden. Op de oude veengronden en de strandwal wordt een regime van de tweede categorie gevoerd (Oude Veengronden, Strandwal, Voormalig Eiland Beinsdorp): in deze zones bestaat een middelhoge tot hoge archeologische verwachting.

Voor het overige grondgebied van de gemeente geldt een regime van de derde categorie: hier is sprake van een geringe archeologische verwachting.

Op de Archeologische Beleidskaart Haarlemmermeer zijn de onderscheiden gebieden (met overeenkomstige archeologieregimes) aangegeven.

2.4 Archeologisch beslisproces voor ruimtelijke plannen

Afweging per plangebied of archeologisch onderzoek nodig is

Indien zich een concreet ruimtelijk plan met bodemingrepen voordoet, wordt het plan

getoetst aan de Archeologische Beleidskaart Haarlemmermeer en de archeologisch waardevolle gebieden op deze beleidskaart. De gebieden waarvoor archeologieregimes van de eerste, tweede en derde categorie gelden zijn aangegeven op de Archeologische Beleidskaart Haarlemmermeer.

Archeologisch onderzoek is niet nodig in plangebieden die worden gerekend tot:

  • Het archeologieregime van de eerste categorie, bij plannen kleiner dan 50 m2.

  • Het archeologieregime van de tweede categorie, bij plannen kleiner dan 500 m2.

  • Het archeologieregime van de derde categorie, bij plannen kleiner dan 10.000 m2.

Voor deze plangebieden geldt:

  • 1.

    Dat de vergunning of ontheffing kan worden verleend, de conclusie is dat gelet op de categorie en de beperkte planomvang geen rekening gehouden hoeft te worden met archeologie, dus geen archeologisch onderzoek nodig.

  • 2.

    Dat voor bestemmingsplan of ander ruimtelijk plan is de conclusie dat gelet op de categorie en de beperkte planomvang geen rekening hoeft te worden gehouden met archeologie, dus geen archeologisch onderzoek nodig

Indien het plangebied groter is dan het regime dat is bepaald voor dat gebied (zie beleidskaart en bovenstaand schema), is archeologisch vervolgonderzoek nodig. Dit kan een gratis quick scan zijn of een archeologisch bureauonderzoek door Cultureel Erfgoed Noord-Holland of een archeologisch bedrijf.

Archeologisch onderzoeksproces in het kort

Het archeologisch onderzoek bestaat uit verschillende fases. Hieronder worden deze kort beschreven. Voor een uitgebreide toelichting wordt verwezen naar hoofdstuk 3.

Quick scan en bureauonderzoek

Na een eventuele quick scan wordt gewoonlijk een bureauonderzoek gedaan. Dit betekent dat het gebied archeologisch in kaart wordt gebracht door verschillende bronnen te raadplegen, zoals oude kaarten, bodem- en hoogtekaarten en bronnen die een aanwijzing geven ten aanzien van bekende en te verwachten archeologische resten. Zoals de naam al aangeeft gaat het daarbij niet om veldwerk, maar bij kleine projecten wordt een bureauonderzoek soms gecombineerd met booronderzoek.

Inventariserend veldonderzoek

Na het bureauonderzoek kunnen de volgende soorten archeologisch onderzoek na elkaar volgen: verkennend onderzoek in de vorm van booronderzoek, verkennend onderzoek in de vorm van proefsleuvenonderzoek en een opgraving

Na het booronderzoek en na het proefsleuvenonderzoek kan worden besloten geen aanvullend onderzoek te doen, omdat er geen behoudswaardige resten zijn aangetroffen. De gemeente bepaalt dat als bevoegde overheid.

Indien geen verder archeologisch onderzoek nodig is kan de vergunning of ontheffing worden verleend en in de toelichting van het bestemmingsplan of ander ruimtelijk plan worden opgenomen dat geen rekening hoeft te worden gehouden met archeologie.

Na het bureauonderzoek en/of het inventariserend veldonderzoek neemt de gemeente als bevoegde overheid een zogenoemd selectiebesluit op basis van het advies dat in de onderzoeksrapporten verwoord staat. Het besluit betreft dan al dan niet vervolgonderzoek uit te laten voeren.

Opgraving

Als de gemeente besluit dat een vindplaats behoudswaardig is wordt dat behoud nagestreefd. Indien door andere belangen het ruimtelijk plan niet kan worden aangepast aan de ligging van de vindplaats en deze dus vernietigd gaat worden, besluit de gemeente de vindplaats op te laten graven. Alle gegevens over de vindplaats worden zorgvuldig verzameld en bewaard in het Provinciaal depot voor bodemvondsten in Wormer.

Fysiek beschermen

De uitzonderlijke situatie kan zich voordoen dat de gemeente besluit dat de archeologische resten behoudswaardig zijn (een zogenoemd ‘positief selectiebesluit’) en dat deze niet mogen worden opgegraven dan zijn er verschillende mogelijkheden:

  • De aanwezige archeologische waarden zijn zodanig van belang dat het plan niet gerealiseerd kan worden. Dan wordt geen vergunning of ontheffing verleend. Het bestemmingsplan of ander ruimtelijk plan wordt daaraan aangepast.

  • Archeologische waarden blijven in bodem behouden, het terrein kan dan worden aangewezen als beschermd gemeentelijk, provinciaal of rijksmonument.

2.5 Verantwoording archeologische zorgplicht in het bestemmingsplan

De Monumentenwet 1988 vraagt van gemeenten bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische resten. De Monumentenwet 1988 beoogt daarmee alle (op)nieuw vast te stellen bestemmingsplannen zodanig te laten opstellen dat daarin en bij de voorbereidingsfase daarvan, het archeologisch belang een volwaardige plaats krijgt.

De gemeente heeft in het kader van deze notitie een globale inventarisatie van archeologische waarden laten uitvoeren en zal de resultaten daarvan doorvertalen in toekomstige bestemmingsplannen. Op het moment dat vanwege concrete projecten bouw- en aanlegvergunningen worden aangevraagd, zal de aanvrager de archeologische waarde ter plaatse van het plangebied nader moeten laten vaststellen.

Archeologie als dubbelbestemming

In (nieuwe) bestemmingsplannen worden standaardregels voor archeologie opgenomen. De keuze van de dubbelbestemming “Waarde - archeologie” wordt bepaald door de ligging van het bestemmingsplangebied in één of meer gebieden van archeologieregimes zoals aangegeven op de Archeologische Beleidskaart Haarlemmer- meer. Op de verbeelding wordt het regime vermeld.

Consoliderende versus ontwikkelingsgerichte bestemmingsplannen

Bij het opstellen of wijzigen van consoliderende bestemmingsplannen zal een directe doorvertaling van de Archeologische Beleidskaart doorgaans voldoende zijn. Bij dergelijke plannen wordt het bodemarchief in beginsel niet verstoord omdat de bestaande toestand immers wordt vastgelegd.

Bij een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan daarentegen worden ruimtelijke ontwikkelingen, zoals een nieuwbouwplan of herstructurering, mogelijk gemaakt. Aandacht voor archeologische waarden dan wel verwachtingen door middel van aanvullend archeologisch vooronderzoek is hier in een zo vroeg mogelijk stadium van belang. Daarbij worden gedetailleerde onderzoeksgegevens over de ontwikkelings- locatie(s) verzameld die kunnen leiden tot aanpassing van de begrenzing en ontheffingsgrens van het betreffende archeologiegebied op de Archeologische Beleidskaart. Eventuele aanpassingen aan de beleidskaart op grond van aanvullend onderzoek zullen vanzelfsprekend in de planregels en verbeelding van het nieuwe bestemmingsplan worden meegenomen.

Planologische bescherming

De gefaseerde totstandkoming van bestemmingsplannen heeft het voordeel dat na uitvoering van iedere onderzoeksstap aangetroffen archeologische resten door een vroegtijdige planaanpassing kunnen worden ontzien. Verdere onderzoeksstappen voor die veiliggestelde waarden zijn dan vanzelfsprekend niet meer nodig. Indien planaanpassing niet mogelijk is, volgt een opgraving dan wel begeleiding van de activiteiten die leiden tot verstoring van het bodemarchief. De hierboven uiteengezette beslis- en overlegmomenten in het kader van het archeologisch onderzoekstraject zijn in principe hetzelfde. Indien de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan kosten moet maken ten behoeve van archeologisch (voor)onderzoek, zal zij die kosten verhalen in het kader van de grondexploitatie.

Opgegraven of niet-behoudwaardige vindplaatsen worden niet op de verbeelding van het bestemmingsplan aangeduid. Dat geldt ook voor terreindelen die op grond van een bureauonderzoek, verkennend en/of karterend onderzoek archeologisch niet of onvoldoende waardevol zijn bevonden. Voor het overige gebied van het bestemmingsplan wordt de Archeologische Beleidskaart als onderlegger voor de verbeelding gebruikt. Daarnaast worden archeologische regels ten aanzien van de afgifte van bouw- en aanlegvergunningen in het bestemmingsplan opgenomen. Is het nieuwe bestemmingsplan eenmaal vastgesteld, dan wordt bij de vergunningprocedure bovenstaand beslisproces (zie 2.4) doorlopen.

Voor archeologische monumenten aangewezen door Rijk, Provincie of de gemeente zelf, geldt dat bij de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan geen regeling hoeft te worden opgenomen die voorziet in de bescherming van deze monumenten. Deze bescherming is immers al geregeld door, respectievelijk, de Monumentenwet 1988, de provinciale of de gemeentelijke monumentenverordening.

2.6 Vergunningen en ontheffingen

Aanvragen voor vergunningen en ontheffingen moeten worden getoetst aan de regels van het betreffende bestemmingsplan of, indien van toepassing, de archeologieverordening. De aanvrager (initiatiefnemer van bodemverstorende activiteiten) kan worden verplicht een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarde van het terrein dat zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. Het doel van een dergelijk te overleggen rapport bestaat er uit dat de archeologische waarden die bij de bodemingrepen van de concrete locatie in het geding kunnen zijn, bekend worden bij de gemeente. De aanvrager zal met andere woorden archeologisch vooronderzoek (bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek) moeten laten uitvoeren. Indien uit dat vooronderzoek blijkt dat er geen belangrijke archeologische waarden aanwezig zijn of de kans op aanwezigheid van die waarden relatief klein is, dan kan de vergunning of ontheffing, in ieder geval vanuit archeologisch oogpunt, zonder meer worden verleend.

Indien uit het vooronderzoek naar voren komt dat de bodem belangwekkende resten bevat, dan zal de gemeente de vergunning verlenen onder de voorwaarde dat de aanvrager de archeologische resten laat opgraven of dat het plan zodanig wordt aangepast dat deze in de bodem behouden blijven. In iedere fase van het vooronderzoek kan de vergunning of ontheffing dus worden verleend, mits de archeologische waarde van het terrein in de betreffende fase voldoende is vastgesteld. In onderstaand stappenplan wordt dat uiteen gezet. De gemeente kan gebruikmaken van dit stappenplan wanneer archeologie en rol speelt in ruimtelijke ontwikkelingen.

2.7 Verantwoording archeologische zorgplicht bij ontheffingen en projectbesluit

Het is voor de gemeente op grond van de Monumentenwet 1988 mogelijk om de initiatiefnemer van het project/plan die verzoekt om een ontheffing dan wel projectbesluit te verplichten een rapport over de archeologische waarden van het terrein te overleggen. Hiernaast heeft de gemeente op grond van voornoemde wet de mogelijkheid om aan de ontheffing dan wel het projectbesluit de volgende voorwaarden verbinden:

  • de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;

  • de verplichting tot het doen van opgravingen; of

  • de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Het bovenstaande geldt voor alle ontheffingen die in de Wet ruimtelijke ordening zijn opgenomen, respectievelijk de binnenplanse, de tijdelijke en de buitenplanse ontheffing.

2.8 Verantwoording archeologische zorgplicht bij bouw- en aanlegvergunningen

Procedure indieningvereisten aanvraag bouwvergunning

Indien het bestemmingsplan een onderzoeksrapport voorschrijft, dan dient de aanvrager van een bouwvergunning bij de aanvraag een dergelijk rapport mee te leveren. Indien het rapport niet voldoet aan de inhoudelijke voorschriften die hiervoor gelden, dan kan de gemeente, binnen een bepaalde termijn om aanvullende gegevens vragen. De aanvrager heeft vervolgens tot het einde van de gestelde termijn de tijd om de aanvullende gegevens aan te leveren. Doet de aanvrager dit niet of is de aanvulling onvoldoende, dan kan de gemeente besluiten de aanvraag verder buiten behandeling te laten.

Aanlegvergunning

Ter bescherming van de (verwachte) archeologische waarden in het gebied met de dubbelbestemming “Waarde - archeologie” kan in de regels bij deze bestemming een aanlegvergunningvereiste worden opgenomen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die schadelijk kunnen zijn voor de (verwachte) archeologische waarden. Voorbeelden daarvan zijn: egaliseren; ophogen of afgraven van grond; rooien of vellen van houtopstanden; aanleg van wegen; ingraven van leidingen; bebossen van gronden; graven, verbreden of dempen van greppels of sloten; wijzigen van het grondwaterpeil; aanbrengen van natuurvriendelijke oevers; uitgraven van poelen en vijvers; bouwrijp maken van een gebied; scheuren van grasland; diepploegen; diepwoelen; aanleggen en intensiveren van drainage.

Wanneer voor een bepaalde activiteit nooit een aanlegvergunning kan worden verleend (omdat dan een te ernstige aantasting plaats vindt van de te beschermen belangen) kan een gebruiksverbod worden opgenomen.

WABO omgevingsvergunning

In het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (WABO) zullen burgers en bedrijven vanaf 1 oktober 2010 voor alle bouw- en/of grondwerkactiviteiten kunnen volstaan met het aanvragen van één omgevingsvergunning, in tegenstelling tot de huidige situatie waarin meerdere vergunningen noodzakelijk kunnen zijn. Bij de voorbereiding van de invoering van de één-loket-functie geeft de gemeente de aanvraagprocedure voor de omgevingsvergunning zodanig vorm dat voorwaarden kunnen worden gesteld met betrekking tot de bescherming van archeologisch waardevolle terreinen die in het bestemmingsplan zijn vastgelegd.

2.9 Communicatiebeleid ruimtelijke plannen

De nieuwe archeologiewetgeving en de beleidsmatige vertaling ervan door de gemeente kan voor ruimtelijke planvorming en ingrepen grote financiële en/of organisatorische consequenties hebben. Niet alleen voor de gemeente zelf, maar ook voor grondeigenaren en -gebruikers, plannenmakers en initiatiefnemers van bodemingrepen. Het bestemmingsplan zal dan ook voor alle betrokkenen inzichtelijk maken waarom en wanneer archeologisch (voor)onderzoek noodzakelijk is. De onderzoeksplicht zal daarnaast gekoppeld worden aan een helder systeem van vergunningen en ruimtelijke procedures. De selectiebesluiten met betrekking tot archeologische vindplaatsen worden door de gemeente op een zorgvuldige, transparante, rechtvaardige en rechtmatige wijze tot stand gebracht. Dergelijke besluiten staan bovendien open voor beroep- en bezwaar.

2.10 Projectkosten archeologisch onderzoek

Het veroorzakerprincipe

Een belangrijk uitgangspunt van de gewijzigde Monumentenwet is het beschermen van archeologische waarden in situ. Het belang van een archeologische opgraving en wetenschappelijk onderzoek is hieraan ondergeschikt. Waar mogelijk moet bij beoogde ruimtelijke ontwikkelingen worden gezocht naar alternatieve locaties of naar aanpassingen in het ontwerp. Dit vereist op gemeentelijk niveau een nauwe afstemming tussen de beleidsterreinen cultuur(historie), milieu en ruimtelijke ordening. Van initiatiefnemers tot ruimtelijke ontwikkelingen wordt verlangd dat zij in een tijdig stadium aangeven hoe met eventuele bodemverstorende ingrepen wordt omgegaan. Bij MER-plichtige projecten geldt een onderzoeksplicht.

Een tweede uitgangspunt is, dat de veroorzaker van een niet-vermijdbare verstoring van het archeologisch erfgoed procedureel en financieel verplicht is een opgraving te laten verrichten. Deze opgraving, die op wetenschappelijk verantwoorde wijze moet worden verricht, omvat ook het beschrijven van de resultaten en het deponeren van de vondsten in een Depot voor Bodemvondsten. De kosten die hiermee gepaard gaan dienen te worden beschouwd als normaal ondernemersrisico en zullen niet op de (rijks)overheid afgewenteld kunnen worden (veroorzakersprincipe).

De financiële gevolgen kunnen onder omstandigheden echter onevenredig zijn. In dit (bijzondere) geval bestaat voor het bestuursorgaan dat de verplichting heeft opgelegd, aanleiding om de betrokkene financieel tegemoet te komen. Het kan echter ook voorkomen, dat de kosten van een opgraving niet alleen onevenredig zijn voor de initiatiefnemer, maar ook voor het bestuursorgaan dat de opgraving noodzakelijk heeft beoordeeld en als verplichting heeft opgelegd. In die situatie kan er aanleiding zijn voor het Rijk om lagere overheden financieel tegemoet te komen door het verstrekken van een specifieke uitkering.

Projectkosten archeologisch onderzoek

In het kader van de planvoorbereiding kan het nodig zijn het archeologisch onderzoekstraject te doorlopen. De kosten voor archeologisch (voor)onderzoek dienen dan ook van meet af aan te worden meegenomen in de begroting van het betreffende project of besluit. Van de kosten van archeologisch onderzoek is geen eenduidige indicatie te geven omdat deze afhankelijk zijn van vele factoren. Zo is op voorhand niet duidelijk in hoeverre het onderzoekstraject moet worden doorlopen. Wel is duidelijk dat verkennend en karterend vooronderzoek relatief het goedkoopst is, waardestellend onderzoek duurder en een opgraving het duurst.

Ten minste moet met onderstaande kostenposten in de projectbegroting rekening worden gehouden: bureauonderzoek, behoud in de bodem door planaanpassingen, schrijven of toetsen van Programma's van Eisen, advisering/directievoering (onder meer bij het laten toetsen van archeologische rapporten), inventariserend veldonderzoek (verkennend, karterend en waarderend) en opgraving.

Grondexploitatie

In de “Grondexploitatiewet” worden kosten van archeologisch onderzoek op de zogenaamde ‘kostensoortenlijst’ gezet. Dit betekent dat deze kosten kunnen worden meegenomen in de exploitatie en dat kostenverhaal op ontwikkelaars mogelijk is. Deze kosten drukken dan op het bestemmingsplan- of projectgebied en worden volgens een bepaalde methodiek omgeslagen en in rekening gebracht. Genoemde wet is bedoeld als ‘stok achter de deur’. Dit houdt in dat publiekrechtelijke kostenverhaal alleen nodig is als niet anderszins (via overeenkomst) is veilig gesteld dat kostenverhaal zal plaatsvinden.

Excessieve kosten van archeologisch onderzoek

Bij strikte toepassing van het veroorzakersprincipe kan de realisatie van een project in gevaar komen door de hoogte van de archeologiekosten. Bij grote projecten zullen de kosten voor archeologie naar verhouding niet snel worden ervaren als excessief. Kleinschalige initiatieven, in zowel ruimtelijke als economische zin, daarentegen zullen eerder leiden tot archeologiekosten die niet in verhouding staan tot de totale stichtingskosten. In een dergelijk situatie is in de Monumentenwet (art. 42) vastgelegd dat indien het niet redelijk is de kosten volledig ten laste komen van de veroorzaker de gemeente dan de archeologiekosten van de veroorzaker gedeeltelijk zal compenseren (nadeelcompensatie). De gemeente beschikt over de beleidsvrijheid zelf te bepalen wat voor de betreffende projectontwikkelaar een redelijke bijdrage is. In Nederland wordt vaak een percentage van 5% van de bouwsom voor archeologie als redelijk beschouwd. Als de kosten dat percentage overstijgen kan een ontwikkelaar bij de gemeente een bijdrage vragen.

3 Archeologische monumentenzorg

3.1 Gemeente als bevoegde overheid voor archeologie

In het Europese en landelijke archeologiebeleid staat behoud van archeologische resten voorop. Ook de gemeente is van mening dat de resten voor zover dat mogelijk is in situ bewaard moeten blijven. Daartoe is het noodzakelijk te weten waar die archeologische resten zich bevinden. De Archeologische Beleidskaart Haarlemmermeer die bij deze notitie hoort, brengt de gebieden waar de kans groot is dat er zich resten bevinden, in kaart. Deze kennis maakt het mogelijk de ruimtelijke plannen af te stemmen op die resten en deze zo te behouden. Wanneer andere belangen zwaarder wegen dan de archeologische waarden, dan kan er voor gekozen worden om op de te ontwikkelen locatie een opgraving te doen verrichten.

De gemeente zal initiatiefnemers van bodemingrepen in bepaalde gevallen verplichten tot het doen van archeologisch (voor)onderzoek. Hoe dat werkt in de dagelijkse gemeentelijke praktijk komt in dit hoofdstuk aan de orde. Het belangrijkste aspect daarbij vormt het onderzoekstraject en welke beslissingen op welke momenten de gemeente daarbij neemt. Tevens wordt uiteengezet hoe een procedurele koppeling gemaakt wordt tussen het onderzoekstraject en de vergunningverlening. Verder wordt aandacht geschonken aan de beleidsvoornemens ten aanzien van behoud en beheer van archeologisch waardevolle terreinen.

De gemeente is niet alleen bevoegde overheid, maar in veel gevallen zelf initiatiefnemer van ruimtelijke ingrepen (bouw- en inrichtingsprojecten, infrastructuur, rioleringen en andere bodemverstorende activiteiten). In die gevallen is de gemeente zelf veroorzaker en zal zij- net als andere veroorzakers - archeologisch onderzoek uit laten voeren. De gemeentelijke archeologische uitvoeringsprojecten zullen in concurrentie worden aanbesteed. Voor wat betreft waardestellend onderzoek en opgravingen vindt aanbesteding plaats op basis van een toereikend archeologisch Programma van Eisen.

3.2 Bevoegdheid tot betreden van terreinen bij archeologisch onderzoek

Bij het uitvoeren van inventariserend veldonderzoek in een vroegtijdig stadium van het planproces is de medewerking van grondeigenaren en grondgebruikers van groot belang. Ondanks dat archeologische verkenningen meestal nauwelijks tot overlast leiden, wordt soms geen toestemming voor het betreden van terreinen gegeven. Om een dergelijke situatie te voorkomen, zal de gemeente op grond van de Monumentenwet 1988 de betredingstoestemming regelen.

3.3 Toezicht en kwaliteitsborging van archeologisch onderzoek

De kern van het geliberaliseerde archeologiebestel is dat het de initiatiefnemer van ruimtelijke ingrepen (zowel de gemeente als private opdrachtgevers) vrijstaat om voor de uitvoering van alle vormen van archeologisch onderzoek zelf een keuze te maken uit erkende aanbieders op de archeologische markt. De rijksoverheid is verantwoordelijk voor het toezicht op de uitvoering van de archeologische werkzaamheden die onder de opgravingsvergunning vallen. Dit toezicht is ondergebracht bij de afdeling archeologie van de Erfgoedinspectie.

Om de kwaliteit van het onderzoeks- en besluitvormingstraject in de archeologische monumentenzorg in het geliberaliseerde bestel te waarborgen heeft de rijksoverheid samen met de beroepsgroep van archeologen het handboek Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) in het leven geroepen. In dit handboek staan de kwaliteitseisen die betrekking hebben op de vorm, informatieplicht, verslaglegging en deskundigheid van de uitvoerders van archeologisch onderzoek. In de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie worden niet zozeer inhoudelijke eisen gesteld, maar wordt omschreven welke handelingen ("processtappen") ten minste moeten worden uitgevoerd om van basiskwaliteit te kunnen spreken. De uitvoerder van archeologisch veldwerk is volgens het Besluit Archeologische Monumentenzorg verplicht zich te houden aan de KNA.

3.4 Archeologisch onderzoek Archeologisch onderzoekstraject

De opbouw van het onderzoekstraject is zodanig dat wordt begonnen met de lichtste intensiteit van archeologisch onderzoek en dat de meer complexe en kostbare vormen van onderzoek later in het traject alleen worden toegepast op vindplaatsen die deze investeringen waard zijn. Het uitgangspunt daarbij is om een redelijke verhouding aan te brengen tussen inzet van middelen en de verwachte onderzoeksresultaten.

Niet alle stappen in het onderzoekstraject zijn destructief. Stappen 1,2,4 en 6 zijn non- destructief. Stappen 3 en 5 zijn licht destructief en stap 7 is destructief.

Voor alle stappen geldt dat de uitvoerder ervan zich dient te houden aan de specificaties die zijn vastgelegd in de protocollen en leidraden van de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. Een mogelijkheid is het archeologisch begeleiden van grondroeringen. Dit houdt in dat een archeoloog bij het bouwrijp maken, slopen of wat voor grondwerkzaamheden dan ook, eventueel aangetroffen archeologische resten documenteert. Het werk loopt daardoor geen vertraging op.

Voor Archeologische Begeleiding (AB) wordt uitsluitend in uitzonderlijke gevallen worden gekozen. Dit kan zijn als de verwachting dat er archeologische resten in de bodem zitten klein, maar toch aanwezig is of als door fysieke belemmeringen archeologisch onderzoek niet mogelijk is. Voor een AB vereist de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie ook een Programma van Eisen.

Het archeologische onderzoekstraject bestaat uit zeven stappen:

afbeelding binnen de regeling

Iedere onderzoeksstap resulteert (behalve de Programma's van Eisen) in een archeologisch rapport dat wordt opgesteld door een daartoe bekwame archeoloog. Op grond van dat rapport beslist de gemeente of het onderzoekstraject al dan niet moet worden voortgezet. Indien mogelijk zal de gemeente beslissen dat verschillende stappen in één fase kunnen worden doorlopen en gerapporteerd of dat in voorkomende gevallen onderzoeksstappen kunnen worden overgeslagen. Het archeologisch onderzoekstraject vormt voor de gemeente dus tevens een besluitvormingstraject.

Archeologisch onderzoek in stappen

Op basis van het bureauonderzoek (ABO) wordt de gespecificeerde archeologische verwachting voor het betreffende plangebied opgesteld en kan worden aangegeven in welke mate de (mogelijk) aanwezige waarden door de planrealisatie schade zullen leiden. Op grond daarvan wordt in het rapport een advies voor eventuele vervolgstappen geformuleerd: verder archeologisch onderzoek of géén verder archeologisch onderzoek.

Het vervolgonderzoek zal in eerste instantie vrijwel altijd bestaan uit een Inventariserend veldonderzoek (IVO) en soms uit een opgraving. Het doel van een IVO is het aanvullen en toetsen van de gespecificeerde verwachting, dat gebaseerd is op het bureau onderzoek. De verkennende fase van het IVO heeft tot doel kansarme zones uit te sluiten en kansrijke zones van het plangebied te selecteren voor de volgende fase. In de praktijk wordt de verkennende fase regelmatig gecombineerd met een bureauonderzoek of wordt zelfs helemaal overgeslagen. Tijdens de kartering wordt het terrein systematisch onderzocht op de aanwezigheid van archeologische resten en/of sporen. Uit de verkennende en karterende fase kan blijken dat ter plaatse van het plangebied geen archeologische waarden aanwezig zijn. In dat geval besluit de gemeente vanzelfsprekend dat de ruimtelijke plannen vanuit archeologisch oogpunt zonder enige beperking doorgang kunnen vinden.

Indien tijdens het IVO een archeologische vindplaats wordt aangetroffen, dan richt de laatste fase van het IVO zich op de waardering van de betreffende vindplaats. Het vaststellen van de waarde van een vindplaats wordt uitgevoerd volgens het protocol "Waarderen" van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. Een vindplaats wordt in eerste instantie op zijn fysieke kwaliteit beoordeeld. De toetsingscriteria daarvoor zijn gaafheid en conservering. Indien op een van de criteria ‘hoog’ wordt gescoord, wordt de vindplaats in principe behoudwaardig (behoud in of ex situ) geacht. Vervolgens wordt de vindplaats op zijn inhoudelijke kwaliteit beoordeeld aan de hand van de toetsingscriteria zeldzaamheid, informatiewaarde en ensemblewaarde. Het beoordelen van de inhoudelijke kwaliteit fungeert bij de waardering als een "vangnet". Dit vangnet heeft tot doel te voorkomen dat vindplaatsen die van beperkte fysieke kwaliteit zijn, maar inhoudelijk van groot belang, worden beoordeeld als niet behoudwaardig.

De waardering van een vindplaats leidt tot een selectieadvies. Het selectieadvies is een archeologisch inhoudelijk advies over de behoudwaardigheid van een vindplaats. Op basis van het selectieadvies neemt de gemeente een selectiebesluit.

Archeologische begeleiding

In het schema is archeologisch begeleiden als onderzoeksvorm niet opgenomen, omdat dit een uitzondering vormt. Soms kan door fysieke belemmeringen niet bepaald worden of in de bodem van een plangebied archeologische resten liggen. In dat geval kunnen de sloop- of bouwwerkzaamheden archeologisch begeleid worden. Een begeleiding in dit stadium wordt volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) gezien als een "waarderend vooronderzoek".

Indien tijdens de begeleiding archeologische waarden worden aangetroffen, dient de bevoegde overheid een selectiebesluit te nemen. Indien de begeleiding na dit besluit wordt voortgezet (positief selectiebesluit), dan heeft de begeleiding volgens de KNA hetzelfde doel als een opgraving. Voor beide vormen van begeleiding is de gemeente verplicht een Programma van Eisen op te (laten) stellen.

Plan van Aanpak

Het Plan van Aanpak is een concrete planning van het veldwerk en een beschrijving van de wijze waarop het onderzoek wordt uitgevoerd. Het voldoet aan een Programma van Eisen indien aanwezig. Het Plan van Aanpak bevat een beredeneerde keuze van toe te passen methodiek(en). Daarnaast wordt het Plan van Aanpak in het veld gebruikt als handleiding voor het onderzoek. De Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie schrijft voor dat voor zowel een verkennend, karterend en waarderend onderzoek als een opgraving een Plan van Aanpak moet worden opgesteld. Het Plan van Aanpak wordt opgesteld door de uitvoerder van de onderzoeksopdracht. In tegenstelling tot het Programma van Eisen vereist de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie niet dat het Plan van Aanpak door de bevoegde overheid wordt goedgekeurd.

Programma van Eisen

Een proefsleuvenonderzoek of opgraving behoort volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) te worden uitgevoerd op basis van een Programma van Eisen. In het Programma van Eisen legt de gemeente de voorwaarden en eisen ten aanzien van de inhoudelijke vraagstelling (wat er moet worden onderzocht) en de praktische uitvoering (hoe het moet worden onderzocht) vast. Een Programma van Eisen is 1 jaar geldig en dient volgens de KNA opgesteld te worden door een archeoloog. De gemeente is in de meeste gevallen de bevoegde overheid (bij een archeologisch rijksmonument is dat de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed). De gemeente moet als bevoegde overheid instemmen met het evaluatieverslag en het eindrapport van het veldonderzoek.

Het Programma van Eisen heeft daarnaast een functie in het economische verkeer omdat op basis daarvan offertes voor de onderzoeksopdracht worden aangevraagd. Aangezien in het Programma van Eisen staat waaraan de onderzoeksopdracht moet voldoen, zijn de concurrerende offertes voor het uit te voeren onderzoek beter met elkaar te vergelijken.

De Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie vereist dat het Programma van Eisen wordt goedgekeurd door de bevoegde overheid, terwijl zij volgens de Nederlandse regelgeving daartoe niet verplicht is. Om de kwaliteitseisen conform de KNA te waarborgen zal de gemeente eisen dat het Programma van Eisen ter goedkeuring aan haar wordt voorgelegd voordat met het proefsleuvenonderzoek of de opgraving wordt begonnen. De gemeente zal het Programma van Eisen daarbij laten toetsen door een archeoloog. De goedkeuringsvereiste zal door de gemeente bij verordening worden vastgelegd.

Selectiebesluit

In het selectiebesluit wordt door de bevoegde overheid gemotiveerd aangegeven welke gevolgen de onderzoeksresultaten hebben voor zowel de aangetroffen vindplaats als het voorgenomen plan. Bij een selectiebesluit wordt door het gemeentebestuur in eerste instantie gestreefd naar behoud in de bodem van een behoudwaardige vindplaats. Eventueel noodzakelijke beheersmaatregelen voor het optimale behoud ervan wordt bij dit streven in overweging genomen en zonodig in de planontwikkeling en -uitwerking meegenomen. Dat kan door bijvoorbeeld een bouwlocatie zodanig te situeren, dat de archeologische vindplaats niet wordt aangetast, of door zodanig te bouwen of aan te leggen, dat de archeologische overblijfselen zo ongeschonden mogelijk blijven. Indien behoud in situ naar het oordeel van de gemeente niet mogelijk is, zorgt zij ervoor dat het archeologisch vooronderzoek wordt voortgezet in de vorm van een opgraving. Het doel van opgraven is het documenteren van gegevens en het veiligstellen van materiaal van vindplaatsen om daarmee informatie te behouden die van belang is voor kennisvorming over het verleden.

Een selectiebesluit kan echter ook negatief uitvallen, wat betekent dat de vindplaats naar het oordeel van de gemeente niet behoudwaardig is. Daarbij wordt besloten dat de aanwezige archeologische waarden ongedocumenteerd verloren mogen gaan.

BIJLAGE: Archeologische Beleidskaart Haarlemmermeer

afbeelding binnen de regeling

Lijst van archeologisch waardevolle gebieden

Het gemeentebestuur geeft door middel van regimes aan welk niveau van archeologiebeleid in een bepaald gebied als 'redelijk' kan worden beschouwd. De regimes komen tot stand op basis van de bekende archeologische waarden, de kennis van de geschiedenis en de eventuele recente bodemverstoringen. Gezamenlijk leiden deze gegevens tot een verwachting met betrekking tot het aantreffen van archeologische sporen in de bodem. Deze verwachting is op basis van ervaring omgezet in regimes met de bijbehorende criteria verbeeld door middel van de kleuren rood, groen, blauw en grijs.

Let op: Pleistocene ondergrond

In een groot deel van de Haarlemmermeer is op grote diepte de nog intacte top van de Pleistocene ondergrond aanwezig. 

Hier kunnen sporen van Paleolithicum en Mesolithicum aanwezig zijn. 

Ongeacht het geldende archeologieregime zal bij ontwikkelingen die de mogelijkheid bieden tot onderzoek van deze laag (bijvoorbeeld bij grootschalige ondergrondse bouwwerken zoals parkeerkelders) archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

De noordoosthoek in detail (Molen Van Faas en oude veengronden)

afbeelding binnen de regeling

De westzijde en Beinsdorp

afbeelding binnen de regeling

De zuidpunt (oude veengrond in blauw)

afbeelding binnen de regeling

De categorieën

Archeologieregime

Provinciaal Monument

Nog niet op beleidskaart

Bij alle bodemroering een monumentenvergunning aanvragen bij de Provincie Noord-Holland

Eerste categorie

Groen op beleidskaart

Rekening houden met archeologie bij plannen met bodemroering met een planomvang van 50 m2 en groter

Tweede categorie

Blauw op beleidskaart

Rekening houden met archeologie bij plannen met bodemroering met een planomvang van 500 m2 en groter

Derde categorie

Grijs op beleidskaart

Rekening houden met archeologie bij plannen met bodemroering met een planomvang van 10.000 m2 en groter

Speciale categorie: provinciaal monument (nog niet op de Beleidskaart)

Ten aanzien van de "De Stelling van Amsterdam in Haarlemmermeer” worden drie zones onderscheiden die grotendeels gebaseerd zijn op de zones in het Provinciaal Beeldkwaliteitsplan Stelling van Amsterdam van september 2008.

De Stelling van Amsterdam is een militaire verdedigingslinie rond de hoofdstad van Nederland. In 1881 werd met de bouw begonnen. In 1963 werd de militaire status van de verdedigingslinie opgeheven. De Stelling van Amsterdam is in 1991 op de provinciale monumentenlijst geplaatst. In 1996 is de Stelling van Amsterdam door UNESCO op de Werelderfgoedlijst geplaatst.

De Stelling van Amsterdam kent twee identiteiten: Nationaal Landschap (cultuurlandschap) en UNESCO monument (militaire verdedigingslinie). Beide identiteiten dragen bij aan de kernkwaliteiten (waarden) van de Stelling van Amsterdam.

In het Provinciaal Beeldkwaliteitsplan Stelling van Amsterdam worden drie zones onderscheiden. De eerste twee zones –de Monumentenzone en de Kernzone- hebben onder meer betrekking op ondergrondse delen van de Stelling en zijn dus archeologisch relevant. Voor de Monumentenzone en de Kernzone zijn dubbelbestemmingen verbonden die de planologische bescherming regelen. De derde zone –de Stellingzone- betreft het open houden van het huidige landschap en is niet archeologisch relevant. De bescherming van de Stellingzone is niet geregeld in bestemmingen, maar in beleid.

1. Monumentenzorg

  • Tot de Monumentenzone in Haarlemmermeer wordt gerekend de hoofdverdedigingslijn van de Stelling van Amsterdam:

    • Damsluis in de Ringvaart van de Haarlemmermeerpolder bij Halfweg;

    • Fort aan de Liede;

    • Ringdijk, het gedeelte nabij het Fort aan de Liede tot aan het Fort bij Vijfhuizen;

    • Damsluis in de Ringvaart van de Haarlemmermeerpolder bij Vijfhuizen;

    • Voorpositie bij Cruquius;

    • Fort bij Heemstede;

    • Geniedijk met inbegrip van forten, batterijen en overige verdedigingswerken, militaire waterwerken, alsmede het water van het Voorkanaal en Achterkanaal.

  • De planologische bescherming van waarden in de Monumentenzone wordt primair geregeld middels de dubbelbestemming "Waarde – Cultuurhistorie Stelling van Amsterdam". In deze dubbelbestemming die geldt voor de gehele Monumentenzone worden de te beschermen waarden van de Stelling van Amsterdam nadrukkelijk genoemd in de bestemmingsomschrijving. De bouwregels en regels voor een aanlegvergunning zijn gerelateerd aan de te beschermen monumentwaarden van de Stelling van Amsterdam.

  • 2.

    Kernzone

    De hoofdverdedigingslijn en de schootscirkels rond de forten en batterijen vormen de kernzone van de Stelling van Amsterdam:

    • Hoofdverdedigingslijn: zowel aan de aanvalszijde als de verdedigingszijde 100 meter;

    • Schootscirkels rond de forten en batterijen: cirkels van 1.000 meter rond het fort of batterij;

    • Accessen en zichtlijnen;

    • Voorstellingen.

  • De planologische bescherming van waarden in de Kernzone wordt primair geregeld middels de dubbelbestemming "Waarde – Landschap Stelling van Amsterdam". In deze dubbelbestemming die geldt voor de gehele Kernzone worden de te beschermen waarden van de Stelling van Amsterdam nadrukkelijk genoemd in de bestemmingsomschrijving. De bouwregels en regels voor een aanlegvergunning zijn gerelateerd aan de te beschermen landschapswaarden van de Stelling van Amsterdam.

  • 3.

    Stellingzone

    De Stellingzone vormt het samenhangend geheel tussen de verdedigingswerken en het landschap. Voormalige inundatiegebieden maken hier deel van uit. De Stellingzone ligt altijd binnen de begrenzing van het Nationaal Landschap Stelling van Amsterdam. Deze zone is niet archeologisch relevant, omdat het gaat om het openhouden van het huidige landschap.

Archeologie

Waardebepaling

De Stelling van Amsterdam bestaat onder meer uit ondergrondse delen, die licht werpen op de gebruikte constructietechnieken en de ontwikkeling van de linie. De Stelling is daarom opgenomen in deze notitie. Voor de Stelling van Amsterdam geldt echter een apart regime, omdat het grotendeels een provinciaal monument is. Vanwege dit bijzondere regime is de Stelling van Amsterdam niet opgenomen op de beleidskaart.

Regime

In alle gevallen van bodemingrepen - ongeacht de planomvang – moet een monumenten-vergunning worden aangevraagd bij de Provincie Noord-Holland.

Eerste Categorie (groen op de Beleidskaart)

Molenplaatsen (HRLM01A en HRLM02A)

Beschrijving

Hoewel de Haarlemmermeer is drooggemaakt met behulp van stoomgemalen heeft er ook een aantal molens in de polder gestaan. Een zestal molens is er geweest: Molen van Faas/De Dommekracht, De Jonge Landman, De Eersteling, Hoop op Zegen, De Rijzende Zon en De Korenschoof. Al deze molens waren korenmolens. Alleen de Molen van Faas en De Jonge Landman zijn in deze lijst opgenomen omdat De Rijzend Zon en De Korenschoof nog als molenstomp bestaan en De Eersteling, hoewel niet op zijn oorspronkelijke locatie nog steeds in gebruik is. De Hoop op Zegen is door brand verwoest en de locatie van de molen is overbouwd.

Archeologie

Waardebepaling

Op de locaties van de beide molens kunnen archeologische resten aanwezig zijn die licht werpen op de constructietechnieken van de molen.

HRLM01A

Molenplaats: Molen van Faas/De Dommekracht

Locatie van korenmolen te Zwanenburg die in 1858 vanuit het Amsterdamse Overtoomse Veld werd overgeplaatst. 

In 1936 werd de molen onttakeld, het restant werd in 1970 gesloopt.

-

Archeologisch van waarde

HRLM02A

De Jonge Landman

Locatie van korenmolen te Vijfhuizen. 

In 1860 vanuit Amsterdam hierheen overgeplaatst. In 1945 brandde de molen af.

-

Archeologisch van waarde

Regime

Op deze twee locaties is een bijzonder regime van kracht vanwege verwachte aanwezigheid van belangwekkende archeologische resten op een relatief klein oppervlak. Het regime wordt gerealiseerd door aanpassing van het bestemmingsplan, waarbij de molenplaatsen als waardevol gebied van de tweede categorie worden aangegeven.

Tweede Categorie (blauw op de Beleidskaart)

Voormalig Eiland Beinsdorp

(HRLM03A)

Beschrijving

Aan de noordwestelijke zijde van Nieuw-Vennep ligt het voormalig eiland in het Haarlemmermeer. Op een aantal historische kaarten is de groei van het Haarlemmermeer, en het krimpen van het eiland, goed te volgen. De begrenzing van dit archeologiegebied betreft de kleinste omvang van het eiland, de situatie van direct voor de droogmaking.

Deze ontwikkeling is op historische kaarten vastgelegd. Op het eiland stond een klein aantal huizen.

Archeologie

Waardebepaling

In deze zone zijn voornamelijk sporen van bewoning en ontginning en gebruik te verwachten vanaf de Middeleeuwen. In de ondergrond zijn mogelijk ook sporen uit het Laat Neolithicum aanwezig.

Het is niet bekend in hoeverre de potentieel aanwezig archeologische waarden zijn aangetast door moderne landbouwtechnieken als diepploegen

Regime

In dit gebied is een bijzonder regime van kracht vanwege verwachte aanwezigheid van belangwekkende archeologische resten. Het regime wordt gerealiseerd door aanpassing van het bestemmingsplan, waarbij het voormalig eiland als waardevol gebied van de tweede categorie wordt aangegeven.

Oude veengrond

(HRLM04A)

Beschrijving

Oude gronden die zijn ingedijkt in de Haarlemmermeerpolder. Deze gronden zijn voor het grootste deel herkenbaar aan afwijkende verkaveling. Het betreft de Lisserbroekpolder, de landtong Abbenes/Huigsloot, Vijfhuiserhoek, Nieuwekerkerhoek en ’t Buitenland bij Nieuwekerkerhoek.

Archeologie

Waardebepaling

In deze zone zijn voornamelijk sporen van bewoning en ontginning en gebruik te verwachten vanaf de Middeleeuwen. In de ondergrond zijn mogelijk ook sporen uit het Laat Neolithicum aanwezig.

Het is niet bekend in hoeverre de potentieel aanwezig archeologische waarden zijn aangetast door moderne landbouwtechnieken als diepploegen

Regime

In dit gebied is een bijzonder regime van kracht vanwege verwachte aanwezigheid van belangwekkende archeologische resten. Het regime wordt gerealiseerd door aanpassing van het bestemmingsplan, waarbij de oude veengronden als waardevol gebied van de tweede categorie worden aangegeven.

Strandwal (HRLM05A)

Beschrijving

Aan de westelijke rand van de Haarlemmermeerpolder, nabij Bennebroek is een deel van de daar gelegen strandwal in de polder opgenomen.

De gronden van de strandwal hebben een geheel andere bodemopbouw dan de rest van de Haarlemmermeer. De strandwallen vormden vanaf het Laat Neolithicum een aantrekkelijk zone voor bewoning, ook in perioden dat de rest van het gemeentelijk grondgebied door veengroei niet geschikt was voor bewoning.

Archeologie

Waardebepaling

In deze zone zijn sporen van bewoning en grondgebruik vanaf het Laat Neolithicum te verwachten.

Het is niet ondenkbaar dat een groot deel de potentieel aanwezig archeologische waarden zijn aangetast door moderne landbouwtechnieken als diepploegen en omspuiten van de grond.

Regime

In dit gebied is een bijzonder regime van kracht vanwege verwachte aanwezigheid van belangwekkende archeologische resten. Het regime wordt gerealiseerd door aanpassing van het bestemmingsplan, waarbij het strandwalgebied als waardevol gebied van de tweede categorie wordt aangegeven.

Derde Categorie (grijs op de Beleidskaart)

Overig gebied (HRLM06A)

Beschrijving

In de Haarlemmermeer bestaat een geringe verwachting op het aantreffen van archeologische resten uit het Laat Neolithicum. De afzettingen uit deze periode, oeverwallen en kreekruggen, liggen dicht aan het oppervalk en op veel plaatsen zijn de welvingen van deze afzettingen in het huidige landschap zichtbaar, Veel vondsten uit deze periode zijn er niet bekend

Archeologie

Waardebepaling

De archeologische verwachting voor het overig gebied in de Haarlemmermeer is vrij laag, zodat allen bij grootschalige ontwikkelingen de noodzaak bestaat nader archeologisch onderzoek uit te voeren.

Regime

In het overig gebied is een regime van kracht vanwege verwachte aanwezigheid van archeologische resten. Het regime wordt gerealiseerd door aanpassing van het bestemmingsplan, waarbij het gebied als zone van de derde categorie worden aangegeven.

BIJLAGE 4 ARCHEOLOGIEBELEID voormalige gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude

afbeelding binnen de regeling

SAMENVATTING

Deze Beleidsnota Archeologie zet uiteen op welke wijze de gemeente Haarlemmerliede & Spaarnwoude, naar aanleiding van de herziening van de Monumentenwet 1988, verantwoordelijkheid neemt voor het eigen bodemarchief. Met de wetsherziening is het voor gemeenten verplicht bij bodemingrepen van enige omvang het behoud van archeologische waarden af te wegen tegen andere belangen.

De bescherming van het gemeentelijk bodemarchief wordt zo veel mogelijk gekoppeld aan het reeds bestaande - maar aan de Archeologische Monumentenzorg aangepaste - beleidsinstrumentarium. Bij de beoordeling van vergunningaanvragen voor ruimtelijke ingrepen zal worden getoetst op archeologische waarden en verwachtingen. Indien archeologisch onderzoek noodzakelijk blijkt, zullen de kosten daarvoor ten laste komen van de initiatiefnemer van de bodemverstorende activiteit.

Door bij het ontwikkelen van nieuwe of het aanpassen van bestaande bestemmingsplannen archeologische waarden en verwachtingen op te nemen en in de toelichting te verwijzen naar het gemeentelijk archeologiebeleid kunnen de kosten van eventueel archeologisch onderzoek worden verhaald op de verstoorder van het bodemarchief.

In het bestemmingsplan wordt ook voorgeschreven welke verplichtingen de vergunningaanvrager heeft op het gebied van de archeologische monumentenzorg.

Voor een juiste regeling van de archeologische monumentenzorg in bestemmingsplannen is in het kader van deze nota een eerste inventarisatie van het gemeentelijk bodemarchief uitgevoerd. Daarbij is onderzocht welke archeologische waarden reeds bekend zijn en welke waarden verwacht kunnen worden. Op basis hiervan is de gemeente verdeeld in verschillende archeologiegebieden, elk met een eigen vrijstellingsgrens die aangeeft wanneer de initiatiefnemer is vrijgesteld van de archeologische onderzoeksplicht. Bij het vaststellen van de vrijstellingsgrens is rekening gehouden met de aard van het bodemarchief. De verschillende vrijstellingsgrenzen zijn weergegeven op de Beleidskaart Archeologie, zodat voor een ieder in één oogopslag duidelijk is aan welke archeologische voorwaarden moet worden voldaan bij ruimtelijke ontwikkelingen.

De kosten die de archeologische monumentenzorg voor de gemeente met zich meebrengt, zijn moeilijk te voorspellen. Kosten die gemaakt worden in het geval van ruimtelijke ontwikkelingen op initiatief van de gemeente worden in principe opgenomen in de begroting van het betreffende project. Daarnaast zijn er andere kosten, zoals de bestuurslasten als gevolg van de archeologische taken en verantwoordelijkheden en het mitigeren van kosten van archeologisch onderzoek die redelijkerwijs niet kunnen worden toebedeeld aan degenen aan wie door de gemeente de archeologische onderzoeksplicht is opgelegd.

1. INLEIDING

De gemeente Haarlemmerliede & Spaarnwoude zet in voorliggende nota het gemeentelijk archeologiebeleid uiteen. Geformuleerd vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het publieke belang van het kwetsbare en waardevolle archeologische erfgoed dient te behartigen. Dit beleid is een uitvloeisel van het in 1992 door Nederland mede ondertekende Verdrag van Malta, waarvan de uitgangspunten in september 2007 in de nationale wetgeving van kracht zijn geworden.

Deze archeologienota wordt na vier jaar geëvalueerd en zonodig aangepast.

1.1 HET BODEMARCHIEF

De bewoningsgeschiedenis van duizenden jaren heeft overal in het land sporen en resten van haar bewoners achtergelaten. Over een betrekkelijk klein deel van onze geschiedenis worden we geïnformeerd door schriftelijke bronnen, maar het overgrote deel van ons verleden kunnen we slechts bestuderen aan de hand van overblijfselen die in de bodem zijn achtergebleven. De bodem is dus een archief en vormt daarmee een belangrijke bron van kennis over ons verleden. Soms zijn de relicten uit het verleden nog zichtbaar in het landschap. De Spaarndammerdijk en de Stompe Toren zal iedere inwoner van de gemeente Haarlemmerliede & Spaarnwoude kennen. Veel van de archeologische overblijfselen echter liggen onzichtbaar in de bodem. Uit het inventariserend archeologisch onderzoek in het kader van deze nota komt naar voren dat het bodemarchief van onze gemeente een enorm potentieel aan informatie over het verleden bezit.

De informatie uit het bodemarchief is eindig en herstel van wat eenmaal verdwenen is, is niet mogelijk. Wordt het bodemarchief vernietigd, bijvoorbeeld door woningbouw of infrastructurele werken, dan is de informatie voorgoed verloren. Daarbij komt dat dit archief buitengewoon kwetsbaar is. Het gaat niet alleen om een eenvoudige optelsom van archeologische overblijfselen, maar ook over de onderlinge samenhang waarin ze bewaard zijn gebleven. Is die relatie eenmaal verstoord door bodemverstorende activiteiten, dan is daarmee vrijwel alle opgeslagen informatie verdwenen. Ook is het bodemarchief bijzonder kwetsbaar voor verlaging van het grondwaterpeil. Onder de grondwaterspiegel zijn organische materialen, zoals eeuwenoude leren en houten voorwerpen, goed geconserveerd gebleven. Uitermate gunstige omstandigheden voor conservering biedt ook de hoge grondwaterspiegel in de polders van Haarlemmerliede & Spaarnwoude. Door het grondwaterpeil te verlagen kan in een paar jaar verdwijnen wat honderden of zelfs duizenden jaren intact is gebleven.

Afb. 1 Fort Penningsveer.

afbeelding binnen de regeling

1.2 ACHTERGROND VAN HET ARCHEOLOGIEBELEID

De afgelopen decennia is het besef gegroeid dat als gevolg van de bodemverstorende ingrepen het bodemarchief uitgeput kan raken. Een zorgvuldige omgang met het bodemarchief is daarom noodzakelijk. Mede door Nederland is het Europese Verdrag van Malta, ook wel Conventie van Valletta genoemd, inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed ondertekend. Het voornaamste uitgangspunt van dit verdrag is behoud van de archeologische waarden in de bodem: behoud in situ. Waar behoud niet mogelijk blijkt, moet de informatie uit het bodemarchief vóór de vernietiging ervan worden gedocumenteerd door middel van archeologisch onderzoek. Het vernietigen van al dan niet gedocumenteerd bodemarchief betekent dat we op termijn toekomstige generaties de mogelijkheid ontnemen om hun geschiedenis te (her)onderzoeken. Archeologisch onderzoek kan namelijk niet worden overgedaan.

Een ander belangrijk uitgangspunt van het Verdrag van Malta is het principe dat de veroorzaker, de initiatiefnemer van bodemverstorende activiteiten waarbij het bodemarchief vernietigd wordt, de kosten van archeologisch onderzoek moet betalen. Deze twee uitgangspunten kunnen volgens het verdrag het beste gestalte krijgen door de archeologische belangen tijdig en volwaardig in het ruimtelijke planproces op te nemen.

De uitgangspunten van het Verdrag van Malta zijn in de Nederlandse Monumentenwet en enkele andere wetten in september 2007 van kracht geworden. De wijzigingswet die geleid heeft tot de herziening van de Monumentenwet 1988 wordt aangehaald als Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz). In de WAMz is het bestemmingsplan aangewezen als het meest geëigende instrument om het archeologisch erfgoed te beschermen. Met dit instrument regelt de gemeente immers de bestemming, de inrichting en het beheer van gronden.

1.3 DOEL VAN HET ARCHEOLOGIEBELEID

De bovenstaande ontwikkelingen vormen voor de gemeente Haarlemmerliede & Spaarnwoude de aanleiding tot het opstellen van deze nota. De herziene Monumentenwet 1988 biedt gemeenten beleidsruimte om, binnen de kaders van rijks- en provinciaal beleid, naar eigen behoefte financieel en beleidsmatig invulling te geven aan de archeologische monumentenzorg op gemeentelijk grondgebied. De formulering van het archeologiebeleid is nauw verweven met ruimtelijke ambities en andere voornemens op het gebied van ruimtelijke ordening, infrastructuur, landbouw, cultuur, monumenten en erfgoededucatie en -participatie.

De intentie van het archeologiebeleid van de gemeente is om op een werkbare en doelmatige manier zorg te dragen voor het bodemarchief. Daarom hanteert het gemeentebestuur in de beleidsnota en op bijgaande Beleidskaart Archeologie vrijstellings- grenzen, die aangeven wanneer ruimtelijke plannen zijn vrijgesteld van de archeologische onderzoeksplicht. Het uitgangspunt bij het bepalen van die grenzen is het aanbrengen van een maatschappelijk aanvaardbare balans tussen de ruimtelijke ordening en het zorgvuldig beheer van het bodemarchief.

Archeologie heeft een duidelijke publieksfunctie. Veel mensen hebben belangstelling voor het leven dat zich vroeger afspeelde in hun eigen omgeving. Opgravingen trekken vaak veel belangstelling. Archeologie is namelijk spannend en appelleert sterk aan de behoefte om het onbekende verleden te ontdekken.

De gemeente kent daarom in haar archeologiebeleid ook een rol toe aan publieksparticipatie en -educatie. De gemeente ziet deze twee aspecten tevens als belangrijke voorwaarde voor het welslagen van haar archeologiebeleid.

Vanwege de nieuwe wetgeving zal in de gemeente Haarlemmerliede & Spaarnwoude in de (nabije) toekomst steeds meer archeologisch onderzoek gedaan worden naar het bodemarchief. De resultaten ervan kunnen benut worden als bron van inspiratie voor het ontwerp en de inrichting van de publieke ruimte. Door een verband te leggen tussen verleden en heden kan worden bewerkstelligd dat die ruimte van het begin af aan een eigen identiteit wordt meegegeven. De resultaten van archeologisch onderzoek kunnen dus op een positieve manier bijdragen aan de verhoging van de kwaliteit van de dagelijkse leefomgeving. De gemeente heeft daarom het voornemen om het archeologisch verleden als inspiratiebron te benutten bij grote ruimtelijke inrichtingsprojecten indien uit het betreffende gebied archeologische gegevens bekend zijn.

1.4 LEESWIJZER

In hoofdstuk 2 worden de (juridische) beleidsinstrumenten toegelicht, die de gemeente ter beschikking staan op grond waarvan de gemeente een verantwoorde archeologische monumentenzorg (AMZ) kan ontwikkelen. Het bestemmingsplan vormt daarbij het belangrijkste instrument en zal uitvoerig onder de aandacht worden gebracht.

In hoofdstuk 3 wordt de archeologische onderzoekscyclus uiteen gezet. In deze cyclus is een aantal belangrijke beslis- en overlegmomenten te onderscheiden waarbij de gemeente als bevoegde overheid een belangrijke rol speelt. Tevens wordt naar voren gebracht hoe de AMZ in de gemeentelijke praktijk vorm moet krijgen.

In bijlage 1 wordt het nationaal archeologiebeleid en de taken en verantwoordelijkheden van de rijksoverheid behandeld.

In bijlage 2 wordt het cultuurhistorisch beleid van de Provincie Noord-Holland aan de orde gesteld met daarbij speciale aandacht voor archeologie.

In bijlage 3 worden de verschillende archeologiegebieden die op de Beleidskaart Archeologie staan aangegeven inhoudelijk beschreven. Deze beschrijvingen vormen belangrijke bouwstenen voor het gemeentelijk archeologiebeleid.

In bijlage 4 wordt ingegaan op het belangrijke principe dat de verstoorder van het bodemarchief de kosten van archeologisch onderzoek betaalt en hoe de gemeente de kosten van onderzoek verhaalt op derden. Daarnaast komen de kosten(posten) van de gemeente zelf op het gebied van het archeologische monumentenzorg aan de orde.

Bijlage 5 bestaat uit de Beleidskaart Archeologie dat voor het gemeentelijk archeologiebeleid het centrale beleidsinstrument vormt.

2. BESCHERMING VAN HET BODEMARCHIEF

De gemeente zal gebruik maken van een aantal beleidsinstrumenten waarmee planologisch en juridisch bescherming wordt geboden aan het bodemarchief. Een aan de gemeentelijke monumentenverordening 2004 toe te voegen hoofdstuk Archeologie vormt daarvoor het centrale beleidsinstrument. Hiermee kan worden verzekerd dat archeologische waarden en verwachtingen van meet af aan volwaardig worden meegewogen in de besluitvorming over ruimtelijke plannen. In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de gemeente op een maatschappelijk verantwoorde wijze met de belangen van de archeologische monumentenzorg zal omgaan.

2.1BELEIDSKAART ARCHEOLOGIE

In praktisch opzicht vraagt de Monumentenwet 1988 van gemeenten in de voorbereidingsfase van een nieuw bestemmingsplan inventariserend archeologisch onderzoek te laten uitvoeren en aan te geven welke conclusies de gemeente daaraan verbindt. Een dergelijk onderzoek is in het kader van deze nota uitgevoerd en op basis daarvan is een voor de gemeente vlakdekkende Beleidskaart Archeologie vervaardigd (zie bijlage 6). De kaart vormt de archeologische onderlegger bij het opstellen van bestemmingsplannen.

Bij de totstandbrenging van de Beleidskaart Archeologie is rekening gehouden met het feit dat niet voor iedere ruimtelijke ontwikkeling een archeologisch onderzoek verplicht kan worden gesteld. Het belasten van iedere kleine ruimtelijke ontwikkeling met archeologisch onderzoek zal vooral als last worden ervaren en niet bijdragen aan de verbreding van het maatschappelijk draagvlak. Daarom is het grootste deel van het gemeentelijk grondgebied opgedeeld in vijf categorieën “archeologisch waardevol gebied”. Voor iedere categorie geldt een vrijstellingsgrens die bestaat uit zowel de diepte van de bodemingreep als de oppervlakte van het plangebied. Worden deze twee vrijstellingscriteria bij de voorgenomen planuitvoering overschreden, dan dient rekening gehouden te worden met archeologie. Van de eerste tot de vijfde categorie ligt de vrijstellingsgrens steeds weer hoger. Dat betekent dat plannen met een zekere omvang in een archeologisch waardevol gebied van de eerste categorie eerder te maken krijgen met archeologische verplichtingen dan bijvoorbeeld in een gebied van de vijfde categorie. Bij de vaststelling van vrijstellingsgrenzen is getracht een verantwoorde balans te vinden tussen enerzijds de belangen van de archeologische monumentenzorg en anderzijds de maatschappelijke en organisatorische uitvoerbaarheid van archeologisch onderzoek.

Aangezien de archeologische beleidskaart hét basisinstrument vormt voor het gemeentelijk archeologiebeleid, zal de gemeente deze kaart en de toelichting daarop actualiseren indien daartoe op grond van archeologisch onderzoek aanleiding bestaat. Dit is ook van belang in verband met de verplichte openbaarheid van de beperkingen die het archeologiebeleid voor derden met zich meebrengt.

2.2 HET BESTEMMINGSPLAN

In de Monumentenwet 1988 wordt voorgeschreven dat de gemeenteraad bij het vaststellen van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening moet houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten. De Monumentenwet beoogt daarmee alle (op)nieuw vast te stellen bestemmingsplannen zodanig te laten opstellen dat daarin en bij de voorbereidingsfase daarvan, ook het archeologisch belang een volwaardige plaats krijgt.

Aanvullend op de voorbereidende fase kan op basis van de Monumentenwet 1988 in het bestemmingsplan door de gemeente in het belang van de archeologische monumentenzorg worden bepaald dat aan een aanlegvergunning, bouwvergunning en ontheffing voorschriften kunnen worden verbonden. De voorschriften kunnen ertoe strekken dat de aanvrager van dergelijke vergunningen of een ontheffingsbesluit kan worden verplicht een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein in voldoende mate is vastgesteld. Het doel daarvan is dat eventuele archeologische waarden van de concrete locatie bekend worden bij de gemeente. De aanvrager zal met andere woorden archeologisch vooronderzoek moeten laten uitvoeren (zie hoofdstuk 3).

De Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) is op 1 juli 2008 gewijzigd in de Wet ruimtelijke ordening (Wro). In dit schema staan de voor de archeologie relevante wijzigingen:

Artikel WRO

Onderwerp

Artikel Wro

10

Bestemmingsplan

3.1 e.v.

Nieuw

Beheersverordening

3.38

14

Aanlegvergunning

3.16

15

Binnenplanse vrijstelling -> binnenplanse ontheffing

3.6

17

Tijdelijke vrijstelling -> tijdelijke ontheffing

3.22

19

projectvrijstelling ->projectbesluit

3.10

Nieuw

Sloopvergunning

3.20

2.2.1 Actualisering van het bestemmingsplan

De gemeente heeft in het kader van deze nota een globale inventarisatie van archeologische waarden laten uitvoeren en zal de resultaten daarvan doorvertalen in toekomstige bestemmingsplannen. Op het moment dat vanwege concrete projecten bouw- en aanlegvergunningen worden aangevraagd, zal de aanvrager de archeologische waarde ter plaatse van het plangebied nader moeten laten vaststellen.

In de toelichting van het betreffende bestemmingsplan zal worden ingegaan op het gemeentelijk archeologiebeleid en op de ten behoeve van het plan uitgevoerde inventarisatie van archeologische waarden binnen het bestemmingsplangebied.1 Daarnaast wordt de dubbelbestemming “archeologisch waardevol gebied” onderbouwd en wordt gewezen op de eventuele consequenties van het verlenen van een vergunning of ontheffing. De verschillende categorieën archeologiegebieden op de Beleidskaart Archeologie kunnen direct als dubbelbestemmingen doorvertaald worden naar de plankaarten van nieuwe bestemmingsplannen. Op de plankaart wordt de categorie van het “archeologisch waardevol” gebied vermeld. De vrijstellingsgrenzen zullen per categorie “archeologisch waardevol gebied” als voorschriften in de bestemmingsplannen worden opgenomen. Daarnaast worden in de voorschriften de relevante begrippen gedefinieerd en de archeologiegebieden als dubbelbestemming met voorrangsbepaling aangegeven.

Bij het opstellen of wijzigen van consoliderende bestemmingsplannen zal een directe doorvertaling van de Beleidskaart Archeologie doorgaans voldoende zijn. Bij dergelijke plannen wordt het bodemarchief in beginsel niet verstoord omdat de bestaande toestand immers wordt vastgelegd.

Bij een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan daarentegen worden ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Aandacht voor archeologische waarden dan wel verwachtingen door middel van aanvullend archeologisch vooronderzoek is hier in een zo vroeg mogelijk stadium van belang. Daarbij worden gedetailleerde onderzoeksgegevens over de ontwikkelingslocatie(s) verzameld die kunnen leiden tot aanpassing van de begrenzing en ontheffingsgrens van het betreffende archeologiegebied op de Beleidskaart Archeologie.

Eventuele aanpassingen aan de beleidskaart op grond van aanvullend onderzoek zullen vanzelfsprekend in de planvoorschriften en plankaart van het nieuwe bestemmingsplan worden meegenomen.

2.2.2 Aanlegvergunning

Ter bescherming van de (verwachte) archeologische waarden in het gebied met de dubbelbestemming “archeologisch waardevol gebied” kan in de voorschriften bij deze bestemming een aanlegvergunningvereiste worden opgenomen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die schadelijk kunnen zijn voor de (verwachte) archeologische waarden. Voorbeelden daarvan zijn: egaliseren; ophogen of afgraven van grond; rooien of vellen van houtopstanden; aanleg van wegen; ingraven van leidingen; bebossen van gronden; graven, verbreden of dempen van greppels of sloten; wijzigen van het grondwaterpeil; aanbrengen van natuurvriendelijke oevers; uitgraven van poelen en vijvers; bouwrijp maken van een gebied; scheuren van grasland; diepploegen (dieper dan 40 cm); diepwoelen; aanleggen en intensiveren van drainage.

Wanneer voor een bepaalde activiteit nooit een aanlegvergunning kan worden verleend (omdat dan een te ernstige aantasting plaats vindt van de te beschermen belangen) kan een gebruiksverbod worden opgenomen.

2.2.3 bouwvoorschriften

Aangezien de dubbelbestemming “archeologisch waardevol gebied” geen compleet verbod op bouwen moet inhouden, kunnen aan deze bestemming bouwvoorschriften worden verbonden, mits de onderliggende bestemming bebouwing mogelijk maakt. Tevens bestaat de mogelijkheid voorwaarden te stellen in de (binnenplanse) ontheffingsregeling ter bescherming van de (verwachte) archeologische waarden. Indien noodzakelijk moet een rapport inzake de archeologische waarde van het te bebouwen terrein worden toegevoegd aan de indieningsvereisten bij de aanvraag van een bouwvergunning.

2.2.4 Bouwverbod

Indien op de plankaart de dubbelbestemming “archeologisch waardevol gebied” is aangeduid en in de bodem zijn daadwerkelijk archeologische waarden aanwezig dan kan een bouwverbod worden ingesteld. Dit geldt tenminste voor terreinen die als beschermd archeologisch monument zijn aangewezen, maar kan ook voor andere terreinen worden gebruikt waarvoor de gemeente dit van belang acht.

2.2.5 Procedure indieningsvereisten aanvraag bouwvergunning

Indien het bestemmingsplan een onderzoeksrapport voorschrijft, dan dient de aanvrager van een bouwvergunning bij de aanvraag een dergelijk rapport mee te leveren. Indien het rapport niet voldoet aan de inhoudelijke voorschriften die hiervoor gelden, dan kan de gemeente, conform de standaardprocedure bij de ontvankelijkheidstoets, binnen 4 weken om aanvullende gegevens vragen. De aanvrager heeft vervolgens tot maximaal 4 weken de tijd om de aanvullende gegevens aan te leveren. Doet de aanvrager dit niet of is de aanvulling onvoldoende, dan kan de gemeente besluiten de aanvraag verder buiten behandeling te laten.

2.2.6 Wijzigingsbevoegdheid

De gemeente kan met behulp van de wijzigingsbevoegdheid de dubbelbestemming “archeologisch waardevol gebied” op de plankaart van het bestemmingsplan zodanig wijzigen dat de begrenzingen ervan worden veranderd, de omvang wordt vergroot of verkleind, dan wel van de plankaart worden verwijderd. Ook kan met deze bevoegdheid de ontheffingsgrens naar boven of beneden worden bijgesteld. De mogelijkheden van de wijzigingsbevoegdheid worden door de gemeente alleen gebruikt als daartoe op basis van (archeologisch) onderzoek aanleiding bestaat.

2.2.7 WABO omgevingsvergunning

In het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (WABO) zullen burgers en bedrijven vanaf 1 januari 2009 voor alle bouw- en/of grondwerkactiviteiten kunnen volstaan met het aanvragen van één omgevingsvergunning, in tegenstelling tot de huidige situatie waarin meerdere vergunningen noodzakelijk kunnen zijn. Bij de voorbereiding van de invoering van de één-loket-functie zal de gemeente de aanvraagprocedure voor de omgevingsvergunning zodanig vormgeven dat voorwaarden kunnen worden gesteld met betrekking tot de bescherming van archeologisch waardevolle terreinen die in het bestemmingsplan zijn vastgelegd.

2.3 MONUMENTENVERORDENING TER BESCHERMING VAN HET BODEMARCHIEF

De gemeente Haarlemmerliede & Spaarnwoude heeft een Monumentenverordening die mede betrekking heeft op de bescherming van archeologische monumenten.2 De gemeente zal deze verordening aanvullen met bepalingen in het belang van de archeologische monumentenzorg. De verordening kan als bindend instrument dienen zolang de belangen van de archeologische monumentenzorg niet in de bestemmingsplannen zijn geregeld. Op grond van deze verordening kan de gemeente archeologische monument aanwijzen.

Het toe te voegen hoofdstuk Archeologie gaat samen met een Beleidskaart Archeologie waarop staat aangegeven welke bepalingen waar van toepassing zijn.

2.4 SLOOPVERGUNNING

Achter een relatief jonge voorgevel kunnen incidenteel bouwresten schuilgaan die eeuwen ouder zijn dan op grond van de buitenkant van het gebouw verondersteld kan worden. Het bestuderen daarvan is het werkterrein van de bouwhistoricus. Dergelijke bouwresten bevatten vaak veel informatie over de architectuur- en bouwhistorie van het bouwwerk, maar zijn zelden op de monumentenlijst geplaatst, waardoor zij het gevaar lopen ongezien te verdwijnen. Daarnaast kunnen onder de bestaande bebouwing in vooral historische kernen archeologische waarden verborgen liggen.

In de bouwverordening is geregeld voor welke werkzaamheden een sloopvergunning aangevraagd moet worden. Een sloopvergunning moet en kan slechts worden geweigerd op grond van de in de bouwverordening genoemde gronden. Het is daarom zaak de bouwverordening op dit punt aan te passen, zodat bouwhistorische resten en archeologische waarden niet ongezien bij de sloop verdwijnen. Bij wijziging of sloop van provinciale of rijksmonumenten wordt vaak een bouwhistorisch onderzoek voorgeschreven om bouwhistorische waarden te documenteren die niet behouden kunnen worden. In de gemeentelijke bouwverordening zullen vergelijkbare bepalingen worden opgenomen. Daarnaast wordt in de verordening de bepaling opgenomen dat sloopwerkzaamheden onder het maaiveld in gebieden met een verhoogde archeologische verwachting met archeologisch onderzoek worden verbonden.

2.5 ARCHEOLOGISCHE MONUMENTEN

2.5.1 Archeologische rijksmonumenten

De Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM) is namens de Minister van OC&W bevoegd een terrein of landschapselement van archeologische waarde als beschermd monument in de zin van de Monumentenwet 1988 aan te wijzen. Alle archeologische monumenten die zijn aangewezen als beschermd rijksmonument, worden ingeschreven in het Monumentenregister dat per gemeente wordt bijgehouden. De gemeente Haarlemmerliede & Spaarnwoude heeft geen archeologische monumenten die van Rijkswege zijn beschermd.

Het is verboden rijksmonumenten te beschadigen of te vernielen. De aanwijzing van een monument als beschermd rijksmonument betekent niet dat de eigenaar er niets aan mag veranderen. Voor het wijzigen, afbreken of verwijderen van het monument is een vergunning nodig. Bij archeologische rijksmonumenten beslist de RACM over de vergunningaanvraag.

2.5.2 Provinciale monumenten

Op grond van haar monumentenverordening kan ook de Provincie zelfstandig bescherming bieden aan archeologische monumenten. De provincie heeft de laatste decennia de nadruk gelegd op objectbescherming door deze op de provinciale monumentenlijst te plaatsen. Deze lijst bevat ruim 600 objecten die een herkenbare rol hebben vervuld in de ontstaansgeschiedenis van de provincie. De provincie beschermt een aantal grotere structuren op grond van de provinciale monumentenverordening, waaronder de Stelling van Amsterdam. In de gemeente liggen elementen die deel uitmaken van de 19e eeuwse Stelling van Amsterdam en daardoor beschermd zijn. De Batterij Vinkebrug aan de Batterijweg in Halfweg dateert uit 1627 en is destijds opgenomen in de Stelling. Toch heeft het terrein nog geen monumentale status. De gemeente wil er zorg voor dragen dat het in de toekomst een provinciaal of gemeentelijk monument wordt. De batterij staat aangegeven op de Atlas Menno van Coehoorn.

Ten slotte heeft de gemeente Haarlemmerliede & Spaarnwoude een monument dat niet op basis van archeologische waarde beschermd is, maar hier toch niet ongenoemd mag blijven. Dit zogenaamde aardkundige monument3 is met de provinciale Milieuverordening beschermd en heeft dus niet tot doel het archeologisch te beschermen. Het gaat om de Vereenigde Binnenpolder die ten westen van de A9 en ten zuiden van de Spaarndammerdijk en in het westelijk gebied van de Rottepolder ligt. Het gebied heeft volgens de Provincie aardkundige waarde omdat het iets vertelt over de natuurlijke ontstaanswijze ervan.

2.5.3 provinciale en rijksmonumenten in bestemmingsplannen

Voor de terreinen die in de toekomst mogelijk op basis van de provinciale monumentenverordening worden aangewezen als beschermd archeologisch monument geldt dat bij de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan geen beschermingsregeling behoeft te worden opgenomen. Ook voor de bescherming van rijksmonumenten hoeft de gemeente geen regeling te treffen; de bescherming is immers geregeld via de regimes in de Monumentenwet 1988.

Met het oog op volledigheid van informatie zal de gemeente in de toekomst de wettelijk en bij verordening beschermde provinciale en rijksterreinen wel op de plankaart van het bestemmingsplan aanduiden.

De resten die onder gebouwde rijksmonumenten liggen zijn niet beschermd. Deze nota voorziet daar nu in. Als de grond onder een molen of kerk wordt verstoord, wordt bij de vergunningprocedure bepaald of rekening moet worden gehouden met archeologie (zie de regimes in bijlage 3).

3. GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGISCHE MONUMENTENZORG

De gemeente zal initiatiefnemers van bodemingrepen in zekere mate verplichten tot het doen van archeologisch (voor)onderzoek. Hoe dat werkt in de dagelijkse gemeentelijke praktijk komt in dit hoofdstuk aan de orde. Het belangrijkste aspect daarbij vormt het onderzoekstraject en welke beslissingen op welke momenten de gemeente daarbij neemt. Tevens wordt uiteengezet hoe een procedurele koppeling gemaakt wordt tussen het onderzoekstraject en de vergunningverlening. Verder wordt aandacht geschonken aan de beleidsvoornemens ten aanzien van behoud en beheer van archeologisch waardevolle terreinen.

3.1 OPGRAVINGSBEVOEGDHEID EN KWALITEITSBORGING VAN ARCHEOLOGISCH ONDERZOEK

De kern van het geliberaliseerde archeologiebestel is dat het de initiatiefnemer van ruimtelijke ingrepen (zowel de gemeente als private opdrachtgevers) vrijstaat om voor de uitvoering van alle vormen van archeologisch onderzoek zelf een keuze te maken uit erkende aanbieders op de archeologische markt. De rijksoverheid is verantwoordelijk voor het toezicht op de uitvoering van de archeologische werkzaamheden die onder de opgravingsvergunning vallen. Dit toezicht is ondergebracht bij de afdeling archeologie van de Erfgoedinspectie.

Om de kwaliteit van het onderzoeks- en besluitvormingstraject in de archeologische monumentenzorg in het geliberaliseerde bestel te waarborgen heeft de rijksoverheid samen met de beroepsgroep van archeologen het handboek Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) in het leven geroepen. De uitvoerder van archeologisch veldwerk is volgens het Besluit Archeologische Monumentenzorg verplicht zich te houden aan de KNA.

3.2 HET ARCHEOLOGISCH ONDERZOEKSTRAJECT EN DE GEMEENTE ALS BEVOEGDE OVERHEID

In het Europese en landelijke archeologiebeleid staat behoud van archeologische resten voorop. Ook de gemeente is van mening dat de resten voor zover dat kan in de bodem (oftewel in situ) bewaard moeten blijven. Daartoe is het noodzakelijk te weten waar zich die resten bevinden. De beleidskaart die bij deze nota hoort, brengt de gebieden waar de kans groot is dat er zich resten bevinden in kaart. Deze kennis maakt het mogelijk de ruimtelijke plannen af te stemmen op die resten en ze zo te behouden. Soms is archeologisch onderzoek echter onvermijdelijk.

De opbouw van het onderzoekstraject is zodanig dat wordt begonnen met de lichtste intensiteit van archeologisch onderzoek en dat de meer complexe en kostbare vormen van onderzoek later in het traject alleen worden toegepast op vindplaatsen die deze investeringen waard zijn. Het uitgangspunt daarbij is om een redelijke verhouding aan te brengen tussen inzet van middelen en de verwachte onderzoeksresultaten.

Het archeologische onderzoekstraject bestaat uit zeven stappen:

Archeologisch bureauonderzoek (ABO)

(verkennend) Inventariserend Veldonderzoek (IVO)

(karterend) Inventariserend Veldonderzoek

Programma van Eisen (waarderend) Inventariserend Veldonderzoek

Programma van Eisen

Opgraving.

Voor alle stappen geldt dat de uitvoerder zich dient te houden aan de specificaties die zijn vastgelegd in de protocollen en leidraden van de vigerende versie van de KNA.

Iedere onderzoeksstap resulteert (behalve de Programma’s van Eisen) in een archeologisch rapport dat wordt opgesteld door een daartoe bekwaam archeoloog. Op grond van dat rapport beslist de gemeente of het onderzoekstraject al dan niet moet worden voortgezet. Indien mogelijk zal de gemeente beslissen dat verschillende stappen in één fase kunnen worden doorlopen en gerapporteerd of dat in voorkomende gevallen onderzoeksstappen kunnen worden overgeslagen. Het archeologisch onderzoekstraject vormt voor de gemeente dus tevens een besluitvormingstraject.

3.2.1 Archeologisch vooronderzoek

Op basis van het bureauonderzoek wordt de gespecificeerde archeologische verwachting voor het betreffende plangebied opgesteld en kan worden aangegeven in welke mate de (mogelijk) aanwezige waarden door de planrealisatie schade zullen leiden. Op grond daarvan wordt in het rapport een advies voor eventuele vervolgstappen geformuleerd: verder archeologisch onderzoek of géén verder archeologisch onderzoek.

Het vervolgonderzoek zal in eerste instantie vrijwel altijd bestaan uit een inventariserend veldonderzoek (en soms uit een opgraving). Het doel van inventariserend veldonderzoek is het aanvullen en toetsen van de gespecificeerde verwachting, dat gebaseerd is op het bureauonderzoek. De verkennende fase van het inventariserend veldonderzoek heeft tot doel kansarme zones uit te sluiten en kansrijke zones van het plangebied te selecteren voor de volgende fase. In de praktijk wordt de verkennende fase regelmatig gecombineerd met een bureauonderzoek of wordt zelfs helemaal overgeslagen. Tijdens de kartering wordt het terrein systematisch onderzocht op de aanwezigheid van archeologische resten en/of sporen. Uit de verkennende en karterende fase kan blijken dat ter plaatse van het plangebied geen archeologische waarden aanwezig zijn. In dat geval besluit de gemeente vanzelfsprekend dat de ruimtelijke plannen vanuit archeologisch oogpunt zonder enige restrictie doorgang kunnen vinden.

Indien tijdens het inventariserend veldonderzoek een archeologische vindplaats wordt aangetroffen, dan richt de laatste fase van het inventariserend veldonderzoek zich op de waardering van de betreffende vindplaats. Het vaststellen van de waarde van een vindplaats wordt uitgevoerd volgens het protocol ‘Waarderen’ van de KNA. Een vindplaats wordt in eerste instantie op zijn fysieke kwaliteit beoordeeld. De toetsingscriteria daarvoor zijn gaafheid en conservering. Indien op een van de criteria ‘hoog’ wordt gescoord, wordt de vindplaats in principe behoudwaardig (behoud in of ex situ) geacht. Vervolgens wordt de vindplaats op zijn inhoudelijke kwaliteit beoordeeld aan de hand van de toetsingscriteria zeldzaamheid, informatiewaarde en ensemblewaarde. Het beoordelen van de inhoudelijke kwaliteit fungeert bij de waardering als een ‘vangnet’. Dit ‘vangnet’ heeft tot doel te voorkomen dat vindplaatsen die van beperkte fysieke kwaliteit zijn, maar inhoudelijk van groot belang, worden beoordeeld als niet behoudwaardig.

De waardering van een vindplaats leidt tot een selectieadvies. Het selectieadvies is een archeologisch inhoudelijk advies over de behoudwaardigheid van een vindplaats. Op basis van het selectieadvies neemt de gemeente een selectiebesluit.

3.2.2 Selectiebesluit

In het selectiebesluit wordt door de bevoegde overheid gemotiveerd aangegeven welke gevolgen de onderzoeksresultaten hebben voor zowel de aangetroffen vindplaats als het voorgenomen plan. Bij een selectiebesluit wordt door het gemeentebestuur in eerste instantie gestreefd naar behoud in de bodem van een behoudwaardige vindplaats. Eventueel noodzakelijke beheersmaatregelen voor het optimale behoud ervan wordt bij dit streven in overweging genomen en zonodig in de planontwikkeling en -uitwerking meegenomen. Dat kan door bijvoorbeeld een bouwlocatie zodanig te situeren, dat de archeologische vindplaats niet wordt aangetast, of door zodanig te bouwen of aan te leggen, dat de archeologische overblijfselen zo ongeschonden mogelijk blijven. Indien behoud in de bodem (behoud in situ) naar het oordeel van de gemeente niet mogelijk is, zorgt zij ervoor dat het archeologisch vooronderzoek wordt voortgezet in de vorm van een opgraving (behoud ex situ). Het doel van opgraven is het documenteren van gegevens en het veiligstellen van materiaal van vindplaatsen om daarmee informatie te behouden die van belang is voor kennisvorming over het verleden.

Een selectiebesluit kan echter ook negatief uitvallen, hetgeen betekent dat de vindplaats naar het oordeel van de gemeente niet behoudwaardig is. Daarbij wordt besloten dat de aanwezige archeologische waarden ongedocumenteerd verloren mogen gaan. Het gaat niet alleen om de aanwezigheid van een archeologische vindplaats, maar immers ook om de fysieke en inhoudelijke kwaliteit ervan.

3.2.3 Programma van Eisen

Een proefsleuvenonderzoek of opgraving behoort volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie te worden uitgevoerd op basis van een Programma van Eisen (PvE). In het PvE legt de gemeente de voorwaarden en eisen ten aanzien van de inhoudelijke vraagstelling (wat er moet worden onderzocht) en de praktische uitvoering (hoe het moet worden onderzocht) vast. Een PvE is 1 jaar geldig en dient volgens de KNA opgesteld te worden door een daartoe bekwaam senior-archeoloog. De gemeente is in de meeste gevallen de bevoegde overheid (bij een archeologisch rijksmonument is dat de Rijksdienst). De gemeente moet als bevoegde overheid instemmen met het evaluatieverslag en het eindrapport van het veldonderzoek.

De KNA eist dat het Programma van Eisen wordt goedgekeurd door de bevoegde overheid, terwijl zij volgens de Nederlandse regelgeving daartoe niet verplicht is. Om de kwaliteitseisen conform de KNA te waarborgen zal de gemeente eisen dat het PvE ter goedkeuring aan haar wordt voorgelegd voordat met het proefsleuvenonderzoek of de opgraving wordt begonnen. De gemeente zal het PvE daarbij laten toetsen door een daartoe bekwaam en onafhankelijk senior-archeoloog. De goedkeuringsvereiste wordt door de gemeente bij verordening vastgelegd.

Het PvE heeft daarnaast een functie in het economische verkeer omdat op basis daarvan offertes voor de onderzoeksopdracht worden aangevraagd. Aangezien in het PvE staat waaraan de onderzoeksopdracht moet voldoen, zijn de concurrerende offertes voor het uit te voeren onderzoek beter met elkaar te vergelijken.

3.2.4 Plan van Aanpak

Het Plan van Aanpak (PvA) is een concrete planning van het veldwerk en een beschrijving van de wijze waarop het onderzoek wordt uitgevoerd. Het voldoet aan het Programma van Eisen als dat is er is. Het PvA bevat een beredeneerde keuze van toe te passen methodiek(en). Daarnaast wordt het PvA in het veld gebruikt als handleiding voor het onderzoek. De KNA schrijft voor dat voor zowel een verkennend, karterend en waarderend onderzoek als een opgraving een PvA moet worden opgesteld. Het PvA wordt opgesteld door de uitvoerder van de onderzoeksopdracht. In tegenstelling tot het Programma van Eisen vereist de KNA niet dat het PvA door de bevoegde overheid wordt goedgekeurd.

[OPTIE] Indien het karterend onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van plangebieden die groter zijn dan 1 hectare, stelt de gemeente de eis dat het Plan van Aanpak voor een dergelijk onderzoek ter goedkeuring aan de gemeente wordt voorgelegd. In het kader van de goedkeuring laat de gemeente zich door een daartoe bekwaam en onafhankelijk archeoloog adviseren. De gemeente beoogt daarmee de kwaliteitseisen conform de KNA te waarborgen en deskundig advies te garanderen. De gemeente zal de goedkeuring van een PvA bij verordening voorschrijven.

3.4 BELANGRIJKSTE MOMENTEN IN HET ARCHEOLOGISCHE ONDERZOEKSTRAJECT

Aanvragen voor vergunningen en ontheffingen moeten worden getoetst aan de voorschriften van het betreffende bestemmingsplan. De aanvrager (initiatiefnemer van bodemverstorende activiteiten) kan daarbij verplicht worden gesteld om de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate te laten vaststellen. De aanvrager zal in dat geval archeologisch vooronderzoek (bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek) moeten laten uitvoeren. Indien uit dat vooronderzoek blijkt dat er geen belangrijke archeologische waarden aanwezig zijn of de kans op aanwezigheid van die waarden relatief klein is, dan kan de vergunning of ontheffing, in ieder geval vanuit archeologisch oogpunt, zonder meer worden verleend.

Indien uit het vooronderzoek naar voren komt dat belangwekkende waarden aanwezig zijn, dan kan de gemeente de vergunning verlenen onder de voorwaarde dat de aanvrager de archeologische waarden laat opgraven of dat het plan zodanig wordt aangepast dat de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden. In iedere fase van het vooronderzoek kan de vergunning of ontheffing dus worden verleend, mits de archeologische waarde van het terrein in de betreffende fase voldoende is vastgesteld. In onderstaand stappenplan wordt dat uiteen gezet.

3.4.1 Stappenplan

  • 1.

    De gemeente stelt vast welke omvang het plan heeft en tot welke diepte de grondroerende werkzaamheden reiken. Op basis van de bestemmingsplankaart (of de Beleidskaart Archeologie zolang archeologie nog niet in het bestemmingsplan is opgenomen) bepaalt de gemeente of het plangebied in een archeologiegebied ligt en dus of de noodzaak er is, rekening te houden met archeologische resten.

    • indien nee: geen verder onderzoek nodig; vergunning of ontheffing kan worden verleend

    • indien ja: zie 2.

  • 2.

    De gemeente stelt aan de initiatiefnemer de eis tot het laten verrichten van een archeologisch bureauonderzoek en gaat na of het bureauonderzoek betrekking heeft op een plangebied dat groter is dan 1 hectare.

    • indien nee: zie 3

    • indien ja: zie 5

  • 3.

    De initiatiefnemer geeft opdracht tot het archeologisch bureauonderzoek al dan niet in combinatie met een verkennend booronderzoek, dat leidt tot een gespecificeerde archeologische verwachting waaruit blijkt of er archeologische waarden te verwachten zijn en nader onderzoek noodzakelijk is.

    • indien nee: geen verder onderzoek nodig; vergunning of ontheffing kan worden verleend

    • indien ja: zie 4

  • 4.

    Het verkennend booronderzoek kan tijdens de praktische uitvoering zo nodig worden gecombineerd met een karterend booronderzoek. Daarbij worden archeologische sporen en resten aangetroffen.

    • indien nee: geen verder onderzoek nodig; vergunning of ontheffing kan worden verleend

    • indien ja: zie 8

  • 5.

    De initiatiefnemer geeft opdracht tot het archeologisch bureauonderzoek al dan niet in combinatie met een verkennend booronderzoek (een combinatie van verkenning, kartering én een bureauonderzoek is niet toegestaan), dat leidt tot een gespecificeerde archeologische verwachting waaruit blijkt of er archeologische waarden te verwachten zijn en nader onderzoek noodzakelijk is.

    • indien nee: geen verder onderzoek nodig; vergunning of ontheffing kan worden verleend

    • indien ja: zie 6

  • 6.

    Nadat het bureauonderzoek is afgerond, verlangt de gemeente van de uitvoerder dat een Plan van Aanpak voor het karterend onderzoek wordt opgesteld. De kartering kan met de verkenning tijdens de praktische uitvoering gecombineerd worden. Het Plan van Aanpak zal aan de gemeente ter goedkeuring voorgelegd worden. De gemeente laat zich hierbij adviseren door een onafhankelijk en daartoe bekwaam senior-archeoloog. De gemeente keurt het Plan van Aanpak voor het karterend booronderzoek goed dan wel af. In het laatste geval zal het Plan van Aanpak in opdracht van de initiatiefnemer aan de eisen van de gemeente moeten worden aangepast. Zie verder bij 7.

  • 7.

    De initiatiefnemer geeft de opdracht voor het uitvoeren van een karterend booronderzoek door een daartoe bevoegd archeologisch bedrijf. Bij het onderzoek worden archeologische sporen en resten aangetroffen.

    • indien nee: geen verder onderzoek nodig; vergunning of ontheffing kan worden verleend

    • indien ja: zie 8

  • 8.

    De initiatiefnemer (of de gemeente) laat voor het waarderend onderzoek in de vorm van proefsleuven een Programma van Eisen opstellen. Het Programma heeft de goedkeuring van de gemeente nodig.

  • 9.

    De initiatiefnemer geeft opdracht tot het waarderend onderzoek, waaruit een selectie- advies volgt op basis waarvan de gemeente een selectiebesluit neemt. Dat betreft een:

    • negatief selectiebesluit; de vergunning of ontheffing kan worden verleend

    • positief selectiebesluit: zie 10

  • 10.

    Bij een positief selectiebesluit doen zich vier mogelijkheden voor.

    • a.

      De aanwezige archeologische waarden zijn zodanig van belang dat het plan niet gerealiseerd kan worden. Om deze waarden in de bodem te behouden wordt door de gemeente de aanwijzingsprocedure tot beschermd gemeentelijk archeologisch monument gestart.

      Indien een vergunning wordt verleend, kunnen daaraan de volgende drie voorwaarden worden verbonden:

    • b.

      de verplichting tot het aanpassen van het plan zodat de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

    • c.

      de archeologische waarden zijn behoudwaardig, maar kunnen binnen de planrealisatie niet (geheel) behouden blijven, waardoor een opgraving noodzakelijk is. zie 11;

    • d.

      de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt te voorzien van een archeologische begeleiding. zie 11 en paragraaf 3.4.2. N.B. Bij grotere plannen kunnen zich ook combinaties van deze mogelijkheden voordoen.

  • 11.

    De initiatiefnemer (of de gemeente) laat voor een archeologisch vervolgonderzoek (10c en 10d) een Programma van Eisen opstellen. Het Programma heeft de goedkeuring van de gemeente nodig.

  • 12.

    De initiatiefnemer verleent opdracht tot het verrichten van de noodzakelijke opgraving door een daartoe bevoegd archeologisch bedrijf.

3.4.2 Stappenplan bij fysieke belemmeringen

Door fysieke belemmeringen kan in voorkomende gevallen de aanwezigheid dan wel afwezigheid van archeologische waarden niet worden vastgesteld. Dat kan dan alleen door de sloop- of bouwwerkzaamheden van een archeologische begeleiding te voorzien. Een begeleiding in dit stadium wordt volgens de KNA gezien als een waarderend vooronderzoek. De stappen 4 tot en met 9 uit bovenstaand schema worden daarbij niet doorlopen.

Indien tijdens de begeleiding archeologische waarden worden aangetroffen, dan dient de bevoegde overheid een selectiebesluit te nemen. Indien de begeleiding na dit besluit wordt voortgezet (positief selectiebesluit), dan heeft de begeleiding volgens de KNA hetzelfde doel als een opgraving. Voor beide vormen van begeleiding is een Programma van Eisen verplicht.

3.4.3 Ontwikkelingsgerichte bestemmingsplannen

Een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan wordt in verschillende stappen (initiatieffase, definitiefase en ontwerpfase) uitgewerkt tot een definitief bestemmingsplan. Dat heeft het voordeel dat na uitvoering van iedere onderzoeksstap aangetroffen archeologische waarden door een vroegtijdige planaanpassing kunnen worden ontzien (planologische bescherming in situ). Verdere onderzoeksstappen voor die veiliggestelde waarden zijn dan vanzelfsprekend niet meer nodig. Indien planologische bescherming niet mogelijk is, volgt een opgraving dan wel begeleiding van de activiteiten die leiden tot verstoring van het bodemarchief. De hierboven uiteengezette beslis- en overlegmomenten in het kader van het archeologisch onderzoekstraject zijn in principe hetzelfde. Indien de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan kosten moet maken ten behoeve van archeologisch (voor)onderzoek, zal zij die kosten verhalen in het kader van de grondexploitatie (zie hoofdstuk 5).

Opgegraven of niet-behoudwaardige vindplaatsen worden niet op de bestemmingsplankaart aangeduid. Dat geldt ook voor terreindelen die op grond van een bureauonderzoek, verkennend en/of karterend onderzoek archeologisch niet of onvoldoende waardevol zijn bevonden. Voor het overige gebied van het bestemmingsplan wordt de Beleidskaart Archeologie als onderlegger voor de plankaart gebruikt. Daarnaast worden archeologische voorschriften ten aanzien van de afgifte van bouw- en aanlegvergunningen in het bestemmingsplan opgenomen. Is het nieuwe bestemmingsplan eenmaal vastgesteld, dan wordt bij de vergunningprocedure bovenstaand stappenplan doorlopen.

3.5 DE GEMEENTE ALS OPDRACHTGEVER

De Gemeente is niet alleen bevoegde overheid, maar in veel gevallen zelf initiatiefnemer van ruimtelijke ingrepen (bouw- en inrichtingsprojecten, rioleringen en andere bodemverstorende activiteiten). In die gevallen is de gemeente zelf veroorzaker en dient zij- net als andere veroorzakers - archeologisch onderzoek uit te laten voeren. De projectgebonden gemeentelijke archeologische uitvoeringsprojecten worden in concurrentie aanbesteed. Voor wat betreft waardestellend onderzoek en een opgraving vindt aanbesteding plaats op basis van een toereikend archeologisch Programma van Eisen.

3.6 BEHOUD EN BEHEER VAN ARCHEOLOGISCH WAARDEVOLLE TERREINEN

De primaire beleidsdoelstelling van de archeologische monumentenzorg is zoals al aangegeven het duurzaam in stand houden van archeologische waarden in de bodem. Voorwaarde voor succesvol behoud is het creëren van omstandigheden waardoor het (verdere) verval van archeologische waarden kan worden tegengegaan. Fysiek behoud kan door de gemeente onder meer worden gerealiseerd door een archeologisch waardevol terrein: 1.) buiten ruimtelijke ontwikkelingen te houden; 2.) aan te wijzen als archeologisch monument; 3.) in te passen in de inrichting van het plangebied; 4.) op archeologievriendelijke wijze te overbouwen; 5.) met een grondlaag te bedekken; 6.) of bij wijzigingen van het grondwaterpeil rekening te houden met het terrein.4 In al deze gevallen kan het ook gaan om gedeelten van het terrein. In geval van de mogelijkheden 3 t/m 5 zal de gemeente zich door een daartoe deskundig archeoloog laten adviseren om tot een weloverwogen besluitvorming te komen, zodat behoud in situ zoveel mogelijk is gegarandeerd.

Om te waarborgen dat archeologische resten in de bodem niet in kwaliteit achteruit gaan, is het nodig om een visie te schrijven over het beheer van het terrein. De gemeente zal zich daarbij laten adviseren door een daartoe deskundig archeoloog. Bij het opstellen zal niet alleen aandacht worden gegeven aan het vermijden van schadelijke handelingen, maar ook het nemen van actieve maatregelen om de degradatieprocessen op het betreffende terrein te vermijden of te vertragen, zodat de archeologische waarden die in goede staat verkeren ook in goede staat blijven verkeren.

3.7 TOEVALSVONDSTEN

Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs kan vermoeden dat het archeologisch van waarde is, heeft krachtens de Monumentenwet de plicht de betreffende vondst zo spoedig mogelijk te melden. Dat dient formeel bij de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten te gebeuren (Monumentenwet art. 53), maar het kan ook bij de Provincie. Een dergelijke toevalsvondst levert nieuwe informatie op over het bodemarchief en is derhalve voor een goede archeologische monumentenzorg van eminent belang.

Volgens het Burgerlijk Wetboek is de vinder voor 50% eigenaar van de vondst, de eigenaar van de grond waarop de vondst is gevonden is voor de andere 50% eigenaar. De vondst dient (maximaal) 6 maanden voor onderzoek ter beschikking gesteld te worden. Vondsten van een eventueel eruit voortvloeiend opgravend onderzoek zijn eigendom van de Provincie Noord Holland. Doelbewust graven naar vondsten is voor niet-archeologen niet toegestaan.

Het is denkbaar dat archeologisch vooronderzoek aantoont dat er geen archeologische resten van waarde in de bodem aanwezig zijn, maar dat er tijdens bodemingrepen in het kader van werken en werkzaamheden waarvoor de betreffende vergunning is verleend tóch een belangrijke vondst wordt gedaan.

Alleen als de vondst van nationaal belang is, kan de RACM het werk stilleggen. Vanzelfsprekend zal in dergelijke situaties de initiatiefnemer niet gehouden zijn tot vergoeding van de kosten van het eventueel daaruit voortvloeiende archeologisch onderzoek. Hij heeft immers aan zijn wettelijke verplichtingen voldaan, en wel op basis van een gemeentelijk besluit, dat hem de ruimte gaf het voorgenomen initiatief te realiseren.

De melding van een toevalsvondst kan er in bijzondere gevallen toe leiden dat de rijksoverheid gelast de werken of werkzaamheden voor bepaalde of onbepaalde tijd geheel of gedeeltelijk stil te leggen ten behoeve van archeologisch onderzoek. De schade die hierdoor wordt veroorzaakt, wordt door het Rijk naar redelijkheid vergoed.

BEGRIPPENLIJST

Archeologie: Historische wetenschap die zich ten doel stelt inzicht te verwerven in alle facetten van menselijke samenlevingen uit het verleden door middel van het systematisch opsporen en interpreteren van materiële overblijfselen die in of boven de grond bewaard zijn gebleven.

Archeologisch erfgoed: alle overblijfselen, voorwerpen en andere sporen van de mens uit het verleden, in en op de bodem waarvan het behoud en de bestudering relevante archeologische kennis oplevert. Hiertoe behoren in principe resten van bouwwerken, gebouwencomplexen, aangelegde terreinen, roerende zaken, monumenten van andere aard, alsmede hun context, zowel op het land als onder water.

ARCHIS: landelijk archeologisch informatiesysteem dat wordt beheerd door de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten.

Beeldkwaliteitsplan: onderdeel van de ruimtelijke onderbouwing van een bestemmingsplan of artikel 19-procedure waarin expliciet aandacht wordt besteed aan de relatie tussen een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling en bestaande karakteristieken van een gebied.

Begeleiding: de registratie van vondst- en spoorgegevens van een vindplaats, zonder dat daarbij sprake is van het aanleggen van sleuven of putten, uitgevoerd tijdens bodemverstorende activiteiten die om niet-archeologische redenen plaatsvinden en waar gegronde redenen zijn om aan te nemen dat archeologische waarden aanwezig zouden kunnen zijn; tijdens deze werkzaamheden mogen de grondsporen niet worden uitgegraven, want dan is er sprake van een opgraving.

Bevoegde overheid: de overheid die besluiten neemt over de selectie van behoudwaardige monumenten, die Programma's van Eisen voor archeologische werkzaamheden laat opstellen en goedkeurt en die rapportages beoordeelt; vanwege de samenhang tussen archeologie en ruimtelijke ordening zal dat meestal de gemeente zijn.

Bodemarchief: dat deel van het archeologisch erfgoed dat zich beneden het maaiveld bevindt.

Bureauonderzoek: het verwerven van informatie, aan de hand van bestaande bronnen, over bekende of verwachte archeologische waarden binnen een onderzoeksgebied, omvattende de aard en de omvang, de datering, gaafheid en conservering en de relatieve kwaliteit daarvan.

Cultuurhistorie: onderzoekt de menselijke samenleving uit het verleden aan de hand van fysieke verschijnselen in het landschap (historisch bouwkundige waarden, historisch geografische waarden, archeologische waarden).

Cultuurhistorische waardenkaart: kaart van de Provincie Noord-Holland waarop de waardevolle archeologische, historisch geografische en historisch (steden)bouwkundige elementen zijn aangeduid. Deze kaart is geen beleidskaart maar signaleert en informeert en is bedoeld als bron van inspiratie in de ruimtelijke ontwikkeling. De kaart is per definitie incompleet.

Definitief opgravend onderzoek (DO): definitieve archeologische ontsluiting van een vindplaats met als doel de informatie te verzamelen en vast te leggen die nodig is voor het beantwoorden van de in het Programma van Eisen verwoorde onderzoeksvragen en het behalen van de onderzoeksdoelstelling.

Directievoering: aansturen van wegens planontwikkeling noodzakelijk archeologisch veldwerk, waarbij de kaders van tijd, geld en archeologische kwaliteit worden bewaakt.

Historische geografie: Historische wetenschap die de wijze bestudeert waarop het cultuurlandschap in de loop van de tijd is ontstaan en zich heeft ontwikkeld, via analyse van de hiervoor kenmerkende bestanddelen in hun ruimtelijke samenhang.

Historische (steden)bouwkunde: valt uiteen in twee delen: architectuurgeschiedenis en bouwhistorie.

Inventariserend veldonderzoek (IVO): door middel van waarnemingen in het veld verwerven van (extra) informatie over bekende of verwachte archeologische waarden binnen een onderzoeksgebied, als aanvulling op en toetsing van de archeologische verwachting gebaseerd op het bureauonderzoek.

Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie: in de archeologische beroepsgroep geldende normen en kwaliteitseisen voor uitvoeringswerkzaamheden, zoals door het College voor de Archeologische Kwaliteit vastgelegd in een handboek.

Programma van Eisen (PvE): door een blijkens het beroepsregister daartoe gekwalificeerd archeoloog op basis van het selectiebesluit opgestelde kennisgeving van de bevoegde overheid aan de initiatiefnemer, waarin probleem- en doelstelling van de te verrichten werkzaamheden van de vindplaats worden gegeven alsmede formulering van de daaruit af te leiden eisen met betrekking tot het uit te voeren werk.

Selectiebesluit: een gemotiveerd besluit van de bevoegde overheid tot het al dan niet behouden van een bepaalde archeologische waarde, gebaseerd op een selectieadvies en leidend tot het al dan niet, of onder voorwaarden, verlenen van een vergunning.

LITERATUURLIJST

  • Atlas van Historische Topografische Kaarten Noord-Holland. Bladen van de Chromo- topografische Kaart van het Koninkrijk der Nederlanden schaal 1:25.000, 1894 - 1923, Landsmeer, 2003.

  • Bakker, H. de, en J. Schelling, 1989: Systeem van bodemclassificatie voor Nederland, Wageningen.

  • Beldt, van den G., 2004: Het land rond de Stompe Toren. De geschiedenis van Spaarnwoude.

  • Berg, M.W. van den, 1993: Geomorfologische kaart van Nederland, schaal 1:50 000, Blad 24 Zandvoort. Blad 25 Amsterdam.

  • Bloemers, J.H.F. en L.L. Therkorn, 2003: Wisselende seizoenen en verborgen landschappen. Wetland archeologie in de Velserbroek, uitgave van de Provincie Noord- Holland.

  • Brouwer, T. en Th. Hanou, 2003: Archeologie en bestemmingsplannen. Juridisch- planologische mogelijkheden voor de bescherming van archeologische waarden. [Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten] Utrecht.

  • College voor de Archeologische Kwaliteit, Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, versie 3.1.

  • Grote Historische Provincie Atlas Noord-Holland 1849-1859 (Wolters-Noordhoff), Groningen, 1992.

  • Heddes, F., (red.), 1999: Nota Belvedere. Beleidsnota over de relatie cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting. Den Haag [twee delen].

  • Hessing, W.A.M., 2002: Voorbeeldbeleidsplan Gemeentelijke Archeologische Monumentenzorg. Amsterdam.

  • Gemeente Haarlemmerliede & Spaarnwoude, 1998: Monumenten in het Groen (samenstelling: de Monumentencommissie), Haarlem.

  • Ginkel, E. van en A. Cruysheer, 2003: Archeologie Leidraad 2: Archeologie Presenteren, Ervaringen, voorbeelden, adviezen en kosten, Den Haag.

  • Groenewoudt, B.J., 1994: Prospectie, waardering en selectie van archeologiscje vindplaatsen: Een beleidsgerichte verkenning van middelen en mogelijkheden, Nederlandse Archeologische Rapporten 17, Amersfoort.

  • Kienhuis, H.I., 2001: “Het verhaal van kosten van archeologisch onderzoek.” In: De Gemeentestem 151, p. 453-459.

  • Kleij, E. van der (samensteller), 1993: Monumenten Inventarisatie Project Noord- Holland. Haarlemmerliede en spaarnwoude, uitgave Bestuur van Noord-Holland.

  • Lange, S., E.A. Besselsen en H. van Londen, 2004: Het Oer-IJ estuarium, Archeologische Kennis Inventarisatie (AKI). Amsterdam.

  • Leusen, M. van, J. Deben, D.P. Hallewas, P.A.M. Zoetbrood, H. Kamermans, Ph. Verhagen, 2002: Predictive modelling for archaeological heritage management in the Netherlands, Baseline report.

  • Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, 2002: Structuurschema Groene Ruimte 2. Samen werken aan groen Nederland. Den Haag.

  • Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, 2001: Beleidsregels van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, dr. F. van der Ploeg, met betrekking tot de wijze waarop de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen gebruik maakt van zijn bevoegdheid als bedoeld in artikel 39 van de Monumentenwet 1988 (Beleidsregels opgravingsbevoegdheid). Den Haag.

  • Oude Rengerink, J.A.M. en A.J. Tol, 2002: Aanleg drukriolering dorpskern Spaarnwoude. Gemeenten Spaarwoude en Haarlemmerliede. Een archeologische begeleiding (RAAP- notitie 249).

  • Provincie Noord-Holland, 2000: Notitie Toepassing van artikel 19 lid 2 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (nieuw). Haarlem.

  • Provincie Noord-Holland, 2003: Streekplan Noord-Holland Zuid. Haarlem.

  • Provincie Noord-Holland, 2003: Nota Cultuurhistorische regioprofielen, Haarlem.

  • Provincie Noord-Holland, Leidraad Provinciaal Ruimtelijk Beleid [website: www.Noord- Holland.nl].

  • Provincie Noord-Holland, 2004: Cultuur Verbindt, Provinciale cultuurnota Noord-Holland 2005-2008, Haarlem.

  • Provincie Noord-Holland, 2004: Aardkundige monumenten in de Provincie Noord-Holland (opgesteld door De Straat Milieu-adviseurs B.V.).

  • Provincie Noord-Holland, 2004: Actualisatie intentieprogramma bodem- beschermingsgebieden.

  • Provincie Noord-Holland, 2006: Beleidskader Landschap en Cultuurhistorie Noord- Holland, Haarlem.

  • Rappol, M. en C.M. Soonius (eds.), 1994: In de Bodem van Noord-Holland. Geologie en Archeologie, Amsterdam.

  • Tol, A., P.Verhagen, A.Borsboom en M.Verbruggen, 2004: Prospectief boren. Een studie naar de betrouwbaarheid en toepasbaarheid van booronderzoek in de prospectiearcheologie. Amsterdam.

  • Tweede Kamer der Staten-Generaal, 2004 (29259): Wijziging van de Monumentenwet 1988 en enkele andere wetten ten behoeve van de archeologische monumentenzorg mede in verband met de implementatie van het Verdrag van Valletta (Wet op de archeologische monumentenzorg). Nota naar aanleiding van het verslag.

  • Vos, P.C., 1983: De relatie tussen de geologische ontwikkeling en de bewoningsgeschiedenis in de Assendelver polders vanaf 1000 voor Chr., in: De Zaanstreek (R.W. Brandt / G.J. van der Horst / J.J. Stolp), Zaanstad, 6-32).

  • Wieberdink, G.L., 1989: Historische Atlas van Noord-Holland. Chromotopografische kaart des Rijks 1:25.000. Den Ilp.

BIJLAGE 1: NATIONAAL ARCHEOLOGIEBELEID

1.1 AANLOOP NAAR HUIDIG ARCHEOLOGIEBESTEL

Wat het nationale archeologiebeleid betreft, kan worden geconstateerd dat tot in de jaren negentig vooral het Rijk de verantwoordelijkheid voor dit beleid op zich nam, samen met enkele universitaire instituten en een aantal gemeentelijke archeologen. Het bezwaar hiervan was dat, buiten de weinige gemeenten die zich een eigen archeoloog konden veroorloven, er meestal weinig locale en regionale betrokkenheid was bij dit archeologiebeleid. Daarnaast werd soms te laat, maar vaker geheel niet, bij planvorming rekening gehouden met de mogelijkheid dat archeologisch erfgoed in de bodem aanwezig kon zijn. Dit leidde tot het soms onnodig verloren gaan van archeologische vindplaatsen en soms tot vertragingen in de planuitvoering. De grotere belangstelling voor het archeologisch erfgoed, maar ook de steeds verder toenemende complexiteit in de ruimtelijke planvorming vragen om verbetering van de situatie.

Aangezien dergelijke problemen zich in meerdere Europese landen voordeden, werd in 1992 op Malta het Verdrag van Valletta getekend. Doel van deze conventie is om de zorg voor het archeologisch erfgoed te verbeteren en om archeologen in een vroeger stadium bij planvorming te betrekken. Er dienen passende maatregelen te worden genomen ten behoeve van bescherming, conservering en instandhouding van het archeologische erfgoed.

In Nederland zal de implementatie van het Verdrag van Valletta leiden tot een grotere eigen verantwoordelijkheid voor de initiatiefnemer van ruimtelijke plannen en tot een grotere taak voor gemeenten. Het wetsontwerp is in 2006 door de Tweede Kamer goedgekeurd en de WAMz is

De Wet op de Archeologische Monumentenzorg –die op 1 september 2007 van kracht is geworden- is een wijzigingswet door middel waarvan de implementatie van het Verdrag van Valletta in de Monumentenwet is vastgelegd.

In de herziene Monumentenwet de zorgplicht verder uitgewerkt, waarbij het leidend principe is dat de veroorzaker van een niet-vermijdbare verstoring van het archeologisch erfgoed gehouden is procedureel en financieel een opgraving te laten verrichten. Deze opgraving, die op wetenschappelijk verantwoorde wijze moet worden verricht, omvat ook het beschrijven van de vondsten en het deponeren daarvan in een Depot voor Bodemvondsten.

Sinds oktober 2001 is de archeologische markt opgesteld voor commerciële uitvoerders. Gemeenten die niet beschikken over een eigen opgravingsbevoegdheid kunnen gebruik maken van uitvoerders van archeologisch onderzoek, die bevoegd zijn tot het verrichten van opgravingswerk. In het Besluit archeologische monumentenzorg zijn voorwaarden gesteld waaraan een uitvoerder dient te voldoen. Een Centraal College van Deskundigen Archeologie adviseert over de geschiktheid van uitvoerders en de Erfgoedinspectie Archeologie oefent het feitelijk toezicht uit op deze uitvoerders. Als norm wordt de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) te gehanteerd.

In een in opdracht van de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten opgestelde notitie over archeologie en bestemmingsplannen (Brouwer en Hanou 2003) wordt aangegeven dat de Wet en het Besluit op de Ruimtelijke Ordening indirect in feite reeds de opdracht bevatten dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening rekening gehouden moet worden met het belang van behoud van archeologische waarden. In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg wordt deze opdracht explicieter vastgelegd en kunnen de kosten van opgravingen worden verhaald op de initiatiefnemer van bodemverstorende activiteiten. De gemeenten hebben de plicht om kennis te vergaren over het bodemarchief ter plaatse, ook over de nog onbekende waarden, waarbij met name gedacht moet worden aan het laten verrichten van bureauonderzoek en (inventariserend) veldonderzoek. Op het moment dat bouw- en aanlegvergunningen worden aangevraagd kan door middel van aanvullend onderzoek verder worden ingezoomd op de aanwezige waarden. Bij een bestemmingsplan kan worden bepaald dat voorschriften kunnen worden verbonden aan een aanlegvergunning, een reguliere bouwvergunning of een ontheffingsbesluit.

Via een facetbestemmingsplan kan de bescherming van archeologische waarden op korte termijn voor het gehele grondgebied van de gemeente worden geregeld.

Taken voor de Rijksoverheid

De Wet op de Archeologische Monumentenzorg brengt voor het Rijk de volgende verplichtingen en mogelijkheden met zich mee:

  • De Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM) heeft zich vooruitlopend op de Wet op de Archeologische Monumentenzorg ontwikkeld tot nationaal kenniscentrum. De leidende gedachte is daarbij dat de RACM dienstbaar is aan de verantwoordelijkheid voor het erfgoed dat door andere overheden en partijen wordt vormgegeven, en daarnaast inhoud geeft aan de verantwoordelijkheid voor het erfgoed van nationaal belang. De kenniscentrumfunctie die betrekking heeft op informatieverwerving en het beschikbaar stellen daarvan is in de wet vastgelegd. Het Archeologisch InformatieSysteem (ARCHIS) van de rijksoverheid maakt het beter mogelijk om kaarten met archeologische verwachtingen te ontwikkelen. Het is inmiddels zodanig operationeel, dat het van dagelijks nut is voor iedereen, die met het gebruik van de bodem te maken heeft: overheden, planologen en archeologen. Het gaat bij het opzetten van een systeem als Archis niet alleen om kaartmateriaal. Van elke vindplaats moet ook ontsloten worden wat er is aangetroffen, wat de waarde van zo’n vondst is en in welke context zij moet worden geplaatst. Dat laatste zegt enerzijds iets van de geschiedenis van de betreffende streek, maar indiceert ook mogelijk verwachtingen in de omgeving van de vondst. En dat is relevant voor toekomstige activiteiten in aangrenzende gebieden of percelen. Het is een opgave voor de RACM om uit al die informatie de juiste gegevens systematisch toegankelijk te maken en actueel te houden. De RACM zal daardoor niet alleen ten dienste staan van de archeologische wereld in ons land, maar ook gericht zijn op plannen ontwikkelende overheden, op bouwers, projectontwikkelaars en het grote publiek.

  • Het Rijk kan bij (dreigende) schade aan archeologische monumenten werken stilleggen, of voorschriften hiervoor geven (evt. schade wordt door Rijk vergoed).

  • Het Rijk kan betreding (incl. opgravingen) van terreinen afdwingen ten behoeve van archeologische monumentenzorg (eventuele schade wordt door Rijk vergoed).

  • Het Rijk kan opgravingsvergunningen verlenen indien de aanvrager heeft aangetoond bekwaam te zijn tot het doen van opgravingen.

  • Indien de minister daartoe bepaalt, is het Rijk eigenaar van scheepsarcheologische vondsten en van vondsten die zijn opgegraven buiten het grondgebied van enige gemeente.

  • Het Rijk is bevoegd vondsten van Provincie of gemeente in beheer te geven aan een museale instellg (binnen 6 maanden na melding eerste bevindingen van de opgraving).

  • Het Rijk heeft meer keuzemogelijkheden gekregen voor maatregelen rond vergunningverlening betreffende wettelijk beschermde archeologische monumenten.

BIJLAGE 2: PROVINCIAAL ARCHEOLOGIEBELEID

Het archeologisch beleid van het provinciaal bestuur van Noord-Holland is vastgelegd in het Cultuurconvenant tussen het Rijk en de Provincie Noord-Holland, de Provinciale Cultuurnota Cultuur op de kaart 2009-2012, het Beleidskader Landschap en Cultuurhistorie, de Gedragslijn Compensatie en het Streekplan Noord-Holland (verdeeld in een plan voor regio Noord en Zuid). Het beleid is enerzijds gebaseerd op wettelijke verplichtingen, anderzijds op autonoom cultuurhistorisch provinciaal beleid. Het beleid richt zich op het leesbaar houden van de niet compleet beschreven ontwikkelingsgeschiedenis van het westen van Nederland. Daarbij dient de samenleving te profiteren van het archeologisch erfgoed, onder meer door het beter herkenbaar en toegankelijk maken en het toepassen als inspiratiebron. Het doel wordt bereikt via “behoud door ontwikkeling”, in de praktijk betekent dit doorgaans vooral “behoud door versterking”. Dit houdt in dat bepaalde objecten of patronen in een gebied weer beter leesbaar worden gemaakt, waarbij geplande activiteiten in een bepaald plangebied vaak het aanknopingspunt vormen.

Zowel in de eigen ruimtelijke plannen als in de door de Provincie te toetsen plannen van derden wordt het behoud in de bodem van archeologische waarden als afwegingscriterium meegenomen. Indien behoud in de bodem niet mogelijk is, dient door onderzoek de archeologische informatie te worden veilig gesteld.

Provinciaal Ruimtelijk Ordeningsbeleid – het streekplan

Op grond van artikel 2.2 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening kunnen Provinciale Staten voor één of meer gedeelten van de Provincie een streekplan vaststellen. Begin 2003 is het Streekplan Noord-Holland Zuid en begin 2005 het Streekplan Noord-Holland Noord vastgesteld. Hierin worden de toekomstige ontwikkelingen in het gebied op hoofdlijnen aangegeven tot ongeveer 2030. Het streekplan is het toetsingskader voor het college van Gedeputeerde Staten bij goedkeuring van bestemmingsplannen. De gemeente valt onder het streekplan Noord-Holland Zuid. Het streekplan komt in de nieuwe Wro te vervallen en wordt vervangen door een Structuurvisie, die door het Rijk, Provincie en gemeente kan worden opgesteld.

Cultuurnota 2009-2012

Het provinciaal cultuurbeleid is voor deze cultuurperiode vastgesteld en is op 17 november 2008 voorgelegd aan Provinciale Staten. Op 11 maart 2008 hebben Gedeputeerde Staten een kadernota vastgesteld. Deze cultuurnota heeft de benaming “Cultuur op de Kaart” en is de opvolger van de nota Cultuur Verbindt 2005-2008.

De thema’s in de nieuwe cultuurnota zijn:

Levend verleden, met als doel het behoud en het promoten van Noord-Hollands erfgoed; Genieten en meedoen, doelstelling is meer bezoekers en bewoners actief en passief laten deelnemen aan cultuur;

Mooi Noord-Holland, met als doel het versterken van de ruimtelijke kwaliteit in Noord- Holland door de inzet van culturele en cultuurhistorische waarden.

Deze drie thema’s worden uitgewerkt in zes uitvoeringsprogramma’s waarin de operationele doelen besproken worden.

Cultuurhistorische Waardenkaart

De Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW-kaart) van de Provincie Noord-Holland levert relevante gegevens over belangrijke cultuurhistorische waarden op provinciale schaal. Deze kaart is in 2000-2002 in samenwerking met gemeenten, water- en hoogheemraadschappen, de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten, het Nationaal Contact Monumenten en de Vereniging van Noord-Hollandse Gemeenten opgesteld. De digitale kaart bevat informatie over de cultuurhistorische elementen en structuren, hun waardering en de beleidsmatige consequenties van de waarden. Voor elk van de drie cultuurhistorische disciplines (historische (steden)bouwkunde, historische geografie en archeologie) is een indicatieve kaartlaag samengesteld.

Hoewel deze Cultuurhistorische Waardenkaart zeker niet volledig is, omdat hij geen gemeentelijke cultuurhistorische waarden bevat en slechts de bekende en gewaardeerde archeologische vindplaatsen weergeeft, geldt deze toch als een inspiratiebron voor een integraal ruimtelijk kwaliteitsbeleid (streekplan/structuurvisie of bestemmingsplan). Door de signalerende functie heeft de kaart tevens een beschermende werking. De CHW-kaart is geen beleidskaart maar bij nieuwe ontwikkelingen moet wel rekening worden gehouden met de aangegeven waarden door ze optimaal te integreren in toekomstig ruimtelijk beleid. De CHW-kaart kent een beperking doordat deze nog niet verder is bijgewerkt.

Beleidskader Landschap en Cultuurhistorie

In navolging op de Cultuurhistorische Waardenkaart heeft de Provincie in 2002 de Cultuurhistorische Regioprofielen Noord-Holland opgesteld. Dit profiel is de ontbrekende schakel tussen enerzijds de Cultuurnota, waarin de hoofdlijnen van beleid staan verwoord, en anderzijds de Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Holland, een inventarisatie/catalogus van bestaande cultuurhistorische waarden. De Cultuurhistorische Regioprofielen zijn door de Provincie samengevoegd met de Landschapskatern tot het Beleidskader Landschap en Cultuurhistorie.

In het beleidskader Landschap en Cultuurhistorie staat in teksten en op kaarten aangegeven waarmee op het gebied van landschap en cultuurhistorie rekening is te houden bij nieuwe ontwikkelingen en wat aangrijpingspunten kunnen zijn voor meer kwaliteit bij de planvorming. De Provincie staat een ontwikkelingsgerichte benadering voor (behoud door ontwikkeling), met behoud van kwaliteit en het ontwikkelen van nieuwe kwaliteit. De ontwikkelingen moeten zodanig worden uitgewerkt dat de geschiedenis van het landschap leesbaar blijft. Het beleidskader is enerzijds een vertrekpunt voor partijen die betrokken zijn bij ruimtelijke ontwikkelingen, zoals gemeenten, ontwikkelaars en ontwerpers. Anderzijds is het ook voor de Provincie het kader waaraan plannen worden getoetst. De nota biedt handvatten voor het opstellen van beeldkwaliteitsplannen, bestemmingsplannen en projectbesluiten en vormt daarnaast met het streekplan het toetsingskader voor die beeldkwaliteitsplannen en bestemmingsplannen.

In 2007 is de ‘Gedragslijn voor compensatie bij verlies van natuurlijke en landschappelijke waarden’ vernieuwd. Hierin is vastgelegd dat de Provincie zal overgaan tot compensatie bij substantiële aantasting ten gevolge van ruimtelijke claims van natuur-, landschaps- en recreatiewaarden, bodembeschermingsgebieden (aardkundige monumenten) en objecten met grote cultuurhistorische waarden, waaronder archeologische objecten, voor zover de beschermenswaardigheid daarvan is aangeduid in het streekplan, een EG richtlijn, dan wel voortvloeit uit rechtstreeks werkende internationaalrechtelijke regelgeving. Daarbij wordt primair naar fysieke compensatie gestreefd, en voor zover dat niet mogelijk is naar financiële compensatie. De gedragslijn is van toepassing op zowel eigen provinciale projecten en het ontwerpen van streekplannen, als op besluiten van derden waaraan de Provincie medewerking verleend.

Rol van de Provincie bij uitvoering van de Monumentenwet

Geheel in lijn met de Monumentenwet dient de archeologische monumentenzorg deel uit te maken van de integrale afwegingen met betrekking tot het gebruik van de ruimte. Onderkenning van de (mogelijke) aanwezigheid van archeologische monumenten in de fase van de ruimtelijke planvorming is de meest efficiënte wijze om archeologische waarden te kunnen ontzien. Mede hierom wordt van de Provincie verwacht dat zij strenger gaat toezien op de integratie van het archeologische proces in ruimtelijke ordeningsprocedures. Het eigen gebiedsgerichte cultuurhistorisch beleid vormt daarbij een belangrijk uitgangspunt. Daarnaast kan de Provincie overgaan tot het aanwijzen van archeologische attentiegebieden. Het gaat hierbij om gebieden die archeologisch waardevol zijn of naar verwachting archeologisch waardevol kunnen zijn.

Daarnaast vervult de Provincie een onmisbare rol bij het archiveren en bewaren van archeologische vondsten uit opgravingen in het provinciale depot voor bodemvondsten.

Vergunningverlening

Bij het verlenen van ontgrondingsvergunningen is de Provincie in de meeste gevallen de bevoegde overheid die gemeenten de verplichting kan opleggen tot het onderzoeken van archeologische waarden. Eveneens is de Provincie vaak de bevoegde overheid bij MER- plichtige projecten en kan mede bepalen welke archeologische inpassingsmaatregelen genomen dienen te worden. Voor al deze zaken is het van belang dat tussen de gemeenten en de Provincie, op vergelijkbare wijze als voor milieuaspecten als bodem, geluid en water, een regulier overleg tot stand wordt gebracht.

BIJLAGE 3: TOELICHTING OP DE BELEIDSKAART

Het uitgangspunt van het gemeentelijk archeologiebeleid is dat de zorg voor en omgang met het bodemarchief een regulier en volwaardig bestanddeel wordt van de ruimtelijke inrichting van de gemeente Haarlemmerliede & Spaarnwoude. Het is daarbij van wezenlijk belang om een beeld te hebben van de archeologische waarden die in de bodem van de gemeente al zijn aangetoond en welke nog te verwachten zijn. Ten behoeve hiervan is het bodemarchief globaal geïnventariseerd op basis waarvan de Beleidskaart Archeologie is vervaardigd. Voor het archeologiebeleid vormt deze kaart het centrale beleidsinstrument.

3.1 BESCHRIJVING VAN HET GEMEENTELIJK BODEMARCHIEF

In het kader van de archeologische inventarisatie is eerst studie gedaan naar de landschappelijke ontstaans- en ontwikkelingsgeschiedenis van de gemeente Haarlemmerliede & Spaarnwoude. Op basis daarvan zijn binnen de gemeente voor wat betreft de verschillende tijdvakken de mogelijkheden verkend voor bewoning en landgebruik. Daarnaast is historisch kaartmateriaal gebruikt en zijn archeologische onderzoeksresultaten geraadpleegd. Met behulp van deze gegevens kan beter worden voorspeld waar een verhoogde verwachting bestaat voor het aantreffen van archeologische waarden.

Geologie

De bewoningsgeschiedenis van de gemeente Haarlemmerliede & Spaarnwoude hangt nauw samen met de landschappelijke ontwikkeling van het Noord-Hollandse kustgebied in met name de afgelopen 7000 jaar. De sturende factor daarbij vormde de stijging van de zeespiegel door het afsmelten van de landijskappen van onder andere Scandinavië en Noord-Amerika na de laatste ijstijd (Weichselien). Bovendien daalde het land. Als gevolg van dit samenspel verplaatste de kustlijn zich langs de gehele Hollandse kust naar het oosten. Het zeer flauw hellende landschap dat de IJstijden hadden achtergelaten, werd vanwege de mee omhoogkomende grondwaterstand en de afnemende drainagecapaciteit in eerste instantie toegedekt met uitgestrekte moerassen waarin zich een (bos)veenpakket vormde. Vervolgens ontstonden in het verdrinkende landschap meren die met de zee in verbinding stonden (lagunes) en waarin brakwaterkleien bezonken. De invloed van de zee nam verder toe totdat uiteindelijk als gevolg van golfwerking en zeestromingen grote hoeveelheden zand werden aangevoerd. Op de grens van land en water werd door getij en branding een smalle strandwal opgeworpen, maar op plaatsen waar het achterland lager lag en een kom vormde, schuurden eb en vloed in de kustlijn brede geulen uit. Aan de landzijde van de kustlijn en verder van de geul vandaan werden nu door het getij uitgestrekte zand- en slikplaten opgebouwd. Omdat de geulen zich vertakten en zich permanent slingerend verplaatsten (meanderen), werd – met name in de noordelijke helft van het gemeentegebied – eerder afgezet materiaal opgeruimd. Vaak schuurde de hoofdgeul zich hierbij zo diep in dat ook de top van de afzettingen uit de IJstijden werd geërodeerd. Door de voortdurende (relatieve) stijging van de zeespiegel schoof de kustlijn en de daarbij behorende waddengebieden echter steeds verder naar het oosten op. Kustvormen bleven daardoor niet bewaard, maar werden voortdurend opgeruimd. Rond 6000 jaar geleden steeg de zeespiegel nauwelijks meer en geleidelijk aan nam ook de daling van het land af. De zee bleef echter volop zand naar de kust aanvoeren waardoor de kustlijn zich in de vorm van een smalle maar robuuste strandwal ter hoogte van de lijn Heemstede - Spaarnwoude kon stabiliseren. Vanaf dat moment werd de west-Nederlandse kust een aanwaskust. Achthonderd jaar later vormde zich de strandwal waarop ooit Haarlem zou ontstaan. In de tussenliggende, lagergelegen strandvlakte nam de zee-invloed nu sterk af waardoor zich als gevolg van het verzoetende milieu een dik veenpakket kon vormen. Aan de zeewaartse zijde vormden zich achtereenvolgens meerdere strandwallen waardoor de kustlijn een steeds beter gesloten kustbarrière werd. Zodra een strandwal boven gemiddeld hoogwater uitkwam, kreeg de wind vat op het gedroogde zand. Daardoor werd het zand opgestoven waardoor op de strandwal lage duinen, de zogenaamde Oude Duinen, tot ontwikkeling kwamen. De strandwallen in de gemeente liggen nog als V-vormige haakwallen onder de latere sedimenten.

De strandwallen waren onderbroken door zeegaten die in verbinding stonden met uitgestrekte lagunes en waddengebieden achter de strandwallen. Tijdens perioden van toegenomen mariene invloed (transgressie fasen) werden via de zeegaten in de kustbarrière sedimenten (zand en klei) achter de strandwallen afgezet. Tot voor kort werden de verschillende transgressie fasen en de bijbehorende minerale afzettingen aangeduid met “Afzettingen van Calais” en “Afzettingen van Duinkerke”. Deze mariene zand- en kleilagen vallen nu onder het Laagpakket van Wormer, een onderdeel van de Formatie van Naaldwijk. De “Afzettingen van Calais” vormen de oudste afzettingen. Zij kwamen tot stand vóór 1800 voor Chr. De afzettingen worden elk onderverdeeld in vier niveaus. De verschillende afzettingslagen worden in het gunstige geval van elkaar gescheiden door een veenlaag. Veen kon tot ontwikkeling komen tijdens perioden waarin de invloed van de zee zich niet meer direct uitstrekte tot het betreffende gebied. In deze regressie fasen verzoette het milieu van de lagunes waardoor achter de strandwal en in grote delen van de strandvlakten het zogenaamde Hollandveen tot ontwikkeling kon komen. Op het dwarsprofiel van de ‘Vereenvoudigde geologische kaart van Haarlem en omgeving’ is te zien dat met uitzondering van de Houtrakpolder in de hele gemeente Haarlemmerliede & Spaarnwoude het Hollandveen aanwezig is, of op zijn minst restanten ervan. Op de kaart kunnen we tevens zien dat lagen Hollandveen afgewisseld worden met lagen klei. Dit zogenaamde veenkleilandschap is in de Houtrakpolder verdwenen door de erosieve werking van de dominante getijdengeul binnen het studiegebied: het Oer-IJ.

Het zeegat van het Oer-IJ onderbrak omstreeks 2500 voor Chr. de gordel van strandwallen ter hoogte van Beverwijk. Het zeegat ontwikkelde zich tot het Oer-IJ estuarium, de door getijden beïnvloede riviermonding die tot tweeduizend jaar geleden de afwatering verzorgde in het gebied van Velsen tot Egmond en van de zee tot voorbij Assendelft. Het wordt gezien als de oerloop van het huidige IJ van Amsterdam. In het Oer-IJ estuarium mondden naast vele getijdenkreken ook een aantal (veen)rivieren uit. Omstreeks 1900 voor Chr. was de belangrijkste van deze rivieren de voortzetting van de meest noordwestelijke Rijntak, de Utrechtse Vecht. Als gevolg van de vermenging van zoet rivierwater en zout zeewater ontstond in het estuarium een brakwater milieu.

De landschappen van het Oer-IJ estuarium welke onder directe invloed van eb- en vloedwerking zijn ontstaan, worden getijdenlandschappen genoemd. De uiterlijke kenmerken (morfologie) van dit landschap zijn vooral bepaald door de getijdeninvloed. In het getijdenlandschap zijn op basis van hun ligging ten opzichte van het gemiddeld laag en hoog water (GLW en GHW) drie deelgebieden te onderscheiden (zie afbeelding 1).

  • De grote getijdengeulen en lagunes die permanent onder water staan (subgetijdengebied).

  • De gebieden tussen GLW en GHW behoren tot het waddenmilieu dat bestaat uit platen en slikken (intergetijdengebied).

  • De delen van het estuarium boven GHW en beneden stormvloedniveau behoren tot de kwelders waarbij kreken, oeverwallen, kommen en laagvenen voorkomen (supra- getijdengebied).

Vanuit de zeegaten wordt zand en klei tweemaal per etmaal met de vloedstroom aangevoerd en vervolgens in en langs de geulen afgezet. De hoogst opgeslibde delen van het getijdenlandschap vormen de kwelders. Zij worden alleen overstroomd bij zeer hoge waterstanden, tijdens springtij en stormvloed. Indien het water van een kreek (aftakking van de hoofdgeul) als gevolg van getij buiten de oevers treedt, dan worden ook daar zand- en kleideeltjes afgezet. De relatief zware en grote zanddeeltjes bezinken als eerste en worden afgezet in de bedding en aan de oevers van de kreken. Tijdens de afname van de stroomsnelheid in de uitgestrekte achterliggende kommen wordt het water snel rustiger en bezinken steeds fijnere kleideeltjes. Door deze sortering van de afzettingsdeeltjes in klinkgevoelige kleien en nauwelijks inklinkende zanden liggen de kommen daarom lager dan de kreekoevers, waardoor zogenaamde oeverwallen ontstaan. Als gevolg van dichtslibbing verlanden de kreekbeddingen op den duur. Doordat dus de zandige oeverwallen en geulvullingen minder inklinken dan de kleiige komgebieden, komen zij naarmate de tijd verstrijkt tezamen als stroomruggen steeds hoger in het landschap te liggen.

De zomen van het supra-getijdegebied bestaan uit laagveen, dat is opgebouwd uit resten van voornamelijk rietplanten die ter plaatse hebben gegroeid en na te zijn afgestorven niet zijn vergaan. In een drassig milieu en onder de waterspiegel gaat de ophoping van het dode plantenmateriaal sneller dan de afbraak daarvan, waardoor veen wordt gevormd. Laagveen is gevormd in een (relatief) voedselrijk milieu en wordt daarom eutroof veen genoemd. Als het eutrofe veen tijdens de vorming boven het grondwaterniveau uitkomt dan wordt het weer afgebroken. Boven op zulk laagveen kunnen plantengemeenschappen die voedselrijkdom mijden hun kans grijpen en kan het hoogveen worden gevormd. Het hoogveen is grotendeels opgebouwd uit planten die voor hun groei afhankelijk zijn van regenwater, waardoor - onder doorgaande groei - hoge veenkoepels in het landschap kunnen ontstaan. Het milieu waarin hoogveen ontstaat, is extreem voedselarm en wordt daarom oligotroof veen genoemd. Hoogveen grenst in het Oer-IJ-gebied aan laagveen, maar behoort dus per definitie niet tot het getijdenlandschap. Aan de oevers van het Oer-IJ ontwikkelde zich geen hoogveen, aangezien daar het milieu door zee- en rivierinvloeden voedselrijk bleef. De veenmoerassen werden doorsneden door veenrivieren, vaak de erfenis van de geulen en kreken van het Oer-IJ, die ook van oorsprong reeds zorgden voor de afwatering. Nog steeds fungerende voorbeelden hiervan zijn het Spaarne, de Liede, de Zaan en de Amstel.

Omstreeks het begin van de jaartelling, de periode waarin de Romeinen een militaire versterking in Velsen in gebruik nemen, slibt het zeegat van het Oer-IJ estuarium dicht. Mogelijk bestaat er ten tijde van het gebruik van de legerplaats nog een smalle verbinding met de Noordzee. Als gevolg van de sluiting van het zeegat ontwikkelde het estuarium zich in een landschap dat werd gedomineerd door stagnerend water. Doordat het rivierwater uit het achterland niet meer in zee kon wegvloeien veranderden de getijdengeulen van het Oer- IJ estuarium in brakwater lagunes en zoetwater meren. Ook de platen, slikken en kwelders van het getijdenlandschap veranderden sterk van karakter. Zij werden veelal veroverd door het veen.

Uit de brakwater lagunes ontwikkelde zich een zoetwatermeer. Door oeverafslag werd het meer geleidelijk groter en zo ontstond het IJ-meer, waarvan het IJ bij Amsterdam en het IJ bij Spaarndam nog de restanten zijn. De veenafslag leidde ertoe, dat op de bodem meermolm (verslagen veen) werd afgezet. In het IJ-meer is het meermolm plaatselijk meerdere meters dik. Vanaf de 12e eeuw kreeg de zee weer invloed op het inmiddels voormalige Oer-IJ-gebied, nu echter vanuit het noordoosten: het Almere en de latere Zuiderzee. Het IJ-meer breidde zich verder uit doordat grote delen van het veengebied werden overspoeld en weggeslagen. Sindsdien werd in het meer vanuit de Zuiderzee een veelal kalkrijke zeeklei afgezet. Dit sediment wordt ook wel IJklei, IJoeverklei of de Laag van IJe genoemd. Het ligt in de IJpolders, waaronder de Houtrakpolder, vrijwel overal aan het oppervlak.

Landschappelijke ontwikkeling en de mogelijkheden voor bewoning

Veel van wat generaties voor ons hebben nagelaten ligt in de grond opgeborgen. Dat geldt in zijn algemeenheid zo, maar in het bijzonder voor het landschap van het Oer-IJ. Vanwege de dynamiek van het Noord-Hollandse landschap ontstond een stapeling van aardlagen, die juist door die permanente toedekking nu nog veelal ongeschonden onder het maaiveld verborgen ligt. De lagen betreffen oude landschappen die steeds opnieuw door jongere zijn afgedekt, of dat nu kwam door veenvorming, overstroming of verstuiving. De lagen van de opeenvolgende landschappen worden met behulp van archeologisch onderzoek de een na de ander afgepeld. Zodoende dringt de archeoloog dieper door in de tijd. De lagen bevatten een veelheid aan grondsporen, voorwerpen, zaden en stuifmeelkorrels. De archeoloog spreekt dan ook van het bodemarchief, dat een schat aan informatie biedt over mens en natuur door de tijd heen. Een andere belangrijk aspect van het bijzondere karakter van het bodemarchief in het Oer-IJ-gebied is de hoge stand van de grondwaterspiegel waardoor eeuwenoude overblijfselen goed geconserveerd zijn gebleven.

Veenkleilandschap

Afgezien van de IJ-polders behoort de gemeente Haarlemmerliede & Spaarnwoude tot het veenkleilandschap. Vóór de 7e eeuw voor Chr. wordt dit landschap volgens de huidige inzichten van archeologisch onderzoek als niet-bewoonbaar beschouwd, al is incidentele lokale exploitatie niet uit te sluiten. Aangezien strandwallen en Oude Duinen in principe vanaf hun ontstaan continu bewoonbaar waren, zijn het juist vooral deze landschapselementen en -zones waarop sporen en resten uit het laat-neolithicum (2850 - 2000 voor Chr.) en de bronstijd (2000 - 800 voor Chr.) zijn te vinden, zoals onder meer is gebleken uit het onderzoek van het echtpaar Raaf op de strandwal waarop de dorpen Haarlemmerliede & Spaarnwoude zijn gesitueerd (zie hieronder).

Aangezien de bewoningsgeschiedenis in sterke mate is bepaald door de landschappelijke situatie bieden reconstructies van de paleo-geografie (oude landschappelijke situatie) belangrijke aanknopingspunten om uitspraken te kunnen doen over de mogelijkheden van bewoning en landgebruik in het verleden van de gemeente Haarlemmerliede & Spaarnwoude. In het kader van de Archeologische Kennis Inventarisatie (AKI) van het AAC/projectenbureau dat is gelieerd aan de Universiteit van Amsterdam, is de paleo- geografie van het Oer-IJ-gebied in kaartvorm voor een viertal opeenvolgende tijdvakken gereconstrueerd.5 De tijdvakken 1800 - 250 voor Chr. , 250 voor Chr. – 900 na Chr. en 900- 1500 na Chr. zijn benut om een beeld te verkrijgen over de bewoningsmogelijkheden van de gemeente Haarlemmerliede & Spaarnwoude. Het tijdvak 2850 - 1800 voor Chr. is buiten beschouwing gelaten, aangezien het veenkleilandschap zoals hierboven al genoemd in deze periode als niet (regulier) bewoonbaar wordt gezien. Het middeleeuwse bewoningsniveau (900 - 1500 na Chr.) behoeft evenwel een eigen benadering. Het is namelijk door klink en oxidatie van het veendek grotendeels verdwenen. Wat veelal resteert zijn losse vondsten. De Romeinse en prehistorische lagen met sporen en vondsten zijn vanwege hun inbedding in minder oxidatiegevoelige aardlagen minder selectief en meestal goed geconserveerd.

De drie tijdvakken worden gerepresenteerd aan de hand van kaartbeelden van de landschappelijke situatie van respectievelijk 1000 voor Chr., 100 en 900 na Chr. Het zijn dus momentopnamen die een statische weergave vormen van een landschap dat in het verleden een sterk dynamisch karakter heeft gekend. De kaarten geven de noordelijke helft van de gemeente Haarlemmerliede & Spaarnwoude weer (zie afbeeldingen 2 t/m 4).

Afb. 2 t/m 4.

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Daarop kunnen we zien dat de hoofdgeul van het Oer-IJ estuarium dwars door de Inlaagpolder loopt. Juist de veengebieden, kwelders en strandwallen nabij de hoofdgeul bevatten een rijk en gevarieerd bodemarchief. Uit deze kaarten wordt tevens duidelijk dat in de tussenliggende periode van 1000 voor Chr. en 100 na Chr. het rietveen vrijwel geheel plaats heeft gemaakt voor hoogveen. De Vereenigde Binnenpolder valt buiten de paleo- geografische reconstructie, maar zal rond 1000 voor Chr. eveneens geheel uit rietveen en wellicht alleen in het zuidelijk deel van de polder voor een klein deel uit hoogveen hebben bestaan. Vanwege de verslechterde drainage ontwikkelde zich bovenop het rietveen hoogveen, dat vanuit het zuiden naar het noorden langzamerhand een steeds groter oppervlak van de Inlaagpolder en Vereenigde Binnenpolder besloeg, zoals blijkt uit de kaart van 100 na Chr. Op de kaart van 900 na Chr. is in de Houtrakpolder de restgeul van het

Oer-IJ te zien. Na het dichtslibben van het Oer-IJ ontwikkelt het estuarium zich tot een zoetwatermeer. De Vereenigde Binnenpolder en Inlaagpolder zijn geheel bedekt met hoogveen, dat in de loop van de late middeleeuwen als gevolg van de ontginningen grotendeels weer verdwijnt.

De paleo-geografische beschrijving van de Inlaagpolder en de Vereenigde Binnenpolder geeft slechts een globaal beeld van de landschappelijke ontwikkeling, hetgeen weinig zegt over de mogelijkheden voor bewoning. Een gedetailleerder beeld van de paleo-geografie hebben we wel van de Assendelver Polders ten noorden en grenzend aan de gemeente Haarlemmerliede & Spaarnwoude. Daar is op grote schaal archeologisch en geologisch onderzoek verricht. In het kader van dat onderzoek is door onder meer Vos een bewoningsmodel opgesteld over de samenhang tussen de landschapsontwikkeling en bewoningsgeschiedenis van het estuariumlandschap in de Assendelver Polders.

De Assendelver Polders zijn volgens Vos bewoond geweest tijdens twee perioden; in de vroege ijzertijd en doorlopend in de late ijzertijd en vroege Romeinse tijd. De kwelders van het Oer-IJ estuarium werden tijdens Duinkerke I regelmatig overstroomd waardoor een krekenstelsel met prielen ontstond. Dit stelsel ontwaterde de randzone van het rietveen, waardoor deze zone tijdens de vroege ijzertijd bewoonbaar werd. In de Midden IJzertijd ontstaan in de Assendelver Polders een tweetal kreeksystemen, waarvan het zuidelijke systeem rond 400 à 350 voor Chr. dichtslibt. De datering van de eindfase van het noordelijke systeem is nog onzeker. Uit de Midden IJzertijd (500 - 250 voor Chr.) zijn volgens de AKI in de Assendelver Polders alleen op oeverwallen sporen van seizoensgebruik aangetroffen.6 Vanaf ongeveer 200 voor Chr. in de Late IJzertijd vestigden kolonisten zich op de oeverwallen van het zuidelijke systeem en in de randzone van het rietveen. Deze zone was langs de kreken ontwaterd en geschikt voor bewoning. In de eerste helft van de Romeinse tijd (0 - 200 na Chr.) werden de Assendelver Polders het meest intensief bewoond. De bewoners van het gebied vestigden zich in deze periode met name op de inmiddels verlande kreken. Doordat de kreeksystemen in de Romeinse tijd waren dichtslibt, nam ook de capaciteit van het drainagesysteem in deze periode verder af waardoor de grondwaterstand in de Assendelver Polders begon te stijgen. Door de stijging van grondwater breidde het hoogveen zich verder uit. Daardoor namen ook de bestaansmogelijkheden in het gebied verder af. Na 200 na Chr. raakte het gebied daarom minder bevolkt. In de laat-Romeinse tijd (270 - 450 na Chr.) wapenen de bewoners zich tegen de wateroverlast door huisterpen aan te leggen. Daarna wordt het veenlandschap grotendeels verlaten. De groei van hoogveen ging door tot aan de middeleeuwse ontginningen die omstreeks de 10e/11e eeuw begonnen. Van het veen dat tussen ongeveer 200 en 1000 na Chr. is gevormd, is thans vanwege oxidatie en klink, dat begint vanaf de ontginningen van het veen, niet veel meer over.

Het kreeksysteem in de Assendelver Polders kon op de kaart worden gezet dankzij geologisch onderzoek dat daar heeft plaatsgevonden. Aangezien de Inlaagpolder en de Vereenigde Binnenpolder nabij de hoofdgeul liggen, is het ook voor deze polders goed mogelijk dat hier in de ijzertijd en Romeinse tijd een dergelijk systeem aanwezig is geweest. Dat wordt namelijk gesuggereerd door de geomorfologie van het huidige landschap. Op de geomorfologische kaart staan ‘smalle ruggen’ in de Inlaagpolder en de Vereenigde Binnenpolder aangeduid, die waarschijnlijk de fossiele (restanten) vormen van een kreeksysteem of van meerdere systemen.7 Het is goed mogelijk dat net als in de Assendelver Polders ook kreekstelsel(s) van het Oer-IJ-estuarium in de Inlaagpolder en de Vereenigde Binnenpolder in de Midden IJzertijd tot ontwikkeling komt (komen), die in de late ijzertijd en de eerste helft van de Romeinse tijd wordt (worden) bewoond. Tevens zullen prielen de randzone van het rietveen hebben ontwaterd, waardoor ook in deze zones gunstige condities ontstonden voor bewoning en landgebruik. In de late ijzertijd en Romeinse tijd komen nederzettingen in de Assendelver Polders vooral voor op het rietveen en in de Romeinse tijd met name op de verlande krekenstelsels in de kweldergebieden. De nederzettingen bestonden uit drieschepige boerderijen, die zowel aan mens als vee onderdak boden. Doordat de nederzettingen lagen op voormalige krekenstelsels en in rietveengebieden hadden zij een lineair karakter. Het veen werd benut om vee te weiden en om er akkerbouw te bedrijven.

Van omstreeks 200 na Chr. tot de late middeleeuwen lijkt er sprake te zijn van een bewoningshiaat, aangezien met archeologisch onderzoek weinig sporen en vondsten uit deze periode in het veenkleigebied zijn aangetroffen. Dat heeft te maken met de dichtslibbing van het zeegat omstreeks het begin van de jaartelling. Voorheen hadden geulen van krekenstelsels in het Oer-IJ-gebied eeuwenlang gezorgd voor een natuurlijke afwatering naar zee. Nu het zeegat verland was, vernatte het achterland met als gevolg dat de bewoners uit de veengebieden wegtrokken.

De vernatting van het veenkleigebied zet zich in de vroege middeleeuwen (450 - 1050 na Chr.) verder door. Sommige oude toponiemen die in de laat-Romeinse tijd gebruikt worden, zijn echter nu nog altijd in gebruik, hetgeen duidt op een zekere mate van continuïteit van bewoning tussen deze twee perioden. Alhoewel het voortschrijdende archeologische onderzoek steeds meer licht werpt op de vroege middeleeuwen (450 - 1050 na Chr.) is over deze periode in het Oer-IJ-gebied nog maar weinig bekend. Vanwege klink en oxidatie van het vroeg-middeleeuwse veendek zijn sporen van bewoning uit die periode grotendeels verdwenen. Wat vaak nog resteert zijn contextloze losse vondsten en vondstenconcentraties zonder de oorspronkelijk bijbehorende bodemsporen.

Zoals we het veenlandschap nu kennen is het vormgegeven door ontginningen gedurende de late middeleeuwen die in het studiegebied vanaf de 10e/11e eeuw zullen zijn begonnen. De Inlaagpolder en de Vereenigde Binnenpolder zijn naar alle waarschijnlijkheid ook vanaf die tijd ontgonnen. Alom wordt verondersteld dat de reden om het veen in Noord-Holland bewoonbaar te maken, primair ligt in een toenemende bevolkingsdruk vanuit de kuststrook. Daar hadden de bewoners last van afslag van de kust en oververstuivingen door de Jonge Duinen. Dat noopte de bewoners uit het kustgebied uit te wijken naar de veengebieden. Ook een drogere klimatologische fase speelde hierbij een rol. Om het veen te kunnen ontginnen moest men het ontwateren. Hiertoe werden parallelle sloten gegraven vanaf een bestaande of een nieuw gegraven watergang, die vervolgens het water afvoerde naar de veenstromen de Liede, het Spaarne of het IJ. Het veen was alleen in groepsverband te ontginnen, zodat men gezamenlijk sloten kon graven om het water af te voeren en kades kon aanleggen om water uit het omliggende gebied buiten de ontginning te houden. De sloten liepen haaks op de hoogtelijnen van het veenkussen en takten waar mogelijk schuin aan op de natuurlijke rivierlopen, waarmee de ontwatering goed verliep. Dit verklaart de zeer karakteristieke waaiervorm van de verkaveling.8 De ontginners hadden recht van opstrek, wat inhield dat zij in het verlengde van het perceel dat zij gebruikten meer veen konden ontginnen. Dit werd doorgezet totdat men op een waterscheiding stuitte of op een ontginning van een andere groep. In eerste instantie zullen de ontginners zich op de flank van de veenkussens gevestigd hebben.

Het veenlandschap in Haarlemmerliede & Spaarnwoude zal omstreeks de 10e/11e eeuw zijn ontgonnen vanuit het buurtje ‘die Spaerne’, dat aan de monding van het Spaarne lag. De naam van dit buurtje is terug te vinden in de latere rekeningen van de graaf van Holland. Vanuit ‘die Spaerne’ wordt het veenmoeras in de richting net ten noorden van Spaarnwoude ontgonnen. Deze aanname is gebaseerd op het huidige slotenpatroon, waarvan oriëntatie en structuur in sterke mate hetzelfde is als aan het begin van de ontginning.9 Een door de Archeologische Werkgroep Haarlem uitgevoerde veldkartering heeft aangetoond dat het gebied ten oosten van de A900 op zijn minst in de 12e eeuw bewoond is geweest. De veldkartering bracht in de Inlaagpolder en de Vereenigde Binnenpolder ten oosten van deze snelweg twee bewoningsassen aan het licht. In totaal werden met de kartering 40 (vermoedelijke) huisplaatsen gevonden.

Men stichtte een gemengd landbouwbedrijf met akkerbouw en veeteelt, die elkaar aanvulden. De ontwatering van het veen leidde tot inklinking en oxidatie van de bodem, waardoor het maaiveld daalde en de grondwaterstand ten opzichte van het maaiveld hoger kwam te liggen en het perceel vervolgens weer vernatte. Veelal probeerde men in eerste instantie door het dieper uitgraven van de sloten de grondwaterstand verder te verlagen, maar dit leidde wederom tot een daling van het maaiveld. Als men het water niet langer voldoende kon afvoeren verplaatste men veelal het akkerland in het verlengde van de bestaande akker, waardoor de langwerpige stroken verder verlengd werden. Het gebeurde ook dat men na het verlengen van de kavels de oude nederzetting verliet en dichter bij de nieuwe akkers een nieuwe nederzetting opbouwde. Men verplaatste in dat geval de huizen in het verlengde van de percelen. Ook de kerk werd op deze wijze verplaatst, zij het dat deze vaak pas later volgde.

Door de grondwaterstand telkens te verlagen, droegen boeren er aan bij dat het overstromingsgevaar verder toenam. Vooral na ongeveer 1150 toen de invloed van de zee via het IJ zich in onder meer Haarlemmerliede & Spaarnwoude doet gelden. Bedijking wordt op den duur noodzakelijk. In 1434 ontstaat de ‘Vereenigde Binnenpolder’. In dit jaar wordt besloten om spuisluizen aan te leggen in de Spaarndammerdijk.

In de 12e eeuw werd de overlast van het water door maaivelddaling en wijziging van de weersomstandigheden zo erg, dat men veenterpjes opwierp. Deze huisterpjes zijn nu nog op verschillende plaatsen in Inlaagpolder en de Vereenigde Binnenpolder als kleine verhogingen in het veld waarneembaar. In het begin van de 15e eeuw werd de windbemaling uitgevonden. De afwatering van een gebied kon vanaf dat moment op een andere wijze plaatsvinden dan door natuurlijke afwatering. Dit maakte het mogelijk gebieden verder te ontwateren. Door de ietwat vertraagde, doch permanente en onstuitbare neiging van het maaiveld om gelijk te komen met de grondwaterstand werd het veengebied steeds opnieuw te nat voor akkerbouw, waardoor boeren grotendeels overgaan op veeteelt.

De strandwal in de Vereenigde Binnenpolder

Op historische kaarten is nog goed te zien dat de geleiding van verkeersstromen vooral is bepaald door de ligging van strandwallen. Op de kadastrale minuut uit 1823 is te zien dat het tracé van de Kerkweg loopt over de oostelijke flank van de strandwal in de Vereenigde Binnenpolder. Al in de prehistorie liepen wegen over deze landschappelijke elementen, zoals blijkt uit archeologisch onderzoek in de Velserbroekpolder. Langs de prehistorische weg in deze polder zijn grafheuvels en bewoningssporen aangetroffen. Hieruit blijkt ook dat de strandwallen millennia lang een ordening hebben aangebracht in het ruimtegebruik.

Vanwege hun verheven positie en gunstige bodemcondities kennen strandwallen een continue bewoning. Daarvoor zijn ook concrete aanwijzingen gevonden op de strandwal waarop de kernen Haarlemmerliede & Spaarnwoude liggen. Op deze strandwal werd in de Zuiderpolder in 1987 voorafgaand aan het bouwrijp maken van een terrein ten behoeve van woningbouw archeologisch veldonderzoek uitgevoerd.10 Tijdens dat onderzoek werden sporen van menselijke activiteit uit het laat-neolithicum gevonden, zoals vuurstenen gereedschapsfragmenten, grote houtskoolconcentraties, greppels en paalgaten. Ook zijn uit de midden- en late bronstijd sporen van bewoning en landgebruik aangetroffen. Daartoe behoren onder meer akkers met fraaie eergetouwsporen, een huisgreppel en aardwerk. Na deze periode begon veen tot ontwikkeling te komen, waardoor de strandwal onder een veendek verdween. In de late middeleeuwen werd het veengebied ontgonnen. Door klink van het veen werd de strandwal geleidelijk weer aan het oppervlak zichtbaar.

Op de strandwal ter plaatse van het kerkterrein van Spaarnwoude zijn tijdens archeologisch veldonderzoek door RAAP sporen uit de Romeinse tijd en/of de ijzertijd aangetroffen (Archis- waarnemingsnummer 30953).11

In 1951 wordt door het echtpaar Raaf ook op de strandwal in een boomgaard bij de Boerderij “Einde Rust” archeologisch onderzoek verricht. Het onderzoeksterrein blijkt een oude veenpoel te zijn die oorspronkelijk als een inham de strandwal binnendringt en die in 15e eeuw is dicht gegooid. Uit deze poel is een groot aantal middeleeuwse en nog enkele Romeinse vondsten opgedolven.

Op dezelfde strandwal doet het echtpaar Raaf in de Veerpolder in de gemeente Haarlem ook archeologisch onderzoek. Daarbij komen vondsten uit de Romeinse tijd en waarschijnlijk scherven uit de ijzertijd aan het licht. De Romeinse vondsten bestaan onder meer uit een rand- of halsfragment van een Romeinse amfoor en een fragment van een pijpaarden beeldje van een paard dat aan de toom geleid wordt door een ruiter gekleed in tunica. Onderzoek dat in 1993/4, in de directe nabijheid en op dezelfde strandwal in opdracht van de gemeente Haarlem door W.J. Bosman werd uitgevoerd, toont de aanwezigheid van meerdere cultuurniveaus aan.12 Het betreft de bronstijd en laat neolithicum, mogelijk zelfs nog iets ouder.

Pleistoceen

Het Pleistoceen is een geologisch tijdvak van 2,5 miljoen tot 10.000 jaar geleden. In dit tijdvak werd een meters dikke laag dekzand afgezet. Het pleistocene oppervlak bevindt zich op grote diepte onder het maaiveld. Op de Pleistoceenkaart van TNO is te zien dat dit oppervlak in een groot deel van de gemeente Haarlemmerliede & Spaarnwoude is geërodeerd als gevolg van holocene inbraken vanuit de zee. Het gebied is echter niet geheel geërodeerd. Daar waar het pleistocene oppervlak volgens de kaart nog 'intact' is, ligt dit tussen 12 en 16 meter beneden NAP, dus op aanzienlijke diepte onder het maaiveld. Hier moet rekening gehouden worden met oudere bewoningssporen, met name uit het mesolithicum. Zeker in de kuststrook is het mesolithische landschap sterk aan erosie onderhevig geweest, dus als resten uit het mesolithicum er nog aanwezig zijn, gaat het om een belangrijk archeologisch potentieel. Aangezien bodemroerende werkzaamheden dieper dan 12 tot 16 meter beneden NAP niet gangbaar zijn, wordt het mesolithicum in het kader van deze nota verder buiten beschouwing gelaten. In voorkomende gevallen verdient het echter zeker aandacht. Het gemeentelijk archeologiebeleid wordt heden afgestemd op archeologische waarden uit het neolithicum en jonger. In het kader van reguliere bodemingrepen worden deze waarden vanwege hun (veel) minder diepe ligging namelijk met teloorgang bedreigd.

Oude dorpskernen

De trekvaart tussen Amsterdam en Haarlem werd in 1632 in gebruik genomen en is voor het zuidelijk deel van de gemeente een structuurbepalend element geweest. Door de aanwezigheid van waterstaatkundige werken in de landengte ter hoogte van Halfweg vormde de vaart geen aaneengesloten waterweg. De reizigers moesten daarom uitstappen om zich te voet over het sluizencomplex te verplaatsen. De vestiging van herbergen vormde de basis voor het ontstaan van het dorp Halfweg, waarvan de officiële naam tot in de 19e eeuw Houtrijk en Polanen was.

Haarlemmerliede is waarschijnlijk ontstaan in de late middeleeuwen. Het hier aanwezige fragment van een strandwal bepaalde de situering van een katholieke schuilkerk, die in 1837 door de huidige dorpskerk werd vervangen.

Spaarnwoude ontstond in de 10e/11e op de meest oostelijke strandwal in het kustgebied. In de 11e eeuw stond hier een kapel, waarvan de situering ook moet zijn bepaald door de ter plaatse aanwezige hoge zandrug. In de 13e eeuw werd hier de dorpskerk gebouwd. Van dit kerkgebouw resteert in de huidige kerk enkel nog de toren, bekend onder de naam ‘de Stompe Toren’. Tijdens archeologisch onderzoek zijn ook muurresten van de kerkhofmuur gevonden. De bakstenen uit deze muur hebben hetzelfde formaat als de bakstenen uit de onderste helft van de “de Stompe Toren”. Het lijkt er daarom op dat de kerkhofmuur gelijktijdig met de kerktoren is gebouwd.

Er zijn aanwijzingen dat reeds in de 11e eeuw op het kerkterrein een voorloper van ‘de Stompe Toren’ heeft gestaan. In een verdrag uit 1063 wordt melding gemaakt van een kerk te ‘Spirnerewalt’. De kapel of bijkerk zou te Spaarnwoude gelokaliseerd kunnen worden. In de 15e eeuw werd ten noorden van de kerk kasteel ‘Sparenwoude’ gebouwd, waarvan vermoedelijk de restanten nabij of zelfs onder de panden Kerkweg 27, 28 en/of 29 bewaard zijn gebleven.

Spaarndam-oost, ter onderscheiding van het Haarlemse Spaarndam, bestond in de 17e eeuw uit het gemeenlandshuis van Rijnland langs de Spaarndammerdijk en enige bebouwing ten zuidoosten van de oostelijke of Grote Sluis.

Dijken

Afgezien van de negentiende eeuwse dijken langs het Noordzeekanaal en Zijkanalen C en F zijn de dijken in de gemeente Haarlemmerliede & Spaarnwoude allen van middeleeuwse oorsprong. De eerste middeleeuwse dijkjes waren vaak aan aaneengeschakelde veenterpjes. Op topografische kaarten is te zien hoe de dijkjes soms haaks over de oudere verkavelingssloten waren aangelegd. Aan weerszijden is dan te zien hoe de sloten ooit verbonden waren.

afbeelding binnen de regeling

Afb. 5 De Lage Dijk.

De Lage Dijk langs de Mooie Nel en de Binnen Liede heeft zijn waterkerende functie tot op de dag van vandaag behouden. De Inlaagse Dijk verloor deze functie na de droogmaking van het IJ. Vanaf de 15e eeuw fungeerde deze dijk als zomerdijk van de Inlaagpolder en de Uiterdijken. Deze landen waren buitengedijkt bij de aanleg van de Spaarndammerdijk. Deze hoge winterdijk werd na de Elisabethsvloed van 1421 opgeworpen en is altijd een markant onderdeel in het landschap gebleven. Deze dijk verloor haar functie van winterdijk bij het ontstaan van de Houtrakpolder.

Molens

Tot 1556 wordt de Binnenpolder niet bemalen. Het overtollige water wordt door middel van twee spuisluizen geloosd in het IJ. Door inklinking van het veendek in combinatie met de invloed van de zee voldoet deze afwatering niet meer. In 1556 geeft Rijnland daarom toestemming om een windmolen, de Liedemolen, te bouwen.13 Op een kaart uit 1564 is de Liedemolen als binnenkruier aangeduid. Tijdens de belegering van Haarlem in 1572-73 wordt de Liedemolen vernield. Deze molen wordt weer hersteld en in 1580 verleent Rijnland toestemming om de molen weer in gebruik te nemen.

In diezelfde tijd wilde de Houtrijker Binnenpolder zich afscheiden van Spaarnwoude. In 1580 werd door Rijnland toestemming verleend om zelf een molen te bouwen en op een kaart van Rijnland uit 1615 staat de Houtrijker watermolen aangegeven.14 In 1813 werd de Houtrijker Binnenpolder weer gecombineerd met en onder bemaling gebracht van de Vereenigde Binnenpolder. De molen verkeerde toen in slechte staat en werd waarschijnlijk kort daarna gesloopt.

De Vereenigde Binnenpolder werd in die tijd bemalen door de al vrij oude Liedemolen en de Slokopmolen.15 Eerstgenoemde molen is in 1927 afgebrand en niet vervangen. Laatstgenoemde molen staat vanaf het midden van de negentiende eeuw onder die naam bekend. In 1875 was de molen toe aan een zodanig groot herstel, dat werd besloten tot de bouw van een nieuwe molen. In 1877 werd de huidige molen op de funderingen van zijn voorganger geheel nieuw gebouwd. In omstreeks 1950 is deze molen voor het laatst in bedrijf geweest. Nu is de molen als woning in gebruik en is zelfs zo nu en dan nog in bedrijf. Door de aanleg van de Haarlemmertrekvaart in 1615 werd het zuidelijk deel van de Vereenigde Binnenpolder afgesneden. Dit deel van de polder staat sindsdien bekend onder de naam Rottepolder en werd bemalen door een eigen molen.16 De molen werd in 1923 gesloopt.

Stelling van Amsterdam

De Stelling van Amsterdam, de kringstelling van permanente verdedigingsbouw rond de hoofdstad, werd aangelegd tussen 1880 en 1920 door het Departement van Oorlog. Aan het einde van de negentiende eeuw werden in heel Europa van die kringstellingen aangelegd. Dat had te maken met de vele oorlogen die vanaf 1860 in Europa werden uitgevochten. Hoewel Nederland neutraal was, vond koning Willem III dat zijn land toch goed verdedigd moest kunnen worden.

Een deel van de Stelling van Amsterdam liep langs de oostelijke oever van de Binnen Liede. Naar militaire bevelstructuur behoorde dit stuk tot sector Sloten, groep Halfweg, vak Liede. De militaire werken binnen het vak Liede vormden tezamen Positie bij de Liede, waarbinnen op relatief zeer korte onderlinge afstand onder meer drie forten lagen. Het grillige verloop van de Liede en daarmee van de hoofdverdedigingslijn, vervolgens de geringe inundatiecapaciteit en vooral de dichte structuur van water-, spoor- en straatwegen vereisten hier een zware verdediging.

3.2BESCHRIJVING VAN DE ARCHEOLOGIEGEBIEDEN

Dit deel van de bijlage gaat in op de archeologiegebieden die op de Beleidskaart Archeologie zijn te onderscheiden. De ontwikkelings- en bewoningsgeschiedenis is per gebied beschreven. Daarna wordt voor ieder gebied de archeologische waarde bepaald. De monumentenwet 1988 vereist dat bij projecten van 100 m2 rekening moet worden gehouden met archeologie. In de gemeente liggen vindplaatsen, zoals molenrestanten, die kleiner zijn dan 100 m2. De vindplaats zou dus ongezien vernietigd kunnen worden als iemand het terrein wil ontwikkelen. Anderzijds zijn er plekken in de gemeente waar de kans op archeologische resten in de bodem klein is, dan is 100 m2 te rigide. Om die reden heeft de gemeente zones met specifieke regimes aangewezen.

Op basis van deze waardebepalingen zijn de archeologiegebieden in vijf categorieën ingedeeld:

eerste categorie

Voor alle plangebieden waarin bodemroering gaat gebeuren -ongeacht diepte en omvang- moet de archeologische waarde van de bodem worden bepaald.

tweede categorie

Voor plangebieden (waarin bodemroering gaat gebeuren) die groter zijn dan 50 m2 en dieper dan 35 cm moet de archeologische waarde van de bodem worden bepaald.

NB. Als een plangebied dus 40 m2 is en 35 cm diep geroerd wordt, hoeft dat niet. Als een plangebied 50 m2 is en 30 cm diep geroerd wordt, hoeft dat ook niet. Als een plangebied 40 m2 is en de bodem tot 3 m wordt geroerd, dus ook niet.

derde categorie

Voor plangebieden (waarin bodemroering gaat gebeuren) die groter zijn dan 500 m2 en dieper dan 40 cm moet de archeologische waarde van de bodem worden bepaald.

vierde categorie

Voor plangebieden (waarin bodemroering gaat gebeuren) die groter zijn dan 2500 m2 en dieper dan 40 cm moet de archeologische waarde van de bodem worden bepaald.

vijfde categorie

Voor plangebieden (waarin bodemroering gaat gebeuren) die groter zijn dan 10000 m2 en dieper dan 40 cm moet de archeologische waarde van de bodem worden bepaald.

In de categorie “overige delen van het gemeentelijk grondgebied” hoeft geen rekening te worden gehouden met archeologie.

Historische dorpskernen

(HASP01A t/m 03A)

Beschrijving Spaarnwoude, Spaarndam-Oost, Halfweg en Haarlemmerliede

Vanwege de onderbreking van de trekvaart tussen Amsterdam en Haarlem werd Halfweg een overstapplaats voor reizigers. Ten behoeve van de reizigers vestigden zich herbergen, hetgeen de basis legde voor de ontwikkeling van Halfweg (HASP 03A). Haarlemmerliede (HASP 02A) en Spaarnwoude (HASP 01A) zijn waarschijnlijk ontstaan als ontginningsnederzetting. Eerstgenoemde tussen 1000 en 1500 en laatstgenoemde ontstond na 1000 op de meest oostelijke strandwal in het kustgebied. Spaarndam-oost bestond in de 17e eeuw uit het gemeenlandshuis van Rijnland en enige bebouwing.

De historische dorpskernen van Haarlemmerliede & Spaarnwoude zijn op de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW-kaart) en de Archeologische Monumentenkaart (AMK) aangeduid als gebied van hoge archeologische waarde. Als begrenzing van de historische dorpskernen is gekozen voor de bebouwingsoppervlakte rond het midden van de 19e eeuw. Op de CHW-kaart en AMK aangegeven begrenzingen zijn overigens voor wat betreft de dorpskernen van Halfweg ter weerszijden van het sluizencomplex onjuist en zijn in het kader van deze nota op basis van de kadastrale minuut uit 1822 nader gepreciseerd.

Waardebepaling

Archeologische waarnemingen en opgravingen in andere delen van Noord-Holland hebben aangetoond dat dorpskernen vrijwel overal belangrijke archeologische waarden bevatten, behalve daar waar de bodem in de 20e eeuw is verstoord. Deze waarden leveren informatie over de ruimtelijke ontwikkeling van dorpskernen in het verleden, over het dagelijks leven van de bewoners en hun werkzaamheden en over het gebruik en de ontwikkeling van individuele gebouwen.

De te verwachten archeologische sporen bevinden zich vaak reeds binnen enkele decimeters onder de oppervlakte en bestaan concreet uit fundamenten van huizen, ophogingen, afvalkuilen, waterputten, beerputten, slootvullingen, gebruiksvoorwerpen en gereedschappen. Onder de huizen Kerkweg 27 en 28 bevinden zich middeleeuwse keldergewelven, die vermoedelijk de resten vormen van het kasteel ‘Sparenwoude’. Voorts geldt in het algemeen dat in de bestaande bebouwing van vóór 1945 nog onbekende bouwhistorische waarden aanwezig kunnen zijn.

Vrijstellingsgrens

Plangebieden die kleiner zijn dan een oppervlakte van 50 m2 en/of waarbij grondroerende werkzaamheden niet dieper reiken dan 35 cm beneden het maaiveld, zijn vrijgesteld van de archeologische onderzoeksplicht. Bij sloopwerkzaamheden van bebouwing van vóór 1945 dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van bouwhistorische waarden.

kerk met Kerkterrein te Spaarnwoude

(HASP04A)

Beschrijving

De Stompe Toren dateert in eerste aanleg uit omstreeks 1200. De kerk was in eerste instantie een eenvoudige parochiekerk. Rond de kerk lag de begraafplaats. Kerk en begraafplaats waren omgeven door een gracht met aan de binnenzijde een kerkhofmuur.

Het kerkterrein is aangelegd op een duinkop die is opgehoogd met mogelijk het zand uit de gracht.

Het kerkgebouw van De Stompe Toren is drie keer beschadigd geraakt, waarbij de toren steeds gespaard is gebleven. Rond 1450 is de kerk waarschijnlijk door brand en blikseminslag deels verwoest. De toren is toen verlengd tot 34.80 meter. Kort nadien is het oorspronkelijke kerkje verbouwd tot een grotere kruiskerk. Wegens ruimtegebrek werd de ommuring afgebroken en de gracht gedempt. De nieuwe kerk raakte in 1573, tijdens het beleg van Haarlem, voor een tweede keer beschadigd. In 1590 werd de kerkruïne gedeeltelijk hersteld en in gebruik genomen als Hervormde kerk. In 1747 werd ook deze kerk beschadigd, ditmaal door storm. In 1764 werd de bouw van de huidige kerk voltooid, nadat in de jaren ervoor de ruïne van de oude verwoeste kerk met fundering en al was opgeruimd. De oude 13e eeuwse toren werd opgenomen in het nieuwe kerkgebouw. Er zijn aanwijzingen dat reeds in de 11e eeuw op het kerkgebouw een voorloper van de Stompe Toren heeft gestaan. In een verdrag uit 1063 wordt melding gemaakt van een kerk te ‘Spirnewalt’. Vermoedelijk gaat het om een kapel of dochterkerk van de kerk van Velsen. De exacte locatie van deze kapel of bijkerk is echter niet bekend.

Afb. 6 Spaarnwoude.

afbeelding binnen de regeling

Waardebepaling

Tijdens eerder gravend onderzoek op het kerkterrein is de aanwezigheid van het toegangspad naar de kerk vastgesteld. Ook blijkt uit dat onderzoek dat menselijke resten en muurresten van de kerkhofmuur in de bodem van het kerkterrein aanwezig zijn. Tevens is vastgesteld dat om de kerk een gracht lag, die nu helemaal is opgevuld met een pakket humeus zwart zand met puinfragmenten en menselijke skeletresten. Onderzoek aan menselijke beenderen levert vaak belangwekkende archeologische informatie. Ook (gebruiks)voorwerpen, die door de eeuwen heen in de gracht verloren gingen, kunnen nog worden teruggevonden. In de ondergrond van het kerkterrein zijn (mogelijk) nog de fundamenten aanwezig van een kapel. Voorts zijn op het kerkterrein nog sporen en resten van grafrituelen en grafbestel aan te treffen.

afbeelding binnen de regeling

Afb. 7 Stompe Toren.

Vrijstellingsgrens

Bij alle niet reguliere grondroerende werkzaamheden17 in de bodem van de kerkterreinen moet rekening gehouden worden met de aanwezigheid van archeologische waarden, ook bij grondroerende werkzaamheden tijdens restauratiewerk.

Dijken

(HASP05A t/m 07A)

Beschrijving

Afgezien van de negentiende eeuwse dijken langs het Noordzeekanaal en Zijkanalen C en F zijn de dijken in de gemeente Haarlemmerliede & Spaarnwoude allen van middeleeuwse oorsprong.

Waardebepaling

De dijken bestaan uit archeologisch relevante aardlichamen, die in de loop der tijd zijn verzwaard en opgehoogd en waarin (delen van) sluizen en afwateringen aanwezig kunnen zijn. Zij kunnen informatie leveren over bouw, constructie en ontwikkeling van waterkeringstechnologie uit vroege perioden. Bovendien vertegenwoordigen de dijken een hoge landschappelijke waarde.

Vrijstellingsgrens

(HASP 07A)

Plangebieden die kleiner zijn dan een oppervlakte van 50 m2 en/of waarbij grondroerende werkzaamheden niet dieper reiken dan 35 cm onder het oppervlak van het aardlichaam van de Lage dijk, zijn vrijgesteld van de archeologische onderzoeksplicht. Per geval zal worden nagegaan in hoeverre archeologisch documenterend onderzoek nodig is. Doorgaans zal het opmeten van dwarsdoorsneden van de dijk voldoende zijn, maar soms is volledig opgravend onderzoek noodzakelijk.

(HASP 05A & 06A)

De Spaarndammerdijk en Inlaagse Dijk zijn door de gemeente als monument aangewezen. Vergunningverlening voor grondroerende werkzaamheden onder de oppervlakten van de aardlichamen van de Spaarndammerdijk en Inlaagse Dijk vindt plaats op de voor gemeentelijke monumenten gebruikelijke wijze. Bescherming van de dijken zal op termijn plaatsvinden via het bestemmingsplan.

Molenplaatsen

(HASP08A t/m 17A)

Beschrijving

Op een aantal specifieke plaatsen in de gemeente Haarlemmerliede & Spaarnwoude hebben poldermolens gestaan. Daarvan zijn de Liedemolen (HASP08A), de Slokopmolen (HASP09A), de Houtrijkermolen (HASP10A) en de molen in de Rottpolder (HASP11A) reeds in het vorige hoofdstuk besproken.

Daarnaast zijn ook uit onderzoek van historische kaarten in het kader van deze nota nog zes plaatsen aangetroffen waarop in het verleden molens hebben gestaan. In de Zwetpolder op het terrein van de huidige waterzuivering stond de Zwetmolen (HASP12A), die in 1950 werd gesloopt.18 Ongeveer 130 meter ten noordoosten daarvan in dezelfde polder stond ook een poldermolen (HASP13A).19

Op een aantal historische kaarten is te zien dat in het oosten van de Inlaagpolder tegen de Inlaagse Dijk aan een molen heeft gestaan. Op kaart van Rijnland uit 1746 staat deze molen al aangeduid en moet er dus vóór het verschijnen van de kaart al hebben gestaan. Op de topografische kaart uit 1849 -1859 staat de molen vermeld onder de naam Watermolen De Dolle Hond (HASP14A).20

Tot slot zijn nog drie molens op topografische kaarten uit het begin van de vorige eeuw aangeduid. Een molen stond ter hoogte van Penningsveer aan de Liede en bemaalde hier een stuk buitendijks land (HASP15A).21 De andere molen stond ongeveer 240 meter ten westen van de Slokopmolen aan de oever van de Mooie Nel (HASP16A).22 Tot slot heeft in het oosten van de Inlaagse Polder net iets ten noorden van de Spaarndammerdijk een molen gestaan (HASP17A).23

De oppervlakte van het archeologiegebied waarin de Houtrijkermolen heeft gestaan, is wat ruimer dan de andere molenplaatsen genomen, aangezien de oorspronkelijke locatie van deze molen niet precies is te duiden.

Waardebepaling

De molenplaatsen die bekend zijn van historische kaarten zijn ook op de archeologische beleidskaart van deze nota geplaatst. Op deze plaatsen kunnen zich in de bodem, met name waar deze nog niet zo sterk verstoord is, archeologisch relevante resten bevinden. Deze zullen voornamelijk bestaan uit fundamenten van molens, sluizen en bijgebouwtjes, voormalige waterlopen, kaden, gereedschappen en gebruiksvoorwerpen. Zij leveren met name informatie over bouw, constructie en ontwikkeling van waterpeilbeheer en windtechnologie uit vroege perioden en over het dagelijks leven van de molenaar en zijn gezin.

afbeelding binnen de regeling

Afb. 8 De Slokopmolen.

Vrijstellingsgrens

Plangebieden die kleiner zijn dan een oppervlakte van 50 m2 en/of waarbij grondroerende werkzaamheden niet dieper reiken dan 35 cm beneden het maaiveld, zijn vrijgesteld van de archeologische onderzoeksplicht.

Batterij VINKEBRUG aan de Batterijweg

(HASP18A)

Beschrijving

De Batterij bij Halfweg dateert al van 1672, werd gebouwd als gesloten aardwerk en doorsneden door de trekvaart en straatweg. Door de aanleg van de spoorlijn is het een gesloten aardwerk aan de noordkant geworden. Het lunet aan de zuidkant is verdwenen. Aan het einde van de negentiende eeuw is het opgenomen in de militaire verdedigingslinie van de Stelling van Amsterdam. Door de ontwerpers van de Stelling van Amsterdam zijn ook oudere verdedigingswerken aangepast en opgenomen in de Stelling.

De batterij bestond nog in 1871 en ondanks dat deze is opgeheven in 1926 was de batterij in 1927 nog in beheer bij de Genie.

Waardebepaling

De resten van het fort leveren een bijdrage aan de militaire geschiedenis van het gebied. De aardwerken zijn archeologisch van belang en ook zijn er gebruiksvoorwerpen en militaria te verwachten. De Batterij heeft onterecht geen monumentale status. De gemeente wil er zorg voor dragen dat het in de toekomst een gemeentelijk of provinciaal monument wordt.

Vrijstellingsgrens

Bij alle bodemingrepen dient rekening te worden gehouden met archeologie. Dit is een uitzondering, omdat de gemeente overweegt het fort als provinciaal of gemeentelijk monument te beschermen.

Liniewal Liebrug-Liede en Nevenbatterij

(HASP36A)

Beschrijving

De Liniewal Liebrug-Liede en nevenbatterij maken onderdeel uit van de voormalige Stelling van Amsterdam. Tussen de Forten bij de Liebrug en De Liede werd een aarden liniewal aangelegd, waarin opgenomen een nevenbatterij. Van de linie resteert nog een deel langs het K.M. Rooselaantje. In de oorspronkelijke situatie was aan weerszijden van de nevenbatterij (halverwege de wal) een aarden batterij in de liniewal opgenomen, die tegenwoordig in het veld niet meer als zodanig valt te herkennen. Achter de wal bestond de verbindingsweg als een grindweg, in de huidige vorm het Rooselaantje.

De nevenbatterij ligt op het westen en bestreek de accessen (doorgangen), die de spoorweg Haarlem-Amsterdam en de evenwijdig daaraan lopende Amsterdamse Trekvaart en straatweg vormden. Een bouwtekening dateert uit 1907 en aangenomen mag worden dat rond deze datum de batterij gebouwd moet zijn. De nevenbatterij was bestemd voor verrijdbaar geschut dat in vredestijd elders in de genie- en artillerieloodsen stond opgeslagen.

Waardebepaling

De Liniewal Liebrug-Liede en nevenbatterij zijn van sociaal- en cultuurhistorische waarde voor de militaire geschiedenis van permanente versterkingsbouw in Nederland in de periode 1874 - 1920.

Vrijstellingsgrens

Aan het terrein ter plaatse van het fort kunnen geen vrijstellingscriteria in de vorm van planvoorschriften in het bestemmingsplan worden opgenomen, aangezien in verband met de monumentenstatus van de beide forten. Bij werkzaamheden aan de forten dient een vergunning te worden aangevraagd bij Gedeputeerde Staten van de Provincie Noord- Holland.

Kazemat van Fort de Liede

(HASP37A)

Beschrijving

De Kazemat van Fort de Liede maakt onderdeel uit van de voormalige Stelling van Amsterdam. Aan de noordwestelijke punt van de Haarlemmermeerpolder werd in de Ringvaart het Fort De Liede aangelegd als één van de vier forten die de tussen 1848 - 1852 drooggelegde polder zouden moeten verdedigen. De forten behoorden tot een fase in de vestingbouw die aan de eigenlijke Stelling van Amsterdam vooraf ging en bij de Nieuw Hollandse Waterlinie goed bewaard bleven. Het terrein van de Kazemat werd echter later als materialenopslagplaats grondig vergraven. Het enige deel dat min of meer in oude vorm bleef, vormt de westelijke rand van het terrein met de frontwal.

Waardebepaling

De Liniewal Liebrug-Liede en nevenbatterij zijn van sociaal- en cultuurhistorische waarde voor de militaire geschiedenis van permanente versterkingsbouw in Nederland in de periode 1874 - 1920.

Vrijstellingsgrens

Aan het terrein ter plaatse van het fort kunnen geen vrijstellingscriteria in de vorm van planvoorschriften in het bestemmingsplan worden opgenomen, aangezien in verband met de monumentenstatus van de beide forten. Bij werkzaamheden aan de forten dient een vergunning te worden aangevraagd bij Gedeputeerde Staten van de Provincie Noord- Holland.

Inlaagpolder en Vereenigde Binnenpolder

(HASP19A)

Beschrijving

Op de geomorfologische kaart is te zien dat in dit archeologiegebied ‘smalle ruggen’ staan aangeduid, die kunnen worden opgevat als kreekruggen. Waarschijnlijk zijn dit oude aftakkingen van de hoofdgeul van het Oer-IJ. Het is goed mogelijk dat de kreeksystemen van het Oer-IJ-estuarium in de Inlaagpolder net als in de Assendelver Polders in de midden- ijzertijd tot ontwikkeling kwamen, en dat zij in de late ijzertijd en de eerste helft van de Romeinse tijd werden bewoond. Dergelijke systemen zullen tevens ook de randzone van het rietveen hebben ontwaterd, waardoor in deze zone ook mogelijkheden voor bewoning en landgebruik ontstonden. Het veenlandschap werd waarschijnlijk vanaf de 10e/11e eeuw na Chr. weer in gebruik genomen.

Waardebepaling

Op basis van de paleo-geografische reconstructies en de huidige geomorfologische kaart kan worden aangenomen dat de landschappelijke gesteldheid voldoende mogelijkheden bood voor bewoning en landgebruik. Dat wordt inderdaad bevestigd door een veldkartering die door de Archeologische Werkgroep Haarlem (AWH) in de winter van 1987 en 1988 is uitgevoerd. Daaruit komt naar voren dat op een groot aantal plekken in de Inlaagpolder en Vereenigde Binnenpolder belangwekkende archeologische resten en sporen aanwezig zijn, zowel van nederzettingen als ontginningen uit met name de ijzertijd, Romeinse tijd en late middeleeuwen.

Vrijstellingsgrens

Plangebieden die kleiner zijn dan een oppervlakte van 2500 m2 en/of waarbij grondroerende werkzaamheden niet dieper reiken dan 40 cm beneden het maaiveld, zijn vrijgesteld van de archeologische onderzoeksplicht.

Middeleeuwse huisplaatsen

(HASP20A t/m 25A)

Beschrijving

In de winter van 1987 en 1988 heeft de AWH (Archeologische Werkgroep Haarlem) een veldverkenning uitgevoerd in de Verenigde Binnenpolder en de Inlaagpolder. In vrijwel het gehele gebied zijn archeologica uit verschillende perioden vanaf het neolithicum aangetroffen. De overgrote meerderheid van de vondsten dateert uit de middeleeuwen en nieuwe tijd. Interessant hierbij is dat met name in het deel van de polder ten oosten van de A9 diverse huisterpen zijn aangetroffen. Deze huisterpen bestaan uit kleine verhogingen in het land waarop een boerderij/huis heeft gestaan. In hoeverre hier de term ‘huisterpen’ echt van toepassing is, is de vraag. Alhoewel het op voorhand niet is uit te sluiten dat een eventuele terp onder het eigen gewicht in het onderliggende veen is verzonken, zal hier vermoedelijk eerder sprake zijn van ietwat opgehoogde en oxidatiebestendige huisplaatsen en erven, waarschijnlijk met gebruikmaking van minerale materialen (kleivloer, e.d.). Om dit te bepalen is nader onderzoek wenselijk. Diverse van deze terpen/huisplaatsen liggen op een rij waaruit geconcludeerd kan worden dat we hier te maken hebben met een zogenaamde bewoningsas. De aardewerk fragmenten werden bij deze terpen voornamelijk aan de oppervlakte aangetroffen. Voor een deel zal sprake zijn van zogenaamde ‘toemaak’, dat is het restant van de nederzettingsmest en de hierin meegevoerde mobilia zoals meestal aardewerkfragmenten.

Waardebepaling

De ouderdom van de bewoningsassen volgt uit de bulk aan aardewerk: Paffrath, kogelpot en Pingsdorf; Andenne ontbreekt vrijwel. De leden van de AWH gaan daarom uit van de tweede helft van de 12e eeuw, met een kleine doorloop in de 13e eeuw. Duidelijk is dat de woonplaatsen zich uiterst ondiep in de bodem ophouden, binnen enkele decimeters onder het huidige maaiveld. Dat dit geen belemmering behoeft te zijn voor een zeer informatief bodemarchief mag blijken uit twee voorbeelden uit de nabije Veerpolder te Haarlem. Een onderzoek van de AWH in samenwerking met de gemeentearcheoloog aan een globaal even oude huisplaats iets ten noorden van het viaduct Kegge, leverde onder andere een haardplaats en (delen van) dragende palen óp slieten op.24

Onderzoek van de heer Bosman enkele honderden meters meer oostelijk leverde naast aardewerkfragmenten ook meerdere bodemsporen op.25

Vrijstellingsgrens

(HASP 20A & 21A)

Plangebieden die kleiner zijn dan een oppervlakte van 500 m2 en/of waarbij grondroerende werkzaamheden niet dieper reiken dan 40 cm beneden het maaiveld, zijn vrijgesteld van de archeologische onderzoeksplicht.

(HASP 22A t/m 25A)

Plangebieden die kleiner zijn dan een oppervlakte van 50 m2 en/of waarbij grondroerende werkzaamheden niet dieper reiken dan 35 cm beneden het maaiveld, zijn vrijgesteld van de archeologische onderzoeksplicht.

Zandkop ten noorden van Penningsveer

(HASP26A)

Beschrijving

Nabij de parkeerplaats aan de oostzijde van de Lage Dijk ter hoogte van huisnummer 7 werd door de Archeologische Werkgroep Haarlem (AWH) bij de aanleg van een fietspad een zandopduiking waargenomen. Volgens de AWH was het onderliggende zand van de klasse fijn, maar betrof het geen zavel en/of zeer fijn zand. Dit wijst erop dat het hier een duintje of kleine strandrug binnen de strandvlakte betreft, en bijvoorbeeld niet een oeverwal of stroomrug.

Waardebepaling

In de nabijheid van de zandopduiking is een grote concentratie aardewerk daterend uit de ijzertijd aangetroffen. Ook resten en sporen uit andere perioden kunnen in de bodem op én in de nabijheid van de zandkop aanwezig zijn. Een vergelijkbare zandopduiking (kleine wal) kwam voor in het hart van de Veerpolder. Op deze zandopduiking werden neolithische gebruikssporen bestaande uit meerdere vuurplaatsen, die wemelden van verbrand visbot en -graten, aangetroffen.26

Vrijstellingsgrens

Plangebieden die kleiner zijn dan een oppervlakte van 50 m2 en/of waarbij grondroerende werkzaamheden niet dieper reiken dan 35 cm beneden het maaiveld, zijn vrijgesteld van de archeologische onderzoeksplicht.

Westelijk gebied van de Rottepolder

(HASP27A)

Beschrijving

Dit archeologiegebied wordt begrensd door de Buiten Liede, Ringvaart van de Haarlemmermeerpolder en het Rottewegje. Doordat de Haarlemmertrekvaart in 1631 werd aangelegd, werd dit gebied afgesneden van de Vereenigde Binnenpolder en ontstond de Rottepolder. De mogelijkheden voor bewoning en de landschappelijke ontwikkeling van dit archeologiegebied zijn daarom hetzelfde als de Inlaagpolder en de Vereenigde Binnenpolder.

Waardebepaling

Op diverse plekken in dit archeologiegebied kunnen belangwekkende archeologische resten en sporen aanwezig zijn, zowel van nederzettingen als ontginningen uit met name de ijzertijd, Romeinse tijd en late middeleeuwen, waarvan de positie van tevoren niet of moeilijk is in te schatten.

Vrijstellingsgrens

Plangebieden die kleiner zijn dan een oppervlakte van 2500 m2 en/of waarbij grondroerende werkzaamheden niet dieper reiken dan 40 cm beneden het maaiveld, zijn vrijgesteld van de archeologische onderzoeksplicht.

Strandwallen

(HASP28A)

Beschrijving

In de Vereenigde Binnenpolder ligt een strandwal waarop de dorpen Haarlemmerliede & Spaarnwoude zijn gesitueerd. De strandwal vormde oorspronkelijk onderdeel van de Noordhollandse kustlijn. Mede om deze reden is de strandwal als eerste tot een provinciaal aardkundig monument verklaard.

Op de ‘Vereenvoudigde geologische kaart van Haarlem en omgeving’ kunnen we zien dat de zuidelijke helft van de strandwal één noordoostlijke uitloper heeft. Op de ‘Geomorfologische kaart van Nederland’ is ook een uitloper met dezelfde oriëntatie te zien, maar nu aan de noordelijke helft van de strandwal. De begrenzingen van het strandwalgebied op de beleidskaart van deze nota zijn vastgesteld op basis van beide geologische kaarten. De contouren van de wal zijn op deze kaart ruimer weergegeven dan die op de geologische kaarten. De flank aan de lijzijde (oostkant) van de wal is ruimer ingetekend dan de westkant, aangezien de overwegend westenwind er waarschijnlijk voor heeft gezorgd dat oostelijke flank uitgestrekter zal zijn. De potentie van de flanken van de strandwal is om meerdere redenen hoger dan de top. Het oudste gebruik heeft zich bij een lagere (grond)waterstand (ook) op een lagergelegen niveau kunnen afspelen. De eventuele sporen en resten zijn bovendien eerder en op een dieper niveau toegedekt geraakt, hetgeen hun preservatiepotentieel aanzienlijk hoger maakt. De top is aanzienlijk langduriger en in principe intensiever gebruikt en dus (gedeeltelijk) ‘verstoord’.

Waardebepaling

In het algemeen geldt dat strandwallen archeologisch belangrijke locaties zijn, aangezien deze landschappelijke elementen sinds hun ontstaan intensief en min of meer continu bewoond zijn geweest. Voor wat betreft de strandwal in de gemeente Haarlemmerliede & Spaarnwoude komt dat beeld ook duidelijk naar voren. Er bestaat daarom een goede kans dat bij bodemingrepen binnen onderhavig archeologiegebied resten en sporen van bewoning en landgebruik aangetroffen worden.

Vrijstellingsgrens

Plangebieden die kleiner zijn dan een oppervlakte van 500 m2 en/of waarbij grondroerende werkzaamheden niet dieper reiken dan 40 cm beneden het maaiveld, zijn vrijgesteld van de archeologische onderzoeksplicht.

Houtrakpolder

(HASP29A)

Beschrijving

Tussen 1865 en 1873 werd het Noordzeekanaal aangelegd, waarbij de duinen werden doorgraven. Met het zand dat daarbij vrijkwam, werden twee kanaaldijken in het IJ aangelegd. De delen van het IJ die buiten de nieuwe kanaaldijken vielen, werden drooggemalen en vervolgens in agrarisch gebruik genomen. Eén van die delen werd gevormd door de Houtrakpolder, die in 1873 droog viel. Binnen de huidige gemeentegrenzen kenmerkt de polder zich in die delen die nog als landbouwgebied in gebruik zijn door een regelmatige strokenverkaveling met voornamelijk noordzuidelijke hoofdrichting.

Waardebepaling

Op ‘Vereenvoudigde geologische kaart van Haarlem en omgeving’ is te zien dat veen- en kleilagen die nog wel in de aangrenzende Inlaagpolder aanwezig zijn niet meer voorkomen in de Houtrakpolder. Het maaiveld in deze polder ligt voor het grootste deel maar liefst 2 meter lager dan in de Inlaagpolder. Het ontbreken van de oorspronkelijke veen- en kleilagen is het gevolg van de eroderende werking van het IJ-meer. Het maaiveld in de Houtrakpolder ligt overwegend tussen de 2,5 en 3,2 meter beneden NAP. In een gordel rond de Ringweg ligt het maaiveld tussen 2,5 en 2,0 meter beneden NAP.

De bodem in de Houtrakpolder is over het gehele oppervlak tot ongeveer 40 cm beneden het maaiveld door agrarische bodembewerking verstoord. De bouwvoor is voor archeologisch onderzoek doorgaans minder interessant dan de ongeroerde grond daaronder, dat zich in de Houtrakpolder bevindt vanaf een diepte die varieert tussen de 2,4 en 3,6 meter beneden NAP. Vanaf 2,4 meter beneden NAP kunnen nog sporen en resten van menselijke activiteit uit het neolithicum aanwezig zijn. Aangezien in deze periode nauwelijks vaste nederzettingen voorkomen, is de kans op het aantreffen van dergelijke waarden vrij klein. Indien sporen van deze vroege menselijke aanwezigheid zich in de bodem van de Houtrakpolder bevinden, dan zijn deze evenwel zeer behoudwaardig.

Vrijstellingsgrens

Plangebieden die kleiner zijn dan een oppervlakte van 10.000 m2 en/of waarbij grondroerende werkzaamheden niet dieper reiken dan 40 cm beneden het maaiveld, zijn vrijgesteld van de archeologische onderzoeksplicht.

Mooie Nel en Binnen Liede

(HASP30A)

Beschrijving

De Mooie Nel is een veenplas die grotendeels binnen de gemeente Haarlemmerliede & Spaarnwoude ligt. De waterloop Binnen Liede bevindt zich tussen de Mooie Nel en de Ringvaart van de Haarlemmermeerpolder.

Waardebepaling

Wellicht dat onder de waterbodem van de Mooie Nel en Binnen Liede nog belangwekkende archeologische resten en sporen aanwezig zijn, waarvan de positie van tevoren vrijwel niet of moeilijk is in te schatten.

Vrijstellingsgrens

Plangebieden die kleiner zijn dan een oppervlakte van 10.000 m2 en/of waarbij grondroerende werkzaamheden niet dieper reiken dan 40 cm beneden het maaiveld, zijn vrijgesteld van de archeologische onderzoeksplicht.

Archeologiegebieden geheel vrijgesteld van de onderzoeksplicht

(HASP31A t/m 35A)

Beschrijving

De gemeente Haarlemmerliede & Spaarnwoude telt in totaal vijf archeologievrije gebieden. Vier daarvan behoren tot de Houtrakpolder dat in 1873 door inpoldering van het IJ-meer droog viel. De gebieden betreffen:

  • recreatiegebied Spaarnwoude (HASP31A). Het terrein wordt gekenmerkt door een afwisseling van zwemplassen, velden, paden en bossages;

  • golfbaan Houtrak (HASP32A). Het terrein wordt gekenmerkt door een afwisseling van velden, paden en bossages;

  • het oostelijke gedeelte van de bebouwde kom van het forensenplaatsje Spaarndam (HASP33A).

  • Het vierde archeologiegebied betreft de waterpartij in de Houtrakpolder (HASP34A);

  • Het vijfde archeologiegebied is de Oude Notweg, de Batterijweg en de spoorlijn Amsterdam - Haarlem ten westen van de batterijweg en de strook ten zuiden van deze lijn tot aan de zuidelijke gemeentegrens (HASP35A). Dit gebied komt overeen met de Rottepolder en de Zwetpolder. Doordat de Haarlemmertrekvaart in 1631 werd aangelegd, werd dit gebied afgesneden van de Vereenigde Binnenpolder en ontstonden deze twee polders. Het gedeelte ten westen van het Rottewegje vormt een apart archeologiegebied.

Waardebepaling

Gebieden HASP 31A t/m 33A

Op ‘Vereenvoudigde geologische kaart van Haarlem en omgeving’ is te zien dat veen- en kleilagen die nog wel in de aangrenzende Inlaagpolder en Vereenigde Binnenpolder aanwezig zijn niet meer voorkomen in de drie deelgebeiden van de Houtrakpolder. Het maaiveld in deze polders ligt daarom voor het grootste deel maar liefst 2 meter lager dan de Inlaagpolder en de Vereenigde Binnenpolder. Het ontbreken van de oorspronkelijke veen- en kleilagen is het gevolg van de eroderende werking van het IJ-meer. Het maaiveld van de betreffende gebieden ligt overwegend op een hoogte tussen 2,5 en 3,2 meter beneden NAP. Bij de aanleg van waterpartijen en andere werken van de golfbaan Houtrak en het recreatiegebied Spaarnwoude is de bodem op betrekkelijk grote schaal verzet. In Spaarndam is bij stedenbouwkundige werkzaamheden de bodem eveneens grotendeels geroerd. In alle drie de gebieden is de bodem over het gehele oppervlak tot ongeveer 40 cm beneden het maaiveld door agrarische bodembewerking verstoord. In de betreffende archeologiegebieden moet dus rekening gehouden worden met archeologische waarden vanaf een diepte tussen ongeveer 2,9 en 3,6 meter beneden NAP. Beneden dit niveau kunnen nog sporen en resten van menselijke activiteit uit het neolithicum aanwezig zijn. Aangezien in deze periode nauwelijks vaste nederzettingen voorkomen, is de kans op het aantreffen van dergelijke waarden vrijwel uitgesloten.

Gebied HASP34A

De waterbodem zal tenminste ongeveer op een hoogte van 3,5 meter onder NAP liggen. Ook hier zullen bewoningsniveaus vanaf het neolithicum vedwenen zijn. De archeologische waarde van de waterbodem is derhalve laag.

Gebied HASP35A

Het maaiveld in dit gebied ligt op een vergelijkbare hoogte ten opzichte van NAP als de Inlaagpolder en Vereenigde Binnenpolder. In dit gebied kunnen nog net als in voornoemde polders bewoningsniveaus vanaf de ijzertijd voorkomen. Aangezien dit gebied vrijwel helemaal is bebouwd, zijn deze niveaus vrijwel zeker grotendeels verstoord. De archeologische waarde van dit gebied is dan ook zeer laag.

3.3 SAMENVATTEND OVERZICHT VAN ARCHEOLOGIEGEBIEDEN PER CATEGORIE

Provinciaal Monument

HASP 36A Liniewal Liebrug-Liede en nevenbatterij

HASP 37A Kazemat van Fort de Liede

Gemeentelijk Monument

HASP05A Inlaagse Dijk

HASP06A Spaarndammerdijk

Archeologisch waardevol gebied van de eerste categorie

Geen vrijstelling (wel reguliere graafwerkzaamheden)

HASP04A Kerkterrein met kerk te Spaarnwoude

HASP18A Batterij Vinkebrug aan de Batterijweg

Archeologisch waardevol gebied van de tweede categorie

Vrijstelling bij plannen kleiner dan 50 m2 én niet dieper dan 35 cm

HASP01A Historische kern Spaarnwoude

HASP02A Historische kern Haarlemmerliede

HASP03A Historische kern Halfweg

HASP07A Lage Dijk

HASP08A Liedemolen

HASP09A Slokopmolen

HASP10A Houtrijkermolen

HASP11A Molen in de Rottepolder

HASP12A Zwetmolen

HASP13A Molenplaats

HASP14A Watermolen De Dolle Hond

HASP15A Molenplaats

HASP16A Molenplaats

HASP17A Molenplaats

HASP22A Middeleeuwse huisplaatsen

HASP23A Middeleeuwse huisplaatsen HASP24A 

Middeleeuwse huisplaatsen

HASP25A Middeleeuwse huisplaatsen

HASP26A Zandkop ten noorden van Penningsveer

Archeologisch waardevol gebied van de derde categorie

Vrijstelling bij plannen kleiner dan 500 m2 én niet dieper dan 40 cm

HASP20A Middeleeuwse huisplaatsen

HASP21A Middeleeuwse huisplaatsen

HASP28A Strandwallen

Archeologisch waardevol gebied van de vierde categorie

Vrijstelling bij plannen kleiner dan 2500 m2 én niet dieper dan 40 cm

HASP19A Inlaagpolder & Vereenigde Binnenpolder

HASP27A Westelijk gebied van de Rottepolder Archeologisch waardevol gebied van de vijfde categorie

Archeologisch waardevol gebied van de vijfde categorie

Vrijstelling bij plannen kleiner dan 10.000 m2 én niet dieper dan 40 cm

HASP29A Houtrakpolder

HASP30A Mooie Nel en Binnen Liede

Archeologiegebieden geheel vrijgesteld van de onderzoeksplicht

HASP31A recreatiegebied Spaarnwoude

HASP32A Golfbaan Houtrak

HASP33A Spaarndam-Oost

HASP34A Waterpartij in de Houtrakpolder

HASP35A Rottepolder & Zwetpolder

3.4 OVERZICHT VAN ARCHEOLOGISCHE PERIODE

begin-einde

periode

1750 na Chr. - heden

Nieuwste tijd

1500 na Chr. - 1750 na Chr.

Nieuwe tijd

1300 na Chr. - 1500 na Chr.

Late Middeleeuwen

1000 na Chr. - 1300 na Chr.

Volle Middeleeuwen

450 na Chr. - 1000 na Chr

Vroege Middeleeuwen

270 na Chr. - 450 na Chr.

laat-Romeinse tijd

70 na Chr. - 270 na Chr.

midden-Romeinse tijd

12 voor Chr. - 70 na Chr.

vroeg-Romeinse tijd

250 voor Chr. - 12 voor Chr.

Late IJzertijd

500 voor Chr. - 250 voor Chr

Midden IJzertijd

775 voor Chr. - 500 voor Chr.

Vroege IJzertijd

1050 voor Chr. - 775 voor Chr.

Late Bronstijd

1800 voor Chr. - 1050 voor Chr.

Midden Bronstijd

2000 voor Chr. - 1800 voor Chr.

Vroege Bronstijd

5300 voor Chr. - 2000 voor Chr.

Neolithicum

8800 voor Chr. - 4900 voor Chr

Mesolithicum

35000 BP* -9200 voor Chr.

Laat-Paleolithicum

300000 BP -35000 BP

Midden-Paleolithicum

* BP = Before Present

BIJLAGE 4: FINANCIËN TEN AANZIEN VAN ARCHEOLOGIE

In deze bijlage wordt ter oriëntatie een indicatief overzicht gegeven van de kosten(posten) op het gebied van het gemeentelijk archeologiebeleid. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt in projectgebonden kosten en meer algemene kosten. Verder komt aan de orde hoe de uiteenlopende kosten van het archeologisch onderzoek en het gemeentelijk beleid worden gefinancierd.

4.1 HET VEROORZAKERPRINCIPE

Een belangrijk uitgangspunt van de gewijzigde Monumentenwet is het beschermen van archeologische waarden in de bodem zelf (in situ). Het belang van een archeologische opgraving en wetenschappelijk onderzoek is hieraan ondergeschikt. Waar mogelijk moet bij beoogde ruimtelijke ontwikkelingen worden gezocht naar alternatieve locaties of naar aanpassingen in het ontwerp. Dit vereist op gemeentelijk niveau een nauwe afstemming tussen de beleidsterreinen cultuur(historie), milieu en ruimtelijke ordening. Van initiatiefnemers tot ruimtelijke ontwikkelingen wordt verlangd dat zij in een tijdig stadium aangeven hoe met eventuele bodemverstorende ingrepen wordt omgegaan. Bij MER- plichtige projecten geldt een onderzoeksplicht.

Een tweede uitgangspunt is, dat de veroorzaker van een niet-vermijdbare verstoring van het archeologisch erfgoed procedureel en financieel verplicht is een opgraving te laten verrichten. Deze opgraving, die op wetenschappelijk verantwoorde wijze moet worden verricht, omvat ook het beschrijven van de resultaten en het deponeren van de vondsten in een Depot voor Bodemvondsten. De kosten die hiermee gepaard gaan dienen te worden beschouwd als normaal ondernemersrisico en zullen niet op de (rijks)overheid afgewenteld kunnen worden (veroorzakersprincipe).

De financiële gevolgen kunnen onder omstandigheden echter onevenredig zijn. In dit (bijzondere) geval bestaat voor het bestuursorgaan dat de verplichting heeft opgelegd, aanleiding om de betrokkene financieel tegemoet te komen. Het kan echter ook voorkomen, dat de kosten van een opgraving niet alleen onevenredig zijn voor de initiatiefnemer, maar ook voor het bestuursorgaan dat de opgraving noodzakelijk heeft beoordeeld en als verplichting heeft opgelegd. In die situatie kan er aanleiding zijn voor het Rijk om lagere overheden financieel tegemoet te komen door het verstrekken van een specifieke uitkering.

4.2 EXCESSIEVE KOSTEN VAN ARCHEOLOGISCH ONDERZOEK

Bij strikte toepassing van het veroorzakersprincipe kan de realisatie van een project in gevaar komen door de hoogte van de archeologiekosten. Bij grote projecten zullen de kosten voor archeologie naar verhouding niet snel worden ervaren als excessief. Kleinschalige initiatieven, in zowel ruimtelijke als economische zin, daarentegen zullen eerder leiden tot archeologiekosten die niet in verhouding staan tot de totale stichtingskosten. In een dergelijk situatie is in de Monumentenwet (art. 42) vastgelegd dat indien het niet redelijk is de kosten volledig ten laste komen van de veroorzaker de gemeente dan de archeologiekosten van de veroorzaker gedeeltelijk zal compenseren (nadeelcompensatie). De gemeente beschikt over de beleidsvrijheid zelf te bepalen wat voor de betreffende projectontwikkelaar een redelijke bijdrage is. In Nederland wordt vaak een percentage van 5% van de bouwsom voor archeologie als redelijk beschouwd. Als de kosten dat percentage overstijgen kan een ontwikkelaar bij de gemeente een bijdrage vragen.

Wanneer de kosten die overblijven voor de gemeente nadat de verstoorder zijn redelijke deel heeft betaald de € 2,50 per inwoner overstijgen, kan de gemeente een aanvraag doen bij het Rijk voor deze excessieve kosten. De voorwaarden en regels die daarvoor geleden zijn vastgelegd in het Besluit op de Archeologische Monumentenzorg (Bamz) en de Regeling Archeologische Monumentenzorg. Deze regeling is van kracht sinds 1 januari 2008 maar is van tijdelijke aard. De vergoedingsregeling op grond van de Bamz zal naar verwachting niet langer dan een jaar in werking zijn. In de nazomer 2007 hebben de rijksoverheid en de VNG namelijk een akkoord gesloten over de decentralisatie van specifieke uitkeringen. Concreet betekent het dat het geld dat gereserveerd is voor de specifieke uitkeringen in het Gemeentefonds is gestort. Voor wat betreft de specifieke uitkering excessieve kosten houdt dit in dat gemeenten niet meer een verzoek bij het Rijk kunnen in te dienen voor een vergoeding. Immers de gemeenten beschikken via het gemeentefonds zelf over een (deel van de) vergoeding. Er is geen bijzondere verdeelsleutel vastgesteld.

Omdat nog geen verwachting valt op te stellen voor de frequentie en de hoogte van het bedrag waarop aanspraak gemaakt zal worden, wordt de post ‘excessieve kosten archeologisch onderzoek’ opgenomen in de risicoparagraaf van de gemeentelijke begroting.

4.3 GRONDEXPLOITATIE

In de “Grondexploitatiewet” – die in de nieuwe Wro wordt opgenomen en in 2008 in werking zal treden – worden kosten van archeologisch onderzoek op de zogenaamde ‘kostensoortenlijst’ gezet. Dit betekent dat deze kosten kunnen worden meegenomen in de exploitatie en dat kostenverhaal op ontwikkelaars mogelijk is. Deze kosten drukken dan op het bestemmingsplan- of projectgebied en worden volgens een bepaalde methodiek omgeslagen en in rekening gebracht. Genoemde wet is bedoeld als ‘stok achter de deur’. Dit houdt in dat publiekrechtelijke kostenverhaal alleen nodig is als niet anderszins (via overeenkomst) is veilig gesteld dat kostenverhaal zal plaatsvinden.

4.4 GEMEENTELIJK ARCHEOLOGIEBUDGET

De kosten voor het gemeentelijk archeologiebeleid kunnen niet volledig worden gedekt door bestaande gemeentelijke begrotingsposten of opname van archeologiekosten in gemeentelijke projectbegrotingen. Daarom wordt overwogen een gemeentelijk archeologiebudget in te stellen. Uit dit budget worden, voor zover er niet op andere wijze in kan worden voorzien, de diverse archeologiekosten bestreden. Op de eerste plaats kan het budget jaarlijks worden gevuld met gelden uit het gemeentefonds. In dit fonds doet de rijksoverheid jaarlijks stortingen ter vergoeding van de gemeentelijke uitvoeringslasten als gevolg van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg. Daarnaast zou een deel van de legesheffing (op bouw-, sloop-, aanleg- en milieuvergunningen) aan het budget kunnen worden toegevoegd.

Het benodigde budget voor de uitvoering van archeologische monumentenzorgtaken zal door de gemeente ten minste worden samengesteld uit onderstaande kostenposten.

actualiseren van de Beleidskaart Archeologie (zie paragraaf 2.1);

bestrijden van excessieve kosten van archeologisch onderzoek (zie paragraaf 4.2);

opvangen van de kosten indien een (deel van een) specifieke uitkering van rijkswege onvoorzien wordt geweigerd (zie paragraaf 4.2).

4.5 PROJECTKOSTEN

In het kader van de planvoorbereiding kan het nodig zijn het archeologisch onderzoekstraject te doorlopen. De kosten voor archeologisch (voor)onderzoek dienen dan ook van meet af aan te worden meegenomen in de begroting van het betreffende project of besluit. Van de kosten van archeologisch onderzoek is geen eenduidige indicatie te geven omdat zij afhankelijk zijn van vele factoren. Zo is op voorhand niet duidelijk in hoeverre het onderzoekstraject moet worden doorlopen. Wel is duidelijk dat verkennend en karterend vooronderzoek relatief het goedkoopst is, waardestellend onderzoek duurder en een opgraving het duurst. Tenminste moet met onderstaande kostenposten in de projectbegroting rekening worden gehouden.

  • bureauonderzoek;

  • behoud in de bodem door planaanpassingen;

  • schrijven of toetsen Programma's van Eisen;

  • advisering/directievoering (onder meer bij het laten toetsen van archeologische rapportages);

  • inventariserend veldonderzoek (verkennend, karterend en waarderend); opgraving.

BIJLAGE 5:KAART MET ARCHEOLOGIEGEBIEDEN (LOSSE BIJLAGE)

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling


Noot
1

Zie daarvoor bijlage 3: “Toelichting op de Beleidskaart Archeologie

Noot
2

Om het aantal verordeningen te beperken wordt ervoor gekozen worden de archeologieverordening deel te laten uitmaken van de monumentenverordening.

Noot
3

Aardkundige waarden en monumenten hebben betrekking op alle niet-levende natuur en op verschijnselen uit de verschillende aardkundige vakgebieden, zoals geologie, bodemkunde en geomorfologie.

Noot
4

Bij verlaging of bij sterke schommelingen van het grondwaterpeil kan namelijk verdroging van de archeologische lagen optreden, waarbij eeuwenoude houten voorwerpen, zaden en pollen verloren kunnen gaan.

Noot
5

Lange, e.a., 2004, kaartbijlagen.

Noot
6

AKI, 50.

Noot
7

Berg, M.W. van den, 1993

Noot
8

De Cock, 1975, p. 333

Noot
9

Van den Beldt

Noot
10

Veldonderzoek uitgevoerd door de heer W. Bosman (geo-archeoloog gemeente Velsen). Schriftelijke mededeling W. Bosman.

Noot
11

Oude Rengerink, J.A.M. / A.J. Tol, 2002.

Noot
12

Schriftelijke mededeling W. J. Bosman (geo-archeoloog gemeente Velsen).

Noot
13

Kadastrale minuut uit ; Grote Historische Provincie Atlas 1:25.000, Noord-Holland 1849 - 1859, kaart 89; Atlas van Historische Topografische kaarten Noord-Holland, kaart 346.

Noot
14

Van der Aar, 1984. [zie molendatabase]

Noot
15

Kadastrale minuut uit ; Grote Historische Provincie Atlas 1:25.000, Noord-Holland 1849 - 1859, kaart 89; Atlas van Historische Topografische kaarten Noord-Holland, kaart 328.

Noot
16

Kadastrale minuut uit ; Grote Historische Provincie Atlas 1:25.000, Noord-Holland 1849 - 1859, kaart 89; Atlas van Historische Topografische kaarten Noord-Holland, kaart 328.

Noot
17

Het begraven wordt op de begraafplaatsen die nog in gebruik zijn tot de reguliere werkzaamheden gerekend.

Noot
18

Atlas van Historische Topografische kaarten Noord-Holland, kaart 347.

Noot
19

Kadastrale minuut uit 1822. Molenplaats komt ongeveer overeen met RD coördinaten: 110.940/488.890.

Noot
20

Kaart van Rijnland; Kadastrale minuut, begin 19e eeuw; Grote Historische Provincie Atlas 1:25.000, Noord-Holland 1849 - 1859, kaart 89 en 90.

Noot
21

Atlas van Historische Topografische kaarten Noord-Holland, kaart 346.

Noot
22

Atlas van Historische Topografische kaarten Noord-Holland, kaart 328.

Noot
23

Grote Historische Provincie Atlas 1:25.000, Noord-Holland 1849 - 1859, kaart 89

Noot
24

Haarlems Bodemonderzoek nrs. 32, 42-58

Noot
25

Holland, Arch. Kroniek van 1994, 319-322

Noot
26

Bron: archeologische WerkgroepHaarlem.