Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR724042
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR724042/1
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Bergeijk 2024
Geldend van 01-09-2024 t/m heden
Intitulé
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Bergeijk 2024Burgemeester en wethouders van de gemeente Bergeijk,
gelet op gelet op artikel 4:81, lid 1, Algemene wet bestuursrecht, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Verordening maatschappelijke ondersteuning Bergeijk 2024;
besluiten:
- 1.
Onder voorbehoud van vaststelling van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Bergeijk 2024 door de gemeenteraad, de beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Bergeijk 2024 vast te stellen.
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Bergeijk 2024 :
Inleiding
De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, hierna te noemen de wet, gaat ervan uit dat inwoners een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven. De wet verwacht ook van inwoners dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan. De verankering van de eigen verantwoordelijkheid is terug te vinden in artikel 2.3.5, derde en vierde lid, van de wet.
Inwoners die hun beperking in de zelfredzaamheid en/of participatie niet zelf kunnen oplossen, moeten een beroep kunnen doen op door de overheid georganiseerde ondersteuning, in dit geval de wet.
In de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Bergeijk 2024 is een kader voor het lokale beleid vastgesteld. Als verlengstuk van de verordening zijn deze beleidsregels opgesteld. In de beleidsregels is uitgewerkt hoe de wet en de verordening moet worden uitgevoerd, zijn afwegingskaders opgenomen en is jurisprudentie betrokken.
Om de leesbaarheid van deze beleidsregels te bevorderen is de volgorde van de artikelnummers aangehouden vanuit de verordening.
Hoofdstuk 1: Begripsbepalingen
Artikel 1. Begripsbepalingen
- 1.
In deze beleidsregels wordt bedoeld met:
- •
verordening: de verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Bergeijk 2024;
- •
beleidsregels: de beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Bergeijk 2024;
- •
wet: de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015)
- •
- 2.
Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, de Algemene wet bestuursrecht en de verordening.
Hoofdstuk 2: Toepassingsbereik, melding en onderzoek
Artikel 2. Toepassingsbereik
- 1.
Deze beleidsregels zijn van toepassing op maatschappelijke ondersteuning, voor zover deze betrekking hebben op de zelfredzaamheid en participatie van inwoners van de gemeente, zoals bedoeld in artikel 1.1.1, lid 1 van de wet, met uitzondering van beschermd wonen en opvang.
- 2.
Maatwerkvoorzieningen beschermd wonen en opvang worden door de centrumgemeente Eindhoven uitgevoerd en toegekend conform het daartoe vastgesteld beleid van de gemeente Eindhoven.
Artikel 3. Melding
- 1.
Een hulpvraag kan door of namens de cliënt bij het college worden gemeld. Dit heet een melding. Een melding wordt afgehandeld volgens een vastgestelde toegangsprocedure.
- 2.
Het college bevestigt de ontvangst van de melding schriftelijk en maakt zo spoedig mogelijk een afspraak voor een gesprek.
- 3.
In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding zo spoedig mogelijk een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek als bedoeld in artikel 7.
Artikel 4. Onafhankelijke Cliëntondersteuning
- 1.
Het college zorgt ervoor dat inwoners een beroep kunnen doen op kosteloze cliëntondersteuning. Deze ondersteuning bestaat uit informatie, advies en kortdurende ondersteuning. De cliëntondersteuner werkt onafhankelijk van de gemeente.
- 2.
Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek, als bedoeld in artikel 2.3.2, derde lid van de wet, op de mogelijkheid gebruik te maken van kosteloze cliëntondersteuning, voordat het gesprek met de cliënt plaatsvindt.
Artikel 5. Persoonlijk plan
- 1.
Het college informeert de cliënt over de mogelijkheid tot het indienen van een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid van de wet en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen. Het persoonlijk plan is vormvrij.
- 2.
Het persoonlijk plan wordt bij het onderzoek, als bedoeld in artikel 7, betrokken.
Artikel 6. Informatie en identificatie
- 1.
De cliënt geeft het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Het gaat hierbij om de van belang zijnde toegankelijke gegevens die onlosmakelijk verbonden zijn met zijn hulpvraag om zijn beperking in de zelfredzaamheid en/of participatie op te lossen.
- 2.
Bij het onderzoek als bedoeld in artikel 7, stelt het college de identiteit van de cliënt vast aan de hand van een geldig identiteitsbewijs. Dit wordt in het onderzoeksverslag vermeld.
Artikel 7. Onderzoek
- 1.
Een gesprek kan deel uit maken van het onderzoek. Het gesprek wordt in ieder geval gevoerd met de cliënt en indien wenselijk samen met diens vertegenwoordiger en voor zover mogelijk samen met zijn mantelzorger en voor zover nodig andere personen. Zonder de cliënt kan de hulpvraag onvoldoende in kaart worden gebracht. Tijdens het gesprek staan de mogelijkheden van de cliënt centraal. Het uitgangspunt is niet langer welke beperkingen de cliënt ervaart, maar welke mogelijkheden er zijn. Daarbij is de insteek geen standaard oplossingen aan te bieden, maar de cliënt zelf een oplossing voor zijn hulpvraag aan te laten dragen. Een door de cliënt aangedragen oplossing waar de cliënt achter staat heeft meer kans van slagen om de beperking in de zelfredzaamheid en participatie op te lossen.
- 2.
Als de hulpvraag voldoende duidelijk is, kan worden afgezien van een gesprek. Een voorbeeld hiervan is als de cliënt zeer recent is gesproken en de hulpvraag ook zonder gesprek voldoende duidelijk is.
- 3.
De factoren genoemd in artikel 2.3.2 lid 4 van de wet, waaronder de specifieke behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de client, maken deel uit van het onderzoek.
- 4.
Aan de cliënt wordt uitgelegd dat een maatwerkvoorziening geleverd kan worden in vorm van een persoonsgebonden budget (pgb), zorg in natura (zin) of een financiële tegemoetkoming en wat de gevolgen hiervan zijn.
- 5.
Het college informeert de cliënt over de mogelijkheid om een aanvraag als bedoeld in artikel 8 in te dienen.
- 6.
Als dit nodig is voor het onderzoek, kan het college de cliënt, zijn mantelzorger of, bij gebruikelijke hulp, zijn huisgenoten oproepen voor een gesprek of een onderzoek door een daartoe aangewezen deskundige.
- 7.
Ook kan het college een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen.
- 8.
Nadat het onderzoek is afgerond verstrekt het college de cliënt het onderzoeksverslag. In dit verslag staan de uitkomsten van het onderzoek en een advies. Dit advies kan afwijken van de gewenste oplossing die de cliënt zelf heeft aangedragen.
Hoofdstuk 3: Aanvraag maatwerkvoorziening
Artikel 8. Aanvraag
Een aanvraag als bedoeld in artikel 4.1 en 4.2 van de Awb wordt door of namens de cliënt schriftelijk bij het college ingediend middels het bij het onderzoeksverslag bijgevoegde aanvraagformulier. De aanvraag wordt door het college afgehandeld. De beslissing wordt genomen op basis van de uitkomsten van het onderzoek conform artikel 7 van de verordening en beleidsregels.
Artikel 9. Voorwaarden maatwerkvoorziening
- 1.
Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in zijn zelfredzaamheid of participatie, als de cliënt de beperkingen niet kan verminderen of wegnemen door gebruik te maken van:
a. eigen kracht en/of;
b. gebruikelijke hulp en/of;
c. mantelzorg en/of;
d. hulp van andere personen uit het sociale netwerk en/of;
e. algemeen gebruikelijke voorzieningen en/of ;
f. algemene voorzieningen en/of;
g. andere voorzieningen.
Hieronder wordt nader ingegaan op enkele begrippen en criteria uit de wet en de verordening:
a. Eigen kracht: de cliënt kijkt eerst of hij zelf of samen met zijn directe omgeving zijn situatie kan verbeteren. Alleen mogelijkheden die daadwerkelijk beschikbaar en/of verkrijgbaar zijn, vallen onder de oplossingen op ‘eigen kracht’.
b. Gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten (artikel 1.1.1 van de wet).
-
1. de huisgenoot is niet overbelast of dreigt niet overbelast te raken;
2. de huisgenoot heeft geen beperkingen en heeft de kennis/vaardigheden om gebruikelijke hulp uit te voeren of kan deze vaardigheden aanleren;
3. de huisgenoot is aanwezig/beschikbaar;
4. het gaat niet om specialistische hulp;
5. een druk bestaan is geen reden om geen gebruikelijke hulp te geven.
Het hangt af van de sociale relatie welke hulp en ondersteuning mensen van elkaar mogen verwachten. Hoe intiemer de relatie, des te meer hulp en ondersteuning mensen elkaar horen te geven. Als het gebruikelijk is dat mensen in een bepaalde relatie elkaar hulp en ondersteuning bieden, is dat niet vrijblijvend met betrekking tot een mogelijke aanspraak op een individuele (maatwerk)voorziening op basis van de Wmo, bijvoorbeeld ouders ten opzichte van hun kinderen. Bij gebruikelijke hulp en ondersteuning wordt een onderscheid gemaakt in kortdurende en langdurige situaties;
- Kortdurende situaties: er is uitzicht op herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de cliënt. Het gaat hierbij over het algemeen over een periode van maximaal 3 maanden.
-
- Langdurige situatie: het gaat om chronische situaties waarbij naar verwachting de hulp en ondersteuning langer dan 3 maanden nodig zal zijn.
-
Bij hulp bij het huishouden en begeleiding wordt het begrip gebruikelijke hulp gehanteerd. Op basis hiervan kan objectief worden vastgesteld welke taken gebruikelijk zijn. In het geval van hulp bij het huishouden wordt het begrip gebruikelijke hulp nader gespecificeerd in bijlage 1 ‘protocol hulp bij het huishouden’ van deze beleidsregels. In het geval van begeleiding wordt het begrip ‘gebruikelijke hulp’ nader gespecificeerd in dit artikel in samenhang met bijlage 2 ‘indicatieprotocol Begeleiding’ van deze beleidsregels.
Korte levensverwachting
In geval van een zeer korte levensverwachting kan ter ontlasting van de leefeenheid van de cliënt afgeweken worden van het hetgeen bepaald in dit artikel.
Inwonende kinderen
Als een kind gebruikelijke hulp moet verlenen, wordt goed onderzocht welke taken een kind kan uitvoeren. Er wordt rekening gehouden met wat je van een kind op een bepaalde leeftijd kan verwachten. Dit wordt gedaan volgens onderstaand schema.
Kinderen
Huishoudelijke taken
Zorgtaken en begeleiding
Tot 5 jaar
Kinderen tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan de huishouding.
-
Kunnen niet zonder toezicht van volwassenen;
-
Hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotore ontwikkeling;
-
Zijn tot 4 jaar niet zindelijk;
-
Moeten volledig verzorgd worden: aan- en uitkleden, eten, wassen;
-
Hebben begeleiding nodig bij hun sport/spel/vrijetijdsbesteding;
-
Hebben geen sport- en hobbyactiviteiten in verenigingsverband;
-
Zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven.
5 tot en met 11 jaar
Worden naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden als opruimen, tafeldekken/afruimen, afwassen/afdrogen, boodschap doen, kleding in wasmand gooien.
Kinderen vanaf 5 jaar hebben een reguliere dagbesteding op school;
Kunnen niet zonder toezicht van volwassenen;
Hebben toezicht nodig en nog maar weinig hulp bij hun persoonlijke verzorging;
Hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotore ontwikkeling;
Zijn overdag zindelijk en ’s nachts merendeels ook.
Hebben bij hun vrijetijdsbesteding alleen begeleiding nodig in het verkeer wanneer zij van en naar hun activiteiten gaan.
Hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur/week;
Sport- en hobbyactiviteiten in verenigingsverband, ongeveer 2x per week.
12 tot en met 17 jaar
Kunnen naast bovengenoemde taken hun eigen kamer op orde houden, d.w.z. rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen.
Hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;
Kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden en vanaf 16 jaar dag en nacht alleen gelaten worden;
Hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;
Hebben geen begeleiding nodig van en naar hun vrijetijdsactiviteiten;
Sport- en hobbyactiviteiten in verenigingsverband, een onbekend aantal keren per week;
Hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school;
Hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bv. huiswerk).
18 tot 23 jaar
Kunnen een éénpersoonshuishouden voeren. Dit bestaat uit schoonhouden van de sanitaire ruimte, keuken en een kamer, de was doen, boodschappen doen, een maaltijd verzorgen en afwassen en opruimen.
Indien nodig kan opvang en/of opvang van jongere gezinsleden tot hun taken behoren.
Vanaf 18 jaar zelfstandig wonen.
Vanaf 23 jaar
Kunnen meerpersoonshuishouden voeren en de huishoudelijke taken volledig overnemen.
Zelfstandig wonen.
-
In de volgende situaties wordt ervan uitgegaan dat de huisgenoot gebruikelijke hulp biedt of kan bieden:
-
Gebruikelijke hulp bij ondersteuning van het huishouden:
Het is normaal dat de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten waar nodig en mogelijk taken overnemen in het huishouden, wanneer er sprake is van een huisgenoot met een beperkte zelfredzaamheid. Bij het indiceren wordt rekening gehouden met de individuele omstandigheden.
Als de cliënt de huishoudelijke taken niet of niet meer kan uitvoeren wordt van de huisgenoten verwacht dat zij deze taken overnemen. Zie hiervoor verder bijlage 1 ‘protocol hulp bij het huishouden’ van deze beleidsregels.
Gebruikelijke hulp bij begeleiding
Gebruikelijke hulp bij ondersteuning zelfstandig leven en maatschappelijke deelname:
- 1.
Gebruikelijke hulp bij zelfstandig leven en maatschappelijke deelname wordt verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten in een kortdurende zorgsituatie, die een periode van maximaal drie maanden beslaat en waarin uitzicht is op herstel.
- 2.
In een zorgsituatie die langer dan drie maanden duurt en waarin uitzicht is op herstel en in een zorgsituatie waarin geen uitzicht is op herstel wordt gebruikelijke hulp verwacht bij:
- a.
Begeleiding op het terrein van maatschappelijke deelname. Hieronder wordt in ieder geval verstaan het bezoeken van een huisarts, het bezoeken van dagbesteding;
- b.
Begeleiding bij het normale maatschappelijke verkeer binnen de levenssfeer. Hieronder wordt in ieder geval verstaan het bezoeken van vrienden, familie en kennissen;
- c.
Het overnemen van en ondersteunen bij taken die bij een gezamenlijk huishouden horen. Hieronder wordt in ieder geval verstaan het doen van administratie.
- a.
Gebruikelijke hulp bij het ondersteunen bij verplaatsingen binnen de leefomgeving
Gebruikelijke hulp wordt verwacht bij:
-
- a.
Verplaatsingen met een incidenteel karakter die gepland kunnen worden. Hieronder wordt in ieder geval verstaan het bezoeken van vrienden, familie, huisarts;
- b.
Structurele verplaatsingen, waarbij rekening wordt gehouden met de intensiteit van de verplaatsingen en de daginvulling van de huisgenoot.
- a.
c. Mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep (artikel 1.1.1 van de wet). Bij mantelzorg is er sprake van een sociale relatie, een persoonlijke betrokkenheid. Er is sprake van mantelzorg als er langdurig en intensief boven gebruikelijke hulp wordt verleend.
Als een mantelzorger beschikbaar is en die kan en wil hulp (blijven) bieden, dan wordt er geen maatwerkvoorziening toegekend.
Als de mantelzorger de hulp (tijdelijk) niet meer kan of wil bieden en het gaat over taken waarvoor een maatwerkvoorziening mogelijk is, dan kan het college ter ontlasting van de mantelzorger (tijdelijk) een maatwerkvoorziening verstrekken.
Mantelzorg is per definitie vrijwillig. Als een mantelzorger geen mantelzorger (meer) wil zijn of de boven gebruikelijke hulp slechts tegen betaling wil verlenen, kan er in die situatie niet gesproken worden van de beschikbaarheid van mantelzorg.
d. Hulp van andere personen uit het sociale netwerk: het behoort tot de eigen verantwoordelijkheid/kracht van een cliënt om een beroep op het eigen netwerk te doen, voordat hij een beroep doet op een maatwerkvoorziening.
e. algemeen gebruikelijke voorzieningen: Er bestaat geen aanspraak op een maatwerkvoorziening als de maatwerkvoorziening voor de cliënt algemeen gebruikelijk is (artikel 2.3.5, derde lid van de wet). Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening die voldoet aan de volgende criteria:
- niet speciaal bedoeld is voor personen met een beperking;
- daadwerkelijk verkrijgbaar is (nieuw of tweedehands);
- een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt tot zelfredzaamheid of participatie in staat is;
- financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau. Hierbij wordt uitgegaan van een reserveringscapaciteit van 5% op de geldende bijstandsnorm gedurende 36 maanden.
Er moet altijd in het individuele geval worden bekeken of de voorziening ook voor cliënt algemeen gebruikelijk is.
Als er sprake is van aantoonbare schulden, kan daar rekening mee worden gehouden bij het bepalen of een voorziening financieel gedragen kan worden door de cliënt. Denk hierbij aan de situatie waarbij de aanvrager problematische schulden heeft of in een schuldhulpverleningstraject zit en om die reden niet/minder kan reserveren voor een voorziening.
Bewijslast
Als de cliënt aangeeft dat hij de gevraagde algemeen gebruikelijke voorziening niet financieel kan dragen, dan toont de cliënt dit zelf aan. De bewijslast is dus omgekeerd. Op dat moment zal de cliënt inzicht moeten geven in zijn/haar financiële positie en onderbouwen met stukken waarom hij in dat specifieke geval de voorziening financieel niet kan dragen.
Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen (niet-limitatief):
• Aangepaste box
• Aankleedtafel voor kinderen tot 3 jaar
• Aanrechtblad
• Airco
• Antislipvoorzieningen (waaronder antisliptegels)
• Boodschappendienst
• Centrale verwarming
• Douchekop op glijstang
• Drempelhulpen
• Fiets, bakfiets, elektrische fiets, snorfiets, tandem
• Glazenwasser
• Handgrepen
• Een-hendelkraan
• Keukenapparatuur
• Klussendienst
• Kreuk/ strijkvrije kleding
• Kinderopvang (crèche, overblijfmogelijkheden op school);
• Losstaande douchekruk/ douchestoel op poten
• Maaltijdservice
• Rollator
• Schoonmaakspullen
• Sokkels voor het plaatsen van een wasmachine c.q. koelkast
• Spoel-föhntoilet
• Stalling voor een driewielfiets (zonder aandrijving)
• Stofzuiger
• Thermostaat mengkraan
• Toiletstoel
• Tweede toilet boven
• Tweede trapleuning
• Voor- en naschoolse opvang
• Verhoogde wc-pot
• Vervangen van een lavet door douche
• Vervangen van stoffen meubilair voor glad meubilair
• Verwijderen van een bad
• Wasdroger
• Wasmachine
• Wandbeugels
• Wandelstok
f. Algemene voorzieningen: Algemene voorzieningen zijn voorzieningen die toegankelijk zijn voor alle inwoners van een gemeente, dus niet specifiek voor inwoners met een beperking. Deze voorzieningen kunnen wel een oplossing zijn voor inwoners met een beperking (artikel 1.1.1, lid 1 van de wet).
g. Andere voorzieningen: voorzieningen die via andere wetten verstrekt worden.
- 2.
De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het onderzoek, als bedoeld in artikel 2.3.2 van de Wmo, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
- a.
Maatwerkvoorzieningen die toegekend worden, zijn passend en de meest goedkope oplossing. Zijn er twee of meer maatwerkvoorzieningen passend, dan zal gekozen worden voor de goedkoopst, compenserende maatwerkvoorziening. Indien de cliënt een duurdere voorziening wil (die eveneens passend is) komen de meerkosten van deze duurdere voorziening voor rekening van de cliënt.
- b.
Een collectieve voorziening is voorliggend op een individuele maatwerkvoorziening. Collectieve voorzieningen zijn voorzieningen die individueel worden verstrekt, maar die door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Het collectief vervoer (Taxbus) is het meest duidelijke voorbeeld van een collectieve voorziening.
- a.
Hieronder is per maatwerkvoorziening uitgewerkt welke kaders gelden voor het inzetten van deze maatwerkvoorziening, hoe die worden toegepast en welke keuzes er binnen de maatwerkvoorziening kunnen worden gemaakt. Bij iedere maatwerkvoorziening geldt dat het onderzoek, zoals beschreven in artikel 7, wordt doorlopen en hierbij de eigen kracht, zoals beschreven in artikel 9, zorgvuldig wordt onderzocht en meegewogen.
Hulp bij het huishouden
Het kunnen voeren van een huishouden maakt langer zelfstandig wonen in de eigen leefomgeving mogelijk. Adequaat een huishouden voeren is een zeer subjectief begrip waarop iedereen eigen normen en waarden hanteert. Om dit te objectiveren en zo beter de noodzaak voor een maatwerkvoorziening te kunnen vaststellen, wordt gebruik gemaakt van een protocol hulp bij het huishouden dat als bijlage 1 bij deze beleidsregels is gevoegd. Hierbij gaat het met name om de wijze waarop het aantal minuten per week dat nodig is om het huis schoon en leefbaar te houden wordt vastgesteld.
Vormen hulp bij het huishouden
Er bestaan 3 categorieën huishoudelijke hulp:
- •
Categorie 1: huishoudelijk werk (HH1)
- •
Categorie 2: huishoudelijk werk en organisatie (HH2)
- •
Categorie 3: huishoudelijk werk en hulp bij een ontregelde huishouding (HH3)
Sanering vervuilde woning
Indien er sprake is van een sterk vervuilde woning, dient de woning eerst gesaneerd te worden voordat er hulp bij het huishouden wordt ingezet. Voor het saneren van de woning wordt een aparte voorziening getroffen.
Resultaten
Hulp bij het huishouden wordt onderverdeeld in 4 aandachtsgebieden:
- •
Een schoon en leefbaar huis
Een huis is schoon en leefbaar indien het normaal bewoond en gebruikt kan worden en voldoet aan basale hygiëne-eisen. Schoon staat voor: een basishygiëne borgen, waarbij vervuiling van het huis en gezondheidsrisico’s van bewoners worden voorkomen. Leefbaar staat voor: opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen.
Het gaat over de vertrekken in huis die daadwerkelijk frequent (dagelijks of in ieder geval meerdere keren per week) in gebruik zijn. Het gaat om de binnenkant van het huis; onderhoud van tuin, opruimen van een schuur, de stoep vegen, ramen zemen aan de buitenkant vallen hier dus niet onder.
Een schoon en leefbaar huis wil niet zeggen dat de in gebruik zijnde vertrekken standaard wekelijks schoon moeten worden gemaakt. De frequentie van schoon maken is mede afhankelijk van de persoonlijke situatie en leefwijze (gezinssamenstelling en gezondheid). Dat betekent dus maatwerk: geen situatie is hetzelfde.
- •
Beschikken over schone en draagbare kleding en linnen- en beddengoed
De wasverzorging omvat het (machinaal) wassen, drogen, strijken, opvouwen en opruimen van kleding en linnen- en beddengoed. Het inkopen van kleding valt hier niet onder. Bij kleding gaat het hierbij uitsluitend over normale kleding voor alledag, waarbij het uitgangspunt is dat zo min mogelijk (boven)kleding gestreken hoeft te worden. Met het kopen van kleding moet hiermee rekening worden gehouden. Bij het wassen en drogen van kleding is het normaal gebruik te kunnen maken van de beschikbare algemeen gebruikelijke moderne hulpmiddelen, zoals een wasmachine, een droogruimte of een droger.
- •
Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften
In elk huishouden zijn boodschappen voor de dagelijkse activiteiten nodig. De ondersteuning is beperkt tot die levensmiddelen en schoonmaakmiddelen, die dagelijks en/of wekelijks in elk huishouden worden gebruikt. Het is algemeen aanvaard dat burgers deze boodschappen geclusterd doen door eenmaal per week de voorraad in huis te halen. Daarbij wordt aangesloten door uit te gaan van eenmaal per week boodschappen doen. In de meeste gevallen kan gebruik worden gemaakt van een algemene gebruikelijke voorziening (zoals de plaatselijke boodschappendienst). De kosten van een boodschappenservice zijn door de CRvB (Centrale Raad van Beroep) als financieel draagbare kosten bevonden. Ook voor cliënten met een bijstandsuitkering.
Het bereiden van de broodmaaltijden en opwarmen van de warme maaltijd kan ook een vorm van hulp bij het huishouden zijn. In de meeste situaties kan van een voorliggende voorziening, zoals van een maaltijdservice voor de warme maaltijd, gebruik worden gemaakt. Ook zijn er kant- en klaar maaltijden te koop die als algemeen gebruikelijk door de CRvB zijn bestempeld.
- •
Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren
De zorg voor kinderen die tot het huishouden behoren is primair een taak van de ouders. Zo moeten werkende ouders er zorg voor dragen dat er op tijden dat zij beiden werken, opvang voor de kinderen is. Dat kan worden ingevuld op de manier waarop zij dat willen (oppas, grootouders, kinderopvang), maar het is een eigen verantwoordelijkheid. Dat is niet anders in de situatie dat beide ouders mede door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen op te vangen. In die situatie zal men een permanente oplossing moeten zoeken. Kan/kunnen de ouder(s) deze rol tijdelijk niet vervullen dan kan bij fulltime werkzaamheden, aanvullend op de eigen mogelijkheden, worden geïndiceerd voor een beperkte duur. De wet heeft in deze vooral een taak om tijdelijk in te springen, zodat ruimte ontstaat om een goede oplossing te zoeken. Dat wil zeggen: de acute problemen worden opgelost, zodat gezocht kan worden naar een permanente oplossing.
Rolstoelvoorziening
Een rolstoel kan noodzakelijk zijn, zodat de cliënt zichzelf kan verplaatsen in en om de woning.
Wij onderscheiden de volgende rolstoelvoorzieningen:
- •
Handmatig voortbewogen rolstoel;
- •
Elektrisch voortbewogen rolstoel;
- •
Aanpassingen aan de rolstoel.
Met aanpassingen wordt bedoeld: extra onderdelen die niet standaard op een rolstoel zitten (zoals comfort beensteunen of een werkblad), maar wel noodzakelijk zijn voor de cliënt. Accessoires zoals een boodschappenmand en een extra spiegel zijn doorgaans niet noodzakelijk, maar wenselijk en worden daarom niet vergoed. Voor rolstoelen geldt dat voor kortdurend gebruik (maximaal 6 maanden) een beroep kan worden gedaan op de uitleenservice.
Het hoeft niet zo te zijn dat de cliënt de gehele dag is aangewezen op zittend verplaatsen. Als de cliënt bijvoorbeeld wel een bepaalde afstand te voet (bijvoorbeeld 100 meter) kan afleggen, maar daarna is aangewezen op zittend verplaatsen, dan kan een rolstoelvoorziening noodzakelijk zijn. Het moet dan veelal wel duidelijk zijn dat andere loophulpmiddelen (zoals een loopfiets) geen oplossing bieden voor het verplaatsingsprobleem. Een trippelstoel kan op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) worden verstrekt.
Sportrolstoel of een vergelijkbare sportvoorziening
Sporten kan een belangrijk middel tot participatie zijn. Als het voor de cliënt zonder sportvoorziening niet mogelijk is om te participeren, kan hiervoor een financiële tegemoetkoming worden verstrekt. Dat kan een tegemoetkoming zijn voor een sportrolstoel, maar ook voor een vergelijkbare sportvoorziening. Op grond van eerdere regelgeving Wmo en jurisprudentie kan worden gesteld dat het redelijk is om maximaal eens per drie jaar hiervoor een vergoeding te verstrekken. De cliënt moet aantonen dat sprake is van een actieve en regelmatige sportbeoefening. Een zitski die jaarlijks eenmaal gebruikt wordt om op wintersport te gaan, valt buiten de doelstelling van participatie en zelfredzaamheid. De ervaring leert dat sportclubs, sponsors of fondsen vaak bereid zijn een deel van de kosten te vergoeden.
Woonvoorzieningen
Er zijn diverse voorzieningen die het mogelijk maken om langer zelfstandig te kunnen blijven wonen in de eigen leefomgeving (dat kan de eigen woning zijn of een geschiktere woning in dezelfde omgeving). Deze hebben tot doel het normale gebruik van de woning mogelijk te maken. Onder normaal gebruik wordt verstaan dat de elementaire woonfuncties mogelijk moeten zijn: slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel en het zich verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daarbij het veilig kunnen spelen in de woning. Er worden geen hobby- of studeerruimtes aangepast of bereikbaar gemaakt, omdat dit geen elementaire woonfuncties betreffen. Ook worden geen aanpassingen vergoed voor voorzieningen met een therapeutisch doel, zoals een dialyseruimte en therapeutische baden.
Wij onderscheiden de volgende woonvoorzieningen:
- •
Losse woonvoorzieningen: dit zijn voorzieningen die niet bouwkundig of woontechnisch zijn;
- •
Woningaanpassing: dit is een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woning (bijvoorbeeld een douchezitje aan de muur, een traplift of een ophoging van de tegels bij de voordeur);
- •
Verhuiskostenvergoeding: de vergoeding bedraagt als uitgangspunt hierbij een maximumbedrag en wordt in de vorm van een financiële tegemoetkoming verstrekt.
Kortdurend gebruik
Voor kortdurend gebruik (maximaal 6 maanden) zijn losse woonvoorzieningen te leen via het uitleendepot van thuiszorgaanbieders of hulpmiddelenleveranciers. Losse voorzieningen hebben als voordeel dat deze vaak snel kunnen worden ingezet, soms voordeliger zijn, vaak voor meerdere doeleinden kunnen worden ingezet (bijvoorbeeld: een douchestoel ook gebruiken om aan de wastafel te zitten of om op te zitten bij het aankleden) en meegenomen kunnen worden in geval van verhuizing.
Algemeen gebruikelijke woonvoorzieningen
Een aantal woonvoorzieningen is algemeen gebruikelijk en vallen daarom onder de eigen verantwoordelijkheid van de burgers. Het zijn voorzieningen die ook gebruikt worden door burgers zonder beperking en breed verkrijgbaar zijn, bijvoorbeeld in bouwmarkten of verkrijgbaar zijn via een “oppluspakket” van de woningcorporatie.
Voorbeelden van algemeen gebruikelijke woonvoorzieningen (niet-limitatief):
- •
Aangepaste box
- •
Aankleedtafel voor kinderen tot 3 jaar
- •
Aanrechtblad
- •
Airco
- •
Antislipvoorzieningen (waaronder antisliptegels)
- •
Centrale verwarming
- •
Douchekop op glijstang
- •
Drempelhulpen
- •
Handgrepen
- •
Een-hendelkraan
- •
Keukenapparatuur
- •
Los staande douchekruk/ douchestoel op poten
- •
Sokkels voor het plaatsen van een wasmachine c.q. koelkast
- •
Spoel-föhntoilet
- •
Stalling voor een driewielfiets (zonder aandrijving)
- •
Steunbeugels bij bijvoorbeeld het toilet of in de badkamer
- •
Thermostaat mengkraan
- •
Toiletstoel
- •
Tweede toilet boven
- •
Verhoogde wc-pot
- •
Vervangen van lavet door douche
- •
Verwijderen van een bad
- •
Wasdroger
- •
Wasmachine
- •
Wandbeugel
Per situatie moet worden bekeken of de voorziening ook daadwerkelijk voor de cliënt algemeen gebruikelijk is. Dit blijft maatwerk.
Voorzienbaarheid
Tijdens het onderzoek zal worden afgewogen of de aanpassing voorzienbaar was en het tot iemands eigen verantwoordelijkheid gerekend kan worden hierin te voorzien. Een voorbeeld hiervan is dat een cliënt de badkamer vernieuwt, maar niet voor een douche op afschot zorgt en een bad aanschaft. Dit terwijl hij reeds beperkingen ervaarde en hierdoor moeite had om in en uit bad te stappen. In die situatie kan de woningaanpassing worden afgewezen.
Belangenafweging verhuizing goedkoper adequaat alternatief
Zie hiervoor ook bijlage 4 ‘afwegingskader grote woningaanpassingen’ van deze beleidsregels.
Het college beoordeelt of het wonen in een geschikt huis, ook te bereiken is via een verhuizing naar een aangepaste of beter aan te passen woning. Bij het afwegen worden de volgende aspecten meegenomen, namelijk:
- •
Op welke termijn kan het probleem worden opgelost? Afgewogen moet worden of een verhuizing snel het juiste resultaat biedt voor de zelfredzaamheid van de cliënt. Soms kan dat wel, maar soms ook niet. Beoordeeld moet worden, binnen welke termijn er, ook uit medisch oogpunt, een oplossing voor het probleem gerealiseerd moet zijn.
- •
Sociale factoren. Van belang is daarbij onder andere de binding van de cliënt met de omgeving, aanwezigheid van mantelzorg en directe familie, en aanwezigheid van belangrijke voorzieningen in de omgeving. Deze factoren moeten zoveel mogelijk geobjectiveerd worden.
- •
Woonlasten en financiële draagkracht. Er moet een vergelijk gemaakt worden tussen de woonlasten in de oude en eventueel nieuwe woning. Alle woonlasten moeten daarin meegenomen worden. Het feit dat iemand van een koopwoning naar een huurwoning moet verhuizen mag geen belemmering zijn. Inkomsten uit de opbrengst van de koopwoning kunnen immers ook weer worden ingezet voor woonlasten. Verder kan een rol spelen dat iemand emotioneel erg gehecht is aan de woning en zelf al veel aanpassingen heeft gedaan. Ook de verkoopbaarheid van de woning kan een rol spelen. Beoordeeld zal ook moeten worden of er een redelijke prijs voor de woning wordt gevraagd en of er als gevolg van een restschuld geen financiële problemen ontstaan.
- •
Vergelijking aanpassingskosten huidige versus nieuwe woonruimte. Bekeken moet worden wat de kosten voor een aanpassing zijn en wat de kosten voor een verhuizing zijn.
- •
Mogelijke gebruiksduur van de aanpassing. Daarbij speelt de leeftijd van de bewoner een rol maar ook de vraag of, bij het verlaten van de woning, deze weer beschikbaar kan worden gesteld aan een persoon met beperkingen.
Mantelzorgwoning
Als sprake is van een aanvraag van een mantelzorgwoning gaat het college ook daarbij uit van de eigen verantwoordelijkheid voor het hebben van een woning. Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. Daarbij is uitgangspunt dat de uitgaven die de cliënt had voorafgaand aan de situatie van de mantelzorg in de mantelzorgwoning, aan het wonen in deze woning besteed kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen enzovoorts. Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen. De gemeente kan adviseren en ondersteunen als het gaat om de nodige vergunningen op het gebied van ruimtelijke ordening.
Uitvoering woonvoorzieningen
Een aanpassing kan pas worden uitgevoerd nadat de cliënt een beschikking heeft ontvangen. Indien een voorziening, nadat de werkzaamheden zijn aangevangen of voltooid, wordt aangevraagd kan dat tot de conclusie leiden dat de cliënt zijn eigen verantwoordelijkheid heeft genomen en zelf zijn probleem heeft kunnen oplossen, zodat ondersteuning niet nodig is.
Voor onderhoud, keuring en reparatie van verstrekte woonvoorzieningen kan een maatwerkvoorziening worden verstrekt, zolang de voorziening noodzakelijk is en aan de overige criteria wordt voldaan.
In bijlage 4 is voor grote woningaanpassingen (vanaf €2.500,--) een specifiek afwegingskader opgenomen.
Vervoersvoorzieningen
De wet heeft tot doel om cliënten te laten participeren in de samenleving. Vervoer speelt hierbij een belangrijke rol. Het gaat bij Wmo-vervoersvoorzieningen specifiek over het dagelijkse sociale vervoer. Als een cliënt problemen ervaart op het gebied van het dagelijks sociale vervoer, wordt onderzocht of de cliënt in aanmerking komt voor een vervoersvoorziening. Hierbij spelen diverse aspecten een rol, zoals de vervoersbehoefte en de mogelijkheid om zelf in de vervoersbehoefte te voorzien. Heeft een cliënt bijvoorbeeld een auto of een brommer of kan de cliënt hulp inschakelen van het eigen netwerk?
Uit jurisprudentie blijkt dat om te kunnen participeren de cliënt de mogelijkheden moet hebben om jaarlijks lokaal en regionaal (tot zo’n 25 km afstand vanaf de woning van de cliënt) 1500 km te kunnen reizen.
Alle bovenregionale vervoersdoelen vallen buiten de reikwijdte van de wet. Hiervoor is Valys door de wetgever aangewezen.
Er wordt geen onbeperkte kosteloze vervoermogelijkheid aangeboden. Net als personen zonder beperkingen, dient de cliënt voor het vervoer een ritprijs te betalen. Als er na het optreden van beperkingen geen sprake is van een andere situatie op vervoersgebied dan daarvoor, zal er geen noodzaak zijn tot ondersteuning, omdat er geen probleem is of omdat men het vervoersprobleem zelf kan oplossen. Daarbij valt te denken aan iemand die altijd auto heeft gereden en beperkt wordt in het fietsen. Verplaatsingen die normaal met de fiets worden gedaan, kunnen dan met de auto, afhankelijk van de vervoersbehoefte.
Algemeen gebruikelijk en eigen kracht
Bij de beoordeling van de eigen kracht in het kader van een vervoersvoorziening, wordt allereerst gekeken of iemand in staat is gebruik te maken van een eigen auto, de (brom-)fiets en/of van het openbaar vervoer. Daarnaast moet worden afgewogen of het vervoersprobleem kan worden opgelost door gebruik te maken van een algemeen gebruikelijke vervoersvoorziening zoals een elektrische fiets. Een elektrische fiets (met trapondersteuning) is een voorziening die ook door personen zonder beperkingen wordt gebruikt en in de detailhandel te koop is. Ook speciale wensen aan auto’s kunnen als algemeen gebruikelijk worden beschouwd, waaronder een automaat of een airco.
De cliënt komt in aanmerking voor een vervoersvoorziening als hij het openbaar vervoer niet kan bereiken of gebruiken. Het criterium ‘bereiken van het openbaar vervoer’ is door de CRvB geoperationaliseerd door middel van het loopafstandscriterium “maximale” loopafstand van 800 meter. Kan de cliënt 800 meter zelfstandig, al dan niet met hulpmiddelen en in een redelijk tempo lopen, dan wordt de cliënt in staat geacht het openbaar vervoer te kunnen bereiken. Kan de cliënt het openbaar vervoer bereiken, maar is het onmogelijk het openbaar vervoer te gebruiken? Een voorbeeld hiervan is als de cliënt moeilijk of niet kan in- en uitstappen. Dan kan dit aanleiding zijn om een vervoersvoorziening toe te kennen. Er vindt altijd een individuele beoordeling plaats, waarbij wordt gekeken naar de vervoersbehoefte, de daadwerkelijke afstand tot de bushalte etc.
Soorten vervoersvoorzieningen
- •
Collectief vraagafhankelijk vervoer (deeltaxi);
- •
Financiële tegemoetkoming (rolstoel)taxivervoer, zoals nader uitgewerkt in artikel 15 en 16 van deze beleidsregels;
- •
Aanpassing eigen auto;
- •
Individuele vervoersvoorzieningen;
- •
Aanpassing aan de individuele vervoersvoorzieningen.
Collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV)
Collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV) biedt een passende oplossing voor problemen bij het vervoer over langere afstanden. Het CVV is voorliggend op een andere maatwerkvoorziening.
Hierbij zal altijd rekening worden gehouden met de persoonskenmerken en behoeften van de cliënt. Indien het CVV wordt toegekend zijn daarvan de belangrijkste kenmerken:
- •
Het vervoer omvat 25 kilometer vanuit de woonplaats;
- •
een bestemming in België kan maximaal 25 kilometer vanuit de woonplaats liggen;
- •
ziekenhuizen en station(s) zijn, ook als het dichtstbijzijnde buiten de 25 kilometer valt, bereikbaar;
- •
kosten bedragen het equivalent van het vervoer met het openbaar vervoer per kilometer, waarbij ook een opstaptarief betaald moet worden;
- •
de cliënt kan zich laten begeleiden door een niet gerechtigd persoon tegen hetzelfde tarief;
- •
indien medische begeleiding geïndiceerd is, reist de medisch begeleider gratis mee;
- •
per jaar mag 1500 kilometer gebruikt worden;
- •
ritten kunnen worden aangevraagd via een gratis telefoonnummer;
- •
ritten worden uitgevoerd met een marge van 15 minuten vóór en ná de afgesproken tijd;
- •
rolstoelen en scootmobielen kunnen mee vervoerd worden;
- •
de taxichauffeur begeleidt de cliënt van (centrale) deur tot (centrale) deur.
Bij beperkingen op het gebied van vervoer ligt het primaat bij het gebruik van Taxbus (CVV). Dat wil zeggen dat wanneer men geen gebruik kan maken van het reguliere openbaar vervoer, men in aanmerking komt voor een pas van Taxbus. Alleen wanneer is aangetoond dat Taxbus niet geschikt is voor de cliënt en niet tot het gewenste resultaat leidt, kan een andere individuele vorm van ondersteuning onderzocht worden.
Financiële tegemoetkoming (rolstoel)taxivervoer
Wanneer de cliënt niet met het CVV kan reizen, is er een maatwerkvoorziening mogelijk in de vorm van een financiële tegemoetkoming (rolstoel)taxivervoer op declaratiebasis. Zie hiervoor ook artikel 15 en 16 van deze beleidsregels.
Aanpassing eigen auto
Wanneer de client niet met het CVV kan reizen, is er een maatwerkvoorziening mogelijk in de vorm van het aanpassen van de eigen auto. De voorwaarden hiervoor zijn:
- •
de auto verkeert in goede staat;
- •
het bedrag wordt gebaseerd op de goedkoopst, compenserende aanpassingen die noodzakelijk zijn, gebaseerd op twee door de cliënt ingediende offertes.
Individuele vervoersvoorzieningen
Voor het vervoer over de kortere afstanden (loop-/fietsafstanden) biedt het CVV geen passende oplossing. Hiervoor kunnen individuele vervoersvoorzieningen, zoals bijvoorbeeld een scootmobiel of driewielfiets, worden verstrekt.
Aanpassing aan de individuele vervoersvoorzieningen
Met deze aanpassingen wordt bedoeld: extra onderdelen die niet standaard op vervoersvoorziening zitten maar wel medisch noodzakelijk zijn voor de cliënt.
Begeleiding
Begeleiding is in de wet gedefinieerd als activiteiten gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt, zodat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven.
Indiceren begeleiding
Om de hulpvraag te objectiveren en hierdoor richting te geven aan de indicatiestelling wordt gebruik gemaakt van de Zelfredzaamheidsmatrix (ZRM) (zie bijlage 3). Naar aanleiding van de uitkomst van de ZRM wordt vervolgens onderzocht welke resultaten de cliënt wil bereiken en of dit bereikt kan worden met eigen mogelijkheden, het sociaal netwerk, mantelzorg en andere voorliggende of algemeen gebruikelijke voorzieningen. Uiteindelijk wordt vastgesteld of de maatwerkvoorziening begeleiding passend en adequaat is voor het oplossen van de hulpvraag. Onderdeel van deze vaststelling is de keuze voor individuele begeleiding, groepsbegeleiding of dagbesteding en hoeveel daarvan (in minuten/dagdelen) en voor welke periode. Ook wordt bepaald of vervoer naar en van de locatie waar dagbesteding wordt aangeboden nodig is. Zie bijlage 2 van de beleidsregels voor het uitgebreide protocol om de maatwerkvoorziening begeleiding te indiceren.
Producten Begeleiding
- •
Individuele begeleiding (B1, B2 en B3)
- •
Dagbesteding (D1 en D2)
- •
Vervoer dagbesteding
- •
Groepsbegeleiding
Individuele begeleiding
Het doel van de individuele begeleiding is het bevorderen, behouden of compenseren van zelfredzaamheid. De begeleiding kan ook als doel hebben om mantelzorgers te ontlasten.
Het accent ligt op het eigen maken van vaardigheden of nieuw gedrag door langdurig oefenen en trainen zodat deze vaardigheden of nieuw gedrag eigen gemaakt worden bij de cliënt.
Voorbeelden:
- •
Begeleiding bij algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL), eigen huishouden voeren, eigen administratie bijhouden;
- •
Structureren van de dag;
- •
Inzicht geven in eigen situatie en/of problematiek;
- •
Activeren;
- •
Aanleren en eigen maken nieuwe vaardigheden;
- •
Vergroten van het netwerk;
- •
Voorkomen van vereenzaming
- •
Spiegelen;
- •
Levensloopbegeleiding
Dagbesteding
Dagbesteding is een vorm van begeleiding die wordt ingezet als maatwerkvoorziening in groepsverband. Er is behoefte aan een zinvolle dagbesteding. Deze kan ontstaan vanuit een beperkte dagstructuur, maar ook vanuit overbelasting van de mantelzorgers/het sociaal netwerk. De focus is gericht op het bevorderen, behouden of compenseren van de zelfredzaamheid en maatschappelijke deelname/participatie. Er wordt voorzien in een zinvolle dagbesteding die niet is gericht op uitstroom naar (betaald of vrijwilligers-) werk. Men biedt structuur en passende activiteiten voor de dag. Passende dagbesteding wordt zo dicht mogelijk bij de cliënt georganiseerd.
Vervoer dagbesteding
Als een client niet zelfstandig naar de dagbesteding kan komen, moet de aanbieder het vervoer naar en van de dagbesteding regelen.
Groepsbegeleiding
Bij het inzetten van groepsbegeleiding dient er in groepsverband gewerkt te worden aan dezelfde doelen zoals is vastgesteld bij de indicatie voor individuele begeleiding van de betreffende cliënt. Het is mogelijk dat een cliënt zowel groepsbegeleiding krijgt als individuele begeleiding. In sommige gevallen kan de aanbieder samen met de cliënt overleggen of groepsbegeleiding effectief is.
Omvang en flexibiliteit
Naast de keuze voor welk product de begeleiding wordt ingezet, stelt de consulent in het onderzoek vast hoeveel uren en/of dagdelen worden ingezet en welke mate van flexibiliteit passend is voor de cliënt.
Eigen kracht
- –
Behandeling vanuit de zorgverzekeringswet
Voordat begeleiding wordt geïndiceerd is het van belang dat wordt onderzocht of de hulpvraag een begeleidingsdoel of behandeldoel betreft. Als sprake is van een hoog medisch risico of behoefte aan geneeskundige zorg, waarvoor de expertise nodig is op het niveau van een specialist, dan is sprake van een behandeldoel. Behandeling kan worden geboden door bijvoorbeeld: ergotherapeut, psycholoog, specialist ouderen geneeskunde, in een revalidatiecentrum of een centrum gespecialiseerd in bepaalde problematiek (zoals een reumacentrum). Behandeling is gericht op bijvoorbeeld: het aanleren van vaardigheden om met een aandoening stoornis/beperking om te gaan. Behandeldoelen vallen onder de Zvw.
Anders dan in de Wet langdurige zorg (Wlz) is de diagnose niet leidend maar een diagnose is doorgaans wel vereist om behandeling in te kunnen zetten en om te bepalen hoe begeleiding de behandeling eventueel kan versterken (en niet contraproductief is). Begeleiding kan wel worden ingezet om de tijdens behandeling geleerde vaardigheden te oefenen of eigen te maken. Soms kan begeleiding en behandeling ook tegelijkertijd worden ingezet; dan neemt de begeleiding de taak tijdelijk over, totdat deze tijdens behandeling is aangeleerd. Uiteraard dient er hierover een goede afstemming tussen (hoofd)behandelaar en begeleider plaats te vinden.
Ondersteuning vanuit de Participatiewet (Pw) of scholing die de cliënt volgt of kan volgen.
Er zijn ook andere voorzieningen waar eerst een beroep op kan worden gedaan, voordat de maatwerkvoorziening -begeleiding- wordt overwogen.
Hierbij kun je denken aan ondersteuning op grond van de Pw of scholing die cliënt kan volgen. Zijn deze mogelijkheden voor aangepast werk of scholing er niet, dan kan begeleiding in de vorm van arbeidsmatige dagbesteding worden overwogen.
Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Als inwoners een beperking hebben, wordt bij activiteiten van het dagelijks leven en vrijetijdsbesteding vaak gedacht aan begeleiding. Wellicht zijn in die situaties andere opties mogelijk of is het gewoon de verantwoordelijkheid van de cliënt of zijn huisgenoten om deze beperking op te lossen. Er zijn veel algemeen beschikbare en redelijke oplossingen voorhanden, waaronder voorzieningen in het voorliggend veld, waar inwoners op eigen kracht gebruik van kunnen maken(die inwoners zonder beperking ook zelf moeten regelen of betalen). Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn een computercursus, taalles of een bingoavond.
Gebruikelijke hulp
Net als bij hulp bij het huishouden wordt bij begeleiding het begrip ”gebruikelijke hulp” gehanteerd. Op basis hiervan kan objectief worden vastgesteld welke taken gebruikelijk en welke boven-gebruikelijk zijn. Zie artikel 9, lid 1, sub b van deze beleidsregels en bijlage 1 (huishoudelijke hulp) en 2 (begeleiding) voor een uitgebreide beschrijving van dit begrip.
Kortdurend verblijf
Bij kortdurend verblijf logeert iemand in een instelling, bijvoorbeeld in een gehandicapteninstelling of verpleeghuis. In de instelling waar de cliënt kortdurend verblijft wordt de dagelijkse zorg overgenomen. Als verpleging of behandeling nodig is dan moet dit geregeld worden via de Zvw. Kortdurend verblijf wordt veelal ingezet ter ontlasting van de mantelzorger. Ook kan kortdurend verblijf een langdurige opname voorkomen of ervoor zorgen dat een cliënt langer thuis kan blijven wonen.
Omvang
De omvang van kortdurend verblijf is 1, 2 of 3 etmalen per week, afhankelijk van wat noodzakelijk is in de specifieke situatie van de cliënt. Met een maximum van 156 etmalen (52 x3) per jaar.
In specifieke situaties wordt toegestaan dat etmalen worden gespaard om bijvoorbeeld een verblijf van een week mogelijk te maken, zodat de mantelzorg op vakantie kan. Wel geldt dat maximaal drie maal per jaar opgespaarde etmalen mogen worden ingezet, met een maximum van 21 dagen over deze drie perioden.
Eigen kracht
Er wordt onderzocht of de cliënt gebruik kan maken van andere voorzieningen. Bijvoorbeeld of de cliënt gebruik kan maken van de Wlz of Zvw. De Wlz kan een logeeropvang bieden aan cliënten die een Wlz indicatie hebben.
De Zvw kan (kortdurend) verblijf bieden ter voorkoming van een ziekenhuisopname. Afhankelijk van het type verzekering bieden zorgverzekeraars ook vervangende mantelzorg.
Vervoer naar de instelling
De cliënt is zelf verantwoordelijk voor vervoer naar en van de instelling voor kortdurend verblijf. Hij kan hiervoor gebruik maken van eigen vervoer, van hulp uit het eigen netwerk of de Taxbus als de cliënt een indicatie heeft.
Artikel 10. Weigeringsgronden
- 1.
Aanvullingen op de algemene weigeringsgronden vanuit de verordening. Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:
- a.
als de cliënt geen ingezetene is van gemeente Bergeijk;
Ingezetenschap: een cliënt moet inwoner zijn van de gemeente. Dat wil zeggen, zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente Bergeijk. Hoofdverblijf betekent volgens jurisprudentie meer dan alleen ingeschreven staan in de Basisregistratie personen (BRP). De cliënt moet daadwerkelijk het grootste deel van de tijd in de gemeente Bergeijk verblijven.
- b.
als deze in overwegende mate niet op het individu is gericht;
Een maatwerkvoorziening voor een gemeenschappelijke voorziening is niet mogelijk. Dit betekent dat er altijd één individuele aanvrager moet zijn die de voorziening aanvraagt. De voorziening moet voor deze aanvrager ook noodzakelijk zijn in de zin van de wet.
- c.
deze niet langdurig noodzakelijk is;
Bij het bepalen of een voorziening langdurig noodzakelijk is, wordt gekeken naar de prognose van het ziektebeeld. Waar op korte termijn, zijnde maximaal 6 maanden, verbetering of genezing wordt verwacht, wordt geen voorziening in het kader van de Wmo verstrekt. Waar te verwachten is dat de beperkingen langdurig van aard of blijvend zijn, kan een Wmo maatwerkvoorziening worden verstrekt. Op grond van de Zvw kunnen rolstoelen, drempelhulpen, transferhulpmiddelen zoals draaischijven, patiëntentilliften en transferplanken, toiletverhogers, toilet- en douchestoelen slechts voor beperkte of onzekere duur (uitleentermijn 26 weken) worden verstrekt (artikel 2.12 lid 2 Regeling zorgverzekering). Het is, afhankelijk van de specifieke situatie van de client, wel mogelijk om kortdurend huishoudelijke ondersteuning of begeleiding in te zetten.
- d.
als de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk, een algemene voorziening of algemeen gebruikelijke voorziening de hulpvraag kan oplossen;
Het is gebruikelijk dat je je inspant om je eigen situatie te verbeteren of dat je iets doet voor een partner of familielid die niet geheel op eigen kracht kan deelnemen aan de samenleving. Daarbij heeft de gemeente de verantwoordelijkheid om te bevorderen dat inwoners en hun omgeving hun eigen probleemoplossend vermogen benutten en versterken en daardoor niet of zo min mogelijk aangewezen zijn op maatschappelijke ondersteuning;
- e.
als de voorziening algemeen gebruikelijk is. Zie hiervoor de toegangsrichtlijnen van een algemeen gebruikelijke voorziening in artikel 1, eerste lid onder b van de verordening en artikel 9, lid e van deze beleidsregels;
- f.
als voor de hulpvraag die aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, recht bestaat op een voorliggende voorziening op grond van een andere (wettelijke) bepaling of regeling.
Het begrip voorliggende voorziening is niet opgenomen in de wet en kan niet als weigeringsgrond worden gehanteerd voor afwijzing van aanvragen waarvoor ook een beroep op een andere wet kan worden gedaan;
Wel is in de wet geregeld dat de maatwerkvoorziening, voor zover daartoe aanleiding bestaat, wordt afgestemd op andere wetten (artikel 2.3.5 lid 5 van de wet). Ook verstrekt het college alleen een maatwerkvoorziening als de cliënt niet op eigen kracht in staat is tot zelfredzaamheid en participatie of kan voorzien in de behoefte aan beschermd wonen of opvang (artikel 2.3.5. lid 3 en 4 van de wet). Als vorm van eigen kracht wordt ook verstaan dat client daadwerkelijk een beroep kan doen op andere wetten ( zoals bijvoorbeeld de Zvw en de Participatiewet).
Er wordt daarom géén maatwerkvoorziening verstrekt voor zover een andere wettelijke regeling in de ondersteuningsbehoefte kan voorzien.
- g.
als de cliënt de gevraagde voorziening vóór de melding heeft gerealiseerd of geaccepteerd dan bestaan er feitelijk geen beperkingen meer die het college moet compenseren. Tenzij er sprake is van een acute noodsituatie waardoor het voor de cliënt dringend noodzakelijk was de voorziening te treffen;
- h.
als het een voorziening betreft die cliënt na de melding en vóór de datum van besluit het gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijke toestemming heeft verleend en de noodzaak en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kan beoordelen;
- i.
als de voorziening niet noodzakelijk was geweest wanneer de cliënt rekening had gehouden met de bestaande en bekende beperkingen en de te verwachte ontwikkelingen daarvan (als de maatwerkvoorziening had kunnen worden voorkomen) Bijvoorbeeld als er een voorziening in de woning is aangebracht, zoals een bad en het was op dat moment vanwege beperkingen te voorzien dat deze voorziening in de toekomst niet meer adequaat zou zijn bestaat ook geen aanspraak op een maatwerkvoorziening in het kader van de wet;
- j.
als de economische afschrijvingstermijn van een verstrekte voorziening nog niet is verstreken. Met deze economische afschrijvingstermijn wordt de economische levensduur bedoeld.
Voor deze hulpmiddelen wordt onderstaande afschrijvingstermijn gehanteerd:
- hulpmiddelen voor volwassenen: 7 jaar
- hulpmiddelen voor kinderen: 5 jaar
- douche- en toiletmateriaal: 5 jaar
- vervoersvoorzieningen: 7 jaar
- sportrolstoelen en overige sportvoorzieningen: 3 jaar
woonvoorzieningen:
- traplift; 8 jaar
- ‘mindervalide’ kraan: 15 jaar
- pakpaal: 15 jaar
- automatische deuropener: 15 jaar
Voor voorzieningen die hierboven niet staan vermeld kan in overleg worden getreden met fabrikanten of leveranciers en moet de afschrijvingstermijn gemotiveerd in het onderzoeksverslag worden uitgelegd.
Dit algemene uitgangspunt laat onverlet dat in individuele situaties voor een specifieke voorziening een afwijkende economische levensduur kan worden bepaald. Deze economische levensduur betekent niet dat de cliënt na het verstrijken daarvan voor een vervangende maatwerkvoorziening in aanmerking komt. Indien de economische levensduur is verstreken, maar de maatwerkvoorziening nog passend en technisch gezien in orde is, bestaat er geen aanspraak op een vervangende maatwerkvoorziening.
Bij een melding voor het vervangen van een voorziening wordt eerst onderzocht of de situatie van de cliënt is veranderd. Als dat niet het geval is, wordt bepaald of de economische afschrijvingsduur al dan niet is verstreken. Als de economische afschrijvingsduur van een eerder verleende voorziening nog niet is verstreken wordt geen nieuwe voorziening verstrekt.
Tenzij sprake is van de volgende uitzonderingen:
- •
De voorziening verloren is gegaan door omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;
- •
De cliënt de restwaarde van de voorziening die verloren is gegaan geheel of gedeeltelijk vergoedt;
- •
De verstrekte voorziening niet langer een oplossing voor de cliënt biedt om zelfredzaam te zijn en te kunnen participeren.
De economische afschrijvingstermijn speelt in dat geval geen rol.
- •
- k.
als deze gezien de beperkingen van de cliënt, niet veilig voor hemzelf en zijn omgeving is, gezondheidsrisico’s met zich meebrengt of anti-revaliderend werkt;
- l.
als de cliënt een indicatie heeft voor zorg met verblijf op grond van de Wlz of er redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt daarvoor in aanmerking komt, maar client weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit hierover, tenzij artikel 8.6a van de wet van toepassing is.
- a.
- 2.
Geen woonvoorziening wordt verstrekt;
-
- a.
als de cliënt zijn hoofdverblijf niet heeft of niet zal hebben in de woning waarin de voorziening moet worden getroffen;
Een uitzondering hierop is het bezoekbaar maken van de woning. Het bezoekbaar maken van een woning kan een maatwerkvoorziening zijn als dit de cliënt in staat stelt tot participatie, door deel te nemen aan het maatschappelijke verkeer en het ontmoeten van medeburgers en contacten te onderhouden. Een voorbeeld hiervan kan zijn dat de woning van de ouders rolstoeltoegankelijk wordt gemaakt voor hun kind die in een instelling verblijft.
- b.
als de woning niet geschikt is om permanent te wonen, zoals o.a. een hotel of pension, een tweede woning, een trekkerwoonwagen, een klooster, een vakantiewoning, een recreatiewoning of een ADL-clusterwoning;
- c.
als de beperkingen voortkomen uit de aard van de in de woning gebruikte materialen, de slechte staat van het onderhoud of de omstandigheid dat de woning niet voldoet aan de geldende wettelijke eisen;
- d.
als het om voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten gaat, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte;
- e.
als de verhuizing de beperking in de zelfredzaamheid en participatie niet oplost, bijvoorbeeld als de cliënt zonder dringende reden verhuist vanuit een woonruimte waarbij de cliënt geen problemen had bij het normale gebruik van de woning, naar een woning waar de cliënt dit wel heeft;
- f.
als de cliënt niet verhuist naar de voor zijn beperkingen meest geschikte beschikbare woning, tenzij hij hiervoor schriftelijke toestemming van het college heeft gekregen;
- g.
als de voorziening tegen geringe meerkosten in de nieuwbouw of renovatie kan worden meegenomen. Een voorbeeld hiervan is om een douche op afschot te plaatsen in plaats van een bad.
- h.
als de cliënt woont in een woning die specifiek gericht is op een bepaalde groep mensen, waartoe de cliënt behoort, bijvoorbeeld een seniorencomplex, en de voorziening is bedoeld voor in een gemeenschappelijke ruimte, zoals een elektrische deuropener.
- a.
-
Artikel 11. Beschikking
- 1.
Het college legt het besluit om wel of geen maatwerkvoorziening te verstrekken vast in een beschikking. Het college motiveert waarom de beslissing wordt genomen. Voor een onderbouwing van de motivering verwijst het college naar de wet, naar de verordening en/ of de beleidsregels.
- 2.
In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening staat of deze voorziening in natura, als persoonsgebonden budget of als financiële tegemoetkoming wordt verstrekt.
- 3.
Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval gemeld:
- a.
welke maatwerkvoorziening wordt verstrekt en wat het beoogde resultaat daarvan is;
- b.
de ingangsdatum en indien van toepassing de duur van de verstrekking;
- c.
de vorm waarin de voorziening wordt verstrekt;
- d.
of een abonnementstarief verschuldigd is en informatie over het abonnementstarief.
- a.
- 4.
Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) wordt in de beschikking in ieder geval vermeld:
- a.
Welke maatwerkvoorziening wordt verstrekt en wat het beoogde resultaat daarvan is;
- b.
De ingangsdatum en indien van toepassing de duur van de verstrekking;
- c.
de vorm waarin de voorziening wordt verstrekt;
- d.
aan welk doel het pgb moet worden besteed;
- e.
welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;
- f.
wat de hoogte van het pgb is en hoe deze is bepaald;
- g.
de ingangsdatum en indien van toepassing de duur van de verstrekking;
- h.
de termijn waarbinnen de cliënt het pgb moet besteden;
- i.
hoe de besteding van het pgb verantwoord moet worden;
- j.
of een abonnementstarief verschuldigd is en informatie over het abonnementstarief.
- a.
- 5.
Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming wordt in de beschikking in ieder geval vermeld:
- a
welke maatwerkvoorziening wordt verstrekt en wat het beoogde resultaat daarvan is;
- b.
de ingangsdatum en indien van toepassing de duur van de verstrekking;
- c.
de vorm waarin de voorziening wordt verstrekt;
- d.
aan welk doel de financiële tegemoetkoming moet worden besteed;
- el.
welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van de financiële tegemoetkoming;
- f.
wat de hoogte van de financiële tegemoetkoming is;
- g.
de ingangsdatum en indien van toepassing de duur van de verstrekking;
- h.
de termijn waarbinnen de cliënt de financiële tegemoetkoming moet besteden;
- i.
hoe de besteding van de financiële tegemoetkoming verantwoord moet worden;
- j.
of een abonnementstarief verschuldigd is en informatie over het abonnementstarief.
- a
Artikel 12. Regels voor een pgb
- 1.
Als een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening en de ondersteuning zelf wenst in te kopen door middel van een pgb, toetst het college of voldaan wordt aan de in artikel 2.3.6. lid 2 van de wet opgenomen voorwaarden. De cliënt moet naar het oordeel van het college in staat zijn de aan een budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Hier wordt aan voldaan als:
- •
de cliënt zelfstandig een redelijke waardering kan maken van zijn belangen ten aanzien van de zorgvraag;
- •
de cliënt de aan het pgb verbonden taken op verantwoorde wijze kan uitvoeren. Bij deze taken kan gedacht worden aan het kiezen van een zorgverlener die in de zorgvraag voldoet, sollicitatiegespreken voeren, het aangaan van een contract, het in de praktijk aansturen van de zorgverlener, bewaken van de kwaliteit van de geleverde zorg en het bijhouden van een juiste administratie;
- •
de cliënt goed op de hoogte is van zijn rechten en plichten die horen bij het beheer van een pgb;
- •
de cliënt de werkgeversplichten kan uitvoeren als er sprake is van een ondersteuning bij vier of meer dagen per week. Denk hierbij onder meer aan het overeenkomen van een redelijk uurloon, het doorbetalen van loon bij ziekte en het hanteren van een redelijke opzegtermijn.
- •
- 2.
De cliënt motiveert waarom hij de voorziening als pgb wenst te verkrijgen en dient hiervoor een pgb-budgetplan in te vullen zoals bedoeld in artikel 12, lid 1 van de verordening.
- 3.
In het geval de cliënt niet zelf beschikt over de benodigde vaardigheden om de regie te voeren over het pgb of om eigen redenen de regie niet zelf wil voeren, kan in een aantal situaties toch een pgb verstrekt worden met de hulp van iemand uit het eigen netwerk of een wettelijke vertegenwoordiger. Deze persoon en de hulpverlener mogen niet dezelfde persoon zijn. Deze persoon zal in dat geval ook bij de ‘keukentafel’ gesprekken aanwezig moeten zijn. Daarbij gelden dezelfde afwegingscriteria als bij de beoordeling van de cliënt.
- 4.
Het pgb bevat geen vrij besteedbaar deel. De verantwoording bij de verstrekking van een pgb zal bij een voorziening, niet zijnde een dienst, plaatsvinden door overlegging van de aankoopnota of een ander aankoopbewijs. Uitbetaling van het pgb vindt plaats op declaratiebasis na het overleggen van de factuur en als de cliënt aan de gestelde voorwaarden uit het programma van eisen in de beschikking heeft voldaan.
- 5.
Het college kan de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken om betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken geheel of gedeeltelijk op te schorten als duidelijk is dat de cliënt het pgb in die periode niet, niet naar behoren inzet of ten onrechte inzet of kan inzetten. De cliënt wordt van bovenvermeld besluit schriftelijk in kennis gesteld.
Artikel 13. Onderscheid formele en informele hulp
- 1.
Bij het vaststellen van de hoogte van het pgb, wordt onderscheid gemaakt tussen formele en informele hulp.
- 2.
Een formele hulp staat ingeschreven in het Handelsregister en beschikt over de relevante diploma’s die nodig zijn voor de uitoefening van zijn functie.
- 3.
Het pgb kan worden ingezet om de informele hulp te betalen. Dit kan bijvoorbeeld iemand zijn uit het sociale netwerk van de cliënt. Tot het sociale netwerk worden personen gerekend uit de huiselijke kring en andere personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt. Bij deze laatste groep kan gedacht worden aan familieleden die niet in hetzelfde huis wonen, buren, vrienden, kennissen, etc. Als de cliënt het pgb wil gebruiken om iemand uit het sociale netwerk mee in te huren, dan moet duidelijk gemotiveerd worden waarom deze persoon de hulp niet als mantelzorg kan verlenen. Het uitgangspunt hierbij is dat het pgb voor informele hulp beperkt dient te blijven tot die gevallen waarin dit aantoonbaar doelmatiger is dan de inzet van een voorziening middels zorg in natura of een voorziening middels pgb door een formele hulp.
Artikel 14. Hoogte pgb
De manier waarop de hoogte van het pgb wordt vastgesteld is in de verordening bepaald. In de verordening zijn de volgende artikelnummers opgenomen met hieronder een aantal beleidsmatige aanvullingen:
- 1.
De hoogte van het pgb voor een voorziening wordt maximaal vastgesteld op:
- a.
De kostprijs van de in de situatie van de cliënt goedkoopst, compenserende voorziening in natura bij de leverancier waarmee de gemeente een overeenkomst heeft afgesloten (naturatarief). In het naturatarief zit de vergoeding voor het afsluiten van een service- en onderhoudscontract en eventueel verzekering verdisconteerd. Bij het vaststellen van de hoogte van het pgb wordt rekening gehouden een reële termijn voor technische afschrijving van de voorziening. De eventuele meerkosten komen voor rekening van de cliënt.
- b.
Het bedrag van de kosten van één van de twee door de cliënt opgevraagde offertes als de gemeente voor de betreffende voorziening geen overeenkomst heeft afgesloten. Hierbij rekening houdend met een door het college vooraf vastgesteld programma van eisen.
- c.
Bij een woningaanpassing wordt het ‘afwegingskader woningaanpassingen’, zoals opgenomen in bijlage vier van deze beleidsregels, gehanteerd.
- a.
- 2.
De hoogte van het pgb voor vervoer bedraagt de netto kilometerprijs die de gemeente betaalt voor het collectief vervoer vermenigvuldigd met het aantal benodigde kilometers, waarbij het uitgangspunt geldt dat 1500 kilometer op jaarbasis binnen de eigen leef- en woonomgeving moet kunnen worden gereisd.
- 3.
De hoogte van het pgb voor formele hulp bedraagt ten hoogste 100% van de betreffende (gecontracteerde) voorziening in natura. Dit tenzij op basis van het pgb-budgetplan van de cliënt een compenserende voorziening voor een lager tarief kan worden ingekocht.
- 4.
De hoogte van het pgb voor informele hulp is gelijk aan de hoogste periodiek voor de benodigde hulp in de desbetreffende CAO, vermeerderd met de vakantiebijslag en tegenwaarde van de verlofuren, tenzij het kortdurend verblijf betreft. Betreft het kortdurend verblijf, dan bedraagt het pgb een vast bedrag.
- 5.
Indien het op basis van lid 3 vastgestelde pgb in een individueel geval onvoldoende is om de aangewezen formele hulp te kunnen inkopen, wordt het tarief zodanig aangepast dat de formele hulp hiermee bij tenminste één aanbieder kan worden ingekocht.
Artikel 15. Regels voor een financiële tegemoetkoming
- 1.
De financiële tegemoetkoming als maatwerkvoorziening moet een adequate bijdrage leveren om de hulpvraag van de cliënt op te lossen. Deze hulpvraag is gerelateerd aan een beperking in de zelfredzaamheid en/of participatie.
- 2.
De financiële tegemoetkoming hoeft niet volledig kostendekkend te zijn en is een vooraf vastgesteld maximaal vast bedrag.
- 3.
De financiële tegemoetkoming is van toepassing op verhuiskosten, (rolstoel)taxivervoer, een sportrolstoelvoorziening en overige sportvoorzieningen.
- 4.
De financiële tegemoetkoming bevat geen vrij besteedbaar deel. De verantwoording bij de verstrekking van een financiële tegemoetkoming zal plaats vinden door overlegging van de aankoopnota of een ander aankoopbewijs. Uitbetaling van de financiële tegemoetkoming vindt plaats op declaratiebasis na overleg van de factuur en als de cliënt aan de gestelde voorwaarden, die in de beschikking staan vermeld, heeft voldaan.
- 5.
Voor uitbetaling van een financiële tegemoetkoming voor een verhuisvoorziening geldt enkel bewijslast voor de verhuizing op basis van inschrijving op het nieuwe adres of door overleggen van de huur- of koopovereenkomst. Uitbetaling van de financiële tegemoetkoming vindt plaats als de client aan de gestelde voorwaarden, die in de beschikking vermeld staan, heeft voldaan.
Artikel 16. Hoogte financiële tegemoetkoming
De manier waarop de hoogte van de financiële tegemoetkoming wordt vastgesteld is in de verordening bepaald. In de verordening zijn de volgende vaste bedragen aan de financiële tegemoetkoming vastgesteld:
- 1.
De hoogte van de door het college te verlenen financiële tegemoetkoming voor verhuiskosten bedraagt in het jaar 2024:
- •
Voor een alleenstaande: maximaal € 3.390,-;
- •
Voor een echtpaar: maximaal € 4.104,-;
- •
Voor een meeverhuizend gezinslid: maximaal € 715,- tot een maximum van € 6.244,- per gezin.
- •
- 2.
De hoogte van de door het college te verlenen financiële tegemoetkoming voor taxivervoer bedraagt in het jaar 2024:
- •
Taxivervoer: maximaal € 7.017,- per jaar;
- •
Vervoer per rolstoeltaxi: maximaal € 9.276,- per jaar.
- •
- 3.
In afwijking van het gestelde in het tweede lid geldt voor kinderen tot 16 jaar onderstaande financiële tegemoetkoming voor vervoe
- •
0 tot 4 jaar: geen vergoeding;
- •
4 tot 12 jaar: per jaar 25% van het normbudget;
- •
12 tot 16 jaar: per jaar 50% van het normbudget.
- •
- 4.
De hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoetkoming voor een sportrolstoel of een vergelijkbare sportvoorziening bedraagt in het jaar 2024 maximaal € 3.450,- voor de periode van 3 jaar. In dit budget is tevens het onderhoud inbegrepen.
- 5.
De genoemde bedragen in dit artikel worden jaarlijks geïndexeerd op basis van de Consumentenprijsindex (CPI) zoals wordt vastgesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).
Hoofdstuk 4. Abonnementstarief
Artikel 17. Abonnementstarief maatwerkvoorzieningen
In de verordening zijn de volgende artikelnummers opgenomen met hieronder een aantal beleidsmatige aanvullingen:
- 1.
De client betaalt een eigen bijdrage in de kosten van Wmo-ondersteuning in de vorm van het abonnementstarief zoals bedoeld in artikel 2.1.4, 3de lid en 2.1.4a, 4de lid van de Wmo 2015.
- 2.
Een cliënt betaalt een bijdrage in de kosten voor een maatwerkvoorziening, het zogenaamde abonnementstarief, zolang hij van de maatwerkvoorziening (zorg in natura, pgb of financiële tegemoetkoming) gebruik maakt, totdat de kostprijs is bereikt. Dit kan een langere periode zijn dan de economische afschrijvingstermijn.
- 3.
De cliënt is geen abonnementstarief verschuldigd voor;
- a.
rolstoelen;
- b.
het gebruik van het collectief vraagafhankelijk vervoer;
- c.
maatwerkvoorzieningen voor kinderen jonger dan 18 jaar.
- a.
- 4.
De kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura is gelijk aan de kosten die het college voor de desbetreffende maatwerkvoorziening zelf maakt en indien van toepassing inclusief een service- en onderhoudscontract en indien noodzakelijk een verzekering.
- 5.
De kostprijs van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb en indien van toepassing inclusief een service- en onderhoudscontract en indien noodzakelijk een verzekering.
- 6.
De kostprijs van een maatwerkvoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming is gelijk aan de hoogte van de toegekende tegemoetkoming.
- 7.
Voor het collectief vraagafhankelijk vervoer (Taxbus) betaalt de inwoner per rit een klantbijdrage. De bijdrage wordt vastgesteld op basis van de tarieven voor openbaar vervoer in Zuidoost-Brabant.
- 8.
De inwoner betaalt het abonnementstarief aan het Centraal Administratiekantoor (CAK).
Hoofdstuk 5. Kwaliteit en veiligheid
Artikel 18. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning
- 1.
Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen door;
- a.
voorzieningen af te stemmen op de persoonlijke situatie van de cliënt;
- b.
voorzieningen af te stemmen op andere vormen van zorg;
- c.
inzet van de juiste deskundigheid;
- d.
ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de van toepassing zijnde erkende keurmerken voor de betreffende sector;
- e.
er bij het leveren van voorzieningen op toe te zien dat beroepskrachten handelen in overeenstemming met de professionele standaard.
- a.
- 2.
Een maatwerkvoorziening wordt verstrekt als naar het oordeel van de college is gewaarborgd dat de ondersteuning van goede kwaliteit is, waarbij;
- a.
het college onderzoekt bij een pgb of de kwaliteit van de voorzieningen die de cliënt van het budget wil betalen, voldoende is gegarandeerd;
- b.
bovenstaande kwaliteitseisen die gesteld worden aan de voorziening worden beschreven in een programma van eisen en als onderdeel van de beschikking aan de cliënt toegestuurd.
- c.
na aanschaf van de voorziening door de cliënt vindt een controle plaats waarbij de voorziening getoetst wordt aan het programma van eisen. Als de voorziening niet aan het programma van eisen voldoet, kan het pgb of de financiële tegemoetkoming geheel of gedeeltelijk worden herzien of worden ingetrokken.
- a.
- 3.
Het college ziet toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.
- 4.
Het college heeft een toezichthoudend ambtenaar kwaliteit, als bedoeld in artikel 6.1 van de wet benoemd. Deze is verantwoordelijk voor het beoordelen van de kwaliteit van de geleverde maatwerkvoorziening zoals vermeld in lid 1 en 2.
Artikel 19. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden
- 1.
Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:
- a.
een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met een derde, of;
- b.
een reële prijs die geldt als ondergrens voor:
- I.
een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde, en
- II.
de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.
- I.
- a.
- 2.
Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:
- a.
conform de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3 lid 2 onderdeel c van de wet, en
- b.
rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5 lid 2 van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.
- a.
- 3.
Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten, in ieder geval rekening met:
- a.
kosten van de beroepskracht;
- b.
redelijke overheadkosten;
- c.
kosten voor niet-productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;
- d.
reis- en opleidingskosten;
- e.
indexatie van loon binnen een overeenkomst;
- f.
overige kosten als gevolg van gemeentelijke eisen, zoals rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.
- a.
- 4.
Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren overige voorzieningen, in ieder geval rekening met:
- a.
de marktprijs van de voorziening, en
- b.
de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:
- I.
aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening;
- II.
instructie over het gebruik van de voorziening;
- III.
onderhoud van de voorziening en zo nodig verzekeren;
- IV.
verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden.
- I.
- a.
Artikel 20. Meldingsregeling calamiteiten en geweld
- 1.
Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de levering van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.
- 2.
Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onmiddellijk aan de toezichthoudend ambtenaar.
Aanbieders zijn ook verplicht bij de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd (IGZ) melding te maken van iedere calamiteit die bij de verstrekking van een voorziening heeft plaatsgevonden;
Onder 'calamiteit' wordt verstaan een 'niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van een voorziening en die tot een ernstig schadelijk gevolg voor of de dood van een cliënt heeft geleid.
Onder 'geweld bij de verstrekking van een voorziening' wordt verstaan 'seksueel binnendringen van het lichaam van of ontucht met een cliënt, alsmede lichamelijk en geestelijk geweld jegens een cliënt, door een beroepskracht dan wel door een andere cliënt met wie de cliënt gedurende het etmaal of een dagdeel in een accommodatie van een aanbieder verblijft.
- 1.
- 3.
De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1 van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.
Hoofdstuk 6. Bestrijding misbruik
Artikel 21. Bestrijding oneigenlijk gebruik, misbruik en niet-gebruik van een maatwerkvoorziening
- 1.
Het college informeert cliënten op een begrijpelijke manier over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening in natura, pgb of financiële tegemoetkoming zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.
- 2.
Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs of;
- a.
de cliënt nog op de maatwerkvoorziening is aangewezen;
- b.
de maatwerkvoorziening of het daarmee samenhangende pgb of financiële tegemoetkoming nog toereikend is;
- c.
de client nog voldoet aan de voorwaarden van de maatwerkvoorziening in natura of het pgb of de financiële tegemoetkoming;
- d.
de verstrekte voorzieningen worden gebruikt dan wel besteed ten behoeven van het doel waarvoor ze verstrekt zijn.
- a.
- 3.
Het college heeft een toezichthoudend ambtenaar handhaving, als bedoeld in artikel 6.1, van de wet, benoemd. Deze toezichthoudende ambtenaar is verantwoordelijk voor de rechtmatigheid, namelijk het bestrijden van oneigenlijk gebruik en misbruik van een maatwerkvoorziening.
Artikel 22. Verrekening
Het college kan een terug te vorderen bedrag verrekenen met betalingen op grond van de wet, die nog uitgekeerd moeten worden.
Terugvordering is alleen van toepassing als ten tijde van de melding of aanvraag opzettelijk onjuiste informatie is verstrekt en verstrekking hiervan tot een andere beslissing zou hebben geleid.
Hoofdstuk 7. Mantelzorgwaardering
Artikel 23. Jaarlijkse waardering mantelzorgers
De gemeente draagt jaarlijks zorg voor de mantelzorgwaardering.
Hoofdstuk 8. Klachten en medezeggenschap
Artikel 24. Klachtenregeling
- 1.
Aanbieders zijn verplicht te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle (maatwerk)voorzieningen.
- 2.
Het college ziet toe op de naleving van deze eis door periodieke overleggen met de aanbieders.
Artikel 25. Medezeggenschap
- 1.
Aanbieders zijn verplicht te beschikken over een regeling voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle (maatwerk)voorzieningen.
- 2.
Het college ziet toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders.
Artikel 26. Betrekken van ingezetenen bij het beleid
- 1.
Het college stelt inwoners, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
- 2.
Het college zorgt ervoor dat inwoners kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.
- 3.
Het college kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van het eerste en tweede lid.
Hoofdstuk 9. Overgangsrecht en slotbepalingen
Artikel 27. Geen bepalingen
In gevallen, de uitvoering van de verordening betreffend, waarin de verordening niet voorziet, beslist het college.
Artikel 28. Hardheidsclausule
Het college handelt overeenkomstig de beleidsregels, tenzij dat voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben, die wegens bijzondere omstandigheden, onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen, conform artikel 4.84 van de Awb.
Artikel 29. Intrekking oude beleidsregels en overgangsrecht
- 1.
De beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Bergeijk 2022 worden ingetrokken.
- 2.
Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de beleidsregels, maatschappelijke ondersteuning gemeente Bergeijk 2022 totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.
- 3.
Aanvragen die zijn ingediend onder de beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Bergeijk 2022 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze beleidsregels, worden afgehandeld conform deze beleidsregels.
- 4.
Het beslissen op bezwaarschriften tegen besluiten op grond van de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Bergeijk 2022 gebeurt op grond van die beleidsregels die daarvoor zijn geldigheid behouden.
- 5.
Van lid 4 kan ten gunste van de cliënt worden afgeweken.
Artikel 30. Inwerkingtreding en citeertitel
- 1.
Deze beleidsregels treden in werking op 1 september 2024.
- 2.
Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Bergeijk 2024.
Ondertekening
Bergeijk, 28 mei 2024
A.J.M. Ewalds
Gemeentesecretaris
A. Callewaert-de Groot
Burgemeester
Bijlage 1 Protocol hulp bij het huishouden
1. Inleiding
Op 1 januari 2015 is de Wmo2015 ingegaan. Dit is het moment geweest dat veel gemeenten hun indicatiebeleid ten aanzien van de Wmo hebben aangepast. Dit heeft in den lande tot een aantal rechtszaken geleid. De Centrale Raad van Beroep heeft op 18 mei 2016 drie richtinggevende uitspraken gedaan over huishoudelijke hulp onder de nieuwe Wmo2015. Een belangrijk punt uit die uitspraken is dat als de gemeente een andere richtlijn dan de CIZ-richtlijn hanteert, de door de gemeente gehanteerde normtijden voor een schoon en leefbaar huis moeten berusten op objectief en onafhankelijk onderzoek.
Om die reden heeft ISD de Kempen[1] bureau HHM gevraagd om een onafhankelijk en objectief onderzoek uit te voeren naar het te hanteren indicatieprotocol voor de maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden (in de vorm van zorg in natura of een persoonsgebonden budget). Bureau HHM heeft in samenwerking met KPMG Plexus al meerdere objectieve en onafhankelijke onderzoeken uitgevoerd naar het beleid en de bijbehorende normeringen van de hulp bij het huishouden. In die onderzoeken is gebruik gemaakt van experts, tijdmetingen bij huishoudelijke hulpen, en interviews met cliënten. Met behulp van de uitkomsten van die onderzoeken heeft HHM de normeringen, die voor de Kempengemeenten Bergeijk, Bladel, Eersel, Oirschot en Reusel-De Mierden uniform zijn ontwikkeld, getoetst.
Uit het onderzoek is gebleken dat de in de Kempen gehanteerde normtijden op onderdelen afweken van de getoetste normtijden van HHM. In de Kempen wordt echter veel waarde gehecht aan een onderbouwd normenkader voor hulp bij het huishouden. De Kempengemeenten hebben daarom besloten om de adviezen van Bureau HHM over te nemen in het protocol hulp bij het huishouden, zodat de tijdnormen in de Kempen voldoen aan de wettelijke vereisten, en voor eenieder inzichtelijk is hoe de omvang van de indicatie tot stand is gekomen.
[1] ISD de Kempen is per 1 juli 2019 opgevolgd door afdeling Maatschappelijke Dienstverlening van de Gemeenschappelijke Regeling Samenwerking Kempengemeenten
2. Uitgangspunten voor hulp bij het huishouden
2.1 Beperkingen in het voeren van het huishouden
Als er beperkingen zijn bij het voeren van een huishouden of wanneer er sprake is van een (dreigend) disfunctioneren van het huishouden, kan hulp bij het huishouden als maatwerkvoorziening worden ingezet. Dit kan gedeeltelijke of volledige overname zijn van huishoudelijke taken. Indien van toepassing, kan dit ook de verzorging van gezonde, jonge gezinsleden bij uitval van ouders en/of verzorgers zijn.
Oorzaken van het (dreigende) disfunctioneren zijn een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap of een psychosociaal probleem.
Het doel van hulp bij het huishouden kan zijn het schoonhouden van het huis en/of het verrichten van de dagelijks voorkomende huishoudelijke activiteiten, maar ook ondersteunen bij het organiseren van het huishouden.
Resultaat is dat de cliënt en zijn eventuele gezinsleden beschikken over een schoon en leefbaar huis.
2.2 De leefeenheid is primair zelf verantwoordelijk
Indien tot de leefeenheid, waarvan de cliënt deel van uitmaakt, één of meer huisgenoten behoren die beschikbaar en in staat zijn om het huishoudelijk werk te verrichten/over te nemen, komt men niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden. Wij spreken dan van 'gebruikelijke hulp' (voor verdere uitwerking zie hoofdstuk 4).
Onder huisgenoot wordt verstaan 'een persoon die- ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze- één huishouden vormt/samen een gemeenschappelijke woning bewoont met de persoon die beperkingen ondervindt'.
Onder een leefeenheid wordt verstaan 'alle bewoners die een gemeenschappelijke woning bewonen met als doel een duurzaam huishouden te voeren'.
Onder duurzaam huishouden wordt verstaan 'alle huisgenoten met een gezamenlijke huisvesting, die samen bijdragen in de kosten van de huishouding danwel het op een andere wijze in elkaars verzorging voorzien'.
2.3 Huishoudelijke taken
De verschillende onderdelen die vallen onder hulp bij het huishouden worden ingezet als er beperkingen bestaan bij het voeren van een huishouden of wanneer er sprake is van een (dreigend) disfunctioneren van het huishouden. Het doel van de hulp bij het huishouden kan zijn het schoonhouden van het huis en/of het verrichten van de dagelijks voorkomende huishoudelijke activiteiten. Maar ook het ondersteunen bij het organiseren van het huishouden. Resultaat is dat de cliënt en zijn eventuele gezinsleden beschikken over een schoon en leefbaar huis (lees: woonkamer, slaapkamer(s), keuken, sanitair, hal). De verschillende onderdelen betreffen:
- •
Boodschappen doen
- •
Maaltijden bereiden
- •
Licht huishoudelijk werk
- •
Zwaar huishoudelijk werk
- •
Was- en strijkverzorging
- •
Verzorging en/of tijdelijke opvang van kinderen
- •
Dagelijkse organisatie van het huishouden
- •
Advies, instructie en voorlichting
Onder het lichte huishoudelijke werk vallen de volgende activiteiten:
- •
Stof afnemen / raggen op oog- en handhoogte
- •
Opruimen
- •
Afwassen (handmatig of machine in- en uitruimen)
Onder het zware huishoudelijke werk vallen de volgende activiteiten:
- •
Stofzuigen en dweilen
- •
Ramen (binnenshuis) wassen en gordijnen wassen
- •
Bed verschonen (incl. matras draaien)
- •
Keuken schoonmaken
- •
Sanitair schoonmaken
In de gespreksrapportage en beschikking Wmo is opgenomen voor welke onderdelen/resultaten (huishoudelijke taken, was/strijk, boodschappen doen, etc.) de maatwerkvoorziening wordt verstrekt en wat de omvang/hoogte van de indicatie is. De omvang van de indicatie is gebaseerd op de in hoofdstuk 5 van dit protocol vastgestelde tijdnormeringen per onderdeel.
In de tabellen 1 t/m 8 van dit protocol (zie bijlage B) zijn voor alle verschillende onderdelen de betreffende activiteiten met de bijbehorende frequenties opgenomen zoals die uit het objectieve en onafhankelijke onderzoek van HHM zijn voortgevloeid
2.4 Aantoonbare beperkingen / revalidatie
Om in aanmerking te komen voor een voorziening in het kader van de Wmo, dient er sprake te zijn van aantoonbare beperkingen op grond van een aandoening, beperking, handicap of probleem die het noodzakelijk maken de cliënt te compenseren ten aanzien van onder andere het voeren van het huishouden. Vaststelling van deze beperkingen vindt plaats op objectieve wijze en kan ondersteund worden door een medische beoordeling.
Wanneer bepaalde aandoeningen die de oorzaak vormen voor de huishoudelijke beperkingen naar de mening van de arts nog behandelmogelijkheden biedt, kan in de regel geen hulp bij het huishouden worden geïndiceerd. Het gaat hierbij dan met name om medisch moeilijk objectiveerbare beperkingen en beperkingen ten gevolge van psychische problematiek. Hulp bij het huishouden kan in een dergelijke situatie anti-revaliderend werken. Dit moet worden vastgesteld door een medisch adviseur.
Echter, hulp bij het huishouden kan wél ingezet worden ter ondersteuning van een behandeling en/of revalidatie. De duur van de indicatie zal afhankelijk zijn van de duur van het behandel- of revalidatietraject.
2.5 Planbare zorg
Indien zorg vooraf planbaar is (bijv. wanneer de operatiedatum tijdig bekend is) en de hulp is ≤ 6 weken noodzakelijk, bestaat er geen indicatie voor hulp bij het huishouden. De aanvrager heeft voldoende tijd gehad om zelf tot een oplossing te komen voor de (tijdelijke) beperkingen in het voeren van het huishouden. Indien blijkt dat aanvrager zelf geen hulp heeft kunnen vinden en kan aantonen welke mogelijkheden hij/zij heeft onderzocht, kan alsnog een (tijdelijke) indicatie voor hulp bij het huishouden worden afgegeven.
Er kan ook een indicatie voor hulp bij het huishouden worden afgegeven wanneer onverwacht hulp noodzakelijk is en de zorg niet te plannen was. Dit kan ook voor een periode van ≤ 6 weken zijn.
3. Algemene-, algemeen gebruikelijke-, en voorliggende voorzieningen
In eerste instantie zal worden bekeken of de cliënt eigen oplossingen kan inzetten om zijn/haar beperkingen te compenseren. Indien dit het geval is, is compensatie door middel van een maatwerkvoorziening i.k.v. de Wmo niet noodzakelijk. Voorbeelden van eigen oplossingen zijn:
- •
Gebruikelijke hulp: tijdens het huisbezoek wordt beoordeeld of eventuele huisgeno(o)t(en) in staat is/zijn om het huishouden geheel/gedeeltelijk over te nemen (zie hoofdstuk 4).
- •
Mantelzorg: de eventuele mogelijkheid van inzet van kinderen, familie, kennissen, vrienden, buurtgenoten wordt tijdens het huisbezoek in kaart gebracht.
- •
Voorliggende veld: tijdens het huisbezoek wordt beoordeeld of er gebruik kan worden gemaakt van algemene voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen en/of voorliggende voorzieningen.
Oplossingen uit het voorliggende veld zijn per definitie geen maatwerkvoorzieningen en de Wmo-regels rond eigen bijdragen/eigen aandeel gelden niet.
Een oplossing/voorziening uit het voorliggende veld moet:
- •
daadwerkelijk beschikbaar zijn;
- •
door belanghebbende financieel gedragen kunnen worden;
- •
adequate compensatie bieden
Als dit niet het geval is, dan is er geen sprake van een algemene, algemeen gebruikelijke of voorliggende voorziening.
Niet relevant is of men gebruik wilt maken van een dergelijke oplossing. Het is in principe ook niet relevant welke kosten hieraan verbonden zijn, tenzij sprake zou kunnen zijn van een zogenaamd extreem laag inkomen dat door kosten (o.a. van voorliggende voorziening(en)) die zijn ontstaan uit ziekte of het probleem onder de bijstandsnorm uitkomt of dreigt uit te komen.
In sommige situaties kan zo nodig verwezen worden naar en/of overleg gepleegd worden met afdelingen die uitvoering geven aan de Participatiewet of Bijzondere Bijstand.
Het voorliggende veld kan worden onderverdeeld in diverse categorieën, die in de paragrafen 3.1, 3.2 en 3.3 verder worden toegelicht.
3.1 Algemene voorzieningen
Dergelijke voorzieningen zijn niet speciaal bedoeld voor mensen met een handicap, zodat de voorziening ook op grote schaal door niet-gehandicapten kan worden gebruikt. Te denken valt aan (niet limitatief):
- •
sociale alarmering;
- •
huiskamers wijksteunpunten;
- •
buurtteam;
- •
boodschappen bezorgservice of boodschappenbus;
- •
maaltijd bezorgservice;
- •
eetcafé in zorgcentra;
- •
glazenwasser;
- •
hondenuitlaatservice;
- •
kinderopvang in al zijn verschijningsvormen (bijv. crèche, kinderdagverblijf, overblijven op school);
- •
voor- en naschoolse opvang;
- •
schoonmaken/onderhouden van algemene ruimtes bij een huurwoning;
- •
onafhankelijke cliëntondersteuning;
- •
algemeen maatschappelijk werk.
3.2 Algemeen gebruikelijke voorziening / inzet (technische hulpmiddelen)
Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening waarover de aanvrager, gezien zijn individuele situatie, ook zonder zijn handicap of beperking, zou kunnen beschikken.
Een dergelijke voorziening moet voldoen aan de volgende voorwaarden:
- •
is niet speciaal bedoeld voor mensen met een handicap, zodat de voorziening ook op grote schaal door niet-gehandicapten wordt gebruikt, en
- •
is gewoon in een normale winkel te koop en niet speciaal in revalidatie-vakhandel of soortgelijke winkels, en
- •
is qua prijs niet (aanzienlijk) duurder dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel, en
- •
moet aangeschaft kunnen worden door iemand op het minimumniveau.
Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag.
De Centrale Raad heeft aangegeven dat als het gaat om vervanging van een voorziening die (nog lang) niet afgeschreven is én als het gaat om een persoon die een inkomen heeft dat door onvermijdbare kosten op grond van de handicap onder de bijstandsnorm komt, wellicht een uitzondering op dit principe gemaakt moet worden.
Onder algemeen gebruikelijke (technische) hulpmiddelen wordt onder andere gezien:
- •
(af)wasmachine;
- •
wasdroger;
- •
kreukvrije kleding;
- •
verhoging voor een wasmachine;
- •
menghendelkraan;
- •
stofzuiger / kruimelzuiger;
- •
swiffer;
- •
duster;
- •
wringer, etc.
Deze hulpmiddelen dienen uit oogpunt van een verantwoorde werkomstandigheden aanwezig te zijn voor de medewerker van de zorgaanbieder.
Er kan geen indicatie voor een maatwerkvoorziening 'hulp bij het huishouden' afgegeven worden als de belemmeringen die de cliënt ervaart ten aanzien van zijn huishouden, opgelost kunnen worden met een (tweede) (technisch) hulpmiddel(en).
Daarnaast kunnen ook woonvoorzieningen zoals keukenaanpassingen, de aanschaf en het plaatsen van een verhoging voor een wasmachine of wasdroger of woningsanering voor een oplossing of vermindering van het ervaren problemen in het huishouden zorgen.
Als een (technisch) hulpmiddel niet aanwezig is of gerealiseerd kan worden, maar wel een adequate oplossing biedt of een belangrijke bijdrage aan een oplossing / vermindering van de belemmeringen,
gaat dit voor op het inzetten van hulp bij het huishouden. Hierbij kan geen rekening gehouden worden met persoonlijke opvattingen over de inzet van hulpmiddelen.
Als een cliënt aangeeft niet over de financiële middelen te beschikken voor aanschaf van (technische) hulpmiddelen, dan kan in sommige situaties zo nodig verwezen worden naar en/of overleg gepleegd worden met andere gemeentelijke afdelingen.
Ook kunnen sommige hulpmiddelen gefinancierd zijn/worden uit een andere betalingsregeling gericht op of aangepast aan de handicap van de burger (via de zorgverzekering of het UWV).
3.3 Voorliggende voorzieningen
De Wmo 2015 kent geen apart artikel op basis waarvan een voorziening kan worden afgewezen in geval een cliënt aanspraak kan maken op een voorziening op grond van een andere wet (een zogenaamde voorliggende voorziening). De Wmo 2015 heeft daarentegen middels artikel 2.3.5 lid 5 bepaald dat de maatwerkvoorziening, voor zover daartoe aanleiding bestaat, wordt afgestemd op andere wetten. Dit betekent echter niet dat het college alsnog een maatwerkvoorziening moet verstrekken indien er voor de problematiek van cliënt aanspraak bestaat op een voorziening op grond van een andere wet. Ook onder de Wmo 2015 geldt dat wanneer iemand aanspraak kan maken op een voorziening op grond van een andere regeling, het college in het kader van de eigen kracht geen voorziening op grond van de Wmo hoeft te verstrekken. Het uitgangspunt is dan namelijk dat de cliënt op eigen kracht het probleem op kan lossen, namelijk door zijn aanspraak op grond van de andere regeling tot gelding te brengen.
De rol van het college is dan de cliënt te verwijzen naar deze andere regeling en de cliënt kan daarbij eventueel gesteund worden door (onafhankelijke) cliëntondersteuning.
Ook als de cliënt de vergoeding vanuit de voorliggende voorziening niet voldoende vindt, bestaat geen aanspraak op Wmo. Dan is het aan de cliënt om bezwaar te maken bij de instantie waar de voorziening van wordt ontvangen.
De afbakening met de Wet langdurige zorg (Wlz) is met artikel 2.3.5 lid 6 Wmo 2015 overigens wel expliciet geregeld. In geval er sprake is van een cliënt die een Wlz-verblijfsindicatie heeft, hoeft de gemeente geen maatwerkvoorziening voor hulp bij huishouden te verstrekken.
Andere voorbeelden van voorliggende voorzieningen zijn:
- •
Wet op primair onderwijs;
- •
Wet op voortgezet onderwijs;
- •
Zorgverzekeringswet (Zvw);
- •
Jeugdwet;
- •
Participatiewet;
- •
Wet Inkomen en Arbeid (WIA);
- •
de Wet op Kinderopvang.
3.4 Particuliere huishoudelijke hulp
In de huidige tijd hebben veel mensen een particuliere huishoudelijke hulp. Dit wordt ingegeven door een veelvoud aan factoren, denk bijvoorbeeld aan tweeverdieners. De Wmo 2015 gaat in eerste instantie uit van de eigen verantwoordelijkheid en de eigen kracht van iedereen. Indien een persoon zijn probleem oplost/reeds opgelost heeft met een particuliere hulp, dan wordt geen maatwerkvoorziening vanuit de Wmo verstrekt.
Indien een cliënt reeds een particuliere hulp heeft, maar extra hulp wenst (vanuit de Wmo), dan dient de bruto zorgbehoefte van de cliënt worden bepaald in uren en minuten. Daarvan wordt de hoeveelheid uren particuliere hulp afgetrokken. Voor het aantal overblijvende uren kan een maatwerkvoorziening voor hulp bij het huishouden worden afgegeven.
Indien de particuliere hulp stopt (om welke reden dan ook) en de hulpvraag blijft bestaan, dan kan, indien de aanvrager daar de voorkeur aan geeft, alsnog een beroep gedaan worden op de Wmo
3.5 Maatwerkvoorziening in het kader van de Wmo
Indien tijdens de beoordeling is vastgesteld dat:
- •
bij de cliënt sprake is van aantoonbare beperkingen op grond van een aandoening, beperking, handicap of probleem die het noodzakelijk maken om hem/haar te compenseren ten aanzien van onder andere het voeren van het huishouden en;
- •
de cliënt geen of maar deels eigen oplossingen kan inzetten en;
- •
de cliënt niet of gedeeltelijk gebruik kan maken van aanwezige algemene voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen en/of voorliggende voorzieningen;
kan een maatwerkvoorziening in het kader van de Wmo (in de vorm van hulp bij het huishouden) ingezet worden. De omvang van de hulp bij het huishouden wordt bepaald door de noodzakelijk over te nemen huishoudelijke werkzaamheden en de bijbehorende normtijden welke zijn vastgelegd in hoofdstuk 5.
Afhankelijk van welke werkzaamheden er uitgevoerd moeten worden, wordt bepaald welke categorie van hulp bij het huishouden wordt ingezet. Er zijn drie categorieën van hulp bij het huishouden die hieronder worden toegelicht.
3.5.1 Categorie 1: Huishoudelijke werkzaamheden (HH1)
De uit te voeren werkzaamheden in deze categorie kunnen bestaan uit de volgende onderdelen:
- •
Licht poetswerk en zwaar huishoudelijk werk gerelateerd aan beperkingen, zoals het schoonmaken van woonruimte, slaapruimte, sanitair en keuken (dagelijks of wekelijks onderhoud);
- •
Wassen, strijken, vouwen en opruimen van kleding en linnengoed;
- •
Doen van boodschappen voor het dagelijkse leven;
- •
Maaltijdverzorging (voorbereiding van de maaltijd, serveren, tafel dekken, opruimen);
Opmerkzaamheid ten aanzien van de situatie van de cliënt.
3.5.2 Categorie 2: Organisatie van het huishouden (HH2)
Bij Hulp bij het huishouden categorie 2 worden dezelfde werkzaamheden verwacht als bij categorie 1, echter aangevuld met onderstaande werkzaamheden:
- •
Zorgtaken voor inwonende kinderen overnemen;
- •
Anderen helpen bij het bereiden van maaltijden;
- •
Dagelijkse organisatie van het huishouden / regie voeren;
- •
Aanmoedigen en stimuleren;
- •
Observeren en signaleren.
3.5.3 Categorie 3: Hulp bij ontregelde huishouding (HH3)
Bij Hulp bij het huishouden categorie 3 worden dezelfde werkzaamheden verwacht als bij categorie 1 en categorie 2, echter aangevuld met onderstaande werkzaamheden:
- •
Psychosociale begeleiding;
- •
Advies, instructie, voorlichting, gericht op het huishouden;
- •
Aanmoedigen, motiveren, aansturen en instrueren van de cliënt om huishoudelijke taken zoveel mogelijk zelf uit te voeren.
4. Gebruikelijke zorg
Gebruikelijke hulp is de normale, dagelijkse zorg die huisgenoten, partners of ouders en inwonende kinderen (> 18 jaar) geacht worden elkaar onderling te bieden, omdat ze als leefeenheid gemeenschappelijk een woning bewonen en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van het huishouden. Gebruikelijke hulp is ook alleen aan de orde als er een leefeenheid is die gemeenschappelijk een woning bewoont. Uitwonende kinderen vallen hier dus buiten.
Het principe van gebruikelijke hulp heeft een verplichtend karakter en hierbij wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, gezinssamenstelling, de wijze van inkomensverwerving, drukke werkzaamheden, lange werkweken of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden. Indien tijdens de beoordeling van de aanvraag blijkt dat een huisgenoot de huishoudelijke taken deels of geheel kan uitvoeren/overnemen, dan komt de cliënt niet of slechts gedeeltelijk in aanmerking voor hulp bij het huishouden.
Is sprake van een latrelatie, dan zal de gemeente nagaan of en in hoeverre de partner bij kan dragen aan het huishouden op grond van zijn mantelzorgrelatie.
Niet gewend zijn of vaardigheden missen
Redenen als 'niet gewend zijn om' of 'geen huishoudelijk werk willen en/of kunnen verrichten' leiden niet tot een aanspraak op huishoudelijke hulp. In die situaties kan een tijdelijke indicatie worden afgegeven voor het aanleren van huishoudelijke taken. De taak wordt dan niet overgenomen maar via instructies aangeleerd/gestuurd. Ook studie en werkzaamheden vormen in principe geen reden om van gebruikelijke hulp af te zien. Immers, iedereen die werkt/studeert zal naast zijn werk/studie het huishouden moeten doen of hier eigen oplossingen voor moeten zoeken (bijv. inhuren particuliere hulp) zonder hiervoor een beroep te doen op de Wmo.
4.1 Uitzonderingen voor gebruikelijke zorg
In een aantal situaties waarbij er sprake is van een duurzaam huishouden mag wel worden afgeweken van het principe van 'gebruikelijke hulp':
Medisch geobjectiveerde aandoening
Als uit objectief onderzoek blijkt dat een huisgenoot aantoonbare beperkingen heeft op grond van een aandoening, beperking, handicap of probleem, waardoor redelijkerwijs de taken niet overgenomen kunnen worden, is 'gebruikelijke hulp' niet van toepassing.
Symptomen die zouden kunnen wijzen op overbelasting
Overbelasting kan worden veroorzaakt door een combinatie van symptomen van lichamelijke en/of psychische aard en wordt bepaald door in- en uitwendige factoren.
Met andere woorden; in exact dezelfde situatie zal de ene huisgenoot wel overbelast kunnen raken, terwijl een andere huisgenoot hier geen of minder last van heeft.
Het is daarom van belang zorgvuldig onderzoek te doen naar de verhouding tussen draagkracht (belastbaarheid) en draaglast (belasting) en symptomen die kunnen wijzen op overbelasting.
Wanneer dreigende overbelasting wordt veroorzaakt door een combinatie van werk, gebruikelijke hulp en andere activiteiten dan werk en huishouden, gaan werk en gebruikelijke hulp voor.
In veel gevallen wordt een medisch adviseur daarbij ingeschakeld ter beoordeling.
In principe zal overname van huishoudelijke taken voor een korte duur zijn, te denken valt aan 3-6 maanden. In deze periode wordt de leefeenheid de gelegenheid gegeven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen.
(Dreigende) overbelasting door het verlenen van persoonlijke/verpleegkundige zorg
Uit jurisprudentie blijkt dat in situaties waar sprake is van (dreigende) overbelasting als gevolg van het verlenen van persoonlijke en/of verpleegkundige zorg de aanvraag voor huishoudelijke hulp niet per definitie afgewezen kan worden.
Als een huisgenoot aangeeft dat er sprake is van (dreigende) overbelasting door de combinatie van (huishoudelijk) werk én de verzorging van een zieke huisgenoot, dienen deze klachten te worden geobjectiveerd. Het oordeel van een arts is hierbij noodzakelijk naast het horen van de huisgenoot.
Daarbij dienen onderstaande zaken onderzocht te worden:
- •
aard en intensiteit van de verleende zorg, tezamen met de medische problematiek van de cliënt;
- •
is er sprake van onplanbare zorg?
- •
worden meer uren persoonlijke/verpleegkundige zorg geleverd dan geïndiceerd (bieden van mantelzorg)?
- •
heeft huisgenoot mogelijk een (deel van) betaalbare baan opgezegd om persoonlijke/verpleegkundige zorg te verlenen?
- •
verhouding draaglast en draagkracht.
(Dreigende) overbelasting bij korte levensverwachting
In terminale situaties is overleg met de huisgenoten over wat draagbaar is zeer belangrijk. In deze situaties mag er soepeler worden omgegaan met het principe „gebruikelijke hulp‟.
Is de levensverwachting van de burger minder dan 3 maanden, wat door de behandelend arts dient te worden bevestigd, vindt een soepelere beoordeling van gebruikelijke hulp plaats.
(Dreigende) overbelasting na overlijden ouder
Indien een cliënt aangeeft overbelast te zijn door de combinatie van werk en de verzorging van de inwonende kinderen vanwege het plotseling overlijden van de andere (inwonende) ouder, kan kortdurend huishoudelijke taken worden overgenomen.
Te denken valt aan een periode van 3-6 maanden zodat de leefeenheid de gelegenheid gegeven wordt de taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen of om andere (structurele) oplossingen te zoeken.
Voorkomen van crisis en ontwrichting bij verzorging en opvang van gezonde kinderen
Indien opvang van gezonde kinderen noodzakelijk is, heeft de inzet van voorliggende voorzieningen en/of mantelzorg een verplichtend karakter. Gebruik van voorliggende voorzieningen zoals voor- en naschoolse opvang, gastouderopvang, kinderopvang en crèche etc. is gangbaar tot en met 5 dagen per week.
Als deze niet beschikbaar zijn, niet adequaat zijn, niet financieel gedragen kunnen worden of uitgeput zijn, is inzet van hulp voor oppas en opvang van kinderen voor een korte periode mogelijk (niet structureel).
Te denken valt aan een periode van 3-6 maanden, zodat de ouder(s) de gelegenheid krijgt een eigen (structurele) oplossing te vinden.
Ook hulp bij de verzorging van kinderen kan voor een periode van 3-6 maanden onder de noemer hulp bij het huishouden worden toegekend, zodat de ouder(s) de gelegenheid krijgt om hiervoor een eigen (structurele) oplossing te vinden.
Mate van leerbaarheid
Als van een huisgenoot, ongeacht leeftijd, in redelijkheid niet (meer) kan worden verondersteld dat een (deel van een) nieuwe huishoudelijke taak nog is te trainen en aan te leren, kan dit leiden tot een indicatie voor (gedeeltelijke) overname van een of meer huishoudelijke taken die anders tot de „gebruikelijke hulp‟ zouden worden gerekend. Taken die wel nog te trainbaar zijn, dienen aangeleerd te worden.
Fysieke afwezigheid in verband met werk
Bij het bepalen van de beschikbaarheid van gebruikelijke hulp, houdt het college geen rekening met drukke werkzaamheden, lange werkweken of veel reistijd.
In het algemeen houdt het college alleen rekening met personen die vanwege hun werkzaamheden langdurig van huis zijn. Dit is bijvoorbeeld het geval bij internationaal vrachtwagenchauffeurs, medewerkers in de off-shore of mariniers. Het gaat namelijk te ver deze mensen te dwingen een andere baan of functie te zoeken. De afwezigheid dient echter wel te voldoen aan de volgende kenmerken:
- •
het is inherent aan het werk;
- •
heeft een verplichtend karakter;
- •
en is voor een aaneengesloten periode van tenminste 7 etmalen.
Indien iemands situatie voldoet aan bovenstaande kenmerken, is er in de periode van 7 etmalen of meer sprake van een eenpersoonshuishouden en kan geen gebruikelijke hulp worden geleverd.
N.B. Jurisprudentie is genuanceerder en gaat niet per definitie uit van de zeven etmalen. De CRvB noemt dat hierdoor ten onrechte wordt voorbij gegaan aan de vraag of de huisgenoot feitelijk kan voorzien in het verlenen van deze zorg. In de periode van afwezigheid is de huisgenoot niet in staat gebruikelijke hulp te leveren. Hierbij dient altijd de individuele situatie nauwkeurig onderzocht te worden.
In de berekening van de omvang van de hulp dient deze huisgenoot niet te worden meegerekend.
4.2 Zorgplicht voor gezonde kinderen
Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen. Zij dienen te zorgen voor de opvoeding van hun kinderen, het zorgen voor hun geestelijke en lichamelijke welzijn en het bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid als ook zorg bij kortdurende ziekte. Gebruikelijke hulp voor kinderen bevat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon. De hoeveelheid zorg is afhankelijk van de leeftijd en ontwikkeling van het kind (zie de opsomming onder het kopje 'Zorgplicht voor gezonde kinderen').
Uitval van ouder(s) (bij echtscheiding)
Uitval van één ouder
Bij uitval van één van de ouders dient de andere ouder de zorg voor de kinderen over te nemen. Hierbij wordt van hen verwacht dat zij maximaal zoeken naar eigen oplossingen: zorgverlof, mantelzorg en andere voorliggende voorzieningen.
(Gedeeltelijke) uitval van beide ouders
Indien beide ouders (gedeeltelijk) uitvallen dient eerst worden nagegaan wat mantelzorgers of voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen (zoals voor- en naschoolse opvang, gastouderopvang, Zvw-zorg, Wlz-zorg, kinderopvang en crèche tot en met 5 dagen) kunnen opvangen. Als deze voorzieningen en/of mantelzorg niet beschikbaar zijn, niet adequaat zijn, niet financieel gedragen kunnen worden of uitgeput zijn, is inzet van hulp voor oppas, opvang en/of verzorging conform leeftijd en ontwikkeling van kinderen voor een korte periode mogelijk (bijv. in geval van overlijden of ernstig ziek worden van één van de ouders). Gedurende deze periode krijgen ouder(s) de gelegenheid om naar een eigen oplossing te zoeken of de taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen. Te denken valt aan een periode van 3-6 maanden.
Hetzelfde geldt voor uitval van de ouder in een één-oudergezin. Wanneer uitval naar verwachting meer dan 3 maanden gaat duren, moet naar een alternatieve oplossing buiten de Wmo worden gezocht.
Echtscheiding
De zorgplicht vervalt niet bij echtscheiding of beëindigen van de relatie.
Bij uitval van de verzorgende ouder moet onderzoek worden gedaan naar de mogelijkheid van opvang van de kinderen door de niet thuiswonende ouder. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de eventueel door de rechtbank vastgelegde afspraken. Gedurende deze onderzoeksperiode, wanneer het kind bij de verzorgende -uitgevallen- ouder is, kan er een indicatie zijn voor opvang en/of verzorging.
Zorgplicht voor gezonde kinderen
Kinderen van 0 tot en met 4 jaar:
- •
kunnen niet zonder toezicht van volwassenen;
- •
moeten volledig verzorgd worden; aan- en uitkleden, eten en wassen;
- •
zijn tot 4 jaar niet zindelijk;
- •
hebben begeleiding nodig bij hun sport/spel- en vrijetijdsbesteding, hebben dit niet in verenigingsverband;
- •
zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven.
Kinderen van 5 tot en met 11 jaar:
- •
kunnen niet zonder toezicht van volwassenen;
- •
hebben toezicht nodig (en nog maar weinig hulp) bij hun persoonlijke verzorging;
- •
zijn overdag zindelijk en 's nachts merendeel ook;
- •
sport- en hobbyactiviteiten in verenigingsverband, gemiddeld 2x per week;
- •
hebben bij hun vrijetijdsbesteding alleen begeleiding nodig in het verkeer wanneer zij van en haar hun activiteiten gaan;
- •
hebben vanaf 5 jaar een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur per week.
Kinderen van 12 tot en met 17 jaar:
- •
hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;
- •
kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden, kunnen vanaf 16 jaar dag en nacht alleen gelaten worden, kunnen vanaf 18 zelfstandig wonen;
- •
hebben geen hulp (en maar weinig toezicht) nodig bij hun persoonlijke verzorging;
- •
sport- en hobbyactiviteiten in verenigingsverband, onbekend aantal keer per week;
- •
hebben bij hun vrijetijdsbesteding geen begeleiding nodig in het verkeer;
- •
hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding.
4.3 Bijdrage van kinderen aan het huishouden
In geval de leefeenheid van de cliënt mede bestaat uit kinderen, dan wordt ervan uitgegaan dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd/ontwikkelingsfase en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken.
- •
Kinderen tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan de huishouding;
- •
Kinderen van 5 tot en met 12 jaar worden naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden als opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een boodschap doen, kleding in de wasmand doen;
- •
Kinderen van 13 tot en met 17 jaar kunnen opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een boodschap doen, kleding in de wasmand doen, eigen kamer op orde houden, d.w.z. rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen;
- •
Huisgenoten van 18-23 jarige worden verondersteld een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren. Het gaat hierbij om de volgende taken:
-
o schoonhouden van sanitaire ruimte;
-
o keuken en één kamer;
-
o de was doen;
-
o boodschappen doen;
-
o maaltijd verzorgen;
-
o afwassen en opruimen.
-
Indien nodig kan opvang en/of opvang van jongere gezinsleden tot hun taken horen.
Huisgenoten vanaf 23 jaar kunnen de huishoudelijke taken volledig overnemen (meerpersoonshuishouden voeren) wanneer de cliënt uitvalt.
4.4 Uitzonderingen bij bijzondere typen leefsituaties
Bij een aantal type leefsituaties wordt anders omgegaan met het begrip 'duurzaam huishouden', waardoor er mogelijk geen/beperkt sprake zal zijn van 'gebruikelijke hulp'.
Kamer huren bij cliënt
Als een cliënt een kamer verhuurt aan derden, wordt de huurder niet tot de leefeenheid gerekend. De huurder wordt in staat geacht de gehuurde ruimte(n) schoon te houden en een evenredige bijdrage te leveren aan de gezamenlijke ruimten.
Mochten er door de verhuurder afspraken zijn gemaakt over het schoonmaken van de gehuurde ruimte, kan de verantwoordelijkheid voor deze afspraken (mogelijk tegen betaling) niet afgewenteld worden op de Wmo op het moment de verhuurder niet meer in staat is deze afspraken zelf na te komen.
In de berekening van de omvang van de hulp bij het huishouden wordt het schoonmaken van de gehuurde ruimte(n) niet meegerekend.
Dit soort type bewoning moet door middel van kamercontract aangetoond kunnen worden. Tevens mag er aantoonbaar geen sprake zijn van het voeren van een gezamenlijke huishouding.
Een cliënt woont zelfstandig, met meerdere mensen in één huis, zonder hiermee een leefeenheid te vormen
Een cliënt woont zelfstandig, met meerdere mensen in één huis zonder hiermee een leefeenheid te vormen. Met andere woorden; de cliënt vormt geen duurzaam huishouden met de huisgenoten.
In dergelijke situaties heeft men in ieder geval wel een eigen woon/slaapkamer en de overige ruimten worden in meer of mindere mate gemeenschappelijk gebruikt.
In de berekening van de omvang van hulp, wordt het schoonmaken van de eigen woonruimte(n) en slechts een evenredig deel van de gemeenschappelijke ruimten meegerekend.
Leef- en woongemeenschappen
Een cliënt woont zelfstandig met meerdere mensen in één gebouw én vormt hiermee wel een leefeenheid. Met andere woorden; cliënt vormt een duurzaam huishouden met de huisgenoten. Vrijwel alle leefgemeenschappen kennen een of meer gezamenlijke bindende factoren, meestal met een religieuze of spirituele inhoud.
Een voorbeeld hiervan zijn kloostergemeenschappen waarbij er sprake is van een leefeenheid, maar de taakverdeling zich niet leent voor overname.
In die situaties kan een cliënt hulp krijgen voor het schoonmaken van de eigen kamer en een evenredig deel van het schoonmaken van de gemeenschappelijke ruimten die vallen binnen het niveau van de sociale woningbouw. Bibliotheken, gebedsruimtes etc. vallen buiten het niveau van de sociale woningbouw en behoren daardoor tot de eigen verantwoordelijkheid van de gemeenschap.
5. Normering huishoudelijke taken
Voor de hulp bij het huishouden zijn normtijden ontwikkeld waarin voor elke huishoudelijke activiteit een bepaald aantal minuten per week is vastgelegd. Van deze normtijden mag worden afgeweken, mits dit voldoende gemotiveerd wordt.
Jurisprudentie en normtijden
Uit de jurisprudentie blijkt dat het college, bij bepaling van het aantal uren per jaar/minuten per week hulp bij het huishouden in beginsel gebruik mag maken van de in het gemeentelijk beleid vastgelegde normtijden. Een belangrijk punt uit die uitspraken is dat als de gemeente een andere richtlijn dan de CIZ-richtlijn hanteert, de door de gemeente gehanteerde normtijden voor een schoon en leefbaar huis moeten berusten op objectief en onafhankelijk onderzoek.
GRSK/MD heeft om die reden aan bureau HHM gevraagd om een onafhankelijk en objectief onderzoek uit te voeren naar het gehanteerde indicatieprotocol hulp bij het huishouden. Bureau HHM heeft in samenwerking met KPMG Plexus al meerdere objectieve en onafhankelijke onderzoeken uitgevoerd naar het beleid en de bijbehorende normeringen van de hulp bij het huishouden. In die onderzoeken is gebruik gemaakt van experts, tijdmetingen bij huishoudelijke hulpen, en interviews met cliënten. Met behulp van de uitkomsten van die onderzoeken heeft HHM de uniforme normeringen in de Kempengemeenten getoetst. De in dit protocol gehanteerde normtijden sluiten 1-op-1 aan op de normtijden die HHM heeft vastgesteld (normenkader juni 2019).
Het college kan op grond van individuele omstandigheden tot een lagere of hogere indicatie komen.
Algemene uitgangspunten
In de Kempengemeenten Bergeijk, Bladel, Eersel, Oirschot en Reusel-De Mierden worden standaard normtijden gehanteerd waarbij rekening wordt gehouden met de volgende punten:
- •
een huis is schoon en leefbaar indien het normaal bewoond en gebruikt kan worden en voldoet aan basale hygiëne-eisen. Schoon staat voor: een basishygiëne borgen, waarbij vervuiling van het huis en gezondheidsrisico’s van bewoners worden voorkomen. Leefbaar staat voor: opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen.
- •
de cliënt moet gebruik kunnen maken van een schone woonkamer, slaapvertrekken, de keuken, sanitaire ruimtes en gang/trap.
- •
het gaat over de vertrekken in huis die daadwerkelijk frequent (dagelijks of in ieder geval meerdere keren per week) in gebruik zijn.
- •
het gaat om de binnenkant van het huis. Onderhoud van tuin, opruimen van een schuur, de stoep vegen, ramen zemen aan de buitenkant vallen hier dus niet onder.
- •
het gaat om een gemiddelde cliëntsituatie (zie bijlage A). Voor cliënten waarbij de gemiddelde situatie niet van toepassing is, kunnen invloedsfactoren worden meegewogen in vorm van ‘meer inzet’ of ‘minder inzet’. Daarmee wordt voor iedere cliënt maatwerk gerealiseerd.
- •
wanneer cliënten als gevolg van hun (medische) beperkingen onvoldoende ondersteund worden door de basisvoorziening schoon huis, kan aanvullend maatwerk ingezet worden. Dit zijn bijvoorbeeld een hoger niveau van hygiëne of schoonhouden realiseren, het klaarzetten van maaltijden en beschikken over schone kleding.
- •
de professionele hulp verdeelt zelf de uit te voeren werkzaamheden en de beschikbaar gestelde minuten in de tijd, uiteraard in overleg met de cliënt. Zo worden uiteindelijk alle activiteiten met de overeengekomen frequentie uitgevoerd (dus ook de activiteiten die niet elke week hoeven worden uitgevoerd). In bijlage B is een overzicht opgenomen van de activiteiten en frequentie van uitvoering hiervan waarop het normenkader is gebaseerd.
Indirecte tijd
De indirecte tijd maakt standaard integraal onderdeel uit van de normtijden zoals genoemd bij de verschillende onderdelen hulp bij het huishouden. Het gaat dan om de tijd die de huishoudelijke hulp per bezoek nodig heeft voor aankomst en vertrek, het pakken en opruimen van schoonmaakspullen, administratie bij de cliënt en sociale interactie met de cliënt. Hierbij gaat het om de tijd dat de hulp in de woning van de cliënt aanwezig is, en niet om de reistijd.
Normenkader (HHM, juni 2019)
Bijlage A Omschrijving gemiddelde cliëntsituatie
Gemiddelde cliëntsituatie:
- •
een huishouden met 1 of 2 volwassenen zonder thuiswonende kinderen;
- •
wonend in een zelfstandige huisvestingssituatie, gelijkvloers of met een trap;
- •
er zijn geen huisdieren aanwezig die extra inzet van ondersteuning vragen;
- •
de cliënt kan de woning dagelijks op orde houden (bijvoorbeeld aanrecht afnemen, algemeen opruimen) zodat deze gereed is voor de schoonmaak;
- •
de cliënt heeft geen mogelijkheden om zelf bij te dragen aan de activiteiten die moeten worden uitgevoerd;
- •
er is geen ondersteuning vanuit mantelzorgers, netwerk en vrijwilligers bij activiteiten die moeten worden uitgevoerd;
- •
er zijn geen beperkingen of belemmeringen aan de orde bij de cliënt die maken dat de woning extra vervuilt of dat de woning extra schoon moet zijn;
- •
de woning heeft geen uitzonderlijke inrichting en is niet extra bewerkelijk of extra omvangrijk.
Bijlage B Activiteiten en frequentie
Tabel 1: Benodigde activiteiten voor een schoon en leefbaar huis
Tabel 2: Benodigde frequenties voor een schoon en leefbaar huis: basisactiviteiten
Ruimte |
Basisactiviteit |
Frequenties |
Woonkamer (en andere kamers)
|
Stof afnemen hoog incl. luchtfilters |
1 x per 2 weken |
Stof afnemen midden |
1 x per week |
|
Stof afnemen laag |
1 x per week |
|
Opruimen |
1 x per week |
|
Stofzuigen |
1 x per week |
|
Dweilen |
1 x per week |
|
Slaapkamer(s)
|
Stof afnemen hoog incl. tastvlakken en luchtfilters |
1 x per 6 weken |
Stof afnemen midden |
1 x per week |
|
Stof afnemen laag |
1 x per week |
|
Opruimen |
1 x per week |
|
Stofzuigen |
1 x per week |
|
Dweilen |
1 x per 2 weken |
|
Bed verschonen of opmaken |
1 x per 2 weken |
|
Keuken
|
Stofzuigen |
1 x per week |
Dweilen |
1 x per week |
|
Keukenblok (buitenzijde) inclusief tegelwand, kookplaat, spoelbak, koelkast, eventuele tafel |
1 x per week |
|
Keukenapparatuur (buitenzijde) |
1 x per week |
|
Afval opruimen |
1 x per week |
|
Afwassen |
1x per week |
|
Sanitair
|
Badkamer schoonmaken (inclusief stofzuigen en dweilen) |
1 x per week |
Toilet schoonmaken |
1 x per week |
|
Hal
|
Stof afnemen hoog incl. tastvlakken en luchtfilters |
1 x per week |
Stof afnemen midden |
1 x per week |
|
Stof afnemen laag |
1 x per week |
|
Stofzuigen |
1 x per week |
|
Trap stofzuigen (binnenshuis) |
1 x per week |
|
Dweilen |
1 x per week |
Tabel 3: Benodigde frequenties voor een schoon en leefbaar huis: incidentele activiteiten
Ruimte |
Incidentele activiteit |
Frequenties |
Woonkamer (en andere kamers)
|
Gordijnen wassen |
1 x per jaar |
Reinigen lamellen/luxaflex |
2 x per jaar |
|
Ramen binnenzijde wassen |
4 x per jaar |
|
Deuren/deurposten nat afdoen incl. deurlichten |
2 x per jaar |
|
Zitmeubels afnemen (droog/nat) |
1 x per 8 weken |
|
Radiatoren reinigen |
2 x per jaar |
|
Slaapkamer(s)
|
Gordijnen wassen |
1 x per jaar |
Reinigen lamellen/luxaflex |
2 x per jaar |
|
Ramen binnenzijde wassen |
4 x per jaar |
|
Deuren/deurposten nat afdoen incl. deurlichten |
2 x per jaar |
|
Radiatoren reinigen |
2 x per jaar |
|
Matras draaien |
2 x per jaar |
|
Keuken
|
Gordijnen wassen |
2 x per jaar |
Reinigen lamellen/luxaflex |
3 x per jaar |
|
Ramen binnenzijde wassen |
4 x per jaar |
|
Deuren/deurposten nat afdoen incl. deurlichten |
2 x per jaar |
|
Radiatoren reinigen |
3 x per jaar |
|
Keukenkastjes (binnenzijde) |
2 x per jaar |
|
Koelkast (binnenzijde) |
3 x per jaar |
|
Oven/magnetron (grondig schoonmaken) |
4 x per jaar |
|
Vriezer los reinigen binnenzijde (ontdooid) |
1 x per jaar |
|
Afzuigkap reinigen (binnenzijde) – vaatwasserbestendig |
2 x per jaar |
|
Afzuigkap reinigen (binnenzijde) - niet vaatwasserbestendig |
2 x per jaar |
|
Bovenkant keukenkastjes |
1 x per 6 weken |
|
Tegelwand (los van keukenblok) |
2 x per jaar |
|
Sanitair
|
Deuren/deurposten nat afdoen incl. deurlichten |
2 x per jaar |
Radiatoren reinigen |
2 x per jaar |
|
Tegelwand badkamer afnemen |
4 x per jaar |
|
Gordijnen wassen |
1 x per jaar |
|
Ramen binnenzijde wassen |
4 x per jaar |
|
Reinigen lamellen/luxaflex |
3 x per jaar |
|
Hal
|
Deuren/deurposten nat afdoen incl. deurlichten |
2 x per jaar |
Radiatoren reinigen |
2 x per jaar |
Tabel 4: Wasverzorging, benodigde activiteiten en frequenties
Activiteit |
|
Frequenties* |
|
Wasgoed sorteren |
1x per week |
Behandelen van vlekken |
5x per 2 weken (indien nodig) |
|
Was in de wasmachine stoppen (incl. wasmachine aanzetten) |
5x per 2 weken |
|
Wasmachine leeghalen |
5x per 2 weken |
|
Sorteren naar droger of waslijn |
5x per 2 weken |
|
Was in de droger stoppen |
5x per 2 weken |
|
Droger leeghalen |
5x per 2 weken |
|
Was ophangen |
5x per 2 weken |
|
Was afhalen |
5x per 2 weken |
|
Was opvouwen |
5x per 2 weken |
|
Was strijken |
1x per week |
|
Was opbergen/opruimen |
5x per 2 weken |
* In een tweepersoonshuishouden wordt uitgegaan van een frequentie van 5x per 2 weken voor de was, in een eenpersoonshuishouden is dat 2x per week.
Tabel 5: Booschappend, benodigde activiteiten en frequenties
Onderdeel |
Activiteit |
Frequentie |
Boodschappen
|
Het opstellen van boodschappenlijst |
1x per week |
Het doen van de boodschappen |
1x per week |
|
Het opruimen van de boodschappen |
1x per week |
Tabel 6: Maaltijden, benodigde activiteiten en frequenties
Onderdeel |
Activiteit |
Frequentie |
Maaltijden
|
Broodmaaltijden: tafel dekken, eten en drinken klaarzetten (1 maaltijd op tafel, 1 maaltijd in de koelkast), afruimen, afwassen of vaatwasser inruimen/uitruimen |
1x per dag* |
Opwarmen maaltijd: maaltijd opwarmen, tafel dekken, eten en drinken klaarzetten, afruimen, afwassen of vaatwasser in/uitruimen |
1x per dag* |
* Frequenties kan ook minder zijn als de cliënt hierin een deel van de week zelf of met behulp van het netwerk kan voorzien.
Tabel 7: Advies, instructie en voorlichting, benodigde activiteiten
Onderdeel |
Activiteit |
Tijdbesteding (min/week) |
Advies, instructie en voorlichting
|
Aanleren van activiteiten en samen uitvoeren van de activiteiten gericht op een schoon en leefbaar huis en de was-verzorging |
60 min |
Aanleren van activiteiten en samen uitvoeren van activiteiten gericht op boodschappen en maaltijden |
30 min |
Tabel 8: Verzorgen van minderjarige kinderen, benodigde activiteiten
Onderdeel |
Activiteit |
Verzorgen van minderjarige kinderen
|
Was verzorgen |
Kamers opruimen |
|
Eten maken |
|
Tasjes school |
|
Aankleden |
|
Wassen |
|
Eten geven |
|
Structuur bieden |
|
Meer tijd huishoudelijke taken |
|
Brengen naar school / crèche |
|
Naar bed brengen |
|
Afstemming met andere hulp / informele zorg |
|
Afstemming sociaal contact (aankomst, vertrek, administratie, contact met client) |
Bijlage 2. Indicatieprotocol begeleiding
1. Inleiding
1.1 Algemeen
Dit indicatieprotocol wordt gebruikt in de volgende gemeenten: Best, Oirschot, Veldhoven (BOVgemeenten), Bergeijk, Bladel, Eersel, Reusel-De Mierden (Kempengemeenten), Geldrop-Mierlo, Nuenen, Son en Breugel, en Waalre (DommelvalleiPlus). Het protocol is van toepassing op cliënten die zich op grond van de Wmo (Wet maatschappelijke ondersteuning) melden voor de maatwerkvoorziening Begeleiding en dit als voorziening in natura wensen te ontvangen. Het dient tevens als basis voor het indiceren van Begeleiding op basis van een persoonsgebonden budget (pgb).
Dit protocol is een richtinggevend en dynamisch document om Wmo-consulenten / klantmanagers te ondersteunen bij het stellen van een indicatie voor de maatwerkvoorziening Begeleiding. Richtinggevend, omdat indiceren in het kader van de Wmo maatwerk is. Dit document geeft de consulent handvaten en algemene kaders voor de indicatiestelling, maar de consulent kan hier te allen tijde gemotiveerd van afwijken om maatwerk te leveren. Dynamisch, omdat we aan het begin van een nieuwe contractperiode staan in een tijd waarin het sociaal domein aan veel veranderingen onderhevig is. Ook zullen we leren van de praktijk nadat we deze nieuwe wijze van indiceren een tijdje hebben toegepast. Gedurende de contractperiode kan dit indicatieprotocol worden bijgeschaafd of aangepast als daar aanleiding toe is. Zo komt bijvoorbeeld groepsbegeleiding nu nog weinig voor, maar dit kan in de toekomst veranderen, waardoor het protocol hierop kan worden gewijzigd. Zo blijft het protocol aansluiten bij de dan geldende situatie.
Het doel van de maatwerkvoorziening Begeleiding is bevordering, behoud of compensatie van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie zodat opname in een instelling of verwaarlozing of achteruitgang wordt voorkomen. Begeleiding kan ook worden ingezet ter ontlasting van mantelzorgers. De maatwerkvoorziening Begeleiding bestaat uit de volgende producten: individuele begeleiding, dagbesteding (evt. met aparte indicatie voor noodzakelijk vervoer) en groepsbegeleiding.
1.2 Van resultaat- naar inspanningsgerichte financiering
De overeenkomst tot 1 april 2022
De overeenkomst Begeleiding tot 1 april 2022 is gebaseerd op resultaatfinanciering. In de BOV- en Kempengemeenten is het onderdeel dagbesteding ook gebaseerd op resultaatfinanciering. In de gemeenten van DommelvalleiPlus is dagbesteding echter ingekocht als inspanningsverplichting (PxQ).
In de beschikking van de cliënt wordt bij resultaatfinanciering vastgelegd aan welke doelen gewerkt wordt. De gemeente betaalt hiervoor een vast bedrag per maand per cliënt. Het is aan de door de cliënt gekozen aanbieder om samen met de cliënt te bepalen op welke wijze het resultaat gehaald wordt en daarmee ook hoeveel uren en/of dagdelen er ingezet gaan worden. Dit wordt vastgelegd in een ondersteuningsplan. Het nadeel is dat de ureninzet voor zowel de gemeente als de cliënt niet altijd duidelijk is. De gemeente heeft geen mogelijkheid om te sturen in de kosten. Zodra een cliënt een indicatie nodig heeft en start met de begeleiding, wordt de afgesproken maandvergoeding in rekening gebracht door de aanbieder, ongeacht de daadwerkelijke ureninzet en het opleidingsniveau van de begeleider. Bij inspanningsgerichte (PxQ) financiering bepaalt de consulent bij het indiceren het aantal uren/dagdelen.
De overeenkomst vanaf 1 april 2022
Per 1 april 2022 is uitgangspunt inspanningsgerichte (PxQ) financiering waarbij de aanbieder alleen de werkelijk gewerkte inzet in rekening brengt bij de gemeente. Deze manier van bekostiging is eenvoudig, geeft meer sturingsmogelijkheden en beter inzicht voor de gemeenten. Daarnaast is het ook voor cliënten begrijpelijk en inzichtelijk op hoeveel uur begeleiding of op hoeveel dagdelen dagbesteding hij kan rekenen. De aanbieders ontvangen een reëel tarief conform de AMvB per uur of dagdeel en krijgen daarmee exact de uren/dagdelen betaald die daadwerkelijk geleverd zijn.
1.3 Overgangsrecht
Voor de periode 1 april 2022 tot 1 april 2023 geldt een overgangsrecht. Hieronder wordt dit nader toegelicht.
- •
Van 1 april 2022 tot 1 april 2023 bestaan twee overeenkomsten voor de maatwerkvoorziening Begeleiding naast elkaar. Het oude contract (tot 1 april 2023) gaat uit van resultaatfinanciering; een vast bedrag per maand voor het behalen van individueel op maat gestelde doelen, ongeacht het aantal uren/dagdelen dat door de aanbieder wordt ingezet. Het nieuwe contract (vanaf 1 april 2022) gaat uit van inspanningsgerichte financiering; bij inspanningsgerichte bekostiging zijn de kosten afhankelijk van de prijs keer het aantal keren dat het product wordt geleverd. Dit wordt ook wel PxQ (prijs x aantal) financiering genoemd.
- •
Aanvragen voor de maatwerkvoorziening Begeleiding naar aanleiding van indicaties die in deze overgangsperiode aflopen, worden gelijk ingezet vanuit de nieuwe overeenkomst (dus inspanningsfinanciering).
- •
Cliënten met een indicatie die doorloopt na de overgangsperiode, worden door de gemeente uiterlijk 8 weken vóór 1 april 2023 heronderzocht. Als uit onderzoek blijkt dat de maatwerkvoorziening Begeleiding nodig blijft, dan ontvangt de cliënt een indicatie die wordt gebaseerd op de nieuwe overeenkomst (dus inspanningsfinanciering).
- •
Bij dagbesteding kan het voorkomen dat de cliënt op basis van het huidige contract dagbesteding ontvangt op een locatie verder dan 10 km vanaf zijn woonadres, terwijl er ook een geschikte locatie binnen een straal van 10 km vanaf het woonadres van de cliënt is. In de nieuwe overeenkomst wordt dan gesteld dat alleen de reiskosten tot 10 km vergoed worden. In overleg met de cliënt kan een andere dagbestedingslocatie worden overwogen, maar voorgesteld wordt om hier coulant mee om te gaan en voor bestaande cliënten een uitzondering te maken op basis van een ‘uitsterfconstructie’. Met andere woorden: cliënten die reeds dagbesteding ontvangen worden niet belast met de verplichting om een andere dagbestedingslocatie te zoeken. Als gevolg van deze coulance moet er toch vervoer worden geïndiceerd (als cliënt zelf geen vervoersoplossing heeft).
2. Algemene beschrijvingen producten Begeleiding
De producten voor de maatwerkvoorziening Begeleiding bestaan uit:
- •
Individuele begeleiding;
- •
Dagbesteding;
- •
Groepsbegeleiding; en
- •
Vervoer bij dagbesteding (zie hoofdstuk 5.4).
2.1 Individuele begeleiding (indiceren in hele uren, declareren in minuten)
Het doel van individuele begeleiding is bevordering, behoud of compensatie van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie zodat opname in een instelling of verwaarlozing of achteruitgang wordt voorkomen. De begeleiding kan ook worden ingezet ter ontlasting van mantelzorgers.
Ondersteuning die al door de partner, het sociaal netwerk, via algemene of collectieve voorzieningen of eventueel via de toegang/sociaal team/Wmo-team geboden wordt, wordt niet meegenomen in de indicatie voor begeleiding.
Begeleiding is bedoeld voor mensen met somatische, psychogeriatrische of psychiatrische problematiek, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, die matige of zware beperkingen hebben op het terrein van sociale redzaamheid, bewegen/verplaatsen, psychisch functioneren, geheugen en oriëntatie en/of probleemgedrag.
Het accent ligt op het eigen maken van vaardigheden of nieuw gedrag door langdurig oefenen en trainen zodat deze vaardigheden of nieuw gedrag eigen gemaakt worden bij de cliënt. Voorbeelden:
- –
Begeleiding bij algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL), eigen huishouden voeren, eigen administratie bijhouden;
- –
Structureren van de dag;
- –
Inzicht geven in eigen situatie en/of problematiek;
- –
Activeren;
- –
Aanleren en inslijten nieuwe vaardigheden;
- –
Vergroten van het netwerk;
- –
Voorkomen van vereenzaming;
- –
Spiegelen;
- –
Levensloopbegeleiding.
Bij individuele begeleiding gaat het om ondersteuning of begeleiding van cliënten bij activiteiten. Het betreft op één persoon gerichte activiteiten. Individuele begeleiding kan worden ingezet als voorliggende behandeling (nog) niet aan de orde is of te zwaar is. Individuele begeleiding kan ook naast lopende behandeltrajecten worden ingezet of om geleerde vaardigheden van het behandeltraject toe te passen in het dagelijks leven.
Het is mogelijk om delen van de individuele begeleiding op afstand (telefonisch, screen to screen) uit te voeren, mits dit aansluit bij de behoefte van de client en dit bijdraagt aan het behalen van de gestelde doelen.
De productspecificaties individuele begeleiding zijn opgebouwd uit drie producten (B1, B2, B3) waarbij het vereiste ondersteuningsniveau (de mate van deskundigheid, specialisatie en complexiteit) van categorie 1 tot categorie 3 toeneemt. Binnen iedere productspecificatie wordt vervolgens door de consulent / klantmanager de intensiteit bepaald (de vereiste omvang van de ondersteuning), evenals de mate waarin flexibiliteit m.b.t. het leveren van begeleiding wordt toegestaan.
Individuele begeleiding wordt in hele uren geïndiceerd binnen de totale geldigheidsduur van de toewijzing. Declareren vindt plaats in minuten. In de toelichting van het 301-bericht (toewijzing) aan de aanbieder worden de doelen, de inzet/omvang en de flexibiliteit aangegeven. Deze aspecten worden ook opgenomen in de beschikking en het ondersteuningsplan.
2.2 Dagbesteding (indiceren in dagdelen, declareren in dagdelen)
Dagbesteding is een vorm van begeleiding die wordt ingezet als maatwerkvoorziening in groepsverband. Er is behoefte aan een zinvolle dagbesteding. Deze kan ontstaan vanuit een beperkte dagstructuur, maar ook vanuit overbelasting van de mantelzorgers/het sociaal netwerk. De focus is gericht op het bevorderen, behouden of compenseren van de zelfredzaamheid en maatschappelijke deelname/participatie. Er wordt voorzien in een zinvolle dagbesteding die niet is gericht op uitstroom naar (betaald of vrijwilligers-) werk. Dagbesteding biedt structuur en passende activiteiten voor de dag. Het bieden van enige persoonlijke ondersteuning en/of begeleiding bij verzorgingstaken (bijv. ondersteuning bij de toiletgang) behoort tot deze ondersteuning. Passende dagbesteding wordt zo dicht mogelijk bij de cliënt georganiseerd. Bij dagbesteding wordt gewerkt met dagdelen van drie uur waarbij de cliënt daadwerkelijk op locatie aanwezig is. Er wordt gestreefd naar passende dagbesteding op maximaal 10 km reisafstand vanaf het woonadres van de cliënt.
De productspecificaties dagbesteding zijn opgebouwd uit twee producten (D1 en D2) en kan worden uitgebreid met het product vervoer (zie 5.4). Binnen iedere productspecificatie wordt vervolgens door de consulent / klantmanager de intensiteit bepaald in dagdelen (de vereiste omvang van de ondersteuning). Anders dan bij individuele begeleiding wordt bij dagbesteding in principe géén flexibiliteit in de levering van het aantal dagdelen per week toegestaan.
Dagbesteding wordt in dagdelen geïndiceerd binnen de totale geldigheidsduur van de toewijzing. Declareren vindt in dagdelen plaats. In de toelichting van het 301 bericht (toewijzing) aan de aanbieder worden de doelen en de inzet/omvang aangegeven (flexibiliteit n.v.t.). Deze aspecten worden ook opgenomen in de beschikking en het ondersteuningsplan bij D2 (ondersteuningsplan bij D1 n.v.t.).
2.3 Groepsbegeleiding (indiceren in hele uren, declareren in minuten)
De cliënt heeft behoefte aan ontwikkelingsgerichte begeleiding, gericht op doorgroei naar een hoger niveau van functioneren. De groepsbegeleiding is gericht op het oefenen met activiteiten, waardoor de cliënt (nieuwe) vaardigheden kan ontwikkelen. Ook kan de cliënt worden aangeleerd hoe hij/zij kan omgaan met beperking(en). Binnen de ontwikkelgerichte groepsbegeleiding wordt geen therapie gegeven, er is dan ook geen sprake van behandeling binnen de groepsbegeleiding. De cliënt heeft behoefte aan positieve ervaringen en zo mogelijk afwisseling. Bij elke cliënt worden individuele doelen opgesteld en besproken hoe de resultaten behaald gaan worden. Voor deze cliënten is een groepsdynamiek van belang om de resultaten te behalen. De groepsbegeleiding dient vaak ook om de woonsituatie van de cliënt in stand te kunnen houden waarvoor de mantelzorg en het steunsysteem van de cliënt moeten worden ontlast. Er is sprake van een normaal tot hoge complexiteit van de ondersteuning.
Bij het inzetten van groepsbegeleiding (G1) dient er gewerkt te worden aan dezelfde doelen zoals vastgesteld bij de indicatie voor individuele begeleiding van de betreffende cliënt. Het is mogelijk dat een cliënt zowel groepsbegeleiding krijgt als individuele begeleiding. De aanbieder overlegt samen met de cliënt of groepsbegeleiding effectief is. Groepsbegeleiding valt binnen de totaal geïndiceerde tijd voor begeleiding (individueel en groep) van een cliënt. Het is ook mogelijk om alleen groepsbegeleiding te indiceren.
Groepsbegeleiding zal in het begin van de contractperiode vooral door de aanbieders worden aangevraagd voor cliënten die reeds een indicatie voor individuele begeleiding hebben. De consulent / klantmanager kan de indicatie vrij eenvoudig aanpassen door de uren die als groepsbegeleiding geboden gaan worden daarvoor te oormerken en deze uren van de indicatie voor individuele begeleiding af te trekken. Het bieden van groepsbegeleiding kan voor de cliënt helpend zijn om met lotgenoten aan zijn individuele doelen te werken. Voor de aanbieder en gemeente kan het een financieel voordeel bieden doordat één begeleider op deze momenten meerdere cliënten begeleidt. De verwachting is dat groepsbegeleiding bij aanvang van de contractperiode weinig voor zal komen, maar dit mogelijk steeds meer geboden gaat worden. Het kan zijn dat de kaders en werkwijze voor het indiceren van groepsbegeleiding op enig moment worden doorontwikkeld op basis van de ervaring die wordt opgedaan.
Wenselijk sociaal maatschappelijk aanbod in groepsverband is niet hetzelfde als groepsbegeleiding. Wandelgroepen, zelfhulpgroepen, lotgenotencontact, inloopplekken met ervaringsdeskundigen, kook en eet initiatieven, zijn allen voorbeelden van toe te juichen maatschappelijke initiatieven, maar deelname hieraan gebeurd niet op indicatie-basis. Gemeenten voeren hierin los van elkaar beleid om dergelijke initiatieven op lokaal niveau te omarmen en stimuleren.
Het is toegestaan om groepsbegeleiding te combineren met dagbesteding. Vaak zal het dan gaan om cliëntsituaties waarbij er geen relatie is tussen de doelen van groepsbegeleiding en de doelen van dagbesteding. In dit soort situaties worden groepsbegeleiding en dagbesteding als losse producten gezien, waardoor de uren voor groepsbegeleiding niet in mindering worden gebracht op de omvang van de indicatie voor dagbesteding (1 dagdeel = cliënt is 3 uur op locatie aanwezig), en andersom. Als er wel inhoudelijke samenhang zit tussen de doelen van groepsbegeleiding en dagbesteding dan wordt wel gekeken naar hoe het totaal aantal benodigde uren te verdelen over beide indicaties.
Dagbesteding kent vaak (in termen van de Wmo) een participatie doelstelling terwijl bij groeps- en individuele begeleiding meer aan zelfredzaamheidsdoelstellingen wordt gewerkt. Bij
groepsbegeleiding moet door de cliënt, onder directe begeleiding, in ieder geval worden gewerkt aan (complexe) ontwikkelingsgerichte individuele doelen. Bij groepsbegeleiding kan geen sprake zijn van een vrijblijvend karakter voor de cliënt. Structurele inzet waarbij continuïteit is geborgd is het uitgangspunt.
Groepsbegeleiding wordt in hele uren geïndiceerd binnen de totale geldigheidsduur van de toewijzing. Declareren vindt plaats in minuten. In de toelichting van het 301 bericht (toewijzing) aan de aanbieder worden de doelen, de inzet/omvang en de flexibiliteit aangegeven. Deze aspecten worden ook opgenomen in de beschikking en het ondersteuningsplan.
De inzet van groepsbegeleiding wordt in samenspraak met de aanbieder bepaald door de indicatiesteller. Er kan dus geen sprake zijn van ‘deelname’ voor onbepaalde tijd.
3. Protocol voor keuze voor maatwerkvoorziening Begeleiding
3.1 Hoofddoelstelling van de maatwerkvoorziening Begeleiding
- •
Op maat voor de cliënt bepaalt de consulent / klantmanager welk product van begeleiding noodzakelijk is en hoeveel (uren/dagdelen) daarvan binnen een bepaalde periode. De gecontracteerde aanbieder voert dit vervolgens uit op basis van een ondersteuningsplan dat de aanbieder afstemt met de cliënt. Uitzondering: Bij inzet van het product Dagbesteding 1 is geen ondersteuningsplan nodig, omdat over het algemeen geldt dat het doel van D1 voor elke client in basis hetzelfde is (het bieden van structuur en (sociale) activering). Schriftelijke evaluaties van de aanbieder worden bij alle producten van begeleiding verwacht.
- •
- •
De tarieven zijn all-in. Dat wil zeggen dat zowel directe als indirecte tijd in de tarieven is verdisconteerd.
- •
Wanneer in het kader van het behalen van de doelen van de begeleiding en eventueel de inzet van de geïndiceerde begeleiding kan worden afgeschaald/verminderd, dan wordt contact met personen uit het (sociaal) netwerk van de cliënt en met het voorliggend veld als directe tijd beschouwd. Indien mogelijk vindt dergelijk contact zoveel als mogelijk plaats in aanwezigheid van de cliënt.
- •
Het bespreken/afstemmen van het ondersteuningsplan en het evaluatieverslag met de cliënt is directe tijd. Het opstellen ervan, aanleveren bij de gemeente etc. is indirecte tijd.
- •
Multi Disciplinair Overleg (MDO) met betrekking tot de cliënt is indirecte tijd.
- •
Wanneer de begeleiding gericht is op het daadwerkelijk bieden van dagstructuur is dagbesteding het aangewezen product. Individuele begeleiding is geen alternatief voor dagbesteding thuis.
- •
Wanneer de ondersteuningsbehoefte gelegen is in het bijvoorbeeld één of meerdere keren per week bieden van hulp bij het doornemen van de dag- of weekstructuur en de ondersteuningsbehoefte is niet gelegen in het daadwerkelijk bieden van die dagstructuur, dan is begeleiding individueel het aangewezen product om de ondersteuningsbehoefte van de cliënt in te vullen.
- •
De begeleiding kan ook worden ingezet ter ontlasting van mantelzorgers.
- •
Begeleiding is niet bedoeld ter vervanging van behandeling op basis van de Zorgverzekeringswet en/of ter overbrugging wanneer een cliënt op de wachtlijst staat voor behandeling op basis van de Zorgverzekeringswet.
- •
Het kan voorkomen dat de aanbieder een wachtlijst heeft. Deze wachtlijst is specifiek per product van begeleiding, bevat het aantal wachtende cliënten, hun instroomdatum op de wachtlijst, en een inschatting van de datum waarop de levering van start kan gaan. De aanbieder communiceert deze wachtlijst aan Bizob, zodat Bizob de betrokken gemeenten kan informeren. Pas als er mutaties zijn communiceert de aanbieder Bizob met een geactualiseerde wachtlijst.
- •
Begeleiding kan een middel zijn om cliënten uit te laten stromen uit Beschermd wonen (afschalingsproduct).
- •
De cliënt heeft keuzevrijheid in het kiezen van een gecontracteerde aanbieder die de begeleiding gaat leveren. De cliënt wordt geïnformeerd door consulent/klantmanager over mogelijke wachtlijsten zodat cliënt dat vooraf bij zijn keuze kan meewegen. In situaties waarbij de cliënt de tijd neemt om zich te oriënteren bij meerdere aanbieders, dan dient de consulent nog geen indicatie af te geven, en eerst de definitieve keuze van de cliënt af te wachten. Wanneer de cliënt zijn keuze voor een aanbieder aan de gemeente kenbaar maakt, dan rondt de consulent de indicatie pas af (o.a. beschikking sturen aan client, 301-bericht (toewijzing) versturen aan aanbieder).
- •
Om het administratieve proces soepel te laten verlopen, worden alle indicaties afgegeven op basis van ‘totaal binnen geldigheidsduur’. Dit geeft de aanbieder in theorie veel flexibiliteit in het inzetten van de begeleiding bij de cliënt. Expliciet is het in de praktijk de bedoeling dat de aanbieder enkel flexibiliteit biedt als dit voor de individuele cliënt gemotiveerd nodig is. In dat geval verzoekt de consulent / klantmanager dit expliciet aan de aanbieder via het ‘vrije veld’ van het 301-bericht (toewijzing) waarin ook de begeleidingsdoelen worden vermeld conform de doelen in de beschikking aan de betreffende cliënt.
Het advies aan de gemeenten is om voor alle producten scripts te maken, waarmee periodiek gemeten kan worden wat de uitnutting is. Hiermee kan dan per indicatie de uitnutting over het totaal binnen de geldigheidsduur gemeten worden maar ook per boekjaar/kalenderjaar. Indien de uitnutting van een indicatie te hoog is kan dit gedeeld worden met de consulent / klantmanager, zodat deze kan onderzoeken waarom de uitnutting hoog is. Dit biedt de mogelijkheid om richting de aanbieder proactief uitvraag te doen, de regie te voeren en eventueel bij sturen. Op deze manier zal het minder vaak plaatsvinden dat een indicatie al ver vóór de einddatum van de indicatie opgemaakt blijkt te zijn. Ook kan sneller bijgestuurd worden als er tijd besteed blijkt te worden aan zaken die niet als doel gesteld zijn. Voorbeeld: een cliënt heeft een indicatie van 100 uur per kalenderjaar, maar uit het script blijkt dat er over de eerste 2 maanden van het jaar al 40 uur gedeclareerd is. De klantmanager krijgt een signaal en gaat met de aanbieder in gesprek om dit te onderzoeken en eventueel bij te sturen.
Andersom kan de consulent / klantmanager zijn twijfel over de inzet en/of kwaliteit van de aanbieder bij contractmanagement melden voor nader onderzoek, waarbij gebruikt gemaakt kan worden van beschikbare, relevante scripts (zie vorige alinea). Consulenten / klantmanagers kunnen twijfelen in geval van de volgende situaties (opsomming is niet uitputtend):
- •
De aanbieder past een andere frequentie en/of flexibiliteit toe dan de frequentie/flexibiliteit zoals opgenomen in de beschikking/toewijzing;
- •
De aanbieder zet niet het juist gekwalificeerde personeel in voor de levering van de ondersteuning;
- •
De aanbieder levert de ondersteuning aan een andere persoon dan aan de cliënt van de beschikking/toewijzing;
- •
De aanbieder levert een ander product dan het product zoals opgenomen in de beschikking/toewijzing.
- •
3.2 Afstemming/onderscheid andere voorzieningen
Algemene voorliggende voorzieningen
- •
Gebruikelijke hulp: Begeleiding is gebruikelijke hulp als het gaat om begeleiding bij maatschappelijke participatie en het bezoeken van familie, vrienden etc., als het gaat om het overnemen van taken die behoren tot een gezamenlijk huishouden (zoals het doen van de administratie) en als het gaat om het leren omgaan van derden met de cliënt.
- •
Algemeen gebruikelijke voorzieningen: algemeen verkrijgbaar of al ingezette ondersteuning zoals een belastingadviseur
- •
Welzijnsdiensten zoals maatjesprojecten, huiskamerprojecten, thuisadministratie, maaltijdvoorziening, lotgenotencontact, trainingen
- •
Algemene, lokale voorzieningen t.b.v. kortdurende en/of niet intensieve vormen van ondersteuning (kan ook worden ingezet vanuit de toegang/sociaal team/Wmo-team zelf)
- •
Vrijwilligerswerk
Wettelijke voorliggende voorzieningen
- •
Hulp bij het huishouden (Wmo)
- •
Dagbehandeling of opname GGZ (Zvw)
- •
Persoonlijke verzorging (Zvw)
- •
Dagbehandeling of dagbesteding intramuraal (Wlz)
- •
Opname en behandeling (Wlz)
- •
Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs)
- •
Participatiewet, voor zover van toepassing (PW)
4. Protocol voor keuze voor product Begeleiding
Artikel 4.1 Stappenplan
Dit stappenplan[2] is een manier om de situatie van de inwoner te ‘trechteren’ om uiteindelijk te kunnen bepalen welke inzet vanuit de Wmo passend is.
[2] Gebaseerd op: ‘Beleidsregels Maatschappelijke Ondersteuning en Jeugd gemeente Apeldoorn 2018’, https://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR478161
4.2 Onderzoeksmethodiek
De onderzoeksmethodiek wordt hieronder nader toegelicht.
Verheldering van de melding
- •
Aanleiding: Reden van de melding in de woorden van de inwoner.
- •
Hulpvraag: Wat is de concrete vraag, waar heeft de inwoner ondersteuning bij nodig?
- •
Huidige oplossing: Hoe heeft de inwoner het probleem tot nu toe opgelost?
Gezondheidssituatie – ervaren van beperkingen
- •
Aandoening: Ziekte, aandoening of gezondheidsprobleem vastgesteld door een medicus.
- •
Beperking: Vaardigheid die niet of niet meer optimaal gebruikt kan worden, onder andere op het gebied van sociale redzaamheid en mobiliteit.
Leefgebieden - Zelfredzaamheidsmatrix (versie 2017 – inclusief supplement Ouderschap, bijlage 2)
- •
De zelfredzaamheidsmatrix (ZRM) is het instrument dat door de consulent / klantmanager wordt gebruikt om te bepalen in welke mate de inwoner in staat is om zelfredzaam te functioneren of te participeren op de volgende leefdomeinen: financiën, werk & opleiding, tijdsbesteding, huisvesting, huiselijke relaties, geestelijke gezondheid, lichamelijke gezondheid, middelengebruik, basale ADL (algemeen dagelijkse levensverrichtingen), instrumentele ADL, sociaal netwerk, maatschappelijke participatie en justitie. Per leefdomein wordt de zelfredzaamheid verwoord in de rapportage. Daarnaast wordt een score van 1-5 gegeven om de zelfredzaamheid van de inwoner in beeld te brengen (score 1 = acute problematiek, score 5 = volledig zelfredzaam).
- •
Bij toepassing van de ZRM wordt het leefdomein ‘werk & opleiding’ wel meegenomen, maar bij het bepalen van de omvang van de indicatie wordt dit leefdomein in principe buiten beschouwing gelaten omdat werk & opleiding niet tot de reikwijdte van de Wmo behoort. Indien in een uitzonderlijke situatie op grond van individuele omstandigheden op dit leefdomein vanuit de Wmo toch individueel maatwerk nodig is, dan kan dit conform de normentabel (zie 5.1.1.) meegenomen worden in de omvang van de indicatie.
- •
Bij toepassing van de ZRM zijn ‘basale ADL’ en ‘instrumentele ADL’ in de tabel met normtijden (zie 5.1.1.) samengevoegd.
- •
In principe wordt het ‘ZRM-supplement: Ouderschap’ in bijlage 2 niet gebruikt en er zijn daarom ook geen normtijden vermeld in de tabel bij paragraaf 5.1.1. Het supplement ouderschap is enkel toegevoegd als hulpmiddel bij het indiceren van een Wmomaatwerkvoorziening voor jeugdigen waarbij specifieke hulpvragen kunnen spelen in relatie tot het ouderschap.
Gewenste resultaten
- •
Welke resultaten wil de inwoner op korte en langere termijn behalen?
Eigen mogelijkheden en sociaal netwerk
- •
Eigen kracht: Mogelijkheden die een inwoner kan benutten om (een deel) van de gewenste resultaten te behalen. Bijvoorbeeld het volgen van een behandeling of het gebruik maken van voorliggende oplossingen.
- •
Gebruikelijke hulp: De hulp die voor alle meerderjarige leden van een leefeenheid als ‘algemeen aanvaardbaar’ wordt beschouwd. Bijvoorbeeld een gezonde echtgenoot die de huishoudelijke taken uitvoert als zijn echtgenote daar als gevolg van een lichamelijke beperking niet meer tot in staat is.
- •
Mantelzorg: Zorg die vrijwillig en onbetaald wordt gegeven, bijvoorbeeld door familie of vrienden.
Andere voorzieningen
- •
De voorliggende/algemene/algemeen gebruikelijke voorzieningen. Hierbij kan gedacht worden aan ondersteuning bij de administratie door een vrijwilliger, inzet van een FACTteam van de GGZ, vrijwillig budgetbeheer of laagdrempelige ondersteuning vanuit de toegang/sociaal team/Wmo-team.
Maatwerkvoorziening
- •
Afgestemd op de persoonlijke situatie: Toegang bepalen tot een voorziening of ondersteuning die de inwoner in staat stelt om zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie te behouden en/of te vergroten en te kunnen participeren. De cliënt kiest daarbij om de voorziening/ondersteuning in natura (ZIN) of via een persoonsgebonden budget (PGB) te ontvangen. Als niet overduidelijk is welke specifieke voorziening of ondersteuning adequaat is, dan de keuze maken voor de minst zware voorziening/ondersteuningsvorm.
4.3 Individuele begeleiding
Wanneer bepaald is dat inzet van individuele begeleiding noodzakelijk is volgt de volgende stap: het bepalen van het product. Er zijn 3 producten individuele begeleiding waarbij de mate van deskundigheid, specialisatie en complexiteit toeneemt van product Begeleiding 1 (coachen en stimuleren), Begeleiding 2 (meehelpen met de handen op de rug) tot Begeleiding 3 (regisseren en samen doen).
In de vorige stap is de zelfredzaamheid per leefdomein woordelijk beschreven en is bij ieder leefdomein een score gegeven van 1 t/m 5. Op basis van de doelen die zijn gesteld bij de leefdomeinen waarop iemand verminderd of niet zelfredzaam is, wordt bepaald of de aard van de begeleiding (overwegend) gericht is op coachen en stimuleren (B1), meehelpen met de handen op de rug (B2) of regisseren en samen doen (B3).
Uitgangspunt is dat alleen die domeinen worden meegewogen waarvoor geen ondersteuning ingezet kan worden vanuit het sociaal netwerk, voorliggende voorzieningen of behandeling.
Voorbeeld: Peter heeft al langere tijd moeite met het beheren van zijn administratie en financiën en komt ondanks hulp vanuit zijn netwerk telkens weer in de problemen. Daarnaast is zijn verslavingsproblematiek weer op de voorgrond aanwezig, dreigt hij zijn baan te verliezen en is zijn woning aan het vervuilen. Peter heeft na overleg met de Wmo-consulent laten weten dat hij zich aan wil melden voor vrijwillig budgetbeheer zodat hij daar geen stress meer over hoeft te hebben. Hoewel Peter beperkt zelfredzaam is op het domein ‘financiën’ wordt dit leefdomein niet meegenomen om de inzet van de begeleiding te bepalen omdat er op dat vlak geen doelen liggen binnen de ondersteuning. Dit wordt immers opgepakt door inzet van een andere voorziening.
Een ander voorbeeld is een situatie waarbij er bijvoorbeeld een FACT-team is betrokken bij een inwoner met een complex psychisch beeld. Hier kan uiteindelijk toch B1 worden ingezet omdat het FACT-team zich richt op de psychische problematiek en de doelen voor de individuele begeleiding om een minder specialistische inzet vragen die meer gericht is op coachen en stimuleren.
- •
B1: ondersteunen bij regie en structuur bij de cliënt (= coachen en stimuleren)
Wanneer de inwoner een lichte beperking ervaart op het gebied van zelfredzaamheid, zelfregie of participatie. Het gaat om sturing, coachen en stimuleren om de inwoner op termijn weer zo zelfredzaam mogelijk te maken of toe te leiden naar voorliggende voorzieningen. De inwoner krijgt deze sturing onvoldoende vanuit zijn/haar netwerk. Deze vorm van begeleiding is planbaar en de inwoner is in staat om zijn hulpvraag uit te stellen.
- •
B2: aanleren en behouden van vaardigheden bij cliënt (= meehelpen met handen op de rug)
Wanneer een inwoner een matige beperking ervaart op het gebied van zelfredzaamheid, zelfregie of participatie. Er is weinig of onvoldoende compensatie vanuit het netwerk. Het gaat om het aanleren en behouden van vaardigheden (meehelpen met de handen op de rug) om toe te werken naar een stabiele situatie waarbij de inwoner op termijn weer zo zelfstandig mogelijk kan functioneren. Begeleiding is nodig op meerdere leefgebieden. De begeleider biedt sturing op de levensgebieden waar mogelijk, maar kan de regie op enkele levensgebieden ook overnemen. Deze vorm van begeleiding is grotendeels planbaar maar er zijn situaties denkbaar waarbij de inwoner aanvullend op de planbare begeleidingsmomenten ondersteuning nodig heeft (binnen kantoortijden) omdat de inwoner zijn hulpvraag niet kan uitstellen.
- •
B3: stabiliseren van ontregelde situatie bij cliënt (= regisseren en samen doen)
Wanneer een inwoner een ernstige beperking ervaart op het gebied van zelfredzaamheid, zelfregie of participatie. Er is sprake van:
- •
gedragsproblematiek, en/of
- •
zorgmijdend gedrag, en/of
- •
verwaarlozing, en/of
- •
cognitieve problematiek, en/of
- •
meervoudige coördinatie en afstemming met zowel formeel als informele ondersteunende partijen (complexiteit zorgvraag is groot, opgestelde plan werkt onvoldoende en/of samenwerking stagneert), en/of
- •
zorgen om/voor de veiligheid van de cliënt (en zijn/haar omgeving en/of begeleider)
Cliënt heeft een complexe hulpvraag op meerdere levensdomeinen en ontvangt hierbij geen of weinig ondersteuning vanuit het netwerk. De begeleiding is gericht op het verkrijgen en behouden van een stabiele situatie. De vraag naar begeleiding is bij B3 vaak niet uit te stellen.
Kenmerkend zijn de schommelingen in de complexe problematiek van de inwoner en/of gebeurtenissen in zijn of haar leven waarbij ondersteuning noodzakelijk is. Op leefdomeinen waar dit nodig is wordt de regie overgenomen. Het doel van het product B3 is om zaken vlot te trekken/ stabiel te krijgen. De duur van de inzet van een indicatie kan daarom variabel zijn. Het doel is om een situatie zo snel mogelijk stabiel te krijgen, maar als dat niet lukt blijft inzet B3 mogelijk wat langer noodzakelijk. Bij B3 is over het algemeen sprake van kortere indicaties, waarbij snel een evaluatie/heronderzoek plaatsvindt en doelen en/of de indicatie waar nodig bij te stellen. Als er een stabiele situatie is (en alles weer loopt) kan er (waar mogelijk) gaandeweg toegewerkt worden naar aansturing van de inwoner. Afschalen in uren of naar B2/B1 wordt dan overwogen.
- •
Grens tussen B2 en B3
B3 kan worden afgegeven indien client een complexe hulpvraag heeft, stabiele en instabiele periodes zich vaak afwisselen en client moeite heeft om zijn hulpvragen te stellen. Deze cliënten zijn gebaat met begeleiding die de regie neemt en de situatie overneemt. Het gaat er bij B3 vooral om dat de begeleider iemands ernstige beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid/participatie compenseert en tegelijkertijd werkt aan het verbeteren van de zelfredzaamheid/participatie.
Indien client leert/zich verbetert, is het overnemen van de regie niet meer nodig en kan worden toegewerkt naar aansturing van de client. Bij het bereiken van een stabiele situatie zal moeten worden onderzocht of inzet kan worden afgeschaald. Dit kan in afbouw van het aantal uren of afschalen naar begeleiding die meehelpt met handen op de rug (B2) of coacht/stimuleert (B1).
B3 kan tijdelijk (bijvoorbeeld voor de duur van 6 mnd) nodig zijn in bepaalde crisissituaties, maar kan ook van toepassing zijn op een bredere doelgroep zoals hier eerder beschreven (zie: productbeschrijving B3). Het uitgangspunt is bij ieder product:
om af te schalen waar mogelijk en zo snel als mogelijk. Of om op te schalen naar Beschermd wonen of de Wlz als blijkt dat B3 toch niet adequaat is.
4.4 Dagbesteding
Wanneer bepaald is dat dagbesteding als ondersteuningsvorm passend is, moet er een keuze gemaakt worden uit twee producten (D1 of D2). Beide producten zijn gericht op het bieden van een dagstructuur en/of het ontlasten van mantelzorgers met als uiteindelijk doel het
bevorderen/behouden/compenseren van de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Ook op het gebied van dagbesteding wordt er eerst ‘getrechterd’ om te bekijken of reguliere activiteiten vanuit het voorliggende veld adequaat en passend zouden kunnen zijn.
In de basis wordt uit gegaan van inzet van Dagbesteding 1. Bij Dagbesteding 2 is er sprake van meer specialistische begeleiding, een intensievere ondersteuningsbehoefte en meer individuele aandacht voor de cliënt. Daarbij hoort een doelgroep waarbij sprake is van complexe gedragsproblematiek of sociaal gedrag die meer aandacht en specialistische ondersteuning vraagt.
Ook voor het bepalen van de inzet van de specifieke vorm van dagbesteding is het uitgangspunt dat het om maatwerk gaat. Waarbij in de praktijk vaak zal blijken dat een specifieke locatie met name ondersteuning zal bieden die ofwel passend is bij Dagbesteding 1 (bijvoorbeeld dagbesteding voor mensen met geheugenproblematiek of voor mensen met een verstandelijke beperking) ofwel passend is bij Dagbesteding 2 (dagbesteding voor mensen met complexe psychische problematiek of mensen met niet-aangeboren hersenletsel). De basis is dat gekozen wordt voor de goedkoopst compenserende, adequate voorziening waarbij de aard van de benodigde ondersteuning leidend is voor de uiteindelijke keuze tussen D1 of D2.
Het combineren van Dagbesteding 1 en Dagbesteding 2 in één groep kan alleen als door de aanbieder voldaan wordt aan alle eisen met betrekking tot de groepsgrootte en het opleidingsniveau van het betrokken personeel.
Streven is om een passende dagbestedingslocatie te vinden binnen een straal van 10 km vanaf het woonadres van de cliënt. Als er binnen deze straal geen passende locatie beschikbaar is, dan moet er gezocht worden naar een locatie die passende dagbesteding biedt buiten deze straal. Ook dan geldt als criterium voor de uiteindelijke keuze: de dichtstbijzijnde passende locatie ten opzichte van het woonadres van de cliënt.
De dagbestedingslocatie is minimaal 48 weken per jaar toegankelijk voor cliënten. De aanbieder kan zelf bepalen welke weken de locaties gesloten zijn. Dit wordt elk jaar in de maand januari door de aanbieder kenbaar gemaakt aan hun cliënten. Tevens zorgt de aanbieder voor publicatie van de sluitdagen op de eigen website.
4.4.1 Maaltijd
Het gebruiken van maaltijden maakt geen onderdeel van de indicatie voor dagbesteding uit. Het aanbieden van een maaltijd is dan ook geen verplichting voor aanbieders; het is meer een service van de aanbieder richting de cliënt indien de maaltijd (maken/nuttigen) ingezet wordt in de vorm van een activiteit tijdens de dagbesteding. Dan zijn het materiaalkosten voor de aanbieder die via het all-in tarief betaald worden.
Als cliënten een hele dag dagbesteding hebben, en een maaltijd bereiden en/of nuttigen is geen onderdeel van het activiteitenprogramma, dan heeft de cliënt de keuze: zelf eten meebrengen of gebruik maken van een maaltijd die de aanbieder aanbiedt. De aanbieder kan dit aanbieden en mag de cliënt hiervoor een vergoeding vragen.
4.5 Groepsbegeleiding
Groepsbegeleiding is een vorm van ondersteuning waarbij in groepsverband wordt gewerkt aan de doelen die zijn vastgesteld voor individuele begeleiding. Deze vorm kan passend zijn wanneer meerdere inwoners er bij gebaat zijn om in een groep te werken aan hun doelen. De groepsbegeleiding wordt dan ingezet binnen de uren die aanvankelijk zijn geïndiceerd voor de individuele begeleiding. Omdat er een ander tarief geldt voor de groepsbegeleiding dient de indicatie te worden aangepast. Combineren met individuele begeleiding is mogelijk, maar tijdsbesteding in groep komt altijd in plaats van tijdsbesteding individuele begeleiding.
Aanbod van product groep moet vraag-gestuurd worden ingericht. Als meerdere cliënten aan dezelfde doelen werken kan aanbod worden geclusterd en kunnen de lopende indicaties worden omgezet. Dit resulteert in een groeimodel van groepsaanbod. Op den duur is aansluiten bij reeds gevormde groepen een optie.
Combineren met dagbesteding is mogelijk, maar voor groepsbegeleiding moeten altijd andere individuele doelen worden gesteld dan voor de dagbestedingsindicatie.
Voorbeeld: Maartje heeft een indicatie gekregen voor 100 uur individuele begeleiding gedurende 1 jaar om te werken aan diverse doelen. Die doelen liggen onder andere in het zelfstandig leren plannen, structureren en overzicht behouden. Haar begeleider geeft aan dat er een bestaande groep is van 3 andere cliënten die aan diezelfde doelen werken. Wellicht kan zij deelnemen aan deze groep. De indicatie van Maartje wordt daarom aangepast naar 60 uur individuele begeleiding en 40 uur groepsbegeleiding.
5. Protocol voor bepalen van de hoeveelheid Begeleiding
5.1 Individuele begeleiding
Een indicatie voor individuele begeleiding bestaat altijd uit gemiddelde vaste uren per week, eventuele flexibele uren en gaat als totaal aantal uren binnen geldigheid indicatie naar de aanbieder met een toelichting over de ureninzet, doelen en evaluatie in het 301-bericht. Een rekentool waar de consulent de vaste uren per week en flexibele uren kan invullen, waar automatisch het juiste totaal aantal uren binnen geldigheidsduur indicatie uit rolt is het handigst om de werkwijze te structureren. Een indicatie individuele begeleiding ziet er als volgt uit (voorbeeld met fictieve urenaantallen).
Looptijd indicatie 1-4-2022 tot en met 31-3-2023
Minuten per week nodig (volgens normentabel): 120
Flexibele inzet van 1 uur per maand nodig
Indicatie voor gehele looptijd van 1 jaar is (2 uur per week x 52 weken) + 12 flexibele uren = 116 uren voor de gehele looptijd Dit besluit gaat in het 301-bericht naar de aanbieder waarbij de toelichting als volgt wordt gevuld:
301 toelichting vrij Veld
- -
Omschrijving van de doelen per domein
- -
Afspraken over evaluaties
- -
Beschrijving Flexibiliteit en vaste uren/ dagdelen
Vaste uren: 2 uren per week
Flexibele uren: 1 uur per maand (of 12 per jaar als je aanbieder nog meer ruimte wilt geven)
Het lege format voor het 301-bericht kan er als volgt uit zien:
301 toelichting vrij Veld
- -
Omschrijving van de doelen per domein
- -
Afspraken over evaluaties
- -
Beschrijving Flexibiliteit en vaste uren/ dagdelen
Vaste uren: uren per week (WEGHALEN INDIEN NIET VAN TOEPASSING)
Flexibele uren: uren per (WEGHALEN INDIEN NIET VAN TOEPASSING)
dagdelen per week (WEGHALEN INDIEN NIET VAN TOEPASSING)
et malen per week (WEGHALEN INDIEN NIET VAN TOEPASSING)
5.1.1 Normtijdentabel voor het berekenen van de gemiddelde vaste uren per week
Onderstaande tabel[3] is een denkrichting waarop de omvang van de indicatie voor individuele begeleiding bepaald kan worden en waarbij wordt uitgegaan van benodigde vaste inzet per week. Het is geen normerend kader en per situatie zal afgewogen moeten worden wat passend is. De normtijden passend maken, betekent in de praktijk per leefdomein van de ZRM op maat indiceren per 5 minuten. De benodigde tijd voor de netto hulpvraag is afhankelijk van de situatie van de cliënt en de mogelijkheden van de voorliggende voorzieningen en aanwezigheid van mantelzorg.
In principe telt het leefdomein ‘werk & opleiding’ niet mee in de omvang van de indicatie, omdat dit niet tot de reikwijdte van de Wmo behoort. Als begeleiding voor dit leefdomein bij individuele cliënten toch moet worden ingezet, dan kan uitgegaan worden van de normtijden volgens onderstaande tabel.
[3] Geïnspireerd op de handleiding van regio Midden Holland, bestaande uit de gemeenten Bodegraven-Reeuwijk, Gouda, Krimpenerwaard, Waddinxveen en Zuidplas, m.b.t. begeleiding, dagbesteding en kortdurend verblijf. Zie https://www.nsdmh.nl/
Te bespreken levensgebieden (afgeleid van de ZRM) |
Benodigde competenties |
Inzet voorliggende voorziening (als voorbeeld / denk aan) |
Inzet individuele begeleiding B1 gemiddeld per week |
Inzet individuele begeleiding B2 gemiddeld per week |
Inzet individuele begeleiding B3 gemiddeld per week |
Gericht op volwassenen |
|
|
|
|
|
Financiën |
Kunnen beheren van en omgaan met geld; Een gezonde financiële situatie kunnen hebben; Overzicht kunnen houden op administratie en financiën; Het kunnen nemen van beslissingen; Contact op kunnen nemen met instanties; |
Sociaal team, curator, bewindvoerder, mentor, maatje |
15 min |
30 min |
Prioriteit schulden/inkomen regelen 60 min |
Werk & opleiding (zie opmerking bij inleiding 5.1.1.) |
Het hebben van werk of opleiding/school volgen hoger dan startkwalificatie. |
|
15 min |
30 min |
30 min |
Tijdsbesteding |
Alle tijd is plezierig / nuttig besteed; Er is sprake van een gezond dag- en nacht ritme. |
|
15 min |
30 min |
30 min |
Huisvesting |
Kunnen regelen en hebben van een woning; Kunnen regelen van een gevoel van veiligheid in en om de woning; Kunnen onderhouden van de woning; Het kunnen regelen van aanpassingen of hulpmiddelen; Goede buur kunnen zijn. |
Maatschappelijk werk Sociaal team |
5-15 min |
5-15 min Evt. tijdelijk; zoeken naar woning en/of voorkomen van uithuiszetting |
Uithuiszetting voorkomen 30-60 min |
Huiselijke relaties |
Het kunnen onderkennen van gevoelens; Het bespreekbaar kunnen maken van gevoelens en ideeën; Veiligheid kunnen bieden. |
|
5-15 min |
30 min |
Veiligheid waarborgen 30-60 min |
Geestelijke gezondheid |
Het zich bewust zijn van de geestelijke gezondheid; Het kunnen omgaan met emoties en verlieservaringen; Het kunnen regelen van medische zaken; Het kunnen uitvoeren van een behandeling / intrainen van de vaardigheden; Het kunnen vragen om hulp. |
Behandeling Maatschappelijk werk |
5-15 min |
30-60 min Toeleiden naar behandeling kan doel zijn |
30-60 min Toeleiden naar behandeling kan doel zijn |
Lichamelijke gezondheid |
Het inzicht hebben in de lichamelijke gezondheid; Het kunnen regelen van medische zaken; Het op tijd kunnen innemen van medicatie; Het kunnen uitvoeren van een behandeling; Het kunnen alarmeren. |
Behandeling, persoonlijke verzorging, verpleging |
15 min |
30 min |
30 min |
Middelen gebruik |
Het kunnen onderkennen van de verslaving; Het kunnen weerstaan van verslavende middelen; Het kunnen uitvoeren van een behandeling. |
behandeling |
15 min |
30 min Toeleiden naar behandeling |
30 min Toeleiden naar behandeling |
Activiteiten dagelijks leven (ADL) |
Het kunnen zorgen voor persoonlijke hygiëne & verzorging; Dag/nachtstructuur kunnen aanbrengen; Kunnen verzorgen van maaltijden en zorgen en gezonde eet- en drinkgewoontes; Kunnen schoonhouden van de woning; Het kunnen zorgen voor schone en goede kleding. |
Persoonlijke verzorging Maaltijdvoorziening Hulp in het huishouden GGD (vervuild huis) |
15-30 min |
60-90 min |
60-90 min |
Sociaal netwerk |
Het kunnen creëren van een (gezond) sociaal network; Het kunnen onderhouden en in stand houden van het sociaal netwerk (w.o. initiatief nemen). |
Netwerkcoach Sociaal team vrijwilligers |
15 min |
30 min |
30 min |
Maatschappelijke participatie |
Het kunnen deelnemen aan regulier werk of vrijwilligerswerk; Het kunnen benoemen van wensen t.a.v. maatschappelijke participatie; Het kunnen deelnemen aan vrijetijdsactiviteiten. |
Welzijn/ vrijwilligers |
5-15 min |
15-30 min |
15-30 min |
Justitie |
Het kunnen uitvoeren van een reclasseringsprogramma; Het kunnen houden aan (wettelijke) regels en verplichtingen. |
|
Indien van toepassing 15 min |
Indien van toepassing 15-30 min |
Indien van toepassing 15-30 min |
5.1.2 Flexibiliteit
Als de client naast bovenstaande vaste uren per week behoefte heeft aan flexibel inzetbare ondersteuning omdat zijn/haar hulpvraag soms toe- of afneemt, kan op basis van de volgende tabel flexibiliteit worden geboden. Het aantal uren dat flexibel wordt ingezet is maatwerk op basis van de persoonlijke situatie van de client. De tabel is onderverdeeld in 4 categorieën: Waakvlam, geen, beperkt of veel flexibiliteit. Anders dan bij individuele begeleiding wordt bij dagbesteding in principe geen flexibiliteit in de levering toegestaan. Onder tabel zijn de verschillende categorieën toegelicht met een voorbeeld.
5.1.2.1. Tabel: Flexibiliteit van de inzet
|
Waakvlam nodig |
Geen flexibiliteit nodig |
Beperkte flexibiliteit nodig |
Veel flexibiliteit nodig |
Omschrijving hulpvraag |
Er is bij terugval of zeer incidenteel ondersteuning nodig om zelfredzaamheid te behouden. |
Hulpvraag die goed te plannen is, geen schommelingen in ondersteuningsbehoefte. |
Hulpvraag die overwegend goed planbaar is, maar regelmatig wat extra aandacht nodig heeft om beperkte schommelingen in de ondersteuningsbehoefte op te vangen. |
Complexe hulpvraag die zich kenmerkt door flinke schommelingen in de ondersteuningsbehoefte en (deels) onplanbare vraag. Vaak in combinatie met B3 waarbij de begeleiding vaak (deels) niet uit te stellen is. |
Behoefte flexibiliteit |
Uitsluitend flexibele inzet, |
Geen flexibele inzet |
Beperkte flexibiliteit |
Veel flexibiliteit |
Wat zet je in |
Een laag aantal flexibele uren, géén vaste uren. |
Enkel vaste uren. |
Vaste uren en een aantal flexibele uren op basis van behoefte/situatie client. (bijv. de mogelijkheid om 2 van de 4 |
Vaste uren, flexibele uren op basis van behoefte/situatie client en calamiteiten-uren om de grote escalatiemomenten op te vangen. |
|
|
|
weken een half uurtje extra flexibel in te zetten) |
|
Voorbeeld omvang indicatie (altijd hele uren binnen de totale geldigheidsduur van de toewijzing) |
Voorbeeld op basis van 1 uur per maand: Indicatie van 12 uur (12 maanden x 1 uur) voor de totale indicatieperiode van 1 jaar. |
Voorbeeld op basis van 45 minuten per week: Indicatie van 39 uur (52 weken x 0,75 uur) voor de totale indicatieperiode van 1 jaar. |
Voorbeeld op basis van 2 uur per week vast en een half uur per twee weken flexibel: Indicatie van 117 uur voor de totale indicatieperiode van 1 jaar voor de totale indicatieperiode van 2 jaar. |
Voorbeeld op basis van 2 uur per week vast, een half uur per 2 weken flexibel en 30 uur voor max 5 escalatiemomenten: Indicatie van 147 uur (52 weken x 2 uur + 26 weken x een half uur + 30 uur) voor de totale indicatieduur van 1 jaar. |
Levering |
Aanbieder levert op basis van de behoefte van de cliënt wanneer het nodig is naar eigen inzicht de uren over de totale indicatieperiode. |
Aanbieder levert een vast aantal uren per week. |
Aanbieder levert een vast aantal uren per week en heeft de overige uren als flexibele ruimte om de inzet per week op- en af te schalen waar nodig. |
Aanbieder levert een vast aantal uren per week. Kan opschalen door inzet van flexibele uren en escalaties opvangen door gebruik calamiteitenuren. |
Waakvlam-begeleiding |
Cliënt die weer zelfredzaam is geworden en nog enkel een vorm van ‘waakvlam-begeleiding’ nodig heeft bij een tijdelijke terugval of incidentele hulpvragen. |
Indicatie en toewijzing: Indicatie bestaat uit flexibele uren binnen geldigheidsduur van de indicatie. Voorbeeld: Indicatie is gemiddeld 1 uur per maand voor de duur van 1 jaar. De toewijzing is dan 12 uur (12 maanden x 1 uur = 12 uur), indicatie voor het totaal binnen geldigheidsduur toewijzing van 1 jaar. |
De gemeente geeft in de toelichting (vrij veld) van het 301-bericht aan:
Enkel flexibele uren: 1 uur per maand (minimaal 1x per 2 maanden contactmoment met de client |
Geen flexibiliteit |
Cliënt die enkel op een vast moment per week begeleiding nodig heeft, waarbij geen flexibiliteit nodig is. |
Indicatie en toewijzing: Indicatie bestaat alleen uit de noodzakelijke vaste inzet per week. Voorbeeld: Indicatie is 45 minuten per week voor de duur van 1 jaar. De toewijzing is dan 39 uur (52 weken x 0,75 uur = 39 uur per jaar), indicatie voor het totaal binnen geldigheidsduur toewijzing van 1 jaar. |
De gemeente geeft in de toelichting (vrij veld) van het 301-bericht aan:
Vaste uren: 0,75 uur per week Flexibele uren: geen |
Beperkte flexibiliteit |
Cliënt met een indicatie begeleiding, waarbij beperkte flexibiliteit nodig is. |
Indicatie en toewijzing: Indicatie bestaat uit inzet van vaste uren en deels flexibele uren. Voorbeeld: Indicatie is 2 uur per week voor de duur van een jaar. Daarnaast is een half uur per twee weken flexibel nodig voor bijvoorbeeld een extra contactmoment per telefoon of huisbezoek. De toewijzing is dan 117 uur (52 weken x 2 uur + 26 weken x 0,5 uur), indicatie voor het totaal binnen geldigheidsduur toewijzing van 1 jaar. |
De gemeente geeft in de toelichting (vrij veld) van het 301-bericht aan:
Vaste uren: 2 uur per week Flexibele uren: 1 uur per maand |
Veel flexibiliteit |
Cliënt met een complexe situatie, waarbij wisselende begeleidingsbehoefte is en hoge mate van flexibiliteit in de begeleidingsinzet. |
Indicatie en toewijzing: Indicatie bestaat uit de noodzakelijke vaste inzet per week en inzet van flexibele uren en calamiteiten-uren. Voorbeeld: Indicatie is 2 uur per week voor de duur van een jaar. Er wordt een half uur per 2 weken flexibel ingezet. Daarnaast is de verwachting dat er vijf escalatiemomenten per jaar zijn, waar 30 uur voor nodig is. De toewijzing is dan 147 uur (52 weken x 2 uur + 26 weken x 0,5 uur + 30 uur), indicatie voor het totaal binnen geldigheidsduur toewijzing van 1 jaar. |
De gemeente geeft in de toelichting (vrij veld) van het 301-bericht aan:
Vaste uren: 2 uur per week Flexibele uren: 1 uur per maand én 30 uur volledig flexibel om escalaties op te vangen |
5.1.3 Looptijd indicatie
De looptijd van de indicatie is afhankelijk van de gestelde doelen en de termijn waarop deze doelen behaald kunnen worden en van het aanbod (o.a. het sociaal netwerk van de cliënt, ontwikkelingen in het voorliggend veld of in het gecontracteerde aanbod). De indicatie wordt voor korte duur afgegeven wanneer op korte termijn verandering in de situatie van de cliënt wordt verwacht of voor langere tijd als beperkingen blijvend zijn is of als verslechtering te verwachten is maar onduidelijk is wanneer die te verwachten is.
5.1.4 Definitie 'jaar'
No show is verdisconteerd in het tarief. Aanbieders krijgen alleen de werkelijk geleverde begeleiding of dagbesteding betaald. Bij het indiceren wordt er daarom gerekend met 52 weken op jaarbasis. Niet-geleverde inzet mogen aanbieders (dus) niet declareren. Indien de cliënt bijvoorbeeld in het ziekenhuis wordt opgenomen, dan stopt de levering van ondersteuning tijdelijk en kan de aanbieder tijdelijk geen inzet declareren.
5.2 Dagbesteding
Het indiceren van dagbesteding vindt plaats in de vorm van een aantal dagdelen voor het totaal binnen de geldigheidsduur van de indicatie (declareren ook op basis van dagdelen). Flexibele inzet van de omvang van de indicatie is bij dagbesteding in principe niet mogelijk. Hieronder volgen een aantal onderzoeksvragen om de omvang de indicatie door dagbesteding te bepalen:
- •
Wat is de huidige woonsituatie van de inwoner, alleenstaand of met anderen in huis?
- •
Hoe is de (medische) situatie lichamelijk / geestelijk van de inwoner?
- •
Wat kan/doet de inwoner nu? Hoe zag het dagelijks leven er eerder uit?
- •
Waar ligt de behoefte van de inwoner en/of zijn mantelzorger?
- •
Wat kan vanuit het sociaal netwerk en/of voorliggende (algemene) voorzieningen worden ingezet en is dat passend?
- •
Is er behoefte om onder de mensen te zijn? Als hiervoor geen passende dagactiviteiten in het sociaal netwerk of voorliggende (algemene) voorzieningen gevonden kunnen worden, dan kan dagbesteding geïndiceerd worden.
- •
Is er noodzaak om minder dan 2 dagdelen per week naar dagbesteding te gaan? Bespreek of de inwoner van dagactiviteiten uit de voorliggende (algemene) voorzieningen gebruik kan maken.
- •
Wat is de meerwaarde van de inzet dagbesteding? Welk resultaat brengt dit (of wat verwacht men er van) en met welk doel wordt dit ingezet?
- •
Wordt met de dagbesteding ook andere zaken meegenomen zoals het gezond kunnen eten?
- •
Is er sprake van een stoornis in het dag/nacht ritme? Bespreek of er structuur middels dagbesteding moet komen (als er geen alternatieven zijn). Indiceer bijvoorbeeld 4 of 5 dagdelen die in de ochtend worden geleverd.
- •
Is het voor ontlasting mantelzorgers ter voorkoming van overbelasting? Bespreek dan wat de behoefte is van de mantelzorger en bespreek of Wlz voorliggend is.
- •
Is het voor ontlasting van de mantelzorger? In geval van ernstige overbelasting (vaststellen of er daadwerkelijk sprake is van overbelasting), indiceer dan 7 dagdelen. Adviseer om een Wlzindicatie aan te vragen.
Hoewel dagbesteding onder andere wordt ingezet om ervoor te zorgen dat iemand zo lang mogelijk zelfstandig kan blijven wonen, is de inzet van dagbesteding niet onuitputtelijk.
Hieronder een voorbeeld van een toewijzing om aan te geven waarmee door de klantmanager/consulent geïndiceerd kan worden m.b.t. dagbesteding. Flexibele inzet is hierbij in principe niet van toepassing.
Type cliënt: Cliënt die een indicatie voor dagbesteding, waarbij geen flexibiliteit nodig is.
Indicatie en toewijzing: noodzakelijke inzet is bijvoorbeeld 4 dagdelen per week, is een toewijzing 624 dagdelen (156 weken x 4 dagdelen =) indicatie voor het totaal binnen geldigheidsduur toewijzing van 3 jaar. Er mogen dus maximaal 4 dagdelen per week geleverd worden Bij deze client is tevens nodig dat vervoer wordt geïndiceerd, waarbij cliënt aangeeft de 4 dagdelen in te zetten als 2 dagen naar dagbesteding. Voor de vervoersindicatie betekent dit voor de hoeveelheid: 312 ritten (3 jaar x 52 weken 2 ritten (heen en terug).
De gemeente geeft in de toelichting (vrij veld) van het 301-bericht aan:
- -
Berekening van de indicatie (de berekening zoals hierboven gemaakt);
- -
Dat er geen flexibiliteit geboden om niet geleverde ondersteuning, bijvoorbeeld een week later, alsnog in te zetten.
- -
Welke doelen er voor deze cliënt gesteld zijn.
Dagbesteding is maximaal 7 dagdelen per week inzetbaar
Het uitgangspunt hiervan is dat dagbesteding niet vaker dan een halve week noodzakelijk is. Bij een hogere indicatie is het thuis wonen in alle redelijkheid niet meer mogelijk. Indien een inwoner meer dan 7 dagdelen naar dagbesteding moet, dan is Wlz (meestal) voorliggend en is het advies om een aanvraag voor Wlz in gang te zetten. Wanneer er geen Wlz-indicatie wordt afgegeven, dan moet opnieuw goed bekeken worden of het daadwerkelijk nodig is dat de inwoner meer dan 7 dagdelen naar dagbesteding gaat.
5.3 Groepsbegeleiding
Bij het inzetten van groepsbegeleiding dient er gewerkt te worden aan dezelfde doelen zoals vastgesteld bij de indicatie voor individuele begeleiding van de betreffende cliënt. Het is mogelijk dat een cliënt zowel groepsbegeleiding krijgt als individuele begeleiding. De aanbieder overlegt samen met de cliënt of groepsbegeleiding effectief is.
Voor de aanbieder en gemeente kan het een financieel voordeel bieden doordat één begeleider op hetzelfde moment meerdere cliënten kan begeleiden.
Groepsbegeleiding valt binnen de totaal geïndiceerde tijd (in uren) voor begeleiding (individueel en groep) van een cliënt. Declareren vindt echter plaats in minuten. De aanbieder kan via het digitaal berichtenverkeer een ‘verzoek om wijziging’ indienen (iWmo 317-bericht) voor het (deels) wijzigen van individuele begeleiding naar groepsbegeleiding. Wanneer de gemeente heeft ingestemd met het inzetten van groepsbegeleiding (iWmo 301-bericht), dan dient door de aanbieder ook het ondersteuningsplan aangepast te worden met daarin een beschrijving van de groepsbegeleiding en hoe aan de individuele doelen gewerkt gaat worden.
Voorbeeld: Een cliënt heeft een indicatie voor individuele begeleiding à 200 uur. Aanbieder heeft daarna in het ondersteuningsplan vastgelegd dat 40 uur als groepsbegeleiding ingezet zal worden. Hiertoe dient de aanbieder een verzoek tot wijziging in om de indicatie voor individuele begeleiding te wijzigen naar 160 uur en daarnaast 40 uur groepsbegeleiding toe te kennen via een iWmo 301-bericht.
5.4 Vervoer
In dit hoofdstuk wordt toegelicht hoe het vervoer naar/van Dagbesteding wordt bepaald.
Het vervoer naar/van Groepsbegeleiding wordt verder buiten beschouwing gelaten, omdat daar als uitgangspunt geldt dat de cliënt zelf voor vervoer zorgt (en betaalt). In geval van groepsbegeleiding kan dus geen individueel (rolstoel)vervoer geïndiceerd worden. Indien de cliënt een indicatie voor Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (CVV) bezit, dan is het echter wel toegestaan om CVV te gebruiken van en naar groepsbegeleiding. CVV is toegankelijk voor cliënten die rolstoelafhankelijk zijn.
5.4.1 Zelfredzaamheid cliënt m.b.t. vervoer
- •
De zelfredzaamheid van de cliënt m.b.t. eventueel noodzakelijk vervoer naar dagbesteding wordt getoetst door cliënt te vragen of het mogelijk is om (deels) zelf naar de locatie te gaan op één van de volgende manieren:
- •
Te voet
- •
Met de fiets
- •
Met de scootmobiel
- •
Met de auto
- •
Met een voorliggende vervoersvoorziening en niet-zijnde het Collectief Vraagafhankelijk Vervoer
- •
Met regulier openbaar vervoer (mits passend qua dienstregeling op de start- en eindtijden van de groepsbegeleiding en/of dagbesteding)
- •
Zich te laten vervoeren door iemand uit het eigen sociaal netwerk (mits niet te belastend voor de primaire mantelzorger, indien deze mantelzorger de cliënt zou kunnen brengen en halen)
- •
De kosten voor eigen vervoer komen voor rekening van de cliënt.
- •
Indien (weer) gebruik kunnen maken van eigen vervoer een doelstelling van de indicatie voor dagbesteding is, dan wordt de vervoersindicatie voor een reële korte periode afgegeven waarin wordt verwacht dat deze doelstelling kan worden bereikt.
5.4.2 Noodzakelijkheid van vervoer
- •
Het kan zijn dat cliënt vervoer nodig heeft om ondersteund te worden op basis van dagbesteding (zie 5.4. als cliënt vervoer naar groepsbegeleiding nodig heeft). Om deze reden kan een vervoersindicatie alleen worden afgegeven in combinatie met een indicatie voor dagbesteding.
- •
Vervoer is nooit van toepassing bij individuele begeleiding, omdat de hulpverlener bij dit begeleidingsproduct altijd naar het woonadres van de cliënt komt of delen van de begeleiding telefonisch/digitaal levert.
- •
Het is pas noodzakelijk om vervoer te indiceren indien cliënt zelf geen vervoer heeft of vervoer (deels) niet kan organiseren vanuit het eigen sociaal netwerk of via een voorliggende voorziening.
- •
Het kan voorkomen dat de cliënt een indicatie heeft (of via de reguliere toegangsprocedure kan ontvangen) voor Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (CVV). Deze (collectieve) maatwerkvoorziening mag niet ingezet worden voor vervoer van/naar dagbesteding, wel naar groepsbegeleiding.
- •
Streven is om een passende dagbestedingslocatie te vinden binnen een straal van 10 km vanaf het woonadres van de cliënt. Als er binnen deze straal geen passende locatie beschikbaar is, dan moet er gezocht worden naar een locatie die passende dagbesteding biedt buiten deze straal. Ook dan geldt als criterium voor de uiteindelijke keuze: de dichtstbijzijnde passende locatie ten opzichte van het woonadres van de cliënt.
- •
Indien de cliënt voor een dagbestedingslocatie kiest die buiten de straal van 10 km ten opzichte van zijn woonadvies ligt, terwijl er een passende locatie binnen 10 km is en cliënt heeft zelf geen vervoer, dan zijn de meerkosten van de extra kilometers in principe voor rekening van de cliënt. De cliënt kan hier afspraken over maken met zijn aanbieder. De straal van 10 km wordt overigens getoetst op basis van de kortste route volgens de routeplanner van de ANWB.
5.4.3 Omvang vervoersindicatie
- •
De omvang van de indicatie voor vervoer naar dagbesteding wordt op maat afgegeven, waarbij in beginsel de norm van maximaal 7 dagdelen per week naar dagbesteding wordt gehanteerd. Indien vervoer noodzakelijk is, en cliënt kan dit niet (deels) zelf regelen, dan impliceert deze norm dat ook de vervoersindicatie kan worden afgegeven voor maximaal 7 keer per week.
- •
1x Vervoer is een retourrit. Wanneer er sprake is van een enkele reis, doordat client één van de vervoersbewegingen zelf kan regelen, wordt toch uitgegaan van een retourrit en mag de aanbieder het volledige staffeltarief (zie 5.4.6.) declareren.
Voorbeeld 1:cliënt krijgt 4 dagdelen en geeft aan deze in te zetten als 2 hele dagen naar dagbesteding. Voor de vervoersindicatie betekent dit voor de hoeveelheid: 2x vervoer indiceren.
Voorbeeld 2:cliënt krijgt 3 dagdelen en geeft aan deze in te zetten als 1,5 dag naar dagbesteding. Hoewel zijn mantelzorger 1 enkele reis naar de dagbesteding verzorgt, betekent dit voor de vervoersindicatie toch 2x vervoer indiceren. Het financieel voordeel is dan voor de aanbieder.
5.4.4 Afhankelijkheid cliënt van rolstoel
- •
Het kan voorkomen dat cliënt volledig afhankelijk is van het gebruik van de eigen niet inklapbare rolstoel tijdens dagbesteding. Indien cliënt zelf geen vervoer kan regelen (voor zichzelf inclusief rolstoel), dan wordt rolstoelvervoer geïndiceerd volgens hetzelfde principe als bij niet-rolstoelafhankelijk vervoer. Het enige verschil is dat voor rolstoelvervoer andere tarieven (eveneens op basis van staffel voor een retourrit) gelden dan voor vervoer zonder rolstoel.
5.4.5 Verantwoordelijkheid aanbieder om vervoer te organiseren
- •
Noodzakelijk vervoer, van deur tot deur en waarbij passagiers mogen worden gecombineerd, wordt georganiseerd en gefinancierd door de aanbieder, waarbij de aanbieder de keuze heeft om het vervoer in eigen beheer uit te voeren of uit te besteden via onderaanneming. Bij onderaanneming blijft de aanbieder verantwoordelijk voor de uitvoering en de kwaliteit van het vervoer, onder andere door te werken met chauffeurs die in het bezit zijn van een EHBO-certificaat en VOG.
- •
De originele reistijd mag maximaal 20 minuten langer worden vanwege het ophalen of wegbrengen van medepassagiers.
- •
Vervoer van rolstoelgebruikers moet plaatsvinden in overeenstemming met de code VVR (Code Verantwoord Vervoer Rolstoelinzittenden).
- •
Er kan vanuit de Wmo geen (verpleegkundig) toezicht tijdens het vervoer worden geïndiceerd. Er wordt namelijk aangenomen dat het niveau van het vervoer (inclusief het toezicht) naar/van dagbesteding is aangepast aan de cliënten die worden vervoerd. Op grond daarvan is de aanbieder of vervoerder (bij CVV) verantwoordelijk voor het toezicht tijdens het vervoer.
- •
Er wordt gestreefd naar passende dagbesteding op maximaal 10 km reisafstand vanaf het woonadres van de cliënt. Dit wordt nagegaan met behulp van de kortste route tussen het adres van de dagbestedingslocatie en het woonadres van de cliënt volgens de routeplanner van de ANWB.
- •
Indien alleen een enkele reis ingezet hoeft te worden, bijvoorbeeld omdat de mantelzorger een enkele rit verzorgt, dan wordt het tarief (staffel) voor de retourrit niet gehalveerd. Het financieel voordeel is dan voor de aanbieder.
- •
Indien cliënt een locatie voor dagbesteding wenst die verder ligt dan 10 km, dan moet de cliënt deze extra kilometers zelf betalen. Het gaat dan om elke extra kilometer bovenop het maximum van de straal van 10 km. In dat geval kan de aanbieder -zonder tussenkomst van de gemeente- afspraken maken met de cliënt over de betaling van de meerkosten.
- •
Het kan voorkomen dat er geen passende dagbesteding is op maximaal 10 km reisafstand vanaf het woonadres van cliënt. Dan is het volgende criterium dat cliënt kiest voor dichtstbijzijnde passende dagbesteding vanaf het eigen woonadres.
- •
Er wordt coulance toegepast bij cliënten die voor aanvang van de nieuwe overeenkomst op 1 april 2022 naar een dagbestedingslocatie gaan die buiten de straal van 10 km ligt. Zie ook 1.3 Overgangsrecht.
Voorbeeld 1:Cliënt woont op 7 km van de dagbestedingslocatie, heeft een vastframe rolstoel en dient zittend in de rolstoel vervoert te worden naar de dagbesteding. De aanbieder ontvangt de vergoeding die hoort bij de staffel 5 tot 10 km voor het rolstoelvervoer (code 08V10). Dit is een vergoeding voor de heen- en terugreis.
Voorbeeld 2:Meest dichtbij en passende locatie voor dagbesteding ligt op enkele reis 15 km vanaf het woonadres van cliënt. De aanbieder krijgt volledige reiskosten vergoed omdat dit de meest dichtbij en passende locatie betreft. In de staffel valt dit onder 15 tot 20 km (code 08V04). Indien dit niet de meest dichtbij en passende locatie is, want er is een geschikte locatie op 7 km afstand van het woonadres waar nog een plaats vrij is, dan krijgt de aanbieder de vergoeding in de staffel 5 tot 10 km (code 08V02). Over eventuele meerkosten kunnen de cliënt en de aanbieder zelf een afspraak maken.
5.4.6 Staffeltarieven
Bij het vervoer worden staffels toegepast volgens onderstaande tabel. De tarieven zelf zijn niet opgenomen in onderstaand overzicht omdat deze door indexeren aan verandering onderhevig zijn.
Het tarief is een vergoeding voor de heen- en terugreis. Indien alleen een enkele reis ingezet hoeft te worden, dan heeft de aanbieder een financieel voordeel omdat de aanbieder het volledige dagtarief mag factureren.
Tarief voor heen en terug |
Productcode vervoer regulier |
Productcode vervoer rolstoel |
1 tot 5 km |
08V01 |
08V09 |
5 tot 10 km |
08V02 |
08V10 |
10 tot 15 km |
08V03 |
08V11 |
15 tot 20 km |
08V04 |
08V12 |
20 tot 25 km |
08V05 |
08V13 |
25 tot 30 km |
08V06 |
08V14 |
30 tot 35 km |
08V07 |
|
35 tot 40 km |
08V08 |
6. Ondersteuningsplan en evaluaties
De cliënt heeft vrijheid in het kiezen van een aanbieder die voor het leveren van de maatwerkvoorziening Begeleiding door de gemeente is gecontracteerd.
Nadat de gemeente heeft bepaald welk(e) product(en) worden ingezet, geeft gemeente opdracht aan de door cliënt gekozen aanbieder om te gaan begeleiden. Aanbieders zijn verplicht tot het maken van een individueel ondersteuningsplan dat met de cliënt is afgestemd. Tevens dienen aanbieders op bepaalde momenten samen met de cliënt de voortgang en de doelen te evalueren. Het ondersteuningsplan is de basis van waaruit geëvalueerd wordt.
Indien een cliënt meerdere producten ontvangt, dan neemt de aanbieder van individuele begeleiding het initiatief om in samenspraak met eventueel andere aanbieders, die de andere begeleidingsproducten leveren, het ondersteuningsplan en de evaluatie(s) op te stellen.
Specifieke afspraken met betrekking tot het ondersteuningsplan en het evaluatieverslag staan in bijlage 3 respectievelijk 4 van dit indicatieprotocol.
Bijlage A Productkaarten begeleiding
Algemene opmerking vooraf: Tarieven
De tarieven zelf zijn niet opgenomen in onderstaande productkaarten omdat deze door indexeren aan verandering onderhevig zijn. Het zijn allemaal all-in tarieven. Dit betekent dat zowel directe als indirecte tijd wordt vergoed. Ook no show is verdisconteerd in de tarieven. Eventueel noodzakelijk vervoer naar dagbesteding zit echter niet in het all-in tarief. Hiervoor kan apart geïndiceerd worden.
Individuele begeleiding
Algemeen
- -
Het doel van de individuele begeleiding is bevordering, behoud of compensatie van zelfredzaamheid zodat opname in een instelling of verwaarlozing of achteruitgang wordt voorkomen. De begeleiding kan ook worden ingezet ter ontlasting van mantelzorgers.
- -
Ondersteuning die al door de partner, het sociaal netwerk, via algemene of collectieve voorzieningen of eventueel via de toegang/sociaal team/Wmo-team geboden wordt, wordt niet meegenomen in de indicatie voor begeleiding.
- -
Begeleiding is bedoeld voor mensen met somatische, psychogeriatrische of psychiatrische problematiek, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, die matige of zware beperkingen hebben op het terrein van sociale redzaamheid, bewegen/verplaatsen, psychisch functioneren, geheugen en oriëntatie en/of probleemgedrag.
- -
Het accent ligt op het eigen maken van vaardigheden of nieuw gedrag door langdurig oefenen en trainen zodat deze vaardigheden of nieuw gedrag eigen gemaakt worden bij de cliënt. Voorbeelden:
- -
Begeleiding bij algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL), eigen huishouden voeren, eigen administratie bijhouden;
- -
Structureren van de dag;
- -
Inzicht geven in eigen situatie en/of problematiek;
- -
Activeren;
- -
Aanleren en inslijten nieuwe vaardigheden;
- -
Vergroten van het netwerk;
- -
Voorkomen van vereenzaming;
- -
Spiegelen;
- -
Levensloopbegeleiding.
Specifiek
- -
De productspecificaties individuele begeleiding zijn opgebouwd uit drie producten (B1, B2, B3) waarbij het vereiste ondersteuningsniveau (de mate van deskundigheid, specialisatie en complexiteit) van B1 tot en met B3 toeneemt.
- -
Binnen iedere productspecificatie wordt vervolgens door de Wmo consulent/ klantmanager de intensiteit bepaald (de vereiste omvang van de ondersteuning).
- -
Bij individuele begeleiding gaat het om ondersteuning of begeleiding van cliënten bij activiteiten. Het betreft op één persoon gerichte activiteiten.
- -
Individuele begeleiding kan worden ingezet als voorliggende behandeling (nog) niet aan de orde is of te zwaar is.
Productkaart: Individuele begeleiding 1
Criteria |
Omschrijving |
Wettelijke criteria |
Wmo |
Doelgroep |
Volwassenen |
Omschrijving |
Individuele begeleiding 1 |
Productcode |
B1 / 02B01 |
Prijs per eenheid |
All-in uurtarief:
|
Indexeren |
- Cao VVT - Op 1 april |
Problematiek |
Voor iedere cliënt die een lichte beperking op het gebied van de zelfredzaamheid, zelfregie of participatie ervaart/heeft. De cliënt heeft voornamelijk sturing nodig bij de regie over zijn/haar leven en krijgt dit niet of onvoldoende uit zijn/haar netwerk. Het gaat om sturing op één tot enkele levensgebieden. Bij lichte ondersteuning gaat het om planbare begeleiding waarbij uitstel mogelijk is. |
Specifieke eisen |
Zelfredzaamheidsmatrix (ZRM) door Wmo consulent/klantmanager van de opdrachtgever |
Kenmerken begeleiding |
|
Kwaliteitseisen |
verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de professionele standaard |
Maximale inzet |
De omvang van de indicatie wordt op maat afgegeven. In de toewijzing geeft de Wmo consulent/ klantmanager aan welke ruimte de aanbieder heeft om op- of af te schalen. Het totaalaantal geïndiceerde uren voor de indicatieperiode wordt niet overschreden. |
Maximale duur van de indicatie |
De looptijd van de indicatie wordt op maat afgegeven. Indien een vervolgindicatie nodig is, dan kan cliënt zich 8 weken vóór afloop van de lopende indicatie melden bij zijn/haar gemeente. |
Stapelmatrix |
Niet te combineren met indicatie voor:
Wel te combineren met indicatie voor:
|
Productkaart: Individuele begeleiding 2
Idem productkaart BG 1, in aanvulling of anders met:
Criteria |
Omschrijving |
Wettelijke criteria |
Wmo |
Doelgroep |
Volwassenen |
Omschrijving |
Individuele begeleiding 2 |
Productcode |
B2 / 02B02 |
Prijs per eenheid |
|
Indexeren |
|
Problematiek |
Voor iedere cliënt die een matige beperking op het gebied van de zelfredzaamheid, zelfregie of maatschappelijke participatie ervaart/heeft. Er is weinig of onvoldoende compensatie vanuit de omgeving. Ondersteuning is nodig op meerdere levensgebieden. Begeleider biedt sturing op de levensgebieden waar mogelijk, maar kan de regie op enkele levensgebieden |
|
ook overnemen. Ondersteuning is deels planbaar. |
Specifieke eisen |
|
Kenmerken begeleiding |
|
Kwaliteitseisen |
Minimaal 30% mbo en 70% hbo werk- en denkniveau passend bij de doelgroep. |
Maximale inzet |
|
Maximale duur van de indicatie |
|
Stapelmatrix |
Niet te combineren met indicatie voor:
Wel te combineren met indicatie voor:
|
Productkaart: Individuele begeleiding 3
Idem productkaart BG 1 + 2, in aanvulling of anders met:
Criteria |
Omschrijving |
Wettelijke criteria |
Wmo |
Doelgroep |
Volwassenen |
Omschrijving |
Individuele begeleiding 3 |
Productcode |
B3 / 02B03 |
Prijs per eenheid |
|
Indexeren |
|
Problematiek |
Voor iedere cliënt die ernstige beperkingen op het gebied van de zelfredzaamheid, zelfregie of participatie ervaart/heeft. Er is sprake van:
De ondersteuning richt zich voornamelijk op het verkrijgen en behouden van een stabiele |
|
situatie. Cliënt heeft een complexe hulpvraag op meerdere levensdomeinen en ontvangt hierbij niet of weinig ondersteuning vanuit het netwerk. De begeleiding neemt regie over op de levensdomeinen waar dit noodzakelijk is. Er is specialistische inzet noodzakelijk. De ondersteuning is vaak onplanbaar. Dit betekent dat ondersteuning vaak snel ingezet moet worden door gebeurtenissen in het leven van de cliënt. |
Specifieke eisen |
|
Kenmerken begeleiding |
|
Kwaliteitseisen |
Minimaal 20% mbo en 80% hbo werk- en denkniveau passend bij de doelgroep. |
Maximale inzet |
|
Maximale duur van de indicatie |
|
Stapelmatrix |
Niet te combineren met indicatie voor:
Wel te combineren met indicatie voor:
|
Dagbesteding Algemeen
Dagbesteding is een vorm begeleiding die wordt ingezet als maatwerkvoorziening in groepsverband. Er is behoefte aan een zinvolle dagbesteding. Deze kan ontstaan vanuit een beperkte dagstructuur, maar ook vanuit overbelasting van de mantelzorgers/ het sociaal netwerk. De focus is gericht op het
bevorderen, behouden of compenseren van de zelfredzaamheid en maatschappelijke deelname/participatie. Er wordt voorzien in een zinvolle dagbesteding die niet is gericht op uitstroom naar (betaald of vrijwilligers-) werk. Men biedt structuur en passende activiteiten voor de dag. Het bieden van enige persoonlijke ondersteuning en/of begeleiding bij verzorgingstaken (bijv. ondersteuning bij de toiletgang) behoort tot deze ondersteuning. Passende dagbesteding wordt zo dicht mogelijk bij de cliënt georganiseerd. Bij dagbesteding wordt gewerkt met dagdelen van drie uur waarbij de cliënt daadwerkelijk op locatie aanwezig is. Er wordt gestreefd naar passende dagbesteding op maximaal 10 km reisafstand vanaf het huisadres van de cliënt. Zie verdere informatie bij het product vervoer.
Specifiek
- -
De productspecificaties Dagbesteding zijn opgebouwd uit twee producten (D1 en D2) en kan worden uitgebreid met het aanvullend product vervoer.
- -
Binnen iedere productspecificatie wordt vervolgens door de Wmo consulent/ klantmanager de intensiteit bepaald in dagdelen (de vereiste omvang van de ondersteuning).
- -
Indien een cliënt twee dagdelen op één dag komt, brengt de cliënt zelf de lunch mee, of aanbieder biedt de mogelijkheid om tegen een redelijke vergoeding voor de cliënt een lunch te verzorgen. Een combinatie is ook mogelijk door bijvoorbeeld naast de zelf meegebrachte lunch soep aan te bieden of een andere versnapering tegen een geringe vergoeding ten laste van de cliënt.
Productkaart: Dagbesteding 1
Criteria |
Omschrijving |
Wettelijke criteria |
Wmo |
Doelgroep |
Volwassenen die door de aard van hun beperking, ondersteunings- of zorgbehoefte niet kunnen deelnemen aan (betaald of vrijwilligers-) werk, geen perspectief hebben op gewoon of begeleid werk én geen gebruik kunnen maken van dagactiviteiten die toegankelijk zijn voor iedereen in het voorliggend veld. |
Omschrijving |
Dagbesteding 1 |
Productcode |
D1 / 07D01 |
Prijs per eenheid |
Dagdeeltarief uitgaande van dagdeel van drie uur waarbij de cliënt fysiek aanwezig is op de dagbestedingslocatie aangevuld met vijftien minuten voorbereidingstijd en/of tijd voor afrondingswerkzaamheden.
|
Indexeren |
Cao VVT/GHZ - Op 1 april |
Problematiek |
De cliënt ervaart/heeft beperkingen, soms op meerdere leefgebieden, ten gevolge van psychiatrische/psychische/psychogeriatrische problematiek, en/of (licht)verstandelijke beperking, ouderdom, NAH, gedragsproblematiek. Er is sprake van:
|
Specifieke eisen |
Maximale groepsgrootte is 8 cliënten per medewerker. Voor de groepsgrootte tellen ook cliënten mee met een PGB of met een Wlz indicatie. Dagbesteding wordt wekelijks uitgevoerd tenzij op de indicatie uitdrukkelijk anders vermeld staat. |
Kenmerken dagbesteding |
Dagbesteding biedt een voorziening in groepsverband gericht op het behouden, verbeteren of compenseren van de zelfredzaamheid en maatschappelijke deelname. De focus ligt op het met lichte tot matige begeleiding bieden van structuur en passende activiteiten voor de dag. |
Kwaliteitseisen |
Minimaal mbo werk- en denkniveau passend bij de doelgroep (zoals gebruikelijk in ouderenzorg en bij dagbesteding voor mensen met een verstandelijke beperking) |
Minimale / maximale inzet |
De omvang van de indicatie wordt op maat afgegeven, waarbij in beginsel de norm van minimaal 1 en maximaal 7 dagdelen per week wordt gehanteerd. |
Maximale duur van de indicatie |
De looptijd van de indicatie wordt op maat afgegeven. Als een vervolg nodig is, dan kan cliënt zich 8 weken vóór afloop van de indicatie melden bij zijn/haar gemeente. |
Stapelmatrix |
Niet te combineren met indicatie voor:
Wel te combineren met indicatie voor:
|
Productkaart: Dagbesteding 2
Idem productkaart D1, in aanvulling of anders met:
Criteria |
Omschrijving |
|
Wettelijke criteria |
Wmo |
|
Doelgroep |
Volwassenen die onder de kenmerken van Dagbesteding 1 vallen, maar daarnaast meer specialistische ondersteuning behoeven. Meer gericht op de geestelijke gezondheidszorg en complexere casuïstiek op één of meerdere leefgebieden. |
|
Omschrijving |
Dagbesteding 2 |
|
Productcode |
D2 / 07D02 |
|
Prijs per eenheid |
|
|
Indexeren |
Cao GGZ/GHZ - Op 1 april |
|
Problematiek |
Idem dagbesteding 1 en daarnaast: - behoefte aan specialistische inzet |
|
Specifieke eisen |
Maximale groepsgrootte is 7 cliënten per medewerker. Voor de groepsgrootte tellen ook cliënten mee met een PGB of met een Wlz indicatie. Dagbesteding wordt wekelijks uitgevoerd tenzij op de indicatie uitdrukkelijk anders vermeld staat. |
|
Kenmerken dagbesteding |
Het onderscheid met Dagbesteding 1 is de zwaarte van de begeleiding, deze is namelijk matig tot intensief. Daarnaast is er sprake van meer aandacht voor de cliënt en meer ruimte voor individueel maatwerk. |
|
Kwaliteitseisen |
Minimaal 80% hbo en maximaal 20% mbo werk- en denkniveau passend bij de doelgroep (zoals gebruikelijk bij dagbesteding voor mensen met psychiatrische problematiek en/of complexe gedragsproblematiek.) |
|
Minimale / maximale inzet |
De omvang van de indicatie wordt op maat afgegeven, waarbij in beginsel de norm van minimaal 1 en maximaal 7 dagdelen per week wordt gehanteerd. |
|
Maximale duur van de indicatie |
De looptijd van de indicatie wordt op maat afgegeven. Als een vervolg nodig is, dan kan cliënt zich 8 weken vóór afloop van de indicatie melden bij zijn/haar gemeente. |
|
Stapelmatrix |
Niet te combineren met indicatie voor:
Wel te combineren met indicatie voor:
|
|
|
|
|
|
|
|
Productkaart: Vervoer Dagbesteding
Criteria |
Omschrijving |
Wettelijke criteria |
Wmo |
Doelgroep |
Cliënten Wmo Dagbesteding 1 of 2 |
Omschrijving |
Vervoer Dagbesteding |
Productcode |
V1 / 08V01 t/m 08V14 |
Prijs per eenheid |
De vergoeding wordt per client geïndiceerd op basis van de kortste, directe afstand in ANWB routeplanner, tussen woonadres cliënt en dagbestedingslocatie, enkele reis volgens de algemene rekenregels afgerond op hele kilometers. De prijzen zijn vermeld in een staffel met onderscheid tussen regulier vervoer en rolstoel vervoer. De in de staffel vermelde vergoeding is het totaalbedrag voor de heen- en terugreis. Indien alleen een enkele reis ingezet hoeft te worden, kan het volledige dagtarief gefactureerd worden. |
Indexeren |
NEA-index |
Problematiek |
Cliënten met een indicatie voor Dagbesteding 1 of 2 die niet staat zijn het vervoer zelf te organiseren dienen naar de Dagbestedingslocatie te worden vervoerd onder verantwoordelijkheid van de aanbieder. |
Specifieke eisen |
met stappen van 5 km
|
Kenmerken Vervoer |
Vervoer van deur tot deur Vervoer per personenauto of (rolstoel)busje Inzet van Wmo-voorziening collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV) is niet toegestaan - De originele reistijd mag maximaal 20 minuten langer worden vanwege het |
|
ophalen of wegbrengen van medepassagiers |
Kwaliteitseisen |
Aanbieder is verantwoordelijk voor het borgen van de veiligheid en betrouwbaarheid van het vervoer, bijvoorbeeld door te werken met chauffeurs die in het bezit zijn van een EHBOcertificaat en VOG. Vervoer van rolstoelgebruikers moet plaatsvinden in overeenstemming met de code VVR (Code Verantwoord Vervoer Rolstoelinzittenden). |
Maximale inzet |
2 vervoersbewegingen per bezoek cliënt aan de dagbesteding (heen en terug) |
Maximale duur van de indicatie |
Afgestemd op duur indicatie Dagbesteding. |
Stapelmatrix |
Alleen in combinatie met Dagbesteding 1 of Dagbesteding 2 |
Productkaart: Groepsbegeleiding
Algemeen
Bij het inzetten van groepsbegeleiding (G1) dient er gewerkt te worden aan dezelfde doelen zoals door consulent / klantmanager vastgesteld bij de indicatie voor begeleiding van de betreffende cliënt. Het is mogelijk dat een cliënt zowel groepsbegeleiding krijgt als individuele begeleiding. De aanbieder overlegt samen met de cliënt of groepsbegeleiding effectief is. Groepsbegeleiding valt binnen de totaal geïndiceerde tijd voor begeleiding (individueel en groep) van een cliënt.
Criteria |
Omschrijving |
|
Wettelijke criteria |
Wmo |
|
Doelgroep |
Volwassenen, vaak met een indicatie voor individuele begeleiding 1, 2 of 3. |
|
Omschrijving |
Groepsbegeleiding |
|
Productcode |
G1 / 02G01 |
|
Prijs per eenheid |
|
|
Indexeren |
Prijs beweegt mee met indexatie van tarief Begeleiding 3; B3. |
|
Problematiek |
Problematiek overeenkomend met de problematiek genoemd bij de producten Begeleiding (B1, B2, B3). |
|
Specifieke eisen |
|
|
Kenmerken Groepsbegeleiding |
|
|
Kwaliteitseisen |
Minimaal 20% mbo en 80% hbo werk- en denkniveau passend bij de doelgroep |
|
Maximale inzet per week |
Maatwerk op basis van de indicatie die wordt gesteld door de Wmo consulent/ klantmanager. |
|
Maximale duur van de indicatie |
De looptijd van de indicatie wordt op maat afgegeven. Indien een vervolg nodig is, dan kan cliënt zich 8 weken vóór afloop van de indicatie melden bij zijn/haar gemeente. |
|
Stapelmatrix |
Niet te combineren met indicatie voor:
Wel te combineren met indicatie voor:
|
|
|
- |
Dagbesteding (evt. met indicatie voor noodzakelijk vervoer van/naar dagbesteding) |
|
- |
Hulp bij het huishouden |
|
- |
Kortdurend verblijf/logeren |
Bijlage B ZRM 2017
Zelfredzaamheid-Matrix® 2017GGD Amsterdam
GGD Amsterdam
Instructie: beoordeel het huidig functioneren (hoe gaat het NU) op basis van wat u weet (informatie uit observatie, niet uit interpretatie) en ga uit van volledige zelfredzaamheid (scoor van rechts naar links). Zie de Handleiding ZRM voor verdere toelichting: www.zrm.nl.
DOMEIN |
1 Acute problematiek |
2 Niet zelfredzaam |
3 Beperkt zelfredzaam |
4 Voldoende zelfredzaam |
5 Volledig zelfredzaam |
Financiën |
|
• te weinig inkomsten om te voorzien in basisbehoeften of spontaan/ ongepast uitgeven • groeiende schulden |
|
|
|
Werk & Opleiding |
• geen werk(-traject)/ opleiding of werk zonder adequate toerusting/ verzekering • geen werk-zoekactiviteiten |
• geen werk(-traject) maar wel werk- zoekactiviteiten of ‘papieren’ opleiding (ingeschreven maar niet volgend) of dreigend ontslag/ dropout |
• werktraject gericht op participatie of werkt niet naar vermogen of volgt opleiding maar loopt achter of vrijwillig baanloos zonder sollicitatieplicht |
• werktraject gericht op re-integratie of tijdelijk werk of volgt opleiding voor startkwalificatie of vrijgesteld van werk en opleiding |
• vast werk of volgt opleiding hoger dan startkwalificatie |
Tijdsbesteding |
|
|
• onvoldoende activiteiten die plezierig/ nuttig zijn maar voldoende structuur in de dag of enige afwijkingen in het dagnacht ritme |
|
besteed
|
Huisvesting |
• dakloos of in nachtopvang |
• voor wonen ongeschikte huisvesting of huur of hypotheek is niet betaalbaar of dreigende huisuitzetting |
• veilige, stabiele huisvesting maar slechts marginaal toereikend of in onderhuur of niet-autonome huisvesting |
|
|
Huiselijke relaties |
• sprake van geweld in huiselijke kring/ kindermishandeling/ verwaarlozing |
• aanhoudende relationele problemen met leden van het huishouden of dreigend geweld in huiselijke kring/ kindermishandeling/ verwaarlozing |
|
• relationele problemen met leden van het huishouden zijn niet (meer) aanwezig of woont alleen |
het huishouden is consistent open |
Geestelijke gezondheid |
anderen |
|
|
|
|
Lichamelijke gezondheid |
• een noodgeval/ kritieke situatie direct medische aandacht nodig |
|
• lichamelijke aandoening • functioneren is beperkt door lichamelijk gezondheidsprobleem behandeltrouw is minimaal of beperking bestaat ondanks goede behandeltrouw |
|
• lichamelijk gezond gezonde leefstijl ( gezonde voeding en voldoende bewegen) |
Middelengebruik |
• ernstige stoornis in het gebruik van middelen gebruik veroorzaakt lichamelijke/ geestelijke problemen die directe behandeling vereisen zoals overdosis/ drugspsychose/ hartproblemen/ ademhalingsproblemen |
|
• gebruik van middelen • aan middelengebruik gerelateerde problemen thuis/ op school/ op het werk maar geen lichamelijke/ geestelijke problemen behandeltrouw is minimaal of beperking bestaat ondanks goede behandeltrouw |
|
geen hunkering naar gebruik van middelen |
Basale ADL |
|
meerdere gebieden van de basale ADL worden beperkt uitgevoerd |
• alle gebieden van de basale ADL worden uitgevoerd maar een enkel gebied van de basale ADL wordt beperkt uitgevoerd |
• geen beperkingen in de uitvoering van de basale ADL • gebruikt hulp(middel) zoals wandelstok / rollator / incontinentiemateriaal / hulp bij voeden |
• geen beperkingen in de uitvoering van de basale ADL • geen gebruik van hulp(middelen) |
Instrumentele ADL |
• meerdere gebieden van de instrumentele ADL wordt niet • uitgevoerd • woningvervuiling of onder-/ overmedicatie of geen administratie of voedselvergiftiging |
• een enkel gebied van de instrumentele ADL wordt niet uitgevoerd of uitvoering op meerdere gebieden is beperkt |
• alle gebieden van de instrumentele ADL worden uitgevoerd • uitvoering van een enkel gebied van de instrumentele ADL is beperkt |
|
• geen beperkingen in de uitvoering van de instrumentele • ADL • geen gebruik van hulp(middelen) |
Sociaal netwerk |
|
|
|
|
|
Maatschappelijke participatie |
• niet van toepassing door crisissituatie of in ‘overlevingsmodus’ of veroorzaakt ernstige overlast |
• maatschappelijk geïsoleerd of veroorzaakt overlast |
• nauwelijks participerend in maatschappij (bijwonen) of uitsluitend zorgtaken |
• enige maatschappelijke participatie (meedoen) maar er zijn hindernissen zoals vervoer/ zorgtaken/ kinderopvang |
•actief participerend in de maatschappij (bijdragen) |
Justitie |
• zeer regelmatig (maandelijks) contact met politie of open- staande zaken bij justitie |
• regelmatig (meerdere keren per jaar) contact met politie of lopende zaken bij justitie |
• incidenteel (eens per jaar) contact met politie of voorwaardelijke straf/ voorwaardelijke invrijheidstelling |
• zelden (minder dan eens per jaar) contact met politie of strafblad |
• geen contact met politie geen strafblad |
© GGD Amsterdam. Lauriks, Buster, De Wit, Van de Weerd, Van den Boom, Segeren, Klaufus, Kamann, Fassaert &Tigchelaar. 2016. Alle rechten voorbehouden.
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze,
hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere wijze, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteurs. De gebruiker
mag deze uitgave niet voor willekeurige commerciële doeleinden gebruiken, aanpassen, of overbrengen. Contact: zrm@ggd.amsterdam.nl
ZRM-supplement: Ouderschap® 2017GGD Amsterdam
DOMEIN |
1Acute problematiek |
2Niet zelfredzaam |
3 Beperkt zelfredzaam |
4 Voldoende zelfredzaam |
5 Volledig zelfredzaam |
Lichamelijke verzorging |
|
|
• vermijdbare risico’s in de fysieke omgeving of alle gebieden van de lichamelijke basiszorg worden uitgevoerd maar een enkel gebied wordt beperkt uitgevoerd |
|
|
Sociaal-emotionele ondersteuning |
• sprake van geestelijke mishandeling/ verwaarlozing • het geestelijk welzijn van kind(eren) is direct in gevaar of de ouder isoleert kind(eren) of zet aan tot ongewenst/fout gedrag |
• vermoeden van geestelijke mishandeling/ verwaarlozing • ouder stelt geen grenzen/ stelt grenzen niet leeftijdsadequaat of beperkt relaties tussen kind(eren) en leeftijdgenoten of ouder ontmoedigt maatschappelijk wenselijk gedrag |
|
|
• ouder stelt grenzen consequent, leeftijdsadequaat en redelijk • bevordert relaties tussen kind(eren) en leeftijdgenoten • vervult voorbeeldfunctie |
Scholing |
• leerplichtig(e) kind(eren) staat niet ingeschreven bij een school of gaat niet naar les |
|
|
|
|
Opvang |
• opvang van kind(eren) is nood- zakelijk maar niet beschikbaar of opvang is ernstig beperkt op (bijna) alle gebieden van lichamelijke basiszorg en opvoedtaken |
|
• noodzakelijke opvang is onbetrouwbaar beschikbaar of op- vang voorziet in alle aspecten van lichamelijke basiszorg maar één/ meerdere opvoedtaken worden door opvang niet uitgevoerd |
|
• opvang is beschikbaar naar keuze • opvang voorziet in goed ontwikkelde basiszorg en opvoedtaken |
© GGD Amsterdam. Fassaert, Lauriks, Buster, De Wit, Van de Weerd en Schönenberger. 2016. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd,
opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of
enige andere wijze, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteurs. De gebruiker mag deze uitgave niet voor willekeurige commerciële doeleinden gebruiken,
aanpassen, of overbrengen. Contact: zrm@ggd.amsterdam.nl
Bijlage C Ondersteuningsplan
Wat is een ondersteuningsplan?
De gecontracteerde aanbieder die door de cliënt wordt gekozen maakt in overleg en afstemming met de cliënt een ondersteuningsplan. Dit plan is de voorgestelde invulling van de aanbieder om de te behalen doelstellingen/resultaten met een bepaalde cliënt schriftelijk vast te leggen.
- •
Bij indicaties voor meerdere producten begeleiding, is één integraal ondersteuningsplan voldoende. Dit plan wordt gemaakt en beheerd door de aanbieder die de individuele begeleiding gaat leveren, en neemt daarin het initiatief om het plan af te stemmen met eventueel andere aanbieders die de andere producten van begeleiding gaan leveren.
- •
Het ondersteuningsplan is niet van toepassing bij enkel een indicatie voor Dagbesteding 1 (D1).
- •
In het ondersteuningsplan wordt de vaste (per week, per 2 weken etc.), deels vaste/deels flexibele, volledig flexibele inzet vermeld. Indien (deels of volledig) flexibele inzet van toepassing is, wordt een omschrijving gegeven van situaties waarop deze uren kunnen worden ingezet.
- •
De aanbieder heeft vrijheid om van de planning af te wijken als de situatie daar om vraagt zolang dit in overleg met de cliënt gebeurt en het totaal aantal geïndiceerde uren niet overschreden wordt.
- •
Alleen de directe uren kunnen in rekening gebracht worden, inclusief het intakegesprek, contacten met het (sociaal) netwerk van de cliënt en met het voorliggend veld. De contacten met het netwerk dienen indien mogelijk in bijzijn van de client plaats te vinden, waarbij de doelstelling is om de client hiervan te laten leren, het (efficiënter) bereiken van de doelen en het waar mogelijk afschalen van de geïndiceerde begeleiding.
- •
De indirecte uren, waaronder het opstellen van het ondersteuningsplan, het evaluatieverslag en Multi Disciplinair Overleg (MDO), zijn verdisconteerd in het tarief en mogen niet gefactureerd worden.
Aanlevertermijnen
- •
Aanbieder dient binnen 20 werkdagen na de toewijzing aan de aanbieder een ondersteuningsplan voor te leggen aan de cliënt.
- •
Aanbieder geeft cliënt (of diens wettelijk vertegenwoordiger) maximaal 10 werkdagen om al dan niet akkoord te gaan met het ondersteuningsplan.
Indien de cliënt niet reageert binnen 10 werkdagen, neemt de aanbieder contact op met de consulent / klantmanager.
- •
De ondersteuning zoals overeengekomen in het ondersteuningsplan dient binnen maximaal 5 werkdagen na het bespreken van het ondersteuningsplan met de betreffende cliënt te worden gestart (indien de ondersteuning nog niet gestart is).
- •
Het ondersteuningsplan wordt per beveiligde mail naar de consulent / klantmanager gemaild, die bekijkt het plan en geeft een akkoord of geeft verbeterpunten aan. De consulent / klantmanager reageert binnen maximaal 15 werkdagen.
- •
Aanbieder verstuurt een start Wmo-ondersteuningsbericht (305-bericht) bij start ondersteuning.
Bovenstaand proces maakt dat de levering van de maatwerkvoorziening wordt gestart binnen uiterlijk 35 werkdagen na opdrachtverstrekking door de gemeente. In overleg met en uitsluitend na toestemming van de gemeente kan worden afgeweken van bovenstaande werkwijze en termijnen.
Indien aanbieder van mening is dat dat de indicatie - direct na afgifte dan wel gedurende de loop van de indicatie - aanpassing behoeft, treedt aanbieder daarover in overleg met de betrokken Wmo consulent / klantmanager. De gemeente bepaalt of de indicatie wordt aangepast.
Voorwaarden
Het ondersteuningsplan is niet van toepassing bij Dagbesteding 1 (D1). Indien een cliënt meerdere producten van begeleiding ontvangt, dan neemt de aanbieder van individuele begeleiding het initiatief om in samenspraak met andere aanbieders, het totale ondersteuningsplan voor alle producten van begeleiding op te stellen. Dit plan voldoet aan de onderstaande voorwaarden:
- •
Bevat behoeften van cliënt en de te behalen doelen;
- •
Omschrijft hoe gekomen wordt tot de in de toekenning genoemde doelen;
- •
Omschrijft contacten met het (sociaal) netwerk van de cliënt en het voorliggend veld t.b.v. het (efficiënt) behalen van de doelen en het indien mogelijk kunnen afschalen van de geïndiceerde begeleiding.
- •
In het ondersteuningsplan wordt de vaste (per week, per 2 weken etc), deels vaste/deels flexibele, volledig flexibele inzet vermeld. In de toewijzing geeft de consulent / klantmanager aan welke vrijheid de aanbieder heeft om op- of af te schalen. Zo is flexibele inzet mogelijk;
- •
Indien (deels of volledig) flexibele inzet van toepassing is, wordt een omschrijving gegeven van situaties waarop deze uren kunnen worden ingezet;
- •
Cliënt en aanbieder overleggen over (wijzigingen in) het ondersteuningsplan. Aanbieder toont in het ondersteuningsplan vormvrij aan dat het ondersteuningsplan of de aangebrachte wijzigingen zijn besproken met de cliënt. Daarnaast toont aanbieder vormvrij aan dat de cliënt toestemming geeft om het ondersteuningsplan te delen met de opdrachtgever. Het ondersteuningsplan is voorzien van een datum waarop het plan met de client besproken is;
- •
Het ondersteuningsplan wordt digitaal aangeleverd bij de gemeente. Dit dient per beveiligde e-mail aangeleverd te worden;
- •
De cliënt ontvangt ook een versie van het ondersteuningsplan. De cliënt kan daarbij kiezen tussen een digitale of papieren versie;
- •
Het ondersteuningsplan is up-to-date en wordt indien nodig tussentijds besproken met de gemeente en de cliënt;
- •
Het ondersteuningsplan is vormvrij, met in achtneming van onderstaande minimale informatievereisten waarmee het plan wordt opgebouwd:
- a)
De volledige naam van de cliënt (voorletters, roepnaam, achternaam);
- b)
De geboortedatum van cliënt;
- c)
Contactgegevens aanbieder (organisatienaam, contactpersoon en zijn/haar email en telefoonnummer);
- d)
Indicatie van de begeleiding (vorm begeleiding / productcode, start- en einddatum indicatie);
- e)
Inzet op de gestelde doelen benoemen:
- i.
Probleemomschrijving (huidige situatie);
- ii.
Mate van zelfredzaamheid en participatie in relatie tot de in de indicatie gestelde doelen;
- iii.
Doelstelling: SMART-omschrijving gewenste situatie;
- iv.
Plan van Aanpak: Omschrijving van activiteiten, met welke frequentie, urenplanning van de activiteiten;
- v.
De planning van het opstellen en aanleveren van de eindevaluatie (zie bijlage 4) wordt in het plan opgenomen
- i.
- f)
Er wordt vormvrij aangetoond dat het ondersteuningsplan is besproken met de cliënt en dat de cliënt toestemming geeft om het plan met de consulent/klantmanager te delen. Hier wordt een datum bij beschreven.
• Uitsluitend na overleg met de gemeente kan door de aanbieder worden afgeweken van bovenstaande termijnen en voorwaarden.
Bijlage D Evaluatieverslag
Wat is een evaluatieverslag?
De aanbieder evalueert met de cliënt of de doelen/resultaten van het persoonlijke ondersteuningsplan zijn behaald. Hiervan maakt de aanbieder een evaluatieverslag.
- •
Schriftelijk evalueren vindt enkel plaats als eindevaluatie en hangt samen met de einddatum van de indicatie. Evalueren in de drie maanden vóór de einddatum van de indicatie is een eindevaluatie.
- •
De aanbieder is verplicht om altijd een eindevaluatie aan te leveren (zie verder in deze bijlage in geval er meerdere korte indicaties na elkaar worden afgegeven).
- •
Of tussentijdse evaluaties nodig zijn, bepalen gemeente en aanbieder samen, evenals de vorm (schriftelijk, telefonisch, drie-gesprek (cliënt, aanbieder, consulent)) waarin er tussentijds wordt geëvalueerd. Indien er tussentijds schriftelijk wordt geëvalueerd, dan gelden hiervoor dezelfde voorwaarden als bij een eindevaluatie.
- •
De planning van de eindevaluatie (opstellen en aanleveren) wordt door de aanbieder opgenomen in het ondersteuningsplan.Indien bij aanvang ook tussenevaluaties worden afgesproken, dan neemt de aanbieder de planning hiervan op in het ondersteuningsplan.
- •
Indien meerdere producten van begeleiding bij één cliënt worden ingezet, dan is één integraal ondersteuningsplan voldoende. De aanbieder die individuele begeleiding levert, neemt het initiatief om te evalueren indien andere aanbieders vanuit de andere begeleidingsproducten/indicaties bij de cliënt zijn betrokken.
- •
Bij alle producten van begeleiding (dus ook bij D1) wordt van aanbieders verwacht dat zij evalueren.
Voorwaarden
- •
De eindevaluatie vindt plaats overeenkomstig de planning ervan zoals opgenomen in het ondersteuningsplan.
- •
De eindevaluatie vindt plaats in de drie maanden voorafgaand aan de einddatum van de indicatie. Het evaluatieverslag dient uiterlijk 15 werkdagen voor het aflopen van de indicatie door de gemeente ontvangen te zijn;
- •
Als de gemeente de eindevaluatie niet tijdig ontvangt, dan is er ook geen sprake van een gelijktijdige melding voor een eventuele nieuwe indicatie (als vervolg op de laatste indicatie). De verantwoordelijkheid voor een eventuele vervolgindicatie komt dan weer bij de cliënt te liggen die zich regulier bij de Wmo kan melden;
- •
Het is mogelijk dat de aanbieder de melding voor een vervolgindicatie van de maatwerkvoorziening begeleiding namens de cliënt doet. Dan ontvangt de gemeente het evaluatieverslag gelijktijdig met de melding. Uitzondering hierop is wanneer er bij een cliënt meerdere indicaties per jaar plaatsvinden (doordat beschikkingen korter dan 12 maanden zijn afgegeven). In onderling overleg wordt dan tussen aanbieder en gemeente afgesproken wanneer het verslag van de eindevaluatie wordt aangeleverd.;
- •
Het evaluatieverslag moet besproken zijn met de cliënt en/of zijn/haar wettelijk vertegenwoordiger. Aanbieder toont in het evaluatieverslag vormvrij aan dat het verslag of de aangebrachte wijzigingen zijn besproken met de cliënt. Daarnaast toont aanbieder vormvrij aan dat de cliënt toestemming geeft om het evaluatieverslag te delen met de gemeente.
- •
Het evaluatieverslag dient per beveiligde e-mail aangeleverd te worden bij de gemeente;
- •
Het evaluatieverslag is vormvrij, met in achtneming van onderstaande minimale informatievereisten waarmee de evaluatie wordt opgebouwd. Het evaluatieverslag omvat in ieder geval:
- a.
De volledige naam van de cliënt (voorletters, roepnaam, achternaam);
- b.
De geboortedatum van de cliënt;
- c.
Datum evaluatieverslag;
- d.
Contactgegevens aanbieder (organisatienaam, telefoonnummer, e-mail);
- e.
Doelstelling wel/niet behaald, met inhoudelijke toelichting
- f.
Beschrijving van de inzet en samenwerking met het netwerk van de client en het voorliggend veld, om zo efficiënt mogelijk de doelen te bereiken en waar mogelijk af te schalen / de inzet te verminderen;
- g.
Eventuele bijzonderheden;
- h.
Advies m.b.t. de vervolgindicatie van de cliënt;
- i.
Er wordt vormvrij aangetoond dat het evaluatieverslag is besproken met de cliënt en dat de cliënt toestemming geeft om het verslag met de gemeente te delen. Hier wordt een datum bij beschreven.
- a.
Bijlage 3, Zelfredzaamheidsmatrix incl. supplement Ouderschap, Beleidsregels Wmo 2024 - Kempengemeenten
Zelfredzaamheid-Matrix® 2017
GGD Amsterdam
Instructie: beoordeel het huidig functioneren (hoe gaat het NU) op basis van wat u weet (informatie uit observatie, niet uit interpretatie) en ga uit van volledige zelfredzaamheid (scoor van rechts naar links). Zie de Handleiding ZRM voor verdere toelichting: www.zrm.nl.
|
DOMEIN |
|
1 Acute problematiek |
|
2 Niet zelfredzaam |
|
3 Beperkt zelfredzaam |
|
4 Voldoende zelfredzaam |
|
5 Volledig zelfredzaam |
Financiën |
|
|
|
|
|
||||||
Werk & Opleiding |
|
|
|
|
|
||||||
Tijdsbesteding |
|
|
|
|
|
||||||
Huisvesting |
|
|
|
|
|
||||||
Huiselijke relaties |
|
|
|
|
|
||||||
Geestelijke gezondheid |
|
|
|
|
|
DOMEIN |
1 Acute problematiek |
2 Niet zelfredzaam |
3 Beperkt zelfredzaam |
4 Voldoende zelfredzaam |
5 Volledig zelfredzaam |
Lichamelijke gezondheid |
|
|
|
|
|
Middelengebruik |
|
|
|
|
|
Basale ADL |
|
|
|
|
|
Instrumentele ADL |
|
|
|
|
|
Sociaal netwerk |
|
|
|
|
|
Maatschappelijke participatie |
|
|
|
|
|
Justitie |
|
|
|
|
|
© GGD Amsterdam. Lauriks, Buster, De Wit, Van de Weerd, Van den Boom, Segeren, Klaufus, Kamann, Fassaert &Tigchelaar. 2016. Alle rechten voorbehouden.
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opge- slagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze,
hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere wijze, zonder voorafgaande schrifte- lijke toestemming van de auteurs. De gebruiker
mag deze uitgave niet voor willekeurige commerciële doeleinden gebruiken, aanpassen, of overbrengen. Contact: zrm@ggd.amsterdam.nl
ZRM-supplement: Ouderschap® 2017
GGD Amsterdam
|
DOMEIN |
1 Acute problematiek |
2 Niet zelfredzaam |
3 Beperkt zelfredzaam |
4 Voldoende zelfredzaam |
5 Volledig zelfredzaam |
Lichamelijke verzor- ging |
|
|
|
|
|
|
Sociaal-emotionele ondersteuning |
|
|
|
|
|
|
Scholing |
|
|
|
|
|
|
Opvang |
|
|
|
|
|
© GGD Amsterdam. Fassaert, Lauriks, Buster, De Wit, Van de Weerd en Schönenberger. 2016. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd,
opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbe- stand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of
enige andere wijze, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteurs. De gebruiker mag deze uitgave niet voor willekeurige commerciële doeleinden gebruiken,
aanpassen, of overbrengen. Contact: zrm@ggd.amsterdam.nl
Bijlage 4 Afwegingskader grote woningaanpassingen (vanaf €2.500,-)
1. Inleiding
Dit afwegingskader is bedoeld om een juiste afweging te maken, wanneer een Wmo-consulent een melding ontvangt omdat de belemmering van de cliënt om zelfstandig langer thuis te kunnen blijven wonen mogelijk kan worden weggenomen door een bouwkundige of woontechnische ingreep. We spreken dan van een woningaanpassing.
Naast het aanpassen van de woning, om cliënt in staat te stellen tot het (uit-)voeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en van een gestructureerd huishouden, zijn ook andere adequate oplossingen mogelijk als het verstrekken van enkel losse woonvoorzieningen (bijv. een douchetoiletstoel of een tillift), een verhuiskosten- en inrichtingsvergoeding om te verhuizen naar een geschikte woning of het plaatsen van een losse woonunit.
In de praktijk betekent dit dat de Wmo-consulent in gesprek met de cliënt vragen stelt over hoe cliënt de woning gebruikt of wil gebruiken, of het normaal gebruik is en aan welk doel het precies bijdraagt. In dit gesprek neemt de consulent mee of de belemmering kan worden opgelost met eigen middelen, met gebruikelijke hulp, met voorliggende voorzieningen, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met een algemene voorziening, met mantelzorg of met ondersteuning uit het eigen sociaal netwerk. Indien blijkt dat er een maatwerkvoorziening versterkt moet worden dan beoordeelt de consulent welke voorziening het goedkoopst compenserend is.
2. Afwegingskader
2.1 Melding
Naar aanleiding van de ontvangst van de melding voor een woningaanpassing wordt altijd een huisbezoek afgelegd. Voor de duidelijkheid: onderstaande informatie gaat niet over kleine woningaanpassingen (tot €2.500,--).
2.2 Gesprek
Het gesprek wordt gevoerd bij de cliënt thuis om zo de gehele situatie in beeld te krijgen. Bij het gesprek is het belangrijk dat een aantal zaken langs gelopen wordt. De volgende onderwerpen komen aan bod.
- •
Medische noodzaak onderzoeken
- •
Eigen verantwoordelijkheid
- •
Afweging verhuizen of aanpassen (primaat)
- •
Woonlastenconsequentie
- •
Eigenaar/huurder
- •
De wil om te verhuizen, zo nee waarom niet
- •
Sociale omstandigheden (mantelzorg, werk)
- •
Oplossingsrichtingen
- •
Goedkoopst compenserende oplossing
- •
Eigen bijdrage
Van het gesprek wordt een verslag gemaakt. In dit verslag wordt de huidige woonsituatie, en de beperkingen die daarmee ondervonden worden, duidelijk omschreven.
2.2.1 Normaal gebruik van een woning
Het normaal gebruik van een woning is een uitvloeisel van de term “zelfredzaamheid”. Dit betekent “het in staat zijn tot het (uit-)voeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en van een gestructureerd huishouden”. In de praktijk betekent dit dat in gesprek met de cliënt vragen worden gesteld over hoe cliënt de woning gebruikt of wil gebruiken, of het normaal gebruik is en aan welk doel het precies bijdraagt (normaliseren).
Om tot een afweging te komen of er inzet vanuit de Wmo nodig is in de vorm van een woningaanpassing wordt er alleen gekeken naar de elementaire woonfuncties in een woning. Dit afwegingskader gaat in op wat wordt verstaan onder noodzakelijk en wat de elementaire woonfuncties wel of niet zijn.
2.2.2 Elementaire woonfuncties
- a.
Douchen, slapen, toiletgang
- b.
Bereiden en consumeren van voedsel
- c.
Het doen van essentiële huishoudelijke taken: wassen, stofzuigen enz.
- d.
De veiligheid in en rond de woning en de toegankelijkheid van de woning.
- e.
Het aan- en uitkleden, wassen en verschonen van een baby, die geheel van de verzorging door de cliënt afhankelijk is.
- f.
Veilig spelen van kinderen in de woning en tuin/balkon.
Hier valt niet onder:
- •
De bereikbaarheid van een hobby/studeerkamer of kamers die niet dagelijks gebruikt worden (denk aan extra slaapkamers, zolder etc.)
- •
Voorzieningen met een therapeutisch doel (bv. dialyseruimte enz.)
2.2.3 Eigen kracht oplossingen
Van cliënten mag een eigen reorganisatie vermogen worden verwacht. Het herinrichten of verplaatsen van voorwerpen die bijdragen aan het wegnemen van belemmeringen die cliënt ervaart.
Denk hierbij aan:
- •
Indeling en situering van kasten en/of de koelkast;
- •
Welke praktische oplossing zonder kosten realiseerbaar is, bijvoorbeeld verplaatsen van meubelstukken, een tafeltje bijzetten, etc.
- •
De aanwezigheid van meerdere personen in huis en daarmee de noodzaak tot het zelf bereiden van maaltijden.
- •
Bij (oudere) alleenstaanden kan tevens het aanbod van de maaltijdvoorziening bij de afweging worden betrokken of het netwerk die voor magnetronmaaltijden zorgt.
- •
Aangezien de aanpassing van de woning een kostbare oplossing is, wordt ook de medische prognose m.b.t. functiebeperkingen van cliënt in overweging genomen.
2.2.4 Algemeen gebruikelijk
Wat is algemeen gebruikelijk in en rondom een woning? Had de inwoner zonder beperking deze kosten ook zelf moeten dragen? Wanneer het middel in de reguliere handel verkrijgbaar is, ook gebruikt kan worden door inwoners zonder beperking en qua prijs niet veel duurder is dan een vergelijkbaar product, dan is het algemeen gebruikelijk. En sinds 20 november 2019 (CRvB uitspraak) is er het 4e element waarop wordt getoetst, namelijk of de kosten van de aanpassing financieel gedragen zouden kunnen worden door iemand met een minimuminkomen. Ongeacht of de cliënt zelf een minimuminkomen heeft.
Echter, in het individuele geval moet altijd worden bekeken of de voorziening ook voor cliënt algemeen gebruikelijk is.
Er is geen complete lijst met wat algemeen gebruikelijk is in een woning. Voorbeelden zijn van algemeen gebruikelijke middelen zijn (niet limitatief):
- •
Aangepaste box
- •
Aankleedtafel voor kinderen tot 3 jaar
- •
Airco
- •
Antislipvoorzieningen (waaronder antisliptegels)
- •
Centrale verwarming
- •
Douchekop op glijstang
- •
Handgrepen
- •
Een-hendelkraan
- •
Kookplaat en afzuigkap
- •
Los staande douchekruk
- •
Sokkels voor het plaatsen van een wasmachine c.q. koelkast
- •
Stalling voor een fiets of driewielfiets
- •
Steunbeugels bij bijvoorbeeld het toilet of in de badkamer
- •
Thermostaat mengkraan
Tweede toilet boven (bij huizen jonger dan 1985)
- •
Verhoogde wc-pot
- •
Vervangen van lavet door douche
- •
Verwijderen van een bad
- •
Wasdroger
- •
Waterbed
2.3 Aanvraag
Als het gesprek en onderzoek leidt tot een aanvraag voor een woonvoorziening met als resultaat wonen in een geschikt huis, vormt het onderzoeksverslag de basis voor de aanvraag.
2.4 Medische noodzaak
Allereerst dient vastgesteld te worden of er een medische noodzaak aanwezig is voor het aanpassen van de woning of om het primaat van verhuizen op te leggen. Dit kan blijken uit een medisch advies wat wordt opgevraagd bij onduidelijke medische prognoses/diagnoses of onbekende ziektebeelden.
Een belangrijk aspect is de termijn waarbinnen de verhuizing kan worden gerealiseerd en of die termijn medisch aanvaardbaar is.
In dit stadium kan al wel aan de cliënt gevraagd worden mee te denken naar een oplossing van het probleem. De eigen verantwoordelijkheid speelt hier een rol. Betrokkenen kunnen een makelaar/woningbouwstichting benaderen voor advies/informatie. Als men nog niet ingeschreven staat zou men dit alvast kunnen doen. Hier zijn geen consequenties aan verbonden.
2.5 Verhuizen of aanpassen
Voor zover cliënt kan verhuizen naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning waardoor de verhuizing kan leiden tot het te bereiken resultaat, wordt eerst deze mogelijkheid beoordeeld. Onder primaat van verhuizen wordt dus verstaan dat het verlenen van een voorziening voor verhuizing en inrichting, vaak verhuiskostenvergoeding, voorrang heeft op andere woonvoorzieningen. De achterliggende gedachte bij het primaat van verhuizen is dat er zo efficiënt mogelijk met de beschikbare middelen en de woningvoorraad wordt omgegaan.
Het primaat van verhuizen kan niet altijd opgelegd kan worden. Te denken valt aan de medische termijn, sociale omstandigheden, werksituatie, mantelzorg, de wil om te verhuizen, en de beschikbaarheid van een adequate woning. Indien de cliënt gemotiveerd aangeeft dat het niet mogelijk is om te verhuizen, zal hier in de besluitvorming uitdrukkelijk aandacht aan besteed moeten worden.
Zie bijlage A voor een overzicht van elementen om tijdens het onderzoek rekening mee te houden als ingezet wordt op verhuizen als advies.
2.6 Geschikte woning
Het blijft natuurlijk de verantwoordelijkheid van de cliënt dat deze intensief zoekt naar een geschikte woning. Hiervoor kan de woningstichting en makelaar benaderd worden. Het kan echter ook zo zijn dat de gemeente een passende woning signaleert. Mocht dit het geval zijn dan dient deze concrete passende woning aangewezen te worden aan cliënt.
2.7 Sociale omstandigheden
Er zal een integrale afweging gemaakt moeten worden voor het komen van een oplossingsrichting. Hierin dient ook rekening gehouden te worden met sociale omstandigheden. Denk hierbij aan mantelzorg, werk, vervoer en overige voorzieningen.
2.8 Nog geen woning
Er kan zich ook een situatie voordoen dat de cliënt nog geen woning heeft. Als er geen woning is, is het niet de taak van de gemeente om voor een woning te zorgen. Iedere Nederlandse burger dient zelf voor een woning te zorgen. Bij de keus van een woning moet uiteraard rekening gehouden worden met de eigen situatie. Dat betekent dat er met bestaande of bekende komende beperkingen rekening moet worden gehouden. De Wmo-consulent kan aangeven dat samen met cliënt de geschiktheid van een woning beoordeeld kan worden.
2.9 Tweesporenbeleid
Zodra uit het medisch advies blijkt dat er een medische noodzaak aanwezig is voor verhuizing of aanpassing van de woning zal beoordeeld moeten worden welke weg bewandeld zal worden. Hierin is de medische termijn leidend.
Optie 1: er is een medische termijn van 6 maanden of langer
Wanneer er een medische termijn gegeven wordt door de medisch adviseur dan is het de bedoeling dat in deze termijn gezocht wordt naar een geschikte woning. Het primaat van verhuizen wordt dan opgelegd.
De cliënt zal een beschikking krijgen waarin hij de opdracht kijkt intensief te zoeken naar geschikte woonruimte. Ook de gemeente kan een geschikte woning aanbieden (zie hierboven).
Optie 2: er is geen of een zeer korte medische termijn
In deze situatie zal het tweesporenbeleid gehanteerd worden. Een programma van eisen (incl. kostenraming) zal nodig zijn voor de woningaanpassing. Er dienen offertes te worden opgevraagd. Ondertussen kan nog wel uitgekeken worden naar een (grotendeels) geschikte woning. Immers een woningaanpassing is ook niet gereed in 1 à 2 maanden.
Optie 3: geen medische termijn en/of het primaat van verhuizen kan niet opgelegd worden
In dergelijke situaties bestaat alleen de mogelijkheid om de woning geschikt te maken. Nadat het programma van eisen bekend is, kunnen offertes opgevraagd worden.
2.10 Woonlastenconsequentie
Bij de afweging voor aanpassing of verhuizing moet rekening gehouden worden met de woonlastenconsequenties van de verschillende opties. Daarbij moet een vergelijking worden gemaakt tussen de woonlasten bij het aanpassen van en blijven wonen in de huidige woning en het verhuizen naar een andere woning. Daarbij geldt dat de financiële gevolgen van een verhuizing binnen aanvaardbare grenzen moeten vallen.
2.11 Eigenaar/huurder
Het verhuizen vanuit een koopwoning kan meer consequenties hebben dan verhuizen vanuit een huurwoning, met name in financiële zin. Zo zal vaak sprake zijn van een hypotheek op de woning. Onderzoek naar woonlasten en verkoopbaarheid van de eigen woning zal gedaan moeten worden. Hierin is ook belangrijk dat onderzocht wordt of de woning voor een reële prijs te koop gezet wordt. Bij huurwoningen dient rekening gehouden te worden met de mogelijkheid van huurtoeslag.
2.12 Voorzienbaarheid en uitstelbaarheid
Een aanvraag kan niet worden afgewezen op grond van inkomen, vermogen of (nalaten van) reserveren. Maar er mag wél naar worden gevraagd. En hoe meer er wordt doorgevraagd, hoe meer er duidelijk wordt over voorzienbaarheid (= terugkijken). Bijvoorbeeld bij een koophuis. Sinds wanneer heeft iemand die woning? Wat is er de afgelopen jaren afgelost op de hypotheek? Wordt er gespaard (spaargroeihypotheek)? Hoeveel deed de woningeigenaar aan onderhoud? Is er een meerjaren-onderhoudsplan (MJOP)? Wordt er gereserveerd voor dagelijks en groot onderhoud?
Er moet een goed beeld worden verkregen van de omstandigheden en mogelijkheden van de cliënt, zodat er een complete indruk ontstaat van wat in de individuele situatie van deze cliënt mogelijk en gebruikelijk is.
2.13 Woningverbetering, afschrijvingsduur en achterstallig onderhoud
Woningverbetering is altijd voor de cliënt zelf. De Wmo is er niet voor om algemeen gebruikelijke kosten te vergoeden die inwoners zonder beperking ook hebben. Er is uiteraard een verschil tussen een woning die cliënt in eigendom heeft of wanneer cliënt een huurwoning heeft. Wanneer cliënt zelf woningeigenaar is, dan mag in het gesprek best aan de orde komen of cliënt heeft nagedacht over het zelf financieren.
Wanneer een ruimte of voorwerpen hun afschrijvingsduur voorbij zijn, dan is het redelijk om te verwachten dat cliënt (of woningeigenaar) de kosten voor zijn rekening neemt die horen bij de vervanging. De Wmo neemt alleen de kosten op zich die specifiek horen bij het wegnemen van de belemmering. In de praktijk betekent dit dat de gemeente geen technisch afgeschreven badkamers of keukens volledig gaat renoveren. Dit is woningverbetering en is voor de woningeigenaar.
De meest recente uitspraak van de CRvB (Centrale Raad van Beroep) vraagt wel om hier voorzichtig mee om te gaan. Waar een gemeente oordeelde dat een 35 jaar oude badkamer vervangen, algemeen gebruikelijk was, oordeelde de CRvB dat gemeenten moeten toetsen of de kosten financieel gedragen zouden kunnen worden door iemand met een inkomen op bijstandsniveau. Ongeacht of de cliënt zelf een inkomen op bijstandsniveau heeft. Hiermee voegt de CRvB een 4e element toe aan het begrip algemeen gebruikelijk. Dus wat kan de gemeente nog wel doen als het gaat om zeer oude keukens en badkamers? Probeer uit te vinden wat er minimaal aangepast kan worden om de belemmering van de cliënt weg te nemen, maar probeer ook een volledig beeld te krijgen van de financiële zelfredzaamheid van een inwoner, alvorens wordt overgegaan tot toekennen.
Ook wanneer er sprake is van achterstallig onderhoud en het is aantoonbaar dat de beperking voortkomt uit het achterstallig onderhoud, dan zal vanuit de Wmo niet verstrekt worden. Immers, de inwoner met een beperking zou dan bevooroordeeld worden ten opzichte van woningeigenaren zonder beperking die na verloop van tijd wel hun eigen woning renoveren. Het is in de hedendaagse maatschappij gangbaar dat bijvoorbeeld een badkamer na verloop van tijd wordt gerenoveerd. Daarvoor hoeft er niet iets kapot of niet meer functioneel te zijn.
Bij woningaanpassingen zijn de afschrijvingstermijnen van sanitair/badkamer 25 jaar en van toilet/keuken 15 jaar.
2.14 Cliënt wil niet verhuizen
Het college kan aan de hand van het medisch advies tot de conclusie komen dat verhuizen de meest compenserende oplossing is en om deze redenen besluiten het aanpassen van de huidige woning niet te vergoeden. Als alle factoren in de overweging zijn meegenomen en het college beslist dat verhuizen de goedkoopste compenserende voorziening is, dan is dat de voorziening die wordt verleend. Door het primaat bij verhuizen te leggen heeft het college juridisch gezien een handvat om de cliënt geen voorziening voor het aanpassen van de huidige woning te verstrekken als deze niet wenst te verhuizen.
Indien een cliënt niet wil verhuizen, kan het college niet worden verweten dat er niet aan de compensatieplicht wordt voldaan. Het college heeft immers een compenserende voorziening aangeboden, die echter niet door de cliënt geaccepteerd is.
2.15 Weigeren geschikte woning
Indien cliënt een (geschikte of geschikt te maken) woning toegewezen krijgt van de woningstichting en deze weigert, dan dient onderzocht te worden wat hier de reden van is. Mocht er geen gegronde reden bestaan voor weigering dan kan er volstaan worden met een verhuiskostenvergoeding. Cliënt kan hiermee de huidige woning aanpassen en dient de meerkosten voor eigen rekening te nemen.
2.16 Bezoekbaar en logeerbaar maken van een woning
Voor een cliënt met een WLZ indicatie hoeft de gemeente het bezoek- en logeerbaar maken van een woning niet te compenseren, dit is vanuit de wet niet verplicht. Wel kan er onderzoek worden gedaan naar de eventuele noodzaak hiervan en kan dit in uitzonderlijke gevallen worden toegekend. Noodzaak en proportionaliteit (staan de kosten van de voorziening in verhouding tot het te behalen resultaat) speelt een grote rol in dit onderzoek. Is het bezoek- en logeerbaar maken van een woning absoluut noodzakelijk om te kunnen participeren en de enige mogelijkheid om sociale contacten op te doen? Is dit de enige manier om cliënt in staat te stellen tot participatie? Kan cliënt op andere manieren contact onderhouden met zijn familie en netwerk? Kunnen bijvoorbeeld de ouders van de cliënt hem bezoeken of kunnen ze samen ergens naartoe? En ook, wat is de frequentie van het bezoek/logeren? Staan de kosten in verhouding hiertoe?
2.17 Achteraf toekennen van een woningaanpassing
Wanneer de cliënt zelf een oplossing heeft gevonden en dit met eigen kracht heeft gefinancierd wordt niet over gegaan tot vergoeden vanuit de Wmo, tenzij het college schriftelijk toestemming heeft verleend vóór de datum van het besluit op de aanvraag of wanneer de noodzaak, adequaatheid en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kunnen worden beoordeeld
2.18 Verhuizen van een adequate woning naar een inadequate woning
Wanneer een cliënt verhuist naar een woning die inadequaat is en vervolgens een melding doet voor het wegnemen van belemmeringen in en rondom het huis dan mag de benodigde voorziening in principe geweigerd worden.
Wanneer cliënt verhuist is van een adequate woning naar een inadequate woning (zonder dat daar toestemming voor is verleend) kan dit overigens niet blijvend tegengeworpen worden. Een reële periode is 3 jaar. Wel moet er nog steeds een belangenafweging plaatsvinden. Wat heeft iemand zelf gedaan in de tussentijd? Hoe ontwikkelden de beperkingen zich, wat is er nu nodig? Wat gebeurt er als de gemeente niets doet?
2.19 Algemene ruimtes van woongebouwen
Het aanpassen van gemeenschappelijke ruimten in wooncomplexen voor ouderen of personen met een beperking valt niet onder de compensatieplicht, omdat dit tot het uitrustingsniveau van een dergelijk wooncomplex behoort en daarmee algemeen gebruikelijk is. De gemeente moet hierbij wel onderzoeken of er sprake is van een specifiek op ouderen of personen met beperking gericht woongebouw.
Er is een praktijk ontstaan waarbij verhuurders voor het aanpassen van gemeenschappelijke ruimten (toegang, hal, lift, galerij etc.) in wooncomplexen automatisch naar de gemeente verwijzen. Dat is onwenselijk én onlogisch. Allereerst voor wooncomplexen die door de woningeigenaar bewust in de (huur)markt zijn neergezet voor de huisvesting van ouderen of personen met een beperking (zoals bijv. MIVA-woningen). Een woonvoorziening voor de aanpassing van een gemeenschappelijke ruimte is dan niet mogelijk. De mate van toegankelijkheid van de betreffende woning wordt meegenomen in de afweging.
Voor alle wooncomplexen geldt dat éérst een beroep moet worden gedaan op de woningeigenaar. Als voorzieningen zoals elektronische liftdeurdrangers en automatische deuropeners in gemeenschappelijke ruimten worden geplaatst, is er doorgaans sprake van een collectieve voorziening. Immers ook andere bewoners van het appartementencomplex profiteren van deze verbeteringen. In de Kempen gaat dit collectieve belang voor op het verstrekken van een individuele maatwerkvoorziening via de Wmo. De woningeigenaar heeft de verantwoordelijkheid de gemeenschappelijke ruimten naar algemeen aanvaarde (veiligheids-)normen voor alle huurders in het dagelijks gebruik geschikt te maken en te houden.
Uiteraard blijft de gemeente aanspreekbaar en verantwoordelijk voor het verstrekken van woningaanpassingen in gemeenschappelijke ruimten voor zover die bedoeld zijn voor individueel gebruik. Bijv. een traplift in een portiek of verhoging bij de voordeur naar de eigen woning.
2.20 Goedkoopst compenserende oplossing
Wanneer bovenstaande uitgezocht is komt de Wmo-consulent tot een oplossingsrichting. De kostenvergelijking tussen het aanpassen van de te verlaten woning en het verhuizen naar een nieuwe woning speelt een rol bij het bepalen van de goedkoopst compenserende oplossing. Bij het maken van een kostenvergelijking moeten wel alle kosten worden betrokken.
Wanneer er meerdere opties zijn om de belemmering weg te nemen dan gaat de keuze altijd uit naar de goedkoopst compenserende, mits deze duurzaam is. Uit jurisprudentie blijkt dat gemeenten niet alle ondervonden beperkingen hoeven te compenseren. Het is voldoende als de cliënt in staat is om in aanvaardbare mate te participeren.
2.21 Voorwaarden en weigeringsgronden
In dit onderdeel wordt aangegeven dat de aanvraag geweigerd kan worden als het gaat om een vergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de cliënt verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid, dus niet indien de cliënt geen schuld treft. Ook hier kan de eigen verantwoordelijkheid van een cliënt een rol spelen. Indien bijvoorbeeld in een woning een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien vervolgens bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op de Wmo worden gedaan.
2.22 Oplossingsrichting
a. Verhuiskostenvergoeding
In de verordening Wmo, artikel 16 lid 1, staat het maatwerk van de verhuiskostenvergoeding. Het te verstrekken bedrag voor verhuiskostenvergoeding is afhankelijk van de omstandigheden genoemd in dit artikel.
b. Woningaanpassing
1. Persoonsgebonden budget: Wmo-consulent beoordeelt offerte en evt. bouwkundig advies, inclusief kostenraming;
2. Wmo-consulent geeft toestemming en wijst op evt. noodzakelijkheid van RO-vergunning (RO=Ruimtelijke Ordening);
3. eigenaar voert uit;
4. Wmo-consulent controleert.
c. Losse woonunit
Als voor het bereiken van het resultaat noodzakelijk is dat er een aanbouw geplaatst wordt, besluit het college vanwege financieel-economische argumenten alleen tot een aanbouw als tevoren vast staat dat de aanbouw hergebruikt kan worden, zoals bij huurwoningen van woningcorporaties. Bij eigen woningen zal de kans op hergebruik miniem zijn. Daarom kiest het college bij eigen woningen als het maar enigszins kan voor het plaatsen van een herbruikbare losse woonunit en heeft aandacht voor de RO-vergunning (RO=Ruimtelijke Ordening).
2.22.1 Opvragen offertes
Opvragen offertes bouwkundige aanpassingen:
- a.
< € 2.500,--: 1 offerte
- b.
€ 2.500,-- tot € 10.000,--: 2 offertes
- c.
Meer dan € 10.000,--: 3 offertes
2.22.2 Beoordelen offertes
Voor de beoordeling van de offertes kan gebruik gemaakt worden van een (externe) bouwkundige.
De volgende kosten komen in aanmerking voor de maatwerkvoorziening woningaanpassing:
- a.
de aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;
- b.
de leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;
- c.
de door het college (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;
- d.
de kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;
- e.
de kosten van aansluiting op een openbare nutsvoorziening.
2.23 Toekenning
2.23.1 (Voorlopige) toekenning
Na fiat (budgethouder, toetser) overgaan tot een toekenning van de woningaanpassing in een voorlopige toekenning op basis van een persoonsgebonden budget. Afspraak is dat woningaanpassingen boven de €10.000,-- aan de teammanager Wmo van de afdeling Maatschappelijke Dienstverlening van GRSK worden voorgelegd.
2.23.2 Gereedmelding
Direct na de voltooiing van de werkzaamheden, doch uiterlijk binnen 12 maanden na het verlenen van toestemming voor het aanpassen van de woning, verklaart de aanvrager van het persoonsgebonden budget aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid (de gereedmelding).
2.23.3 Definitieve toekenning van het persoonsgebonden budget
De gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van het persoonsgebonden budget. De gereedmelding gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorziening is voldaan aan de voorwaarden waaronder het persoonsgebonden budget is verleend, en van gespecificeerde facturen. Er volgt dan een controle door middel van een huisbezoek al dan niet samen met een bouwkundig adviseur. Tot slot wordt het persoonsgebonden budget definitief toegekend.
Bijlage A Afwegingskader verhuizen of aanpassen van de huidige woning
Hierna volgen voorbeelden van overwegingen die in de jurisprudentie worden genoemd bij de belangenafweging tussen “verhuizen of aanpassen van de huidige woning”. Dit is een niet-limitatieve opsomming.
- •
Sociale omstandigheden. De gemeente moet steeds de sociale omstandigheden in kaart brengen. Hierbij valt te denken aan: de binding die de cliënt heeft met de buurt, de aanwezigheid van familie en/of vrienden, de mantelzorg die door de verhuizing zou wegvallen, de gezondheidssituatie van de partner, de aanwezigheid en afstand tot verschillende voorzieningen (winkels, ziekenhuis etc.). Het gaat ook om een inschatting wat na de verhuizing weer aan sociaal netwerk kan worden opgebouwd.
- •
Psychische aspecten. De gemeente moet ook psychische redenen onderzoeken op grond waarvan niet van cliënt kan worden verlangd om te verhuizen.
- •
Volledig onderzoek. Als de gemeente alleen de vraag beantwoordt of sociale en psychische gronden toepassing van het verhuisprimaat in de weg staan, is het onderzoek onvoldoende.
- •
Zwaarwegende omstandigheden. De volgende feiten werden aangemerkt als zwaarwegende omstandigheden die in betreffende casus hadden moeten leiden tot een uitzondering op het verhuisprimaat: cliënt heeft zijn woning grotendeels zelf aangepast. Op de aangevraagde trapliften na hoefden geen aanpassingen meer in de woning te worden aangebracht. Het verschil in kosten tussen de gevraagde woonvoorziening en het bedrag aan verhuis- en inrichtingskosten, inclusief eventuele aanpassingen in de nieuwe woning, is relatief klein.
- •
Combinatie van factoren. De volgende combinatie van factoren leiden in de betreffende casus tot een uitzondering op het verhuisprimaat: uit het medisch advies blijkt dat cliënt ernstig beperkt is op het gebied van communicatie. Het opbouwen van sociale contacten met onbekende mensen in een nieuwe woonomgeving is daardoor vrijwel uitgesloten. Verhuizing zou een ernstige achteruitgang op vooral sociaal en psychisch vlak betekenen. De woonlasten van de nieuwe woning stijgen ten opzichte van de huidige woning maar het wooncomfort is aanzienlijk minder. De nieuwe woning beschikt over een veel kleinere woonkamer. In de leefwereld van cliënt neemt de woonkamer een belangrijke plaats in, omdat hij rolstoelgebonden is.
- •
Kostenvergelijking tussen aanpassen en verhuizen. De gemeente moet de aanpassingskosten van de huidige woning afzetten tegen de voorziening voor verhuizing en inrichting van de cliënt, het eventueel aanpassen van de nieuwe woning en het eventueel vrijmaken van een woning.
- •
Termijn waarop een vervangende woning beschikbaar is en aangepast. Indien de cliënt gemotiveerd aangeeft dat het niet mogelijk is om binnen medisch aanvaardbare termijn te verhuizen, dan moet het college hier in de besluitvorming uitdrukkelijk aandacht aan besteden. De beschikking moet dan een indicatie geven over de concrete mogelijkheden om binnen de medisch aanvaardbare termijn te verhuizen naar een passende woning.
- •
Woonlastenconsequenties. De gemeente zal bij de afweging rekening moeten houden met de woonlastenconsequenties. Er moet een vergelijking worden gemaakt tussen de woonlasten bij het blijven wonen in de huidige woning en het verhuizen naar een andere woning. De financiële gevolgen van een verhuizing moeten binnen aanvaardbare grenzen vallen.
- •
Wooncomfort. Dit wordt in de jurisprudentie vaak gekoppeld aan een mogelijke stijging van de woonlasten. Maar bijv. ook de overweging dat het gezin van cliënt uit 5 personen bestaat. Elk kind heeft een eigen slaapkamer. Bij de verhuizing zouden de zusjes van cliënt een slaapkamer moeten delen.
- •
Huurder of eigenaar. Als de cliënt eigenaar van de woning is, zal een verhuizing of aanpassing van de woning andere gevolgen met zich meebrengen dan wanneer hij een woning huurt. Het verhuizen vanuit een koopwoning kan meer consequenties hebben dan verhuizen vanuit een huurwoning, met name in financiële zin.
- •
Beschikbaarheid aangepaste (of aan te passen) andere woonruimte. De gemeente moet zich er van vergewissen dat er een passende woning beschikbaar is en dit niet alleen een papieren werkelijkheid betreft. Die vraag kan slechts worden beantwoord op grond van een onderzoek naar de beperkingen van de betrokkene en alle andere voor die beoordeling relevante feiten en omstandigheden, waaronder de kosten van de aanpassing van de eigen woning en de daadwerkelijke beschikbaarheid van aangepaste of eenvoudig aan te passen andere woonruimten.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl