Regeling Gemeenschappelijk Belastingkantoor Beuningen

Geldend van 19-08-2024 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-07-2024

Intitulé

Regeling Gemeenschappelijk Belastingkantoor Beuningen

De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Berg en Dal, Beuningen, Druten, Heumen en Wijchen,

overwegende dat:

  • voor een doelmatige uitvoering van de gemeentelijke taken op het gebied van het heffen en invorderen van gemeentelijke rechten en belastingen en de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) intergemeentelijke samenwerking wenselijk is;

  • intergemeentelijke samenwerking leidt tot een vermindering van kwetsbaarheid en een verbetering van de continuïteit en de kwaliteit van uitvoering;

  • als rechtsvorm de gemeenschappelijke regeling met een centrumgemeente de voorkeur geniet;

  • de gemeente Beuningen als centrumgemeente wordt aangewezen; de autonomie van de afzonderlijke gemeenten ten aanzien van de tarieven en belastingsoorten behouden blijft;

besluiten:

de volgende 'Regeling Gemeenschappelijk Belastingkantoor Beuningen', hierna genoemd 'de regeling' aan te gaan:

Artikel 1. Algemene bepalingen

Deze regeling verstaat onder:

  • a.

    de gemeenten: de aan deze regeling deelnemende gemeenten Berg en Dal, Beuningen, Druten, Heumen en Wijchen;

  • b.

    de uitvoeringsorganisatie: de centrumgemeente, waar het gemeenschappelijk belastingkantoor van de gemeenten is ondergebracht, waar de in deze regeling beschreven taken worden uitgevoerd;

  • c.

    centrumgemeente: de gemeente Beuningen;

  • d.

    dienstverleningsovereenkomst: de overeenkomst die de gemeenten afsluiten ter uitvoering van deze gemeenschappelijke regeling;

  • e.

    regeling: Regeling gemeenschappelijk Belastingkantoor Beuningen;

  • f.

    wet: Wet gemeenschappelijke regelingen.

Artikel 2. Doel en reikwijdte van de regeling

  • 1.

    De regeling wordt aangegaan ter behartiging van het belang van een goede uitvoering van de taken van de gemeenten op het gebied van het heffen en invorderen van gemeentelijke rechten en belastingen en de uitvoering van de Wet WOZ.

  • 2.

    De uitvoeringsorganisatie wordt belast met de uitvoering van de in het eerste lid genoemde belastingtaken.

  • 3.

    De gemeenten sluiten één of meer dienstverleningsovereenkomsten met de centrumgemeente af om het in artikel 2, eerste lid, gestelde doel te realiseren.

Artikel 3. Portefeuillehouderoverleg

  • 1.

    De portefeuillehouders Belastingen van de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten komen tenminste eenmaal per jaar in vergadering bijeen voor overleg en afstemming ter zake de Regeling.

  • 2.

    Het hoofd van de uitvoeringsorganisatie is als adviseur aanwezig bij het overleg, als bedoeld in lid 1, en adviseert de portefeuillehouders over de aan de orde zijnde onderwerpen.

Artikel 4. De uitvoeringsorganisatie

  • 1.

    De uitvoeringsorganisatie voert met inachtneming van het overige in deze regeling bepaalde de dienstverleningsovereenkomst uit.

  • 2.

    De verantwoordelijkheid voor de organisatorische vormgeving en de hiërarchische aansturing van de uitvoeringsorganisatie, inclusief alle aangelegenheden van rechtspositionele aard, ligt bij de centrumgemeente.

  • 3.

    De bevoegdheid tot het nemen van besluiten noodzakelijk voor de uitvoering van de dienstverleningsovereenkomst mandateren de bevoegde bestuursorganen van de gemeenten aan het hoofd van de uitvoeringsorganisatie met de mogelijkheid van ondermandaat.

  • 4.

    De bevoegde bestuursorganen van de gemeenten wijzen het hoofd van de uitvoeringsorganisatie aan als gemeenteambtenaar als bedoeld in artikel 231, tweede lid, onderdeel a en b van de Gemeentewet en artikel 1, tweede lid van de wet WOZ.

  • 5.

    De uitvoeringsorganisatie verricht haar werkzaamheden ter uitvoering van de dienstverleningsovereenkomst vanuit de centrumgemeente.

  • 6.

    De uitvoeringsorganisatie legt tijdig rekening en verantwoording af aan het portefeuillehouderoverleg.

Artikel 5. Beleid

  • 1.

    De uitvoeringsorganisatie verzorgt de beleidsvoorbereiding met betrekking tot de producten, waarop deze regeling betrekking heeft.

  • 2.

    De uitvoeringsorganisatie draagt zorg voor de onderlinge afstemming ter voorbereiding van de besluitvorming, evenals de administratief juridische verwerking, waaronder publicatie, ter inzagelegging en toezending aan andere instanties.

  • 3.

    De uitvoeringsorganisatie verzorgt de voorbereiding van voorstellen tot vaststelling en wijziging van verordeningen ter zake tarieven en belastingsoorten ten behoeve van de individuele gemeenten, gehoord de portefeuillehouder van de gemeente waarop de voorstellen betrekking hebben.

  • 4.

    De uitvoeringsorganisatie legt voorstellen ter zake vaststelling en wijziging van overig beleid ter besluitvorming voor aan het college of colleges op wie de voorstellen betrekking hebben, gehoord de portefeuillehouders van de deelnemende gemeenten.

  • 5.

    De uitvoeringsorganisatie draagt zorg voor de administratief juridische verwerking, waaronder publicatie, ter inzagelegging en toezending aan andere instanties.

Artikel 6. Financiële bepaling

  • 1.

    De kostenverdeling verbonden aan de dienstverlening door de centrumgemeente wordt uitgewerkt in één of meerdere dienstverleningsovereenkomsten.

  • 2.

    De kostensoorten en toerekening van kosten worden uitgewerkt in één of meerdere dienstverleningsovereenkomsten.

  • 3.

    De centrumgemeente stelt jaarlijks vóór 1 juni voorafgaand aan het kalenderjaar een conceptbegroting op ter zake de uitvoeringsorganisatie, welke ter goedkeuring wordt voorgelegd aan het portefeuillehouderoverleg.

  • 4.

    Het portefeuillehouderoverleg stelt jaarlijks vóór 1 juli de conceptbegroting vast ten behoeve van de begrotingsbehandelingen in de gemeenteraden.

  • 5.

    De centrumgemeente verzendt vóór 1 april van ieder kalenderjaar aan de overige gemeenten een nacalculatie van het afgelopen kalenderjaar op basis van de werkelijke kosten en aantallen.

  • 6.

    De gemeenten betalen aan de centrumgemeente per kwartaal een voorschot dat gelijk is aan 25% van de in lid 2 opgenomen kosten.

Artikel 7. Archief

  • 1.

    Het college van de gemeente Beuningen draagt zorg voor de archiefbescheiden ten behoeve van de uitvoering van deze centrumregeling.

  • 2.

    De aangewezen archivaris van de gemeente Beuningen is belast met het toezicht op het beheer van de archiefbescheiden voor zover deze archiefbescheiden niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats.

  • 3.

    Bij opheffing van de gemeenschappelijke regeling wordt ten aanzien van de archiefbescheiden een voorziening getroffen conform artikel 4, lid 1 van de Archiefwet 1995.

  • 4.

    Voor de bewaring van de op grond van artikel 12, lid 1 en artikel 13 van de Archiefwet 1995 over te brengen archiefbescheiden van de in deze regeling genoemde bestuursorganen is aangewezen de archiefbewaarplaats van de gemeente Beuningen.

Artikel 8 Duur van de regeling

De regeling wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.

Artikel 9 Wijziging

  • 1.

    Iedere deelnemer kan een voorstel doen tot een wijziging van deze regeling.

  • 2.

    De regeling wordt gewijzigd bij unaniem besluit van de deelnemende colleges.

  • 3.

    De wijziging van deze regeling wordt als voorgenomen besluit voorgelegd aan de gemeenteraden van de deelnemers, die binnen 8 weken na ontvangst van het ontwerp van de wijzing hun zienswijze hierover kunnen uitbrengen.

  • 4.

    De deelnemers gaan pas over tot een definitieve wijziging van deze regeling dan na verkregen toestemming van de gemeenteraden van de deelnemers.

Artikel 10 Toetreding

  • 1.

    Een college kan een verzoek tot toetreding richten aan het college van de centrumgemeente.

  • 2.

    Het college van de centrumgemeente doet een voorstel tot toetreding en regelt daarbij de voorwaarden die aan de toetreding zijn verbonden en stelt een toetredingssom vast.

  • 3.

    De toetreding, zoals bedoeld in het vorige lid, wordt pas voorgelegd aan de gemeenteraden van de deelnemers, indien alle deelnemers met de toetreding akkoord zijn.

  • 4.

    De toetreding vindt niet eerder plaats dan na verkregen toestemming van de gemeenteraden van de deelnemers en de gemeenteraad van het toetredende college.

  • 5.

    De toetreding tot de regeling geschiedt, tenzij anders bepaald, per 1 januari van het kalenderjaar volgend op het besluit tot toetreding.

Artikel 11 Uittreding

  • 1.

    Een deelnemer kan een verzoek tot uittreding uit de regeling indienen bij het college van de centrumgemeente.

  • 2.

    Het college van de centrumgemeente zendt het verzoek, als bedoeld in het eerste lid, aan de colleges van de deelnemende gemeenten.

  • 3.

    Het college van de centrumgemeente inventariseert de gevolgen van de uittreding, de wijze waarop met deze gevolgen kan of moet worden omgegaan en de voorwaarden voor uittreding en legt deze vast in het uittredingsplan.

  • 4.

    Met het oog op het bepalen van de inhoud van het uittredingsplan wijst het college van de centrumgemeente een onafhankelijke externe deskundige aan die in opdracht van dit college het uittredingsplan voorbereidt. De kosten voor het inschakelen van een onafhankelijke externe deskundige komen voor rekening van de uittredende deelnemer.

  • 5.

    Het in het vorige lid bedoelde uittredingsplan bevat de financiële, juridische, personele en organisatorische consequenties die gedurende een periode van vijf jaar het directe gevolg zijn van de uittreding. Tevens bevat het uittredingsplan de uittreedsom die betaald moet worden door de uittredende deelnemer.

  • 6.

    De uittreedsom bestaat uitsluitend uit een vergoeding ter compensatie van frictiekosten en desintegratiekosten, onder aftrek van eventuele baten.

  • 7.

    Onder frictiekosten worden verstaan alle incidentele kosten te maken door de centrumgemeente die het directe gevolg van de beslissing tot uittreding van een deelnemer zijn.

  • 8.

    Onder desintegratiekosten worden verstaan alle kosten direct dan wel toekomstig te maken dan wel te dragen door de centrumgemeente die samenhangen met de afbouw van overcapaciteit in personele en materiële sfeer en andere verplichtingen, de afbouw van risico’s daarbij inbegrepen, ontstaan als direct gevolg van de uittreding.

  • 9.

    De centrumgemeente brengt de uittreedsom in rekening bij de uittredende deelnemer. De uittredende deelnemer is verplicht tot betaling van deze uittreedsom.

  • 10.

    De centrumgemeente is gehouden redelijkerwijs al het mogelijke te doen om de uittredingskosten zo laag mogelijk te houden.

  • 11.

    De uittreding uit de regeling geschiedt, tenzij anders bepaald, per 1 januari van het kalenderjaar volgend op het besluit tot uittreding en de bekendmaking daarvan door de colleges van de deelnemende gemeenten. Tussen het besluit tot uittreding en de feitelijke uittreding moeten ten minste 2 jaren gelegen zijn.

Artikel 12 Opheffing

  • 1.

    De regeling kan worden opgeheven bij daartoe strekkend besluit van alle colleges van de deelnemende gemeenten. Een verzoek tot uittreding van minimaal twee derde van de deelnemers wordt beschouwd als een verzoek tot opheffing.

  • 2.

    Indien een besluit tot opheffing, als bedoeld in het vorige lid, wordt genomen, zal het college van de centrumgemeente een opheffingsplan opstellen.

  • 3.

    Het opheffingsplan, bedoeld in het tweede lid, voorziet in ieder geval in de verplichting van de deelnemende gemeenten tot deelneming in de financiële gevolgen van de opheffing en de personele gevolgen hiervan. Het opheffingsplan voorziet ook in de gevolgen die de beëindiging voor de centrumgemeente heeft verband houdende met het personeel.

  • 4.

    Het college van de centrumgemeente is belast met de uitvoering van het opheffingsplan.

Artikel 13 Evaluatie

  • 1.

    Elke deelnemer kan een verzoek om evaluatie van de regeling bij het college van de centrumgemeente indienen.

  • 2.

    Het college van de centrumgemeente beslist op het verzoek en stelt de onderzoeksopdracht vast.

Artikel 14 Bekendmaking en inwerkingtreding

  • 1.

    De datum van ingang van deze regeling is 1 januari 2012.

  • 2.

    Het college van de centrumgemeente maakt deze regeling tijdig bekend in het gemeenteblad overeenkomstig het bepaalde in artikel 26 van de wet.

  • 3.

    Het college van de centrumgemeente voegt de gegevens van deze regeling toe in het register zoals bedoeld in artikel 136, lid 1 van de wet.

Artikel 15 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als 'Regeling Gemeenschappelijk Belastingkantoor Beuningen'.

Ondertekening

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Berg en Dal, Beuningen, Druten, Heumen, Wijchen.

Toelichting op de Regeling Gemeenschappelijk Belastingkantoor Beuningen

Artikel 1. Algemene bepalingen

Sub d:

De dienstverleningsovereenkomst (DVO) is een belangrijk document in de samenwerking tussen de gemeenten. Deze overeenkomst regelt de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de gemeenschappelijke regeling en bevat daarom bepalingen omtrent kosten, kostenverdeling, rechten, plichten en kwaliteitsdoelstellingen.

Artikel 2. Doel en reikwijdte van de regeling

Lid 1 en 2:

De regeling ziet primair op de uitvoering van de taken van de gemeenten op het gebied van het heffen en invorderen van gemeentelijke rechten en belastingen en de uitvoering van de WOZ. Voor de uitvoering wordt geen openbaar lichaam, afzonderlijk gemeenschappelijk orgaan of stichting, maar een gezamenlijke uitvoeringsorganisatie die ondergebracht wordt bij een centrumgemeente. In het perspectief van de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr) is dit een van de lichtste vormen van samenwerking. De gemeentelijke autonomie ter zake beleidsbepaling blijven volledig intact. Voorts is de samenwerking niet gebonden aan een aantal procedurele vereisten die de Wgr aan zwaardere vormen wel voorschrijft.

Lid 2 en 3:

De Regeling Gemeenschappelijk Belastingkantoor Beuningen is een kaderregeling. De verfijning en uitwerking van onderlinge verplichtingen en rechten en plichten wordt vastgelegd in één of meer dienstverleningsovereenkomsten, die de colleges met elkaar afsluiten.

Artikel 3. Portefeuillehouderoverleg

Vanuit hun bestuurlijke verantwoordelijkheid binnen de gemeenten voor het beleidsveld belastinggebied worden de portefeuillehouders als eersten betrokken bij de voorbereiding van besluiten ter zake het belastinggebied. Het portefeuillehouderoverleg beoogt waar mogelijk afstemming binnen de deelnemend, gemeenten te bevorderen.

Artikel 4. De uitvoeringsorganisatie

De nieuw te vormen uitvoeringsorganisatie is het hart van de samenwerking en functioneert als 'afdeling' voor de deelnemende gemeenten. Om het hoofd van de uitvoeringsorganisatie in staat te stellen zijn uitvoerende taak naar behoren en adequaat vorm te geven, is het noodzakelijk mandaat te verlenen voor tenminste die taken waarvoor het te doen gebruikelijk is mandaat te verlenen. De bevoegdheden van de heffingsambtenaar en de invorderingsambtenaar ingevolge artikel 231, tweede lid onderdeel a en b van de Gemeentewet, betreffen geen bevoegdheden op grond van mandaat, maar zelfstandige bevoegdheden op grond van de wet. De colleges zijn verplicht deze ambtenaren aan te wijzen met een aanwijzingsbesluit. Deze ambtenaren zijn zelfstandige bestuursorganen tegen wiens besluiten bezwaar en beroep openstaat.

Tenslotte is geregeld dat de uitvoeringsorganisatie verantwoording aflegt aan het portefeuillehouderoverleg. Deze verantwoording betreft de inhoudelijke aspecten van het beleidsveld Belastingen. De aansturing van het personeel en aanverwante zaken is een zaak van de centrumgemeente, die daartoe van het hoofd van de uitvoeringsorganisatie een afdelingsplan kan verlangen.

Artikel 5. Beleid

De uitvoeringsorganisatie verzorgt de beleidsvoorbereiding met betrekking tot de producten, waarop deze regeling betrekking heeft. In het algemeen betreft dit het redigeren van en het adviseren over de belastingverordeningen. In mindere mate voorkomend, maar evenwel mogelijk, is het vaststellen van 'overig' belastingbeleid. Het beleidsveld belasting wordt immers als relatief beleidsarm gekenschetst.

De uitvoeringsorganisatie draagt waar mogelijk zorg voor onderlinge afstemming ter voorbereiding van de besluitvorming en draagt zorg voor de administratief juridische verwerking, waaronder toezending aan andere instanties, alsmede publicatie en ter inzagelegging, waartoe de andere gemeenten hun medewerking verlenen.

Artikel 6. Financiële bepaling

Lid 1

De kostenverdeling verbonden aan de dienstverlening door de centrumgemeente wordt uitgewerkt in de dienstverleningsovereenkomst.

De termijnen als genoemd in de volgende leden van het artikel geven de deelnemende gemeente voldoende gelegenheid de financiële consequenties te verwerken in de gemeentebegrotingen en jaarrekeningen.

Lid 3 en 4

Het budgetrecht behoort aan de gemeenteraden, die jaarlijks de gemeentebegroting vaststellen. Teneinde de relaties tussen de financiële consequenties van het gemeenschappelijk belastingkantoor met inbegrip van de dienstverleningsovereenkomst(en), de bestuurlijke verantwoordelijkheid van de portefeuillehouders en de gemeentebegroting te reguleren, zijn de procedurebeginselen in dit artikel vastgelegd.

Kostenverdeling

De kostensoorten zijn in beginsel vast en kunnen in de DVO (of DVO's) vrij nauwkeurig worden benoemd. De kosten zelf zijn bijna altijd variabel, zowel de gemeenschappelijke kosten als de aan eigen gemeentelijk beleid gerelateerde kosten (bv individuele belastingtarieven). In de DVO wordt een algemene bepaling opgenomen over de wijze waarop de kostenverdeling wordt vastgesteld.

De goedkeuring met betrekking tot de kostenverdeling zelf volgt uit de goedgekeurde gemeentebegrotingen. Hiermee wordt het budgetrecht van de gemeenteraad volledig gerespecteerd. In de DVO wordt een bepaling opgenomen op grond waarvan de door de raad vastgestelde begrotingsparagraaf bindend is voor de kostenverdeling tussen de gemeenten. Zo wordt voorkomen, dat - naast de verplichte begrotingen- ieder jaar ook een nieuwe DVO moet worden overeengekomen. De aansprakelijkheid bij financiële claims van derden wordt beheerst door de criteria uit het Burgerlijk Wetboek (BW 6:162 en volgende). Het financiële risico ligt bij die gemeente die de schade toerekenbaar veroorzaakt. Een van het Burgerlijk Wetboek afwijkende regeling wordt niet noodzakelijk geacht.

Artikel 7. Archief

Als er binnen een Gemeenschappelijke regeling geen Archiefverordening en/of Besluit Informatiebeheer zijn, gelden die van gemeente van vestiging.

Het artikel is aangepast aan de bepalingen van de Archiefwet.

Artikel 8. Duur van de regeling

Dit artikel bepaalt dat de regeling voor onbepaalde tijd is aangegaan.

Artikel 9. Wijziging

Gewijzigde omstandigheden kunnen aanleiding geven om de regeling te wijzigen. Daarvoor is met deze bepaling een voorziening getroffen. Iedere deelnemer kan voorstellen voor wijziging van de gemeenschappelijke regeling doen. De colleges besluiten hierover unaniem (art. 1 lid 5 jo. lid 1 Wgr), na toestemming van hun raden (art. 1 lid 5 jo. lid 4 Wgr).

Artikel 10 Toetreding

Dit artikel regelt de procedure voor toetreding van nieuwe partijen, voor zover die partijen daartoe op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen bevoegd zijn. Toetreding kan geschieden bij gelijkluidend besluit van de colleges én het potentieel deelnemende college (art. 1 lid 3 jo. lid 1 Wgr). De colleges moeten daarvoor toestemming van hun raden hebben (art. 1 lid 3 jo. lid 2 Wgr), zoals ook het potentieel toetredende college dat nodig heeft. Toetreding vindt plaats per 1 januari van het kalenderjaar volgens op het besluit tot toetreding.

Artikel 11 Uittreding

Met de wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr) van 1 juli 2022 is in artikel 9 Wgr expliciet bepaald dat er nu in de regeling (voor zowel bepaalde als onbepaalde tijd) bepalingen moeten worden opgenomen over de voorwaarden waaronder kan worden uitgetreden en de gevolgen van uittreding, waaronder bepalingen omtrent de gevolgen voor het vermogen van de rechtspersoon (GR) en de deelnemende gemeenten.

Per regeling moet daarom worden opgenomen op welke wijze (proces en inhoud) wordt bepaald wat de gevolgen van de uittreding zijn en op welke manier het vermogen van de deelnemers wordt beïnvloed.

Met artikel 11 wordt dit geregeld. In deze artikelen wordt de procedure, de voorwaarden en de gevolgen van uittreding beschreven. Hiermee is het voor deelnemers op voorhand duidelijk hoe de procedure tot uittreding verloopt, hoe de uittreedsom wordt bepaald en dat de uittredende deelnemer deze moet betalen.

Een uittredende deelnemer is verantwoordelijk voor de kosten die met de uittreding gepaard gaan. Daarbij valt te denken aan frictie-, desintegratie- en projectkosten. Om de uittredingssom onafhankelijk te laten vaststellen is gekozen voor het aanwijzen van een onafhankelijke deskundige door het college van de centrumgemeente.

Artikel 12 Opheffing

Dit artikel regelt de opheffing. Daartoe zijn gelijkluidende besluiten van minimaal twee derde van de individuele colleges vereist (lid 1), inclusief de benodigde toestemming van de raden. Het bestuur stelt vervolgens een opheffingsplan op (lid 2). Het opheffingsplan voorziet in de verplichting van de gemeenten tot deelneming in de financiële gevolgen van de opheffing. Het opheffingsplan voorziet ook in de gevolgen die de opheffing heeft voor het personeel. Het college van de centrumgemeente is belast met de uitvoering van het opheffingsplan (lid 4).

Artikel 13 Evaluatie

Met de wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr) van 1 juli 2022 is in artikel 11a Wgr de verplichting geïntroduceerd dat in de gemeenschappelijke regeling bepalingen omtrent de evaluatie van de regeling moeten worden opgenomen.

Voor de centrumgemeente is gekozen om dat deelnemers een verzoek om evaluatie kunnen doen.

Artikel 14 Bekendmaking en inwerkingtreding

Het oude artikel 9 is geheel gewijzigd en aangepast aan het nieuwe artikel 26 Wgr (inwerkingtreding Wet elektronische publicaties).

Artikel 15 Citeertitel

Deze regeling wordt begripsvormend en aangehaald als 'Regeling Gemeenschappelijk Belastingkantoor Beuningen'.