Besluit van de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Aalsmeer, Amstelveen, Diemen, Ouder-Amstel en Uithoorn tot vaststelling van de Gemeenschappelijke regeling Openbare Gezondheidszorg Amstelland 2024

Geldend van 01-08-2024 t/m heden

Intitulé

Besluit van de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Aalsmeer, Amstelveen, Diemen, Ouder-Amstel en Uithoorn tot vaststelling van de Gemeenschappelijke regeling Openbare Gezondheidszorg Amstelland 2024

Zaaknummer: Z24-044908

Burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen;

gelet op de Wet gemeenschappelijke regelingen en gelet op artikel 160, eerste lid, onder C van de Gemeentewet;

overwegende dat:

  • de Wet gemeenschappelijke regelingen per 1 juli 2022 is gewijzigd met als doel de democratische legitimiteit van gemeenschappelijke regelingen te vergroten;

  • om die reden gewenst is de tekst van de Gemeenschappelijke regeling Openbare Gezondheidszorg Amstelland (GR OGZ) opnieuw vast te stellen;

  • alle Amstellandgemeenten akkoord zijn gegaan met de conceptregeling

De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Aalsmeer, Amstelveen, Diemen, Ouder- Amstel en Uithoorn, ieder voor zover voor de eigen gemeente bevoegd;

overwegende dat:

  • de colleges voor de taken op grond van de Wet publieke gezondheid verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van openbare gezondheidszorgtaken en de instandhouding van een gemeentelijke gezondheidsdienst (GGD) in hun gemeenten;

  • gezamenlijke uitvoering van openbare gezondheidszorgtaken gewenst is met het oog op borging van de kwaliteit en versterking van de continuïteit;

  • het gewenst is om de openbare gezondheidszorgtaken gezamenlijk uit te voeren op een schaal die qua gebied samenvalt met de Veiligheidsregio Amsterdam Amstelland;

  • voornoemde colleges hun taken op het gebied van de openbare gezondheidszorg willen doen uitvoeren door de GGD Amsterdam;

  • de gemeente Amsterdam, als publiekrechtelijk rechtspersoon verantwoordelijk voor de GGD Amsterdam, bereid is om bedoelde openbare gezondheidszorgtaken duurzaam voor de overige gemeenten in het werkgebied van de Veiligheidsregio te verrichten blijkens een afzonderlijk convenant terzake;

gelet op de Wet publieke gezondheid, hoofdstuk 1 van de Wet gemeenschappelijke regelingen, en de toestemming van de raden van Aalsmeer, Amstelveen, Diemen, Ouder-Amstel en Uithoorn;

besluiten vast te stellen de:

Gemeenschappelijke regeling Openbare gezondheidszorg Amstelland 2024

Hoofdstuk 1 Definities

Artikel 1

In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    aanvullend takenpakket: de taken die door de GGD op basis van aanvullende afspraken worden uitgevoerd voor één of meerdere colleges;

  • b.

    bedrijfsvoeringsorganisatie: de bedrijfsvoeringsorganisatie Openbare gezondheidszorg Amstelland, bedoeld in artikel 2;

  • c.

    begroting: stukken die voor enig begrotingsjaar inzicht geven in de geraamde kosten, inhoud en omvang van elke productgroep van het (gezamenlijke en aanvullende) takenpakket, inclusief een meerjarenraming voor de drie jaren volgend op het desbetreffende begrotingsjaar;

  • d.

    college: een college van burgemeester en wethouders dat aan deze regeling deelneemt;

  • e.

    gemeente: een gemeente waarvan het college van burgemeester en wethouders aan deze regeling deelneemt, te weten de gemeenten Aalsmeer, Amstelveen, Diemen, Ouder-Amstel en Uithoorn;

  • f.

    gezamenlijk takenpakket: de taken die door de GGD in het kader van de wet standaard worden uitgevoerd voor alle colleges, zoals beschreven in Productbeschrijvingen openbare gezondheidszorg Regio Amstelland;

  • g.

    GGD: de geneeskundige en gezondheidsdienst van de gemeente Amsterdam;

  • h.

    raad: een raad van de gemeente;

  • i.

    regeling: de Gemeenschappelijke regeling Openbare gezondheidszorg Amstelland;

  • j.

    rekening: het stuk waarin de GGD over het afgelopen begrotingsjaar verantwoording aflegt over en verslag doet van de realisatie van de prestatieafspraken die gelden in het kader van het vastgestelde (gezamenlijk en aanvullend) takenpakket;

  • k.

    wet: de Wet gemeenschappelijke regelingen.

Hoofdstuk 2 De bedrijfsvoeringsorganisatie

Artikel 2

  • 1.

    Er is een bedrijfsvoeringsorganisatie genaamd: “Openbare gezondheidszorg Amstelland”.

  • 2.

    De bedrijfsvoeringsorganisatie is gevestigd te Amstelveen.

  • 3.

    Het werkgebied van de bedrijfsvoeringsorganisatie omvat het grondgebied van de gemeenten Aalsmeer, Amstelveen, Diemen, Ouder-Amstel en Uithoorn.

Hoofdstuk 3 Belang, doel en taken

Artikel 3 Belang en doel

  • 1.

    De bedrijfsvoeringsorganisatie is opgericht in het belang van de bescherming, bevordering en bewaking van de gezondheid van de bevolking of van specifieke groepen daarbinnen, in het werkgebied van de bedrijfsvoeringsorganisatie, bedoeld in artikel 2, derde lid.

  • 2.

    De bedrijfsvoeringsorganisatie heeft tot doel:

    • het voorkomen en het vroegtijdig opsporen van ziekten onder de bevolking;

    • het bevorderen van de openbare geestelijke gezondheidszorg;

    • alles wat met het bovenstaande in de ruimste zin van het woord verband houdt.

Artikel 4 Taken

  • 1.

    Ten behoeve van het in artikel 3 omschreven belang en doel dragen de colleges de volgende taken over aan de bedrijfsvoeringsorganisatie:

    • a.

      het bevorderen van gezamenlijk overleg van de colleges inzake de uitvoering van volksgezondheidstaken, welke aan de colleges zijn opgedragen;

    • b.

      het doen uitvoeren van de gemeentelijke taken bij of krachtens de Wet publieke gezondheid en de uitvoering van een deel van de taken op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 door de GGD, voor zover deze taken behoren tot het gezamenlijk en aanvullend takenpakket;

    • c.

      al die taken ten aanzien waarvan de colleges unaniem hebben besloten dat deze tot het gezamenlijke takenpakket dienen te worden gerekend.

  • 2.

    De colleges kunnen in overleg met het bestuur en in het kader van het in artikel 3 omschreven belang, afzonderlijk aan de bedrijfsvoeringsorganisatie de uitvoering van aanvullende taken opdragen. Hiertoe behoeft deze regeling niet gewijzigd te worden.

  • 3.

    Voor zover nodig en mogelijk voert het lichaam de toevertrouwde taken uit in samenwerking en overleg met plaatselijke en regionale diensten en instellingen die daarvoor in aanmerking komen.

Hoofdstuk 4 Het bestuur

Samenstelling

Artikel 5

  • 1.

    De colleges wijzen elk uit hun midden één lid aan voor het bestuur.

  • 2.

    Daarnaast wijzen de colleges elk uit hun midden één plaatsvervangend lid aan voor het bestuur.

Artikel 6

  • 1.

    De leden van het bestuur worden aangewezen voor de duur van de zittingsperiode van het college. Bij de aanvang van elke zittingsperiode vindt de aanwijzing plaats in de eerste vergadering van het college in nieuwe samenstelling.

  • 1.

    De leden van het bestuur treden af op de dag waarop de nieuw gekozen leden van het bestuur in functie treden.

  • 2.

    De leden van het bestuur treden af op het moment van verlies van het lidmaatschap van het college dat hen heeft aangewezen.

  • 3.

    Het lid dat ter vervulling van een buiten de gewone tijd van aftreden opengevallen plaats tot lid van het bestuur is aangewezen, treedt af op het tijdstip waarop degene in wiens plaats diegene is benoemd, zou hebben moeten aftreden.

  • 4.

    De leden van het bestuur kunnen te allen tijde ontslag nemen. Van dit ontslag stellen zij de leden van het bestuur, alsmede het college dat hen heeft aangewezen, schriftelijk op de hoogte.

Werkwijze

Artikel 7

Het bestuur vergadert ten minste twee maal per jaar en voorts zo dikwijls als het daartoe besloten heeft, dan

wel als de voorzitter of een vijfde van de leden van het bestuur daartoe heeft verzocht.

Artikel 8

  • 1.

    Het bestuur vergadert in het openbaar. De deuren worden gesloten wanneer een vijfde van de aanwezige leden daarom verzoekt of de voorzitter het nodig oordeelt. Het bestuur beslist vervolgens of met gesloten deuren wordt vergaderd.

  • 2.

    Bij het nemen van besluiten door het bestuur brengen de leden voor het college dat zij vertegenwoordigen ieder één stem uit, met uitzondering van de leden die college van een gemeente vertegenwoordigen met een inwoneraantal boven 50.000. Zij brengen voor elk volgend 50.000-tal, of gedeelte daarvan, één stem meer uit tot een maximum van drie stemmen.

  • 3.

    Wanneer de stemmen ten aanzien van een specifiek onderwerp staken, wordt daarover in een volgende vergadering opnieuw gestemd. Staken de stemmen in de volgende vergadering wederom, dan is het voorstel niet aangenomen.

  • 4.

    Voor de toepassing van het tweede lid gelden de bevolkingscijfers van de gemeenten per 1 januari van het voorgaande jaar. Voor de vaststelling van de aantallen inwoners worden de door het Centraal Bureau voor de Statistiek openbaar gemaakte bevolkingscijfers aangehouden.

  • 5.

    In een besloten vergadering van het bestuur kan niet beraadslaagd worden noch een besluit worden genomen over:

    • a.

      de vaststelling en wijziging van de begroting;

    • b.

      de vaststelling van de rekening;

    • c.

      het oprichten van of deelnemen in stichtingen, maatschappen, vennootschappen en coöperatieve en andere verenigingen of onderlinge waarborgmaatschappijen dan wel het ontbinden daarvan of het beëindigen van de deelname daaraan.

  • 6.

    In een besloten vergadering van het bestuur kan geen besluit worden genomen over het doen van een uitgave voordat de begroting of begrotingswijziging, waarbij deze uitgave is geraamd, is goedgekeurd.

  • 7.

    Tenzij het bestuur anders besluit worden door het bestuur geen andere besluiten ter zienswijze aan de raden voorgelegd dan de wettelijk verplichte besluiten en de besluiten die in deze regeling worden genoemd.

Artikel 9

  • 1.

    Het bestuur stelt voor de vergaderingen een reglement van orde vast.

  • 2.

    Dit reglement, alsmede een wijziging hiervan, wordt aan de colleges toegezonden.

  • 3.

    De directeur van de GGD of diens vervanger woont als adviseur de vergaderingen van het bestuur bij, tenzij het bestuur anders beslist.

Bevoegdheden

Artikel 10

  • 1.

    De colleges besluiten op voorstel van het bestuur over de omvang en inhoud van het takenpakket. Het bestuur stelt de kosten vast die daaraan gekoppeld zijn.

  • 2.

    Het telkenjare te nemen besluit omtrent het takenpakket wordt periodiek en voortschrijdend ingericht voor een periode van vier jaar, te beginnen vanaf 31 december 2013. Het bestuur is bevoegd te besluiten over de oprichting van of deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, coöperatieve en andere verenigingen of onderlinge waarborgmaatschappijen. Voorgaande besluiten moeten worden geacht bijzonder te zijn aangewezen voor de behartiging van het daarmee te dienen openbaar belang. Het besluit wordt niet genomen dan nadat de raden een ontwerpbesluit is toegezonden en in de gelegenheid zijn gesteld hun wensen en bedenkingen ter kennis van het bestuur te brengen.

Inlichtingen en verantwoording

Artikel 11

  • 1.

    Een lid van het bestuur geeft aan de raad van de gemeente waarvan het college hem heeft aangewezen alle inlichtingen die door de raad, of een of meer leden daarvan, worden verlangd. De inlichtingen kunnen zowel mondeling als schriftelijk worden verstrekt. Op gelijke wijze dient het lid het college dat hem heeft aangewezen inlichtingen te verschaffen.

  • 2.

    Een lid van het bestuur legt aan het college uit wiens midden deze is aangewezen, op de in dat college gebruikelijke wijze verantwoording af over het door hem in het bestuur gevoerde beleid.

  • 3.

    Een lid van het bestuur legt aan de raad van de gemeente waarvan het college hem heeft aangewezen, op de in die raad gebruikelijke wijze, verantwoording af over het door hem in het bestuur gevoerde beleid.

  • 4.

    Indien een lid van het bestuur niet meer het vertrouwen geniet van het college uit wiens midden deze is aangewezen, kan deze hem als zodanig ontslaan.

Artikel 12

  • 1.

    Het bestuur, geeft aan de raden en de colleges van de gemeenten ongevraagd alle informatie die voor een juiste beoordeling van het door het bestuur gevoerde en te voeren beleid nodig is.

  • 2.

    Het bestuur verstrekt aan de raden en de colleges alle inlichtingen die door één of meer leden van die raden of colleges worden verlangd.

  • 3.

    Het reglement van orde van het bestuur regelt de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan het in de twee vorige leden bepaalde.

Artikel 13

Inwoners van de gemeenten waarvan het college deelneemt aan deze regeling en overige

belanghebbenden worden op de in de betreffende gemeente gebruikelijke wijze betrokken bij die besluiten van het bestuur die aan de raden van de gemeenten waarvan de colleges deelnemen worden voorgelegd, uitgezonderd het besluit tot vaststelling van de begroting zoals bedoeld in artikel 16.

Hoofdstuk 5 De voorzitter

Artikel 14

  • 1.

    Het bestuur wijst uit de bestuursleden een voorzitter aan.

  • 2.

    De voorzitter is belast met de leiding van de vergaderingen van het bestuur.

  • 3.

    De voorzitter tekent alle stukken die van het bestuur uitgaan.

  • 4.

    Voorts is de voorzitter, naast het leiden van de vergaderingen belast met het terstond ter tafel brengen van alle tot bestuur gerichte brieven en andere stukken.

Hoofdstuk 6 De regiosecretaris

Artikel 15

  • 1.

    Het bestuur wordt ambtelijk ondersteund door de regiosecretaris Amstelland.

  • 2.

    De regiosecretaris medeondertekent alle stukken die van het bestuur uitgaan.

  • 3.

    De regiosecretaris bereidt de vergaderingen van het bestuur voor en notuleert de bijeenkomsten, tenzij het bestuur anders beslist.

Hoofdstuk 7 Financiële bepalingen

Begroting van de bedrijfsvoeringsorganisatie

Artikel 16

Het bestuur zendt voor 30 april van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, de algemene financiële en beleidsmatige kaders aan de raden.

Artikel 17 Zienswijzeprocedure en vaststelling begroting

  • 1.

    Het bestuur zendt de ontwerpbegroting ten minste twaalf weken voordat deze wordt vastgesteld toe aan de raden.

  • 2.

    De ontwerpbegroting wordt door de zorg van de colleges voor een ieder ter inzage gelegd en, tegen betaling van de kosten, algemeen verkrijgbaar gesteld.

  • 3.

    De raden kunnen bij het bestuur binnen twaalf weken nadat deze aan hen is aangeboden hun zienswijze over de ontwerpbegroting naar voren brengen.

  • 4.

    Het bestuur stelt de raden voorafgaande aan de vaststelling van de begroting schriftelijk en gemotiveerd in kennis van het oordeel over de zienswijze, bedoeld in het derde lid, en van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.

  • 5.

    Het bestuur stelt de begroting vast in het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient. Daarnaast stelt het bestuur een ontwerpmeerjarenbegroting op voor de aansluitende periode van drie jaar.

  • 6.

    Na vaststelling van de begroting zendt het bestuur de begroting aan de raden, die ter zake bij gedeputeerde staten hun zienswijze naar voren kunnen brengen.

  • 7.

    Het bestuur zendt de begroting binnen twee weken na vaststelling, doch in ieder geval voor 15 september van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, aan gedeputeerde staten, vergezeld van de zienswijzen bedoeld in het derde lid.

  • 8.

    Het eerste, derde, vierde en zesde lid, zijn van overeenkomstige toepassing op alleen die besluiten tot wijziging van de begroting, waarbij wijziging wordt gebracht in de hoogte van de bijdragen van de deelnemende colleges. Het vijfde en zevende lid zijn ook van overeenkomstige toepassing op besluiten tot wijziging van de begroting, met dien verstande dat wijzigingen in de begroting ook kunnen worden vastgesteld gedurende het jaar waarvoor de begroting geldt, en dat in dit geval inzending aan gedeputeerde staten binnen twee weken na vaststelling plaatsvindt.

Artikel 18 Jaarrekening

  • 1.

    Het bestuur stelt de jaarrekening vast in het jaar volgende op het jaar waarop deze betrekking heeft.

  • 2.

    Het bestuur zendt voor 30 april van het jaar volgende op het jaar, waarop de jaarrekening betrekking heeft, een voorlopige jaarrekening aan de raden.

  • 3.

    Het bestuur zendt de jaarrekening binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval voor 15 juli van het jaar volgende op het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft, aan gedeputeerde staten.

Verdeling van de kosten

Artikel 19

De kosten die worden gemaakt in verband met de uitvoering van het gezamenlijke takenpakket en voor de instandhouding van de bedrijfsvoeringsorganisatie, worden naar evenredigheid van het aantal inwoners verdeeld over de colleges. De uitvoering van de aanvullende taken worden per college afgesproken en bekostigd.

Artikel 20 Huisvesting

  • 1.

    De GGD exploiteert de JGZ-locaties in de gemeenten Amstelveen, Aalsmeer, Uithoorn, Ouder-Amstel en Diemen.

  • 2.

    Binnen de begroting is budget opgenomen voor de exploitatie en beheer van de JGZ – locaties.

  • 3.

    Binnen de exploitatie vallen alleen de kosten voor de JGZ-activiteiten van de GGD, zoals de GGD die uitvoert voor de colleges.

  • 4.

    Het bestuur stelt een spreidingsplan en een algemeen programma van eisen voor een JGZ-locatie vast.

  • 5.

    Voor onderhoud dat niet voor rekening komt van de verhuurder en vernieuwing van JGZ locaties wordt een bestemmingsreserve vastgesteld van 5 % van de totale omzet van de bedrijfsvoeringsorganisatie.

  • 6.

    Indien aanspraak gedaan wordt op de bestemmingsreserve wordt deze binnen een jaar weer aangevuld worden tot 5 % van de totale omzet van de bedrijfsvoeringsorganisatie.

  • 7.

    Het bestuur is gemachtigd dit percentage aan te passen.

Hoofdstuk 8

Artikel 21 Algemene reserve

  • 1.

    De algemene reserve van de bedrijfsvoeringsorganisatie wordt vastgesteld op maximaal 10% van de totale omzet van de gemeenten waarvan de colleges deelnemen in deze regeling.

  • 2.

    Verandering van de hoogte van de algemene reserve kan alleen na goedkeuring door het bestuur.

  • 3.

    Indien aanspraak gedaan wordt op de algemene reserve zal dat binnen een jaar weer aangevuld worden tot 10% van de totale omzet van de bedrijfsvoeringsorganisatie.

Artikel 22 Geschillen

  • 1.

    Voordat over een geschil als bedoeld in artikel 28 van de wet, de beslissing van gedeputeerde staten wordt ingeroepen, spant het bestuur zich in om een en ander minnelijk met elkaar op te lossen.

  • 2.

    Indien een minnelijke oplossing niet wordt bereikt, wordt het geschil voorgelegd aan een onafhankelijke arbiter of commissie van arbiters die een bindend advies uitbrengt.

  • 3.

    De arbiter of commissie, bedoeld in het tweede lid, wordt door de partijen bij het geschil gezamenlijk benoemd en krijgt een door partijen in gezamenlijkheid geformuleerde opdracht.

  • 4.

    Slechts in geval partijen het bij een geschil niet eens kunnen worden over de benoeming van de arbiter of commissie, bedoeld in het tweede lid, dan wel de opdracht of in het geval partijen van mening zijn dat de arbitrage, bedoeld in het tweede lid, inhoudelijk of qua proces niet voldeed aan daaraan gestelde eisen wordt de beslissing van gedeputeerde staten, bedoeld in het eerste lid, ingeroepen.

  • 5.

    Elke partij draagt de eigen kosten, voortvloeiend uit de procedures betreffende dit artikel. Eventuele gezamenlijke kosten zullen gelijkelijk worden verdeeld.

Artikel 23 Archief

  • 1.

    Het bestuur is verplicht de onder hem berustende archiefbescheiden in goede, geordende en toegankelijke staat te brengen en te bewaren, alsmede zorg te dragen voor de vernietiging van daarvoor in aanmerking komende archiefbescheiden.

  • 2.

    Overeenkomstig een door het bestuur vast te stellen regeling, draagt het bestuur zorg voor de archiefbescheiden. Het bestuur deelt voornoemde regeling mee aan gedeputeerde staten.

  • 3.

    De kosten, verbonden aan de uitoefening van de zorg voor de archiefbescheiden, bedoeld in het tweede lid, komen ten laste van de bedrijfsvoeringsorganisatie.

  • 4.

    Voor de bewaring van de op grond van artikel 12, eerste lid, en artikel 13, eerste lid, van de Archiefwet 1995, over te brengen archiefbescheiden is de archiefbewaarplaats van de gemeente Amstelveen aangewezen.

  • 5.

    Ten aanzien van het beheer van de archiefbescheiden van het bestuur, voor zover deze archiefbescheiden niet zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats, is, onder de bevelen van het bestuur, met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Archiefwet 1995 belast de archivaris. Met betrekking tot dit toezicht stelt het bestuur een regeling vast. Het bestuur deelt voornoemde regeling mee aan de colleges.

  • 6.

    De archivaris wordt door het bestuur benoemd, geschorst en ontslagen.

  • 7.

    In afwijking van het zesde lid kan het bestuur de archivaris van de gemeente Amstelveen, in overeenstemming met het college van die gemeente, aanwijzen als archivaris van de bedrijfsvoeringsorganisatie.

Hoofdstuk 9 Toetreding, uittreding, wijziging en opheffing

Artikel 24 Toetreding

  • 1.

    Een college van burgemeester en wethouders van een andere gemeente dan de gemeenten bedoeld in artikel 1, onder c, kan een verzoek tot toetreding indienen bij het bestuur.

  • 2.

    Het bestuur zendt het verzoek tot toetreding onverwijld door aan de colleges.

  • 3.

    Toetreding tot de regeling is slechts mogelijk indien de colleges, die op dat moment deelnemen, en het college dat wenst toe te treden daartoe unaniem besluiten met toestemming van hun raden en daaraan voorafgaand de raden in de gelegenheid zijn gesteld hun zienswijze te geven bedoeld in artikel 1, tweede en derde lid, van de wet.

  • 4.

    Het bestuur kan voorwaarden verbinden aan de toetreding, voordat over de toetreding wordt besloten.

  • 5.

    In het geval aan een toetreding voorwaarden worden verbonden als bedoeld in het vierde lid, worden de raden eerst in de gelegenheid gesteld hun wensen en bedenkingen te geven over de betreffende voorwaarden.

  • 6.

    Onverminderd het bepaalde in het derde lid, gaat toetreding in op de eerste dag van de maand volgend op de dag waarop alle colleges hebben ingestemd met het besluit tot toetreding, tenzij de colleges, bedoeld in het derde lid, unaniem tot een andere datum hebben besloten.

Artikel 25 Uittreding

  • 1.

    Een college van burgemeester en wethouders van een van de gemeenten kan besluiten tot uittreding, onverminderd het bepaalde in artikel 1 van de wet.

  • 2.

    Een college zendt, na zienswijze en toestemming van de raad, het besluit tot uittreding aan het bestuur. De procedure voor uittreding vangt aan de dag nadat het bestuur het besluit heeft ontvangen.

  • 3.

    Bestuur inventariseert de gevolgen van de uittreding, de wijze waarop met deze gevolgen kan of moet worden omgegaan en de voorwaarden voor uittreding en legt deze vast in het concept- uittredingsplan.

  • 4.

    Onder de gevolgen van de uittreding worden verstaan de financiële, juridische, personele en organisatorische consequenties die het directe gevolg zijn van de uittreding.

  • 5.

    De uittreding gaat in op 1 januari van het jaar volgende op het verstrijken van een termijn van drie jaren na het nemen van het besluit tot uittreding, tenzij de colleges unaniem een andere op- zegtermijn overeen komen.

Artikel 25a Procedure voor vaststelling uittredingsplan

  • 1.

    Het uittredingsplan bepaalt de berekening van de financiële gevolgen van de uittreding.

  • 2.

    Het uittredingsplan bevat een voorlopige berekening van de financiële gevolgen van de uittreding te betalen door de uittredende deelnemer, hierna te noemen de voorlopige uittreedsom.

  • 3.

    Het oog op het bepalen van de inhoud van het uittredingsplan wijst het bestuur een onafhankelijke externe deskundige aan die in opdracht van het bestuur het concept-uittredingsplan voorbereidt. De kosten voor het inschakelen van een onafhankelijke externe deskundige komen voor rekening van de uittredende deelnemer.

  • 4.

    Het bestuur wijst de onafhankelijke externe deskundige aan op basis van een gezamenlijke voordracht van de uittredende deelnemer en de secretaris. Indien geen overeenstemming kan worden bereikt over een gezamenlijke voordracht, wijst het bestuur de onafhankelijke externe deskundige aan op basis van een bindende voordracht van een selectiecommissie bestaande uit drie leden van het bestuur, waaronder in ieder geval een vertegenwoordiger in het bestuur van de uittredende deelnemer.

  • 5.

    Ten minste twaalf maanden voorafgaand aan het moment van uittreding stelt het bestuur het uittredingsplan en de voorlopige uittreedsom vast. Het bestuur baseert de berekening van de voorlopige uittreedsom op de systematiek als bedoeld in het eerste lid en op de jaarrekening van het meest recent verstreken begrotingsjaar.

  • 6.

    Uiterlijk zes maanden na het moment van uittreding stelt het bestuur de definitieve uittreedsom vast. Het bestuur baseert de berekening van de definitieve uittreedsom op de systematiek als bedoeld in artikel 25b en op de jaarrekening van het begrotingsjaar direct voorafgaand aan het moment van uittreding.

  • 7.

    Bij de berekening van de kosten voor uittreding zoals bedoeld in het zesde lid wordt een risico- opslag van 10% op de uittreedsom toegepast om eventueel onvoorziene toekomstige kosten gerelateerd aan de uittreding te ondervangen. Deze opslag vrijwaart de uittredende deelnemer van alle toekomstige onvoorzienbare kosten.

  • 8.

    Bij de voorbereiding van het concept uittredingsplan biedt het bestuur de uittredende deelnemer de keuze tussen een betaling van de uittreedsom in een aantal termijnen of voor betaling van de uittreedsom in een keer. In het uittredingsplan bepaalt het bestuur conform de voorkeur van de uittredende deelnemer of de uittredende deelnemer de uittreedsom in een daarbij te bepalen aantal termijnen of in een keer dient te betalen.

Artikel 25b Te vergoeden kosten

  • 1.

    De voorlopige respectievelijk de definitieve uittreedsom bestaat uitsluitend uit een vergoeding ter compensatie van frictiekosten en desintegratiekosten, onder aftrek van eventuele baten.

  • 2.

    Onder frictiekosten worden verstaan alle incidentele kosten te maken door de bedrijfsvoeringsorganisatie die het directe gevolg van de beslissing tot uittreding van een deelnemer zijn.

  • 3.

    Onder desintegratiekosten worden verstaan alle kosten direct dan wel toekomstig te maken dan wel te dragen door de bedrijfsvoeringsorganisatie die samenhangen met de afbouw van overcapaciteit in personele en materiële sfeer en andere verplichtingen, de afbouw van risico’s daarbij inbegrepen, ontstaan als direct gevolg van de uittreding.

  • 4.

    De bedrijfsvoeringsorganisatie brengt alle frictiekosten en desintegratiekosten, onder aftrek van eventuele baten, in rekening bij de uittredende deelnemer. De uittredende deelnemer is verplicht tot betaling van de definitieve uittreedsom, binnen drie maanden nadat het bestuur de definitieve uittreedsom, als bedoeld in artikel 25a, zesde lid, heeft vastgesteld, tenzij in het uittredingsplan overeenkomstig artikel 25a, achtste lid, anders is vastgelegd.

  • 5.

    Kosten die de uittredende deelnemer maakt ter voorbereiding op of als gevolg van de beslissing tot uittreding komen voor rekening van de deelnemer.

  • 6.

    De raming en berekening van de kosten voor uittreding worden gebaseerd op de feiten en omstandigheden die bekend waren op het moment van de daadwerkelijke uittreding, bedoeld in artikel 25, vijfde lid.

  • 7.

    De bedrijfsvoeringsorganisatie is gehouden redelijkerwijs al het mogelijke te doen om de uittredingskosten zo laag mogelijk te houden. Het voorgaande behoeft niet te leiden tot wijziging van overeenkomsten met en verplichtingen jegens derden die zijn aangegaan respectievelijk bepaald voorafgaand aan het tijdstip van ontvangst door het bestuur van het besluit tot uittreding van de deelnemer.

Artikel 25c Verplichtingen uittreder

  • 1.

    De uittredende partij is gehouden zich in te spannen om de formatie van de bedrijfsvoeringsorganisatie die als gevolg van de uittreding boventallig is geworden met behoud van arbeidsvoorwaarden in dienst te nemen of anderszins in stand te doen houden. De waarde van de formatie die de uittredende partij overneemt van de bedrijfsvoeringsorganisatie wordt gekapitaliseerd en in mindering gebracht op de uittreedsom.

  • 2.

    Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op alle andere verplichtingen van de bedrijfsvoeringsorganisatie die als gevolg van de uittreding overtollig zijn geworden dan wel verminderd of beëindigd dienen te worden.

Artikel 26 Wijziging

  • 1.

    Een voorstel aan de colleges tot wijziging van deze regeling kan worden gedaan door het bestuur of door ten minste twee van de colleges.

  • 2.

    De colleges dienen, nadat hun raden in de gelegenheid zijn gesteld zienswijze te geven op de voorgenomen wijziging en verkregen toestemming van hun raden in de zin van artikel 1, tweede en derde lid van de wet, unaniem te besluiten tot wijziging van deze regeling.

  • 3.

    De wijziging van de regeling treedt niet eerder in werking dan nadat deze door de colleges bekend is gemaakt op de in iedere gemeente gebruikelijke wijze.

Artikel 27 Opheffing

  • 1.

    De regeling kan worden opgeheven bij daartoe strekkende besluiten van alle colleges.

  • 2.

    Het bestuur stelt, de raden van de gemeenten gehoord, een liquidatieplan vast en regelt de vereffening van het vermogen.

  • 3.

    Het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie blijft, zo nodig, na het tijdstip van de beëindiging in functie totdat de liquidatie is beëindigd.

Hoofdstuk 10 Inwerkingtreding en slotbepalingen

Artikel 28 Evaluatie

  • 1.

    Deze regeling wordt tenminste eens in de zes jaar geëvalueerd.

  • 2.

    Het bestuur besluit over de precieze invulling van de evaluatie, die zowel kan zien op het proces als de inhoud van de samenwerking die in deze regeling is vastgelegd.

Artikel 29 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze regeling treedt in werking op de eerste dag nadat deze op de artikel 26 eerste lid van de wet voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.

  • 2.

    Het college van Amstelveen maakt de regeling in alle gemeenten waarvan de colleges deelnemen aan deze regeling bekend in het door het betreffende gemeentebestuur uitgegeven gemeenteblad.

  • 3.

    De bedrijfsvoeringsorganisatie voegt in het daarvoor bestemde register de gegevens bedoeld in artikel 26, tweede lid van de wet, toe.

Artikel 30

De toetredende colleges moeten uiterlijk een maand na de dag van het inwerkingtreden van deze regeling de leden in het bestuur hebben aangewezen.

Artikel 31 Intrekking oude verordening

De ‘Gemeenschappelijke regeling Openbare Gezondheidszorg Amstelland’ wordt ingetrokken op de dag van inwerkingtreding van deze verordening.

Artikel 32 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 augustus 2024.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Gemeenschappelijke regeling Openbare Gezondheidszorg Amstelland 2024’.

Aldus vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouders van 23 juni 2024.

Ondertekening

De secretaris,

Bert Winthorst

De voorzitter,

Tjapko Poppens