Regeling vervallen per 06-12-2005

Subsidie peuterspeelzaalwerk

Geldend van 06-12-2005 t/m 05-12-2005

Intitulé

Subsidie peuterspeelzaalwerk

Titel 1 Subsidie peuterspeelzaalwerk

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In aanvulling op artikel 1 van het Algemeen deel van de Subsidieverordening Leeuwarden wordt voor de toepassing van deze deelsubsidieverordening verstaan onder:

Aanvrager

:

een instelling voor peuterspeelzaalwerk;

peuterspeelzaalwerk

:

een ruimtelijke voorziening voor peuters met als doelstelling de sociale, creatieve, emotionele en cognitieve ontplooiing én de motorische ontwikkeling van het jonge kind te bevorderen door o.m. spel en omgang met leeftijdsgenootjes, één en ander in nauw overleg met ouder(s) en of opvoeder(s);

instelling voor peuterspeelzaalwerk

:

een organisatievorm die ten behoeve van speelzaalwerk ten minste één peutergroep een peuterspeelzaal exploiteert;

peuters

:

kinderen van 2 tot 5 jaar;

zelfstandige peuterspeelzaal

:

een peuterspeelzaal die is gehuisvest in een accommodatie waarvan de huisvestingskosten niet reeds op basis van een andere subsidieregeling door de gemeente worden gesubsidieerd;

ingebouwde peuterspeelzaal

:

een peuterspeelzaal die is gehuisvest in een accommodatie van een instelling die in het kader van de deel-subsidieverordening buurt- en wijkwerk wordt gesubsidieerd;

peutergroep

:

een groep peuters, die op eenzelfde tijdstip van een peuterspeelzaal gebruik maakt en die onder leiding staat van minimaal één beroepskracht;

dagdeel

een deel van de dag van twee en een half aaneengesloten uren.

Artikel 2 Reikwijdte van de deel-subsidieverordening

Deze deelsubsidieverordening is van toepassing op instellingen die ten behoeve van ten minste één peutergroep een peuterspeel-zaal exploiteren.

Artikel 3 Besluit tot subsidieverstrekking/subsidieplafond

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd tot het nemen van besluiten omtrent het subsidiëren van de aanvragen binnen het jaarlijks beschikbaar gestelde budget voor deze deel-subsidieverordening.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders stelt jaarlijks de bij deze deel-subsidieverordening behorende Ouderbijdrage-tabel Peuterspeelzalen vast.

  • 3. Aan de betrokken raadsadviescommissie wordt jaarlijks over het gevoerde beleid gerapporteerd.

Paragraaf 2 Subsidieaanvraag

Artikel 4 Gegevens bij de subsidieaanvraag

Naast de in hoofdstuk 1 (in het Algemeen deel) van de Subsidieverordening Leeuwarden gestelde verplichtingen, dient de aanvraag vergezeld te gaan van een overzicht van:

  • a.

    het aantal peuters dat ten tijde van de subsidieaanvraag bij de peuterspeelzaal staat ingeschreven;

  • b.

    het aantal peuters dat naar verwachting gebruik zal maken van de peuterspeelzaal in het jaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;

  • c.

    het aantal peutergroepen dat gevormd zal worden.

Artikel 5 Waar en wanneer indienen

  • 1. De aanvraag dient vóór 1 oktober van het jaar, voorafgaande aan het jaar waarvoor subsidie wordt gevraagd, te zijn ingediend bij het college van burgemeester en wethouders.

  • 2. In bijzondere gevallen kan door het college van burgemeester en wethouders worden afgeweken van het bepaalde in artikel 5, lid 1.

Artikel 6 Eisen aan de subsidieaanvraag

Een instelling voor peuterspeelzaalwerk kan slechts voor subsidie in aanmerking komen indien de subsidieaanvraag voldoet aan alle hierna genoemde eisen:

  • a.

    de peuterspeelzaal minimaal 2 dagen per week gedurende 2 1/2 aaneengesloten uren geopend is, uitgezonderd de vakantieperioden;

  • b.

    eenzelfde peuter verblijft per dag niet meer dan één dagdeel in de peuterspeelzaal;

  • c.

    eenzelfde peuter verblijft per week niet meer dan twee dagdelen in de peuterspeelzaal;

  • d.

    aan peuters die op medische en/of sociale indicatie een peuterspeelzaal moeten bezoeken wordt bij toelating voorrang verleend, indien de samenstelling van de peutergroep dit toelaat;

  • e.

    in de situatie dat het aantal voor verblijf in de peuterspeelzaal aangemelde peuters groter is dan het aantal beschikbare plaatsen, wordt voorrang gegeven aan peuters uit de buurt of wijk, waarin de peuterspeelzaal is gevestigd;

  • f.

    het werkgeverschap van de peuterleidster(s) is ondergebracht bij de Stichting Hulp en Welzijn Leeuwarden;

  • g.

    het aantal peuters per peutergroep is 14;

  • h.

    de ouder(s) of verzorger(s) van de peuter wordt maandelijks een bijdrage in rekening gebracht conform de bij deze deel-subsidieverordening behorende en als zodanig vastgestelde Ouderbijdrage-tabel peuterspeelzalen.

Artikel 7 Afwijzing van de subsidieaanvraag

Afwijzing van een subsidieaanvraag kan in ieder geval plaatsvinden, indien de aanvraag niet voldoet aan de in artikel 6 gestelde eisen.

Paragraaf 3 Subsidieverlening

Artikel 8 Verlening van de subsidie

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders besluit éénmaal per jaar over verlening van subsidie voor peuterspeelzaalwerk.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders kan in bijzondere gevallen afwijken van het bepaalde in artikel 8, lid 1. De aanvrager wordt hiervan met opgaaf van redenen schriftelijk in kennis gesteld.

Artikel 9 Wijze van subsidieverlening

  • 1. De subsidie is éénmalig en bestaat uit een jaarlijks vast te stellen bijdrage:

    • a.

      in de huisvestingskosten, indien het een zelfstandige peuterspeelzaal betreft, tenzij de peuterspeelzaal naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders gehuisvest kan worden in de accommodatie van een instelling/organisatie, die op basis van de deel-subsidieverordening buurt- en wijkwerk wordt gesubsidieerd;

    • b.

      in de organisatie- en activiteitenkosten.

  • 2. De hoogte van het subsidiebedrag voor huisvestingskosten als bedoeld in artikel 9, lid 1, sub a wordt bepaald op basis van het jaarlijks vast te stellen normbedrag voor huisvestingskosten, vermenigvuldigd met het aantal peutergroepen dat de peuterspeelzaal bezoekt.

  • 3. De hoogte van het subsidiebedrag voor organisatie- en activiteitenkosten als bedoeld in artikel 9, lid 1, sub b wordt bepaald op basis van een jaarlijks vast te stellen normbedrag voor organisatie- en activiteitenkosten, waarvan de hoogte van de activiteitenkosten afhankelijk is van het aantal peutergroepen dat de peuterspeelzaal bezoekt, vermenigvuldigd met het aantal peutergroepen dat de peuterspeelzaal bezoekt.

Paragraaf 4 Subsidievaststelling

Artikel 10 In te dienen stukken

  • 1. De instelling waaraan subsidie is verleend, is verplicht ter vaststelling van het subsidiebedrag aan het college van burgemeester en wethouders te overleggen:

    • a.

      een overzicht van de peuters welke op of omstreeks 1 april of 1 oktober van het jaar waarvoor de subsidie is verleend daadwerkelijk de peuterspeelzaal bezochten;

    • b.

      een overzicht van de inkomsten uit ouderbijdragen.

  • 2. De in artikel 10, lid 1, sub a bedoelde gegevens worden voor 1 juli respectievelijk 31 december van het jaar waarvoor de subsidie is verleend bij het college van burgemeester en wethouders ingediend.

  • 3. De in artikel 10, lid 1, sub b bedoelde gegevens worden binnen 12 weken na afloop van het jaar waarvoor de subsidie is verleend bij het college van burgemeester en wethouders ingediend.

  • 4. Het college van burgemeester en wethouders kan op verzoek in bijzondere gevallen afwijken van de tijdstippen/termijnen als bedoeld in artikel 10, lid 2 en 3.

Artikel 11 Wijze van vaststelling van de subsidie

De subsidie wordt vastgesteld op basis van de situatie op de peildata zoals vermeld in artikel 10, lid 1, sub a, met dien verstande dat:

  • -

    een peutergroep die op de peildatum niet voldoet aan de in artikel 6 gestelde eis ten aanzien van de groepsgrootte, voor maximaal de periode tot de eerstvolgende peildatum ontheffing kan worden verleend van de vastgestelde groepsgrootte, onder de restrictie dat het aantal kinderen per peutergroep niet lager mag zijn dan 10;

  • -

    voor de peuterspeelzalen op de dorpen die uit slechts één peutergroep bestaan, kan ontheffing van de vastgestelde groepsgrootte worden verleend, onder de restrictie dat het aantal kinderen niet lager mag zijn dan 7.

Paragraaf 5 Overige bepalingen

Artikel 12 Beschikbare ruimte

  • 1. Voor elke peuter is per peuterspeelzaalruimte minimaal 3 vierkante meter netto speel-/werkoppervlak beschikbaar, bepaald overeenkomstig NEN 2630.

  • 2. Aan die peuterspeelzalen die over een kleiner speel-/werkoppervlak beschikken, dan in artikel 12, lid 1 is aangegeven, wordt in bijzondere gevallen ontheffing van de minimale groepsgrootte verleend.

Paragraaf 6 Slotbepaling

Artikel 13 Citeertitel

Deze titel kan worden aangehaald als "Deel-subsidieverordening peuterspeelzaalwerk".

Ouderbijdrage-tabel peuterspeelzalen per 1 juli 1995.

Netto inkomen per maand

Ouderbijdrage per peuter per maand

-

tot €

740,-

6,81

-

740,- tot €

810,-

9,08

-

810,- tot €

860,-

11,34

-

860,- tot €

955,-

13,61

-

955,- tot €

1.045,-

17,02

-

1.045,- tot €

1.135,-

20,42

-

1.135,- tot €

1.360,-

24,96

-

1.360,- tot €

1.590,-

29,50

-

meer dan € 

1.590,-

34,03

Toelichting op de Ouderbijdrage-tabel peuterspeelzalen.

Toepassing

Deze tabel is met ingang van 1 juli 1995 van toepassing op de gesubsidieerde peuterspeelzalen in de gemeente Leeuwarden. De ouderbijdrage stijgt met het inkomen en wordt op maandbasis vastgesteld. Gedurende de zomervakantie behoeft geen bijdrage aan de ouders/verzorgers in rekening te worden gebracht, hetgeen betekent dat er jaarlijks tien keer een – conform deze Ouderbijdragetabel berekende - bijdrage aan de ouders/verzorgers van de peuter in rekening wordt gebracht.

Voor het tweede en volgende kinderen uit een gezin/leefeenheid, die tegelijkertijd de peuterspeelzaal bezoeken, wordt 50% van de corresponderende ouderbijdrage voor het eerste kind in rekening gebracht.

Over welk inkomen wordt de ouderbijdrage berekend.

Bepalend voor de hoogte van de ouderbijdrage is het netto-inkomen* van de huishouding waartoe het kind behoort; de inkomens van de partners die behoren tot een huishouding worden daarvoor bij elkaar opgeteld.

Hoe wordt het netto-inkomen vastgesteld.

Vaststelling van het netto-inkomen kan op twee manieren plaatsvinden:

a. via de loonstrook/opgave van de werkgever of een uitkeringsinstantie + eventueel voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting / premie volksverzekering, of

b. op basis van de laatst vastgestelde definitieve aanslag inkomstenbelasting.

Bepaling van het netto-inkomen via de aanslag inkomstenbelasting komt met name in aanmerking als vaststelling aan de hand van de loonstrook niet mogelijk is (bijvoorbeeld bij zelfstandigen).

Inkomens die per 4 weken worden uitbetaald, worden vermenigvuldigd met 13/12, teneinde het netto-inkomen per maand te kunnen bepalen.


Noot
*

nette maandinkomen (loonstrook) + eventueel voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting / premie volksverzekering.