Delegatie- en mandaatbesluit Omgevingsplan gemeente Amsterdam

Geldend van 27-07-2024 t/m heden

Intitulé

Delegatie- en mandaatbesluit Omgevingsplan gemeente Amsterdam

De raad van de gemeente Amsterdam;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 11 juni 2024;

gelet op het bepaalde in artikel 156 van de Gemeentewet;

gelet op het bepaalde in artikel 2.8 en 4.14, vijfde lid van de Omgevingswet;

gelet op artikel 10:13 van de Algemene wet bestuursrecht;

gelet op artikel 10:3 van de Algemene wet bestuursrecht;

gelet op artikel 16.36, vijfde lid en 16.43, tweede lid van de Omgevingswet.

overwegende dat de gemeenteraad bevoegd is een gewijzigd omgevingsplan vast te stellen, dit niet in alle gevallen noodzakelijk is en het college van burgemeester en wethouders (hierna: college) op diverse onderdelen van het omgevingsplan de bevoegdheid tot wijziging van het omgevingsplan kan overnemen;

besluit:

Artikel 1 Algemene onderwerpen voor delegatie

De bevoegdheid tot vaststelling van een wijziging van het Omgevingsplan gemeente Amsterdam te delegeren aan het college van burgemeester en wethouders voor zover de wijziging betrekking heeft op:

  • 1.

    het verwerken van kaderstellend beleid dat is vastgesteld door de gemeenteraad;

  • 2.

    het beleidsneutraal verwerken van onderdelen uit de gemeentelijke verordeningen in het omgevingsplan;

  • 3.

    het verwerken van een onherroepelijke voortdurende buitenplanse omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 4.17 van de Omgevingswet;

  • 4.

    het verwerken van gewijzigde wet- en regelgeving en beleidsnormen, waarin geen beleidsvrijheid is toegekend;

  • 5.

    het toevoegen en of wijzigen van (een) begripsbepaling(en) voor zover deze geen wezenlijke wijzigingen voor de fysieke leefomgeving tot gevolg hebben;

  • 6.

    het herstellen van een kennelijke schrijffout, rekenfout of een andere kennelijke fout in het omgevingsplan;

  • 7.

    het verwerken van een gerechtelijke uitspraak, voor zover dit via een beleidsneutrale wijziging wordt hersteld;

  • 8.

    een wijziging waarbij geen zienswijzen zijn ingediend tegen het ontwerpbesluit en ten opzichte van dit ontwerpbesluit ook geen wezenlijke ambtshalve wijzigingen zijn aangebracht.

Artikel 2 Specifiek inhoudelijke onderwerpen voor delegatie

De bevoegdheid tot vaststelling van een wijziging van het Omgevingsplan gemeente Amsterdam te delegeren aan het college van burgemeester en wethouders, voor zover de wijziging uitsluitend betrekking heeft op één of meer van de onderstaande onderdelen:

  • 1.

    het aanwijzen, wijzigen en schrappen (van een aanwijzing) van een gemeentelijk monument;

  • 2.

    het wijzigen van het omgevingsplan als gevolg van de aanwijzing van een beschermd stadsgezicht;

  • 3.

    het verwijderen van regels uit het omgevingsplan die zijn opgenomen ter bescherming van archeologische waarden, indien uit onderzoek is gebleken dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;

  • 4.

    het aanwijzen of het afzien van een brand- en/of explosievoorschriftengebied;

  • 5.

    het aanwijzen van een locatie voor, het wijzigen of schrappen van een plaatsgebonden risicocontour 10-6;

  • 6.

    het aanwijzen van een locatie waar een uitzondering geldt op het verbod om te lozen bij voedselrestvermaling en het stellen van regels daarover;

  • 7.

    het actualiseren van kosten, opbrengsten en toedeling van kosten van een vastgesteld kostenverhaalsgebied met tijdvak;

  • 8.

    het bijstellen van kostenverhaalplafonds en maxima per kostenverhaalsplichtige activiteit voor een vastgesteld kostenverhaalsgebied zonder tijdvak;

  • 9.

    het schrappen van een ligplaats, voor zover daarvoor in het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid was opgenomen;

  • 10.

    Het stellen van (een) maatwerkregel(s) in het omgevingsplan voor zover deze betrekking heeft op:

    • a)

      een gebruiksmelding als bedoeld in artikel 6.10 van het Besluit bouwwerken leefomgeving;

    • b)

      een maatwerkregel als bedoeld in artikel 4.7 van het Besluit bouwwerken leefomgeving;

    • c)

      een maatwerkregel als bedoeld in artikel 2.12 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 3 Afwijzen van de aanvraag tot wijziging van het Omgevingsplan

De bevoegdheid om een aanvraag om een wijziging van het omgevingsplan af te wijzen te delegeren aan het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 4 Voorbereidingsbesluit

De bevoegdheid om een voorbereidingsbesluit met het oog op de voorbereiding van in het omgevingsplan te stellen regels vast te stellen te delegeren aan het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 5 Mandaat mer-beoordelingsbeslissing en voorbereidingshandelingen voor een milieueffectrapport

De bevoegdheid tot het nemen van een mer-beoordelingsbeslissing en de bij het opstellen van het milieueffectrapport behorende voorbereidingshandelingen aan het college van burgemeester en wethouders te mandateren.

Artikel 6 Voorleggen genomen besluiten

Het college legt éénmaal per jaar een overzicht voor aan de raad van de krachtens dit besluit genomen besluiten.

Artikel 7 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na bekendmaking;

Artikel 8 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als delegatie- en mandaatbesluit Omgevingsplan gemeente Amsterdam.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 17 juli 2024,

De voorzitter

Femke Halsema

De plaatsvervangend raadsgriffier

Dafne Struijk

Toelichting

Algemeen deel

De Omgevingswet is op 1 januari 2024 in werking getreden. De Omgevingswet geeft de mogelijkheid aan de gemeenteraad om de bevoegdheid tot het vaststellen van een wijziging van delen van het omgevingsplan te delegeren aan het college. Dit delegatiebesluit vormt een afzonderlijk besluit, dat geen deel uitmaakt van het omgevingsplan. Het delegatiebesluit geeft de reikwijdte van de bevoegdheid die de raad aan het college delegeert. Het bepaalt binnen welke grenzen en onder welke voorwaarden de bevoegdheid kan of moet worden uitgeoefend. Ook kan in het delegatiebesluit bepaald worden hoe het college uitvoering moet geven aan de gedelegeerde bevoegdheid. Met delegatie zorgt de raad ervoor dat de uitvoering van het beleid bij het uitvoerende orgaan neergelegd wordt. Dit kan vanuit het oogpunt van efficiency en flexibiliteit wenselijk zijn en zorgt voor snellere besluitvorming.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Algemene onderwerpen voor delegatie

Lid 1 Beleid van raad in het omgevingsplan

Bij kaderstellend beleid kan gedacht worden aan door de raad vastgestelde ruimtelijke visies, ruimtelijke (stedenbouwkundige) plannen, startnotities, beleidsnota’s/-visies en kaders met inbegrip van daarmee naar aard en strekking te vergelijken documenten. Deze voorbeelden zijn overigens niet uitputtend bedoeld. Het omgevingsplan bevat niet alleen regels die de ruimtelijke ordening betreffen, maar ziet op de gehele fysieke leefomgeving. Het is dan ook mogelijk om andere onderwerpen die in kaderstellend beleid opgenomen zijn en de fysieke leefomgeving betreffen, indien gewenst te vertalen naar regels in het omgevingsplan. Wanneer de raad beleid heeft vastgesteld die doorvertaling in het omgevingsplan behoeft, kan dit door het college gebeuren. Het gaat immers om het vertalen van beleid waar al sprake is geweest van een inhoudelijke afweging. Een dergelijke aanpassing van delen van het omgevingsplan is aan te merken als uitvoering en daarmee ligt delegatie aan het college voor de hand. Indien de raad toch wenst om de vertaling van het kaderstellende beleid in het omgevingsplan zelf vast te stellen, kan de raad dit bij de vaststelling van het kaderstellende beleid besluiten.

Lid 2 Het toevoegen van die onderdelen uit de gemeentelijke verordeningen die beleidsneutraal overgeheveld gaan worden naar het omgevingsplan;

De Omgevingswet bevat voor de gemeenteraad de verplichting om voor het gehele gemeentelijk grondgebied één omgevingsplan vast te stellen waarin regels over de fysieke leefomgeving zijn opgenomen. Deze verplichting geldt ook voor bepaalde regels over de fysieke leefomgeving die in gemeentelijke verordeningen zijn gesteld. Bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet blijven deze verordeningen gelden naast het omgevingsplan. Gemeenten moeten in de overgangsperiode tot 2032 deze verordeningen opnemen in het omgevingsplan. Aangezien deze verordeningen destijds al door de raad zijn vastgesteld, heeft de raad al een inhoudelijke afweging gemaakt. De beleidsneutrale doorvertaling van de regels uit de verordeningen naar het omgevingsplan betreft puur de uitvoering en kan door het college gebeuren. Indien sprake is van een inhoudelijke beleidswijziging blijft de raad bevoegd.

Lid 3 Verleende omgevingsvergunningen in afwijking van het omgevingsplan

Ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt door middel van een omgevingsvergunning. Een dergelijke vergunning kan ook verleend worden in afwijking van het omgevingsplan (bopa). Het college heeft de bevoegdheid (in bepaalde gevallen rekening houdend met een bindend advies van de raad inzake buitenplanse omgevingsplanactiviteiten) te besluiten over het verlenen van een omgevingsvergunning in afwijking van het omgevingsplan. De Omgevingswet bepaalt dat de gemeenteraad vergunningen voor afwijkactiviteiten binnen vijf jaar moet verwerken in het omgevingsplan. Het verwerken van een verleende (onherroepelijke) omgevingsvergunningen is een administratieve handeling. Daarom leent dit zich goed voor delegatie.

Lid 4 Het actualiseren/aanpassen van het omgevingsplan aan veranderende wet- en regelgeving en beleidsnormen voor zover hier geen beleidsvrijheid meer is toegekend;

Wet- en regelgeving wijzigt regelmatig, net als normen uit beleidsstukken/visies. Dit komt door andere inzichten, wijzigingen in normstellingen, meetmethoden, naamgeving, vervallen van wetgeving, etc. Dit kan ertoe leiden dat normen, reken- en meetmethoden, referenties en verwijzingen (naar wetgeving) die in het omgevingsplan zijn opgenomen aangepast moet worden. Het betreft hier onder andere gewijzigde wet- en regelgeving van het rijk of provincie, waar de gemeente feitelijk niets over te zeggen heeft en waar geen beleidsvrijheid meer is toegekend.

Lid 5 Het toevoegen en of wijzigen van begripsbepalingen voor zover deze geen wezenlijke wijzigingen voor de fysieke leefomgeving tot gevolg hebben;

Het is mogelijk dat er begripsbepalingen in het omgevingsplan moeten worden toegevoegd of aangepast om de ‘leesbaarheid’ te verbeteren. In voornoemde gevallen gaat het niet om het aanpassen of toevoegen van begripsbepalingen die (nadelige) gevolgen (kunnen) hebben voor de fysieke leefomgeving dan wel (nadelige of beperkende) effecten tot gevolg hebben voor inwoners en initiatiefnemers of inhoudelijk besproken moet worden.

Lid 6 Het corrigeren van kennelijke schrijffout, rekenfout of een andere kennelijke fout in het omgevingsplan;

Herstel van fouten (bijv. verschrijvingen, verkeerde verwijzingen) in het omgevingsplan is pure uitvoering. Het gaat hier om technische aanpassingen waarbij inhoudelijke besluitvorming niet is vereist. Delegatie van dit onderdeel aan het college ligt hiermee voor de hand.

Lid 7 Het verwerken van gerechtelijke uitspraken, waarbij het gebrek via een beleidsneutrale wijziging wordt hersteld;

Hierbij gaat het om een uitspraak van een rechter op grond waarvan het omgevingsplan moet worden aangepast, maar die wijziging inhoudelijk niet tot een ander besluit leidt dan waarover de raad eerder heeft besloten.

Lid 8 Een wijziging waarbij geen zienswijzen zijn ingediend tegen het ontwerpbesluit en ten opzichte van dit ontwerpbesluit ook geen wezenlijke ambtshalve wijzigingen zijn aangebracht

Op grond van artikel 3:18, vierde lid van de Algemene wet bestuursrecht neemt de gemeente, als er geen zienswijze zijn binnengekomen, het besluit binnen 4 weken nadat de termijn voor zienswijzen is verstreken. De enige mogelijkheid om deze termijn te halen is door de vaststelling van de wijziging van het omgevingsplan in deze gevallen te delegeren aan het college. Deze wijziging geldt alleen voor zover er verder ook geen wezenlijke ambtshalve wijzigingen zijn doorgevoerd, waarvan het wenselijk is dat de raad hierover besluit.

Artikel 2 Specifiek inhoudelijke onderwerpen voor delegatie

De volgende onderwerpen worden alleen gedelegeerd als voor dit specifieke onderdeel een aparte wijziging van het omgevingsplan in procedure wordt gebracht. Indien onderstaande onderwerpen onderdeel zijn van een grotere wijziging van het omgevingsplan waarvoor de raad bevoegd is, worden deze punten niet gedelegeerd. In dat geval behoudt de raad de bevoegdheid om het omgevingsplan te wijzigen.

Lid 1 en 2 Het aanwijzen, wijzigen en schrappen (een aanwijzing) van een gemeentelijke monumenten of aanwijzing van een beschermd stadsgezicht;

Gemeentelijke monumenten moeten volgens de Omgevingswet in het omgevingsplan opgenomen worden. Het toedelen van de functie monument aan een locatie (voorheen: het aanwijzen van een gemeentelijk monument) is volgens de Erfgoedverordening een collegebevoegdheid. In het kader van de Omgevingswet dienen verordeningen in het omgevingsplan opgenomen te worden. Tot het moment dat het tijdelijk omgevingsplan wordt omgezet in een omgevingsplan (uiterlijk 2032) en alle gemeentelijke verordeningen hierin opgenomen zijn, kunnen nieuwe gemeentelijke monumenten nog worden aangewezen op grond van de gemeentelijke erfgoedverordening. Na de overgangsperiode zal het aanwijzen van gemeentelijke monumenten geregeld worden door deze op te nemen in het omgevingsplan. Aangezien de bevoegdheid tot het aanwijzen van monumenten reeds bij het college ligt, ligt het voor de hand dat het college ook verantwoordelijk is voor het wijzigen van het omgevingsplan door het opnemen van een aangewezen monument.

Lid 3 Het verwijderen van regels ter bescherming van archeologische waarden, indien uit onderzoek is gebleken dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn;

Uit nader archeologisch onderzoek kan blijken dat de archeologische waarde op een specifieke locatie niet overeenkomt met de situatie zoals deze is vastgesteld (er zijn geen archeologische resten gevonden dus de waarde is lager). Het archeologisch beleid wordt hierop dan aangepast. Dit zijn zaken die dan ook aangepast moeten worden in het omgevingsplan. Om de procedure voor het aanpassen van het omgevingsplan in deze situaties sneller te laten verlopen ligt het delegeren van de vaststelling van het omgevingsplan op dit punt voor de hand.

Lid 4 Het aanwijzen, wijzigen of afzien van een brand- en/of explosievoorschriftengebied;

Artikel 5.14 tweede lid van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) geeft aan dat in het omgevingsplan een brand- en/of explosieaandachtsgebied via het omgevingsplan wordt aangewezen als een brand- respectievelijk explosievoorschriftengebied. In afwijking van het tweede lid kan in een omgevingsplan worden afgezien van het aanwijzen van een brand- of explosievoorschriftengebied of kan een kleiner gebied als brand- of explosievoorschriftengebied worden aangewezen. Alleen voor een locatie in een brand- of een explosieaandachtsgebied waar een zeer kwetsbaar gebouw is toegelaten, kan niet worden afgezien van het aanwijzen van een voorschriftengebied.

Het is niet mogelijk om bij de vergunningverlening van een risicovolle milieubelastende activiteit een voorschriftengebied aan te wijzen of af te zien van aanwijzing middels een omgevingsvergunning (het te beschermen gebouw ligt immers buiten de locatie van de aanvraag omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit). Daarom wordt voor deze gevallen het aanwijzen 0f afzien van een voorschriftengebied gedelegeerd aan het college.

Lid 5 Het aanwijzen van locatie voor, wijzigen en schrappen van een plaatsgebonden risicocontour;

Als een milieubelastende activiteit met een plaatsgebonden risicocontour weggaat en er komt een ander bedrijf in de plaats zonder plaatsgebonden risicocontour, dan kan het voor de ontwikkeling van een gebied gewenst zijn om deze contour te schrappen. Daarnaast kan de energietransitie leiden tot nieuwe of gewijzigde contouren. In deze gevallen is het gewenst om hier snel op in te kunnen spelen. Dit kan door het aanwijzen, wijzigen of schrappen van een plaatsgebonden risicocontour bij het college te leggen.

Lid 6 Het aanwijzen van een locatie waar een uitzondering geldt op het verbod lozen bij voedselrestvermaling en het stellen van regels daarover;

De gemeente heeft een hoge ambitie op het gebied van duurzaamheid. Een van de initiatieven op dat gebied zijn de experimenten met nieuwe sanitatie waarbij afvalwater wordt gezien als een bron van energie en grondstoffen waarbij zo weinig mogelijk water wordt verspild. Om goed en flexibel in te kunnen spelen op deze nieuwe technieken wordt voorgesteld om aanwijzen van een locatie waar een uitzondering geldt op het verbod om te lozen bij voedselrestvermaling te delegeren aan het college. Voor zover dit nodig is kan het college ook regels opnemen over de aanwijzing. Een voorbeeld waarbij dit wordt toegepast is in pilots in Buiksloterham.

Lid 7 en 8 Het actualiseren van kosten, opbrengsten van kosten van een vastgesteld kostenverhaalsgebied met tijdvak en het bijstellen van kostenverhaalsplafonds voor een vastgesteld kostenverhaalsgebied zonder tijdvak;

Het ligt voor de hand om voor alle kostenverhaalsgebieden voor kostenverhaal met tijdvak de kosten en opbrengsten en toedeling van de kosten aan de eenheden activiteiten te actualiseren als daar aanleiding voor is. Van belang is dat bij kostenverhaal met tijdvak zo nodig ook het tijdvak geactualiseerd wordt. Als het tijdvak verlopen is, heeft dat geen gevolgen voor kostenverhaalbeschikkingen. Ook na verloop van een tijdvak blijft de verplichting bestaan een kostenverhaalbijdrage aan te vragen.

Voor de kostenverhaalsgebieden zonder tijdvak kan bezien worden of de kostenverhaalplafonds en maxima per kostenverhaalplichtige activiteit in de kostenverhaalregels bijstelling behoeven.

Vanwege de snelheid van de besluitvorming is het wenselijk dat het college de regels in het omgevingsplan kan actualiseren.

Lid 9 Het schrappen van een ligplaats, voor zover daarvoor in het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid was opgenomen

In diverse bestemmingsplannen is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarbij het college de bevoegdheid had om een ligplaats te kunnen schrappen. Onder de Omgevingswet is via het overgangsrecht bepaald dat de wijzigingsbevoegdheid een afwegingskader wordt voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit. Echter het schrappen van ligplaats kan niet via een omgevingsvergunning worden gerealiseerd, maar zal via een wijziging van het omgevingsplan moeten gaan. Aangezien de bevoegdheid onder het oude recht ook bij het college lag, wordt deze bestaande bevoegdheid aan het college gedelegeerd.

Lid 10 Het stellen van maatwerkregels in het omgevingsplan voor zover de betrekking heeft op:

  • a.

    een gebruiksmelding als bedoeld in artikel 6.10 van het Besluit bouwwerken leefomgeving;

  • b.

    een maatwerkregel als bedoeld in artikel 4.7 jo. 4.161 van het Besluit bouwwerken leefomgeving;

  • c.

    een maatwerkregel als bedoeld in artikel 2.12 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

  • a.

    De gemeente mag in het omgevingsplan een maatwerkregel stellen over het afwijken van het in Bbl genoemde aantal personen voor de celfunctie, de gezondheidszorgfunctie en de logiesfuncties gelegen in een logiesgebouw. Op grond van artikel 6.7 van het Bbl geldt de algemene meldingsplicht voor deze gebruiksfuncties vanaf 10 personen. Gemeenten kunnen er voor kiezen in het omgevingsplan bijvoorbeeld een meldingsplicht vanaf 5 personen of vanaf 14 personen op te nemen. Deze mogelijkheid van lokaal maatwerk was er eerder ook in de Wabo bij de gebruiksvergunningplicht. Omdat deze mogelijk ook eerder bij het college lag, als vergunningverlener, en meestal aan de orde komt bij vergunningverlening, ligt het voor de hand nu te delegeren aan het college.

  • b.

    Hierbij gaat het om regels betreffende het aanwijzen van gebieden of categorieën woonfuncties, waarbij kan worden afgeweken (alleen een versoepeling) van regels in afdeling 4.5 van het Besluit bouwwerken leefomgeving. Hierdoor is het mogelijk ruimere afmetingen van gebruiksruimtes in specifieke woonfuncties voor te schrijven.

  • c.

    Deze maatregels kunnen worden gesteld betreffende milieubelastende activiteiten die op een locatie worden of zullen worden verricht. De maatwerkregels zijn dus niet gericht tot een belanghebbende, maar gelden op een bepaalde locatie ongeacht wie daar een activiteit verricht of gaat verrichten. Maatwerkregels zijn daarom geschikt om te sturen op toekomstige ontwikkelingen zoals ook nieuwe technieken. Om goed in te kunnen spelen op deze nieuwe technieken wordt voorgesteld om het stellen van maatwerkregels te delegeren aan het college.

Artikel 3 afwijzen van de aanvraag tot wijziging van het Omgevingsplan

Hier gaat het om de bevoegdheid om een aanvraag om een wijziging van het omgevingsplan af te wijzen, te delegeren aan het college van burgemeester en wethouders. Ook onder de Wet ruimtelijke ordening was deze mogelijkheid aan het college gedelegeerd.

Artikel 4 Voorbereidingsbesluit

Het voorbereidingsbesluit is een besluit dat tijdelijk ontwikkelingen inperkt, die op grond van de geldende regels mogelijk zijn. Het kan bijvoorbeeld dat iets is toegestaan volgens het huidige omgevingsplan, maar niet volgens een wijziging van het omgevingsplan dat in voorbereiding is. De gemeenteraad kan dan een voorbereidingsbesluit nemen, waardoor regels tijdelijk niet gelden. De bevoegdheid tot het nemen van een voorbereidingsbesluit kan worden gedelegeerd aan het college. Deze mogelijkheid bestond onder de Wet ruimtelijke ordening niet. In de Omgevingswet is dit opgenomen omdat het college een omgevingsplan voorbereidt en daarmee dan ook goed in staat is om op een effectieve wijze een voorbereidingsbesluit te nemen. Het voorbereidingsbesluit wijzigt het omgevingsplan. De voorbeschermingsregels staan straks niet meer in het voorbereidingsbesluit, maar in het omgevingsplan. De burger raadpleegt slechts één document: het omgevingsplan. De voorbeschermingsregels kunnen nieuwe regels aan het omgevingsplan toevoegen. Denk daarbij aan een verbod op het realiseren van een activiteit of een verbod zonder vergunning een activiteit te realiseren. De voorbeschermingsregels kunnen ook regels uit het omgevingsplan buiten werking stellen. Een belangrijke randvoorwaarde is dat voorbeschermingsregels alleen beperkingen mogen opleggen aan activiteiten die wel zijn toegelaten op grond van een omgevingsplan, maar die nog niet plaatsvinden. Het gevolg hiervan is dat een voorbereidingsbesluit bestaand gebruik en bestaande bouwwerken moet eerbiedigen. In feite kunnen de voorbeschermingsregels alleen de bestaande situatie bevriezen.

Artikel 5 mandaat mer-beoordelingsbeslissing en voorbereidingshandelingen mer

Met de introductie van de Omgevingswet zijn er enkele procedurele wijzigingen in de wetgeving rond de milieueffectrapportage (mer). Onder het oude recht bepaalde artikel 7.1, vierde lid, van de Wet milieubeheer dat zowel het college als de gemeenteraad een mer-beoordelingsbesluit konden nemen. Onder de Omgevingswet ontbreekt een met artikel 7.1, vierde lid, vergelijkbare bepaling. Dit betekent dat, wanneer de raad het bevoegd gezag is, het college door de raad gemandateerd moet zijn om een mer-beoordelingsbeslissing te nemen. Aangezien het college deze besluiten voorbereid is het wenselijk om deze bevoegdheid aan het college te mandateren.

Daarbij gaat het ook om het kunnen uitvoeren van voorbereidingshandelingen die bij het opstellen van het milieueffectrapport behoren, zoals het raadplegen van bestuursorganen en instanties over de reikwijdte en het detailniveau (artikel 16.38 van de Omgevingswet), het adviseren over reikwijdte en detailniveau (artikel 16.46 van de Omgevingswet) en het in de gelegenheid stellen van de Commissie voor de milieueffectrapportage om advies uit te brengen (artikel 16.39 en artikel 16.47 van de Omgevingswet).

Artikel 6 Voorleggen genomen besluiten

Het college legt een maal per jaar een overzicht van de krachtens dit besluit genomen besluiten voor aan de raad. Dit kan dan gelijk worden gezien als evaluatiemoment.

Artikel 7 Inwerkingtreding

Dit artikel regelt dat het besluit inwerking treedt op de dag na bekendmaking.

Artikel 8 Citeertitel

Dit artikel regelt dat dit besluit wordt aangehaald als delegatie- en mandaatbesluit Omgevingsplan gemeente Amsterdam.