Uitvoerings- en handhavingsstrategie 2024-2027

Dit is een toekomstige tekst! Geldend vanaf 24-07-2024

Intitulé

Uitvoerings- en handhavingsstrategie 2024-2027

Datum: juni 2024

Versie: definitief

1. Inleiding

Voor u ligt de Uitvoerings- en handhavingsstrategie 2024-2027 (U&H Strategie). Dit is de opvolger van het VTH Beleid 2019-2022. Met deze strategie geven we invulling aan de wettelijke plicht die we hebben vanuit het Omgevingsbesluit. In deze strategie staat beschreven hoe wij de komende jaren omgaan met onze taken op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH- taken) binnen de omgeving waar mensen wonen, werken en recreëren. Naast het invullen van de wettelijke verplichtingen die we hebben, is het doel van het plan om een bijdrage te leveren aan het realiseren van de visie die VTH heeft:

“Wij dragen bij aan een leefbare stad waarin inwoners en Bedrijven zonder al te veel gedoe hun zaken kunnen regelen en waarin iedereen zich houdt aan de regels.”

Dit doen we door risico’s in kaart te brengen, prioriteiten te stellen en doelstellingen te formuleren op de geprioriteerde thema’s. Door deze strategie geven wij op uniforme en transparante wijze inzicht in de beleidskeuzes die we maken, de organisatiewijze en de uitvoering van de VTH-taken.

De strategie kent voor een groot deel een uitvoerend karakter omdat de wetgever ons opdraagt hier beleid voor vast te stellen. De strategische keuzes zitten voornamelijk in het vaststellen van de prioriteiten.

2. Afbakening en positionering

Dit plan heeft betrekking op een breed scala aan VTH-taken binnen het omgevingsrecht. Samengevat gaat het over taken die betrekking hebben op: bouwen, ruimtelijke ordening, monumenten, brandveilig gebruik, openbare ruimte (APV en floA), alcohol, coffeeshops en ondermijning. De volledige lijst met landelijke en lokale wet- en regelgeving waar dit beleidsplan betrekking op heeft is te vinden in bijlage 1.

Relatie met andere beleidsnota’s

Er zijn 2 andere belangrijke beleidsnota’s die zich tot dit beleidsplan verhouden

1.Integraal Veiligheids Programma (IVP)

Dit programma ziet hoofdzakelijk op een uitwerking van de beleidskeuzes op het gebied van sociale veiligheid. Dit staat in verbinding met fysieke veiligheid waar dit beleidsplan op ziet. In de uitvoering is vaak sprake van overlap. Ook leveren vergunningverleners, toezichthouders en handhavers vaak direct een bijdrage aan het realiseren van de doelstellingen uit het IVP. De doelstellingen en prioriteiten uit het nieuwe IVP worden daarom waar van belang ook meegenomen in deze strategie en in het Uitvoeringsprogramma dat hieruit volgt.

2.Preventie- en Handhavingsplan Alcohol

Dit plan geeft inzicht in de wijze waarop wij invulling geven aan alcoholpreventie en handhaving van de Alcoholwet. Bij de uitvoering van het plan wordt aansluiting gezocht bij deze strategie en het VTH Uitvoeringsprogramma.

3. Leeswijzer

Deze strategie is opgebouwd uit een beknopte kern en een bijlagenboek. In de kern, welke nu voor u ligt, komen de volgende onderwerpen aan de orde:

  • -

    Visie op kwaliteit en plaats binnen de beleidscyclus

  • -

    Ontwikkelingen

  • -

    Visie op VTH

  • -

    Risico’s en prioriteiten

  • -

    Doelstellingen en indicatoren

  • -

    Uitvoeringsstrategie

Er wordt steeds verwezen naar bijlagen, welke integraal onderdeel uitmaken van deze strategie en waar een nadere uitwerking van de kern is te vinden.

4. De beleidscyclus

De U&H Strategie is het belangrijkste document in de VTH beleidscyclus. Deze cyclus staat hieronder afgebeeld in de big-8. De strategie vormt het strategisch beleidskader. De in deze strategie gestelde prioriteiten en doelstellingen worden in het Uitvoeringsprogramma VTH, het operationeel beleidskader, doorvertaald. In de begroting worden de financiële middelen geregeld. Na degelijke voorbereiding vindt de uitvoering plaats. De gestelde doelen worden gemonitord en na een jaarverslag volgt een bijstelling van het Uitvoeringsprogramma voor het volgende jaar. De U&H Startegie wordt eens per vier jaar opgesteld. De provincie controleert als interbestuurlijk toezichthouder of wij de big-8 naar behoren doorlopen en uitvoeren.

afbeelding binnen de regeling

5. Visie op kwaliteit

De raad heeft de “Verordening kwaliteit vergunningverlening, toezicht en handhaving Omgevingsrecht gemeente Amersfoort 2017” vastgesteld. In deze verordening staat aangegeven dat de kwaliteitscriteria, welke landelijk gezien worden als het instrument om de kwaliteit van de uitvoering van de VTH-taken te meten, gelden voor de taken die door de Regionale Uitvoeringsdienst (RUD Utrecht) uit worden gevoerd. Deze verordening zal opnieuw worden vastgesteld in 2024 waarbij de kwalteitscriteria ook van toepassing zullen zijn op de taken die de gemeente Amersfoort in eigen huis uitvoert.

Waar niet voldaan kan worden aan de criteria of waar dit toch niet wenselijk blijkt, zal aan worden gegeven waarom niet. Hier geldt het zogenoemde ‘comply or explain’. Of we passen de kwaliteitscriteria toe, of we leggen jaarlijks uit waarom we dat niet doen. De kwaliteitscriteria zijn geen doel op zich, maar een waardevol middel om een zo hoog mogelijke kwaliteit van uitvoering te realiseren.

In de Uitvoeringsprogramma’s binnen deze beleidsperiode zal steeds aan worden gegeven welke activiteiten moeten worden ondernomen om aan de criteria te voldoen.

afbeelding binnen de regeling

6. Beleidsevaluatie

In bovenstaande weergave van de Big-8 gaat de evaluatie van het beleid vooraf aan het opstellen van een nieuwe strategie. In bijlage 2 is deze beleidsevaluatie opgenomen. Uit de beleidsevaluatie komen op elk aspect aanbevelingen, zoals ten aanzien van de risicoanalyse, doelstellingen en strategieën.

7. Ontwikkelingen

Het omgevingsrecht is continu in ontwikkeling. Het is dan ook onmogelijk om hier alle ontwikkelingen te schetsen die gedurende deze beleidsperiode een rol zullen spelen. We volstaan met het benoemen van de belangrijkste ontwikkelingen en de richting die we daarin zoeken. In de Uitvoeringsprogramma’s worden activiteiten opgenomen om in te spelen op de op dat moment relevante ontwikkelingen.

Werken met de Omgevingswet

Per 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Deze wet beoogt om te komen tot één afgestemd instrumentarium voor de integrale aanpak van nieuwe initiatieven en de duurzame ontwikkeling voor gezonde en veilige fysieke leefomgeving.

De wet zorgt op de inhoud voor een verschuiving van vergunningverlening naar advisering aan inwoners en ondernemers aan de voorkant en/of toezicht en handhaving aan de achterkant.

De afgelopen beleidsperiode heeft de gemeente Amersfoort zich voorbereid op de invoering van de wet o.m. door de processen aan te passen, een backoffice applicatie in te richten, medewerkers op te leiden en een nieuw Omgevingsplan op te stellen. Ook zijn we in de aanloop naar de Omgevingswet al gaan werken volgens de principes van die wet. Zo is de Omgevingstafel geïntroduceerd en is er een nieuwe Gemeentelijke Adviescommissie Omgevingskwaliteit geïntroduceerd. De proof of the pudding is ook in deze in de tasting en dus zullen we de komende jaren de processen, werkwijzen en strategie onder de Omgevingswet blijven evalueren en aanpassen.

afbeelding binnen de regeling

Energietransitie

De energietransitie die landelijk is ingezet zal gevolgen hebben voor met name de activiteit bouwen onder de Omgevingswet. De toetsing van vergunningaanvragen zal veranderen.

Voor de energieklabelplicht voor kantoorgebouwen gaan we een project draaien om dit af te dwingen.

Toezicht op basis van data

Als overheden beschikken we over steeds meer data in verschillende databases welke nuttige informatie op kunnen leveren voor gericht toezicht. Met inachtneming van de juridische kaders (AVG) zullen we onderzoeken hoe we slim en efficiënt gebruik kunnen maken van deze data.

Werken met de Wkb

Per 1 januari 2024 is de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen in werking getreden. Hier hebben we ons de afgelopen beleidsperiode op voorbereid door het aanpassen van de werkprocessen, de backofficieapplicatie in te richten en de mederwerkers op te leiden. Het zal leiden tot een ander aanbod van werk en de wijze waarop we dit uitvoeren.

afbeelding binnen de regeling

Toezicht op bestaande gebouwen

Mede onder invloed van de Omgevingswet en wet Private kwaliteitsborging bestaat de kans dat er een verschuiving plaats zal vinden van vergunningverlening naar toezicht. De bestaande gebouwenvoorraad veroudert en (thematisch) toezicht op deze voorraad zal vorm worden gegeven.

8. Missie en visie

Op de afbeelding rechts staan de missie, visie en de leidende principes van VTH van de gemeente Amersfoort weergegeven.

Deze is tot stand gekomen door een jarenlange ontwikkeling en ervaring in het werkveld.

De elementen uit de visie zullen tot uitdrukking worden gebracht in een aantal concrete doelstellingen. In het Uitvoeringsprogramma VTH in geven we aan welke activiteiten we ondernemen om de visie zo goed mogelijk te realiseren.

afbeelding binnen de regeling

9. Omgevingsanalyse

In bijlage 3 staat een uitgebreide probleemanalyse opgenomen. De probleemanalyse bestaat uit een omgevingsanalyse en een risicoanalyse. In de omgevingsanalyse duiden wij wat voor soort gemeente Amersfoort is en welke uitdagingen we op het gebied van VTH verwachten de komende beleidsperiode.

We kijken hierbij naar de sociaal geografische factoren en het aanbod van VTH-taken in het afgelopen jaar.

De risicoanalyse is aangepast op basis van de bevindingen uit de beleidsevaluatie en het veranderende wettelijk kader. De uitkomsten van de analyse zijn besproken met de gemeenteraad die aanvullend prioriteiten heeft gesteld.

10. Risicoanalyse

In bijlage 4 Risicomatrix gemeente Amersfoort’ is de volledige uitkomst van de risicoanalyse te vinden die voor Toezicht en Handhaving op is gesteld. Voor Vergunningverlening wordt er niet gewerkt met een risicoanalyse. Voor bouwen wordt de aangepaste landelijke toetsmatrix (zie bijlage 5) en een daaraan gekoppeld toezichtsprotocol gebruikt. Deze laatste wordt deze beleidsperiode ingevoerd. Voor de overige vergunningen toetsen we volledig aan alle daarvoor geldende toetsingskaders (zie bijlage 6 Vergunningenstrategie).

De activiteiten die een hoge of een zeer hoge risicoscore hadden zijn geprioriteerd in deze beleidsperiode. Deze activiteiten zijn aangevuld met de bestuurlijke prioriteiten van zowel het college als de raad. Om deze bestuurlijke prioriteiten op te halen is voorafgaand aan de vaststelling van dit plan een Peiling gehouden in de Amersfoortse raad. Gezamenlijk vormen zij de “Meerjaren-prioriteiten” voor deze beleidsperiode.

11. Meerjaren-prioriteiten VTH 2024-2027

Openbare orde, leefbaarheid en APV

  • -

    Evenementen, horecanacht en alcohol

  • -

    Aanpak jeugdoverlast

  • -

    Sociale veiligheid en ondermijning

  • -

    Parkeren, verkeersovertredingen, geslotenverklaringen

  • -

    Huishoudelijk afval/ milieu

  • -

    Geluidshinder

  • -

    Vuurwerk

  • -

    Houtstook

  • -

    Groen en ecologie

Omgevingsrecht

  • -

    Omgevingsvergunningen GK 2 en 3, slopen en asbest

  • -

    Omgevingsvergunningen GK 1

  • -

    Brandveiligheid en constructieve veiligheid bestaande bouw en brandveiligheid stallen

  • -

    Mutatiedetectie

  • -

    Groen en ecologie

  • -

    Airco's en warmtepompen

  • -

    Erfgoed

Alle bovenstaande thema's worden in het jaarlijkse VTH Uitvoeringsprogramma van ceoncrete doelstellingen en activiteiten voorzien.

12. Relatie risico’s, prioriteiten, doelstellingen en activiteiten

Uit de VTH-visie en de vereisten uit de kwaliteitscriteria volgen een aantal algemene en kwaliteitsdoelstellingen. Deze doelen hebben een looptijd van 4 jaar.

Aan de geprioriteerde thema's die op de vorige pagina zijn benoemd, koppelen we jaarlijks in het Uitvoeringsprogramma doelstellingen en activiteiten. Aan het eind van elk jaar wordt gekeken of deze doelstellingen zijn behaald en welke thema's in het Uitvoeringsprogramma van het daaropvolgende jaar worden opgenomen.

Landelijke prioriteiten

We pakken de landelijke prioriteiten in Amersfoort doorgaans op via het “Provinciale Milieu Overleg” (PMO). Naast de overheden (gemeenten, provincie, waterschappen, Uitvoeringsdiensten, politie, Openbaar Ministerie), landelijke inspectiediensten (NVWA, RWS, Belastingdienst, SZW, ILT) en de Veiligheidsregio, nemen ook een aantal beherende instanties (Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten, Utrechts Landschap) en belangenorganisaties, zoals Utrechts Particulier Grondbezit deel aan het overleg. Voor alle landelijke prioriteiten (bijlage 13) geldt dat ze verwerkt zijn in regionale U&H Strategie of geprioriteerd zijn in deze strategie.

13. Gevolgen werkwijze prioriteitstelling

Prioriteiten stellen we niet voor niets. We kunnen niet voor elke activiteit een doelstelling opstellen. Voor de geprioriteerde thema's doen we dit wel.

In de nalevingsstrategie (zie bijlage 7) staat uitvoerig beschreven wat per beleidsterrein (“Bouwen en Ruimtelijke Ordening”, “APV”, “Evenementen” en “Alcoholwet", "Horeca", "Wet op de kansspelen" en "Coffeeshops”) de gestelde prioriteiten betekenen voor de mate van toezicht, de afhandeling van meldingen en de afhandeling van handhavingsverzoeken.

Vereenvoudigd werken de prioriteiten als volgt door:

Mate van

toezicht

Meldingen

Handhavings-

verzoeken

Laag

Geen

Geen actie

Afwijzen indien geen bijzondere omstandigheden

Midden

Incidenteel

Actie bij specifiek meldingenpatroon

Onderzoek en besluit

Hoog

Steekproefsgewijs

Onderzoek en afhandeling

Onderzoek en besluit

Zeer Hoog

Systematisch

Onderzoek en afhandeling

Onderzoek en besluit

Per situatie zal wel een inschatting gemaakt worden in hoeverre direct handelen, ondanks een lage prioriteit, toch gewenst is. Zeker als de veiligheid in het geding is zal er direct gehandeld worden.

Daarnaast krijgt iedereen altijd een terugkoppeling wat er met de melding wordt gedaan, of gedaan is.

14. Doelstellingen

We maken onderscheid in 3 typen doelstellingen:

  • 1.

    Algemene doelstellingen: Doelstellingen voor VTH die we meten op outcome aangevuld met de doelstellingen per domein, veelal gemeten op output. Deze doelstelling gelden voor 4 jaar.

  • 2.

    Kwaliteitsdoelstellingen: Deze doelstellingen komen voort uit het Besluit omgevingsrecht (Bor), de kwaliteitscriteria de VTH-visie. Er zijn een aantal onderwerpen waar vanuit de Bor en de kwaliteitscriteria verplicht doelstellingen over moeten worden opgenomen. Daarnaast formuleren we aantal doelstellingen op basis van de VTH-visie die we hebben om deze visie ook te realiseren. Deze doelstellingen gelden voor 4 jaar.

  • 3.

    Prioriteitsdoelstellingen: Voor alle geprioriteerde thema's die in het Uitvoeringsprogramma zijn opgenomen, wordt tenminste één doelstelling opgenomen. Deze doelstellingen worden ook van activiteiten voorzien. Deze doelstellingen en activiteiten staan dus niet in deze strategie.

14.1 Algemene en kwaliteitsdoelstellingen

  • 1.

    In de tweejaarlijkse monitor veiligheid en leefbaarheid daalt de score van ervaren overlast (1.8) en stijgt het rapportcijfer over de leefbaarheid van de buurt (7.4).

  • 2.

    Het aantal grote bouwincidenten is 0. Een groot bouwincident is een incident met een (gedeeltelijke) instorting van een pand met slachtoffers.

  • 3.

    Alle aanvragen voor de technische bouwactiviteit worden getoetst volgens toetsprotocol.

  • 4.

    Buitenplanse omgevingsplanactiviteiten worden binnen 5 jaar verwerkt in het Omgevingsplan.

  • 5.

    Alle aanvragen worden getoetst aan het Omgevingsplan.

  • 6.

    Alle aangevraagde vergunningen APV, floA, alcohol, en evenementen worden getoetst aan geldende beleidskaders.

  • 7.

    Het nalevingspercentage voor de activiteit bouwen verbetert.

  • 8.

    Bouwtoezicht wordt gehouden volgens een toezichtsprotocol.

  • 9.

    Alle handhaving geschiedt volgens de LHSO en het vastgestelde sanctiebeleid.

  • 10.

    Nalevingspercentage aan het Omgevingsplan van vergunde activiteiten verbetert.

  • 11.

    De kwaliteit van de dienstverlening (vergunningverlening Ow) wordt beoordeeld met ten minste een 7 (aansluitend bij het dienstverleningsconcept).

  • 12.

    Het percentage gehonoreerde bezwaren en beroepen is niet meer dan 10% (Opa bouwen en technische bouwactiviteit).

  • 13.

    Bij alle buitenplanse omgevingsplanactiviteiten is duidelijk op welke grond deze is genomen.

  • 14.

    80% van de meldingen handhaving openbare ruimte worden binnen 2 dagen opgepakt en binnen 14 dagen ‘afgehandeld tenzij’.

  • 15.

    Jaarlijks wordt er voor ten minste 1 type overtreding een protocol ontwikkeld om preventie te bevorderen.

  • 16.

    De benodigde financiële middelen worden in de begroting geborgd.

  • 17.

    Medewerkers worden opgeleid volgens de kwaliteitscriteria d.m.v. een opleidingsplan.

  • 18.

    VTH wordt beter betrokken bij de vooroverleggen.

  • 19.

    Er vindt een jaarlijkse procesevaluatie plaats op ten minste 1 werkproces.

  • 20.

    Alle Wkb meldingen worden getoetst op volledigheid.

15. Monitoring

Het Omgevingsbesluit stelt dat gemeenten moeten monitoren of de doelstellingen worden bereikt. Bij de hereiking van de U&H Strategie worden de doelstellingen geëvalueerd en getoetst op doelbereiking. Voor de prioriteitsdoelstellingen uit het Uitvoeringsprogramma gebeurt dit jaarlijks.

16. Vergunningenstrategie

Onder 14 is vastgelegd welke doelen we willen bereiken. In de uitvoeringsstrategieën wordt bepaald hoe we dit gaan doen. In “bijlage 6 Vergunningenstrategie” wordt beschreven welke basiswerkwijzen worden gehanteerd bij de verschillende vergunningen en meldingen die we kennen. Uitgangspunt daarbij is dat dat burgers en bedrijven verantwoordelijk zijn voor het indienen van goede en volledige aanvragen. De aanvraag vormt immers de basis voor de te beoordelen vergunning. Bij de taakuitvoering worden de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals het zorgvuldigheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel nageleefd.

Per activiteit wordt beschreven wat het beoordelingskader is en welke toetsen worden uitgevoerd.

17. Nalevingsstrategie

De nalevingsstrategie bestaat uit de preventiestrategie, de toezichtstrategie, de sanctiestrategie en de gedoogstrategie. Deze strategieën zijn volledig uitgewerkt in “bijlage 7 Nalevingsstrategie”.

De preventiestrategie beschrijft welke middelen worden ingezet om overtredingen van wet- en regelgeving te voorkomen. Hierbij speelt communicatie een cruciale rol. De toezichtstrategie beschrijft op welke wijze invulling wordt gegeven aan onze toezichtstaak. En met welke intensiteit het toezicht binnen deze thema’s en taken wordt uitgevoerd. Als overtredingen worden geconstateerd, zijn we in beginsel verplicht hiertegen handhavend op te treden. Hiertoe staan een aantal sanctiemiddelen ter beschikking. De handhavingsstrategie bepaalt welke sanctiemiddelen, wanneer en tegen welke overtredingen worden ingezet. De handhavingsstrategie wordt ook wel sanctiestrategie genoemd. Door middel van deze U&H Strategie wordt de “Landelijke Handhavingsstrategie Omgevingswet” (LHSO) vastgesteld die ook op is genomen in bijlage 8. Tenslotte wordt in de gedoogstrategie beschreven in welke bijzondere situaties en onder welke voorwaarden wij van handhavend optreden afzien.

18. Bijlagen

Om deze strategie kort en overzichtelijk te houden is er voor gekozen om veel beschrijvende delen op te nemen als bijlage. Deze bijlagen maken integraal onderdeel uit van deze strategie.

Bijlage 1 Overzicht wettelijke kaders

Bijlage 2 Beleidsevaluatie VTH Beleidsplan 2018-2022

Bijlage 3 Probleemanalyse en risicoanalyse

Bijlage 4 Risicomatrix VTH Amersfoort

Bijlage 5 Toetsprotocol BBL 2024 Risicomatrix VTH

Bijlage 6 Vergunningenstrategie Amersfoort

Bijlage 7 Nalevingsstrategie

Bijlage 8 Landelijke handhavingsstrategie Omgevingsrecht

Bijlage 9 Sanctiebeleid horeca Amersfoort

Bijlage 10 Samenwerkingspartners en samenwerkingsafspraken

Bijlage 11 Richtlijn dwangsommen en begunstigingstermijnen

Bijlage 12 Beleidsregel intrekken omgevingsvergunning onder Omgevingswet

Bijlage 13 Landelijke risicothema’s VTH

Ondertekening

Bijlage 1 Overzicht wettelijke kaders

De U&H Strategie gaat over (de uitvoering van) de VTH-taken waarvoor wij het bevoegd gezag zijn.

Concreet zijn dit de volgende landelijke en gemeentelijke kaders:

Landelijke wet- en regelgeving 

Lokale regelgeving 

Omgevingswet  

Algemene Plaatselijke Verordening (APV) 

Omgevingsbesluit 

Marktverordening 

Regeling omgevingsrecht 

Erfgoedverordening  

Woningwet 

Winkeltijdenverordening  

Besluit bouwwerken leefomgeving  

Afvalstoffenverordening 

Besluit kwaliteit leefomgeving 

Huisvestingsverordening  

Erfgoedwet  

Verordening fysieke leefomgeving Amersfoort 

Alcoholwet 

 

Wet op de kansspelen  

 

Winkeltijdenwet 

 

Wet kwaliteitsborging voor het bouwen 

 

Zondagswet 

 

Deze Strategie is niet van toepassing op de taken die voortvloeien uit de sociale en financiële wet- en regelgeving waarvoor de gemeente het bevoegd gezag is of wordt. Zoals:

  • -

    de Wet werk en bijstand (Wwb);

  • -

    Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo);

  • -

    Leerplichtwet (Lpw);

  • -

    Wet kinderopvang (Wko);

  • -

    Wet onroerende zaken (Woz);

Bijlage 2 Beleidsevaluatie VTH Beleidsplan 2018-2022

Evaluatie VTH Beleid 2019 – 2022

afbeelding binnen de regeling

1.Inleiding

In het VTH Beleidsplan 20219 – 2022 (hierna VTH Beleidsplan) staat beschreven hoe wij voor die periode omgaan met onze taken op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH-taken) binnen de omgeving waar mensen wonen, werken en recreëren. Dit gebeurde op basis van een missie en visie, een omgevingsanalyse inclusief risicoanalyse, prioriteiten en hieruit voortvloeiende beleidsdoelstellingen. Daarnaast zijn ook alle strategieën beschreven met daarin de wijze waarop wij ons werk uitvoeren.

Het VTH Beleidsplan omvatte al onze taken voor vergunningverlening, toezicht en handhaving op het gebied van het omgevingsrecht, de Algemene Plaatselijke Verordening (APV), de Drank- en Horecawet (DHW), overige bijzondere wetten. Daarmee hebben wij in dit beleidsplan meer vastgelegd dan alleen op grond van het omgevingsrecht vereist is.

In deze evaluatie blikken we terug op de voorgaande beleidsperiode. Deze periode liep vanaf 2019 tot en met 2023 omdat het beleid met een jaar verlengd is.

1.1 Doel evaluatie

Het doel van deze evaluatie is het benoemen van de aanbevelingen voor de volgende beleidsperiode op de diverse onderdelen van de nieuwe U&H Strategie. In deze evaluatie zullen we aangeven hoe we de aanbevelingen willen verwerken.

2.Missie en visie

De missie en de visie zoals beschreven in het VTH Beleidsplan vormden de basis voor de wijze waarop binnen VTH de werkzaamheden zijn uitgevoerd. Ondanks dat de missie en de visie niet bij elke collega even bekend zal zijn vormden met name visie en de leidende principes wel het uitgangspunt bij het uitvoeren van de taken. Bij het opstellen van missie en visie was al voorgesorteerd op het werken onder de Omgevingswet, welke uiteindelijk pas is ingevoerd in 2024. De missie en de visie voldoen dus ook nog voor de U&H Strategie in de volgende beleidsperiode.

Aanbeveling 1: Gebruik de missie, visie en leidende principes ongewijzigd voor de U&H Strategie.

Aanbeveling 2: Betrek de missie, visie en leidende principes bij het opstellen van het nieuwe O&O plan voor de afdeling VTH.

3.Ontwikkelingen

De geschetste ontwikkelingen hebben grotendeels plaatsgevonden, zij het in een gematigder tempo dan verwacht.

De Omgevingswet is, samen met de Wet kwaliteitsborging (Wkb), pas 1 januari 2024 ingevoerd. In het VTH Beleidsplan werd hier qua werkwijze al op voorgesorteerd (meedenken vooraf, vooraf betrokken worden bij initiatieven etc.). Deze werkwijzen zullen in de U&H strategie verder worden uitgewerkt in aangepaste strategieën.

De energietransitie is nog in volle gang. We zien met name dat de regelgeving die samenhangt met de energietransitie een grotere rol krijgen in het toetsen van vergunningaanvragen en het toezien op het naleven van aangescherpte normen. Dit zal de komende jaren doorgaan en zich verbreden tot circulaire economie.

Toezicht op basis van data is met name bij de milieuactiviteiten doorgevoerd. Voor bouwen en RO en het publieke domein kan dit nog verder ontwikkeld worden.

Toezicht op bestaande bouw richt zich nog voornamelijk op het brandveilig gebruiken van bouwwerken. De verschuiving van toezicht op nieuwbouw naar bestaande bouw heef zich nog niet voltrokken door de latere inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Het verbod op asbestdaken is er niet gekomen en is ook geen speerpunt geworden.

Aanbeveling 3: Onderzoek welke nieuwe ontwikkelingen van invloed zijn op het VTH-werkveld en gebruik deze voor de U&H Strategie.

4.Omgevingsanalyse

De Omgevingsanalyse blijft grotendeels onveranderd aangezien het de Omgeving grotendeels onveranderd is. Het zijn met name de ontwikkelingen in de fysieke ruimte en de beleidsontwikkelingen vanuit het Rijk en de gemeente zelf die invloed hebben op het werk van VTH. Deze ontwikkelingen zullen in de nieuwe omgevingsanalyse worden opgenomen en betrokken worden bij de prioriteitstelling.

Aanbeveling 4: Pas de omgevingsanalyse aan de meest recente ontwikkelingen aan, zowel fysiek als beleidsmatig.

5.Risicoanalyse

De risicoanalyse heeft, tezamen met de probleemanalyse, als basis gefungeerd voor de prioriteitstelling en de geformuleerde doelstellingen. Hiermee heeft de risicoanalyse zijn doel gediend. Ook de gekozen systematiek van ‘risico = kans x effect’ is effectief gebleken. Voor een hernieuwde risicoanalyse kan wel beter gekozen worden voor een aangepaste indeling van de risicocategorieën. `De categorieën ‘bestuurlijk imago’ en ‘financieel economisch’ voegden te weinig toe.

De risicoanalyse moe opnieuw gescoord worden en aangepast worden aan de laatste inzichten zowel qua kans als effect. Met name vanuit de circa 10.000 meldingen die we jaarlijks krijgen, gecombineerd met de ervaringen van de toezichthouders, kan de kans op een overtreding accurater worden vastgesteld.

Gezien het toegenomen bestuurlijke belang van natuur, ecologie en duurzaamheid kan er gekozen worden om deze risico’s apart te clusteren. Dit vergroot in inzichtelijkheid voor zowel raad als college bij het stellen van prioriteiten.

Tenslotte is gebleken dat bij het beoordelen of er aan de hand van een handhavingsverzoek handhavend zal worden opgetreden, de omschrijving van de overtredingen bij ‘bouwen en RO’ niet specifiek genoeg waren. Dit moet worden aangepast.

Uiteraard zullen wijzigingen in wetgeving en beleid tot aanpassingen van de risicoanalyse moeten leiden.

Aanbeveling 5: Scoor de risicoanalyse opnieuw qua ‘risico = kans x effect’

Aanbeveling 6: Pas de categorieën van de risicoanalyse aan, aan het toegenomen belang van natuur, ecologie en duurzaamheid en hecht minder waarde een bestuurlijk imago en financieel economisch.

Aanbeveling 7: Omschrijf de activiteiten dusdanig specifiek dat ze gebruikt kunnen worden bij het besluiten op een handhavingsverzoek.

6.Doelstellingen

In het Beleidsplan VTH heeft de probleemanalyse geleid tot een prioriteitstelling welke werd vertaald in de doelstellingen. In het uitvoeringsprogramma leidt dit vervolgens tot activiteiten.

In het Beleidsplan VTH stonden 3 soorten doelstellingen opgenomen: Algemene doelstellingen, Kwaliteitsdoelstellingen en Prioriteitsdoelstellingen.

In de Uitvoeringsprogramma’s vanaf 2019 is de voortgang op de doelstellingen gemeten en is aangegeven of een doelstelling (al) bereikt was en of deze aanpassing behoefde.

In de praktijk is gebleken dat er te veel doelstellingen waren opgenomen in het Beleidsplan VTH om goed op te kunnen sturen. Door minder en gerichter doelstellingen op te nemen is betere sturing mogelijk waarin focus wordt aangebracht. Prioriteitsdoelstellingen horen niet in de U&H Strategie maar in het Uitvoeringsprogramma, voorzien van activiteiten. Voor de algemene en de kwaliteitsdoelstellingen geldt dat er minder opgenomen moeten worden en van activiteiten moeten worden voorzien in het O&O plan. Daarnaast moeten de doelen aansluiten bij de doelstellingen zoals die zijn benoemd in de P&C cyclus van de gemeente Amersfoort.

Aanbeveling 8: Neem de prioriteitsdoelstellingen op in het Uitvoeringsprogramma en verantwoord hier jaarlijks op.

Aanbeveling 9: Neem minder algemene en kwaliteitsdoelstellingen op en voorzie deze van activiteiten in het O&O plan.

Aanbeveling 10: Zorg er voor dat de doelstellingen aansluiten op de doelstellingen uit de P&C cyclus van de gemeente Amersfoort.

Doelbereiking

De prioriteitsdoelstellingen worden in het gecombineerde VTH Uitvoeringsprogramma en Jaarverslag geëvalueerd en aangepast op basis van de nieuwe prioriteitsstelling.

Onderstaand het overzicht van algemene en prioriteitsdoelstellingen uit het Beleidsplan VTH:

Onderwerp

Doelstelling

Voortgang 2024

Advies 2024

VTH algemeen

In de tweejaarlijkse monitor veiligheid en leefbaarheid daalt de score van ervaren overlast (1.8) en stijgt het rapportcijfer over de leefbaarheid van de buurt (7.4).

afbeelding binnen de regeling

2021: 7.4 (leefbaarheid, overlast: 2.0)

Behouden

 

Het aantal grote bouwincidenten is 0. Een groot bouwincident is een incident met een (gedeeltelijke) instorting van een pand met slachtoffers.

afbeelding binnen de regeling

Behouden

 

VTH stelt jaarlijks een intern jaarplan op waarin acties worden geformuleerd om de kwaliteit van de uitvoering van de VTH-taken te verhogen en om in te spelen op landelijke en lokale ontwikkelingen.

afbeelding binnen de regeling

Vervalt omdat deze acties zijn geborgd in een intern verbeterteam

Vervallen

Onderwerp

Doelstelling

Voortgang 2024

Advies 2024

Vergunning verlening

 
 
 

VV bouw

  • -

    100% van de aanvragen voor de activiteit bouwen worden getoetst volgens toetsprotocol.

afbeelding binnen de regeling

Wordt ingevoerd bij nieuwe applicatie 2024

Behouden

VV RO

  • -

    Alle bestemmingsplannen zijn actueel (verantwoordelijkheid bij afdeling Stadsontwikkeling).

  • -

    Alle aanvragen worden getoetst aan het bestemmingsplan.

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Aanpassen aan omgevingswet

VV milieu

  • -

    Alle vergunningen worden bij wetswijzigingen binnen een jaar geactualiseerd;

  • -

    Omgevingsvergunningen activiteit milieu worden binnen de wettelijke termijn afgehandeld;

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Vervallen. Staat in regionale U&H Strategie

VV APV, D&H, Evenementen

  • -

    Alle aangevraagde vergunningen worden 100% getoetst aan geldende beleidskaders (zie p. 8 voor overzicht)

afbeelding binnen de regeling

Behouden

Toezicht en handhaving

 
 
 

T&HH bouw

  • -

    Nalevingspercentage voor de activiteit bouwen verbetert.

  • -

    Toezicht gehouden volgens het iTP.

  • -

    100% van de handhaving volgens de LHS**.

Nog niet meetbaar. Door uitstel Wkb en OW.

Behouden

T&HH RO

  • -

    Nalevingspercentage aan het bestemmingsplan van vergunde activiteiten is 100%.

  • -

    100% van de handhaving volgens de LHS**.

Nog niet meetbaar door uitstel Wkb en OW

Nog niet meetbaar

Behouden

T&HH milieu

  • -

    100% van de milieuhandhaving volgens de LHS

  • -

    Signalen van inwoners over bedrijven zonder vergunning of melding voor de activiteit milieu worden altijd opgepakt;

  • -

    Halfjaarlijks toetsen op actualiteit van het Uitvoeringsprogramma van de RUD en bijsturen indien wenselijk/noodzakelijk.

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Vervallen. Milieu is geregeld in regionale U&H strategie

T&HH APV, D&H, Evenementen

  • -

    Nalevingspercentage D&H (para) commerciële instellingen is 90%.

  • -

    Nalevingspercentage D&H instellingen (horeca, slijterijen, supermarkten) is 95%.

  • -

    Nalevingspercentage B en C evenementen tijdens de schouw 90%.

  • -

    Nalevingspercentage B en C evenementen tijdens het evenement is 90%.

  • -

    100% van de handhaving D&H volgens sanctiebeleid D&H (Horeca (APV), D&H-wet, Wet op de Kansspelen en Coffeeshops).

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Deze zaken zijn te moeilijk te meten. De doelstellingen vervallen.

afbeelding binnen de regeling

Vervallen

Vervallen

Vervallen

Vervallen

Behouden

Onderwerp

Doelstelling

Voortgang 2024

Advies 2024

Kwaliteit van de dienstverlening

De kwaliteit van de dienstverlening (vergunningverlening Wabo) wordt beoordeeld met ten minste een 7 (aansluitend bij het dienstverleningsconcept).

afbeelding binnen de regeling

Nog niet gemeten. Volgt bij aanpassing van het beleid.

Behouden

Kwaliteit van de producten

Het percentage gehonoreerde bezwaren en beroepen is niet meer dan 10% (wabo bouwen).

afbeelding binnen de regeling

Gedaald van 28,2 % à 19,6 % Verbetering t.o.v. vorig jaar.

Behouden

Tijdigheid van de geleverde producten

Maximaal 0.3 % van de vergunningaanvragen met een fatale termijn wordt van rechtswege verleend.

afbeelding binnen de regeling

Het is 0.43%. 8 vergunningen op 1444 aanvragen. Allen kleine verbouwingen.

Vervallen. Geeb fatale termijn meer onder de OW

De gronden op basis waarvan een afwijkingsbesluit is genomen

Bij 100% van de afwijkingsbesluiten is duidelijk op welke grond deze is genomen.

afbeelding binnen de regeling

Behouden

Leesbaarheid

Brieven worden op taalni2eau b1 geschreven

afbeelding binnen de regeling

Doel afgerond

Vervallen

Direct zaken afhandelen

Meldingen openbare ruimte worden binnen 2 dagen opgepakt en binnen 14 dagen ‘afgehandeld tenzij’. Indien afhandeling binnen 14 dagen niet mogelijk is wordt er een tussenmelding gestuurd.

afbeelding binnen de regeling

Behouden

Preventie

Er worden een aantal protocollen ontwikkeld om preventie te bevorderen.

afbeelding binnen de regeling

Voorbeeld: houtrook, dakkapellen, rookmelders

Behouden

Financiële gezondheid

De benodigde financiële middelen worden in de begroting geborgd.

afbeelding binnen de regeling

Behouden

Excellent werkgeverschap

Medewerkers worden opgeleid volgens de kwaliteitscriteria dmv het opleidingsplan.

afbeelding binnen de regeling

Veel geïnvesteerd in Ow en Wkb

Behouden

Vooraf betrokken worden bij initiatieven

VTH wordt beter betrokken bij de vooroverleggen (serviceformules)

afbeelding binnen de regeling

Werken met de Omgevingstafel, nieuw formulier op de website

Behouden

Slimmer digitaal werken

Het Intergraal Toetsingsprotocol (iTP) met bijbehorende hardware wordt ingevoerd

afbeelding binnen de regeling

We ontwikkelen zelf een protocol door de invoering van Centric voor de Leefomgeving (CLO).

Aanpassen aan eigen protocol

Excellent in kernprocessen

Er vindt een jaarlijkse procesevaluatie plaats op ten minste 1 werkproces

afbeelding binnen de regeling

Vrijwel alle CLO processen zijn herontworpen.

Behouden

Aanbeveling 11: Behoud de doelstellingen die bij de evaluatie nog als waardevol zijn beoordeeld en laat de overige doelstellingen vervallen.

Aanbeveling 12: Voeg voor zowel de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen als de Omgevingswet in de U&H Strategie tenminste 1 doelstelling toe.

7.Monitoring

Jaarlijks zijn de doelstelling uit het VTH Beleidsplan gemonitord op de voortgang op basis van indicatoren. De doelstellingen zijn zo smart mogelijk geformuleerd. Toch bleek het niet voor elke doelstelling haalbaar om de voortgang te monitoren. Voor zover deze monitoring niet mogelijk kan worden gemaakt is bij de doelstellingen ook aangeven om deze te laten vervallen in de U&H strategie. In een U&H Strategie is de mate van naleving, zowel spontaan als na een controle, de belangrijkste indicator voor de effectiviteit van de VTH-keten. Uit de applicatie waar nu mee gewerkt onder de Omgevingswet en de Wkb moet de mate van naleving dan ook beter naar voren komen.

Aanbeveling 13: Neem voor elke doelstelling 1 meetbare indicator op die iets zegt over doelbereiking.

Aanbeveling 14: Richt de backoffice applicatie zo in dat er binnen elke domein meer gezegd kan worden over spontaan naleefgedrag en naleefgedrag na controle.

8.Strategieën

In het VTH Beleidsplan staan zowel de vergunningenstrategie als de naleefstrategie beschreven. De strategieën geven richting aan de wijze waarop de werkzaamheden worden uitgevoerd. De strategieën waren accuraat en de werkzaamheden zijn de afgelopen jaren conform de strategieën uitgevoerd. De strategieën waren vrijwel volledig en misten slechts enkele onderdelen: een leidraad voor dwangsommen en begunstigingstermijnen en aanscherpingen op handhaving van de eigen organisatie en andere bevoegde gezagen. Dit moet worden toegevoegd in de nieuwe strategieën.

De inwerkingtreding van de Wkb en de Ow vereisen daarnaast dat de strategieën volledig worden herzien.

Aanbeveling 15: Stel de leidraad voor dwangsombedragen en begunstigingstermijnen vast.

Aanbeveling 16: Beschrijf uitvoeriger hoe er gehandeld wordt overtreding van de eigen organisatie of door andere bevoegde gezagen.

Aanbeveling 17: Herschrijf de strategieën als gevolg van de Wkb en de Ow.

9.Samenwerking

De samenwerkingsafspraken zoals die in het VTH Beleid staan omschreven zijn nagekomen en geïntensiveerd. Als gevolg van de aanloop naar de invoering van de Omgevingswet en de Wkb zijn de banden met de RUD Utrecht, Waterschap Vallei en Veluwe en de Provincie Utrecht verder aangehaald wat geleid tot concreet uitgewerkte samenwerkingsafspraken.

Los van de Omgevingswet en Wkb is er een handhavingsarrangement getekend met Openbaar Ministerie en Politie. Ook zijn er samenwerkingsafspraken gemaakt over boa-inzet met de gemeenten Utrecht, Leusden en Soest.

Bijlage 3 Probleemanalyse en risicoanalyse

Probleemanalyse

Beschrijving van de stad

Amersfoort is een stad en gemeente in het oosten van de Nederlandse provincie Utrecht.

De gemeente telt 152.481 inwoners. Het is in bevolkingsaantal de tweede stad van de provincie Utrecht en de vijftiende van Nederland. Amersfoort is een groeistad en vervult economisch een regiofunctie met een sterk gegroeid bedrijfsleven, heeft een van de grootste spoorwegknooppunten van Nederland. Amersfoort ligt op een vlakke plaats in de vallei van de Eem aan de meest noordoostelijke rand van de Utrechtse Heuvelrug en ten zuiden van het hoger gelegen gebied Hoogland. De stad heeft een middeleeuwse kern met grachten en wallen.

Vanaf 1870 breidde de stad zich sterk uit door de komst van de spoorwegen en een aantal kazernes. In 1980 kreeg de stad Groeistad-status, mede waardoor enkele omliggende gemeenten geheel of gedeeltelijk werden geannexeerd. Zoals Hoogland, Leusden (deels), Stoutenburg Noord, Nijkerk (deels), Hoevelaken (deels) en Bunschoten (deels). Er kwamen grote nieuwe woonwijken, zoals Vathorst en Schothorst-Noord, beiden met een eigen station en Zielhorst, Kattenbroek en Nieuwland. Deze versterkten in niet geringe mate de centrumfunctie van de oude stad, waar veel winkels en horeca zijn. Er kwamen ook aanzienlijke bedrijfs- en kantoorterreinen. De aanleg van de A28 (Utrecht-Zwolle) oostelijk van Amersfoort betekende een verdere impuls voor de groei. Waar de A28 de A1 snijdt, ontstond het Knooppunt Hoevelaken. De ambitie van Amersfoort voor de komende jaren is om 1000 woningen per jaar te bouwen. Het gebied ‘Bovenduist’ in Vathorst zal worden bebouwd. Verder zijn en komen er veel inbreidingsprojecten door middel van transformatie, verdichting en ‘optoppen’. Amersfoort zal voorlopig nog blijven groeien, hoewel Amersfoort de grenzen van zijn uitbreidingsmogelijkheden bijna heeft bereikt.

Amersfoort kent vele stadsparken. Het grootste park is Park Schothorst, dat ten noorden van het centrum ligt. Het park is rijk aan vele soorten natuur. Ook het iets kleinere Park Randenbroek ten zuiden van het centrum kent vele soorten natuur. In Amersfoort zijn twee grondwaterbeschermingsgebieden.

Amersfoort heeft één groter theater, de Flint, tevens congrescentrum, enkele kleinere plus twee bioscoopcentra met meerdere zalen en een poppodium (Fluor). De horeca is sinds de jaren zeventig flink ontwikkeld met de pleinen de Hof en het Lieve Vrouwekerkhof als zwaartepunt. Er zijn een aantal jaarlijks terugkerende muziek- en theaterfestivals, zoals Dias Latinos, een Jazz- en bluesfestival en Into the woods.

Daarnaast vindt Proef Amersfoort (vanaf 1996), een culinair evenement, elk jaar plaats op de Hof. Ook het Eemplein en de Prodentfabriek zijn uitgaanscentra, met onder meer een (Pathé)bioscoop (8 zalen), muziekschool, bibliotheek en horecagelegenheden.

Amersfoort is een belangrijk spoorwegknooppunt, door de centrale ligging en door de kruising van de lijnen Amsterdam-Deventer en Zwolle-Utrecht. In 1904 werd de Wagenwerkplaats geopend, waar goederenwagons werden hersteld. De werkplaats is tot 2000 in gebruik geweest. Het spoorwegemplacement ter plaatse is nog altijd een van de grootste in Nederland. Nabij het station ligt het redelijk nieuwe opstelterrein voor reizigerstreinen Bokkeduinen. De oude opstelsporen worden gebruikt voor goederenvervoer, zodat de beide vervoersstromen gescheiden kunnen blijven.

Amersfoort is een regiegemeente. Dit houdt in dat de gemeente de regie houdt en de uitvoering wordt belegd bij organisaties die hiervoor zijn opgericht. Voor Vergunningverlening, Toezicht en handhaving is dit terug te zien in het feit dat alle VTH taken voor milieu bij de RUD Utrecht zijn ondergebracht. Dit betreft Wet milieubeheer en Wet bodembeschermingstaken, asbesttaken en een scala een milieu adviestaken.

Bouwen

De aandacht voor het aspect bouwen is in Amersfoort uitdagend en breed. In de historische binnenstad vergen de gemeentelijke en rijksmonumenten aandacht. Inpassing van de horeca is een mooie uitdaging. Herontwikkeling van kantoorlocaties en gedateerde bedrijfsterreinen is een ander vlak waar aandacht naar uitgaat.

Transformatie van kantoren naar wonen en transformatie van industrie naar evenementenlocaties en gemengde functies zoals winkels en wonen komt ook voor. In Amersfoort is zowel aandacht voor seriematige nieuwbouw van woningen, utiliteitsbouw als verbouwing en renovatie van de bestaande woningvoorraad en monumenten.

Voor de komende beleidsperiode spelen vooral de recent (deels) ingevoerde invoering van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen en de grote nadruk op duurzaamheids- en natuuraspecten vergunningverlening, toezicht en handhaving. Ten aanzien van de karakteristieken van de stad zoals hierboven beschreven zullen deze per wijk vertaald worden in locatie specifieke omstandigheden die meegeven worden aan kwaliteitsborgers voor het opstellen van een risicobeoordeling en een borgingsplan.

Asbest

In samenwerking met de RUD Utrecht wordt de vergunningverlening, toezicht en handhaving, de asbesttaken, uitgevoerd. Dit gaat in goed overleg omdat de gemeente voor monumenten en grote, veiligheid gerelateerde sloop de sloopvergunningen verleend en omdat bij gecombineerde aanvragen voor bouwen en sloop een goede samenwerking noodzakelijk is.

Het aantal aanvragen voor bouwen en aanverwante Omgevingswet activiteiten in de afgelopen jaren redelijk stabiel gebleven. Dat geldt ook voor de leges die daaraan gekoppeld zijn.

Handhaving openbare ruimte

De handhavingsorganisatie voor de openbare ruimte is de afgelopen jaren verder geprofessionaliseerd. We beschikken over 28 BOA’s die toezicht houden op de openbare ruimte. Door de verschillende wijken die Amersfoort kent, met ieder zijn eigen vorm van problematiek, zijn de BOA’s ook ingedeeld naar wijk. Elke wijk kent zijn eigen BOA en elke BOA kent zijn eigen wijk. Verder worden de BOA’s ingezet om de veiligheid en de leefbaarheid te garanderen op een keur aan onderwerpen die spelen in de stad. Denk aan toezicht op de sociale veiligheid, jeugd, horeca, honden, afval etc. De afgelopen jaren zien we het aantal meldingen handhaving openbare ruimte met zo’n 10% per jaar toenemen. Door de groei van de stad, maar ook door de verdichting van functies en bewoning op dezelfde oppervlakte., kan de leefbaarheid onder druk staan.

Beschrijving van de ontwikkelingen in de stad

Er is een aantal Amersfoort specifieke ontwikkelingen te benoemen die de komende jaren van invloed zijn op de VTH-werkzaamheden en de keuzes die we daarin als Amersfoort moeten maken.

BOA organisatie

De verschuiving van het uitvoeren van taken op het gebied van leefbaarheid van de politie naar de gemeentelijke handhaving is een landelijke trend die ook in Amersfoort verder zichtbaar wordt. De BOA capaciteit zal verder onder druk komen door een toename van taken en een toename van leefbaarheidsissues als gevolg van groei van de stad en verdichting van functies en wonen.

Transformaties

We zien een aanzienlijk aantal gebouwen die van ruimtelijke functie veranderen van publieks- of bedrijfsmatige functies naar woningen. Deze transformaties zijn constructief-technisch ingewikkelde situaties waar veel verschillende brandveiligheidsaspecten aandacht vragen van de gemeentelijke toezichthouders.

Omgevingswet en Wkb

Per 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Deze wet beoogt om te komen tot één afgestemd instrumentarium voor de integrale aanpak van nieuwe initiatieven en de duurzame ontwikkeling voor gezonde en veilige fysieke leefomgeving. De wet zorgt op de inhoud voor een verschuiving van vergunningverlening naar advisering aan inwoners en ondernemers aan de voorkant en/of toezicht en handhaving aan de achterkant. De afgelopen beleidsperiode heeft de gemeente Amersfoort zich voorbereid op de invoering van de wet o.m. door de processen aan te passen, een backoffice applicatie in te richten, medewerkers op te leiden en een nieuw Omgevingsplan op te stellen. Ook zijn we in de aanloop naar de Omgevingswet al gaan werken volgens de principes van die wet. Zo is de Omgevingstafel geïntroduceerd en is er een nieuwe Gemeentelijke Adviescommissie Omgevingskwaliteit geïntroduceerd. De proof of the pudding is ook in deze in de tasting en dus zullen we de komende jaren de processen, werkwijzen en strategie onder de Omgevingswet blijven evalueren en aanpassen. Ook is per 1 januari 2024 is de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (deels) in werking getreden. Hier hebben we ons de afgelopen beleidsperiode op voorbereid door het aanpassen van de werkprocessen, de backoffice-applicatie in te richten en de medewerkers op te leiden. Het zal leiden tot een ander aanbod van werk en de wijze waarop we dit uitvoeren.

Energietransitie

De energietransitie die landelijk is ingezet zal gevolgen hebben voor met name de activiteit bouwen onder de Omgevingswet. De toetsing van vergunningaanvragen zal veranderen. Voor de energielabelplicht voor kantoorgebouwen is handhaving ingezet. De komende beleidsperiode zullen ook gebouwen met andere functies onder de labelplicht gaan vallen.

Toezicht op basis van data

Als overheden beschikken we over steeds meer data in verschillende databases welke nuttige informatie op kunnen leveren voor gericht toezicht. Met inachtneming van de juridische kaders (AVG) zullen we onderzoeken hoe we slim en efficiënt gebruik kunnen maken van deze data. Daarnaast streven we naar het gebruik van data en managementinformatie in de aansturing van de collega’s. Onderzocht zal worden of er business balance scorecard kan komen met alle relevante informatie.

Risicoanalyse

In de Risicoanalyse in bijlage 4 is de volledige uitkomst van de risicoanalyse te vinden die voor Toezicht en Handhaving op is gesteld. Voor Vergunningverlening wordt er niet gewerkt met een risicoanalyse. Voor bouwen wordt de aangepaste landelijke toetsmatrix (zie bijlage 5) en een daaraan gekoppeld toezichtsprotocol gebruikt. Deze laatste wordt deze beleidsperiode ingevoerd. Voor de overige vergunningen toetsen we volledig aan alle daarvoor geldende toetsingskaders (zie bijlage 6 Vergunningenstrategie).

De activiteiten die een hoge of een zeer hoge risicoscore hadden zijn geprioriteerd in deze beleidsperiode. Deze activiteiten zijn aangevuld met de bestuurlijke prioriteiten van zowel het college als de raad. Om deze bestuurlijke prioriteiten op te halen is voorafgaand aan de vaststelling van dit plan een Peiling gehouden in de Amersfoortse raad. Gezamenlijk vormen zij de “Meerjaren-prioriteiten” voor deze beleidsperiode.

Systematiek

Vrijwel alle activiteiten die we binnen VTH kennen zijn in de risocomatrix meegenomen en verdeeld over 3 categorieën: ‘Bouwen en RO’, ‘Publiek domein’ en ‘Natuur, biodiversiteit en duurzaamheid’. Voor alle activiteiten is het effect gescoord op:

  • -

    Constructieve- en brandveiligheid

  • -

    Duurzaamheid

  • -

    Ruimtelijke kwaliteit/ erfgoed

  • -

    Natuur en biodiversiteit

  • -

    Volksgezondheid

Hierbij zijn het financiële effect en het bestuurlijke afbreukrisico niet meegenomen. Deze zijn eerder het gevolg van een hoge score op de hierboven genoemde aspecten.

Het totale effect levert een score op welke vertaald is in een prioriteit:

  • -

    Laag

  • -

    Gemiddeld

  • -

    Hoog

  • -

    Zeer Hoog

Met deze prioriteit pakken we dan meldingen en verzoeken op die op deze activiteiten worden gedaan.

Om te bepalen op welke activiteiten we preventief toezicht inzetten is in een tweede tabblad ook de overtredingskans meegenomen. De combinatie van het effect en de overtredingskans levert de toezichtsprioriteit op. Op die activiteiten die (zeer) hoog scoren organiseren we preventief toezicht. Denk hierbij aan constructieve veiligheid, grote evenementen, schenken van alcohol aan minderjarigen en parkeren.

Bijlage 4 Risicomatrix VTH Amersfoort

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 5 Toetsprotocol BBL 2024 Risicomatrix VTH

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 6 Vergunningenstrategie Amersfoort

Eerder in deze U&H strategie hebben we vastgelegd welke doelen we willen bereiken. In de uitvoeringsstrategieën bepalen we hoe we dit gaan doen. In deze bijlage beschrijven we de strategie die we hanteren bij het behandelen van vergunningaanvragen en meldingen. In “bijlage 7 Nalevingsstrategie” worden de strategieën ten aanzien van toezicht en handhaving beschreven.

1.Scope

In deze strategie wordt onder vergunningverlening verstaan:

  • Het toetsen en afhandelen (verlenen, weigeren, buiten behandeling stellen, intrekken of wijzigen) van vergunningsaanvragen, meldingen, principeverzoeken, vooroverleg en overige vragen;

  • Het informeren over vergunningsvrije activiteiten;

  • Interne- en externe afstemming, advisering over de aanvraag (vooroverleg) en communicatie;

  • Het verzorgen van klantcontacten die betrekken hebben op de aanvragen of die betrekking hebben op informatie in algemene zin betreffende de fysieke leefomgeving.

2.Uitgangspunt

De gemeente heeft de taak om de verschillende belangen vanuit de verschillende disciplines te coördineren. We werken met casemanagement per gebied, bij elke aanvraag wordt een casemanager van desbetreffende gebied toegewezen. De klant beschikt hierdoor over één vast aanspreekpunt. Het risico dat bij vergunningverlening tegenstrijdige voorschriften worden gesteld wordt hiermee sterk verminderd. De casemanager krijgt vanuit de betrokken disciplines adviezen aangereikt, vertaalt deze in een voor de aanvrager begrijpelijke vorm, en ziet toe op het integrale karakter van de omgevingsvergunning.

Uitgangspunt bij vergunningverlening is dat burgers en bedrijven verantwoordelijk zijn voor het indienen van goede en volledige aanvragen. De aanvraag vormt immers de basis voor de te verlenen vergunning. Met de komst van de Omgevingswet zijn activiteiten niet meer onlosmakelijk met elkaar verbonden. Dit zorgt ervoor dat aanvrager activiteiten los van elkaar kan aanvragen en de gemeente losse vergunningen kan verlenen (bijv. ruimtelijk en technisch). De gemeente houdt zich hierbij aan de informatieplicht en zal de aanvrager wijzen op alle benodigde activiteiten voor de werkzaamheid die uitgevoerd wordt. De gemeente houdt zich bij de taakuitvoering aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals het zorgvuldigheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel.

3.Basiswerkwijze voor vergunningverlening en afhandeling van meldingen

In dit hoofdstuk komt naar voren wat ons hoofdproces is voor aanvragen en meldingen. Vervolgens wordt ingegaan op bepalingen die we in de processen tegen kunnen komen, zoals de doorlooptijden, ontvankelijkheidstoets, samenwerking in de regio, de Wkb, locatie specifieke risico’s, vergunningsvrij bouwen en participatie.

Hoofdproces

Ons hoofdproces voor het besluiten op een vergunningaanvraag en het beoordelen van een melding volgt de wettelijke procedure zoals vastgelegd in de Omgevingswet en bijbehorende regelgeving (o.a. Bruidsschat; Bbl en Bkl). Hierin staan de te controleren indieningsvereisten stuk voor stuk benoemd.

De basiswerkwijze voor het verlenen van een omgevingsvergunning is vastgelegd in zaaksysteem Centric Leefomgeving (CLO), waarbij de processtappen worden doorlopen en wordt aangegeven wie waarvoor verantwoordelijk is. Het gaat hier om de processtappen op hoofdlijnen. De gemeente specifieke werkwijze en keuzes zijn vastgelegd in werkafspraken en -processen.

De gemeente verzorgt de volgende taken van iedere aanvraag en melding:

  • Inboeken, registreren en eventueel digitaliseren van de aanvraag;

  • Het versturen van een ontvangstbevestiging;

  • Registeren aanvraag in CLO;

  • Controleren bevoegd gezag;

  • Controleren benodigde activiteiten en procedure;

  • Toetsen op ontvankelijkheid;

  • Controleren meervoudige of enkelvoudige aanvraag;

  • Publiceren ingekomen aanvraag en (concept)beschikkingen;

  • Overzicht bewaken over lopende procedures, de voortgang en termijnen;

  • (Vak)inhoudelijke toets aan alle relevante beoordelingskaders (indieningsvereisten, Bruidsschat, Bbl en Bkl);

  • Advies vragen aan interne- en externe adviseurs;

  • Aanspreekpunt voor de aanvrager en informeren aanvrager;

  • Opstellen (concept)beschikking;

  • Doorlopen van CLO;

  • Verzenden beschikking

  • Publicatie van de beschikking

  • Archiveren beschikkingen (analoog en digitaal).

  • Mogelijk bezwaar, beroep en hoger beroep, eventueel gecombineerd met een voorlopige voorziening.

Correspondentie, beschikkingen, adviezen en vergunningvoorschriften voor de toestemmingen die onder de Omgevingswet vallen zijn deels gestandaardiseerd in CLO. Deze worden waar nodig aangepast aan de betreffende situatie.

Doorlooptijden

Voor het behandelen van een aanvraag omgevingsvergunning geldt een bepaalde termijn waarbinnen wij een besluit moeten nemen. Sinds de Omgevingswet in werking is getreden kunnen we 3 termijnen onderscheiden:

  • -

    Reguliere procedure (8 weken, eenmalig te verlengen met 6 weken)

  • -

    Reguliere procedure waarbij advies met instemming is benodigd (12 weken, eenmalig te verlengen met 6 weken)

  • -

    Uitgebreide procedure (6 maanden, eenmalig te verlengen met 6 weken)

  • -

    Procedure waarbij meerdere activiteiten zijn aangevraagd (langste termijn van ieder van de activiteiten)

Meldingen (niet-zijnde bouwmeldingen en gereedmeldingen) hebben geen uiterlijke termijn en op meldingen volgt geen besluit. Bij de behandeling van de melding wordt inhoudelijk getoetst én beoordeeld of aanvullende onderzoeken noodzakelijk zijn. Na beoordeling ontvangt de melder een bevestigingsbrief.

De bouwmelding moet 4 weken voorafgaand aan de bouw worden ingediend, de gemeente heeft 4 weken de tijd om een reactie te geven.

De gereedmelding moet 2 weken voor ingebruikname worden ingediend, de gemeente heeft 2 weken de tijd om een reactie te geven.

Gegevens en bescheiden

We verrichten een volledige ontvankelijkheidstoets bij alle vergunningsaanvragen. Als richtlijn geldt dat binnen één week na ontvangst van de aanvraag schriftelijk om aanvullende gegevens wordt verzocht. Als de gevraagde stukken niet, niet op tijd of niet volledig worden aangeleverd wordt de aanvraag buiten behandeling gelaten. Een buiten behandelingstelling is een besluit waartegen bezwaar en beroep kan worden ingesteld.

Bij een melding wordt de melder erop gewezen dat er gegevens en/of bescheiden ontbreken en de activiteit niet kan worden uitgevoerd. Pas als er een nieuwe, volledige melding wordt gedaan kan de activiteit worden uitgevoerd.

Bibob toets

Indien, voor zover dit uit de aanvraag kan worden opgemaakt, met de verlening van een vergunning het gevaar bestaat dat daarmee strafbare feiten gepleegd zullen worden of dat uit strafbare feiten verkregen geld benut zal worden, wordt door onze gemeente in het voortraject of na ontvangst van de aanvraag een Bibob toets uitgevoerd. De situaties waarbij een Bibob-toets wordt uitgevoerd, zijn vastgelegd in het Bibob-beleid.

Samenwerking in de Regio

Bij de behandeling van vergunningaanvragen werkt de gemeente Amersfoort samen met diverse ketenpartners. Met een aantal ketenpartners zijn afspraken gemaakt. In een aantal gevallen heeft de gemeente advies met instemming nodig van de Provincie of de Regionale Uitvoeringsdienst Utrecht (RUD). Voor de kwaliteit van de specialistische bouwplantoetsing v.w.b. bouwakoestiek kunnen de casemanagers advies vragen aan de vakafdeling of bij een specialistisch bureau.

De knip

In de Omgevingswet wordt voor een bouwactiviteit, de bouwtechnische en ruimtelijke beoordeling uit elkaar gehaald en gesplitst in twee los van elkaar staande activiteiten: De (technische) bouwactiviteit en de omgevingsplanactiviteit. Dit wordt “de knip” genoemd. Met deze knip zal “het bouwen van een bouwwerk” moeten worden getoetst aan twee verschillende soorten regels. Enerzijds aan de bouwtechnische regels uit het Besluit Bouwwerken Leefomgeving (BBL) en anderzijds aan de regels die de gemeente heeft opgenomen in het omgevingsplan. Wanneer je aan welke regels toetst is verder in deze strategie uiteengezet.

Wet kwaliteitsborging voor het bouwen ( Wkb )

Gelijktijdig met de Omgevingswet is de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb) in werking getreden. De Wkb geldt voorlopig alleen voor het nieuw bouwen van eenvoudige bouwwerken die vallen onder gevolgklasse 1 (beperkte gevolgen), zoals bijvoorbeeld eengezinswoningen en kleinere bedrijfspanden. Bouwwerken die vallen onder de Wkb worden door de gemeente niet meer preventief (door middel van een vergunning) getoetst aan de bouwtechnische voorschriften uit het BBL. In plaats daarvan moet de initiatiefnemer een onafhankelijke Kwaliteitsborger inschakelen. Bij gevolgklasse 2 en 3 en bij een verbouwing wordt getoetst op gelijke wijze als vóór de invoering van de Omgevingswet.

De locatie specifieke risico’s

Onder de WKb toetst een onafhankelijke kwaliteitsborger de bouwplannen. De kwaliteitsborger moet actief nagaan of er bijzondere lokale omstandigheden zijn en hier rekening mee houden. De gemeente deelt deze specifieke risico’s actief op de website of met de initiatiefnemer zodat er tijdig rekening mee gehouden kan worden. Hieronder is een lijstje opgenomen met de locatie specifieke risico’s die wij nu in beeld hebben. Dit kan per gebied verschillen, de komende beleidsperiode werken we de risico’s verder uit in bijvoorbeeld het Omgevingsplan

  • Kleilagen in de ondergrond die heien van prefab palen bemoeilijkt of voorboren noodzakelijk maakt;

  • Watervoerende lagen (bijvoorbeeld “eemstroom”) in de ondergrond die mogelijk een risico vormen bij grondgevormde funderingspalen;

  • Resten van funderingen of andere materialen in de bodem die mogelijk van invloed zijn op de funderingswijze;

  • Specifieke funderingsconstructies van belendingen die van invloed zijn op de fundering van een te bouwen bouwwerk;

  • De windbelasting op een bouwwerk als gevolg van bouwwerken in de omgeving;

  • Hoogtes en peilmaten;

  • NGE (niet gesprongen explosieven) aandachtsgebieden zijn aangegeven op kaart;

  • Bij bouwwerkzaamheden nabij een monument of een bouwvallig gebouw of een gebouw dat slecht gefundeerd is moeten vooraf extra maatregelen die het risico op het ontstaan van schade door trillingen verkleinen;

  • Draagkracht van de bodem;

  • Asbest in bodem of nabije omgeving;

  • Bouwen langs een spoorlijn.

De kwaliteitsborger is verplicht:

  • De bijzondere lokale omstandigheden mee te nemen in de risicobeoordeling van de bouwactiviteit

  • In het borgingsplan aan te geven welke maatregelen naar aanleiding van de bijzondere lokale omstandigheden worden getroffen

  • Bij de verklaring aan te geven wat het resultaat was van de maatregelen die zijn genomen om de lokale risico’s te voorkomen of te beperken.

Later in de strategie wordt uitgewerkt wanneer en hoe deze risico’s worden verwerkt en getoetst.

Vergunningsvrije bouwwerken

De gemeente bepaalt in het omgevingsplan welke activiteiten omgevingsvergunningsvrij zijn. Daarnaast zorgen de Omgevingswet en de Wkb voor wijzigingen ten aanzien van het aantal vergunningsvrije bouwactiviteiten. Ook hier moet worden gekeken naar de knip tussen bouwtechnische en ruimtelijke toets. Bij beide activiteiten is een aantal activiteiten vrijgesteld van de vergunningplicht.

Een vergunningsvrije bouwactiviteit betekent niet dat de overige technische voorschriften uit het BBL niet van toepassing zijn. De initiatiefnemer, de aannemer of ontwikkelaar moet daar bij de bouw dus nog wel degelijk aan voldoen. Bij geconstateerde strijdigheden houdt de gemeente hier ook de bevoegdheid om handhavend op te treden bij overtreding van deze wettelijke voorschriften uit het BBL.

Intrekken van een vergunning

Artikel 5.40, lid 2, onder b Omgevingswet bepaalt dat als gedurende één jaar of een in de vergunning bepaalde langere termijn geen activiteiten zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning het bevoegd gezag een omgevingsvergunning kan intrekken. De gemeente Amersfoort heeft een beleidsregel ‘intrekken omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen’ waarin is vastgelegd hoe we omgaan met het intrekken van een omgevingsvergunning.

Participatie

De omgeving vroeg bij een project betrekken vergroot het draagvlak en voorkomt vaak bezwaren in een later stadium. Daarom is het voor een initiatiefnemer vaak verstandig om aan participatie te doen. Participatie betekent: meningen inwinnen over het voorgenomen initiatief.

De initiatiefnemer moet bij het aanvragen van elke omgevingsvergunning aangeven of hij aan participatie heeft gedaan en wat de resultaten zijn. Dit is een aanvraagvereiste. De wijze van participatie is vormvrij.

De gemeente Amersfoort heeft een participatiebeleid vastgesteld en de verdere uitwerking daarvan verwerkt in de participatiegids. Deze gids bevat handvatten voor initiatiefnemers, gemeente en belanghebbenden voor participatie rond ruimtelijke ontwikkelingen. Voor de meest complexe ontwikkelingen, waarbij het omgevingsplan gewijzigd wordt, heeft de gemeenteraad met deze gids een aantal vaste stappen voorgeschreven.

In een aantal gevallen, zie figuur 1, is participatie verplicht voorafgaand aan de vergunningaanvraag. Het is een indieningsvereiste. Aanvrager dient een verslag aan te leveren waarin staat wie hij heeft betrokken, hoe hij dat heeft gedaan, wat hij heeft opgehaald, en hoe hij die opbrengst al dan niet heeft verwerkt in het uiteindelijke plan. De casemanager toetst dit op hoofdlijnen.

afbeelding binnen de regeling

Figuur 1: Tabel verplichte participatie

4.Beoordelingskader meldingen en vergunningen

Zoals al eerder benoemd is de onlosmakelijkheid van activiteiten onder de Omgevingswet verdwenen. Dit betekent dat aanvrager er zelf voor kan kiezen om alle benodigde activiteiten in één vergunning aan te vragen, of alles los aan te vragen. De activiteiten zijn te onderscheiden in meldingen, omgevingsvergunningen en APV-activiteiten.

Hieronder staan de meest voorkomende vergunnings- of meldingsplichtige activiteiten bij gemeente Amersfoort en het bijbehorende beoordelingskader.

Meldingen

(Asbest-)sloopmelding

Het is verboden een bouwwerk of gedeelte daarvan te slopen als daarbij asbest wordt verwijderd of de hoeveelheid sloopafval naar redelijke inschatting meer dan 10 m3 bedraagt. Ten minste vier weken voor het begin van de sloopwerkzaamheden moet een melding bij het bevoegd gezag worden gedaan.

Het behandelen van de melding gaat op hoofdlijnen als volgt:

  • Ontvangst en registratie van de sloopmelding;

  • Toetsing op volledigheid van gegevens en bescheiden. Hieronder valt ook een eventueel asbestinventarisatierapport;

  • Beoordeling relevante wet- en regelgeving;

  • De melder een bevestiging van acceptatie sturen.

Gebruiksmelding (brandveiligheid)

Een gebruiksmelding is verplicht bij een woonfunctie voor kamergewijze verhuur of een woonfunctie voor zorg. Voor een niet-woonfunctie is een gebruiksmelding alleen verplicht als het totaal aantal personen in het bouwwerk groter is dan het aantal personen genoemd in tabel 6.6 (artikel 6.6 BBL). De verplichting geldt voor structurele, maar ook voor incidentele gevallen.

In een gebouw (of deel van een gebouw) met meerdere gebruiksfuncties moeten het aantal personen bij elkaar worden opgeteld. Vervolgens bepaalt de gebruiksfunctie met het laagste aangewezen aantal aanwezige personen of er een gebruiksmelding gedaan moet worden of niet.

Meldingen brandveilig gebruik worden doorgestuurd naar, getoetst en afgehandeld door de Veiligheidsregio Utrecht op basis van de Dienstverleningsovereenkomst Risicobeheersing (pluspakket). Ook het toezicht op brandveilig gebruik wordt door de VRU uitgevoerd.

Bouwmelding

De categorie bouwwerken die onder de WKB vallen (gevolgklasse 1) zijn meldingsplichtig. Er hoeft in deze gevallen geen technische omgevingsvergunning aangevraagd te worden, een melding is voldoende. Deze melding moet worden gedaan minimaal vier weken voordat de initiatiefnemer wil starten met de bouw.

De WKB is sinds kort in werking, wij hebben nog niet actief gewerkt met bouwmeldingen. Hierdoor weten wij niet hoe het in de praktijk zal werken. Hieronder benoemen wij onze beoogde werkwijze waarvan wij nu denken dat het zo gaat werken. De komende beleidsperiode zal hier meer vorm aan gegeven worden.

Ontvankelijkheid

De bouwmelding moet de volgende gegevens bevatten (artikel 2.18 Bbl):

  • naam, adres en telefoonnummer van degene die het bouwwerk bouwt

  • naam, adres en telefoonnummer van een gemachtigde (als die de melding indient)

  • e-mailadres (als melding elektronisch plaatsvindt) van degene die het bouwwerk bouwt of gemachtigde

  • dagtekening

  • adres, kadastrale aanduiding of coördinaten van de locatie waarop de activiteit plaatsvindt

  • beschrijving van de bouwactiviteit inclusief gebruiksfunctie van het bouwwerk

  • wie de kwaliteitsborger is en met welk instrument voor kwaliteitsborging de kwaliteitsborger werkt

  • risicobeoordeling

  • borgingsplan

  • In de risicobeoordeling en het borgingsplan moeten de locatie specifieke risico’s zijn meegenomen.

Na bouwmelding naar hogere gevolgklasse

Het kan zijn dat er na de bouwmelding geen sprake meer is van gevolgklasse 1. Bijvoorbeeld als tijdens het bouwen zodanige aanpassingen plaatsvinden aan het bouwwerk dat het onder een hogere gevolgklasse komt te vallen. In dat geval moet de bouw stoppen en moet de initiatiefnemer alsnog een omgevingsvergunning voor de technische bouwactiviteit aanvragen.

Casemanager controleert bouwmelding op volledigheid

De casemanager beoordeelt of de bouwmelding volledig is. Als dat zo is, dan mag de bouw zoals gepland na de termijn van 4 weken starten. Beoordeelt de casemanager binnen 4 weken dat de bouwmelding onvolledig is? Dan sturen we een reactie op de melding met daarin wat de ontbrekende stukken zijn en dat de aanvrager een geheel nieuwe volledige melding moet indienen. Na het indienen van de nieuwe melding gaat de termijn van 4 weken weer lopen. Er is geen publicatie van een bouwmelding in bijvoorbeeld dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen.

Extra informatie

Het bevoegd gezag kan om extra informatie vragen boven op de verplichte gegevens die bij een bouwmelding moeten zitten. Dat geldt voor bijzondere situaties waarin bepaalde specifieke risico's spelen die van invloed kunnen zijn op het voldoen van de bouwactiviteit aan de bouwtechnische regels van hoofdstuk 4 en 5 van het Bbl. Dat kan bijvoorbeeld aan de orde zijn bij locatie specifieke risico’s. Het bevoegd gezag kan dan voor specifieke bouwwerkzaamheden die daarmee samenhangen (inclusief de momenten waarop ze plaatsvinden) informatie opvragen (artikel 2.20 Bbl).

Meekijken toezichthouder

Als de casemanager niet zeker weet of de bouwmelding volledig is kan de toezichthouder op aanvraag meekijken met de casemanager. De casemanager stelt een gerichte adviesvraag waar de toezichthouder op kan reageren.

Bouw- en sloopveiligheidsplan

Het bouw- en sloopveiligheidsplan is geen indieningsvereiste bij de bouwmelding. Het is een los informatieverzoek in DSO. De casemanager controleert tijdens de bouwmelding of het bouw- en sloopveiligheidsplan erbij zit en of die al eerder is geaccordeerd. Is dit niet het geval en is het wel verplicht? Dan accepteren we de bouwmelding (bij volledigheid) en wijzen wij de initiatiefnemer erop dat het nog ingediend moet worden.

Behandelen bouw- en sloopveiligheidsplan

Zit het bouw- sloopveiligheidsplan er wel bij? Of wordt het los ingediend? Dan wordt het plan inhoudelijk getoetst door de casemanager. Er wordt, zo nodig, advies gevraagd aan de adviseur verkeer, afdeling Leefomgeving en constructie.

Gereedmelding

Vóór het in gebruik nemen van een bouwwerk moet eerst een gereedmelding naar ons worden opgestuurd. Dit moet ten minste 2 weken voor het in gebruik nemen van het bouwwerk.

Met een gereedmelding controleert de toezichthouder bouw of de kwaliteitsborging is uitgevoerd volgens de regels. En dat het bouwwerk naar het oordeel van de kwaliteitsborger voldoet aan de bouwtechnische regels van het Bbl. Het is mogelijk om 1 gereedmelding te doen voor meerdere bouwwerken op hetzelfde terrein of op terreinen die met elkaar samenhangen.

Ontvankelijkheid

De gereedmelding bestaat uit:

  • a.

    naam, adres en telefoonnummer van degene die de bouwmelding heeft gedaan

  • b.

    adres, kadastrale aanduiding of coördinaten van de locatie waar de bouwactiviteit is uitgevoerd

  • c.

    dagtekening

  • d.

    de verklaring van de kwaliteitsborger

  • e.

    informatie (als die van belang is) die ingaat op de getroffen maatregelen in het borgingsplan om bouwtechnische risico's te voorkomen of te beperken

  • f.

    aanduiding van de gebruiksfuncties, verblijfsgebieden, verblijfsruimten en de afmetingen en de bezetting van alle ruimten, inclusief totaaloppervlakten per gebruiksfunctie

  • g.

    informatie waaruit blijkt dat het bouwwerk voldoet aan de regels over:

    • o

      bouwconstructie

    • o

      luchtverversing

    • o

      Energiezuinigheid

    • o

      Milieuprestatie

  • h.

    informatie over brandveiligheid (dezelfde informatie als die nodig is bij een melding brandveilig gebruik in artikel 6.8, lid 1, onder d, onder 4° en 5° Bbl)

  • i.

    informatie over toegepaste gelijkwaardige maatregelen.

De onderdelen d t/m i vormen samen het 'dossier bevoegd gezag'.

Beoordeling

De verklaring van de kwaliteitsborger toetsen we inhoudelijk. Zit alles erbij en staan alle vinkjes op groen? Zijn er geen bijzondere mededelingen? Dan kunnen we instemmen met de verklaring.

Het dossier bevoegd gezag (e-i) beoordelen we op volledigheid. Zitten alle stukken erbij? Dan melden we de aanvrager dat wij het aannemelijk vinden dat de melding volledig is.

Is de melding niet volledig? Dan informeert de toezichthouder de initiatiefnemer hierover. De melding moet gezien worden als geen melding, we wijzen de melding af. Het bouwwerk mag niet in gebruik genomen worden.

Deelopleveringen bij meerdere woningen onder gevolgklasse 1

Van deelopleveringen is sprake wanneer er meerdere woningen worden gebouwd onder gevolgklasse 1, waarbij het wenselijk is om een aantal woningen eerder op te leveren voordat het gehele project klaar is. Binnen de regelgeving is hier niets over geregeld.

De gemeente Amersfoort werkt alleen mee met deelopleveringen wanneer de kwaliteitsborger of aannemer volledige deeldossiers en deelverklaringen per woning kan indienen. Lukt dat en voldoen de stukken? Dan kunnen we meewerken met de deelopleveringen en kunnen de woningen in gebruik genomen worden. Wil de kwaliteitsborger of aannemer geen deeldossiers en deelverklaringen opstellen? Dan krijgen ze geen akkoord voorafgaand, is er een verbod op ingebruikname en moet eerst alles afgebouwd worden voordat er woningen opgeleverd kunnen worden en mensen zich kunnen inschrijven.

Omgevingsvergunningen

Omgevingsvergunning Bouwactiviteit (technisch)

Toetsing aan het BBL

Alle aanvragen voor een omgevingsvergunning die betrekking hebben op een technische bouwactiviteit (gevolgklasse 2 en 3), worden getoetst aan het BBL. De bouwtechnische voorschriften uit het BBL zijn niet gedifferentieerd naar zwaarte. Bij de beoordeling van een dergelijke aanvraag moet voor bepaalde voorschriften worden bepaald of het aannemelijk is dat aan deze voorschriften wordt voldaan. Deze aannemelijkheidstoets biedt enige ruimte om te kunnen variëren in toets intensiteit. Het is voor (vrijwel) geen enkele gemeente mogelijk om alle voorschriften uit het BBL even uitputtend te toetsen. Bovendien vraagt niet elk gebouw/bouwwerk om dezelfde mate van toetsing. Bouwplannen lopen namelijk zeer uiteen.

Het toetsen van vergunningsaanvragen aan de bouwtechnische voorschriften uit het BBL vindt risicogestuurd plaats. Hiervoor wordt het “Toetsprotocol BBL”, zie bijlage 5, gebruikt. In het protocol staat het niveau van toetsing en schrijven casemanagers op of het plan voldoet of niet. Hiermee is de kwaliteit en verantwoording geborgd, doordat:

  • Bouwplannen eenduidig, consequent, transparant en adequaat worden getoetst. Hierdoor wordt de veiligheid van bouwwerken verhoogd en gewaarborgd, alsmede het gezond en veilig gebruik ervan;

  • Keuzes en prioriteiten worden gemotiveerd en bestuurlijk vastgelegd;

  • Naar inwoners en ondernemers herleidbaar kan worden aangegeven aan welke voorschriften uit het BBL hun aanvraag getoetst is en met welke intensiteit.

Het toetsprotocol maakt per (hoofd)gebruiksfunctie van het BBL onderscheid in 4 toetsniveaus:

  • Niveau 1: snel toetsen;

  • Niveau 2: visueel toetsen;

  • Niveau 3: representatief toetsen;

  • Niveau 4: integraal toetsen.

In figuur 2 is een definitie van de verschillende toetsniveaus aangegeven. De diepgang van de toets kan variëren van snel toetsen tot integraal toetsen. Elk volgend toetsniveau is een aanvulling op het vorige.

Niveau

Toetsniveau

Definitie

1

Snel toetsen

Dit is een feite een uitgangspuntentoets. Getoetst wordt of alle stukken er zijn en of ze beschikbaar zijn om de uitgangspunten van de aanvraag te kunnen beoordelen. De toets beperkt zich tot de aangeleverde stukken en is in feite een ontvankelijkheidstoets. Dit niveau is de minimale invulling die wordt toegepast wanneer de kans op risico’s en de gevolgen zeer gering zijn.

2

Visueel toetsen

Zijn de uitgangspunten (maten) opgenomen. Kloppen de uitgangspunten en zijn de uitkomsten aannemelijk? Gecontroleerd wordt of de aangeleverde stukken ten aanzien van het betreffende aspect in de juiste vorm zijn en of het aannemelijk is dat daarmee aan de eisen uit het Besluit bouwwerken leefomgeving voldaan wordt.

3

Representatief toetsen

Controle van de maatgevende onderdelen. Nagegaan wordt of de uitgangspunten juist zijn en of deze aannemelijk zijn. Maatgevende berekeningen worden gecontroleerd dan wel nagerekend.

4

Integraal toetsen

Deze aspecten worden volledig getoetst, ook in samenhang met andere aspecten. Nagegaan wordt of de uitgangspunten juist zijn en de uitkomsten worden gecontroleerd en nagerekend.

Figuur 2: Definitie van de verschillende toetsniveaus

Constructieve toetsing

Alle aanvragen voor een omgevingsvergunning die betrekking hebben op een technische bouwactiviteit in gevolgklasse 2 en 3, worden door de interne constructeur getoetst aan de regels voor constructieve veiligheid (BBL) . De aanvragen voor een omgevingsvergunning in gevolgklasse 1 toetsen we als daar aanleiding toe is. De toetsing vindt risicogestuurd plaats volgens het “toetsprotocol BBL”, opgenomen in Bijlage 5.

Brandveiligheid

Alle aanvragen voor een omgevingsvergunning die betrekking hebben op een technische bouwactiviteit (gevolgklasse 2 en 3) worden door de VRU getoetst aan de regels voor brandveiligheid uit het BBL. De aanvragen voor een omgevingsvergunning in gevolgklasse 1 toetsen we als daar aanleiding toe is. De toetsing vindt risicogestuurd plaats volgens het landelijke toetsprotocol.

De door de VRU opgestelde toetsingsrapportage wordt aan de gemeente voorgelegd. De gemeente behandelt de vergunningaanvraag verder.

Bouwactiviteit omgevingsplan (OPA)

Aan de andere kant van de knip bevindt zich de ruimtelijke beoordeling voor bouwwerken. We spreken over een OPA als in het omgevingsplan staat dat er een vergunningplicht is, onder welke voorwaarden we de activiteit kunnen toestaan en het (bouw)plan hieraan voldoet. We toetsen de aanvraag aan de ruimtelijke eisen van het Omgevingsplan en de welstandseisen uit de welstandsnota.

Ruimtelijke toetsing

In het Omgevingsplan worden ruimtelijke beleidskeuzes vertaald naar praktisch toepasbare voorschriften. De casemanager toetst aan de regels en legt het eventueel voor aan de Ruimtelijk adviseurs binnen afdeling Vergunningen, Toezicht en Handhaving (VTH).

De Ruimtelijk adviseur kan ervoor kiezen om het plan te bespreken op de Kleine Omgevingstafel. Hier worden de aanvragen voor een OPA met nadere beoordelingsregels, aanlegactiviteiten, en slopen (op grond van het Omgevingsplan of binnen beschermd stadsgezicht) besproken. Verschillende disciplines geven integraal het advies en, in de meeste gevallen, kan er vervolgens door de casemanager een besluit worden genomen. Eventuele voorschriften worden in de vergunning opgenomen.

Toetsing aan welstandseisen

In de welstandsnota worden door het vastgestelde kader de ruimtelijke uitstraling en kwaliteit van de gemeente waar nodig gewaarborgd. Indien blijkt dat de aanvraag voldoet aan de ruimtelijke regels van het Omgevingsplan, dan wordt de aanvraag getoetst aan de redelijke eisen van welstand. Welstand is ook een belang dat al wordt meegenomen in de ruimtelijke afweging. Concreet houdt dit in dat het bouwplan moet voldoen aan de criteria die zijn opgenomen in de Welstandsnota. In Amersfoort is een beperkt aantal gebieden aangewezen als welstandsvrij en loopt er een pilot welstandsvrij over meerdere kleine gebieden over de stad.

Om de redelijke eisen van welstand te beoordelen, legt de casemanager het bouwplan voor aan de Stadsbouwmeester. Plannen die vallen binnen rijksbeschermde of gemeentelijke stadsgezichten, of die anderszins een waarde bevatten die de gemeente wil beschermen, worden voorgelegd aan de subcommissie Erfgoed. Wanneer een grotere groep de plannen moet beoordelen omdat er sprake is van een grotere ruimtelijke ontwikkeling of het beoordelen van een beleidsnota, dan komt de Gemeentelijke Adviescommissie Omgevingskwaliteit (GAO) samen.

Locatiespecifieke risico’s

Als tijdens het beoordelen van de aanvraag, of in het voortraject, blijkt dat het plan valt in gevolgklasse 1, worden de locatie specifieke risico’s meegegeven aan de aanvrager. In de vergunning worden de locatie specifieke risico’s opgenomen als voorwaarde. Op deze manier is de kwaliteitsborger op tijd op de hoogte. De kwaliteitsborger is verplicht deze risico’s mee te nemen, ook in de bouwmelding.

Deelopleveringen

Gaat het om een groot nieuwbouwproject en verwacht de casemanager dat er gebruik gemaakt kan worden van deelopleveringen? Dan wordt de initiatiefnemer geattendeerd op de eerder genoemde voorwaarden waarbinnen dit kan. Op deze manier is initiatiefnemer tijdig op te hoogte en kan er nog voor verschillende opties gekozen worden.

Buitenplanse Omgevingsplanactiviteit (BOPA)

Als de initiatiefnemer wil bouwen of een perceel wil gebruiken in strijd met de regels van het Omgevingsplan, dan kunnen we het bouwwerk of het gebruik in bepaalde gevallen toch toestaan door middel van de omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA). Het verlenen van deze omgevingsvergunning is een bevoegdheid van het college die (in de meeste gevallen) is gemandateerd aan VTH. Om een omgevingsvergunning BOPA te kunnen verlenen, dient te worden onderbouwd dat de aanvraag voldoet aan het vereiste van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en daarnaast aan het vereiste van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties (dit staat in het Bkl). Om dit te kunnen onderbouwen wordt het plan in eerste instantie besproken aan de Kleine Omgevingstafel. Hierin zijn de disciplines monumentenzorg, stedenbouw, verkeer, milieu, economie, wonen en planjuristen vertegenwoordigd en indien nodig kunnen hier andere disciplines aanschuiven. De meeste plannen kunnen aan de Kleine Omgevingstafel worden afgehandeld. De casemanager handelt vervolgens de aanvraag verder af.

Complexe plannen

Een klein deel van de plannen (dit zijn de grotere en meer complexe aanvragen), waarvoor meestal ook adviesrecht van de gemeenteraad en verplichte participatie geldt en waarvoor we meestal een uitgebreide procedure willen toepassen, wordt aan de Intaketafel besproken. Hier beoordelen we de wenselijkheid van het plan en of het plan verder moet worden behandeld aan de Omgevingstafel of als Project. Na instemming door de wethouder wordt het plan verder (met de initiatiefnemer) besproken aan de Omgevingstafel. Hier beoordelen we de haalbaarheid van het plan. Andere plannen worden verder door een projectleider opgepakt als Project, via de Portfolioraad.

De procedure voor de omgevingsvergunning BOPA volgt in principe de reguliere procedure (8 weken + mogelijkheid verlenging 6 weken). In bepaalde situaties kan het bevoegde gezag de uitgebreide procedure van toepassing verklaren. Dit kan onder de volgende voorwaarden:

  • 1.

    Als onderbouwd kan worden dat er (mogelijk) aanzienlijke gevolgen zijn voor de fysieke leefomgeving

  • 2.

    Als aannemelijk kan worden gemaakt dat meerdere belanghebbenden hiertegen bedenkingen hebben

De gemeente Amersfoort heeft dit uitgewerkt in de “Beleidsregel toepassing uitgebreide procedure op aanvraag omgevingsvergunning buitenplanse omgevingsplanactiviteit”.

Aan de Kleine Omgevingstafel wordt bepaald of een plan in aanmerking komt voor de uitgebreide procedure. Dit is een besluit dat vervolgens wordt genomen ten tijde van het verlenen van de BOPA.

In een aantal gevallen heeft de gemeenteraad adviesrecht. Dit zijn gevallen die vooraf zijn vastgelegd, zie de tabel in figuur 3. Dit zijn ook gevallen waarin participatie verplicht is en wordt getoetst als indieningsvereiste van de aanvraag.

afbeelding binnen de regeling

Figuur 3: Tabel adviesrecht gemeenteraad

Locatiespecifieke risico’s

Als tijdens het beoordelen van de aanvraag, of in het voortraject, blijkt dat het plan valt in gevolgklasse 1, worden de locatie specifieke risico’s meegegeven aan de aanvrager. In de vergunning worden de locatie specifieke risico’s opgenomen als voorwaarde. Op deze manier is de kwaliteitsborger op tijd op de hoogte. De kwaliteitsborger is verplicht deze risico’s mee te nemen in de bouwmelding.

Deelopleveringen

Gaat het om een groot nieuwbouwproject en verwacht de casemanager dat er gebruik gemaakt kan worden van deelopleveringen? Dan wordt de initiatiefnemer geattendeerd op de eerder genoemde voorwaarden waarbinnen dit kan. Op deze manier is initiatiefnemer tijdig op te hoogte en kan er nog voor verschillende opties gekozen worden.

Sloopvergunning

In onderstaande 3 gevallen is een sloopvergunning benodigd voor het slopen:

  • Het bouwwerk is een monument;

  • Het bouwwerk ligt in een beschermd stads- of dorpsgezicht;

  • In het bestemmingsplan staat dat een omgevingsvergunning nodig is.

De aanvraag sloopvergunning wordt getoetst aan de relevante wet- en regelgeving en op constructieve veiligheid van het gebouw zelf en de omliggende gebouwen. Indien er sprake is van een monument of beschermd stads- of dorpsgezicht wordt de aanvraag voorgelegd aan de subcommissie Erfgoed.

Activiteit vellen houtopstand

Van kappen kan sprake zijn als een boom of houtopstand geveld wordt of als er zeer drastisch wordt gesnoeid, bijvoorbeeld het verwijderen van de kroon uit een boom. In de Verordening Fysieke Leefomgeving Amersfoort (FLOA) is opgenomen dat het verboden is om zonder kapvergunning bomen te vellen.

Een aanvraag wordt getoetst aan de indieningsvereisten (eigenaar perceel, vragen beantwoord, foto, situatietekening).

De medewerker van de afdeling Leefomgeving (LO) beoordeelt de boom technisch en kijkt naar de kwaliteit van de boom.

Afhankelijk van de beoordeling van de medewerker LO en de casemanager wordt een aanvraag besproken in het kapvergunningenoverleg. In dat overleg beoordeelt de Ruimtelijk adviseur, een landschapsarchitect en de een ecoloog de aanvraag. Een aanvullende flora- en faunatoets kan worden verlangd. Vervolgens kan een vergunning worden verleend of geweigerd. Het toetsingskader wordt gevormd door de bomenleidraad, vastgesteld door de gemeenteraad. Daarnaast kennen we de monumentale bomenlijst waar bomen op staan die in beginsel niet gekapt mogen worden.

Aanlegvergunning

In het omgevingsplan kan een verbod worden ingesteld dat binnen een gebied bepaalde “werken die geen bouwwerken zijn” of bepaalde werkzaamheden uit te voeren zonder vergunning niet is toegestaan. In de voorschriften van het omgevingsplan is dan aangegeven wanneer een aanlegvergunning nodig is. Voorbeelden zijn het aanleggen van wegen of paden, het graven van sloten of het ophogen of afgraven van grond. De aanvraag wordt 100% getoetst aan de bepalingen die zijn opgenomen in het Omgevingsplan.

Rijksmonumentenactiviteit

Voor het aanpassen van een pand dat een rijks-, provinciaal of gemeentelijk monument is, is, naast mogelijke andere vergunningen, een omgevingsvergunning met de activiteit “Rijksmonumentenactiviteit” nodig. De aanvraag vergt bijzondere aandacht om te voorkomen dat onomkeerbare schade wordt toegebracht aan gemeentelijk cultuurhistorisch erfgoed. Naast de gebruikelijke beoordeling van de aanvraag via de subcommissie Erfgoed ligt het voor de hand dat bij de toetsing van aanvragen voor een vergunning voor monumenten wordt aangesloten bij de toetsingsstrategie voor de Bouwactiviteit omgevingsplan (OPA). Immers, voor het merendeel van de veranderingen aan een monument is ook een OPA vereist. Door de intensiteit van toetsing en toezicht te vergroten als het een monument betreft kan een afdoende waarborg tegen vernietiging van monumentale waarden worden verkregen.

Belangrijkste toetsingskader is de “Cultuurhistorische analyse beschermd stadsgezicht binnenstad Amersfoort” waarin het gros van de Amersfoortse monumenten gelegen zijn.

In de binnenstad en Rijksbeschermde stadsgezichten staan de eisen waar aan getoetst wordt in de cultuurhistorische analyse en in “bestemmingsplan de Berg”. Dit ziet toe op de bescherming van een gebied.

Voor specifieke monumenten geldt een redengevende omschrijving per monument. Hierin staat waarom iets een monument is en welke waarde beschermd moet worden. Alle Rijksmonumenten staan ook op monumentenregister.nl

Vanuit de erfgoedverordening kan een bouwhistorisch onderzoek worden geëist. Als gemeente onderzoeken we eerst of dat wel een adequaat middel is.

Milieu

Voor de activiteit milieu is er een regionale U&H strategie waarin de strategie en het beoordelingskader is opgenomen.

Reclame

De beoordeling van aanvragen voor de activiteit reclame worden getoetst aan de welstandsnota en ter advisering voorgelegd aan de stadsbouwmeester.

Inritten

In het Omgevingsplan staat opgenomen dat je niet zonder melding een inrit mag realiseren. Eerst vindt er een volledigheidstoets plaats (gegevens aanvrager en tekening). Sommige aanvragen worden voor advies uitgezet aan de afdeling Stad en Ontwikkeling en mogelijk naar de afdeling Leefomgeving voor het doorkruisen van groen. Vervolgens wordt ingestemd met de melding op basis van voorwaarden (gemeente legt aan, geen draaiende delen naar buiten) of wordt de aanvraag geweigerd. Na acceptatie melding volgt nog een kostenberekening van de werkzaamheden voor het gedeelte van de inrit die in de openbare ruimte aangelegd wordt.

Rioolaansluiting

Er geldt in beginsel een verplichting voor ieder perceel om aangesloten te zijn op het riool. Hier moet een vergunning voor aan worden gevraagd. De aanvraag wordt getoetst op de aanwezige gegevens. Deze gegevens zijn nodig om de vergunning op te maken en een kostenplaatje te maken van het aansluiten op het riool. Voorwaarde bij het verlenen van de vergunningen is dat aanvrager de kosten voor het aansluiten van het riool voldoet.

Bij de vergunning wordt verwezen naar de wet- en regelgeving van het gebruik van aansluiting (denk aan het niet afvoeren dierlijke vetten bijvoorbeeld).

Flora- en Fauna-activiteit

Sommige dieren en planten zijn internationaal strikt beschermd in de Europese Unie. Om deze soorten te beschermen is er bij bouwwerkzaamheden in veel gevallen een vergunning nodig voor de Flora- en Fauna-activiteit. De Provincie is bevoegd gezag.

De gemeente Amersfoort heeft de ontheffing “Soortmanagementplan gebouwbewonende soorten” (SMP) gekregen van de Provincie. De ontheffing geldt voor een aantal diersoorten, te weten de huismus, gierzwaluw, huiszwaluw, gewone dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis, laatvlieger en ruige dwergvleermuis.

Naast de gemeente kunnen ook particuliere woningeigenaren gebruikmaken van het SMP en de ontheffing.

Als de gemeente een aanvraag voor een bouwactiviteit ontvangt, toetsen we de Flora- en Fauna van het betreffende gebied. Casemanager toetst of er een Flora- en Fauna vergunning benodigd is of dat het doorschrijven van de ontheffing SMP afdoende is.

Indien er een Flora en fauna vergunningplicht is, vraagt casemanager advies (met instemming) aan de Provincie Utrecht. De gemeente verleend de vergunning vervolgens met de voorwaarden die de Provincie heeft gesteld.

Indien het doorschrijven van de ontheffing afdoende is meldt de casemanager dit aan de aanvrager en wordt advies gevraagd aan de ecoloog binnen de gemeente Amersfoort. Vervolgens worden er voorschriften opgenomen in de vergunning.

Toetsing bodem, bouwstoffen en grondstromen

De provincie Utrecht is binnen onze gemeente bevoegd gezag in het kader van de Wet bodembescherming (nu opgenomen in de Omgevingswet). De gemeente is verantwoordelijk voor het beoordelen van meldingen voor het (opnieuw) toepassen van bouwstoffen, grond of baggerspecie. Op basis van de Dienstverleningsovereenkomst worden deze meldingen door de RUD getoetst aan de eisen van de regionale bodembeheersnota en bodemkwaliteitskaart Besluit Bodemkwaliteit.

De kwaliteit van de bodem speelt een rol bij onder meer bouwplannen, herinrichting van stadsdelen, civieltechnische werken en het verlenen van milieuvergunningen. Bij deze activiteiten zijn diverse partijen betrokken. Al deze partijen (andere afdelingen binnen een gemeente maar ook aannemers, makelaars, projectontwikkelaars, etc.) hebben behoefte aan duidelijke regels voor het omgaan met de bodemkwaliteit en het toepassen van partijen grond en baggerspecie. Tevens willen de gemeenten hun bodemkwaliteit duurzaam beheren. Dat betekent onder meer dat hergebruik van vrijkomende grond efficiënt en verantwoord moet plaatsvinden. Het bodembeleid zoals beschreven in de beheersnota maakt het mogelijk om vrijkomende grond zoveel mogelijk in de regio te hergebruiken. Zowel de interne gemeentelijke uitvoeringsorganisatie als externe partijen hebben hier profijt van.

Door het vaststellen van de locatiespecifieke risico’s zal de staat en de kwaliteit van de bodem mogelijk meer een rol gaan spelen.

APV en Bijzondere Wetten

Evenementenvergunning of markten

Voor het organiseren van de meeste evenementen is een vergunning nodig. We maken een onderscheid in kleine (A), middelgrote (B) en grote (C) evenementen.

Aanvragen voor evenementen worden getoetst aan het evenementenbeleid en het vigerende geluidbeleid. Indien evenementen plaatsvinden in tijdelijke bouwwerken, vindt de toetsing plaats aan het BBL volgens de niveaus in het toetsingsprotocol.

Standplaatsvergunningen

Voor het verkopen of leveren van diensten op of aan de openbare weg is een standplaatsvergunning nodig. Ook als de standplaats tijdelijk is.

Horecavergunningen

Voor het exploiteren van een horecabedrijf is een exploitatievergunning nodig. Deze verplichting geldt ook wanneer er geen alcoholhoudende dranken worden geschonken of verkocht. Als er in het horecabedrijf wél alcoholhoudende dranken worden geschonken of verkocht, dan is ook een Alcoholwetvergunning nodig.

Alle ondernemers / stichtingen / verenigingen die een horecabedrijf overnemen of nieuw vestigen, moeten een exploitatievergunning aanvragen. Ook is er een nieuwe vergunning nodig als de rechtsvorm van het horecabedrijf verandert.

De aanvraag exploitatievergunning wordt getoetst aan relevante horecawetgeving en de bouwtechnische eisen uit het BBL.

Bijlage 7 Nalevingsstrategie

1.Inleiding

De nalevingsstrategie is het verzamelbegrip dat voortvloeit uit de samenvoeging van de volgende beleidsstrategieën:

  • Preventiestrategie;

  • Toezichtstrategie;

  • Handhavingsstrategie;

  • Gedoogstrategie.

Deze beleidsstrategieën worden allemaal uitgewerkt op basis van de visie en prioriteiten uit de U&H Strategie.

2.Preventiestrategie

De preventiestrategie beschrijft welke middelen wij inzetten om overtredingen van wet- en regelgeving te voorkomen. Hierbij speelt communicatie een cruciale rol. In de preventiestrategie wordt ingegaan op de in te zetten communicatiemiddelen en op de wijze van informatievoorziening aan de samenleving over de uit te voeren VTH-taken. De preventiestrategie is een belangrijk onderdeel van het hele handhavingsproces, want als overtredingen kunnen worden voorkomen dan heeft dit de voorkeur boven het inzetten van toezicht en handhaving. ‘Preventie’ is dan ook onderdeel van de visie.

Preventie is vaak niet (alleen) een taak van de afdeling VTH. VTH is vooral uitvoerend. Bij verandering in wet- en regelgeving of bij een veranderende werkwijze, is het dan ook vaak een andere afdeling die aan zet is om preventie vorm te geven. Het verplichte energielabel C bij kantoorpanden is hier een goed voorbeeld van. Vanaf 1 januari 2023 moeten alle kantoorpanden energielabel C hebben. De komende beleidsperiode gaan we hier ook op toezien en handhaven. Tot en met 2023 was er een projectgroep, getrokken vanuit een andere afdeling, aan de slag om pandeigenaren zoveel mogelijk te informeren over de verplichting om kantoorpanden te verduurzamen. VTH leverde daar een bijdrage aan.

Communicatie

Goede communicatie over de visie, het beleid, de uitvoering en de organisatie van de VTH- taken draagt bij aan draagvlak binnen de samenleving. Deze strategie, de bekendmaking en natuurlijk een transparante uitvoering ervan, zorgen ervoor dat de samenleving kennis kan nemen van hoe wordt omgegaan met de VTH-taken. Transparantie en duidelijkheid over de invulling en uitvoering van de VTH-taken leiden uiteindelijk tot een verbetering van de effecten van de geleverde inspanningen en daarmee een beter naleefgedrag.

Communicatie en handhaving

Communicatie versterkt, naast en voorafgaand aan de daadwerkelijke handhaving, de uitwerking van handhavingsacties. Als de uitwerking zichtbaar wordt gemaakt, heeft een uitgevoerde controle niet alleen een positieve invloed op het naleefgedrag van de gecontroleerde, maar ook op die van de niet-gecontroleerde. Gebeurt het zichtbaar maken niet (voldoende), dan gaat de effectversterkende werking hiervan snel verloren.

In het uitvoeringsprogramma wordt uitgewerkt op welke wijze en op welke onderdelen wij actief communiceren over onze toezicht- en handhavingstaken. Dat kan verschillen per beleidsterrein (Omgevingswet, Alcoholwet, APV etc.).

Communicatiemiddelen

De in te zetten communicatiemiddelen zijn onder te verdelen in:

  • Persoonlijke en centrale communicatie.

  • Toezichthouders en handhavers zijn vaak in gesprek met burgers en bedrijven om de regels duidelijk te maken. Elke melding of klacht, bijvoorbeeld Openbare Ruimte, krijgt opvolging waardoor we in gesprek blijven met de samenleving.

  • Inwoners kunnen (voor-)overleg aanvragen met een casemanager over bijvoorbeeld de vindbaarheid en interpretatie van aanvraagvereisten, gemeente specifieke bepalingen, slagingskans van plannen en te volgen procedures;

  • Gedrukte media, zoals folders, dag- en weekbladen, brieven, brochures en flyers. Elke week worden stadsberichten, zoals nieuws van de Raad en wegwerkzaamheden, gepubliceerd in ‘De Stad Amersfoort’. De brieven die we in het kader van VTH sturen verbeteren we continu om de leesbaarheid en duidelijkheid te vergroten.

  • Elektronische/sociale media, zoals de website, e-mail, ’X’, Facebook, Overheid.nl etc. De aanvragen en besluiten worden gepubliceerd op Overheid.nl. Meldingen kunnen bij de gemeente Amersfoort op verschillende manieren worden gedaan: amersfoort.nl, twitter, facebook, telefonisch en apps. Specifiek voor VTH is er informatie beschikbaar via amersfoort.nl. We werken continu aan verbetering van die informatie.

  • Het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO): Alle digitale informatie is op één plek te vinden. Via het Omgevingsloket kunnen burgers en bedrijven snel zien wat op een locatie mag en wat niet onder de Omgevingswet en voor welke activiteiten. Het een informatie- of meldingsplicht dan wel vergunningplicht bestaat. Via het Omgevingsloket kunnen initiatiefnemers een vergunningaanvraag of melding indienen in het DSO;

Situaties

Afhankelijk van de situatie wordt bepaald welk communicatiemiddel wordt ingezet. Hierbij is het van belang de volgende vragen te beantwoorden:

  • Over welke doelgroep(en) hebben we het? Wie willen we bereiken?

  • Hoe staat de doelgroep tegenover het onderwerp?

  • Met welk communicatiemiddel is deze doelgroep het beste te bereiken?

  • Hoe effectief en efficiënt wordt de doelgroep met dat middel bereikt en wat is de meerwaarde van het gekozen middel?

  • In hoeverre is er over het betreffende onderwerp al eens gecommuniceerd en welk resultaat heeft dit gehad?

Voorbeeld: gebiedsgerichte controle

Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de aankondiging van een grote gebiedsgerichte controle op een bepaald(e) handhavingsthema/-taak, zoals bij parkeerproblematiek. Of de aankondiging van de start van een bepaald project. Maar ook het gericht verspreiden van flyers (in een bepaalde wijk) met informatie over een VTH-taak waarvan vanuit data duidelijk is geworden dat de taak (in een bepaalde wijk) extra aandacht behoeft.

Voorwaarden voor succesvolle communicatie

Communicatie staat niet op zichzelf. Communicatie als handhavingsinstrument is pas succesvol als in ieder geval aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • De visie, het beleid, de uitvoering en de organisatie van de VTH-taken moeten helder en duidelijk zijn en bekend zijn (gemaakt).

  • Verleende vergunningen/meldingen, vrijstellingen/ontheffingen, bestemmingsplanvoorschriften, beleid etc. moeten voor burgers begrijpelijk, uitvoerbaar en handhaafbaar zijn.

  • De VTH-taken moeten transparant en consequent worden uitgevoerd. Uitzonderingen worden slechts in bijzondere gevallen gemaakt. Van belang voor een succesvolle uitvoering van de VTH-taken, is dat de gehele gemeentelijke organisatie (bestuurlijk en ambtelijk) en haar samenwerkingspartners transparant werken.

  • Interne- en externe communicatiemiddelen over VTH-taken dienen zo goed mogelijk beschikbaar te zijn voor de betrokken medewerkers. Bijvoorbeeld door het ter beschikking stellen van de juiste middelen hiervoor (smartphone’s, tablets etc.), het geven van trainingen, opleidingen en cursussen over het gebruik van communicatiemiddelen en het investeren in het verbeteren van de communicatieve vaardigheden van de betrokken medewerkers. Ook trainingen in mediation of omgaan met agressie voor betrokken medewerkers dragen hieraan bij;

  • Het bestuur en de ambtelijke organisatie dienen gericht te zijn op het kwalitatief goed functioneren van de communicatie binnen en buiten de organisatie in al haar facetten.

3.Toezichtstrategie

Onder toezicht vallen alle werkzaamheden die door of namens een bestuursorgaan worden verricht om te observeren en constateren of wet- en regelgeving wordt nageleefd. Het toezicht wordt uitgevoerd door daar toe aangestelde toezichthouders en boa’s. Van toezicht gaat een belangrijk preventief effect uit (zichtbaar, dichtbij en aanspreekbaar). Het doel van toezicht is risicobeheersing. Dat wil zeggen dat door middel van toezicht het naleven van de regels wordt verbeterd wat leidt tot een kleinere kans op het ontstaan van risico’s.

De toezichtstrategie beschrijft op welke wijze wij invulling geven aan onze toezichtstaak en met welke intensiteit het toezicht binnen deze thema’s en taken wordt uitgevoerd.

afbeelding binnen de regeling

Hoofdvormen

We onderscheiden twee hoofdvormen van toezicht:

  • 1.

    Preventief toezicht

  • 2.

    Repressief toezicht

Deze twee hoofdvormen van toezicht houden we op diverse typen wet- en regelgeving. We onderscheiden hier vier categorieën:

  • 1.

    Omgevingswet en WKB (bouwen, slopen, monumenten, omgevingsplan, brandveiligheid, aanleggen, , kappen, inrit, reclame)

  • 2.

    Alcoholwet, Horeca (APV), Wet op de kansspelen en Coffeeshops (damoclesbeleid)

  • 3.

    Evenementen (APV)

  • 4.

    APV, FLOA + overig (voor zover niet in 1 t/m 3)

Binnen elke vorm van toezicht geven we aan hoe het toezicht binnen elke van deze 4 categorieën is vormgegeven.

3.1 Preventief toezicht

Onder preventief toezicht wordt verstaan: het toezicht dat structureel en continu wordt uitgevoerd om naleving van wet- en regelgeving vast te stellen en/of mogelijke overtredingen in beeld te krijgen, zonder dat hiertoe een directe aanleiding is.

Het preventieve toezicht vindt programmatisch plaats. Dit betekent dat hiervoor capaciteit wordt opgenomen in het uitvoeringsprogramma, waarin het toezicht wordt ingepland en waarin de benodigde capaciteit hiervoor wordt bepaald. Of de benodigde capaciteit uiteindelijk ook kan worden ingezet is mede afhankelijk van beschikbaar personeel.

Het preventieve toezicht kan hierbij worden onderverdeeld in twee verschillende vormen, namelijk:

  • -

    Vergunning- en meldinggebonden toezicht;

  • -

    Niet-vergunning/-meldinggebonden toezicht.

3.1.1. Vergunning- en meldinggebonden toezicht Omgevingswet en WKB

Omgevingswet en WKB

Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en WKB in werking getreden. Dit betekent voor toezicht dat er 2 soorten toezicht zijn: toezicht op vergunningen en toezicht op WKB bouwmeldingen en gereedmeldingen voor nieuwbouw in gevolgklasse 1.

Beide typen toezicht vinden plaats tijdens de realisatiefase, de gebruiksfase of de sloopfase van een project/ inrichting/ activiteit.

Uitgangspunt voor het vergunning-/meldinggebonden toezicht is dat het toezicht altijd programmatisch plaatsvindt. Dit betekent dat het aantal te programmeren controles wordt gebaseerd op het aantal verleende vergunningen/afgegeven meldingen van het afgelopen jaar. De frequentie en intensiteit van de controles wordt bepaald aan de hand van de prioriteit die aan de betreffende taak is toegekend.

Toezicht vergunningen

Voor het toezicht tijdens de realisatiefase/ sloopfase van vergunningen uit de Omgevingswet voeren we deze beleidsperiode het integraal Toezichtprotocol (iTP) in. Hierin staat per activiteit en per bouwwerk beschreven hoe vaak en op welke wijze we toezicht houden. Dit protocol is opgesteld op basis van een risicoanalyse.

De mate van toezicht tijdens de gebruiksfase is afhankelijke van de prioriteitstelling.

 

Realisatie- en

sloopfase

Gebruiksfase

Laag

iTP

Geen

Midden

iTP

Geen

Hoog

iTP

Geen gestructureerde waarnemingen. Wel

onderzoek bij constatering.

Zeer hoog

iTP

Planmatig toezicht

Vergunning-/melding gebonden toezicht Omgevingswet

Toezicht bouwmeldingen WKB

Er zijn onder de WKB 2 opties.

  • 1.

    Een gecombineerde Omgevingsplanactiviteit (OPA) bouwen en een bouwmelding.

  • 2.

    Een enkelvoudige bouwmelding, aangezien het bouwwerk onder gevolgklasse 1 valt.

Bij de eerste variant schouwt de bouwinspecteur in beginsel het bouwwerk af zodat geconstateerd kan worden of het bouwwerk voldoet aan de in de (aangepaste) vergunning en melding gestelde voorwaarden. Aangezien de gemeente bevoegd gezag is voor de handhaving en verantwoordelijk is voor de veiligheid in de omgeving, controleren we in de transitieperiode ook steekproefsgewijs of het bouwwerk voldoet aan de constructieve veiligheid en brandveiligheidseisen voor zover zichtbaar. Na de transitieperiode wordt voor de laatstgenoemde eisen vertrouwd op de kwaliteitsborgers en wordt er niet meer ter plekke gecontroleerd.

Indien wij alleen een bouwmelding krijgen gaan we in principe niet meer naar de bouw voor controle op BBL vereisten. We investeren hierbij zo nodig wel in het bekijken van borgingsplannen en risicobeoordelingen en in de startgesprekken met de aannemer en de kwaliteitsborger. We houden wel een inspectie indien daar aanleiding toe is.

Toezicht milieu en brandveilig gebruik

Voor de activiteiten milieu en brandveilig gebruik worden jaarlijks afspraken gemaakt met de RUD Utrecht en de VRU over de bezoekfrequentie van instellingen en inrichtingen. Deze zijn gebaseerd op een regionale risicoanalyse.

Alcoholwet, Horeca (APV), Wet op de kansspelen (Wok) en Coffeeshops

Toezicht binnen deze categorie vindt altijd plaats tijdens de gebruiksfase. Ongeacht de prioritering wordt er een jaarplanning gemaakt. Deze is vastgelegd in het uitvoeringsprogramma alcohol. De hoge prioriteiten worden hierbij vaker bezocht dan de lage prioriteiten. Bijna zonder uitzondering betreffen dit echter activiteiten met een hoge prioriteit. De jaarplanning voor controles bij coffeeshops wordt gemaakt in samenwerking met de politie.

 

Gebruiksfase

Laag

Toezicht volgens jaarplanning

Midden

Toezicht volgens jaarplanning

Hoog

Toezicht volgens jaarplanning

Zeer hoog

Toezicht volgens jaarplanning

Vergunning-/melding gebonden toezicht Alcoholwet, Horeca (APV), Wet op de kansspelen en Coffeeshops

Voor evenementen is het onderscheid tussen realisatiefase en gebruiksfase wel van belang. De mate van toezicht is afhankelijk van de categorisering van het betreffende evenement. Bij een meldingsplichtig evenement is er nauwelijks tot geen toezicht. Bij een B en C evenement worden hulpdiensten uitgenodigd voor een afstemmingsoverleg, is er een schouw vooraf en een evaluatie achteraf. Voor een A evenement worden stukken ter kennisname naar de hulpdiensten gestuurd en is er niet altijd sprake van toezicht. Tot 12 dagen voor het evenement is de casemanager evenementen de regievoerder. Hierna is dat de evenementencoördinator vanuit de gemeente.

 

Realisatie- en

sloopfase

Gebruiksfase

Laag

Volgens afspraak

Volgens afspraak

Midden

Volgens afspraak

Volgens afspraak

Hoog

Volgens afspraak

Volgens afspraak

Zeer hoog

Volgens afspraak

Volgens afspraak

Vergunning-/melding gebonden toezicht Evenementen

APV

Het overige vergunning/ meldinggebonden toezicht op basis van de APV vindt minder frequent plaats, veelal als onderdeel van gebiedsgericht toezicht. De mate waarin dit per activiteit plaatsvindt staat uitgewerkt in het uitvoeringsprogramma.

3.1.2 Niet-vergunning-/meldinggebonden toezicht

Het preventieve toezicht op niet-vergunning-/meldinggebonden taken vergt een andere aanpak aangezien het (veelal) vooraf niet duidelijk is waar, wanneer en in welke vorm mogelijke overtredingen zich kunnen voordoen. Het gaat hier om toezicht op vergunningvrije activiteiten en illegale activiteiten (vergunningplichtige activiteiten die uitgevoerd worden zonder de benodigde vergunning).

Het gebruiken van vastgelegde, verzamelde en geanalyseerde data gaat bij het bepalen van de inzet op het preventieve niet-vergunning/meldinggebonden toezicht in de toekomst ook een steeds grotere rol spelen.

 

Toezichtsprioriteit

 

Laag

Geen

Gemiddeld

Incidenteel

Hoog

Steekproefsgewijs

Zeer hoog

Systematisch

Preventief niet-vergunning/-meldinggebonden toezicht vindt als volgt plaats:

  • 1.

    Programmatisch toezicht

  • Programmatisch toezicht betekent het op vooraf bepaalde (geplande) wijze en in een vooraf bepaalde frequentie houden van toezicht op taken die in de tijd voortduren.

  • 2.

    Gebiedsgericht toezicht

  • Gebiedsgericht toezicht betekent het binnen vast omgrensde (deel-)gebieden binnen de gemeente Amersfoort in een vooraf bepaalde frequentie houden van toezicht. In het licht van gebiedsgericht werken is de afdeling VTH ingericht naar gebied. Binnen deze teams komen meerdere disciplines samen en wordt beter interdisciplinair met elkaar samengewerkt. Zo is er meer sprake van signaaltoezicht voor een ander vakgebied, integrale controles en kennisoverdracht tussen de diverse collega’s.

  • 3.

    Projectmatig toezicht

  • Projectmatig toezicht betekent het houden van toezicht op één of meerdere vooraf bepaalde thema’s/ taken die eenmalig of binnen een kort tijdsbestek plaatsvinden.

Omgevingswet

Elke bouwinspecteur heeft zijn eigen wijk binnen de geografisch ingedeelde teams. Zo is er al sprake van een vorm van gebiedsgericht toezicht. Binnen deze vorm van toezicht is er op gebied van de Omgevingswet voornamelijk sprake van projectmatig toezicht naar aanleiding van een landelijke prioriteit of een incident. Tot slot worden er jaarlijks foto's gemaakt van Amersfoort en vergeleken met voorgaande jaren. Illegale bouwwerken worden er op deze manier uitgefilterd, de zogeheten mutatiedetectie.

Alcoholwet, Horeca (APV), Wet op de kansspelen en Coffeeshops

Binnen deze categorie vindt vrijwel uitsluitend vergunning-/ meldinggebonden toezicht plaats. Wel kan het zo zijn dat de wijkboa’s bij gebiedsgerichte controles overtredingen of illegale activiteiten waarnemen.

Ook voeren we toezicht uit op illegale horecabedrijven. Bijvoorbeeld horecabedrijven die zijn gestart zonder vergunning. Op illegaal gokken wordt gecontroleerd, met name gokken via gokzuilen.

Tenslotte kennen we toezicht op het gebruik van alcohol in de openbare ruimte.

Evenementen

Ook binnen evenementen vindt uitsluitend vergunning-/ meldinggebonden toezicht plaats. Wel kan het zo zijn dat de wijkboa’s bij gebiedsgerichte controles een evenement constateren dat vergunning- of meldingsplichtig is. Daarnaast houden we preventief digitaal toezicht waarbij we via social media in de gaten houden of er evenementen gaande zijn die meldings- of vergunningsplichtig zijn.

APV

De handhavers (BOA’s) zitten ook in de geografische teams. Daarnaast kent elke wijk binnen Amersfoort zijn eigen wijkBOA’s. Er is dus sprake van continu gebiedsgericht toezicht.

Daarnaast vindt er op diverse thema’s programmatisch toezicht plaats en is er regelmatig projectmatig toezicht. Denk aan het toezicht op het gebruik van vuurwerk in december en januari, toezicht op honden, fietsen in voetgangersgebied, het digitaal opkopersregister en illegale prostitutie.

3.2 Repressief toezicht

Onder repressief toezicht wordt verstaan: toezicht dat plaatsvindt op basis van klachten/meldingen en verzoeken om handhaving, alsmede hercontroles naar aanleiding van opgelegde sancties.

3.2.1 Klachten/ meldingen

In het kader van deze strategie is slechts sprake van een klacht/melding, als de melding betrekking heeft op één van de VTH-taken, bijvoorbeeld een melding over illegale bouw door de buren.

Klachten/meldingen kunnen op verschillende manieren bij ons binnenkomen. Telefonisch, rechtstreeks bij een ambtenaar, via het KCC en/of schriftelijk via een brief of digitaal via de gemeentelijke website, e-mail, facebook, ‘X’ en apps.

Verschil tussen klachten/meldingen en verzoeken om handhaving

Bij de beoordeling van een schriftelijke klacht/ melding wordt eerst vastgesteld of de betreffende klacht/ melding niet moet worden opgevat als een verzoek om handhaving. Er bestaat namelijk een verschil tussen de behandeling en afhandeling van een klacht/melding en een verzoek om handhaving. Bij een verzoek om handhaving is er een beginstelplicht tot handhaven, bij klachten/meldingen niet.

Bestaat er onduidelijkheid over de aard van de schriftelijke klacht/melding, dan wordt altijd contact gezocht met de klager/ melder om vastgesteld te krijgen hoe de klacht/ melding dient te worden opgevat en hoe de klacht/ melding vervolgens dient te worden afgehandeld.

Een telefonische klacht/ melding en/of een klacht/ melding via de e-mail is nooit een formeel verzoek om handhaving (behalve als het gescande getekende brief betreft). Als blijkt dat de betreffende klacht/ melding geen verzoek om handhaving inhoudt, ontvangt de klager/ melder een (schriftelijke) reactie met daarin aangegeven hoe verder met de klacht/ melding wordt omgegaan.

Uitgangspunt: redelijke termijn

Eén van de uitgangspunten voor de afhandeling van klachten/ meldingen is dat deze altijd binnen een redelijke termijn worden behandeld. De klager/ melder krijgt altijd binnen een redelijke termijn uitsluitsel over hoe wij met de klacht/ melding omgaan.

Uitgangspunt: onveilige situaties

Verder geldt als uitgangspunt dat klachten/ meldingen over mogelijke onveilige of gevaarlijke situaties altijd direct in behandeling worden genomen. Dit betekent dat degene die de klacht/ melding in behandeling neemt een goede inschatting dient te maken van de aard en de ernst van de situatie waarop de klacht/ melding betrekking heeft.

Anonieme klachten/meldingen

Als klachten/ meldingen anoniem worden gedaan, is het lastig voor ons om terug te koppelen aan de klager/melder. Bij anonieme klachten/meldingen wordt daarom onderscheid gemaakt tussen twee categorieën anonieme klachten/meldingen, te weten:

  • 1.

    Anonieme klachten/ meldingen waarbij de klager/ melder bij de gemeente bekend is, maar waarbij de klager/ melder voor degene waarover geklaagd wordt anoniem wil blijven.

  • 2.

    Anonieme klachten/ meldingen waarbij de klager/ melder bij de gemeente onbekend is.

Ad. 1 Anonieme klachten/ meldingen waarbij de klager/ melder bij de gemeente bekend is, maar waarbij de klager melder voor degene waarover geklaagd wordt anoniem wil blijven.

Uitgangspunt voor de afhandeling van deze categorie anonieme klachten/meldingen is dat deze op eenzelfde wijze worden behandeld als gewone klachten/ meldingen, waarbij de gewenste anonimiteit van de melder zoveel mogelijk wordt gerespecteerd. Wij kunnen in deze situatie:

  • -

    de gewenste anonimiteit niet garanderen;

  • -

    niet actief naar buiten treden;

  • -

    desgevraagd minimale informatie verstrekken.

Ad. 2 Anonieme klachten/ meldingen waarbij de klager/ melder bij de gemeente onbekend is.

Het uitgangspunt voor deze categorie klachten/ meldingen is dat deze klachten/ meldingen niet in behandeling worden genomen, tenzij er naar inschatting van degene die de klacht/ melding in behandeling neemt mogelijk sprake is van een onveilige of gevaarlijke situatie.

Proces klachtenafhandeling

Het proces van klachtenafhandeling ziet er in zijn algemeenheid als volgt uit:

  • 1.

    De klacht/melding wordt in behandeling genomen door de medewerkers van het klantencontactcentrum (KCC) of komt binnen via een van de andere meldpunten.

  • 2.

    De klacht wordt – indien die gaat over een VTH-taak - vervolgens door een toezichthouder (boa of bouwinspecteur afhankelijk van het onderwerp) in behandeling genomen.

  • 3.

    De toezichthouder ziet ter plekke of en in hoeverre de klacht/melding gegrond is.

  • 4.

    Vervolgens maakt de toezichthouder een controlerapport op en overlegt eventueel uitkomsten hiervan intern met zijn collega en/of zijn leidinggevende.

  • 5.

    Tenslotte wordt de uitkomst van de behandeling van de melding teruggekoppeld aan de klager/melder.

Prioriteit in relatie tot de afhandeling van klachten/ meldingen

Bij de afhandeling van alle klachten/ meldingen wordt gekeken naar de prioriteit van de betreffende activiteit. Het is daarom van belang dat bij binnenkomst van de klacht/ melding meteen een goed beeld ontstaat van klacht/ melding en de activiteit waarop de klacht/ melding betrekking heeft, zodat de prioriteit juist kan worden bepaald. In onderstaande tabel staat per domein aangegeven hoe we met klachten en meldingen omgaan uitgesplitst over de diverse prioriteiten.

 

Prioriteit melding/ verzoek

 

Meldingen

Handhavingsverzoeken

Laag

Geen actie

Afwijzen indien geen bijzondere omstandigheden

Gemiddeld

Actie bij een specifiek meldingenpatroon

Onderzoek en besluit

Hoog

Onderzoek en afhandeling

Onderzoek en besluit

Zeer hoog

Onderzoek en afhandeling

Onderzoek en besluit

Meerdere klachten/meldingen over dezelfde handhavingstaak kunnen aanleiding geven af te wijken van bovenstaande. Dit geldt ook voor klachten/meldingen van meerdere verschillende klagers/melders over dezelfde situatie.

Bijzondere klachten/meldingen

Uiteraard wordt, afhankelijk van het belang en de spoedeisendheid van de klacht/ melding, ingeschat of een directe behandeling en afhandeling van de klacht/melding noodzakelijk is. Het is voorstelbaar dat in bepaalde gevallen wordt afgeweken van de prioriteit die aan de betreffende taak is toegekend. Uiteraard worden dergelijke bijzondere klachten/ meldingen waarbij sprake lijkt te zijn van direct gevaar en/of een onveilige situatie altijd direct behandeld.

3.2.2 Verzoeken om handhaving

Om als een verzoek om handhaving te worden behandeld, dient een verzoek te voldoen aan de vereisten voor een aanvraag. Volgens artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder een aanvraag verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen. Daarnaast schrijven artikelen 4:1 en 4:2 Awb voor dat een aanvraag schriftelijk dient te geschieden en dat een aanvraag moet worden ondertekend en tenminste de volgende inhoud bevat:

  • 1.

    De naam en het adres van de aanvrager

  • 2.

    De dagtekening

  • 3.

    Een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd

De aanvrager zorgt verder voor gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij/zij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

Telefonisch/e-mail

Aangezien een verzoek om handhaving ondertekend dient te worden, kan het verzoek niet telefonisch en/of via de e-mail worden gedaan (tenzij het een gescande getekende brief betreft) Dit betekent dat dergelijke verzoeken in dat geval als klacht/ melding in behandeling worden genomen.

Als een verzoek om handhaving wel voldoet aan de vereisten, wordt deze als zodanig in behandeling genomen. Het uitgangspunt voor de afhandeling van verzoeken om handhaving is dat deze altijd binnen de wettelijke termijn dienen te worden afgehandeld, ongeacht de prioriteit die aan het betreffende taakonderdeel is gegeven. Deze wettelijke termijn is gesteld op maximaal 8 weken, met daarbij de mogelijkheid voor ons om deze termijn (eenmalig) te verlengen met een redelijke termijn. Indien niet binnen deze termijn wordt besloten, kunnen wij dwangsommen verbeuren vanwege het niet tijdig nemen van een besluit, als de aanvrager deze mogelijkheid inroept.

Besluit op het verzoek om handhaving

Op alle verzoeken om handhaving dient een besluit te worden genomen. Dit besluit kan tweeledig zijn, namelijk:

  • 1.

    Een besluit tot afwijzing van het verzoek;

  • 2.

    Een besluit tot het opleggen van een last onder dwangsom/ bestuursdwang aan overtreder.

Ad. 1 Besluit tot afwijzing van het verzoek

Als een verzoek om handhaving wordt afgewezen, wordt dit besluit formeel kenbaar gemaakt aan de verzoeker. Het afwijzingsbesluit dient net als alle overige besluiten te voldoen aan de vereisten van de Awb. Tegen dit besluit kan bezwaar en (hoger) beroep worden aangetekend.

Reden voor afwijzing

Redenen voor afwijzing van het verzoek om handhaving kunnen zijn:

  • 1.

    Na controle en juridische toetsing blijkt dat er geen sprake is van een overtreding.

  • 2.

    Na controle en juridische toetsing blijkt dat er wel sprake is van een overtreding, maar dat er daarbij sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan van handhaving kan worden afgezien (bijvoorbeeld in het geval van concreet zicht op legalisatie).

  • 3.

    De activiteit waar het verzoek om handhaving betrekking op heeft, heeft op dat moment een lage prioriteit. Daarnaast worden er geen bijzondere omstandigheden gezien om alsnog handhavend op te treden.

Ad. 2 Besluit tot het opleggen van een last onder dwangsom/bestuursdwang aan overtreder.

Als na controle en juridische toetsing blijkt dat er sprake is van een overtreding, waarbij er geen bijzondere omstandigheden bekend zijn op grond waarvan van handhaving kan worden afgezien, dient op het verzoek om handhaving altijd een handhavingsbesluit te volgen. Dit betekent dat er een bestuursrechtelijk sanctiemiddel dient te worden opgelegd aan de overtreder.

Jurisprudentie

Uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) volgt namelijk ‘een beginselplicht tot handhaving’ bij overtredingen en zeker als derden hierom formeel verzoeken. Het is daarom van belang dat bij de afhandeling van verzoeken om handhaving zorgvuldig en tijdig te werk wordt gegaan. Een onzorgvuldig en/of een niet tijdig genomen besluit op een verzoek levert vaak bezwaar op. Of de verbeuring van een dwangsom vanwege het niet tijdig nemen van het besluit. Twee aspecten in de besluitvorming die wij wensen te voorkomen.

Zienswijze overtreder

Om ervoor te zorgen dat de overtreder niet ineens geconfronteerd wordt met een handhavingsbesluit, wordt de overtreder eerst in de gelegenheid gesteld om zijn/haar zienswijze te geven. Pas als de overtreding en alle omstandigheden en belangen goed in beeld zijn gebracht, volgt het definitieve handhavingsbesluit.

Prioritering

Uit recente jurisprudentie is gebleken dat een prioriteitstelling ook van invloed kan zijn op het al dan niet besluiten tot een afwijzing van het verzoek. Als de activiteit als laag geprioriteerd is, mag een gemeente met een belangenafweging besluiten om het verzoek af te wijzen. Dit betekent niet dat de gemeente er nooit meer iets aan hoeft te doen, maar op dat moment kunnen we als gemeente stellen dat het momenteel niet geprioriteerd is en dat de belangen afwegende handhaving op dit moment niet noodzakelijk is.

4.Handhavingsstrategie

Als het uitvoeren van toezicht met een corrigerende insteek niet leidt tot beëindiging van de overtreding, is de gemeente in beginsel verplicht om hiertegen op te treden. Professionele handhaving kenmerkt zich onder andere door een consequente uitvoering. Handhaving kan met zowel bestuursrechtelijke als strafrechtelijke instrumenten plaatsvinden. De handhavingssancties zijn gebaseerd op de beschrijvingen in hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Ten aanzien van de handhavingsinstrumenten verandert er in de basis niet heel veel onder de Omgevingswet. Wel zijn verwijzingen naar de grondslag veranderd naar de artikelen in de Omgevingswet.

Wat wel is veranderd is de handhaving in het kader van de WKB. Aangezien deze werkwijze afwijkt van de verdere handhavingsstrategie, hebben we hier een apart hoofdstuk voor gemaakt.

Daarmee komt in deze strategie het volgende aan de orde:

  • De scope van de handhavingsstrategie

  • Landelijke Handhavingsstrategie Omgevingsrecht (hierna: LHSO);

  • Vaststellen van de sanctie;

  • Welke sanctiemiddelen we kennen;

  • Hoe we de bestuurlijke en strafrechtelijke handhaving afstemmen;

  • De hoogte van de dwangsommen en begunstigingstermijnen.

  • Handhavingsstrategie rondom WKB

4.1. De scope

In de toezichtstrategie is naar voren gekomen in welke mate wij toezichthouden en wat het verschil is tussen klachten/meldingen en handhavingsverzoeken. De meldingen/klachten worden beoordeeld op hoeveelheid en ernst van het geval en daarna wordt bekeken of er al dan niet wordt gehandhaafd. Er bestaat geen plicht om bij klachten/meldingen te handhaven. Hetzelfde geldt voor constateringen door de toezichthouder van de gemeente tijdens het preventieve toezicht. Bij officiële handhavingsverzoeken hebben wij een beginselplicht tot handhaven. De mate van de ernst bepaald in hoeverre en met welke capaciteit er wordt gehandhaafd. Daar is deze strategie van toepassing op.

4.2. Landelijke Handhavingsstrategie Omgevingsrecht (LHSO)

De inwerkingtreding van de Omgevingswet is de aanleiding geweest voor het vaststellen van de Landelijke Handhavingsstrategie Omgevingsrecht (LHSO). De LHSO, vastgesteld op 12 oktober 2022, is de opvolger van de Landelijke handhavingsstrategie (LHS) uit 2014. In de kern is de strategie nagenoeg niet veranderd. Wat anders is, is dat de aansluiting op de Omgevingswet wordt gelegd, terminologie is geactualiseerd en de bestuurlijke boete is toegevoegd.

De LHSO is uitgewerkt in de vorm van een instrument voor alle overheden om eenduidig te interveniëren naar aanleiding van tijdens het toezicht gedane bevindingen (zie bijlage 8). De afgelopen jaren werkten wij al volgens de uitgangspunten van de LHSO. Met inwerkingtreding van dit beleidsplan stellen we de LHSO ook formeel vast en gaan we voor de VTH-taken de LHSO ook toepassen.

Wat regelt de LHSO?

De LHSO zet in op een passende sanctie bij iedere overtreding. Boa’s, toezichthouders en handhavingsjuristen hanteren de LHSO bij iedere constatering van een overtreding en maken daarbij gebruik van de daarin aangegeven instrumenten. Dit waarborgt een effectieve en doelmatige handhaving. Het draagt bij aan passend en eenduidig optreden. Het waarborgt rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. Een passende sanctie is een sanctie die is gebaseerd op de verzamelde feiten en op een beoordeling van de aard en ernst van de overtreding en van de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Daarnaast leidt de sanctie zo effectief en efficiënt mogelijk tot spoedig herstel van de rechtmatige toestand, waarborgt verdere naleving, voorkomt herhaling en/of straft indien dit passend of noodzakelijk is om de overtreder tot naleving te bewegen dan wel om de norm te bevestigen (speciale en generale preventie).

Om in het omgevingsrecht tot een passende sanctie te komen, zijn de volgende twee hoofdvragen leidend:

  • 1.

    Inzake herstel

    • 1a. Is herstel mogelijk? Zo ja, dan is in elk geval bestuursrechtelijk optreden aangewezen en is de vervolgvraag:

    • 1b. Welke bestuursrechtelijke interventie is in dit geval het meest geschikt?

  • 2.

    Inzake bestraffing

    • 2a. Is er aanleiding voor bestraffing? Zo ja, dan is de vervolgvraag:

    • 2b. Welke weg (bestuursrechtelijk of strafrechtelijk) is het meest passend?

Stappenplan

De LHSO bevat een basisinterventiematrix en een bijbehorend stappenplan om te komen tot een passende sanctie. Het stappenplan is een hulpmiddel om de juiste afwegingen te maken en wordt gezien als een richtlijn. Het is geen vaste beslisboom die in elk geval strak gebruikt kan worden.

Vaststellen van de sanctie via het stappenplan en de interventiematrix

Bij het constateren van een overtreding, bijvoorbeeld naar aanleiding van een reguliere controle, een klacht of een verzoek om handhaving, is de interventiematrix uit de LHSO leidend. Als de toezichthouder een overtreding heeft geconstateerd wordt met behulp van de interventie-matrix de sanctie vastgesteld. Daarbij zijn de volgende stappen aan de orde:

  • 1.

    Positionering van de bevindingen in de basisinterventiematrix.

    • De handhaver bepaalt in welk segment van de interventiematrix de bevinding gepositioneerd kan worden door:

    • Het beoordelen van de gevolgen van de bevinding voor milieu, natuur, water, veiligheid, gezondheid en/of maatschappelijke relevantie en

    • Het typeren van de overtreder.

  • 2.

    Bepalen van de verzwarende aspecten die aanleiding kunnen geven voor een ingrijpender herstelsanctie of voor strafrechtelijk onderzoek of bestraffing.

    • De handhaver bepaalt of er verzwarende aspecten zijn die moeten worden betrokken bij de afweging om het bestuurs- en/of strafrecht toe te passen. Hoe meer verzwarende aspecten, des te groter de reden om naast bestuursrechtelijk ook strafrechtelijk te handhaven.

  • 3.

    Optreden aan de hand van de algemene of domeinspecifieke interventiematrix. De handhaver bepaalt of overleg over de toepassing van het bestuurs- en/of strafrecht geïndiceerd is op basis van de beoordeling van de bevinding met de interventiematrix (stap 1) en de afweging van verzwarende aspecten (stap 2).

  • 4.

    Bepalen of afstemmingsoverleg nodig is.

    • De handhaver kijkt naar de interventies in het segment van de interventiematrix waarin hij de bevinding eerder met behulp van stap 1 heeft gepositioneerd. Vervolgens kiest de handhaver voor de minst zware (combinatie) van de in het betreffende segment opgenomen interventies, tenzij de handhaver motiveert dat een andere (combinatie van) interventie(s) in de betreffende situatie passender is. De interventies in de (segmenten van de) matrix lopen van beneden naar bovenop in zwaarte.

  • 5.

    Vastleggen stappen en beslissingen. De doorlopen stappen en genomen beslissingen worden volgens de geldende procedure(s) vastgelegd.

Hieronder worden een aantal stappen verder uitgewerkt.

Basisinterventiematrix

De sanctie is afhankelijk van de (mogelijke) gevolgen van de bevinding (categorie 1-4) en het gedrag van de overtreder (categorie A-D). Daarbij worden ook eventuele verzwarende (of verlichtende) aspecten meegewogen. De strategie gaat uit van het in principe zo licht mogelijk starten met interveniëren, gericht op herstel en het vervolgens inzetten van zwaardere interventies als naleving uitblijft. Daarnaast is overleg over de toepassing van het bestuurs- en/of strafrecht geregeld.

Figuur 1: Basisinterventiematrix voor het positioneren van de overtreding naar gevolgen en typering overtreder

4. Aanzienlijk en / of onomkeerbaar

A4

B4

C4

D4

3. Van belang

A3

B3

C3

D3

2. Beperkt

A2

B2

C2

D2

1. (Vrijwel) nihil

A1

B1

C1

D1

(gevolgen ↑ / overtreder →)

A.

Goedwillend

B.

Neutraal/ Onverschillig

C.

Calculerend/ opportunistisch

D.

Notoir/crimineel

Het typeren van de gevolgen voor de fysieke leefomgeving (categorie 1-4)

De handhaver beoordeelt de gevolgen van de geconstateerde overtreding voor de fysieke leefomgeving als:

  • 1.

    (vrijwel) nihil; of

  • 2.

    beperkt; of

  • 3.

    van belang; of

  • 4.

    aanzienlijk en/of onomkeerbaar

In zijn algemeenheid gaat het bij categorie 1 en 2 om lichte overtredingen. Het onderscheid tussen gevolgen van belang (categorie 3) en aanzienlijke gevolgen (categorie 4) zit vooral in de ernst en omvang van de (dreigende) schade. Schade van enige omvang die onomkeerbaar is, wordt in beginsel ingedeeld in categorie 4.

Het typeren van de overtreder (A-D)

De handhaver typeert de overtreder aan de hand van zijn gedrag als:

  • A.

    Goedwillend (indien de overtreder proactief is, geneigd is om de regels te volgen en/of de overtreding het gevolg is van onbedoeld handelen); of

  • B.

    Neutraal/onverschillig (indien de overtreder passief of reactief is, een houding van ‘moet kunnen’ heeft en/of de bevinding en de gevolgen van zijn handelen hem koud laten); of

  • C.

    Calculerend/opportunistisch (indien de overtreder wist of moest weten wat de gevolgen van de bevinding zouden zijn en die op de koop toe neemt, alleen tot normconform gedrag overgaat indien de toezichthouder daar uitdrukkelijk op wijst (of daarvoor een sanctie laat opleggen of oplegt), bewust risico(’s) op overtreding neemt); of

  • D.

    Notoir/crimineel (indien de overtreder bewust en structureel de regels overtreedt, controle bewust belemmert, criminele activiteiten ontplooit en/of deel uitmaakt van een criminele organisatie, sprake is van fraude, oplichting of witwassen.

Verzwarende aspecten

De toezichthouder of handhavingsjurist bepaalt of er verzwarende aspecten aanwezig zijn die moeten worden betrokken bij de afweging om naast bestuursrechtelijk ook strafrechtelijk op te treden. Hoe meer verzwarende aspecten, des te groter de reden om ook strafrechtelijk op te treden.

De volgende verzwarende aspecten worden afgewogen:

  • A.

    Onomkeerbare gevolgen/geen herstelsanctie mogelijk;

  • B.

    Recidive;

  • C.

    Verkregen financieel voordeel (winst of besparing);

  • D.

    Combinatie met andere relevante strafbare feiten;

  • E.

    Medewerking van malafide deskundigen (“facilitators”);

  • F.

    Waarheidsvinding;

Hoogte dwangsom

De typering wordt gebruikt om de hoogte van de dwangsom te bepalen. Dat wordt verder uitgewerkt in hoofdstuk 4.4 van deze strategie.

4.3 Bestuursrechtelijk optreden

Uitgangspunt

Het uitgangspunt voor het handhavend optreden is dat het gebruiken van sanctiemiddelen het sluitstuk is van het handhavingsproces. In het voorliggende traject (informele handhavingstraject) is in overleg met de overtreder gezocht naar mogelijke oplossingen voor de ontstane situatie. Ook heeft er een legalisatieonderzoek plaatsgevonden, dat uiteindelijk niet heeft geleid tot een oplossing voor de situatie.

Rollen voortraject

De toezichthouders, BOA’s en de handhavingsjuristen hebben in het voortraject een actieve rol:

  • -

    Zij treden in overleg met de overtreder.

  • -

    Zij stellen de waarschuwingsbrief op.

  • -

    Zij sturen de zogenaamde vooraankondiging/ voornemen tot het opleggen van een last (of bestuurlijke boete) op.

Hiermee kondigen wij aan dat wij van plan zijn een last onder dwangsom/ bestuursdwang op te leggen vanwege een door ons geconstateerde overtreding. De overtreder wordt hiermee ook altijd in de gelegenheid gesteld om zijn/haar zienswijze op dit voornemen kenbaar te maken. Mede op basis van deze zienswijze kunnen wij vervolgens de afweging maken om al dan niet over te gaan tot het daadwerkelijk opleggen van de last. In spoedeisende situaties kan worden afgezien van het geven van een zienswijzemogelijkheid. Denk bijvoorbeeld aan een bouw- of sloopstop, waarbij direct gelast wordt om de werkzaamheden te staken.

Na voortraject een formeel handhavingstraject

In de gevallen dat in het informele voortraject niet tot de gewenste oplossing wordt gekomen en/of de overtreder niet bereid is om mee te werken aan een mogelijke oplossing, wordt overgegaan tot het formele handhavingstraject. Hierbij vindt de besluitvorming tot het feitelijk opleggen van de last plaats. Uiteraard kan het ook in spoedeisende gevallen noodzakelijk zijn direct het formele handhavingstraject in te zetten.

Sanctiemiddelen

Wij kunnen tegen overtreders met meerdere verschillende sanctiemiddelen, al dan niet gelijktijdig, optreden. Deze sanctiemiddelen kunnen bestuursrechtelijk en/of strafrechtelijk zijn. Privaatrechtelijk optreden valt niet binnen het kader van dit plan.

Voor de bestuursrechtelijke handhaving van wettelijke voorschriften staan de volgende sanctiemiddelen ter beschikking:

  • 1.

    De oplegging van een last onder bestuursdwang (art. 5:21 e.v. Awb);

  • 2.

    De oplegging van een last onder dwangsom (art. 5:32 Awb);

  • 3.

    De intrekking van een vergunning/ontheffing (intrekkingsbesluit);

  • 4.

    De bestuurlijke boete;

  • 5.

    De bestuurlijke strafbeschikking.

Ad. 1 Last onder bestuursdwang

Onder het opleggen van een last onder bestuursdwang wordt volgens artikel 5:21 (Awb) verstaan: een herstelsanctie, inhoudende:

  • 1.

    Een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en

  • 2.

    De bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang op grond van artikel 125 lid 1 Gemeentewet. Ook de burgemeester kan op grond van artikel 125 lid 3 Gemeentewet bestuursdwang toepassen, wanneer de overtreding ziet op een VTH-taak waarvoor de burgemeester bevoegd gezag is.

Herstelsanctie

Het opleggen van een last onder bestuursdwang is een zogeheten reparatoire sanctie (herstelsanctie). Hiermee wordt slechts het feitelijk bewerkstelligen van een legale situatie (herstel) beoogd. Het opleggen van een last onder bestuursdwang is bij uitstek geschikt voor het ongedaan maken van overtredingen in die gevallen waarbij bijvoorbeeld een snelle beëindiging van de overtreding noodzakelijk is. En/of waarbij het opleggen van de last onder dwangsom niet tot beëindiging van de overtreding heeft geleid. Door bestuursdwang toe te passen, worden de gevolgen van de begane overtreding door ons ongedaan gemaakt op kosten van de overtreder.

Last onder bestuursdwang opleggen

Een last onder bestuursdwang kan niet alleen aan de overtreder worden opgelegd, maar aan een ieder die het (feitelijk en juridisch) in zijn macht heeft om de overtreding ongedaan te maken.

De kosten van het toepassen van bestuursdwang kunnen echter alleen op de overtreder worden verhaald. Deze kosten dienen met een kostenbeschikking te worden vastgesteld en bekendgemaakt aan de overtreder (artikel 5: 25 Awb).

Rechtsopvolgers

Het is mogelijk om de last onder bestuursdwang, evenals een last onder dwangsom, ook te laten gelden voor de rechtsopvolger(s) van degene die de last opgelegd heeft gekregen. Dit betekent dat de opgelegde last ook volledige werking heeft tegen de mogelijke rechtsopvolger(s), inclusief de tenuitvoerlegging en de invorderingsmogelijkheden. Daarvoor is het noodzakelijk om de last in te schrijven in het beperkingenregister (kan overigens niet voor alle beschikkingen).

Voordelen en nadelen bestuursdwang

Eén van de voordelen van het opleggen van een last onder bestuursdwang is dat er snel een einde kan worden gemaakt aan de overtreding. Een nadeel is dat het opleggen van een last onder bestuursdwang en uitvoeren van de bestuursdwang vaak een grote organisatorische en administratieve last met zich meebrengt voor ons. We moeten dan de kosten bijvoorbeeld voorschieten. Sommige overtredingen lenen zich niet zo voor bestuursdwang.

Ad. 2 Last onder dwangsom

In artikel 5:32 Awb is bepaald dat wij bevoegd zijn om in plaats van een last onder bestuursdwang een last onder dwangsom op te leggen.

Onder een last onder dwangsom wordt verstaan: een herstelsanctie, inhoudende:

  • 1.

    Een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en;

  • 2.

    De verplichting tot betaling van een geldsom indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.

Ook de last onder dwangsom is dus een reparatoire sanctie (herstelsanctie). Een last onder dwangsom kan niet alleen aan de overtreder worden opgelegd, maar aan een ieder die het (feitelijk en juridisch) in zijn macht heeft om de overtreding ongedaan te maken.

Inhoud van de last onder dwangsom

Als de opgelegde last niet binnen de in het besluit opgenomen termijn (begunstigingstermijn) wordt uitgevoerd, verbeurt de overtreder van rechtswege de in het besluit genoemde dwangsom(men). Deze dwangsom kan vastgesteld worden op een bedrag ineens, een bedrag per tijdseenheid waarin de last niet is uitgevoerd, dan wel een bedrag per overtreding van de last. De hoogte van de dwangsom wordt bepaald op een maximum te verbeuren bedrag, dat in redelijke verhouding dient te staan tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging.

Jurisprudentie

Een last onder dwangsom is ten opzichte van bestuursdwang meer geschikt om herhaling van een overtreding te voorkomen. Uit de jurisprudentie blijkt dat de gemeente een grote beleidsvrijheid heeft bij de keuze tussen een last onder bestuursdwang en een last onder dwangsom. Er geldt geen plicht om de keuze afzonderlijk te motiveren.

Keuze last onder dwangsom

Het uitgangspunt voor ons is om primair voor het opleggen van een last onder dwangsom te kiezen in plaats van het opleggen van een last onder bestuursdwang. In bepaalde situaties kan hiervan worden afgeweken. Ook zijn er situaties denkbaar dat beide sancties worden opgelegd, bijvoorbeeld het stilleggen van de bouw in combinatie met het opleggen van een last onder dwangsom om het verder bouwen te voorkomen.

De uiteindelijke keuze voor het sanctiemiddel doen we door het toepassen van de Landelijke Handhavingsstrategie Omgevingsrecht (LHSO).

Verbeuring van rechtswege

De verbeuring van een last onder dwangsom geschiedt van rechtswege. Dit betekent dat na verloop van de begunstigingstermijn die in de lastgeving is gesteld de dwangsom automatisch verbeurt, indien de overtreding niet is beëindigd en/of beëindigd wordt gehouden. De verbeurde dwangsom dient binnen 6 weken nadat deze is verbeurd door de overtreder te worden betaald.

Invordering van verbeurde dwangsommen

Na verbeuring van de dwangsom hebben wij de bevoegdheid de dwangsom feitelijk in te vorderen. Hiertoe wordt eerst een voornemen tot invorderen verstuurd waarop een zienswijze gegeven kan worden. Daarna volgt het besluit om al dan niet over te gaan tot het nemen van een invorderingsbeschikking op grond van artikel 5:37 Awb. Als betaling hierna ook nog uitblijft, vorderen wij, na aanmaning, de verbeurde dwangsom in per dwangbevel volgens artikel 5:10 lid 2 Awb.

Wij gaan op het moment dat er sprake is van verbeurde dwangsommen altijd over tot de invordering daarvan. Slechts onder bijzondere omstandigheden, te bepalen per individueel geval, wordt hiervan afgeweken. Deze beleidskeuze heeft te maken met het feit dat de bestuursrechtelijke handhaving het sluitstuk is van een uitgebreid handhavingsproces. In de fase voor het opleggen van een last onder dwangsom is veel tijd en energie gestoken. En in het maken van goede afspraken in overleg met de overtreder om te komen tot een tijdige beëindiging van de overtreding.

Rechtsopvolgers

Het is op grond van artikel 18.4a van de Omgevingswet mogelijk om de last onder dwangsom, evenals een last onder bestuursdwang, ook te laten gelden voor de mogelijke rechtsopvolger(s) van degene die de last opgelegd heeft gekregen.

Dit betekent concreet dat de opgelegde last ook volledig werking heeft tegen de mogelijke rechtsopvolger(s), inclusief de tenuitvoerlegging en de invorderingsmogelijkheden. Daarvoor is het noodzakelijk om de last in te schrijven in het beperkingenregister (kan overigens niet voor alle beschikkingen).

Ad. 3 Intrekking van de vergunning/ ontheffing

Wij kunnen een eerder verleende vergunning/ontheffing, ook wel een begunstigende beschikking genoemd, intrekken als bestuurlijke sanctie op onrechtmatig gedrag van de houder van de beschikking.

Dit kan bijvoorbeeld als:

  • -

    de vergunning/ ontheffing op grond van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

  • -

    er niet overeenkomstig de vergunning/ontheffing wordt gehandeld;

  • -

    de aan de vergunning/ ontheffing verbonden voorschriften of beperkingen niet zijn of worden nageleefd;

  • -

    de voor de houder van de vergunning/ ontheffing als zodanig geldende algemene regels niet zijn of worden nageleefd.

Intrekking vergunning/ontheffing

Er wordt pas tot intrekking van de vergunning/ontheffing overgegaan nadat de betrokkene in de gelegenheid is gesteld om binnen een daartoe te bepalen termijn zijn handelen alsnog in overeenstemming te brengen met de (voorschriften van de) vergunning/ontheffing. Dit betekent dat de betrokkene altijd eerst de kans krijgt om binnen een bepaalde termijn de situatie weer overeenkomstig de vergunning/ontheffing te brengen. In sommige gevallen wordt de betrokkene deze mogelijkheid niet gegeven.

Reparatoir of punitief karakter

De intrekking van een begunstigende beschikking kan zowel een reparatoir (herstel), als een punitief (bestraffend) karakter hebben. Dit onderscheid is van belang, omdat punitieve bestuurlijke sancties op grond van het legaliteitsbeginsel een wettelijke grondslag behoeven en onder meer moeten voldoen aan de eisen van artikel 6 EVRM.

Ad. 4 Bestuurlijke boete

Onder bestuurlijke boete wordt verstaan: de bestraffende sanctie, inhoudende een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom.

Bevoegdheid

De toezichthouder stelt een boeterapport op. Dit is geen aankondiging van een boete en wordt ook niet uitgereikt aan overtreder. Wel wordt de overtreder gehoord, waarbij cautie wordt gegeven. Vervolgens volgt een voornemen voor een bestuurlijke boete (met toezending boeterapport), een zienswijzemogelijkheid en het definitief besluit.

Ad. 5 Bestuurlijke strafbeschikking (strafrecht)

De bestuurlijke strafbeschikking houdt in dat wanneer een buitengewoon opsporingsambtenaar (BOA) een overtreding constateert, hij direct op straat een bestuurlijke strafbeschikking kan aankondigen aan de overtreder. Dit gebeurt door een zogeheten gestandaardiseerde (combi-)bon te maken. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een speciaal ontwikkeld boekje met feiten (overtredingen) en feitcodes die de BOA ter beschikking staat.

Waarschuwing of sanctioneren

Daarnaast wordt bekeken aan de hand van de interventiematrix van de LHSO wat de ernst van de situatie is en wat de overtreder voor gedrag vertoond. Aan de hand hiervan wordt besloten eerst een waarschuwing te geven of meteen over te gaan tot het schrijven van een bon.

Combi-bon

Op basis van de doorslag van de combi-bon kan de Boa het proces-verbaal rechtstreeks (laten) invoeren in een computersysteem van justitie. Dit systeem staat in verbinding met het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB), dat de incasso voor zijn rekening neemt.

Verzet

De overtreder wordt verondersteld schuldig te zijn en de strafbeschikking kan in beginsel worden geëffectueerd zonder rechterlijke tussenkomst. Indien de overtreder niet wenst te betalen, kan hij in verzet gaan. Het Openbaar Ministerie kan het verzet gegrond achten en de strafbeschikking intrekken. Indien het laatste niet het geval is, wordt door middel van dagvaarding de zaak naar een zitting bij de kantonrechter gebracht. Deze strafrechter oordeelt dan integraal over de zaak zonder daarbij op enigerlei wijze gebonden te zijn aan de eerdere strafbeschikking. De strafrechter blijft immers bevoegd geheel zelfstandig opnieuw de schuldvraag te beoordelen. Hoger beroep kan worden ingesteld bij het gerechtshof. De juridische afwikkeling en incasso geschiedt in principe geheel buiten de gemeente om.

4.3 Samenloop van strafrechtelijke- en bestuursrechtelijke sanctiemiddelen

Veel overtredingen van de regelgeving waarvoor het college het bevoegde gezag is, leveren ook een strafbaar feit op ingevolge de Wet op de economische delicten (Wed). Strafrechtelijke handhaving is het instellen van strafvervolging na het opmaken van een proces-verbaal (door een daartoe aangewezen ambtenaar: bijzondere opsporingsambtenaar en/of politie). In gevallen dat een proces-verbaal is opgemaakt, wordt aan de hand van de ernst (en bewijsbaarheid) van de overtreding door het Openbaar Ministerie (OM) strafrechtelijke sanctie toegepast. Dit kan leiden tot:

  • 1.

    Een (voorwaardelijk) sepot. Dit betekent dat het OM al dan niet onder voorwaarden afziet van strafvervolging.

  • Een transactie.

  • 2.

    Door betaling van een geldsom wordt door het OM afgezien van verdere strafvervolging.

  • Strafrechtelijke vervolging.

  • 3.

    Het OM legt de overtreding middels een dagvaarding voor aan de strafrechter, zodat de op te leggen straf door de rechter bepaald wordt.

Flankerend beleid

Aangezien het strafrecht een punitief (bestraffend) karakter en het bestuursrecht een reparatoir (herstellend) karakter heeft, is samenloop van beide sanctiemiddelen mogelijk. Hierbij kunnen strafrechtelijke instrumenten vaak bijzonder effectief in aanvulling op een bestuurlijke handhaving worden toegepast. Dit wordt ook wel ‘flankerend beleid’ genoemd. Denk bijvoorbeeld aan situaties waarbij er door het begaan van de overtreding een onomkeerbare situatie is ontstaan en feitelijk herstel van de overtreding niet (meer) mogelijk is.

Una via-beginsel

Anders ligt dit in het geval de inzet van een bestuurlijk instrument dat – evenals het strafrecht – een bestraffend karakter heeft. Zoals bij het opleggen van een bestuurlijke boete. Op grond van het ‘una via-beginsel’ is het namelijk niet mogelijk twee ‘bestraffende’ sancties voor dezelfde overtreding toe te passen. Dit beginsel vereist afstemming met het OM over welke zaken bestuursrechtelijk en welke zaken strafrechtelijk aangepakt gaan worden.

4.4 Hoogte dwangsommen en begunstigingstermijnen

Na het bepalen van de sanctie moet gemotiveerd besloten worden wat de hoogte van de dwangsom en de begunstigingstermijn wordt. Dit wordt per geval bekeken aan de hand van het LHSO (Bijlage 8), de “Leidraad handhavingsacties en begunstigingstermijnen” en de door ons vastgestelde richtlijn (zie bijlage 11). De leidraad en ons vastgestelde richtlijn benoemen veel voorkomende overtredingen en geven standaard begunstigingstermijnen en standaard dwangsombedragen. Deze gegevens moeten gezien worden als een richtlijn, we kunnen daar, per geval, gemotiveerd van afwijken.

In de richtlijn zijn de volgende onderdelen beschreven:

  • Overtreding; wat is precies de overtreding?

  • Typering LHSO; is er sprake van een overtreding met gevolgen die vrijwel nihil; of beperkt; of van belang of aanzienlijk zijn.

  • Sanctie; welke sancties kunnen in overeenstemming met de LHSO worden opgelegd. Bij overtredingen die aanzienlijk zijn en waarbij de mogelijkheid van het opleggen van een bestuurlijke boete bestaat is afstemming met strafrecht gewenst.

  • Hoogte dwangsom; de hoogte van het bedrag per overtreding/ per keer.

  • Aantal verbeuringen; het aantal verbeuringen per last onder dwangsom.

  • Begunstigingstermijn; de te hanteren begunstigingstermijn.

Typering LHSO

De hoogte van de dwangsom is gerelateerd aan de typering volgens de LHSO, zoals we hebben opgenomen in hoofdstuk 4.2 van deze strategie. Als dezelfde overtreding plaats vindt maar sprake is van een andere LHSO-typering dan is genoemd in de richtlijn kan het dwangsombedrag omgerekend worden met de factor 0,25 voor overtreding ‘vrijwel nihil’ en ‘beperkt’. Factor 0,5 voor overtredingen met typering ‘van belang’ en factor 1 met typering ‘aanzienlijk’.

afbeelding binnen de regeling

Voorbeeld ’ het aanleggen van een inrit zonder of in afwijking van de melding’ is benoemd als een overtreding met een dwangsom van €500,- per week uitgaande van de typering ‘van belang’. Als de melding betrekking heeft op een overtreding die aangemerkt kan worden als ‘aanzienlijk’, kan het richtbedrag vermenigvuldig worden met 2 (wijziging van factor 0,5 naar 1). In zo’n situatie kan een dwangsom opgelegd worden van €1000,- per week. Bij overtredingen die lichter worden ingeschaald ten opzichte van de typering opgenomen in de leidraad is omrekening in dezelfde methodiek mogelijk.

Niet genoemde overtreding

Indien er een overtreding wordt begaan die niet is opgenomen in Bijlage 11 “Richtlijn Dwangsommen en begunstigingstermijnen” wordt de hoogte van de dwangsom en de te stellen termijn per specifieke situatie nader bepaald.

Vervolgens wordt gemotiveerd waarom voor dat bedrag of die termijn is gekozen.

4.5. Handhavingsstrategie WKB

Tijdens het beoordelen van bouwmeldingen en gereedmeldingen, of tijdens de bouw in gevolgklasse 1, kunnen er strijdigheden ontstaan. Bij strijdigheden informeert de kwaliteitsborger de aannemer en de opdrachtgever. Ontstaan problemen die onopgelost blijven? Dan moet de kwaliteitsborger ook de gemeente informeren. Het college van B&W is het bevoegd gezag voor de handhaving. Als er gekozen wordt om handhavend op te treden, zal in het algemeen gebruik worden gemaakt van een last onder dwangsom of een last onder bestuursdwang.

In deze paragraaf staan de – naar verwachting – meest voorkomende strijdigheden daarbij aangegeven hoe het college verwacht te handelen.

Vóór de bouw

Indien de bouwmelding onvolledig is doordat er stukken missen, verklaren we de bouwmelding onvolledig en moet er een nieuwe bouwmelding worden ingediend. Twee weken voor de start bouw moet er een volledige bouwmelding zijn ingediend.

Tijdens de bouw

Tijdens de bouw voert de kwaliteitsborger het borgingsplan uit. Bij strijdigheden informeert de kwaliteitsborger de aannemer en de opdrachtgever. Ontstaan er problemen die niet worden opgelost, dan moet de kwaliteitsborger ook de gemeente informeren. De zogeheten informatieplicht. Dat moet worden gedaan middels de activiteit strijdigheid BBL via het Omgevingsloket.

Het bevoegd gezag heeft een beginselplicht om te handhaven. Maar in specifieke situaties kan worden afgezien van handhaving en kan het bevoegd gezag het bouwwerk tóch in gebruik laten nemen als een goedkeurende verklaring van de kwaliteitsborger ontbreekt, of bij het ontbreken van andere zaken.

Hieronder benoemen we de strijdigheden tijdens de bouw en hoe wij verwachten te handelen:

Signaal van de kwaliteitsborger aan het bevoegd gezag m.b.t. bouwtechnische zaken

Via het omgevingsloket informeert de kwaliteitsborger tijdig dat sprake is van een strijdigheid die aan het verstrekken van een verklaring in de weg staat. In de verklaring komen 1 of meerdere vinkjes op oranje of rood. Wij controleren om welke strijdheden het gaat. Wij treden in beginsel handhavend op indien de strijdigheid te maken heeft met:

  • Veiligheid (constructieve veiligheid en brandveiligheid)

  • Gezondheid (o.a. ventilatie)

Bij het besluit om handhavend op te treden stellen we onszelf de volgende vragen:

  • 1.

    Is er sprake van een klein verschil?

  • 2.

    Is het verschil niet of nauwelijks met het blote oog waarneembaar?

  • 3.

    Worden derden niet in hun belangen geschaad?

  • 4.

    Brengt het ongedaan maken van de overtreding buitenproportioneel hoge kosten met zich mee of zou het onevenredig zijn jegens de overtreder?

Is er sprake van 1 van deze gevallen? Dan wordt op managementniveau bepaald of er toezicht gehouden wordt en handhavend wordt opgetreden of niet. Als wordt bepaald dat we op dat moment niet handhavend optreden kan de initiatiefnemer verder met de bouw. Als bij het beoordelen van de gereedmelding dan nog steeds sprake is van dezelfde overtreding(en) gaan we op dat moment niet over tot handhavend optreden op dat aspect en kan het bouwwerk in gebruik genomen worden.

Signaal van de kwaliteitsborger dat het bouwwerk niet (meer) binnen gevolgklasse 1 past

Indien we het signaal krijgen dat een bouwwerk niet meer binnen gevolgklasse 1 past brengen we de opdrachtgever ervan op de hoogte dat het bouwwerk vergunningplichtig is (technische bouwactiviteit). De kwaliteitsborger moet hierover het bevoegd gezag informeren indien zij dit constateert. De bouwactiviteit mag niet verder worden uitgevoerd. De opdrachtgever zal een omgevingsvergunning voor een bouwtechnische activiteit moeten aanvragen of de werkzaamheden in overeenstemming moeten brengen met gevolgklasse 1. Het is verder aan de gemeente om een in te dienen aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit te toetsen aan de bouwtechnische regels en toe te zien op de uitvoering van de bouwwerkzaamheden. Pas nadat de omgevingsvergunning voor de technische bouwactiviteit en eventuele andere benodigde vergunningen die nodig zijn alvorens men mag bouwen, zijn verleend of als de activiteit - eventueel na een benodigde nieuwe bouwmelding - is aangepast, mag de bouw worden hervat.

Beëindiging opdracht Kwaliteitsborger

Als de kwaliteitsborger de opdracht voortijdig beëindigt, stopt ook het bouwproces. In de Wkb is opgenomen dat er voor bouwwerken die vallen onder gevolgklasse 1 altijd een kwaliteitsborger tijdens het bouwproces betrokken moet zijn. De aannemer moet de strijdigheid melden via het Omgevingsloket en de bouw wordt stilgelegd.

De bouwwerkzaamheden kunnen verder zodra een andere kwaliteitsborger bij het project is betrokken. De initiatiefnemer of gemachtigde (bijvoorbeeld aannemer of architect) moet eerst een nieuwe bouwmelding indienen. Het proces (inclusief controleren nieuwe bouwmelding) begint weer van vooraf aan.

Signaal/verzoek om handhaving van de omgeving m.b.t. bouwtechnische zaken

Dit betreft de bevoegdheid van het bevoegd gezag. De bouwinspecteur vraagt in dat geval allereerst informatie op bij de opdrachtgever m.b.t. het ontvangen signaal. Afhankelijk van de verkregen informatie volgt nader onderzoek. De bouwinspecteur verricht nader onderzoek indien de melding daarvoor voldoende aanknopingspunten biedt.

Het onderzoek wordt inhoudelijk met voldoende zorgvuldigheid gedaan en richt zich enkel op de overtredingen waar het signaal over gaat. Afhankelijk van de ernst van de overtreding leggen we een bouwstop op. Indien de overtreding is weggenomen wordt de bouwstop opgeheven. De klager krijgt een terugkoppeling.

Als we niet overgaan tot een bouwstop, wijst de bouwinspecteur de opdrachtgever op het feit dat de overtreding moet zijn opgelost op het moment dat de gereedmelding is ingediend.

Wanneer er een signaal wordt ingediend maar daaruit blijkt geen overtreding, wordt het verzoek om handhaving afgewezen.

Bouw gaat verder zonder kwaliteitsborger of geaccepteerde bouwmelding

Indien de bouw niet wordt stilgelegd bij een strijdigheid waar wij op besluiten te handhaven, houden we toezicht ter plaatse en wordt handhavend opgetreden.

5.Gedoogstrategie

Slechts in bepaalde bijzondere situaties wordt van handhavend optreden afgezien. In de gedoogstrategie wordt omschreven in welke bijzondere situaties en onder welke voorwaarden wij van handhavend optreden afzien.

Definitie

Gedogen is het bewust schriftelijk en onder voorwaarden niet handhavend optreden tegen overtredingen van wet- en regelgeving door het bevoegde bestuursorgaan. Van bewust niet handhavend optreden kan alleen sprake zijn als wij bekend zijn met een bepaalde overtreding.

Jurisprudentie

In de jurisprudentie wordt een aantal eisen aan het gedogen gesteld, namelijk:

  • -

    Uitdrukkelijk schriftelijk gedogen

  • -

    Tijdelijk karakter (bij voorkeur vooruitlopend op vergunningverlening);

  • -

    Verbonden aan voorwaarden;

  • -

    Betrokkenheid van belanghebbenden (hoorplicht van art. 4.7 en 4.8 Awb).

Gedoogsituaties

Het gedogen van overtredingen van wet- en regelgeving is aan strenge voorwaarden gebonden. Immers, om onder de eerdergenoemde beginselplicht tot handhaving uit te komen, moet er sprake zijn van bijzondere situaties en/of omstandigheden. Hierbij sluiten wij voor wat betreft (de voorwaarden van) gedogen aan bij de landelijke beginselen van gedogen, zoals beschreven in o.a. de regeringsnota ‘Grenzen aan gedogen’.

Wij onderscheiden de volgende situaties die voor gedogen in aanmerking komen:

  • 1.

    Overgangssituaties

  • 2.

    Belang van het afzien van handhaving weegt zwaarder dan de te beschermen norm

  • 3.

    Overmachtssituaties

Ad 1. Overgangssituaties

In overgangssituaties kan gedogen aanvaardbaar zijn als de consequenties van handhaving niet in redelijke verhouding staan tot de belangen die met (onmiddellijke) handhaving gemoeid zouden zijn.

Bij een overgangssituatie kan het bijvoorbeeld gaan om:

  • 1.

    Zicht op legalisatie: De situatie waarin nieuwe regelgeving in voorbereiding is en redelijkerwijs mag worden verwacht dat daarmee de overtreding spoedig wordt gelegaliseerd.

  • 2.

    Situaties waarin een overtreding voortvloeit uit een uitspraak van de bestuursrechter, waarbij een verleende vergunning door de bestuursrechter is vernietigd op formele gronden, terwijl de activiteit redelijkerwijs alsnog (ten volle) vergunbaar moet worden geacht.

  • 3.

    Situaties bij (zeer) kortdurende activiteiten en eenmalige proeven.

Ad. 2 belang van het afzien van handhaving weegt zwaarder dan de te beschermen norm

Gedogen kan aanvaardbaar zijn als het achterliggende belang in uitzonderingsgevallen die de wetgever niet heeft voorzien, beter gediend is met (tijdelijk), al dan niet onder voorwaarden, afzien van handhaving. Ook kan een zwaarder wegend belang gedogen soms rechtvaardigen.

Rechtsbeginselen kunnen ertoe leiden dat ook andere belangen dan het door de norm te beschermen belang moeten worden meegenomen in de afweging. Voor al deze omstandigheden geldt dat zij slechts in uitzonderingsgevallen en onder zorgvuldige belangenafweging kunnen worden toegepast. Mits het gedogen zoveel mogelijk in omvang en tijd beperkt is.

Ad. 3 Overmachtssituaties

Van een overmachtssituatie is bijvoorbeeld sprake bij werkzaamheden die direct voortvloeien uit calamiteiten. Als de te handhaven voorschriften technisch niet kunnen worden nageleefd en moeten worden aangepast. Of in gevallen waarin onderzocht moet worden hoe een overtreding van voorschriften kan worden beëindigd en waarvoor het nodig is de handeling nog enige tijd uit te voeren.

5.1 Voorwaarden van gedogen

Gedogen is altijd tijdelijk

Gedogen is slechts aanvaardbaar zolang en voor zover zich de betreffende uitzonderingssituatie voordoet. Zodra de formele gedoogtermijn is verstreken, of er andere omstandigheden zijn die de gedoogsituatie doen beëindigen, wordt overgegaan tot handhaving. Ook kan de noodzaak om te gedogen weggenomen worden door de situatie te legaliseren. Is (tijdelijke) legalisering van de overtreding mogelijk, dan verdient dit altijd de voorkeur boven gedogen.

Gedogen expliciet en na zorgvuldige en kenbare belangenafweging

Gedogen moet altijd in de vorm van een beschikking. Een gedoogbeschikking moet expliciet en na zorgvuldige en kenbare belangenafweging worden genomen. Ook moet de gedoogbeschikking uiteraard voldoen aan de overige eisen die de Awb aan besluiten stelt.

Alleen als gedoogbeschikkingen expliciet en dus ook schriftelijk zijn genomen en tevens van een zorgvuldige en kenbare motivering zijn voorzien, zijn ze ook daadwerkelijk onderworpen aan de mogelijkheid van controle. Het besluit zal ook duidelijk moeten zijn over de gedragingen die gedoogd worden en over de (eind)termijnen en de voorwaarden die aan het gedogen gesteld worden.

Ook moet in de beschikking een verwijzing staan dat derden alsnog tegen de toestemming bezwaar kunnen maken.

Gedoogsituaties worden afgestemd met de handhavingspartners

Een (voorgenomen) gedoogbeschikking wordt altijd afgestemd met de interne en externe samenwerkingspartners.

5.2 Optreden tegen eigen overheid of andere overheden

Wij verwachten dat de gemeente zich houdt aan alle regelgeving. De gemeente heeft tenslotte een voorbeeldfunctie en zou kennis moeten hebben van de regelgeving. Vanuit VTH maken wij gebruik van onze signalerende taak om een afdeling te wijzen op een overtreding of een overtreding die mogelijk plaats kan vinden. Dit geldt ook binnen de eigen afdeling. Mocht daardoor de overtreding niet beëindigd worden, zal handhavend opgetreden worden.

In eerste instantie kiezen wij voor korte interne routes om tot een snel resultaat (beëindiging overtreding) te komen. Indien daar aanleiding toe is kan gekozen worden voor de bestuurlijke route.

In de tabel hieronder wordt aangegeven hoe de route in de basis loopt.

Volgnummer

Omschrijving actie

Product

Bijzonderheden

0

Constateren overtreding

Controle

 

1

Waarschuwen en afspreken vervolgstappen

Constateringsbrief met beschrijving overtreding, eventuele legalisatiemogelijkheden en begunstigingstermijn

De brief en het contact wordt gericht aan de teamleider of manager van de afdeling

2

Uitvoeren hercontrole

Controleren of de overtreding is beëindigd

 

3

Opnieuw afspreken

Tweede constateringsbrief met de mogelijkheid om een zienswijze te geven

 

4

Zienswijze horen

Zienswijze

Door betreffende teamleider of afdelingsmanager

5

Opstellen definitieve brief

Derde brief met reactie op de zienswijze

 

6

Uitvoeren hercontrole

Controleren of de overtreding is beëindigd

 

7

Rapporteren bevindingen aan gemeentesecretaris

Rapportage, informatiegesprek en vervolgstap bespreken

 

8

Informeren college van B&W

Rapportage

 

Bijlage 8 Landelijke handhavingsstrategie Omgevingsrecht

Landelijke Handhavings strategie Omgevings recht (LHSO)

12 oktober 2022

HOOFDSTUK 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en achtergrond

De Omgevingswet is gericht op het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit. Deze wet heeft daarbij oog voor de duurzame ontwikkeling, bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het leefmilieu. De wet is ook gericht op de intrinsieke waarde van de natuur, en op het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften.

Met de Omgevingswet is (nagenoeg) alle voorheen bestaande wet- en regelgeving die ter bescherming van de fysieke leefomgeving dient, gemoderniseerd en gebundeld. Het gaat om een stelselherziening waarmee zowel integratie als vereenvoudiging van het omgevingsrecht is beoogd.

Dat is een grote hoeveelheid regels en voorschriften. Het omgevingsrecht is niet alleen neergelegd in de Omgevingswet, maar ook in de bijbehorende uitvoeringsregelgeving: het Omgevingsbesluit (Ob), het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal), het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) en de Omgevingsregeling (Or). Daarnaast maken ook Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen regels en voorschriften in het omgevingsrecht. Een groot aantal bestuursorganen en 29 regionale omgevingsdiensten zijn met de uitvoering van die regels belast. Die bestuursorganen en omgevingsdiensten, de politie, de bijzondere opsporingsdiensten, de inspectie leefomgeving en transport (ILT), gemeenten, provincies, waterschappen, en het Openbaar Ministerie zijn met de bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving belast. Tezamen vormen zij de handhavingspartners.

De Omgevingswet gaat uit van vertrouwen. Bij vertrouwen hoort het nemen van verantwoordelijkheid. De overheid wil erop kunnen vertrouwen dat burgers en bedrijven zich houden aan de voor hen geldende regels. Burgers en bedrijven mogen erop vertrouwen dat de overheid degenen aanspreekt die de regels overtreden. Dat draagt bij aan een gelijk speelveld en doet recht aan het rechtsgevoel van de samenleving. Handhaving is dan ook één van de instrumenten waarmee de overheid het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit nastreeft. Handhaving is een essentieel element van de werking van de rechtsstaat.

Om effectief te kunnen handhaven, moeten de handhavingspartners intensief en loyaal samenwerken. Dat geldt voor de bestuurlijke overheden onderling, voor de instanties binnen de strafrechtsketen en, omdat vrijwel alle omgevingsrechtelijke regels zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk worden gehandhaafd, bovenal voor de bestuurlijke organen en instanties enerzijds en het Openbaar Ministerie en andere strafrechtelijke instanties anderzijds.

Afstemming en samenwerking tussen bestuur en justitie zijn ook noodzakelijk omdat niet alleen via het strafrecht (strafrechter of OM ) een straf kan worden opgelegd, maar in toenemende mate ook het bestuur overtredingen kan bestraffen met een bestuurlijke boete. Afstemming en samenwerking tussen bestuur en justitie zijn bovendien in talloze wettelijke bepalingen voorgeschreven.

Het gaat daarbij niet alleen om de Omgevingswet en de Algemene wet bestuursrecht, maar ook om het Wetboek van Strafvordering en de Wet op de economische delicten.

De inwerkingtreding van de Omgevingswet is de aanleiding voor het vaststellen van de Landelijke Handhavingsstrategie Omgevingsrecht (LHSO). De LHSO heeft een breder werkings- bereik dan zijn voorganger, de Landelijke handhavingsstrategie (LHS) uit 2014. Een deel van de taken, het basistakenpakket, moet worden uitgevoerd door de regionale omgevingsdiensten. Voor die basistaken moeten de bestuursorganen die in een omgevingsdienst deelnemen gezamenlijk een uniforme handhavingsstrategie vaststellen.

Die strategie moet zo nodig worden afgestemd met de instanties belast met de strafrechtelijke handhaving. Het Omgevingsbesluit stelt eisen aan de kwaliteit van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH). De decentrale bestuursorganen stellen op basis daarvan kwaliteitscriteria vast voor het VTH-beleid.

De LHSO is daarvan een belangrijk onderdeel. De decentrale bestuursorganen stellen op basis van deze eisen een uitvoerings- en handhavingsstrategie vast. Deze twee strategieën vormen in feite het uitvoerings- en handhavingsbeleid. Het is noodzakelijk dat hierin ook het handhavingsbeleid wordt opgenomen, bij voorkeur wordt er hier de LHSO voor gebruikt. Voor de omgevingsdiensten is het verplicht om, voor dit onderdeel, aan te sluiten bij de LHS en zijn opvolgers; nu dus de LHSO. 1

1.2 Doelstelling en werkingssfeer

De overheid is verantwoordelijk voor het handhaven van het omgevingsrecht. Voor het bestuur geldt (bij herstelsancties) de zogenoemde beginselplicht tot handhaving. Het Openbaar Ministerie is belast met de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. De kwaliteitseisen die het Unierecht aan nationale handhaving stelt – handhaving moet doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn –, gelden door de toenemende invloed van het Unierecht op het omgevingsrecht voor een steeds groter deel van het omgevingsrecht en worden in de LHSO dan ook als uitgangspunt genomen.

Wanneer regels worden overtreden – en het vertrouwen daardoor wordt geschaad –, is een passende interventie geboden. Welke interventie passend is, hangt af van de aard, zwaarte, oorzaken en gevolgen van de overtreding en van het verwachte effect van de interventie. Het gedrag van de overtreder speelt vooral bij bestraffende interventies ook een belangrijke rol.

Uit een oogpunt van rechtsgelijkheid behoren interventies in vergelijkbare situaties op eenzelfde wijze te worden toegepast. Interveniëren is daarbij breder dan het opleggen van sancties; ook aanspreken, waarschuwen en informeren kunnen in een concreet geval passende interventies zijn. De LHSO biedt een afwegingsinstrument om in concrete gevallen afgestemd, eenduidig, effectief en evenredig te kunnen interveniëren.

De LHSO dient als hulpmiddel voor een effectieve en rechtmatige handhaving.

Brede toepasselijkheid; werkingssfeer ook naast de verplichte basistaken mogelijk

De LHSO heeft betrekking op de Omgevingswet en de daarop gebaseerde regels. Ze is bedoeld als instrument voor de organisaties belast met de handhaving daarvan. Toepassing van de LHSO leidt tot afgestemd en effectief bestuursrechtelijk en/of strafrechtelijk optreden. Daarom is de LHSO met de daarin neergelegde visie, uitgangspunten en richtsnoeren, breed toepasbaar. De LHSO kan dan ook door bestuursorganen worden vastgesteld voor andere taken dan de verplichte basistaken. Ook zou de LHSO kunnen worden toegepast door andere bestuursorganen. De uiteindelijke werkingssfeer hangt dus af van de mate waarin bestuursorganen de LHSO toepassen en in hun handhavingsbeleid overnemen.

Alle bij de LHSO betrokken handhavingspartners hebben de wens en zien de verplichting om te komen tot integrale en effectieve handhaving op het geheel van ordeningswetgeving, en het omgevingsrecht in het bijzonder. De noodzaak ligt besloten in de wijze waarop de Europese en Nederlandse wetgever toezicht en opsporing en handhaving hebben geregeld. De noodzaak komt ook naar voren uit een reeks onderzoeksrapporten. De LHSO is de tussen de handhavingspartners afgestemde strategie om tussen bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving af te wegen.

Met de vaststelling van de LHSO door het Bestuurlijk Omgevingsberaad (BOb) vervalt de landelijke handhavings- strategie van 4 juni 2014. De LHSO zal vijf jaar na de vast- stelling op initiatief van het Interprovinciaal overleg worden geëvalueerd.

1.3 Opzet van dit document

Het grote bereik van de Omgevingswet brengt mee dat de LHSO een brede reikwijdte heeft. Er is daarom gekozen voor de volgende opzet. In hoofdstuk 2 worden de uitgangspunten en beginselen voor de handhaving van het omgevingsrecht uiteengezet, waaronder die voor de noodzakelijk samenwerking tussen de handhavingspartners. Die beginselen en uitgangspunten spelen een belangrijke rol bij de wijze waarop de passende interventie wordt gekozen. De algemene strategie hiervoor is te vinden in hoofdstuk 3 (visie) en hoofdstuk 4 (stappenplan). In hoofdstuk 5 worden de randvoorwaarden en processtappen voor het werken met de LHSO gegeven. In aanvulling op de LHSO kunnen er handhavings- of sanctiestrategieën zijn voor specifieke deelterreinen van het omgevingsrecht vergelijkbaar met de aanvulling voor Seveso- overtredingen (Brzo) uit 2012.

Landelijke handhavingsstrategie (algemeen/basis)

De handhavingsstrategie bestaat inhoudelijk uit een visie op de handhaving, een beschrijving van de keuzes tussen interventies, de processtappen om – in het licht van de uitgangspunten en beginselen – in een concreet geval tot de juiste keuze voor een passende interventie te komen en de beslispunten voor het bevoegd gezag. De landelijke VTH kwaliteitscriteria2 vereisen voor het basistakenpakket een uniforme handhavingsstrategie op het niveau van de regio; door het overnemen van de landelijke handhavingsstrategie kan aan deze verplichting van met name de deelnemers aan een Omgevingsdienst worden voldaan. De handhavingsstrategie in hoofdstuk 3 ziet dan ook primair op de basistaken, waarvoor het vaststellen van een uniforme handhavingsstrategie op het niveau van de omgevingsdienst voor met name de deelnemers aan een Omgevingsdienst wettelijk verplicht is, maar kan ook worden vastgesteld voor en toegepast bij de uitvoering en handhaving van de niet-basistaken. De LHSO kan op deze manier worden gebruikt voor (veel) meer delen van of zelfs het gehele omgevingsrecht. Dat heeft als voordeel dat ook handhavingspartners zoals de politie en bijzondere toezicht- en opsporingsinstanties er meer mee zouden kunnen gaan werken.

Keuzemodules niet-basistakenpakket: keuzestrategieën

Vanwege de breedte van het omgevingsrecht is de handhavingsstrategie naar zijn aard algemeen. De keuze van bestuursorganen om de LHSO ook vast te stellen voor handhaving buiten de verplichte basistaken kan verder worden ondersteund met een aantal modules waarin bouwstenen en modellen zijn opgenomen voor specifieke deelterreinen van het omgevingsrecht buiten dat basistakenpakket. Te denken valt aan bouwregels en erfgoedregels, vanwege de daarvoor bestaande bestuurlijke boetebevoegdheden, maar het is denkbaar dat in de loop van de komende tijd andere modules worden toegevoegd die geschikt zijn voor een landelijke benadering.3 Deze domeinspecifieke strategieën kan het bevoegd gezag (het OM daaronder begrepen) naar keuze vaststellen, al dan niet aangepast aan de lokale situatie. Ook kan het bevoegd gezag ervoor kiezen samen met het vaststellingsbesluit LHSO of in een latere aanvulling daarop eigen lokale, bovenlokale of regionale strategieën vast te stellen voor bepaalde deelterreinen naar keuze. De elektronische bekendmaking van zo’n besluit maakt deze beleidskeuze transparant.

HOOFDSTUK 2 Uitgangspunten en beginselen

Aan het Unierecht en het Nederlandse geschreven en ongeschreven recht kan een aantal uitgangspunten en beginselen worden ontleend die centraal staan bij de handhaving van het omgevingsrecht en de samenwerking tussen de handhavingspartners. Dat zijn de volgende.

2.1 Uitgangspunten

A. Veilige en gezonde fysieke leefomgeving. Handhaving door de overheid van het omgevingsrecht draagt bij aan het bereiken van de doelen van de Omgevingswet: duurzame ontwikkeling, bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het leefmilieu. Ook handhaving is gericht op het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving, een goede omgevingskwaliteit, ook vanwege de intrinsieke waarde van de natuur, en op het doelmatig beheren en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving.

B. Vertrouwen.

De Omgevingswet gaat uit van vertrouwen. Bij vertrouwen hoort het nemen van verantwoordelijkheid. De overheid wil erop kunnen vertrouwen dat burgers en bedrijven zich houden aan de voor hen geldende regels. Burgers en bedrijven moeten er op kunnen vertrouwen dat de overheid degenen die regels overtreden daarop aanspreekt. Het spreekt vanzelf dat burgers en bedrijven erop kunnen vertrouwen dat de overheid ook zelf de regels naleeft. En de instanties die met de uitvoering en handhaving van het omgevingsrecht zijn belast, handelen op basis van onderling vertrouwen en respect.

C. Integraal, risico gestuurd en effectgericht. Handhaving in het omgevingsrecht is integraal (de activiteiten van de betrokken overheidsorganisaties zijn onderling afgestemd), risico gestuurd (prioritering op basis van regelmatige risico-inventarisatie om met beperkte capaciteit een zo groot mogelijke beperking van risico’s te bereiken) en effectgericht (het doel is een zo groot mogelijke naleving om bij te dragen aan de doelen van de Omgevingswet).

Vanzelfsprekend wordt waar nodig en/of op verzoek van handhavingspartners ook buiten vooraf gestelde prioriteiten opgetreden.

D. Onafhankelijk en professioneel.

Het tot handhaving bevoegde gezag is sterk, slagkrachtig en onbevangen. Het heeft een onafhankelijke houding, is deskundig en professioneel, en handelt zonder vooringenomenheid. Handhavingsinstanties en hun medewerkers handelen consequent en vasthoudend op basis van de geldende wet- en regelgeving en de landelijke handhavingsstrategie. Het belang van sterke, slagkrachtige en onafhankelijke handhaving is groot. De handhavingsinstanties zijn daarom robuust, hebben voldoende kritische massa en beschikken over de benodigde professionele afstand tot het politiek-bestuurlijke gezag. Ook is het belangrijk dat er ruimte is voor medewerkers om hun professionele mening naar voren te brengen. Alle bevoegde bestuursorganen en handhavingsorganisaties dragen hier aan bij. Indien en voor zover omgevingsdiensten met de uitvoering van handhavingstaken op grond van de Omgevingswet zijn belast, verstrekken de bevoegde bestuursorganen deze diensten een duidelijke opdracht en een ruim mandaat om die opdracht op professionele wijze uit te kunnen voeren.

E. Loyale samenwerking.

Met het oog op effectieve handhaving werken de met handhaving belaste bestuurlijke, politiële en justitiële autoriteiten loyaal met elkaar samen, hebben ze regelmatig overleg en handelen ze op basis van vertrouwen en respect. Ze wisselen waar mogelijk en noodzakelijk informatie met elkaar uit en delen kennis met elkaar. Ze stemmen hun handhavingsprogramma’s op elkaar af om planmatig effectief en integraal te handhaven en ze stemmen hun handhavingsactiviteiten af om te komen tot passende interventies en de gekozen interventies effectief te doen zijn. Ze beseffen dat het delen van beschikbare informatie een noodzakelijke voorwaarde is voor een toereikende informatiepositie en effectieve handhaving.

De handhavingspartners voldoen zo aan de verplichtingen uit het Unierecht die zijn neergelegd in vele richtlijnen en verordeningen en worden afgeleid uit de algemene verplichting tot loyale samenwerking bij handhaving. Ook de aangifteplicht uit artikel 162 Sv en de voorlegplicht bij bestuurlijke boetes op grond van artikel 5:44 Awb zijn invulling van loyale samenwerking.

F. Adequate overlegstructuur.

Effectieve handhaving gaat uit van een adequate overlegstructuur waarin de bevoegde instanties en de bij hen werkzame toezichthouders en opsporingsambtenaren elkaar op het juiste moment informeren, overleg hebben en de vereiste loyale samenwerking tot stand brengen. De LHSO gaat uit van het bestaan van deze adequate overlegstructuur op zowel zaaksniveau als op meer algemeen, strategisch en beleid vaststellend niveau, met inachtneming van organisatorische verschillen per regio. Met deze overlegstructuur wordt ook de samenwerking tussen het bestuur en de politie en het openbaar ministerie loyaal en effectief gemaakt.

G. Dienstbaar.

Het tot handhaving bevoegde bestuurlijk gezag verwacht van zijn bestuurders en medewerkers dat zij handelen in het algemeen belang en dat zij zich dienstbaar opstellen en rolvast zijn richting betrokken burgers en bedrijven, verzoekers om handhaving en overtreders.

H. Transparant.

Het tot handhaving bevoegde gezag is transparant over zijn afwegingen, beleid, prioriteiten, activiteiten en resultaten.

2.2 Beginselen

A. Handhaving van het omgevingsrecht is gelijkwaardig, doeltreffend, afschrikwekkend en evenredig om een goede naleving te bereiken. Het Unierecht normeert een steeds groter deel van het omgevingsrecht en in toenemend detail. Dat betekent dat de nationale handhaving aan unierechtelijke kwaliteitseisen moet voldoen. De handhaving van unierechtelijke regels dient gelijkwaardig te zijn aan die van nationale regels, en ze dient doeltreffend, afschrikwekkend en evenredig te zijn. Deze algemene, op artikel 4, derde lid, van het Verdrag betreffende de Europese Unie gebaseerde eisen horen daarom thuis in de Landelijke Handhavingsstrategie Omgevingsrecht.

Het evenredigheidsbeginsel brengt met zich dat de herstelsancties, bijvoorbeeld de hoogte van de dwangsom, evenredig zijn aan het doel ervan en dat bij bestuurlijke boetes maatwerk wordt betracht. Bij de strafrechtelijke handhaving geldt het opportuniteitsbeginsel en is het evenredigheidsbeginsel beter bekend als beginsel van proportionaliteit en subsidiariteit.

B. Beginselplicht tot handhaving.

Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken (of een handhavingstraject in gang moeten zetten dat tot het gebruiken van die bevoegdheid zal of kan leiden). Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

Het bevorderen van normconform gedrag staat bij handhaving centraal. In het omgevingsrecht is vaak herstel van de rechtmatige situatie mogelijk. Voor herstelsancties geldt de beginselplicht tot handhaven. Het overheidsoptreden is erop gericht dat eenieder zich uit eigen beweging normconform gedraagt. De beginselplicht tot handhaving biedt in veel gevallen ruimte om eerst te waarschuwen.

Een bepaald gedrag of de aard van de overtreding kan echter aanleiding zijn om niet te waarschuwen, en dan wordt normconform gedrag in beginsel afgedwongen door de inzet van steviger handhavingsinstrumenten.

Indien de geconstateerde overtreding nog voortduurt, is het handhavend optreden in ieder geval gericht op het beëindigen van de overtreding, herstel van de rechtmatige situatie (het naleven van de norm) en het voorkomen van herhaling, en bestraffing. Het bevoegd gezag beziet in voorkomende gevallen of er aanleiding is om ook een bestuurlijke boete op te leggen aan de overtreder of om in nauw overleg met het openbaar ministerie strafrechtelijk te reageren. Bestraffende sancties en herstelsancties kunnen immers naast elkaar voor dezelfde overtreding worden opgelegd. Met algemene kaders of in een concreet geval moet dan ook steeds worden bezien of er aanleiding is voor strafrechtelijke of bestuursrechtelijke bestraffing.

C. Gelijkheidsbeginsel

De overheid behoort gelijke gevallen gelijk te behandelen. Voor het bestuurlijk bevoegd gezag vloeit dat voort uit de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het waarborgen van een level playing field is daarvan een onderdeel. Bij handhaving is dat van zo mogelijk nog groter belang. Dit vergt van de handhavende instanties dat zij stelselmatig en consistent handelen. Het uitgangspunt van transparantie en het gelijkheidsbeginsel betekenen dat het bestuursorgaan voorspelbaar handelt bij overtredingen. Het Openbaar Ministerie weegt bij zijn strafrechtelijke beslissingen het opportuniteitsbeginsel met het gelijkheidsbeginsel af. De werking van dat beginsel is in het strafprocesrecht niet altijd gelijk aan de werking in het bestuursrecht. Onderlinge afstemming en overleg is van groot belang om recht te doen aan zowel de bestuursrechtelijke als de strafrechtelijke invulling van het gelijkheidsbeginsel met het oog op effectieve handhaving en naleving.

D. Verdedigingsbeginsel

De persoon of onderneming die als overtreder of als klager te maken krijgt met handhavend overheidsoptreden moet in de gelegenheid worden gesteld haar of zijn zienswijzen kenbaar te maken, en daarvoor een redelijke termijn te krijgen. Bij bestuursrechtelijke handhaving heeft dit beginsel mede uitwerking gekregen in de hoorplicht van art. 4:7 en 4:8 Awb (spoedeisende gevallen uitgezonderd). In voorkomend geval betekent dit dat de verklaring van een deskundige of getuige moet kunnen worden ingebracht. Het draagvlak van de handhaving wordt versterkt door een overheid die recht doet aan de beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het verdedigingsbeginsel. Dat beginsel is ook neergelegd in tal van verdragsbepalingen (zoals artikel 6 EVRM) en in het Unierecht. In het strafrecht wordt de verdachte (onderneming) ook beschermd door zijn verdedigingsrechten.

E. Respect voor fundamentele rechten

Het spreekt vanzelf, en het staat zeker niet op de laatste plaats: respect voor fundamentele rechten. Juist bij handhaving – waar veel handelen inbreuk (kan) maken op deze rechten - is dat respect van groot belang. Er moet daarbij in het bijzonder worden gedacht aan fundamentele rechten zoals het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, het huisrecht en het zwijgrecht.

HOOFDSTUK 3 Visie op een passende interventie

De LHSO zet in op een passende interventie bij iedere overtreding. Handhavers hanteren de strategie bij iedere constatering van een overtreding en maken daarbij gebruik van de daarin aangegeven instrumenten. Dit waarborgt een effectieve en doelmatige handhaving. Het draagt bij aan passend en eenduidig optreden. Het waarborgt rechtszekerheid en rechtsgelijkheid.

Een passende interventie is een interventie die is gebaseerd op de verzamelde feiten en op een beoordeling van de aard en ernst van de overtreding en van de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd, en die zo effectief en efficiënt mogelijk leidt tot spoedig herstel van de rechtmatige toestand, verdere naleving waarborgt, herhaling voorkomt en/of straft indien dit passend of noodzakelijk is om de normadressaat tot naleving te bewegen dan wel om de norm te bevestigen (speciale en generale preventie).

Om in het omgevingsrecht tot een passende interventie te komen, zijn de volgende twee hoofdvragen leidend:

Inzake herstel

  • 1a.

    Is herstel mogelijk? Zo ja, dan is in elk geval bestuursrechtelijk optreden aangewezen en is de vervolgvraag:

  • 1b.

    Welke bestuursrechtelijke interventie is in dit geval het meest geschikt?

Inzake bestraffing

  • 2a.

    Is er aanleiding voor bestraffing? Zo ja, dan is de vervolgvraag:

  • 2b.

    Welke weg (bestuursrechtelijk of strafrechtelijk) is het meest passend?

Dit zijn twee vragen met gelijk belang. Positieve beantwoording van de één betekent niet dat beantwoording van de andere hoofdvraag achterwege zou moeten worden gelaten. De vragen zijn nevengeschikt. Het zijn vragen die zowel door de bestuurlijke als door de strafrechtelijke handhavingspartners behoren te worden gesteld. In combinatie met het beginsel van loyale samenwerking betekent dit bijvoorbeeld ook dat het Openbaar Ministerie zich dient af te vragen of er herstel mogelijk is met bevoegdheden van de bestuurlijke handhavingspartners, en deze laatste partners of er bestraffende interventies kunnen zijn aangewezen waar het Openbaar Ministerie een taak heeft. Loyale samenwerking betekent onder meer ook dat waar mogelijk tijdig informatie wordt gewisseld om het beantwoorden van deze hoofdvragen op het juiste moment mogelijk te maken voor de ander in de handhavingssamenwerking.

Ad 1a en 1b (inzake herstel)

Centrale doelstelling van het omgevingsrecht is het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit. Dit betekent dat bij de handhaving van het omgevingsrecht herstel van de rechtmatige toestand altijd het eerste doel moet zijn, indien herstel uiteraard mogelijk is. Herstel wordt hier ruim opgevat: het beëindigen van de overtreding, het wegnemen of beperken van de gevolgen van de overtreding en/of het voorkomen van herhaling van de overtreding. Het aansturen op herstel ligt primair op de weg van het bestuur, dat zo nodig namelijk een herstelsanctie (last onder bestuursdwang of last onder dwangsom) kan opleggen en effectueren. Dit volgt ook uit de beginselplicht tot handhaving. Welke bestuurlijke interventie het meest passend is, hangt af van de omstandigheden van het geval, zoals de aard en ernst van de overtreding, kenmerken van de overtreder en de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd of ontstaan. De keuze vindt plaats aan de hand van het stappenplan en de interventiematrix uit hoofdstuk 4.

Ad 2a en 2b (inzake bestraffing)

In het kader van integrale handhaving moet steeds worden beoordeeld of er aanleiding is om de overtreder te bestraffen.

Redenen voor bestraffing worden ontleend aan de feiten en omstandigheden rond de overtreding, de overtreder of een combinatie daarvan. Het kan bijvoorbeeld zijn dat de overtreder al eerder in de fout is gegaan (recidive) of dat de overtreder de overtreding calculerend of welbewust heeft gepleegd. Ook de ernst van de overtreding, de wens om wederrechtelijk genoten economisch voordeel af te romen, het belang van ontmoediging, normbevestiging, individuele en algemene preventie etc. kunnen dergelijke redenen vormen.

Strafrechtelijke handhaving is vaak aangewezen bij overtreding van de regels door een bepaalde functionaris of onderneming die in ethisch opzicht of in verband met het bijzondere vertrouwen dat in haar of zijn nastreven van normconform gedrag wordt gesteld een voorbeeldrol heeft. Dit kan per geval en ook per domein verschillen en wordt beoordeeld aan de hand van het stappenplan en de toepasselijke interventiematrix alsmede aan de hand van tussen de betrokken handhavingspartners gemaakte (afgestemde) afspraken. Als herstel niet meer mogelijk is, kan geen herstelsanctie worden opgelegd. Dat kan een indicatie zijn om een bestraffende sanctie op te leggen. Zie verder hoofdstuk 4 van deze strategie. Indien in een concreet geval aanleiding bestaat voor bestraffing en het bestuursrecht voor de betrokken overtreding een bestraffende sanctie mogelijk maakt (bestuurlijke boete), moet worden bekeken welke weg in dat geval het meest passend is: de bestuursrechtelijke of de strafrechtelijke. Dit kan per geval en per domein verschillen. Het OM en het bestuur zullen hierover afspraken moeten maken. Bij deze afspraken zal in de eerste plaats rekening moeten worden gehouden met de wens van de wetgever in het betrokken domein over de verhouding tussen de bestuurlijke of strafrechtelijke bestraffing. Juist waar de wetgever bepaalde overtredingen niet uitsluitend beboetbaar heeft gesteld, maar zowel strafbaar als beboetbaar kan de wens van de wetgever over de keuze tussen strafrechtelijke en bestuursrechtelijke bestraffing per domein of zelfs per (soort) overtreding uiteenlopen. Ook bij de inzet van het strafrecht is de effectiviteit in relatie tot de inzet van andere instrumenten leidend (optimum remedium in plaats van ultimum remedium). Doeltreffendheid, afschrikwekkendheid en evenredigheid zijn eisen die aan zowel de bestuursrechtelijke als de strafrechtelijke handhaving worden gesteld. Echter, het accent van deze eisen ligt bij strafrechtelijke handhaving iets anders dan bij bestuursrechtelijke handhaving.

Zo zal de doeltreffendheid bij de bestuursrechtelijke handhaving meer gewicht hebben, en afschrikwekkendheid meer bij de strafrechtelijke handhaving. De scherpte van de sancties in het strafrecht en de kracht van de strafprocesrechtelijke bevoegdheden en methoden voor waarheidsvinding onderscheiden zich van bestuursrechtelijke handhaving. Dat betekent vaak dat bestuursrechtelijke handhaving sneller en breder effect kan hebben, terwijl strafrechtelijke handhaving dieper kan en moet gaan, en mede daardoor in voorkomend wat meer tijd kan vergen. Dit zijn factoren die bij de keuze tussen bestuursrechtelijke en strafrechtelijke bestraffing en bij de daarover te maken afspraken een rol zullen (moeten) spelen. OM, politie en andere opsporingsdiensten evenals het bestuur werken in voorkomende gevallen loyaal samen om tot een passende bestraffing te komen.

HOOFDSTUK 4 Stappenplan om te komen tot een passende interventie

Dit hoofdstuk geeft een stappenplan voor het toepassen van de visie uit hoofdstuk 3. Startpunt van het stappenplan zijn de bevindingen van het toezicht (al dan niet na een melding of aangifte): de constatering van feiten en omstandigheden en het oordeel van de toezichthouder, boa of handhaver daarover (de vaststelling dat sprake is van een overtreding). Het stappenplan is een hulpmiddel om de juiste afwegingen te maken en moet in geen geval als een rigide beslisboom worden beschouwd. De LHSO is immers vooral een afwegingsinstrument voor uitvoerders en richt zich tot hen. Aan de hand van het stappenplan, waartoe de hierna weer te geven interventiematrix behoort, kan worden gekomen tot onderling afgestemd en effectief handelen van de handhavingspartners. 4

Het stappenplan bestaat uit de volgende vijf stappen:

Stap 1: positionering van de bevindingen in de basisinterventiematrix.

Stap 2: bepalen van de verzwarende aspecten die aanleiding kunnen geven voor een ingrijpender herstelsanctie of voor strafrechtelijk onderzoek of bestraffing.

Stap 3: optreden aan de hand van de [algemene of domeinspecifieke] interventiematrix.

Stap 4: bepalen of afstemmingsoverleg nodig is

Stap 5: vastleggen stappen en beslissingen.

Het stappenplan wordt hieronder per stap toegelicht. Het begrip ‘handhaver’ ziet op iedere functionaris – toezichthouder, opsporingsambtenaar, handhavingsjurist – die binnen de betrokken organisatie (een of meer onderdelen van) het stappenplan doorloopt.

4.1 Stap 1: positionering van de bevindingen in de basisinterventiematrix

De handhaver5 bepaalt in welk segment van de in figuur 1 opgenomen matrix (de basisinterventiematrix) hij zijn bevindingen positioneert door (1) het beoordelen van de gevolgen van de overtreding voor de fysieke leefomgeving, zoals milieu, erfgoed, natuur, water, ruimtelijke ordening, veiligheid, gezondheid e.d., en (2) het typeren van de (vermeende) overtreder.6

4. Aanzienlijk en/ofonom- keerbaar

A4

B4

C4

D4

3. Van belang

A3

B3

C3

D3

2. Beperkt

A2

B2

C2

D2

1. Vrijwel nihil

A1

B1

C1

D1

[gevolgen ↑/ overtreder →]

A.

Goed- willend

B.

Onver- schillig

C.

Calcu- lerend

D.

Notoir/ crimineel

Figuur 1 Basisinterventiematrix voor het positioneren van de overtreding naar gevolgen en typering overtreder

Ad 1 Typering van de gevolgen voor de fysieke leefomgeving De handhaver beoordeelt de gevolgen van de geconstateerde overtreding voor de fysieke leefomgeving als:

  • 1.

    (vrijwel) nihil; of

  • 2.

    beperkt; of

  • 3.

    van belang; of

  • 4.

    aanzienlijk en/of onomkeerbaar.

Onder gevolgen worden ook dreigende gevolgen verstaan, dat wil zeggen als de overtreding (mogelijk) leidt tot (bij categorie 3 en 4: aanmerkelijke) nadelige gevolgen van belang (of het risico daarop) voor de fysieke leefomgeving, zoals hinder, schade aan beschermde waarden (zoals milieu, natuur of erfgoed), verontreiniging, zieken, gewonden of doden (mens, plant en dier). Ook kunnen daaronder de gevolgen van een overtreding worden verstaan die de mogelijkheden van controle beperken of onmogelijk maken, en de gevolgen of verstorende effecten die de overtreding heeft of kan hebben voor het gezag van de overheid of voor het systeem van ordening- of normering van de betrokken bedrijfstak als zodanig. Bij gevolgen is sprake van een glijdende schaal en het verschilt per (type) overtreding wat de gevolgen kunnen zijn en hoe ernstig die kunnen zijn. In zijn algemeenheid gaat het bij categorie 1 en 2 om lichte overtredingen. Het onderscheid tussen gevolgen van belang (categorie 3) en aanzienlijke gevolgen (categorie 4) zit vooral in de ernst en omvang van de (dreigende) schade. Schade van enige omvang die onomkeerbaar is, wordt in beginsel ingedeeld in categorie 4.

Voor specifieke domeinen of specifieke (bijvoorbeeld veelvoorkomende) overtredingen kan de kwalificatie van de gevolgen van een geconstateerde overtreding nader worden uitgewerkt om de handhavers houvast te bieden.

De handhaver baseert zijn kwalificatie van de gevolgen op de bevindingen van het toezicht. Als duidelijk is dat de overtreding nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving heeft of kan hebben maar de precieze omgeving daarvan nog niet kan worden vastgesteld, hanteert hij als uitgangspunt dat er gevolgen van belang zijn.

Ad 2 Typering van (het gedrag van) de overtreder De handhaver typeert de overtreder aan de hand van zijn gedrag als:

  • A.

    Goedwillend (indien de overtreder proactief is, geneigd is om de regels te volgen en/of de overtreding het gevolg is van onbedoeld handelen); of

  • B.

    Neutraal/onverschillig (indien de overtreder passief of reactief is, een houding van ‘moet kunnen’ heeft en/of de bevinding en de gevolgen van zijn handelen hem koud laten); of

  • C.

    Calculerend/opportunistisch (indien de overtreder wist of moest weten wat de gevolgen van de bevinding zouden zijn en die op de koop toe neemt, alleen tot normconform gedrag overgaat indien de toezichthouder daar uitdrukkelijk op wijst (of daarvoor een sanctie laat opleggen of oplegt), bewust risico(’s) op overtreding neemt); of

  • D.

    Notoir/crimineel (indien de overtreder bewust en structureel de regels overtreedt, controle bewust belemmert, criminele activiteiten ontplooit en/of deel uitmaakt van een criminele organisatie, sprake is van fraude, oplichting of witwassen).

Van professionele marktpartijen en ervaren personen of bedrijven mag worden verwacht dat zij de regels kennen en streven naar de naleving daarvan.7 En voor de overheid als overtreder geldt hier dat voor de kennis over en de naleving van regels gelet op haar voorbeeldfunctie strenge maatstaven gelden. Dat betekent dat een geconstateerde overtreding al snel wijst op een onverschillige houding of zelfs aanknopingspunt kan zijn voor het aannemen van calculerend gedrag. Dat geldt sterker indien een overtreding (steeds) pas ongedaan wordt gemaakt nadat een toezichthouder erop heeft gewezen.

De handhaver baseert de typering op de bevinding van het toezicht en neemt daarbij het gedrag van de overtreder en de toezicht- en handhavingshistorie mee in de beschouwing. De typering van de overtreder moet objectief en controleerbaar zijn en mag niet zijn gebaseerd op ‘onderbuikgevoelens’.

Als de handhaver niet in staat is om de overtreder te typeren, dan is typering A het uitgangspunt bij overtredingen waarvan de gevolgen vrijwel nihil zijn (categorie 1) en typering B het uitgangspunt bij overtredingen met beperkte gevolgen, gevolgen van belang of aanzienlijke/onomkeerbare gevolgen (categorie 2, 3 en 4).

4.2 Stap 2: bepalen van de verzwarende aspecten die aanleiding kunnen geven voor een ingrijpender herstelsanctie of voor strafrechtelijk onderzoek of bestraffing

De handhaver bepaalt of er verzwarende aspecten zijn die aanleiding geven voor een meer ingrijpende op herstel gerichte interventie of voor bestraffing. Bij de op herstel gerichte interventie hangen de verzwarende aspecten samen met de mate waarin er op feiten en omstandigheden gebaseerd vertrouwen is dat de overtreder terugkeer naar normconformiteit nastreeft en herstel. Dat vertrouwen is bijvoorbeeld geschonden wanneer er sprake is van recidive. (hoofdvragen 1a en 1b)

De handhaver bepaalt of er aspecten zijn die aanleiding geven voor bestraffing (hoofdvraag 2a), hetzij, - indien wettelijk mogelijk - met een bestuursrechtelijke bestraffing (bestuurlijke boete), hetzij met een strafrechtelijke bestraffing (strafbeschikking of strafvervolging).

Hieronder valt ook de beslissing dat (nader) strafrechtelijk onderzoek aangewezen lijkt. De uitkomst van beantwoording van de hiervoor beschreven twee hoofdvragen (herstel of bestraffing) kan in veel gevallen zijn dat met herstel kan worden volstaan. Bij sommige aspecten is sowieso strafrechtelijke handhaving geïndiceerd.

In zijn algemeenheid geldt dat de keuze voor de soort bestraffing afhankelijk is van de wens van de wetgever in het betrokken domein. De wens van de wetgever over de keuze tussen strafrechtelijke en bestuursrechtelijke bestraffing loopt per domein of zelfs per (soort) overtreding uiteen. Zoals hiervoor is toegelicht, zal de doeltreffendheid bij de bestuursrechtelijke handhaving met bestraffende sancties meer gewicht hebben, en afschrikwekkendheid meer bij de strafrechtelijke handhaving. De scherpte van de sancties in het strafrecht en de kracht van de strafprocesrechtelijke bevoegdheden en methoden voor waarheidsvinding onderscheiden zich van bestuursrechtelijke handhaving. Dit zijn factoren die bij de keuze tussen bestuurs- rechtelijke en strafrechtelijke bestraffing en bij de daarover te maken afspraken in zijn algemeenheid een rol zullen (moeten) spelen.

De volgende aspecten worden in elk geval meegewogen bij de keuze voor strafrechtelijke bestraffing:

  • A.

    Onomkeerbare gevolgen/geen herstelsanctie mogelijk:

  • de overtreding heeft nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving die niet (meer) kunnen worden weggenomen, zoals onherstelbare milieuschade, of de normadressaat heeft het anderszins niet (meer) in zijn macht om de rechtmatige toestand te herstellen. Hoe groter en/of ernstiger de schade, hoe eerder strafrechtelijke handhaving is geïndiceerd. Een overtreding met onomkeerbare gevolgen zal overigens veelal al meteen bij het indelen in de basisinterventiematrix (stap 1) in de zwaardere interventiecategorie vallen.

  • B.

    Recidive:

  • de normadressaat was al eerder in de fout gegaan en eerdere herstelsancties en/of een bestuurlijke boete hadden een onvoldoende preventief effect. Omdat het hier een beleidsmatige afweging betreft, zijn (algemene of domeinspecifieke) afspraken mogelijk over wat onder recidive wordt verstaan: herhaling van dezelfde overtreding, van eenzelfde type overtreding (en wat dat dan is) of van een overtreding in het betrokken domein – en alles daartussen. Bij het bepalen van recidive worden ook overtredingen meegenomen uit andere regio’s, ook overtredingen uit aangrenzende landen of het verdere buitenland kunnen worden meegenomen.

  • C.

    Verkregen financieel voordeel (winst of besparing):

  • de normadressaat heeft door zijn handelen of nalaten financieel voordeel behaald en/of het behalen van financieel voordeel was het doel. Als het voordeel (substantieel) hoger is dan de maximale bestuurlijke boete die voor het betrokken feit kan worden opgelegd of als er helemaal geen bestuurlijke boete kan worden opgelegd, is strafrechtelijke handhaving aangewezen.

  • D.

    Combinatie met andere relevante strafbare feiten:

  • de normadressaat heeft andere strafbare feiten gepleegd om de in het omgevingsrecht geconstateerde overtreding te verhullen, zoals valsheid in geschrifte of omkoping, of de geconstateerde overtreding is gepleegd in het kader van andere strafbare feiten, zoals witwassen. Een zeer belangrijke indicator is ook het vermoeden van het bestaan van een criminele organisatie.

  • E.

    Medewerking van malafide deskundigen (“facilitators”):

  • De normadressaat is bij zijn handelen ondersteund door malafide deskundigen, zoals malafide vergunningverlenende of certificerende instellingen, keuringsinstanties en brancheorganisaties. Het gaat hier om de inschakeling van ‘facilitators’, dat wil zeggen sleutelfiguren in een branche die niet- naleving bewust faciliteren. Het ligt voor de hand dat het strafrecht zich in het bijzonder juist op deze facilitators zal richten. Loyale samenwerking tussen het OM en het bestuur is hier van groot belang alleen al gelet op de taken en bevoegdheden van het bestuur bij het verlenen en intrekken van vergunningen, certificaten en dergelijke.

  • F.

    Waarheidsvinding:

  • soms is strafrechtelijke handhaving aangewezen vanwege de mogelijkheid van het toepassen van opsporingsbevoegdheden waarover de bestuurlijke organisaties niet beschikken. Strikt genomen gaat het hier niet om een verzwarende omstandigheid maar om de inzet van onderzoeksbevoegdheden die alleen in het strafrecht voorhanden zijn. Die bevoegdheden kunnen veelal alleen worden ingezet bij zwaardere feiten.

  • G.

    Normbevestiging:

  • het strafrecht is het meest indringende corrigerende systeem. Juist door zijn expressieve kracht is het bij uitstek geschikt om het belang van regels en de ernst van niet- naleving te agenderen bij politiek, publiek en branche.

In aanvulling op deze algemene verzwarende aspecten kunnen per domein domeinspecifieke verzwarende aspecten worden geformuleerd.

4.3 Stap 3: optreden aan de hand van de algemene of domeinspecifieke interventiematrix

De LHSO heeft als uitgangspunt om de meest effectieve interventie in te zetten. Dat betekent in veel gevallen dat kan worden volstaan met een lichte interventie. In andere gevallen brengt de situatie mee dat zo’n lichte interventie geen recht doet, en moet een zwaardere, meer ingrijpende interventie worden gekozen. Per situatie wordt deze ‘interventieladder’ beoordeeld met de vraag wat de meest effectieve interventie is in het concrete geval. Daarbij speelt ook het maatschappelijk draagvlak voor handhaving een belangrijke rol. Zo zal bij een goedwillende overtreder die een lichte overtreding zonder nadelige gevolgen heeft gepleegd (positionering in segment A1) in eerste instantie kunnen worden volstaan met aanspreken, informeren of waarschuwen. 8 Moet die overtreder (beperkte) maatregelen treffen om de overtreding op te heffen en laat hij dat na of gaat hij anderszins weer in de fout, dan wordt opgeschaald naar bijvoorbeeld het opleggen van een herstelsanctie of een bestuurlijke boete.

De handhaver gebruikt bij stap 4 de algemene of, indien beschikbaar en van toepassing, de domeinspecifieke interventiematrix. Dit werkt als volgt:

  • 1.

    De handhaver kijkt naar de interventies in het segment van de toepasselijke interventiematrix waarin hij de bevinding eerder met behulp van stap 1 (paragraaf 4.1) in de basisinterventiematrix heeft gepositioneerd.

  • 2.

    De handhaver kiest voor de minst zware (combinatie) van de bij het betreffende segment behorende interventies, tenzij de handhaver motiveert dat een andere (combinatie van) interventie(s) in de betreffende situatie passender is. Daarbij maakt hij gebruik van zijn bevindingen bij stap 2 (inzake eventuele verzwarende aspecten; paragraaf 4.2).

  • 3.

    De handhaver zet de betreffende (combinatie van) interventie(s) in totdat sprake is van naleving. Als naleving binnen de door de handhaver bepaalde termijn uitblijft, pakt de handhaver direct door via het inzetten van een zwaardere (combinatie van) interventie(s).

De (mogelijke) gevolgen:

 

Interventiematrix

 

4. Aanzienlijken/of onomkeerbaar

Strafrecht

BSB (indien mogelijk)/PV

Strafrecht

BSB (indien mogelijk)/PV

Strafrecht

BSB (indien mogelijk)/PV/nader strafr. onderzoek

Strafrecht

PV/nader strafr. onderzoek

 

Bestuursrecht bestraffend Bestuurlijke boete(indien mogelijk)

Bestuursrecht bestraffend Bestuurlijke boete(indien mogelijk)

Bestuursrecht bestraffend Bestuurlijke boete(indien mogelijk)

 
 
 
 

Bestuursrecht ingrijpend Exploitatieverbod/sluiting Schorsen/intrekken vergunning, erkenning of certificaat

 
 
 
 
 

Bestuursrecht ingrijpend Exploitatieverbod/sluiting Schorsen/intrekken vergunning, erkenning of certificaat

 

Bestuursrecht herstellend LOD/LOB (incl. tijdelijk stilleggen)

Verscherpt toezicht

Bestuursrecht herstellend LOD/LOB (incl. tijdelijk stilleggen)

Verscherpt toezicht

Bestuursrecht herstellend LOD/LOB (incl. tijdelijk stilleggen)

Bestuursrecht herstellend LOD/LOB (incl. tijdelijk stilleggen)

3. Van belang

Strafrecht

BSB (indien mogelijk)/PV

Strafrecht

BSB (indien mogelijk)/PV

Strafrecht

BSB (indien mogelijk)/PV/nader strafr. onderzoek

Strafrecht

PV/nader strafr. onderzoek

 

Bestuursrecht bestraffend Bestuurlijke boete(indien mogelijk)

Bestuursrecht bestraffend Bestuurlijke boete(indien mogelijk)

Bestuursrecht bestraffend Bestuurlijke boete(indien mogelijk)

Bestuursrecht bestraffend Bestuurlijke boete(indien mogelijk)

 
 
 
 

Bestuursrecht ingrijpend Exploitatieverbod/sluiting Schorsen/intrekken vergunning, erkenning of certificaat

 

Bestuursrecht herstellend Bestuurlijk gesprek/ waarschuwing

Bestuursrecht herstellend LOD/LOB (incl. tijdelijk stilleggen). Verscherpt toezicht

Bestuursrecht herstellend LOD/LOB (incl. tijdelijk stilleggen). Verscherpt toezicht

Bestuursrecht herstellend LOD/LOB (incl. tijdelijk stilleggen)

2. Beperkt

 

Strafrecht

BSB (indien mogelijk)/PV

Strafrecht

BSB (indien mogelijk)/PV

Strafrecht

PV

 
 
 

Bestuursrecht bestraffend Bestuurlijke boete(indien mogelijk)

Bestuursrecht bestraffend Bestuurlijke boete(indien mogelijk)

 

Bestuursrecht herstellend

Aanspreken/informeren

Bestuursrecht herstellend Bestuurlijk gesprek/ waarschuwing

Bestuursrecht herstellend LOD/LOB (incl. tijdelijk stilleggen). Verscherpt toezicht

Bestuursrecht herstellend LOD/LOB (incl. tijdelijk stilleggen)

1. Vrijwel nihil

 

Strafrecht

BSB (indien mogelijk)/PV

Strafrecht

PV

 
 

Bestuursrecht bestraffend Bestuurlijke boete(indien mogelijk)

Bestuursrecht bestraffend Bestuurlijke boete(indien mogelijk)

 

Bestuursrecht herstellend

Aanspreken/informeren

Bestuursrecht herstellend

Aanspreken/informeren

Bestuursrecht herstellend Bestuurlijk gesprek/ waarschuwing

Bestuursrecht herstellend Bestuurlijk gesprek/ waarschuwing

Het gedragvan de overtreder is:

A. Goedwillend, proactief (dwz beëindigt overtreding eigener beweging)

B. Onverschillig

C. Calculerend

D. Notoir/crimineel

In aanvulling op de LHSO kunnen er handhavings- of sanctiestrategieën zijn voor specifieke deelterreinen van het omgevingsrecht vergelijkbaar met de aanvulling voor Seveso- overtredingen (Brzo) uit 2012.

Maatvoering (termijnen)

In algemene zin geldt voor het stellen van termijnen het volgende:

  • Gedragsvoorschriften dienen direct in acht te worden genomen. Hiervoor moet geen of hooguit een zeer korte termijn te worden gesteld om de overtreding te beëindigen en/of herhaling ervan te voorkomen.

In alle andere gevallen, waaronder ook situaties waarin voor het treffen van herstelmaatregelen (al dan niet aanzienlijke) investeringen moeten worden gedaan, geldt: hoe urgenter de situatie des te korter de termijn. De termijn moet altijd worden afgestemd op de tijd die redelijkerwijs nodig is om de benodigde herstelmaatregelen te treffen, dus rekening houdend met de technische en organisatorische uitvoerbaarheid.

4.4 Stap 4: bepalen of afstemmingsoverleg nodig is

Indien er aan de hand van stap 1 en stap 2 wordt vastgesteld dat er aanleiding is voor bestraffing, beziet de handhaver bij stap 3 of er overleg met andere handhavende instanties is afgesproken of om andere redenen nodig is. Indien er is afgesproken dat de bestraffende interventie een strafrechtelijke is, dan wordt die weg ingezet. Indien er sprake is van opzettelijk of zeer nalatig veroorzaken van gevaar aan personen en/of milieu wordt steeds overleg met het OM gevoerd. Afhankelijk van de afspraken vindt er nadere afstemming plaats of niet. De gemaakte afspraken en de afstemming kunnen betekenen dat er een gezamenlijke interventie plaatsvindt.

Deze stap beoogt het faciliteren van goede afstemming en weloverwogen inzet van het handhavingsinstrumentarium. Het betreft daarom tweerichtingsverkeer: bestuursrechtelijke handhavers zoeken indien nodig en volgens de (algemene of domeinspecifieke) gemaakte afspraken het overleg op met politie en OM en omgekeerd. Samen met tijdige informatie- uitwisseling is dit tweerichtingsverkeer een uitwerking van het beginsel van loyale samenwerking.

Aan overleg is meer behoefte als voor de betrokken situatie geen standaard afspraken over de afstemming tussen bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving gelden.

De standaardafspraken voor de betrokken situatie kunnen voorzien in overleg of overleg wordt gezocht als de handhaver in de bevindingen van het concrete geval aanleiding ziet om van de standaard afspraken af te wijken. Uit een oogpunt van doelmatige handhaving wordt zoveel mogelijk gehandhaafd op basis van algemene afspraken tussen bestuur, politie en justitie over afstemming en keuzes voor afdoening.

Als de handhaver in een concreet geval concludeert dat overleg over de afstemming en inzet van bestuurs- en/of strafrecht nodig is, wordt gehandeld op basis van vooraf tussen bestuursrechtelijke handhavingsinstanties, bijzondere opsporingsdiensten, politie en OM gemaakte algemene afspraken over hun inzet en samenspel (afstemming). Alleen zo kan in voorkomende gevallen accuraat en effectief optreden worden gewaarborgd, vooral als sprake is van spoed en/of heterdaad. Situaties waarin de vooraf gemaakte afspraken niet voorzien, zullen apart door de betrokken instanties worden beoordeeld, in een regulier overleg of in ad hoc overleg als snelheid is vereist. Uit het overleg volgt hoe de betreffende overtreding verder wordt opgepakt.

Ten slotte wordt, ongeacht de positionering van overtreding en overtreder, standaard aangifte bij het OM gedaan als toezichthouders de volgende ernstige bevindingen doen:

  • Het toezicht wordt bewust onmogelijk gemaakt, bijvoorbeeld door het onterecht weigeren van toegang, intimidatie, geweldsdreiging, fraude, vernietiging van bewijs en/of poging tot omkoping.

  • De toezichthouder constateert dat er opzettelijk mensen in gevaar worden gebracht, door onder andere sabotage, vernieling of het bewust verstrekken van verkeerde informatie.

Bij deze vormen van niet-medewerking aan het toezicht wordt tevens bestuursrechtelijk opgetreden met het opleggen van een last onder dwangsom of een last onder bestuursdwang (artikel 5:20, derde lid, en 5:32 Awb).

4.5 Stap 5: vastlegging stappen en beslissingen

De doorlopen stappen en genomen beslissingen worden systematisch, verifieerbaar en transparant vastgelegd, zodanig dat hieruit kan worden afgeleid dat is voldaan aan het motiveringsbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel, het verbod van willekeur en het verbod van misbruik van bevoegdheid. De handhaver neemt hierbij in aanmerking dat handhavingsbeleid, waartoe naar vaste rechtspraak ook een handhavingsstrategie en/of interventieladder behoort, in de regel moet worden gevolgd en dat handelen in afwijking van het beleid zorgvuldig moet worden afgewogen en deugdelijk moet worden gemotiveerd. Ook wordt zo inzichtelijk op welke wijze verzwarende en verzachtende omstandigheden een rol hebben gespeeld bij de keuze, wat bijdraagt aan een consistent overheidshandelen. Het verdient aanbeveling om te werken met een vast model voor verslaglegging dat zoveel mogelijk landelijk wordt gehanteerd en in de gebruikte ICT systemen is ingebouwd.

HOOFDSTUK 5 Randvoorwaarden voor werken met de LHSO

Eventuele vaststelling en bekend- making als beleid(sregel)

De LHSO kan elektronisch worden bekendgemaakt als beleidsregel. Vaak zal er daarnaast een beleidsregel moeten worden vastgesteld waarin duidelijk wordt gemaakt dat en hoe de LHSO wordt gevolgd in het eigen beleid. Er is daarvoor een model-vaststellingsbesluit beschikbaar dat door het betrokken bestuursorgaan kan worden gebruikt.

Afstemming met ander handhavingsbeleid

Het bestaande handhavingsbeleid dient waar nodig te worden afgestemd op de LHSO. De betrokken handhavende instantie is verplicht om een handhavingsstrategie vast te stellen en kan hierbij gebruik maken van de LHSO. Voor bepaalde beleidsterreinen zullen daarvoor naar verwachting in de toekomst modellen worden ontwikkeld die kunnen worden overgenomen of waarbij aansluiting kan worden gezocht. Om recht te doen aan het uitgangspunt van een transparante overheid zouden deze keuzestrategieën ook als beleidsregel moeten worden vastgesteld die elektronisch wordt bekendgemaakt. Het model-vaststellingsbesluit gaat uit van deze mogelijkheid.

Overlegstructuur

Het is voor een effectieve handhaving van groot belang dat er effectief en loyaal wordt samengewerkt tussen alle betrokkenen (bevoegde bestuursorganen, toezichthouders en opsporingsambtenaren, politie en openbaar ministerie). Deze samenwerking moet zo zijn georganiseerd dat de juiste personen op het juiste moment structureel of juist ad hoc en zaakgericht overleggen en informatie uitwisselen. Structureel afstemmingsoverleg en overleg over signalen of concrete zaken met het OM en de politie dient te zijn gewaarborgd.

Organisatorische borging

Niet alleen op papier, maar ook organisatorisch moet uitvoering van de LHSO en in het bijzonder de afstemming en samenwerking geborgd zijn. Dat betekent dat de betrokken instanties ervoor zorgen dat relevante functies (zoals contactpersonen en specialisten) structureel bemenst zijn.

Model verslaglegging stappen

Het verdient aanbeveling om te werken met een vast model voor verslaglegging van de stappen en beslissingen in handhavingstrajecten dat zoveel mogelijk landelijk wordt gehanteerd en in de gebruikte ICT systemen is ingebouwd.

BIJLAGE 1 Concept Model vaststellingsbesluit handhavingsstrategie Omgevingsrecht

Beleidsregel Handhavingsstrategie Omgevingsrecht provincie xxx/ Waterschap xxx/ Gemeente xxx

Het college van Gedeputeerde Staten/het college van dijkgraaf en heemraden/het college van

Burgemeester en wethouders (en de burgemeester)

Gelet op:

  • -

    Artikel 18.1 en 18.20, eerste lid, Omgevingswet;

  • -

    Artikel 13.5 Omgevingsbesluit;

  • -

    Artikel xx Verordening Kwaliteit, toezicht en handhaving Omgevingsrecht xx

Besluit vast te stellen:

  • +

    Beleidsregel Handhavingsstrategie omgevingsrecht en de Landelijke Handhavingsstrategie Omgevingsrecht

  • +

    De handhavingsstrategie Bouwen (bij wijze van voorbeeld)

  • +

    De handhavingsstrategie Cultureel Erfgoed (bij wijze van voorbeeld)

  • +

    De handhavingsstrategie Horeca ((bij wijze van voorbeeld van een optioneel lokaal geformuleerde strategie)

Het verdient aanbeveling om in het vaststellingsbesluit (of in de daarmee vast te stellen besluiten) voorzieningen op te nemen van overgangsrecht, en een uitdrukkelijke bepaling die de citeertitel voorschrift.

Bijlage 9 Sanctiebeleid horeca Amersfoort

Sanctiebeleid Horeca

incl. stappenplan handhaving

Horeca (APV en FloA), Alcoholwet, Wet op de Kansspelen

In dit sanctiebeleid legt de burgemeester vast op welke wijze hij reageert op geconstateerde overtredingen. Daarbij wordt per overtreding vastgelegd welk sanctiemiddel wordt ingezet en welke stappen er worden gezet in het handhavingstraject. Door dit vast te leggen in een sanctiebeleid, wordt er op een eenduidige manier opgetreden en is er geen sprake van willekeur. In het sanctiebeleid is rekening gehouden met de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit en evenredigheid.

Dit sanctiebeleid heeft betrekking op de horeca en - voor zover het gaat om de Alcoholwet – andere verkopers van alcohol (slijterijen, supermarkten, etc.).

Algemene opmerkingen:

  • -

    De Algemene wet bestuursrecht (Awb) is van toepassing op besluiten van de burgemeester. Dit betekent dat voordat wordt besloten tot het opleggen van een last onder dwangsom, last onder bestuursdwang, bestuurlijke boete en het schorsen of intrekken van een vergunning in beginsel eerst een voornemen wordt bekendgemaakt. De ondernemer wordt daarbij in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijze (reactie) naar voren te brengen. Pas daarna zal een definitief besluit worden genomen. Tegen de definitieve besluiten staat vervolgens bezwaar open.

  • -

    N.B. Dit geldt niet voor de bestuurlijke strafbeschikking. De strafbeschikking is een strafrechtelijk sanctiemiddel en hierop is de Awb niet van toepassing.

  • -

    De stappenplannen worden toegepast per ondernemer en niet per horecabedrijf. Als een ondernemer zijn onderneming tussentijds overdraagt aan een ander, begint de nieuwe exploitant met een schone lei. Dit is anders als de ondernemingsvorm wijzigt, maar (één van de) oorspronkelijke ondernemer(s) nog steeds betrokken is bij de zaak.

  • -

    Voor elk stappenplan geldt in beginsel een verjaringstermijn van 1 jaar (tenzij bij het stappenplan een afwijkende verjaringstermijn wordt genoemd). Na iedere geconstateerde overtreding gaat de verjaringstermijn opnieuw lopen. Wordt er binnen een jaar opnieuw een overtreding geconstateerd, dan volgt de sanctie uit de volgende stap. Wordt er binnen het jaar geen overtreding geconstateerd, dan begint de ondernemer weer met een schone lei.

  • -

    Er kan afgeweken worden van dit sanctiebeleid. In spoedeisende gevallen kan direct worden opgetreden en kan de waarschuwing achterwege blijven. En ook wanneer de individuele situatie daar om vraagt, kan de burgemeester gemotiveerd afwijken van het stappenplan en maatwerk leveren. Bijvoorbeeld wanneer er sprake is van cumulatie van verschillende overtredingen, tegelijkertijd of elkaar in korte tijd opvolgend. Ook de ernst van de overtreding en/of de mate waarin overlast wordt veroorzaakt, kunnen aanleiding zijn om een zwaardere maatregel op te leggen of een stap in het stappenplan over te slaan.

  • -

    De in dit sanctiebeleid opgenomen dwangsombedragen zijn indicatief; maatwerk is mogelijk, bijvoorbeeld bij cumulatie van een aantal overtredingen. De sanctie moet proportioneel zijn en in redelijke verhouding staan tot de overtreding en de beoogde werking van de dwangsom. Het moet een voldoende financiële prikkel voor de overtreder zijn om de overtreding te beëindigen en herhaling te voorkomen.

  • -

    In dit sanctiebeleid wordt bij een aantal onderdelen de hoogte van de boete bepaald op basis van het aantal werknemers. Bij paracommerciële exploitatie wordt hiervoor het aantal barvrijwilligers als norm gehanteerd.

Deel 1. Horeca-exploitatievergunning (APV)

A. Horecabedrijf zonder exploitatievergunning

Op grond van artikel 2:28 lid 1 van de Algemene Plaatselijke Verordening (hierna: APV) is het verboden om een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester 1 . Als sprake is van een illegale exploitatie, wordt als volgt opgetreden:

  • 1.

    Waarschuwing

  • De ondernemer ontvangt een schriftelijke waarschuwing waarin wordt aangegeven dat hij niet in het bezit is van de vereiste vergunning voor het exploiteren van een horecabedrijf. De ondernemer wordt in de gelegenheid gesteld om alsnog een complete vergunningaanvraag in te dienen (binnen een termijn van 2 weken). Zolang hij niet in het bezit is van de benodigde vergunningen, dient de inrichting gesloten te blijven.

  • 2

    Last onder dwangsom

  • De ondernemer wordt aangeschreven met een last onder dwangsom om de exploitatie van het horecabedrijf te staken.

Begunstigingstermijn:

1 week

Hoogte dwangsom:

€ 5.000,- per dag dat wordt geconstateerd dat de inrichting toch voor publiek geopend is.

Maximum:

€ 25.000,-

  • 3

    Last onder bestuursdwang: sluiting

  • Wanneer de volledige dwangsom is verbeurd en het horecabedrijf toch geopend blijft zonder vergunning, wordt bestuursdwang toegepast. De ondernemer wordt met een last onder bestuursdwang aangeschreven om de exploitatie per direct te staken. Doet hij dat niet, dan zal het horecabedrijf door middel van bestuursdwang worden gesloten. Zo nodig wordt het pand voorzien van nieuwe sloten. De kosten van bestuursdwang worden verhaald op de overtreder.

B. Wijziging exploitatie zonder aanpassing van exploitatievergunning

Er kunnen wijzigingen optreden in de exploitatie van een horecabedrijf, bijvoorbeeld aanpassing van de ondernemingsvorm of wijziging van het type horecabedrijf. In deze gevallen is een nieuwe, aangepaste horeca-exploitatievergunning nodig. De ondernemer wordt in de gelegenheid gesteld om binnen een termijn van 2 weken een wijziging door te geven. Zo lang er geen nieuwe, aangepaste vergunning is verleend, is men in overtreding van artikel 2:28 lid 1 van de APV.

  • 1.

    Waarschuwing

  • De ondernemer ontvangt een schriftelijke waarschuwing waarin wordt aangegeven dat hij voor de huidige vorm van exploitatie van het horecabedrijf geen vergunning heeft. De ondernemer krijgt 2 weken de tijd om alsnog de wijziging door te geven.

  • 2

    Last onder dwangsom

  • De ondernemer wordt aangeschreven met een last onder dwangsom om de exploitatie van het horecabedrijf te staken, dan wel de wijze van exploiteren in overeenstemming te brengen met de verleende vergunning.

Begunstigingstermijn:

1 week

Hoogte dwangsom:

€ 5.000,- perdag dat wordtgeconstateerd dat niet aan de last is voldaan

Maximum:

€ 25.000,-

  • 3

    Last onder bestuursdwang: sluiting

  • Wanneer de volledige dwangsom is verbeurd en het horecabedrijf toch (ongewijzigd) geopend blijft, wordt bestuursdwang toegepast. De ondernemer wordt met een last onder bestuursdwang aangeschreven om de exploitatie per direct te staken. Doet hij dat niet, dan zal het horecabedrijf door middel van bestuursdwang worden gesloten. Zo nodig wordt het pand voorzien van nieuwe sloten. De kosten van bestuursdwang worden verhaald op de overtreder.

C. Exploitatie horecabedrijf waarvan de horeca-exploitatievergunning is geweigerd/ingetrokken

Wanneer een horeca-exploitatievergunning is geweigerd of ingetrokken, moet het horecabedrijf direct worden gesloten. Immers, uit de toetsing is vast komen te staan dat de ondernemer niet (meer) in aanmerking komt voor een vergunning voor zijn horecabedrijf. Een waarschuwingsbrief sturen, is in deze situatie niet nodig. Veelal zal in het besluit tot weigeren, dan wel intrekken van de vergunning al een waarschuwing zijn opgenomen.

  • 1.

    Last onder dwangsom

    De ondernemer wordt aangeschreven met een last onder dwangsom om de exploitatie van het horecabedrijf te staken.

Begunstigingstermijn:

1 dag

Hoogte dwangsom:

€ 5.000,- per dag dat wordtgeconstateerd dat de inrichting toch voor publiek geopend is.

Maximum:

€ 25.000,-

  • 2

    Last onder bestuursdwang: sluiting

    Wanneer de volledige dwangsom is verbeurd en het horecabedrijf toch geopend blijft, wordt bestuursdwang toegepast. De ondernemer wordt met een last onder bestuursdwang aangeschreven om de exploitatie per direct te staken. Doet hij dat niet, dan zal het horecabedrijf door middel van bestuursdwang worden gesloten. Zo nodig wordt het pand voorzien van nieuwe sloten. De kosten van bestuursdwang worden verhaald op de overtreder.

D. Geen leidinggevende aanwezig terwijl horecabedrijf geopend is voor publiek

In de voorschriften van de horeca-exploitatievergunning is vermeld dat er gedurende de tijd dat het horecabedrijf geopend is voor publiek er altijd een op de vergunning vermelde leidinggevende aanwezig dient te zijn in het horecabedrijf. Wanneer dit voorschrift niet wordt nageleefd, overtreedt men artikel 1:4 lid 2 van de APV.

Alcoholschenkende horecabedrijven overtreden bovendien artikel 24 van de Alcoholwet, waarin staat dat het verboden is om een horecalokaliteit voor het publiek geopend te houden als er geen leidinggevende2 in de inrichting aanwezig is.

  • 1.

    Waarschuwing

  • De ondernemer ontvangt een schriftelijke waarschuwing waarin wordt aangegeven dat er altijd een op de vergunning vermelde leidinggevende aanwezig dient te zijn als het horecabedrijf geopend is voor publiek. In de brief wordt gewezen op de mogelijkheid om extra personen als leidinggevende te laten bijschrijven op de vergunning. De ondernemer wordt in de gelegenheid gesteld om binnen een termijn van 2 weken een aanvraag voor het bijschrijven van een leidinggevende in te dienen.

  • 2

    Last onder dwangsom

  • De ondernemer wordt aangeschreven met een last onder dwangsom om herhaling van de overtreding (geen leidinggevende aanwezig tijdens openingstijden) te voorkomen.

Begunstigingstermijn:

1 dag

Hoogte dwangsom:

€ 1.000,- perconstatering dat er geen op de vergunning vermelde

leidinggevende aanwezig is in het horecabedrijf op het moment dat het horecabedrijf voor publiek geopend is.

Maximum:

€ 5.000,-

  • 3.

    Intrekken vergunning voor 2 weken

  • Wanneer de volledige dwangsom is verbeurd en er opnieuw wordt geconstateerd dat er geen leidinggevende aanwezig is in het horecabedrijf, zal worden overgegaan tot tijdelijk – voor de duur van 2 weken – intrekken van de vergunning. Dit betekent dat het horecabedrijf gedurende deze termijn gesloten moet blijven.

  • 4

    Intrekken vergunning voor onbepaalde tijd

  • Wanneer de volledige dwangsom is verbeurd en er opnieuw wordt geconstateerd dat er geen leidinggevende aanwezig is in het horecabedrijf, zal worden overgegaan tot intrekking van de horeca-exploitatievergunning voor onbepaalde tijd op grond van artikel 1:6 aanhef onder c van de APV.

E. Overschrijding openingstijden

  • 1.

    Waarschuwing

  • De ondernemer ontvangt een schriftelijke waarschuwingsbrief waarin hij gewezen wordt op de openingstijden die gelden voor zijn bedrijf. In de brief wordt aangegeven wat de consequenties zijn wanneer opnieuw een overtreding van de openingstijden wordt geconstateerd.

  • 2.

    Strafbeschikking

  • De BOA (Buitengewoon opsporingsambtenaar) legt een bestuurlijke strafbeschikking op wanneer opnieuw een overtreding wordt geconstateerd.

Feitcode:

F 105

Hoogte geldboete3:

€ 320,-

  • 3.

    Last onder dwangsom

  • De ondernemer wordt aangeschreven met een last onder dwangsom om herhaling van de overtreding (overschrijding openingstijden) te voorkomen.

Begunstigingstermijn:

1 dag

Hoogte dwangsom:

€ 1.000,- per constatering dat het horecabedrijf buiten de openingstijden geopend was voor publiek.

Maximum:

€ 5.000,-

  • 4.

    Intrekken vergunning voor 2 weken

  • Wanneer de volledige dwangsom is verbeurd en er opnieuw wordt geconstateerd dat het horecabedrijf buiten de openingstijden die gelden voor het bedrijf is geopend voor publiek, besluit de burgemeester om de horeca-exploitatievergunning tijdelijk – voor de duur van 2 weken – in te trekken. Dit betekent dat het horecabedrijf gedurende deze termijn gesloten moet blijven.

  • 5.

    Intrekken vergunning voor onbepaalde tijd

  • Wanneer na de tijdelijke sluiting, opnieuw wordt geconstateerd dat het horecabedrijf buiten de openingstijden die gelden voor het bedrijf is geopend voor publiek, zal worden overgegaan tot intrekking van de horeca-exploitatievergunning voor onbepaalde tijd.

F. Overlast

In de horeca-exploitatievergunning zijn voorschriften opgenomen met betrekking tot het voorkomen van aantasting van het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf. De horecaondernemer heeft een bijzondere verantwoordelijkheid om te voorkomen dat het woon- en leefklimaat in de directe omgeving van het horecabedrijf wordt aangetast.

Wanneer geconstateerd wordt dat een horecaondernemer zich niet houdt aan de voorschriften met betrekking tot het voorkomen van aantasting van het woon- en leefklimaat en daardoor overlast ontstaat voor de omgeving, wordt als volgt opgetreden:

  • 1.

    Waarschuwing

  • De ondernemer ontvangt een schriftelijke waarschuwingsbrief waarin hij gewezen wordt op zijn verantwoordelijkheid om te voorkomen dat het woon- en leefklimaat in de directe omgeving van het horecabedrijf wordt aangetast. In de brief wordt aangegeven wat de consequenties zijn wanneer opnieuw wordt geconstateerd dat het woon- en leefklimaat wordt aangetast door de exploitatie van het horecabedrijf.

  • 2a.

    Intrekking vergunning voor 2 weken en/of

  • Wanneer na het versturen van de waarschuwingsbrief opnieuw wordt geconstateerd dat het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf wordt aangetast door de wijze van exploiteren van het horecabedrijf, kan de burgemeester besluiten om de horeca- exploitatievergunning tijdelijk – voor de duur van 2 weken – in te trekken. Dit betekent dat het horecabedrijf gedurende deze termijn gesloten moet blijven.

  • 2b.

    Opleggen nader voorschrift

  • De burgemeester kan er ook voor kiezen om een nader voorschrift op te leggen aan de horecaondernemer. Hierbij kan gedacht worden aan:

    • -

      Beperking van de openingstijden (op grond van artikel 2:31 lid 1 van de APV);

    • -

      Verplichte aanwezigheid van een gecertificeerde portier.

  • 3.

    Intrekken vergunning voor 4 weken

  • Bij een volgende constatering van een overtreding besluit de burgemeester om de horeca- exploitatievergunning voor de duur van 4 weken in te trekken. Dit betekent dat het horecabedrijf gedurende deze termijn gesloten moet blijven.

  • 4.

    Intrekken vergunning voor onbepaalde tijd

  • Bij een volgende constatering van een overtreding besluit de burgemeester om de horeca- exploitatievergunning voor onbepaalde tijd in te trekken.

Deel 2. Terrasvergunning (Verordening Fysieke Leefomgeving Amersfoort)

G. Terras zonder terrasvergunning

Op grond van artikel 5.4 van de FloA is het verboden om zonder terrasvergunning een terras te hebben in de openbare ruimte.

  • 1.

    Waarschuwing

  • De ondernemer ontvangt een schriftelijke waarschuwing waarin wordt aangegeven dat hij niet in het bezit is van de vereiste vergunning voor het voeren van een terras. De ondernemer wordt in de gelegenheid gesteld om binnen een termijn van 2 weken een complete aanvraag in te dienen. Totdat er een vergunning is afgegeven, mag het terras niet worden gebruikt c.q. uitgestald.

  • 2.

    Strafbeschikking

  • De BOA (Buitengewoon opsporingsambtenaar) legt een bestuurlijke strafbeschikking op wanneer opnieuw wordt geconstateerd dat er een terras wordt gevoerd zonder de benodigde terrasvergunning.

Feitcode:4

F 101

Hoogte geldboete:

€ 280,-

  • 3.

    Last onder dwangsom

  • De ondernemer wordt aangeschreven met een last onder dwangsom om het voeren van een terras te staken.

Begunstigingstermijn:

1 dag

Hoogte dwangsom:

€ 1.000,- per dag dat wordt geconstateerd dat er toch een terras wordt gevoerd.

Maximum:

€ 5.000,-

  • 4.

    Last onder bestuursdwang: verwijdering terras

  • Wanneer de volledige dwangsom is verbeurd en het horecabedrijf blijft een terras voeren, wordt bestuursdwang toegepast. De ondernemer wordt met een last onder bestuursdwang aangeschreven om het voeren van een terras per direct te staken. Doet hij dat niet, dan zal het terras door middel van bestuursdwang worden verwijderd. In dat geval wordt het aanwezige terrasmeubilair in beslag genomen. De kosten van bestuursdwang – inclusief de kosten voor het opslaan van het meubilair - worden verhaald op de overtreder.

H. Overtreding voorschriften terrasvergunning

In de terrasvergunning zijn diverse voorschriften opgenomen waaraan de vergunninghouder zich dient te houden. Zo is bepaald wat de openingstijden zijn van het terras en hoe het terrasmeubilair moet worden opgeslagen buiten de openingstijden. Daarnaast maakt een plattegrond met de grenzen van het terras onderdeel uit van de terrasvergunning. Wanneer het terras buiten de terrasgrenzen wordt geplaatst, dan wel wanneer er eet- en drinkwaren worden verstrekt aan publiek buiten het terras, overtreedt men de voorschriften van de terrasvergunning.

Wanneer een overtreding van de voorschriften van de terrasvergunning wordt geconstateerd, wordt hiertegen als volgt opgetreden:

  • 1.

    Waarschuwing

  • Bij de eerste constatering van een overtreding geeft de toezichthouder een mondelinge waarschuwing aan de ondernemer, dan wel aan de aanwezige leidinggevende. Deze wordt daarbij gesommeerd om de overtreding direct te beëindigen. Deze waarschuwing wordt vervolgens op papier bevestigd aan de ondernemer.

  • 2.

    Strafbeschikking

  • Bij een tweede constatering van de voorschriften van de terrasvergunning, volgt een strafbeschikking.

Feitcode:

F 101

Hoogte geldboete5:

€ 280,-

  • 3.

    Last onder dwangsom

  • Bij de derde constatering van de voorschriften van de terrasvergunning, wordt de ondernemer aangeschreven met een last onder dwangsom om herhaling van de overtreding te voorkomen.

Begunstigingstermijn:

1 dag

Hoogte dwangsom:

€ 1.000,- per dag dat wordtgeconstateerd dat de voorschriften van de terrasvergunning worden overtreden.

Maximum:

€ 5.000,-

  • 4.

    Intrekken terrasvergunning voor een week

  • Wanneer de volledige dwangsom is verbeurd en het horecabedrijf blijft de voorschriften van de terrasvergunning overtreden, besluit de burgemeester om de terrasvergunning voor 1 week in te trekken. Dit betekent dat er gedurende deze periode geen terras mag worden gevoerd.

  • 5.

    Intrekken terrasvergunning voor onbepaalde tijd

  • Bij een volgende constatering van een overtreding besluit de burgemeester om de terrasvergunning voor onbepaalde tijd in te trekken.

I. Overtreding voorschriften terrasvergunning tijdens de markt of een evenement

In de voorschriften van de terrasvergunning is – voor zover van toepassing - bepaald dat de terrasvergunning niet, dan wel beperkt geldt tijdens evenementen en marktdagen. Wanneer geconstateerd wordt dat een ondernemer tijdens de markt of een evenement in strijd met de voorschriften van zijn terrasvergunning een terras voert en de markt of het evenement daardoor wordt gehinderd, zal daartegen als volgt worden opgetreden:

  • 1.

    Waarschuwing

  • De ondernemer, dan wel de aanwezige leidinggevende, wordt mondeling gewaarschuwd dat hij de voorschriften van zijn terrasvergunning overtreedt. Daarbij wordt hij gesommeerd om direct de overtreding ongedaan te maken.

  • 2.

    Mondelinge aanzegging spoedeisende bestuursdwang6

  • Wanneer de ondernemer de waarschuwing niet opvolgt, zal spoedeisende bestuursdwang worden toegepast. De toezichthouder zal mondeling aangeven dat hij overgaat tot het toepassen van spoedeisende bestuursdwang – te weten: het (gedeeltelijk) verwijderen van het terras – wanneer de ondernemer niet zelf de overtreding beëindigd. De toezichthouder geeft hiervoor een passende termijn (variërend van “per direct” tot 1 uur). Tevens vermeldt hij wat de consequenties zijn als men in gebreke blijft: het terras wordt (gedeeltelijk) verwijderd en de kosten van bestuursdwang worden verhaald op de overtreder.

  • 3.

    Toepassen bestuursdwang

  • Wanneer de overtreding niet wordt beëindigd in de hiervoor gegeven termijn, gaat de toezichthouder over tot het toepassen van bestuursdwang en wordt het terras (gedeeltelijk) verwijderd. Zo nodig wordt (een deel van) het terrasmeubilair in beslag genomen. De kosten van bestuursdwang worden verhaald op de overtreder.

Deel 3. Alcoholwet

Commerciële horecabedrijven

J. Uitoefenen horecabedrijf zonder Alcoholwetvergunning (art. 3 Alcoholwet)

Op grond van artikel 3 van de Alcoholwet dient een alcoholschenkend horecabedrijf – waar bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse wordt verstrekt - in het bezit te zijn van een Alcoholwetvergunning. Zonder vergunning mag dus geen alcohol worden verstrekt in een horecabedrijf.

Veelal zal deze overtreding gepaard gaan met een overtreding van artikel 2:28 lid 1 van de APV (horecabedrijf zonder exploitatievergunning). In een dergelijk geval wordt het stappenplan gevolgd zoals beschreven onder A. Onderstaand stappenplan is dus enkel van toepassing als een horecabedrijf dat wel in het bezit is van een horeca-exploitatievergunning, dan wel is vrijgesteld van de vergunningplicht voor het exploiteren van een horecabedrijf, alcoholhoudende drank verstrekt voor gebruik ter plaatse zonder de vereiste Alcoholwetvergunning.

  • 1.

    Waarschuwing

  • De ondernemer ontvangt een schriftelijke waarschuwing waarin wordt aangegeven dat hij niet in het bezit is van de vereiste vergunning om alcoholhoudende drank in bezit te hebben. De ondernemer krijgt twee weken de tijd om alsnog een complete vergunningaanvraag in te dienen.

  • 2.

    Last onder dwangsom

  • De ondernemer wordt aangeschreven met een last onder dwangsom om het schenken van alcohol te staken. Op grond van artikel 25 lid 1 van de Alcoholwet betekent dit dat er in de voor het publiek toegankelijke ruimte geen alcoholhoudende drank meer aanwezig mag zijn (anders dan zwak-alcoholhoudende dranken in gesloten verpakking bestemd voor de verkoop aan particulieren voor gebruik elders dan ter plaatse).

Begunstigingstermijn:

1 dag

Hoogte dwangsom:

€ 5.000,- per dag dat wordt geconstateerd dat eralcohol aanwezig is voor gebruik ter plaatse.

Maximum:

€ 25.000,-

  • 3.

    Last onder bestuursdwang

  • Wanneer de volledige dwangsom is verbeurd en het horecabedrijf blijft alcohol schenken zonder de benodigde vergunning, wordt bestuursdwang toegepast. De ondernemer wordt met een last onder bestuursdwang aangeschreven om het aanwezig hebben van alcohol per direct te staken. Doet hij dat niet, dan zal de alcoholvoorraad in beslag worden genomen. De kosten van bestuursdwang – inclusief de kosten voor het opslaan van de in beslag genomen goederen – worden op de overtreder verhaald.

K. Uitoefenen horecabedrijf waarvan de Alcoholwetvergunning is geweigerd/ingetrokken/geschorst

Wanneer een Alcoholwetvergunning is geweigerd, ingetrokken of geschorst, mag het horecabedrijf geen alcoholhoudende drank meer schenken. Op grond van artikel 25 lid 1 van de Alcoholwet mag er bovendien in de voor het publiek toegankelijke ruimte geen alcoholhoudende drank meer aanwezig zijn (anders dan zwak-alcoholhoudende dranken in gesloten verpakking bestemd voor de verkoop aan particulieren voor gebruik elders dan ter plaatse).

Wordt toch geconstateerd dat er alcohol wordt geschonken, dan wordt hiertegen direct handhavend opgetreden volgens onderstaand stappenplan:

  • 1.

    Last onder dwangsom

  • De ondernemer wordt aangeschreven met een last onder dwangsom om het aanwezig hebben van alcohol voor gebruik ter plaatse te staken en gestaakt te houden.

Begunstigingstermijn:

1 dag

Hoogte dwangsom:

€ 5.000,- per dag dat wordt geconstateerd dat er alcoholwordt aanwezig hebben voor gebruik ter plaatse.

Maximum:

€ 25.000,-

  • 2.

    Last onder bestuursdwang: alcoholvoorraad in beslag genomen

  • Wanneer de volledige dwangsom is verbeurd en het horecabedrijf toch alcohol aanwezig blijft hebben, wordt bestuursdwang toegepast. De ondernemer wordt met een last onder bestuursdwang aangeschreven om het verstrekken van alcohol per direct te staken. Doet hij dat niet, dan zal de alcoholvoorraad in beslag worden genomen. De kosten van bestuursdwang worden verhaald op de overtreder.

L. Verstrekking alcohol aan jeugdigen (art. 20 lid 1 jo. 2 Alcoholwet)

In artikel 20 van de Alcoholwet zijn de leeftijdsgrenzen voor het verstrekken van alcohol vastgelegd. Op grond van dit artikel is het verboden om:

  • -

    alcoholhoudende drank te schenken aan een persoon van wie niet is vastgesteld dat deze de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt.

  • -

    ook wanneer de drank wordt verstrekt aan een persoon die voldoet aan de leeftijdsgrens, maar waarbij de drank kennelijk bestemd is voor een persoon die niet aan de leeftijdsgrens voldoet – de zogenaamde wederverstrekking - is er sprake van een verboden handeling.

Het vaststellen van de leeftijd van de klant geschiedt aan de hand van een identiteitsbewijs of daaraan gelijk te stellen document, als bedoeld in artikel 1, lid 1 van de Wet op de identificatieplicht. Wanneer de klant de vereiste leeftijd onmiskenbaar heeft bereikt, mag het vaststellen van de leeftijd achterwege blijven.

Bij constatering van een overtreding van de leeftijdsgrenzen wordt als volgt opgetreden:

  • 1.

    Bestuurlijke boete

  • Wanneer de toezichthouder een overtreding van artikel 20 lid 1 jo. lid 2 van de Alcoholwet constateert, maakt hij een boeterapport op. Vervolgens besluit de burgemeester tot het opleggen van een bestuurlijke boete.

  • De hoogte van de bestuurlijke boete is vastgesteld in het Alcoholbesluit en is afhankelijk van de grootte van de onderneming (aantal werknemers) op de dag van de overtreding.

Hoogte boete7:

< 50 werknemers: € 1.360,-

≥ 50 werknemers: € 2.720,-

  • 2.

    Bestuurlijke boete

  • Bij de tweede constatering van een overtreding van artikel 20 lid 1 jo. lid 2 van de Alcoholwet, volgt opnieuw een bestuurlijke boete. De toezichthouder stelt een boeterapport op en aan de hand daarvan besluit de burgemeester tot het opleggen van de bestuurlijke boete.

  • In het Alcoholbesluit is bepaald dat de boete wordt verhoogd met 50% wanneer er binnen een jaar na het onherroepelijk worden van de eerste bestuurlijke boete opnieuw een overtreding wordt vastgesteld. De hoogte van de boete bedraagt dan:

Hoogte boete8:

< 50 werknemers: € 2.040,-

≥ 50 werknemers: € 4.080,-

  • 3.

    Schorsing vergunning voor 4 weken

  • Bij de derde constatering van een overtreding van artikel 20 lid 1 jo. lid 2 van de Alcoholwet, besluit de burgemeester tot het schorsen van de Alcoholwetvergunning voor de duur van 4 weken op grond van artikel 32 lid 1 juncto 31 lid 2 van de Alcoholwet. Gedurende deze periode mag er geen alcoholhoudende drank worden verstrekt in het horecabedrijf.

  • 4.

    Intrekken vergunning voor onbepaalde tijd

  • Bij de vierde constatering van een overtreding van artikel 20 lid 1 jo. lid 2 van de Alcoholwet, besluit de burgemeester tot het intrekken van de Alcoholwetvergunning voor onbepaalde tijd op grond van artikel 31 lid 2 van de Alcoholwet. Op grond van artikel 25 lid 1 van de Alcoholwet betekent dit dat er in de voor het publiek toegankelijke ruimte geen alcoholhoudende drank meer aanwezig mag zijn (anders dan zwak-alcoholhoudende dranken in gesloten verpakking bestemd voor de verkoop aan particulieren voor gebruik elders dan ter plaatse).

M. Geen leidinggevende aanwezig tijdens openingstijden

Volgens artikel 24 van de Alcoholwet is het verboden om een horecalokaliteit voor het publiek geopend te houden als er geen leidinggevende9 in de inrichting aanwezig is.

  • 1.

    Waarschuwing

  • De ondernemer ontvangt een schriftelijke waarschuwing waarin wordt aangegeven dat er altijd een leidinggevende aanwezig dient te zijn als het horecabedrijf geopend is voor publiek. In de brief wordt gewezen op de mogelijkheid om extra personen als leidinggevende te laten bijschrijven op de vergunning. De ondernemer krijgt 2 weken de tijd om een aanvraag voor het bijschrijven van een leidinggevende in te dienen.

  • 2.

    Last onder dwangsom

  • De ondernemer wordt aangeschreven met een last onder dwangsom om herhaling van de overtreding (geen leidinggevende aanwezig tijdens openingstijden) te voorkomen.

Begunstigingstermijn:

1 dag

Hoogte dwangsom:

€ 1.000,- per constatering dat er geen op de vergunning vermelde leidinggevende aanwezig is in het horecabedrijf op het moment dat het horecabedrijf voor publiek geopend is.

Maximum:

€ 5.000,-

  • 3.

    Intrekken vergunning voor 2 weken

  • Wanneer de volledige dwangsom is verbeurd en er opnieuw wordt geconstateerd dat er geen leidinggevende aanwezig is in het horecabedrijf, zal worden overgegaan tot tijdelijk – voor de duur van 2 weken – intrekken van de vergunning. Dit betekent dat het horecabedrijf gedurende deze termijn gesloten moet blijven.

  • 4.

    Intrekken vergunning voor onbepaalde tijd

  • Wanneer de volledige dwangsom is verbeurd en er opnieuw wordt geconstateerd dat er geen leidinggevende aanwezig is in het horecabedrijf, besluit de burgemeester tot het intrekken van de vergunning en eventueel de Alcoholwetvergunning voor onbepaalde tijd op grond van artikel 31 lid 2 van de Alcoholwet.

N. Leidinggevende verkeert onder invloed van alcohol of psychotrope stoffen

Een leidinggevende in een horecabedrijf moet van goed levensgedrag zijn en beschikken over kennis en inzicht over sociale hygiëne. De leidinggevende heeft een bijzondere verantwoordelijkheid om te zorgen dat de alcoholverstrekking op verantwoorde wijze plaatsvindt en moet bezoekers van het horecabedrijf kunnen aanspreken op hun gedrag. Daarom is het niet acceptabel als een leidinggevende onder invloed van alcohol of psychotrope stoffen verkeert. In artikel 20 lid 7 van de Alcoholwet is dan ook bepaald dat het verboden is om in kennelijke staat van dronkenschap of kennelijk onder invloed van andere psychotrope stoffen dienst te doen in een horecalokaliteit.

  • 1.

    Waarschuwing

  • Wanneer een toezichthouder constateert dat een leidinggevende kennelijk onder invloed van alcohol of psychotrope stoffen verkeert terwijl hij dienst doet in het horecabedrijf, spreekt hij deze leidinggevende direct aan. Daarbij wordt hem verzocht om zijn werkzaamheden neer te leggen. Als er geen andere leidinggevende aanwezig is, zal het horecabedrijf voor dat moment moeten sluiten (totdat er een vervangende leidinggevende aanwezig is).

  • 2.

    Schorsen vergunning voor de duur van 4 weken

  • Wanneer voor de tweede maal wordt geconstateerd dat een leidinggevende kennelijk onder invloed van alcohol of psychotrope stoffen verkeert terwijl hij dienst doet in het horecabedrijf, besluit de burgemeester tot het schorsen van de alcoholwetvergunning voor de duur van 4 weken op grond van artikel 32 lid 1 juncto 31 lid 2 van de Alcoholwet.

  • Wanneer de betreffende leidinggevende niet tevens vergunninghouder is, kan de vergunninghouder verzoeken om de betreffende leidinggevende van het aanhangsel bij de vergunning te verwijderen. Deze leidinggevende mag dan niet langer werkzaam zijn als leidinggevende bij dit horecabedrijf. In dat geval zal de burgemeester afzien van het schorsen van de vergunning.

  • 3.

    Intrekken vergunning voor onbepaalde tijd

  • Wanneer voor de derde maal wordt geconstateerd dat een leidinggevende kennelijk onder invloed van alcohol of psychotrope stoffen verkeert terwijl hij dienst doet in het horecabedrijf, besluit de burgemeester tot het intrekken van de Alcoholwetvergunning voor onbepaalde tijd op grond van artikel 31 lid 2 van de Alcoholwet. Op grond van artikel 25 lid 1 van de Alcoholwet betekent dit dat er in de voor het publiek toegankelijke ruimte geen alcoholhoudende drank meer aanwezig mag zijn (anders dan zwak-alcoholhoudende dranken in gesloten verpakking bestemd voor de verkoop aan particulieren voor gebruik elders dan ter plaatse).

Slijtersbedrijven

O. Uitoefenen slijtersbedrijf zonder Alcoholwetvergunning (art. 3 Alcoholwet)

Op grond van artikel 3 van de Alcoholwet dient een slijtersbedrijf – waar bedrijfsmatig of anders dan om niet aan particulieren sterke drank voor gebruik elders dan ter plaatse wordt verstrekt - in het bezit te zijn van een Alcoholwetvergunning.

  • 1.

    Waarschuwing

  • De ondernemer ontvangt een schriftelijke waarschuwing waarin wordt aangegeven dat hij niet in het bezit is van de vereiste vergunning om sterke drank te verkopen. De ondernemer krijgt twee weken de tijd om alsnog een complete vergunningaanvraag in te dienen.

  • 2.

    Last onder dwangsom

  • De ondernemer wordt aangeschreven met een last onder dwangsom om het verkopen van sterke drank te staken. Op grond van artikel 25 lid 1 van de Alcoholwet betekent dit dat er in de voor het publiek toegankelijke ruimte geen alcoholhoudende drank meer aanwezig mag zijn (anders dan zwak-alcoholhoudende dranken in gesloten verpakking bestemd voor de verkoop aan particulieren voor gebruik elders dan ter plaatse).

Begunstigingstermijn:

1 dag

Hoogte dwangsom:

€ 5.000,- per dag dat wordtgeconstateerd dat er sterke drankaanwezig is

Maximum:

€ 25.000,-

  • 3.

    Last onder bestuursdwang

  • Wanneer de volledige dwangsom is verbeurd en het slijtersbedrijf blijft sterke drank verkopen zonder de benodigde vergunning, wordt bestuursdwang toegepast. De ondernemer wordt met een last onder bestuursdwang aangeschreven om het verkopen van sterke drank per direct te staken. Doet hij dat niet, dan zal de voorraad sterke drank in beslag worden genomen. De kosten van bestuursdwang – inclusief de kosten voor het opslaan van de in beslag genomen goederen – worden op de overtreder verhaald.

P. Uitoefenen slijtersbedrijf waarvan de Alcoholwetvergunning is geweigerd/ingetrokken/geschorst

Wanneer een Alcoholwetvergunning is geweigerd, ingetrokken of geschorst, mag het slijtersbedrijf geen sterke drank meer aanwezig hebben. Op grond van artikel 25 lid 1 van de Alcoholwet mag er bovendien in de voor het publiek toegankelijke ruimte geen alcoholhoudende drank meer aanwezig zijn (anders dan zwak-alcoholhoudende dranken in gesloten verpakking bestemd voor de verkoop aan particulieren voor gebruik elders dan ter plaatse).

Wordt toch geconstateerd dat er sterke drank aanwezig is, dan wordt hiertegen direct handhavend opgetreden volgens onderstaand stappenplan:

  • 1.

    Last onder dwangsom

  • De ondernemer wordt aangeschreven met een last onder dwangsom om het verkopen van sterke drank te staken en gestaakt te houden.

Begunstigingstermijn:

1 dag

Hoogte dwangsom:

€ 5.000,- per dag dat wordtgeconstateerd dat er sterke drankaanwezig is.

Maximum:

€ 25.000,-

  • 2.

    Last onder bestuursdwang: sluiting

  • Wanneer de volledige dwangsom is verbeurd en het slijtersbedrijf toch alcohol aanwezig houdt of blijft verkopen, wordt bestuursdwang toegepast. De ondernemer wordt met een last onder bestuursdwang aangeschreven om het verstrekken van sterke drank per direct te staken. Doet hij dat niet, dan zal de voorraad sterke drank in beslag worden genomen. De kosten van bestuursdwang worden verhaald op de overtreder.

Q. Verstrekking alcohol aan jeugdigen (art. 20 lid 1 jo. 2 Alcoholwet)

In artikel 20 van de Alcoholwet zijn de leeftijdsgrenzen voor het verstrekken van alcohol vastgelegd. Op grond van dit artikel is het verboden om:

  • -

    alcoholhoudende drank te verkopen aan een persoon van wie niet is vastgesteld dat deze de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt.

  • -

    ook wanneer de drank wordt verstrekt aan een persoon die voldoet aan de leeftijdsgrens, maar waarbij de drank kennelijk bestemd is voor een persoon die niet aan de leeftijdsgrens voldoet – de zogenaamde wederverstrekking - is er sprake van een verboden handeling.

Het vaststellen van de leeftijd van de klant geschiedt aan de hand van een identiteitsbewijs of daaraan gelijk te stellen document, als bedoeld in artikel 1, lid 1 van de Wet op de identificatieplicht. Wanneer de klant de vereiste leeftijd onmiskenbaar heeft bereikt, mag het vaststellen van de leeftijd achterwege blijven.

Bij constatering van een overtreding van de leeftijdsgrenzen wordt als volgt opgetreden:

  • 1.

    Bestuurlijke boete

  • Wanneer de toezichthouder een overtreding van artikel 20 lid 1 Alcoholwet constateert, maakt hij een boeterapport op. Vervolgens besluit de burgemeester tot het opleggen van een bestuurlijke boete.

  • De hoogte van de bestuurlijke boete is vastgesteld in het Alcoholbesluit en is afhankelijk van de grootte van de onderneming (aantal werknemers) op de dag van de overtreding.

Hoogte boete 10:

< 50 werknemers: € 1.360,-

≥ 50 werknemers: € 2.720,-

  • 2.

    Bestuurlijke boete

  • Bij de tweede constatering van een overtreding van artikel 20 lid 1 Alcoholwet, volgt opnieuw een bestuurlijke boete. De toezichthouder stelt een boeterapport op en aan de hand daarvan besluit de burgemeester tot het opleggen van de bestuurlijke boete.

  • In het Alcoholbesluit is bepaald dat de boete wordt verhoogd met 50% wanneer er binnen een jaar na het onherroepelijk worden van de eerste bestuurlijke boete opnieuw een overtreding wordt vastgesteld. De hoogte van de boete bedraagt dan:

Hoogte boete 11:

< 50 werknemers: € 2.040,-

≥ 50 werknemers: € 4.080,-

  • 3.

    Schorsing vergunning voor 4 weken

  • Bij de derde constatering van een overtreding van artikel 20 lid 1 Alcoholwet, besluit de burgemeester tot het schorsen van de Alcoholwetvergunning voor de duur van 4 weken op grond van artikel 32 lid 1 juncto 31 lid 2 van de Alcoholwet. Gedurende deze periode mag er geen sterke drank aanwezig zijn of worden verkocht in het slijtersbedrijf. Artikel 25 Alcoholwet is hier van toepassing.

  • 4.

    Intrekken vergunning voor onbepaalde tijd

  • Bij de vierde constatering van een overtreding van artikel 20 lid 1 Alcoholwet, besluit de burgemeester tot het intrekken van de Alcoholwetvergunning voor onbepaalde tijd op grond van artikel 31 lid 2 van de Alcoholwet. Op grond van artikel 25 lid 1 van de Alcoholwet betekent dit dat er in de voor het publiek toegankelijke ruimte geen alcoholhoudende drank meer aanwezig mag zijn (anders dan zwak-alcoholhoudende dranken in gesloten verpakking bestemd voor de verkoop aan particulieren voor gebruik elders dan ter plaatse).

R. Geen leidinggevende aanwezig tijdens openingstijden

Volgens artikel 24 van de Alcoholwet is het verboden om een slijtlokaliteit voor het publiek geopend te houden als er geen leidinggevende 12 in de inrichting aanwezig is.

  • 1.

    Waarschuwing

  • De ondernemer ontvangt een schriftelijke waarschuwing waarin wordt aangegeven dat er altijd een leidinggevende aanwezig dient te zijn als het slijtersbedrijf geopend is voor publiek. In de brief wordt gewezen op de mogelijkheid om extra personen als leidinggevende te laten bijschrijven op de vergunning. Hiervoor heeft ondernemer 2 weken de tijd.

  • 2.

    Bestuurlijke boete

  • Wanneer de toezichthouder een overtreding van artikel 24 Alcoholwet constateert, maakt hij een boeterapport op. Vervolgens besluit de burgemeester tot het opleggen van een bestuurlijke boete.

  • De hoogte van de bestuurlijke boete is vastgesteld in het Alcoholbesluit en is afhankelijk van de grootte van de onderneming (aantal werknemers) op de dag van de overtreding.

Hoogte boete 13:

< 50 werknemers: € 1.020,-

≥ 50 werknemers: € 2.040,-

  • 3.

    Bestuurlijke boete

  • Bij de tweede constatering van een overtreding van artikel 24 Alcoholwet, volgt opnieuw een bestuurlijke boete. De toezichthouder stelt een boeterapport op en aan de hand daarvan besluit de burgemeester tot het opleggen van de bestuurlijke boete.

  • In het Alcoholbesluit is bepaald dat de boete wordt verhoogd met 50% wanneer er binnen een jaar na het onherroepelijk worden van de eerste bestuurlijke boete opnieuw een overtreding wordt vastgesteld. De hoogte van de boete bedraagt dan:

Hoogte boete 14:

< 50 werknemers: € 1.020,-

≥ 50 werknemers: € 2.040,-

  • 4.

    Schorsing vergunning voor 4 weken

  • Bij de derde constatering van een overtreding van artikel 24 Alcoholwet, besluit de burgemeester tot het schorsen van de Alcoholwetvergunning voor de duur van 4 weken op grond van artikel 32 lid 1 juncto 31 lid 2 van de Alcoholwet. Gedurende deze periode mag er geen sterke drank aanwezig zijn in het slijtersbedrijf.

  • 5.

    Intrekken vergunning voor onbepaalde tijd

  • Bij de vierde constatering van een overtreding van artikel 24 Alcoholwet, besluit de burgemeester tot het intrekken van de Alcoholwetvergunning voor onbepaalde tijd op grond van artikel 31 lid 2 van de Alcoholwet. Op grond van artikel 25 lid 1 van de Alcoholwet betekent dit dat er in de voor het publiek toegankelijke ruimte geen alcoholhoudende drank meer aanwezig mag zijn (anders dan zwak-alcoholhoudende dranken in gesloten verpakking bestemd voor de verkoop aan particulieren voor gebruik elders dan ter plaatse).

S. Leidinggevende verkeert onder invloed van alcohol of psychotrope stoffen

Een leidinggevende in een slijtersbedrijf moet van goed levensgedrag zijn en beschikken over kennis en inzicht over sociale hygiëne. De leidinggevende heeft een bijzondere verantwoordelijkheid om te zorgen dat de alcoholverstrekking op verantwoorde wijze plaatsvindt en moet bezoekers van het slijtersbedrijf kunnen aanspreken op hun gedrag. Daarom is het niet acceptabel als een leidinggevende onder invloed van alcohol of psychotrope stoffen verkeert. In artikel 20 lid 7 van de Alcoholwet is dan ook bepaald dat het verboden is om in kennelijke staat van dronkenschap of kennelijk onder invloed van andere psychotrope stoffen dienst te doen in een slijtlokaliteit.

  • 1.

    Waarschuwing

  • Wanneer een toezichthouder constateert dat een leidinggevende kennelijk onder invloed van alcohol of psychotrope stoffen verkeert terwijl hij dienst doet in het slijtersbedrijf, spreekt hij deze leidinggevende direct aan. Daarbij wordt hem verzocht om zijn werkzaamheden neer te leggen. Als er geen andere leidinggevende aanwezig is, zal het slijtersbedrijf voor dat moment moeten sluiten (totdat er een vervangende leidinggevende aanwezig is).

  • 2.

    Schorsen vergunning voor de duur van 4 weken

  • Wanneer voor de tweede maal wordt geconstateerd dat een leidinggevende kennelijk onder invloed van alcohol of psychotrope stoffen verkeert terwijl hij dienst doet in het slijtersbedrijf, besluit de burgemeester tot het schorsen van de Alcoholwetvergunning voor de duur van 4 weken op grond van artikel 32 lid 1 juncto 31 lid 2 van de Alcoholwet.

  • Wanneer de betreffende leidinggevende niet tevens vergunninghouder is, kan de vergunninghouder verzoeken om de betreffende leidinggevende van het aanhangsel bij de vergunning te verwijderen. Deze leidinggevende mag dan niet langer werkzaam zijn als leidinggevende bij dit slijtersbedrijf. In dat geval zal de burgemeester afzien van het schorsen van de vergunning.

  • 3.

    Intrekken vergunning voor onbepaalde tijd

  • Wanneer voor de derde maal wordt geconstateerd dat een leidinggevende kennelijk onder invloed van alcohol of psychotrope stoffen verkeert terwijl hij dienst doet in het slijtersbedrijf, besluit de burgemeester tot het intrekken van de Alcoholwetvergunning voor onbepaalde tijd op grond van artikel 31 lid 2 van de Alcoholwet. Op grond van artikel 25 lid 1 van de Alcoholwet betekent dit dat er in de voor het publiek toegankelijke ruimte geen alcoholhoudende drank meer aanwezig mag zijn (anders dan zwak-alcoholhoudende dranken in gesloten verpakking bestemd voor de verkoop aan particulieren voor gebruik elders dan ter plaatse).

Paracommerciële rechtspersonen

Paracommerciële rechtspersonen zijn verenigingen, stichtingen of kerkgenootschappen die zich, naast activiteiten van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard, richten op de exploitatie in eigen beheer van een horecabedrijf. Denk hierbij aan een sportvereniging die in eigen beheer een kantine exploiteert waar alcoholhoudende drank wordt verstrekt.

Een horecabedrijf van een paracommerciële rechtspersoon dient zich grotendeels te houden aan dezelfde regels uit de Alcoholwet als een commercieel horecabedrijf. Het sanctiebeleid zoals beschreven bij de commerciële horecabedrijven (J t/m N) is dan ook van overeenkomstige toepassing op paracommerciële rechtspersonen. Er zijn echter een aantal bijzondere regels die gelden voor paracommerciële rechtspersonen. Zo hoeft er bij een paracommerciële rechtspersoon niet altijd een leidinggevende aanwezig te zijn gedurende de tijden dat er alcoholhoudende drank wordt geschonken, maar is het voldoende dat er een barvrijwilliger aanwezig is. Daarnaast dienen paracommerciële rechtspersonen zich te houden aan regels die zijn gesteld in een paracommerciële verordening. Hieronder wordt aangegeven welke sancties volgen als wordt geconstateerd dat men zich niet aan deze regels houdt.

T. Paracommercieel rechtspersoon voldoet niet aan regels uit paracommerciële verordening (art. 4 Alcoholwet)

Op grond van artikel 4 van de Alcoholwet beschikken gemeenten over een verordening waarin ter voorkoming van oneerlijke mededinging regels worden gesteld waaraan paracommerciële rechtspersonen zich dienen te houden bij de verstrekking van alcoholhoudende drank. Deze regels hebben betrekking op de volgende onderwerpen:

  • -

    De tijden gedurende welke in de betrokken inrichting alcoholhoudende drank mag worden verstrekt.

  • -

    In de inrichting te houden bijeenkomsten van persoonlijke aard, zoals bruiloften en partijen.

  • -

    In de inrichting te houden bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de betreffende rechtspersoon betrokken zijn.

In Amersfoort zijn de regels voor paracommerciële rechtspersonen opgenomen in de APV (Hoofdstuk 2, afdeling 4). Wanneer paracommerciële rechtspersonen zich niet aan deze regels houden, zal hiertegen als volgt worden opgetreden:

  • 1.

    Waarschuwing

  • De paracommerciële rechtspersoon ontvangt een schriftelijke waarschuwingsbrief waarin hij wordt gewezen op de regels die gelden voor zijn horeca-inrichting. In de brief wordt aangegeven wat de consequenties zijn wanneer opnieuw een overtreding wordt geconstateerd.

  • 2.

    Bestuurlijke boete

  • Bij de tweede constatering van een overtreding van de regels uit de APV Amersfoort, Hoofdstuk 2, afdeling 4, maakt de toezichthouder een boeterapport op. Vervolgens besluit de burgemeester tot het opleggen van een bestuurlijke boete.

  • De hoogte van de bestuurlijke boete is vastgesteld in het Alcoholbesluit en is afhankelijk van de grootte van de onderneming (aantal barvrijwilligers) op de dag van de overtreding.

Hoogte boete 15:

< 50 werknemers: € 1.020,-

≥ 50 werknemers: € 2.040,-

  • 3.

    Bestuurlijke boete

  • Bij de derde constatering van een overtreding van de regels uit de paracommerciële verordening volgt opnieuw een bestuurlijke boete. De toezichthouder stelt een boeterapport op en aan de hand daarvan besluit de burgemeester tot het opleggen van de bestuurlijke boete.

  • In het Alcoholbesluit is bepaald dat de boete wordt verhoogd met 50% wanneer er binnen een jaar na het onherroepelijk worden van de eerste bestuurlijke boete opnieuw een overtreding wordt vastgesteld. De hoogte van de boete bedraagt dan:

Hoogte boete 16:

< 50 werknemers: € 1.530,-

≥ 50 werknemers: € 3.060,-

  • 4.

    Schorsing vergunning voor 4 weken

  • Bij de vierde constatering van een overtreding van de regels uit de paracommerciële verordening, besluit de burgemeester tot het schorsen van de Alcoholwetvergunning voor de duur van 4 weken op grond van artikel 32 lid 1 juncto 31 lid 2 van de Alcoholwet. Gedurende deze periode mag er geen alcoholhoudende drank worden verstrekt in de horeca-inrichting van de paracommerciële rechtspersoon.

  • 5.

    Intrekken vergunning voor onbepaalde tijd

  • Bij de vijfde constatering van een overtreding van de regels uit de paracommerciële verordening, besluit de burgemeester tot het intrekken van de Alcoholwetvergunning voor onbepaalde tijd op grond van artikel 31 lid 2 van de Alcoholwet. Op grond van artikel 25 lid 1 van de Alcoholwet betekent dit dat er in de voor het publiek toegankelijke ruimte geen alcoholhoudende drank meer aanwezig mag zijn (anders dan zwak-alcoholhoudende dranken in gesloten verpakking bestemd voor de verkoop aan particulieren voor gebruik elders dan ter plaatse).

Vergunningvrije detailhandel

Snackbars, supermarkten en ander winkels die zich richten op de verkoop van levensmiddelen mogen zonder vergunning zwak-alcoholhoudende drank verkopen voor gebruik elders dan ter plaatse (artikel 18 lid 2 Alcoholwet). Deze winkels moeten zich wel houden aan de algemene regels die de Alcoholwet stelt aan de verkoop van alcohol.

U. Verstrekking alcohol aan jeugdigen (art. 20 Alcoholwet)

In artikel 20 van de Alcoholwet zijn de leeftijdsgrenzen voor het verstrekken van alcohol vastgelegd. Op grond van dit artikel is het verboden om:

  • -

    alcoholhoudende drank te verkopen aan een persoon van wie niet is vastgesteld dat deze de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt.

  • -

    ook wanneer de drank wordt verstrekt aan een persoon die voldoet aan de leeftijdsgrens, maar waarbij de drank kennelijk bestemd is voor een persoon die niet aan de leeftijdsgrens voldoet – de zogenaamde wederverstrekking - is er sprake van een verboden handeling.

Het vaststellen van de leeftijd van de klant geschiedt aan de hand van een identiteitsbewijs of daaraan gelijk te stellen document, als bedoeld in artikel 1, lid 1 van de Wet op de identificatieplicht. Wanneer de klant de vereiste leeftijd onmiskenbaar heeft bereikt, mag het vaststellen van de leeftijd achterwege blijven.

Bij constatering van een overtreding van de leeftijdsgrenzen wordt als volgt opgetreden:

  • 1.

    Bestuurlijke boete

  • Wanneer de toezichthouder een overtreding van artikel 20 lid 1 Alcoholwet constateert, maakt hij een boeterapport op. Vervolgens besluit de burgemeester tot het opleggen van een bestuurlijke boete.

  • De hoogte van de bestuurlijke boete is vastgesteld in het Alcoholbesluit en is afhankelijk van de grootte van de onderneming (aantal werknemers) op de dag van de overtreding.

Hoogte boete 17:

< 50 werknemers: € 1.360,-

≥ 50 werknemers: € 2.720,-

  • 2.

    Bestuurlijke boete

  • Bij de tweede constatering van een overtreding van artikel 20 lid 1 Alcoholwet, volgt opnieuw een bestuurlijke boete. De toezichthouder stelt een boeterapport op en aan de hand daarvan besluit de burgemeester tot het opleggen van de bestuurlijke boete.

  • In het Alcoholbesluit is bepaald dat de boete wordt verhoogd met 50% wanneer er binnen een jaar na het onherroepelijk worden van de eerste bestuurlijke boete opnieuw een overtreding wordt vastgesteld. De hoogte van de boete bedraagt dan:

Hoogte boete 18:

< 50 werknemers: € 2.040,-

≥ 50 werknemers: € 4.080,-

  • 3.

    Ontzegging bevoegdheid verkoop alcohol voor 4 weken

  • Wanneer voor de derde keer binnen 12 maanden wordt geconstateerd dat artikel 20 lid 1 Alcoholwet wordt overtreden, besluit de burgemeester op grond van artikel 44 Alcoholwet om de ondernemer de bevoegdheid te ontzeggen om gedurende vier weken zwak-alcoholhoudende drank te verkopen.

Jongeren

In artikel 45 van de Alcoholwet is bepaald dat het voor personen die nog niet 18 jaar oud zijn, verboden is om op voor het publiek toegankelijke plaatsen alcoholhoudende drank aanwezig te hebben of voor consumptie gereed te hebben, met uitzondering van plaatsen waar bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende drank voor gebruik elders dan ter plaatse wordt verstrekt. Dit betekent dus dat jongeren onder de 18 jaar in de openbare ruimte en in horecagelegenheden geen alcoholhoudende drank aanwezig mogen hebben. Overtreding van dit verbod kan worden gestraft met een geldboete van de eerste categorie.

Deze overtredingen worden via het strafrecht afgedaan. Wanneer een toezichthouder een dergelijke overtreding constateert, zal hij proces verbaal opmaken (Feitcode E211).

Deel 4. Wet op de Kansspelen (WOK)

V. Kansspelautomaten aanwezig zonder vergunning

Op grond van artikel 30b van de Wet op de Kansspelen is het verboden om zonder vergunning een of meer kansspelautomaten aanwezig te hebben. Voor behendigheidsautomaten 19 (zoals een flipperkast of videospelletje) is geen vergunning vereist.

Wanneer wordt geconstateerd dat een bedrijf zonder de benodigde vergunning kansspelautomaten aanwezig heeft, wordt hiertegen als volgt opgetreden:

  • 1.

    Waarschuwing

  • De ondernemer ontvangt een schriftelijke waarschuwing waarin wordt aangegeven dat hij niet in het bezit is van de vereiste vergunning voor het aanwezig hebben van een kansspelautomaat. Indien de onderneming voor een vergunning in aanmerking komt, wordt de ondernemer in de gelegenheid gesteld om binnen 2 weken alsnog een complete vergunningaanvraag in te dienen en wordt gewezen op de mogelijkheid om zonder vergunning behendigheidsautomaten te plaatsen. Zolang hij niet in het bezit is van de benodigde vergunning, dienen de kansspelautomaten te worden verwijderd uit (de voor het publiek toegankelijke ruimtes van) het horecabedrijf.

  • 2.

    Last onder dwangsom

  • De ondernemer wordt aangeschreven met een last onder dwangsom om de kansspelautomaten te verwijderden.

Begunstigingstermijn:

1 week

Hoogte dwangsom:

€ 2.000,- per dag dat wordt geconstateerd dat er één of meer kansspelautomaten aanwezig zijn in de inrichting.

Maximum:

€ 10.000,-

  • 3.

    Last onder bestuursdwang

  • Wanneer de volledige dwangsom is verbeurd en de kansspelautomaten niet zijn verwijderd, wordt bestuursdwang toegepast. De ondernemer wordt met een last onder bestuursdwang aangeschreven om de kansspelautomaten binnen een dag te verwijderen. Doet hij dat niet, dan zullen de kansspelautomaten in opdracht van de gemeente worden verwijderd. De kosten die hiervoor worden gemaakt, worden verhaald op de overtreder.

N.B. Met de Kansspelautoriteit (KSA) is afgesproken dat we hen zullen informeren over geconstateerde overtredingen door toezending van een afschrift van de brief (via toezicht@kansspelautoriteit.nl).

W. Overtreden voorschriften aanwezigheidsvergunning

Aan een aanwezigheidsvergunning voor kansspelautomaten kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Wanneer deze voorschriften en beperkingen niet worden nageleefd, wordt hiertegen als volgt opgetreden:

  • 1.

    Waarschuwing

  • De ondernemer ontvangt een schriftelijke waarschuwing waarin hij wordt gewezen op de voorschriften en beperkingen die zijn verbonden aan zijn vergunning. In de brief wordt aangegeven wat de consequenties zijn wanneer opnieuw een overtreding wordt geconstateerd.

  • 2.

    Last onder dwangsom

  • De ondernemer wordt aangeschreven met een last onder dwangsom om herhaling van de overtreding te voorkomen.

Begunstigingstermijn:

1 week

Hoogte dwangsom:

€ 1.000,- per dag dat wordt geconstateerd dat men de voorschriften en beperkingen niet naleeft.

Maximum:

€ 5.000,-

  • 3

    Intrekken vergunning voor onbepaalde tijd

  • Wanneer de volledige dwangsom is verbeurd en er opnieuw wordt geconstateerd dat de voorschriften en beperkingen die zijn verbonden aan de aanwezigheidsvergunning niet worden nageleefd, besluit de burgemeester om de aanwezigheidsvergunning in te trekken. Dit betekent dat de kansspelautomaten moeten worden verwijderd.

X. Overtreding leeftijdsgrenzen

In artikel 30g lid 1 van de Wet op de Kansspelen is bepaald dat het de vergunninghouder verboden is om personen beneden de leeftijd van 18 jaar een kansspelautomaat te laten bespelen. De ondernemer heeft dus een taak om er op toe te zien dat personen jonger dan 18 jaar niet spelen op een kansspelautomaat.

  • 1.

    Waarschuwing

  • De toezichthouder zal bij de eerste constatering de ondernemer aanspreken en hem waarschuwen dat een volgende overtreding consequenties zal hebben. Ook de jongere wordt door de toezichthouder aangesproken en gesommeerd om het spel te staken.

  • 2.

    Bestuurlijke boete

  • Bij een tweede constatering wordt een bestuurlijke boete opgelegd. De toezichthouder maakt een boeterapport op en aan de hand daarvan besluit de burgemeester tot het opleggen van een bestuurlijke boete.

  • Volgens artikel 35c lid 4 van de Wet op de Kansspelen kan een bestuurlijke boete worden opgelegd van maximaal de vijfde categorie als bedoeld in artikel 23 lid 4 Wetboek van Strafrecht (maximaal € 78.000,-). In dit geval zal de hoogte van de boete worden vastgesteld op € 2.000,-

  • 3.

    Intrekken vergunning voor onbepaalde tijd

  • Bij een volgende constatering van een overtreding van de leeftijdsgrenzen, besluit de burgemeester om de aanwezigheidsvergunning in te trekken. Dit betekent dat de kansspelautomaten moeten worden verwijderd.

Y. Illegale kansspelen in en vanuit een horecabedrijf

Volgens artikel 1 lid 1 onder a van de Wet op de Kansspelen is het verboden om gelegenheid te geven tot het spelen van kansspelen20, tenzij daarvoor een vergunning is verstrekt. Het zonder vergunning plaatsen van kansspelautomaten (gokkasten) valt niet onder deze bepaling, maar is verboden op grond van artikel 30b van de Wet op de Kansspelen.

Wanneer wordt geconstateerd dat een horecabedrijf gelegenheid geeft tot het spelen van illegale kansspelen - bijvoorbeeld door het organiseren van pokertoernooien 21 of het gokken op gokzuilen22 - wordt hiertegen als volgt opgetreden:

  • 1.

    Sluiting van het horecapand voor 3 maanden

  • De burgemeester gaat over tot sluiting van het horecapand voor de duur van 3 maanden. De bevoegdheid hiertoe is gelegen in artikel 2:31 van de APV. Aan het bevel tot sluiting wordt een last onder bestuursdwang gekoppeld, die inhoudt dat het horecapand van gemeentewege fysiek wordt gesloten door het (laten) vervangen van de sloten van het pand.

  • Het is algemeen bekend dat gokken kan leiden tot gokverslaving en financiële en sociale problemen. In het geval van illegaal gokken komt daar een aspect bij: door onder meer de eventuele aanwezigheid van geldbedragen die gemoeid zijn met het gelegenheid geven tot illegaal gokken en het kunnen ontstaan van gokschulden, brengt het gelegenheid geven tot illegaal gokken ook een openbare orde- en veiligheidsrisico mee voor de nabije leefomgeving van het pand waarin illegaal gegokt wordt, maar ook voor de bezoekers van het pand/bedrijf.

  • Met het tijdelijk sluiten van het pand wil de burgemeester bewerkstelligen dat de (vrees voor) verstoring van de openbare orde onmiddellijk beëindigd wordt. Daarnaast acht hij het doorbreken van de loop naar en bekendheid met het betreffende bedrijf als locatie waar kan worden gegokt noodzakelijk.

  • 2.

    Sluiting van het horecapand voor 6 maanden + intrekken vergunningen

  • Bij een tweede constatering gaat de burgemeester over tot sluiting van het horecapand voor de duur van 6 maanden. Aan het bevel tot sluiting wordt een last onder bestuursdwang gekoppeld, die inhoudt dat het horecapand van gemeentewege fysiek wordt gesloten door het (laten) vervangen van de sloten van het pand.

  • Daarnaast worden de horeca-exploitatievergunning en/of Alcoholwetvergunning van de exploitant van het horecabedrijf ingetrokken op grond van artikel 1:6 onder b van de APV, respectievelijk artikel 31 lid 1 onder b en c van de Alcoholwet.

  • Uit jurisprudentie blijkt dat een burgemeester zich op het standpunt mag stellen dat illegale gokactiviteiten een negatief effect op de samenleving en de openbare orde en veiligheid hebben en dat de constatering van het gelegenheid bieden tot illegaal gokken voldoende is om vergunningen in te trekken.

Verjaringstermijn: 2 jaar

Z. Illegale kansspelen in en vanuit een voor publiek openstaand gebouw, niet zijnde een horecabedrijf

De laatste jaren is er een opmars van niet-horecabedrijven die een bijeenkomstfunctie vervullen. Denk hierbij aan internetcafés, belwinkels en speelgelegenheden. Veelal betreft het vergunningvrije bedrijven; ze hebben geen horeca-exploitatievergunning of Alcoholwetvergunning. Ook bij dit soort bedrijven worden illegale gokactiviteiten waargenomen.

Wanneer wordt geconstateerd dat een bedrijf, niet zijnde een horecabedrijf, gelegenheid geeft tot het spelen van illegale kansspelen, wordt hiertegen als volgt opgetreden:

  • 1.

    Sluiting van het pand voor 3 maanden

  • De burgemeester gaat over tot sluiting van het voor het publiek openstaande gedeelte van het pand voor de duur van 3 maanden. De bevoegdheid hiertoe is gelegen in artikel 2:41a van de APV. Aan het bevel tot sluiting wordt een last onder bestuursdwang gekoppeld, die inhoudt dat het pand van gemeentewege fysiek wordt gesloten door het (laten) vervangen van de sloten van het pand.

  • Het is algemeen bekend dat gokken kan leiden tot gokverslaving en financiële en sociale problemen. In het geval van illegaal gokken komt daar een aspect bij: door onder meer de eventuele aanwezigheid van geldbedragen die gemoeid zijn met het gelegenheid geven tot illegaal gokken en het kunnen ontstaan van gokschulden, brengt het gelegenheid geven tot illegaal gokken ook een openbare orde- en veiligheidsrisico mee voor de nabije leefomgeving van het pand waarin illegaal gegokt wordt, maar ook voor de bezoekers van het pand/bedrijf.

  • Met het tijdelijk sluiten van het pand wil de burgemeester bewerkstelligen dat de (vrees voor) verstoring van de openbare orde onmiddellijk beëindigd wordt. Daarnaast acht hij het doorbreken van de loop naar en bekendheid met het betreffende bedrijf als locatie waar kan worden gegokt noodzakelijk.

  • 2.

    Sluiting van het pand voor 6 maanden

  • Bij een tweede constatering gaat de burgemeester over tot sluiting van het voor het publiek openstaande gedeelte van het pand voor de duur van 6 maanden. Aan het bevel tot sluiting wordt een last onder bestuursdwang gekoppeld, die inhoudt dat het horecapand van gemeentewege fysiek wordt gesloten door het (laten) vervangen van de sloten van het pand.

Verjaringstermijn: 2 jaar

Bijlage 10 Samenwerkingspartners en samenwerkingsafspraken

Samenwerkingsafspraken

afbeelding binnen de regeling

De RUD voert voor de gemeente Amersfoort milieutaken uit. De samenwerkingsafspraken tussen de RUD en Amersfoort liggen vast in een dienstverleningsovereenkomst (hierna: DVO). De RUD rapporteert ieder half jaar en ook jaarlijks over de voortgang van de uitvoering van haar taken voor de gemeente. Ook stelt de RUD jaarlijks een uitvoeringsplan op. Dat uitvoeringsplan maakt jaarlijks integraal onderdeel uit van het Uitvoeringsprogramma. Dit Uitvoeringsprogramma is op basis van de regionale U&H strategie zoals die ook door het college van Amersfoort is vastgesteld.

afbeelding binnen de regeling

De VRU adviseert de gemeente Amersfoort en de Provincie Utrecht in het kader van de vergunningverlening op het gebied van brandveilig gebruik. Ook voert de VRU op dit gebied het toezicht uit. De VRU controleert daarnaast risicogericht op bestaande bouwwerken en geeft voorlichting over brandveiligheid aan consumenten en ondernemers. De samenwerkingsafspraken tussen de VRU en de gemeente Amersfoort liggen vast in een DVO. De VRU rapporteert jaarlijks over de uitgevoerde werkzaamheden en stelt jaarlijks in overleg met de gemeente Amersfoort een jaarplan op.

afbeelding binnen de regeling

De provincie Utrecht heeft de (wettelijke) taak gekregen om de samenwerking tussen bestuursorganen op het gebied van de VTH-taken te coördineren. In de provincie Utrecht is al jaren een breed samengesteld PSO operationeel, dat is doorontwikkeld in een Bestuurlijk Overleg VTH. Hiermee wordt invulling gegeven aan de formele eisen uit de Omgevingswet. Naast de overheden (gemeenten, provincie, waterschappen, politie, Openbaar Ministerie), landelijke inspectiediensten (NVWA, RWS, Belastingdienst, SZW, ILT) en de Veiligheidsregio, nemen ook een aantal beherende instanties (Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten, Utrechts Landschap) en belangenorganisaties, zoals Utrechts Particulier Grondbezit deel aan het overleg. Daarnaast nemen ook de Omgevingsdienst regio Utrecht (ODRU) en de Regionale Uitvoeringsdienst Utrecht (RUD Utrecht) als adviseurs deel aan het overleg.

In het kader van de invoering van de Omgevingswet is er intensief samengewerkt en zijn de afspraken bestuurlijk vastgelegd en verder uitgewerkt in praktische afspraken tussen alle samenwerkende partners.

Interbestuurlijk Toezicht (hierna: IBT)

De Provincie Utrecht ziet toe of- en in hoeverre gemeenten voldoen aan de wettelijke kwaliteitseisen. Het IBT richt zich zowel op de taken vergunningenverlening, toezicht en handhaving, als op ruimtelijke ordening, milieu, externe veiligheid en erfgoed/monumenten.

In de provinciale verordening systematische toezichtinformatie is vastgelegd welke informatie de provincie van de gemeenten jaarlijks wil ontvangen op de onderdelen van het Omgevingsrecht. Op basis van de aangeleverde informatie vindt de beoordeling plaats. Hierbij kon het oordeel uitkomen op “voldoet niet”, “voldoet deels” of “voldoet”.

De Amersfoort is over de periode 2016-2017 beoordeeld met het oordeel ’redelijk adequaat’. Voor de periode 2017-2021 is dit verbeterd naar het oordeel ‘adequaat’. De beoordeling over 2022 en 2023 is uitgekomen op ‘voldoet deels’.

afbeelding binnen de regeling

De samenwerking tussen de waterschappen en gemeenten in de provincie Utrecht heeft betrekking op het toezicht en handhaving van zaken die grondwater of oppervlaktewater gerelateerd zijn, zoals waterkwaliteit en -kwantiteit, medegebruik van openbaar water en nautisch toezicht op vaarbewegingen.

Door de invoering van de Omgevingswet zijn de afspraken weer herzien en praktisch vertaald in werkafspraken.

In incidentele gevallen wordt gezamenlijk opgetrokken. In dat kader vindt uitwisseling van gegevens plaats. In voorkomende gevallen vindt er signaaltoezicht plaats.

afbeelding binnen de regeling

In het geval strafrechtelijk optreden is vereist, bijvoorbeeld bij de vervolging van milieuovertredingen, waarbij sprake is van economische delicten, vindt afstemming plaats met het functioneel parket. De vervolging van overtredingen openbare ruimte worden afgehandeld door het Openbaar Ministerie Midden-Nederland. Inzet van OM en politie is conform de landelijke handhavingsstrategie, die geborgd is in ons handhavingsbeleid.

Politie, OM, belastingdienst en gemeenten werken regionaal samen met het RIEC. Regionaal Informatie en Expertise Centrum. (Landelijk LIEC). Het RIEC Midden Nederland heeft een actieplan “wie praat, die gaat” opgesteld, hierin zijn de regionale prioriteiten voor de komende jaren vastgelegd, gericht op het tegengaan van ondermijning. Casuïstiek wordt opgepakt onder het werkproces van signaal tot interventie; hieronder val onder andere de lokale casuïstiek uit het ondermijningsoverleg, maar ook casuïstiek in het Districtelijk Team Ondermijning. Bij de lokale casuïstiek, indien relevant, betrekken wij ook onze partners zoals de RUD.

afbeelding binnen de regeling

De politie treedt als partner vooral zichtbaar op bij de handhaving van de openbare orde. De politie werkt nauw samen met de BOA’s, bijvoorbeeld tijdens de horecaconctroles in de weekenden. Ook tijdens de reguliere werkzaamheden van de BOA’s ondersteunt de politie wanneer dat gevraagd wordt. En vice versa.

De politie besteedt daarnaast op drie niveaus aandacht aan milieudelicten:

  • 1.

    eenvoudige delicten, zoals zwerfvuil, afval lozen in wateren, verbranden van afval en geluidsoverlast. Iedere politiefunctionaris kan hiertegen optreden.

  • 2.

    middelzware delicten, zoals het illegaal dumpen van afval, het in bezit hebben van bedreigde dier- en plantensoorten, en handel in illegaal vuurwerk. Milieurechercheurs verrichten zelfstandig onderzoek naar het delict;

  • 3.

    zwaardere delicten. Hierbij werkt de milieurecherche samen met andere opsporingsdiensten of ministeries. Zware milieudelicten zijn vaak nauw verbonden met delicten als fraude, oplichting en valsheid in geschrifte.

Het opsporen en bestrijden van (middel)zware milieucriminaliteit gebeurt door een Regionaal Milieuteam. Ook is er een landelijke recherche die zich bezighoudt met (inter)nationale milieumisdaden.

In 2022 is er een handhavingsarrangement met de politie getekend waarin nadere afspraken over o.a. de samenwerking zijn gemaakt.

Bijlage 11 Richtlijn dwangsommen en begunstigingstermijnen

Deze richtlijn wordt gebruikt als handhavend wordt opgetreden door middel van het opleggen van een last onder dwangsom om een einde te maken aan een overtreding. Wij hebben bij het bepalen van de hoogte van de dwangsom en het maximum van het te verbeuren bedrag een ruime mate van beleidsvrijheid. De hoogte van de dwangsom kan en moet op de ernst van de overtreding worden afgestemd (evenredigheid) en tot doel hebben de overtreding tegen te gaan of te voorkomen (effectiviteit) (art. 5:32 Awb). Deze leidraad biedt handhavers houvast bij het bepalen van de hoogte van een dwangsom en het maximum te verbeuren bedrag. Wij dienen altijd zelf een deugdelijke motivering over de hoogte van de gekozen bedragen in het besluit op te nemen. De dwangsom dient voldoende prikkelend te werken, zodanig dat de overtreder de overtreding zal beëindigen. Bovendien mag de dwangsom niet zodanig hoog zijn dat deze als straf kan worden gezien.

Tabellen

In de tabellen hieronder is de sanctie(s), bijbehorende dwangsombedrag, modaliteit, typering LHSO en begunstigingstermijn per overtreding opgenomen. In deze tabellen zijn hieronder zijn de overtredingen onderverdeeld in 2 hoofdthema’s:

  • -

    Fysieke leefomgeving

  • -

    Publiek domein

De overtredingen waarvoor de RUD namens ons handhavend optreed, de milieutaken, zijn niet opgenomen in deze tabellen. De RUD heeft deze zaken opgenomen in de “U&H strategie 2022-2023 RUD”.

De overtredingen die opgenomen zijn in het landelijke “Feitenboekje Lijst van feiten betreffende misdrijven, overtredingen en Muldergedragingen” van het Openbaar Ministerie worden niet meegenomen in deze tabellen, voor zover er (in de meeste gevallen) gekozen wordt voor het opleggen van een strafbeschikking. Indien er bij een overtreding gekozen wordt voor (ook) een bestuursrechtelijke sanctie en dit komt vaak voor, hebben we de overtreding ook opgenomen in deze tabellen.

Deze richtlijn is niet uitputtend bedoeld. Voor overtredingen die niet in deze tabel zijn opgenomen wordt de hoogte van de dwangsom en de te stellen termijn per specifieke situatie nader bepaald.

Taakveld

Overtreding

Sanctie 1

Sanctie 2

Typering LHSO

Hoogte dwangsom per verbeuring

Aantal verbeuringen

Begunstigingstermijn

Bouwen en RO

Bouwen zonder kwaliteitsborger (bij gevolgklasse 1)

Bestuursdwang (bouwstop)

Dwangsom, per week

4 - aanzienlijk

€ 15.000,-

3

Per direct (1 dag)

Starten bouw zonderbouwmelding

Bestuursdwang (bouwstop)

Dwangsom,per week

3 - van belang

€ 5.000,-

3

Per direct (1 dag)

In gebruik nemen zonder geaccepteerde gebruiksmelding

Dwangsom,per week

Bestuursdwang

3 - van belang

Maatwerk

Maatwerk

Maatwerk

Het uitvoeren van een omgevingsplanactiviteit zonder/ in afwijking van de Omgevingsvergunning

Dwangsom,per week

Bestuursdwang

4 - aanzienlijk

€ 15.000,-

4

1 week

Bouwen zonder Omgevingsvergunning bouw (bij gevolgklasse 2)

Bestuursdwang (bouwstop)

Dwangsom,per week

4 - aanzienlijk

€ 30.000,-

3

Per direct (1 dag)

Bouwen in afwijking van Omgevingsvergunning bouw (bij gevolgklasse 2)

Bestuursdwang (bouwstop)

Dwangsom,per week

4 - aanzienlijk

€ 20.000,-

2

Per direct (1 dag)

Gebruiken zonder/ in afwijking Omgevingsvergunning bouw (bij gevolgklasse 2)

Dwangsom,per week

Bestuursdwang

4 - aanzienlijk

€ 30.000,-

4

1 week

Bouwen zonder Omgevingsvergunning bouw (bij gevolgklasse 3)

Bestuursdwang (bouwstop)

Dwangsom, per week

4 - aanzienlijk

€ 45.000,-

3

Per direct (1 dag)

Bouwen in afwijking van Omgevingsvergunning bouw (bij gevolgklasse 3)

Bestuursdwang (bouwstop)

Dwangsom,per week

4 - aanzienlijk

€ 30.000,-

2

Per direct (1 dag)

Welstand exces

Dwangsom,per maand

Bestuursdwang en bestuurlijke boete

4 - aanzienlijk

Maatwerk

3

1 maand

Inrit aanleggen zonder of in afwijking van de melding

Dwangsom, per week

Bestuursdwang

3 - van belang

€ 1.500,-

3

1 week

Slopen zonder sloopmelding met asbest

Bestuursdwang

 

4 - aanzienlijk

Maatwerk

1

Per direct (1 dag)

Slopen zonder sloopmelding zonder asbest

Bestuursdwang

 

3 - van belang

€ 5.000,-

3

Per direct (1 dag)

Handelsreclame aanbrengen zonder of in afwijking van omgevingsvergunning

Dwangsom,per week

 

2 - beperkt

€ 500,-

4

1 week

 

Bedrijfmatige activiteit waar niet toegestaan zonder of in afwijking van omgevingsvergunning

Dwangsom,per week

 

3 - van belang

€ 5.000,-

3

1 week

Illegaal gebruik kamergewijze verhuur zonder of in afwijking van omgevingsvergunning

Dwangsom,per maand

 

3 - van belang

€ 10.000,-

3

3 maanden

Illegaal gebruik recreatiewoning zonder of in afwijking van omgevingsvergunning

Dwangsom,per maand

 

3- van belang

€ 10.000,-

3

3 maanden

Wonen waar niet toegestaan zonder of in afwijking van omgevingsvergunning

Dwangsom, per maand

 

4 - aanzienlijk

€ 20.000,-

3

1 Maand

 
 
 
 
 
 

Opkoopbescherming

In gebruik geven zonder vergunning opkoopbescherming

Dwangsom, per maand

 

3 - van belang

€ 10.000,-

3

3 maanden

In gebruik geven in afwijking van vergunning opkoopbescherming

Dwangsom, per maand

 

3 - van belang

€ 10.000,-

3

3 maanden

Cultuurhistorie

Werkzaamheden uitvoeren zonder omgevingsvergunning aan een (rijks) monumentaal pand

Bestuursdwang

 

4 - aanzienlijk

€ 20.000,-

2

Per direct (1 dag)

Handelen in strijd met de voorschriften omgevingsvergunning (rijks)monumentaal pand

Bestuursdwang

 

4 - aanzienlijk

€ 15.000,-

2

Per direct (1 dag)

Werkzaamheden uitvoeren zonder of in afwijking van een vergunning waarbij het (rijks)beschermd stadsgezicht wordt aangetast

Bestuursdwang

 

4 - aanzienlijk

€ 10.000,-

2

Per direct (1 dag)

Het zonder of in afwijking van de vergunning uitvoeren van werkzaamheden waardoor de archeologische waarde wordt aangetast

Bestuursdwang

Dwangsom,per week

4 - aanzienlijk

€ 10.000,-

2

Per direct (1 dag)

 
 
 
 
 
 

Energielabel C

Niet voldoen aan energielabel C

Dwangsom, per 4 weken

Bestuursdwang

3 - aanzienlijk

10.000

3

12 weken

Bijlage 12 Beleidsregel intrekken omgevingsvergunning onder Omgevingswet

Burgemeester en wethouders van gemeente Amersfoort;

overwegende dat het gewenst is, in een beleidsregel, richtlijnen vast te leggen voor de procedure die wordt doorlopen en moet leiden tot het intrekken van (oude) omgevingsvergunningen voor de (omgevingsplan)activiteit bouwen,

gelet op artikel 1:3 lid 4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), artikel 4:81 tot en met 4:84 van de Awb en artikel 5.40 lid 2 van de Omgevingswet in samenhang met Afdeling 8.10 van het Besluit kwaliteit leefomgeving,

besluiten vast te stellen:

Beleidsregel intrekken omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen

Artikel 1 Begrippen

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

  • a.

    Omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen: vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onder a en/of artikel 5.1, tweede lid, onder a van de Omgevingswet;

  • b.

    Bouwen: plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk;

  • c.

    Intrekken: het geheel of gedeeltelijk intrekken van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen;

  • d.

    Urgente en zwaarwegende planologische belangen: een situatie waarbij voor het gebied waarbinnen het vergunde bouwwerk is gesitueerd een aanpassing van het omgevingsplan in voorbereiding is en het vergunde bouwwerk het toekomstig planologisch kader frustreert. Hierbij moet ten minste sprake zijn van het nemen van een voorbereidingsbesluit op grond van 4.14 van de Omgevingswet of van een ter inzage gelegd ontwerpbesluit voor een aanpassing van het omgevingsplan van toepassing is.

Artikel 2 Intrekkingsregeling wanneer geen activiteiten zijn verricht

  • a.

    Volgens artikel 5.40, tweede lid, onder b van de Omgevingswet is het college van burgemeester en wethouders bevoegd om een omgevingsvergunning in te trekken, als gedurende een jaar of een in de vergunning bepaalde langere termijn, geen activiteiten zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning.

  • b.

    Indien er urgente en zwaarwegende planologische belangen zijn wordt van deze bevoegdheid na een jaar, na het onherroepelijk worden van de vergunning, actief gebruik gemaakt. Doen zich geen urgente en zwaarwegende planologische belangen voor, dan wordt na 3 jaar, na het onherroepelijk worden van de verleende vergunning, gebruik gemaakt van deze bevoegdheid.

  • c.

    Als niet tijdig met de uitvoering van het werk is begonnen, wordt aan de vergunninghouder een voornemen tot het intrekken van de omgevingsvergunning bekend gemaakt volgens artikel 4 van deze beleidsregel.

  • d.

    Indien er een zienswijze is ingediend, wordt bekeken of de ingediende zienswijze aanleiding geeft tot het gunnen van een ruimere termijn waarbinnen activiteiten moeten zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning.

  • e.

    De termijn bedoeld onder d wordt naar redelijkheid en in het licht van het concrete geval bepaald, maar bedraagt voor omgevingsvergunningen niet meer dan 2 jaar nadat het voornemen tot intrekken aan de vergunninghouder kenbaar is gemaakt.

Artikel 3 Gunnen ruimere termijn voor start of herstart bouwwerkzaamheden

In de volgende situaties is sprake van een concreet geval waarvoor een ruimere termijn kan worden gegund zoals bedoeld in artikel 2, onder d van deze beleidsregel:

  • a.

    De vergunninghouder kan met concrete documenten (geaccepteerde offerte van een bouwondernemer, facturen van bestelde bouwmaterialen en/of hiermee gelijk te stellen documenten) zijn intentie tot het starten met het bouwen aantonen.

  • b.

    De vergunninghouder kan persoonlijke omstandigheden opvoeren. Bijvoorbeeld een sterfgeval of ziekte in de familie, die aantoonbaar tot uitstel van het bouwen hebben geleid. Een ruimere termijn wordt alleen gegund als de persoonlijke omstandigheid zich niet meer dan een jaar voor de start van de intrekkingsprocedure heeft voorgedaan of deze op dat moment nog voortduurt.

Artikel 4 Procedure tot intrekking van de omgevingsvergunning

  • 1.

    Als de omgevingsvergunning tot stand is gekomen met de reguliere voorbereidingsprocedure:

    • a.

      krijgen belanghebbenden, voordat een omgevingsvergunning wordt ingetrokken, de gelegenheid om hierover binnen een termijn van twee weken een zienswijze naar voren te brengen (artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht).

    • b.

      neemt het college binnen acht weken na de ontvangst van de zienswijze een besluit over het intrekken van de omgevingsvergunning volgens deze beleidsregel.

    • c.

      wordt het besluit om de omgevingsvergunning in te trekken, bekendgemaakt aan vergunninghouder en eventuele derde belanghebbenden en wordt dat gepubliceerd op de website Overheid.nl.

  • 2.

    Als de omgevingsvergunning tot stand is gekomen met de uitgebreide voorbereidingsprocedure (conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht):

    • a.

      wordt, voordat een omgevingsvergunning wordt ingetrokken, het ontwerp van het te nemen besluit zes weken ter inzage gelegd. Hiervoor wordt een kennisgeving van het ontwerpbesluit gepubliceerd op de website Overheid.nl.

    • b.

      kunnen belanghebbenden zowel schriftelijk als mondeling hun zienswijze over het ontwerp naar voren brengen.

    • c.

      neemt de gemeente als er geen zienswijzen naar voren zijn gebracht, binnen 4 weken nadat de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen is verstreken het besluit.

    • d.

      neemt de gemeente als er wel zienswijzen naar voren zijn gebracht, uiterlijk 12 weken na de terinzagelegging het besluit.

    • e.

      wordt het besluit om de omgevingsvergunning in te trekken, bekendgemaakt aan vergunninghouder en eventueel derde belanghebbenden en wordt dat gepubliceerd op de website Overheid.nl.

Artikel 5 Intrekken na toekenning ruimere termijn

Als binnen de in artikel 2, onder e van deze beleidsregel gestelde ruimere termijn geen begin is gemaakt met het bouwen, kan, in afwijking van hetgeen in artikel 4 is bepaald, de verleende omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen zonder voorafgaande aankondiging ingetrokken worden.

Artikel 6 Geen uitsluiting overige intrekkingsgronden

Deze beleidsregel sluit beslissingen over de overige in artikel 5.40 van de Omgevingswet opgenomen intrekkingsgronden niet uit.

Artikel 7 Hardheidsclausule

Er wordt volgens deze beleidsregel gehandeld tenzij dat voor één of meer belanghebbenden gevolgen heeft die door bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.

Artikel 8 Overgangsbepaling

Aan deze beleidsregel wordt terugwerkende kracht verleend. Dit betekent dat de intrekkingsprocedure ook wordt toegepast ten aanzien van omgevingsvergunningen die voor de datum van inwerkingtreding van deze beleidsregel zijn verleend.

Artikel 9 Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking op de dag na bekendmaking.

Artikel 10 Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als “Beleidsregel intrekken omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen”.

Vastgesteld in de vergadering van [datum]

De secretaris,

De burgemeester,

Bijlage 13 Landelijke risicothema’s VTH

Landelijke risicothema’s

Met het in werking treden van de Wet revitalisering generiek toezicht, hebben de provincies de taken van de voormalige VROM-Inspectie van het Rijk overgedragen gekregen. De toenmalige VROM-inspectie heeft zeven landelijke risicothema’s benoemd die, mits deze zich voordoen, extra aandacht moeten krijgen en onderdeel moeten zijn van de uit te voeren risicoanalyse. De zeven risicothema’s zijn hierna aangegeven en verder gedefinieerd:

  • Constructieve veiligheid

  • Alle aanvragen voor een omgevingsvergunning die betrekking hebben op een technische bouwactiviteit (gevolgklasse 2 en 3), worden door een constructeur getoetst aan de regels voor constructieve veiligheid (hoofdstuk 3 en 4 van het Bbl). De toetsing vindt risicogestuurd plaats volgens de toetsmatrix Bbl.

  • Wat betreft toezicht is aan constructieve veiligheid voor de risicovolle bouwwerken een diepgaand toezichtniveau toegekend. De toezichthouder voert op verschillende momenten in de uitvoeringsfase (detail)controles uit volgens het nieuwe Bbl toezichtprotocol van de VBWTN, opgenomen in bijlage 6.

  • Brandveiligheid van gebouwen

  • Alle aanvragen voor een omgevingsvergunning die betrekking hebben op een technische bouwactiviteit (gevolgklasse 2 en 3) en meldingen brandveilig gebruik worden door de VRU getoetst aan de regels voor brandveiligheid uit het Bbl. De toetsing vindt risicogestuurd plaats.

  • Wat betreft toezicht worden alle bedrijven die milieubelastende activiteiten uitvoeren in het kader van brandveilig gebruik periodiek gecontroleerd door de VRU. Daarnaast worden de eindcontroles, na gereedmelding van een bouwactiviteit en voor zover brandveiligheid een rol speelt, gezamenlijk uitgevoerd door de toezichthouder van de gemeente en de VRU.

  • Handhaven omgevingsplan

  • De U&H-strategie benoemt verschillende RO-thema’s als zogenoemde “aandachtsgebieden”. Daarnaast betreft het behandelen van handhavingsverzoeken in de praktijk vaak het handhaven van het omgevingsplan.

  • Asbest

  • Asbest is schadelijk is voor de gezondheid en daken met asbest zijn de grootste bron van asbestvezels die nog aanwezig is in het milieu. Het is in Nederland al sinds 1993 verboden om asbest te gebruiken in de bouw. In veel woningen en bedrijfspanden zit echter nog steeds asbest. Voorlopig komt er geen verbod op asbestdaken. Toch saneren huiseigenaren vaak op eigen initiatief hun asbestdaken. Controle op asbestsloopmeldingen en het verwijderen van asbest heeft gelet op het risico op de omgeving en het risico op de volksgezondheid een hoog risico. Deze taken zijn wettelijk verplicht en vallen onder het basistakenpakket van de RUD op basis van de Omgevingswet.

  • Risicovolle Milieubelastende activiteiten (Mba’s)

  • Binnen de taken milieucontroles komt het toezicht bij risicovolle milieubelastende activiteiten aan bod. Risicovolle Mba’s worden risicogestuurd, maar ook themagestuurd gecontroleerd. De RUD stelt een op basis van risico’s een jaarlijst op welke bedrijven worden gecontroleerd op welke mba’s.

  • Bodem (toepassing van verontreinigde grond)

  • Binnen de taken milieucontroles-bodem komt het toezicht op de toepassing van (mogelijk) verontreinigde grond aan bod. Het toezicht hierop vindt plaats door de RUD.

  • Brandveiligheid bij opslag gevaarlijke stoffen

  • Binnen de taken milieucontroles wordt de brandveiligheid bij opslag gevaarlijke stoffen als een van belangrijkste risicofactoren gezien. Bedrijven waarbij dit speelt zijn in de risicomatrix hoog ingeschaald en worden geregeld bezocht door de VRU en de RUD.


Noot
1

Op grond van de modelverordening uitvoering en handhaving van de VNG en het IPO. De link voor de omgevingsdiensten met de LHS en de LHSO staat beschreven in deel C (procescriteria), onder de 9b (de sanctiestrategie).

Noot
2

In dit document wordt uitgegaan van de VTH Kwaliteitscriteria 2.2 uit 2019.

Noot
3

De landelijke handhavingsstrategie Brzo die van toepassing is bij de hand- having van Seveso-voorschriften, is een voorbeeld van een landelijke module die al bestond vóór inwerkingtreding van de Omgevingswet. Het gaat hier om een module ‘bovenop’ de algemene landelijke handhavingsstrategie voor een basistaak waarvoor de specifieke deskundigheid is vereist die bij een klein aantal (6) omgevingsdiensten is gebundeld. Er valt ook te denken aan modules voor andere taken dan de verplichte basistaken.

Noot
4

Dit is ook de reden waarom de LHSO – evenals haar voorgangster – niet als recht in de zin van artikel 79 RO kan worden beschouwd (zie onder meer HR 17 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:436 en Hof Arnhem-Leeuwarden 7 juli 2021, ECLI:NL:G- HARL:2021:640). Uit rechtspraak vloeit voort dat op het openbaar ministerie niet de verplichting rust om in individuele, concrete gevallen te motiveren waarom de omstandigheden van die zaak het OM tot afwijking van de LHSO deden besluiten.

Noot
5

Afhankelijk van de organisatie of het complexe karakter van de betrokken kwestie kan dit positioneren door twee (of meer) handhavers plaatsvinden.

Noot
6

Uit een oogpunt van duidelijkheid wordt de term overtreder gebruikt, ook al kan in de praktijk op enig moment in een procedure blijken dat betrokkene toch niet als overtreder kan worden aangemerkt (bijvoorbeeld – vgl. bij rechts- personen – omdat de overtreding hem/haar niet kan worden toegerekend of omdat er achteraf beschouwd geen sprake was van een overtreding).

Noot
7

Dit neemt uiteraard niet weg dat van de overheid kan worden verwacht dat burgers en bedrijven goed worden voorgelicht over nieuwe regels en wijzigingen van regels. Goede voorlichting en transparantie draagt bij aan grotere naleving.

Noot
8

Dit is ook de bedoeling van de wetgever (MvT Omgevingswet, Kamerstukken II 2013/14, 33962, nr. 3, p. 48): “Wanneer de gevolgen van een overtreding beperkt zijn en de overtreder normaal gesproken de regels naleeft en de betreffende overtreding onbedoeld heeft begaan, zal kunnen worden volstaan met een lichte interventie, zoals een waarschuwing.”

Noot
1

De burgemeester heeft een aantal categorieën horecabedrijven vrijgesteld van de vergunningplicht.

Noot
2

De leidinggevende moet vermeld staan op het aanhangsel bij de vergunning of moet bij de burgemeester zijn aangemeld als nieuwe leidinggevende. Nieuw aangemelde leidinggevenden mogen, zodra de ontvangst van de melding is bevestigd, alvast optreden als leidinggevende, zolang nog niet op de aanvraag is beslist.

Noot
3

Prijspeil 2024

Noot
4

Prijspeil 2024

Noot
5

Prijspeil 2024

Noot
6

De toezichthouder is in dergelijke gevallen gemandateerd om namens de burgemeester te besluiten tot het toepassen van spoedeisende bestuursdwang. Het besluit moet zo spoedig mogelijk na het toepassen van de bestuursdwang op schrift worden gesteld en worden toegestuurd aan de overtreder.

Noot
7

Prijspeil 2023

Noot
8

Prijspeil 2023

Noot
9

De leidinggevende moet vermeld staan op het aanhangsel bij de vergunning of moet bij de burgemeester zijn aangemeld als nieuwe leidinggevende. Nieuw aangemelde leidinggevenden mogen, zodra de ontvangst van de melding is bevestigd, optreden als leidinggevende, zolang nog niet op de aanvraag is beslist.

Noot
10

Prijspeil 2023

Noot
11

Prijspeil 2023

Noot
12

De leidinggevende moet vermeld staan op het aanhangsel bij de vergunning of moet bij de burgemeester zijn aangemeld als nieuwe leidinggevende. Nieuw aangemelde leidinggevenden mogen, zodra de ontvangst van de melding is bevestigd, alvast optreden als leidinggevende, zolang nog niet op de aanvraag is beslist.

Noot
13

Prijspeil 2023

Noot
14

Prijspeil 2014

Noot
15

Prijspeil 2023

Noot
16

Prijspeil 2023

Noot
17

Prijspeil 2023

Noot
18

Prijspeil 2023

Noot
19

Een behendigheidsautomaat is een speelautomaat waarvan:

- het spelresultaat uitsluitend kan leiden tot een verlengde spelduur of het recht op gratis spelen (je kunt er dus geen geld mee winnen); en

- het verloop van het spel (winst of verlies) afhankelijk is van de behendigheid, kennis en tactiek van de speler.

Noot
20

Er is sprake van een kansspel wanneer men kan mededingen naar prijzen of premies en de aanwijzing der winnaars geschiedt door enige kansbepaling waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed kunnen uitoefenen.

Noot
21

Een pokertoernooi dat niet besloten en bedrijfsmatig plaatsvindt, is alleen toegestaan wanneer daarmee op geen enkele wijze een prijs of premie gewonnen kan worden en er ook geen inleggeld of entreegeld gevraagd wordt aan de deelnemers.

Noot
22

Een gokzuil is een computer of ander apparaat met een internetverbinding waarop illegaal weddenschappen kunnen worden afgesloten op sportwedstrijden.