Gemeente Rhenen - Nadere regels jeugdhulp gemeente Rhenen 2024

Dit is een toekomstige tekst! Geldend vanaf 18-07-2024

Intitulé

Gemeente Rhenen - Nadere regels jeugdhulp gemeente Rhenen 2024

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rhenen;

gelet op de artikelen 3.9, 4.7, 5.5, 6.11, 7.6, 8.10, 10.10, 10.11, 11.6, 12, 13.5 en 24.4 van de

Verordening jeugdhulp gemeente Rhenen 2022;

Besluit:

1. de Nadere regels jeugdhulp gemeente Rhenen 2024 vast te stellen;

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Alle begrippen die in deze Nadere regels worden gebruikt en die niet nader zijn omschreven hebben dezelfde betekenis als de begrippen in de Verordening Jeugdhulp 2022, de Jeugdwet, Algemene Verordening Gegevensbescherming(AVG) en/of de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

  • a.

    Algemene voorziening: een voorziening die vrij toegankelijk en voor alle inwoners van de gemeente beschikbaar is.

  • b.

    Centrale raad van beroep: De Centrale Raad van Beroep is het hoogste rechterlijk college in Nederland in een deel van de bestuursrechtelijke geschillen en spreekt recht in een deel van de zaken waarop de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is.

  • c.

    Gebruikelijke hulp: de hulp die in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;

  • d.

    Geobjectiveerde beperking: een vastgestelde ziekte, aandoening of handicap door een daartoe gemachtigd orgaan;

  • e.

    Mantelzorg: zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, door personen uit diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.

  • f.

    Zorgplicht: ouders dienen te zorgen voor opvoeding van hun kinderen, het geestelijk en lichamelijk welzijn en het bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid

Hoofdstuk 2. Vormen van jeugdhulp

In dit hoofdstuk worden de verschillende vormen van jeugdhulp toegelicht. Hierbij geldt de richtlijn dat de oplossing eerst wordt gezocht in de categorie ‘andere voorzieningen’, vervolgens in algemene (voorliggende) voorzieningen en als laatste optie een individuele voorziening.

2.1 Andere voorzieningen

Een andere voorziening is een voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen. Deze zijn niet specifiek genoemd in hoofdstuk 2 van de verordening, maar zijn wel essentieel in het onderzoek. Hieronder staan de belangrijkste andere voorzieningen.

Ouderlijke zorgplicht

Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen, zowel bij gezondheid als ziekte. Zij moeten zorgen voor opvoeding van hun kinderen, het geestelijk en lichamelijk welzijn en het bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid. Bij uitval van één van de ouders, moet de ander ouder de zorg voor de kinderen over nemen. Hierbij moeten zij zelf naar oplossingen voor problemen in de zorg zoeken. Zorgverlof, mantelzorg of andere voorzieningen als kinderopvang en BSO(+), kunnen een oplossing bieden. In kortdurende situaties verwachten we van ouders dat zij hun kind alle persoonlijke verzorging, begeleiding en verpleegkundige handelingen geven. Bij een langdurige situatie (periode van minimaal 6 aaneengesloten maanden) valt alleen de gebruikelijke persoonlijke verzorging en begeleiding onder gebruikelijke hulp.

Ouderlijke zorgplicht bij scheiding

Bij scheiding vervalt het samenwonen en daarmee dus ook de gebruikelijke hulp voor het huishouden en de onderlinge persoonlijke verzorging van partners. De zorgplicht voor de kinderen verdwijnt niet. Bij uitval van de verzorgende ouder moeten we onderzoeken naar de mogelijkheid van opvang van de kinderen door de niet thuiswonende ouder. Dit doen we door te kijken naar de vastgelegde afspraken tussen de ex-partners. Als deze afspraken er niet zijn, dienen deze eerst door ouders gemaakt te worden ten behoeve van het verdere onderzoek. Mocht uit het onderzoek blijken dat de niet thuiswonende ouder en diens netwerk ook geen oplossing kunnen bieden, kan er een indicatie (voor opvang) nodig zijn.

Voor die perioden dat de kinderen bij de verzorgende uitgevallen ouder zijn, kan er dan een indicatie voor opvang nodig zijn. Als de niet-verzorgende ouder de zorgplicht niet nakomt, beschouwen we de situatie als een eenoudergezin.

Sociaal netwerk

Het sociaal netwerk is het netwerk uit iemands sociale omgeving waar iemand op kan terugvallen. Zorg vanuit het sociaal netwerk is zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, door personen uit diens directe omgeving.

Mantelzorg

Mantelzorg is zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, door personen uit diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie. Bij mantelzorg wordt de normale (gebruikelijke) zorg in zwaarte en duur en/of intensiteit aanmerkelijk overschreden. Mantelzorg gebeurt op basis van vrijwilligheid.

Mantelzorg is niet afdwingbaar, waardoor voor de zorg die de mantelzorger biedt ook aanspraak op grond van de Jeugdwet en Wmo 2015 kan bestaan. Dit is het geval wanneer de mantelzorger de zorg (tijdelijk) niet meer kan verlenen.

Gebruikelijke hulp

Gebruikelijke hulp is de normale, dagelijkse hulp, zorg of begeleiding die partners, ouders, inwonende kinderen en/of andere huisgenoten geacht worden elkaar te bieden. Gebruikelijke hulp is afdwingbaar en valt niet onder de Jeugdwet. In principe spreken we van gebruikelijke hulp bij een leefeenheid die gemeenschappelijk een woning bewoont.

Gebruikelijke hulp heeft, anders dan mantelzorg, een verplichtend karakter en hierbij maken we geen onderscheid op basis van sekse, religie, cultuur, gezinssamenstelling, de wijze van inkomensverwerving, drukke werkzaamheden/lange werkweken, studie of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken. De aanwezigheid van gebruikelijke hulp betekent dan ook dat er geen reden is om voor dat deel van de ondersteuning individuele voorziening toe te kennen. Redenen als “niet gewend zijn om” of geen huishoudelijk werk willen en/of kunnen verrichten” leiden niet tot aanspraak op hulp.

De omvang en de inhoud van de gebruikelijke hulp is afhankelijk van de leefeenheid van de cliënt. Hoe intiemer een relatie binnen de leefeenheid, hoe meer hulp verwacht mag worden. We onderzoeken dus de mogelijkheden en beperkingen van de betreffende personen.

Bij de beoordeling van gebruikelijke hulp moeten we altijd kijken of partners, ouders, inwonende kinderen en/of andere huisgenoten deze hulp ook daadwerkelijk kunnen leveren.

Als er sprake is van een verplichte afwezigheid gedurende enkele aaneengesloten dagen (Richtlijn is 7 etmalen. Jurisprudentie is genuanceerder en gaat hier niet per definitie van uit. De CRvB noemt dat hierdoor ten onrechte wordt voorbij gegaan aan de vraag of de huisgenoot feitelijk kan voorzien in het verlenen van deze zorg. Hierbij moet altijd de individuele situatie nauwkeurig onderzocht worden. In de periode van afwezigheid is de huisgenoot niet in staat gebruikelijke hulp te leveren. In de berekening van de omvang van de hulp moet deze huisgenoot niet worden meegerekend.), kan dit een reden zijn af te zien van toepassing van gebruikelijke hulp en de toekenning van een individuele voorziening. Hierbij kan men denken aan internationale vrachtwagenchauffeurs, beroepsmilitairen door uitzendingen en scheepvaart. Als de verzorgende huisgenoot overbelast dreigt te worden, houden we hier rekening mee. We bieden in deze gevallen maatwerk en houden rekening met de ontwikkelingsfase van kinderen.

Algemene uitzonderingen gebruikelijke hulp

  • Bij geobjectiveerde beperkingen en/of het missen van kennis en/of vaardigheden die niet kunnen worden aangeleerd, verwachten we van partners, ouders, inwonende kinderen en/of andere huisgenoten (hierna: huisgenoten) geen bijdrage.

  • Bij (dreigende) overbelasting van huisgenoten verwachten we geen gebruikelijke persoonlijke verzorging en/of begeleiding, totdat deze dreigende overbelasting is opgeheven. We geven in deze situatie in eerste instantie enkel een kortdurende indicatie af. Hierbij geldt:

    • a.

      Wanneer er voor de huisgenoten eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen zijn om de (dreigende) overbelasting op te heffen, moeten deze hiertoe worden aangewend.

    • b.

      Voor zover de (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door maatschappelijke activiteiten buiten de gebruikelijke persoonlijke verzorging en/of begeleiding, wel of niet in combinatie met een fulltime school- of werkweek, gaat het verlenen van gebruikelijke persoonlijke verzorging en/of begeleiding voor op die maatschappelijke activiteiten.

    • c.

      Als er sprake is van (dreigende) overbelasting -door het zelf leveren van geïndiceerde ondersteuning/zorg- moet men die overbelasting opheffen door deze ondersteuning/zorg door (andere) zorgverleners uit te laten voeren/in te kopen;

    • d.

      Wanneer een nieuwe en/of herhaalde zorgtoewijzing wordt aangevraagd, wordt gekeken of en welke (aantoonbare) inspanningen zijn gedaan om de overbelasting terug te dringen. Ook hier houden we bij de zorgtoewijzing rekening mee.

  • Wanneer de cliënt zich in de terminale levensfase bevindt, verwachten we geen bijdrage van de huisgenoten.

Niet-gebruikelijke hulp

Er is een uitspraak (ECLI:NL:CRVB:2019:2362) van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dat stelt dat we onder bepaalde omstandigheden niet-gebruikelijke hulp van ouders en/of het netwerk kunnen verwachten en dus onder 'eigen kracht' of draagkracht van ouders/het netwerk kan vallen. Om dat vast te stellen moeten we onderzoeken of er sprake is van voldoende eigen kracht van ouders. Uit de uitspraak van de CRvB volgt dat de volgende factoren in ieder geval van belang zijn:

  • de behoefte en de mogelijkheden van de jeugdige;

  • de voor de jeugdige benodigde ondersteuningsintensiteit en de duur daarvan;

  • de mogelijkheden, de draagkracht en belastbaarheid van ouders/het netwerk;

  • de samenstelling van het gezin en de woonsituatie;

  • het belang van de ouders om te voorzien in een inkomen.

Als uit onderzoek naar deze factoren volgt dat de ouder(s) en/of het netwerk de benodigde hulp kan/kunnen bieden zonder dat dit tot problemen leidt op één van deze terreinen, kunnen we concluderen dat er sprake is van voldoende eigen kracht. Voor de vraag of dat zo is, beantwoorden we de volgende vragen:

  • a.

    Is de ouder in staat de noodzakelijke hulp te bieden?

  • b.

    Is de ouder beschikbaar of kan deze beschikbaar worden om de noodzakelijke hulp te bieden?

  • c.

    Levert het bieden van de hulp door de ouder overbelasting op?

  • d.

    Heeft het gezin voldoende financiële draagkracht als de ouder de hulp biedt?

Als alle relevante factoren en belangen gewogen zijn en dit tot de conclusie leidt dat ouders de noodzakelijke hulp kunnen bieden, is sprake van voldoende eigen kracht en hoeven we geen jeugdhulp toe te wijzen.

Daarnaast doen we een redelijkheidstoets: wat mogen we in redelijkheid verwachten van de ouders en hun netwerk in de betreffende situatie? Dit gaat verder dan de vraag of de geboden ondersteuning als normaal of gangbaar gezien kan worden. Dit is altijd een afweging van de jeugdteammedewerker in overleg met de aanvrager en is maatwerk.

De beoordeling of hulp gebruikelijk is, hangt mede af van de leeftijd van het kind. De meeste kinderen vanaf 4 jaar zijn overdag zindelijk en gaan zelf naar het toilet, maar het is niet ongewoon dat een kind van deze leeftijd hier stimulans, hulp of toezicht bij nodig heeft. Ook bij andere ADL-activiteiten (algemene dagelijkse levensverrichting) heeft het ene kind meer en/of langer sturing en begeleiding nodig dan het andere. Als een kind van 10 jaar nog toezicht nodig heeft bij bijvoorbeeld het tandenpoetsen, is het gebruikelijk dat de ouder dit toezicht biedt.

Voorbeelden van gebruikelijke hulp

Van ouders verwachten we dat zij hun kind:

  • begeleiden naar activiteiten zoals muziekles, zwemles en sport, ook wanneer deze zwemles niet in het dichtstbijzijnde zwembad is;

  • begeleiden naar het ziekenhuis;

  • ondersteunen bij het leren valt onder gebruikelijke zorg of onder onderwijs, maar niet onder jeugdhulp;

  • begeleiden bij plannen en structureren van dagindeling, (huis)werk en vrijetijdsbesteding, ook wanneer deze begeleiding in vergelijking met leeftijdsgenoten meer tijd kost;

  • vervoeren naar de locatie waar jeugdhulp geboden wordt (zie 2.3.2 vervoer voor meer informatie).

Het uitgangspunt bij het beoordelen van de noodzaak voor ondersteuning bij niet-gebruikelijke zorgtaken is dat deze kunnen worden gecompenseerd als blijkt dat deze taken niet alleen structureel van aard zijn, maar ook bijdragen aan overbelasting van diegene die de niet-gebruikelijke zorgtaken uitvoert. Om overbelasting te beoordelen brengen we het volgende in kaart:

  • de gebruikelijke en niet-gebruikelijke taken;

  • andere taken en verantwoordelijkheden (bijvoorbeeld: werk, opleiding, huishouden, zorg voor andere familieleden, hobby’s en sport);

  • de mate van belasting die wordt ervaren op basis van een 10-puntschaal (1= helemaal niet belast / 10 =overbelast). Klachten kunnen bij voorbeeld zijn: angst of gespannenheid, depressie, gedragsproblemen en lichamelijke klachten, verminderde prestaties of concentratieproblemen.

Als er sprake is van (dreigende) overbelasting, moeten betrokkene ter onderbouwing daarvan (medische) gegevens aanleveren. Als een herindicatie wordt aangevraagd, wordt gekeken of en welke (aantoonbare) inspanningen zijn gedaan om de eerder vastgestelde overbelasting terug te dringen. Ook hier houden we bij de toekenning rekening mee.

Om vast te stellen of een zorgtaak al dan niet niet-gebruikelijk is, baseren we op de richtlijnen die het ministerie heeft opgesteld over gebruikelijke hulp van ouders voor kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel bij verschillende leeftijden ( Deze richtlijnen staan in CIZ Indicatiewijzer ‘Richtlijnen voor gebruikelijke zorg van ouders voor kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel in verschillende levensfasen van het kind in relatie tot AWBZ-zorg’. ):

Kinderen van 0 tot 3 jaar:

  • hebben bij alle activiteiten verzorging van een ouder nodig;

  • ouderlijk toezicht is zeer nabij nodig;

  • zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 3 tot 5:

  • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op gehoorafstand (bijvoorbeeld ouder kan was ophangen in andere kamer);

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • kunnen zelf zitten en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;

  • hebben hulp, toezicht, stimulans, zindelijkheidstraining en controle nodig bij de toiletgang;

  • hebben hulp, toezicht, stimulans en controle nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;

  • hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;

  • zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven;

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 5 tot 12:

  • kinderen vanaf 5 jaar hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur/week;

  • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand (bijv. kind kan buitenspelen in directe omgeving van de woning als ouder thuis is);

  • hebben toezicht, stimulans en controle nodig en vanaf 6 jaar tot 12 jaar geleidelijk aan steeds minder hulp nodig bij hun persoonlijke verzorging zoals het zich wassen en tandenpoetsen;

  • hebben hulp nodig bij het gebruik van medicatie;

  • zijn overdag zindelijk en ‘s nachts merendeels ook; ontvangen zo nodig zindelijkheidstraining van de ouders/verzorgers;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer als zij van en naar school, activiteiten ter vervanging van school of vrijetijdsbesteding gaan;

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 12 tot 18:

  • hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;

  • kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;

  • kunnen vanaf 16 jaar een dag en/of een nacht alleen gelaten worden;

  • kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen;

  • hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;

  • hebben bij gebruik van medicatie tot hun 18e jaar toezicht, stimulans en controle nodig;

  • hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bijvoorbeeld huiswerk of het zelfstandig gaan wonen);

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • hebben tot 17 jaar een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Bij een normaal ontwikkelingsprofiel worden jeugdigen vanaf het 18e levensjaar in staat geacht

zelfstandig te kunnen wonen, al dan niet met begeleiding en een steunend netwerk.

2.2. Algemene voorzieningen

Algemene voorzieningen zijn diensten of activiteiten die, zonder uitgebreid voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk zijn en die gericht zijn op opgroeien en opvoeden. Van een algemene voorziening spreken we als de jeugdige en/of diens ouders er vrij gebruik van kan maken en er geen besluit van het college voor nodig is. De cliënt komt niet in aanmerking voor een individuele voorziening als er een algemene voorziening is die:

  • daadwerkelijk beschikbaar is voor de cliënt en;

  • financieel gedragen kan worden (bij te weinig draagkracht kan een financiële tegemoetkoming overwogen worden) en;

  • passend en toereikend is voor de cliënt.

Wanneer de algemene voorziening niet voldoet, kunnen we een individuele voorziening overwegen.

We onderscheiden ten minste de volgende categorieën van algemene voorzieningen :

  • 1.

    preventie;

  • 2.

    advies en informatie, onder meer over de toegang tot individuele voorzieningen;

  • 3.

    lichte en kortdurende ambulante (opgroei- en opvoed)ondersteuning;

  • 4.

    Veilig Thuis (advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling);

2.3. Individuele voorzieningen

Een individuele voorziening is een op de jeugdige en/of zijn ouders toegesneden voorziening van de Jeugdwet. Deze jeugdhulp zetten we in om ernstige opvoed-, opgroei- of ontwikkelingsproblematiek van de jeugdige en zijn omgeving te voorkomen of verminderen. Er zijn binnen de jeugdwet verschillende vormen van ondersteuning beschikbaar. Hiervoor geldt de procedure uit hoofdstuk 3.2 van de verordening. We stelden voor een aantal individuele voorzieningen een aanvullend/afwijkend afwegingskader op. Hieronder staan enkele voorbeelden.

Let op: deze voorbeelden zijn niet uitputtend.

2.3.1. Ernstige Dyslexie (ED)

Voor de inzet van Ernstige Dyslexie (ED) zorg geldt een toelatingsprocedure die is afgestemd met onderwijs en gecontracteerde zorgaanbieders. ED-zorg is alleen mogelijk, indien de jeugdige aan de volgende eisen voldoet:

  • a.

    de jeugdige volgt primair onderwijs, en;

  • b.

    de jeugdige is 7 jaar of ouder, en;

  • c.

    de behandeling is voor het 13e levensjaar gestart en;

  • d.

    er is voldaan aan de toegangscriteria zoals beoordeeld door de poortwachter dyslexie.

De leerling wordt met toestemming van ouders door de school aangemeld bij de poortwachter dyslexie. De poortwachter doet onderzoek naar:

  • a.

    3 opeenvolgende E-scores;

  • b.

    comorbiditeit (het tegelijk voorkomen van meer dan één aandoening)

  • c.

    extra leesinterventie door school.

De poortwachter stelt vast of een leerling aan de voorwaarden voldoet om in aanmerking te komen voor diagnostiek van Ernstige Dyslexie. Na een positieve screening volgt een verwijzing voor diagnostiek naar een gecontracteerde zorgaanbieder. De backoffice stemt met ouders af welke gecontracteerde zorgaanbieder zij willen voor de ED zorg voor hun kind. De beschikking wordt dan door de backoffice in orde gemaakt en naar ouders verstuurd.

2.3.2. Vervoer

Hierbij geldt de stelregel: ‘Nee, tenzij…’. We gaan uit van eigen kracht en zelfredzaamheid van de jeugdige en ouders. Onderstaande tekst dient vanuit dit perspectief gelezen te worden.

Een individuele voorziening voor vervoer kan enkel toegekend worden aan een jeugdige die beschikt over een individuele voorziening voor jeugdhulp. Hierbij gelden de volgende aanvullende criteria:

  • a.

    Er is sprake van een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid bij de jeugdige;

  • b.

    Het betreft vervoer van of naar een jeugdhulplocatie;

  • c.

    De aanbieder biedt geen eigen vervoersregeling aan;

  • d.

    Er bestaat geen recht op vervoer door middel van de voorliggende voorziening leerlingenvervoer voor (een deel van) het verover naar de jeugdhulplocatie;

  • e.

    De belemmering in de vervoerssituatie levert een risico op dat de jeugdige niet kan beschikken over de noodzakelijke hulp.

Als aan al de bovenstaande criteria is voldaan, dient onderstaand stappenplan gevolgd te worden.

  • 1.

    Het college stelt de noodzaak voor vervoer van en naar de locatie waar jeugdhulp wordt geboden vast in onderstaande volgorde:

    • a.

      Jeugdige gaat zelfstandig (eventueel met begeleiding) te voet, te fiets of met het openbaar vervoer naar de zorgaanbieder.

    • b.

      Ouders en netwerk dragen zorg voor het vervoer.

    • c.

      De jeugdige/ouders/netwerk worden financieel gecompenseerd voor het vervoer.

      Voor gebruik van de eigen auto geldt een kilometervergoeding gelijk aan de maximale belastingvrije kilometervergoeding die de belastingdienst hanteert (De maximale belastingvrije kilometervergoeding vind je hier U gaat met eigen vervoer naar uw werk (belastingdienst.nl)

    • d.

      Het regiovervoer of leerlingenvervoer wordt ingezet.

    • e.

      Een regulier taxibedrijf voert de ritten uit.

  • 2.

    Het college kent maximaal de kosten van de goedkoopst mogelijk adequate vervoersvoorziening toe.

  • 3.

    Als ouders een PGB verkiezen boven een gecontracteerde aanbieder met een gelijkwaardig zorgaanbod en daarbij een vervoersvoorziening nodig hebben, worden maximaal de vervoerskosten vergoed gelijk aan de afstand tot de gecontracteerde aanbieder.

  • 4.

    Een vergoeding is mogelijk voor bovengebruikelijke kosten voor vervoer. De gebruikelijke vervoerskosten zijn bepaald op € 22 per maand. Dit op basis van de afgeronde berekening 8 contactmomenten x 6 km x twee (retour) x € 0,23.

  • 5.

    Wanneer de jeugdige met gebruikmaking van het openbaar vervoer naar de jeugdhulplocatie en terug meer dan anderhalf uur onderweg is én de reistijd met jeugdhulpvervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht, kan jeugdhulpvervoer worden ingezet.

  • 6.

    Zie bijlage 1 voor een uitgebreidere toelichting en het afwegingskader

Op grond van jurisprudentie over leerlingenvervoer mag een inspanning gevraagd worden van ouders van circa 4,5 uur per dag. Dat ouders naar hun werk moeten, is dus geen reden om vervoer toe te kennen. Het college bepaalt zelf de leeftijd waarop jeugdigen zelfstandig kunnen reizen met het openbaar vervoer. Gebruikelijke norm is de leeftijd van 12 jaar.

Hoofdstuk 3. Inwerkingtreding

Deze nadere regels treden in werking na publicatie van het besluit.

Inleiding

De nadere regels Jeugdhulp gemeente Rhenen 2024 (hierna te noemen nadere regels) zijn een uitwerking van de Verordening Jeugdhulp Gemeente Rhenen 2022 (hierna te noemen verordening).De nadere regels zijn een uitwerking van de verordening Jeugdhulp en de Jeugdwet. De Jeugdwet legt de nadruk op de eigen kracht, zelfredzaamheid en samenredzaamheid.

Om opvoed- opgroei- of ontwikkelingsproblematiek te voorkomen óf op te lossen vindt bij elke cliënt een onderzoek plaats naar de persoonskenmerken en die van het gezinssysteem, de behoeften en de voorkeuren van de cliënt. Daarnaast onderzoeken we de mogelijkheden om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, mantelzorg of hulp van personen uit het eigen netwerk óf door gebruik te maken van algemene voorzieningen, tot een (gedeeltelijke) oplossing te komen. Ieder individu is anders en per cliënt kijken we naar de goedkoopst adequate oplossing.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van 2 juli

2024.

de gemeentesecretaris de burgemeester

P. Bonthuis C. van Rhee-Oud Ammerveld

Bijlage 1: vervoer

Om te kunnen bepalen of vervoer noodzakelijk is, moet onderzocht worden wat de mogelijkheden en onmogelijkheden zijn. Het gaat hierbij om noodzaak en niet om de meest wenselijke situatie.

Op grond van de situatie van de jeugdige wordt gekeken naar de meest passende en goedkoopste adequate voorziening. Deze afweging maak je volgens onderstaande volgorde. In het kader van de eigen kracht en normaliseren, wordt gestuurd op optie 1 en 2. Optie 3 en 4 kunnen als uitzonderingen worden ingezet.

  • 1.

    Jeugdige gaat zelfstandig (eventueel met begeleiding uit het netwerk) te voet, te fiets of met het openbaar vervoer naar de jeugdhulpaanbieder.

  • 2.

    Ouders / netwerk dragen zorg voor het vervoer.

  • 3.

    De jeugdige / ouders / netwerk worden financieel gecompenseerd voor het vervoer.

  • 4.

    De jeugdige ontvangt vervoer in de vorm van een taxi vanuit de jeugdhulpaanbieder of taxivervoerder.

Toelichting Optie 1

Optie 1: Jeugdige gaat zelfstandig (eventueel met begeleiding uit het netwerk) te voet, te fiets of met het openbaar vervoer naar de jeugdhulpaanbieder.

Ga eerst na of de jeugdige zelf naar de jeugdhulpaanbieder kan reizen. Dit kan te voet, met de fiets of het OV. Houd er bij het kiezen voor een jeugdhulpaanbieder rekening mee dat deze zich op loop- of fietsafstand van de jeugdige bevindt en wat de OV-mogelijkheden zijn.

Toelichting Optie 2

Optie 2: Ouders / netwerk dragen zorg voor het vervoer.

Wanneer het de jeugdige niet lukt om zelfstandig (met eventueel begeleiding uit het netwerk) naar de jeugdhulpaanbieder te reizen, verwachten we dat ouders/het netwerk het vervoer regelen. Het vervoer van en naar een jeugdhulpaanbieder is altijd de verantwoordelijkheid van ouders.

Toelichting Optie 3

Optie 3: De jeugdige / ouders / netwerk worden financieel gecompenseerd voor het vervoer. Er is vastgesteld dat de jeugdige/ouders/het netwerk het vervoer kunnen organiseren, maar dat de noodzakelijke financiële middelen hiervoor ontbreken. Hiervoor gebruiken we niet meer de rekentool ‘Bovengebruikelijke zorg bij vervoer’. We hanteren nu voor het bepalen van een financiële compensatie voor vervoer de volgende richtlijn:

De toegangsprofessional brengt in kaart wat de kosten van het vervoer zijn. Op grond van de situatie van de jeugdige wordt de meest passende en goedkoopst adequate voorziening toegekend.

Hiervoor zijn 2 opties:

Optie 3.1: vergoeding kosten openbaar vervoer

Voorwaarden:

  • jeugdige kan niet lopend of met de fiets naar de jeugdhulpaanbieder

  • zelfredzaamheid van de jeugdige is voldoende om zelfstandig van en naar de jeugdhulpaanbieder te reizen

  • ouders lukt het niet om de kosten van het vervoer te betalen

Als er sprake is van al deze voorwaarden, dan is een tegemoetkoming in de kosten voor openbaar vervoer mogelijk. De tegemoetkoming wordt gefinancierd vanuit een financiële tegemoetkoming of PGB.

Optie 3.2: kilometervergoeding

Als de ouders of iemand uit het sociale netwerk wel voor vervoer kan zorgen, maar de financiële middelen hiervoor zijn niet toereikend, dan is een kilometervergoeding mogelijk. De kilometervergoeding wordt gefinancierd vanuit een financiële tegemoetkoming of PGB

Toelichting Optie 4

Optie 4: De jeugdige ontvangt taxivervoer

Als de bovenstaande stappen zijn doorlopen en deze oplossingen zijn niet toereikend of passend gebleken, dan kan er gebruikt worden gemaakt van een vervoersvoorziening in de vorm van taxivervoer met een gecontracteerde vervoerder.

Afwegingskader voor vervoer jeugd

Vervoer is in eerste instantie altijd de verantwoordelijkheid van ouder(s)/verzorger(s).

Om te kunnen bepalen of vervoer noodzakelijk is, moet onderzocht worden wat de mogelijkheden en onmogelijkheden zijn. Het gaat hierbij echt om noodzaak en niet om een wenselijke situatie. We houden rekening met de afstand tussen het woonadres en de jeugdhulpaanbieder. Op grond van de situatie van de jeugdige en ouders wordt gekeken naar de meest passende en goedkoopste adequate voorziening.

afbeelding binnen de regeling

Groepsvervoer niet mogelijk?

Het jeugdvervoer is ingericht op collectief vervoer. Dit houdt in dat men zoveel mogelijk ritten probeert te combineren om zo de kosten te drukken en capaciteit te sparen. Een jeugdige zal maximaal met zeven andere jeugdigen vervoerd worden. In de praktijk ligt dit aantal een stuk lager. Er wordt wel eens aangegeven dat een jeugdige individueel vervoerd moet worden. Hier wordt verschillend mee omgegaan. We willen dat hier kritischer naar gekeken wordt, ook in verband met de huidige capaciteiten.

Graag invullen wanneer groepsvervoer niet mogelijk is.

afbeelding binnen de regeling