Gemeenschappelijke regeling recreatieschap Stichtse Groenlanden

Dit is een toekomstige tekst! Geldend vanaf 18-07-2024

Intitulé

Gemeenschappelijke regeling recreatieschap Stichtse Groenlanden

De raden en de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeente De Bilt, De Ronde Venen, Houten, Lopik, Nieuwegein, Stichtse Vecht, Utrecht, Woerden en IJsselstein; en provinciale staten en gedeputeerde staten van de provincie Utrecht;

Overwegen het volgende:

  • -

    In de gemeenten De Bilt, De Ronde Venen, Houten, Lopik, Nieuwegein, Stichtse Vecht, Utrecht, Woerden en IJsselstein bevinden zich grote gebieden, die voor de recreatie van groot belang zijn dan wel kunnen worden;

  • -

    Veel binnen de voornoemde gemeenten gelegen gebieden zijn natuurwetenschappelijk en/of landschappelijk van belang;

  • -

    De belangen van recreatie, natuur en landschap in de gebieden waarop deze regeling betrekking heeft, zijn bovengemeentelijk van aard;

  • -

    De behartiging daarvan — waaronder begrepen het dragen van de kosten die gepaard gaan met de instandhouding en verbetering van voorzieningen — moet derhalve niet aan de afzonderlijke gebiedsgemeenten overgelaten worden;

  • -

    Het is wenselijk voor het gehele grondgebied van bovengenoemde gemeenten om samen met de provincie samenhangend uitvoeringsbeleid op het gebied van de recreatie alsmede de natuur-en landschapsbescherming te ontwikkelen;

  • -

    In verband met de gekozen nieuwe samenwerkingsvorm binnen het Recreatieschap en de opheffing van RMN is het noodzakelijk de gemeenschappelijke regeling te wijzigen;

  • -

    In aanmerking nemende, dat deelname van de provincie Utrecht aan de regeling gewenst is, doch dat daarbij geen bevoegdheden van de provincie aan het bij de regeling ingestelde bestuur behoeven te worden toegekend;

  • -

    Gelet op de Wet gemeenschappelijke regelingen

Besluiten:

De gemeenschappelijke regeling Stichtse Groenlanden te wijzigen, zodat deze als volgt komt te luiden:

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begrippen

  • 1. In deze regeling wordt verstaan onder

    • a.

      Recreatieschap: het openbaar lichaam, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van deze regeling;

    • b.

      Gemeenten: de gemeenten De Bilt, De Ronde Venen, Houten, Lopik, Nieuwegein, Stichtse Vecht, Utrecht, Woerden en IJsselstein;

    • c.

      Wgr: Wet gemeenschappelijke regelingen;

    • d.

      Gebied: het gebied als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van deze regeling;

    • e.

      Provincie: de provincie Utrecht;

    • f.

      Deelnemers: de gemeenten en de provincie;

    • g.

      Uitvoeringsorganisatie; de door het algemeen bestuur daartoe aangewezen (publieke) uitvoeringsorganisatie, belast met taken ten aanzien van onder andere beheer en onderhoud, vergunningverlening, toezicht en handhaving, exploitatie en bedrijfsvoering;

    • h.

      Programma A; het programma werkgebied Stichtse Groenlanden, met uitzondering van het werkgebied Vinkeveense Plassen;

    • i.

      Programma B; het programma werkgebied Vinkeveense Plassen.

  • 2. Telkens waar in deze regeling wordt verwezen naar een van de artikelen 8 tot en met 25 en 27 van de Wgr, is bedoeld dat artikel, juncto artikel 52 van de Wgr.

Artikel 2 Openbaar lichaam

  • 1. Er is een openbaar lichaam, genaamd recreatieschap Stichtse Groenlanden.

  • 2. Het recreatieschap is gevestigd te Utrecht.

Artikel 3 Werkingsgebied en te behartigen belangen

  • 1. Het gebied waarvoor deze regeling geldt, is aangegeven op de bij deze regeling behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart. Deze kaart kan door het algemeen bestuur gewijzigd worden vastgesteld.

  • 2. Deze regeling is getroffen ter behartiging van het belang van de deelnemers bij de uitvoering van de intergemeentelijke recreatie en de bescherming van de natuur en het landschap. Met betrekking tot dit belang worden aan het recreatieschap bevoegdheden van regeling en bestuur toegekend die aan de besturen van de deelnemende gemeenten toekomen en noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de taken als bedoeld in artikel 4 van deze regeling.

  • 3. De binnen het gebied gelegen gemeenten onthouden zich van regeling en bestuur waartoe het recreatieschap bevoegd is, indien door die gemeentelijke activiteiten schade zou kunnen worden toegebracht aan de uitvoering van de intergemeentelijke belangen van recreatie of de belangen van natuur en landschap.

  • 4. Op verzoek van het college van een binnen het gebied gelegen gemeente kan het algemeen bestuur de behartiging van een of meer onderdelen van belang, bedoeld in artikel 4, eerste lid, overlaten aan die gemeente.

Artikel 4 Taken en bevoegdheden

  • 1. Het recreatieschap is binnen het gebied als bedoeld in artikel 3, en met inachtneming van het belang als bedoeld in ditzelfde artikel, bevoegd tot:

    • a.

      Het aanleggen en exploiteren van recreatieve voorzieningen en het uitvoeren van andere werken verband houdend met het in artikel 3 bedoelde belang;

    • b.

      De instandhouding en verbeteren van het bestaande natuur- en landschapsschoon voor zover samenhangend met de recreatiekwaliteit;

    • c.

      het verlenen van bijdragen aan derden;

    • d.

      Het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften, die de belangen van recreatie en de bescherming van de natuur en het landschap betreffen of die benodigd zijn voor het vestigen van het uitsluitend recht bedoeld in artikel 2.24 Aanbestedingswet 2012;

    • e.

      De bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang zoals bedoeld in artikel 125 van de Gemeentewet;

    • f.

      Het heffen van rechten en belastingen, een en ander met inachtneming van het bepaalde in artikel 54, eerste lid onder a. van de Wgr.

    • g.

      Het in samenhang met de taken en bevoegdheden genoemd onder a. tot en met f. toepassen van de in de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. De besturen van de deelnemende gemeenten zijn niet langer bevoegd gebruik te maken van de door haar ingevolge het eerste lid overgedragen bevoegdheden.

HOOFDSTUK II HET BESTUUR

Paragraaf I: Algemene bepalingen

Artikel 5 Bestuur recreatieschap

Het bestuur van het recreatieschap bestaat uit:

  • a.

    Het algemeen bestuur;

  • b.

    Het dagelijks bestuur;

  • c.

    De voorzitter.

Paragraaf II: Het algemeen bestuur

Artikel 6 Samenstelling

  • 1. Het algemeen bestuur bestaat uit 10 leden, te weten:

    • a.

      Een door de raden van iedere deelnemende gemeente aan te wijzen vertegenwoordiger uit hun midden, de voorzitter inbegrepen, of de wethouders;

    • b.

      Een door de provinciale staten aan te wijzen vertegenwoordiger uit hun midden, de voorzitter inbegrepen of de gedeputeerden.

  • 2. De leden van het algemeen bestuur worden aangewezen voor een periode van vier jaar. De aanwijzing van de leden van het algemeen bestuur vindt plaats zodra de gemeenteraden respectievelijk provinciale staten de nieuwe colleges van burgemeester en wethouders respectievelijk van gedeputeerde staten hebben samengesteld na de gemeenteraadsverkiezingen respectievelijk statenverkiezingen.

  • 3. Een lid dat ophoudt lid te zijn van provinciale staten, de gemeenteraad, het college van gedeputeerde staten of het college van burgemeester en wethouders houdt tevens op lid te zijn van het algemeen bestuur. Een tussentijds aangewezen lid wordt aangewezen voor de resterende bestuursperiode van de opengevallen plaats. Het aanwijzen ter vervulling van plaatsen die tussentijds openvallen, vindt plaats binnen twee maanden na dat openvallen.

  • 4. Het lidmaatschap van het bestuur is onverenigbaar met de betrekking van ambtenaar door of vanwege het bestuur van het recreatieschap aangesteld of daaraan ondergeschikt, dan wel daarvoor werkzaam of werkzaam voor een aangewezen uitvoeringsorganisatie.

  • 5. Elk lid van het algemeen bestuur heeft een plaatsvervanger. Aanwijzing van de plaatsvervanger vindt plaats tegelijkertijd met de aanwijzing van de leden van het algemeen bestuur.

  • 6. De leden van het algemeen bestuur kunnen te allen tijde ontslag nemen. Van dit ontslag stellen zij de voorzitter schriftelijk op de hoogte.

  • 7. Het bepaalde in het eerste tot en met het zesde lid is van overeenkomstige toepassing op de plaatsvervangers.

  • 8. Het algemeen bestuur is bevoegd voor een door hem te bepalen tijdsduur adviseurs te benoemen. Het algemeen bestuur kan dan tevens plaatsvervangers voor deze adviseurs benoemen.

Artikel 7 Taken en bevoegdheden

  • 1. Bij de uitoefening van de taken en bevoegdheden van het algemeen bestuur vinden de in de Provinciewet gestelde regels zoveel mogelijk overeenkomstige toepassing.

  • 2. Tot de taken van het algemeen bestuur behoren alle bevoegdheden die aan het algemeen bestuur toekomen ingevolge artikel 4 van deze regeling en die niet bij of krachtens de bepalingen van deze regeling aan het dagelijks bestuur of aan de voorzitter zijn opgedragen.

  • 3. Het algemeen bestuur kan voor de uitvoering van de taken bedoeld in artikel 4 lid 1 onder a en b één of meerdere uitvoeringsorganisatie(s) aanwijzen.

  • 4. Indien het algemeen bestuur een besluit als bedoeld in artikel 4, lid 1 onder d wenst vast te stellen, te wijzigen of in te trekken, legt het een voorstel daartoe met toelichting voor aan de raden van de gemeenten en aan provinciale staten. De raden van de gemeenten en provinciale staten kunnen binnen 3 maanden na verzending van het voorstel, schriftelijk hun oordeel inzake dat voorstel geven. Het algemeen bestuur besluit niet alvorens deze termijn verstreken is dan wel het bericht van de raden van alle gemeenten en provinciale staten is ontvangen. Deze procedure geldt niet voor algemeen verbindende voorschriften of besluiten ter bescherming van werken, inrichtingen of eigendommen van het recreatieschap.

  • 5. Het dagelijks bestuur draagt zorg voor de afkondiging van de algemeen verbindende voorschriften overeenkomstig artikel 6 van de Bekendmakingswet.

  • 6. Deze regeling laat onverlet de bevoegdheid van de besturen van de gemeenten algemeen verbindende voorschriften als bedoeld in het vierde lid vast te stellen die aanvullende bepalingen bevatten ten aanzien van onderwerpen, waarin een algemeen verbindend voorschrift van het recreatieschap reeds heeft voorzien, tenzij deze bepalingen in strijd zijn met de door het recreatieschap vastgestelde bepalingen.

  • 7. Het algemeen bestuur kan een ambtelijke klankbordgroep instellen, waarin vertegenwoordigers van de deelnemers kunnen participeren. Taak en werkwijze van de ambtelijke klankbordgroep worden geregeld in een nader besluit.

  • 8. Op voorstel van de raden van de deelnemende gemeenten en Provinciale Staten gezamenlijk stelt het algemeen bestuur een gemeenschappelijke Raadsadviescommissie, zoals bedoeld in artikel 24a van de Wgr, in die het algemeen bestuur van advies kan voorzien, de besluitvorming van de raden van de deelnemende gemeenten en Provinciale Staten met betrekking tot de regeling kan voorbereiden of de raden en Staten van advies kan voorzien.

  • 9. Het algemeen bestuur regelt de bevoegdheden, de taken en werkwijze van de commissie zoals bedoeld in het achtste lid, nadat het de raden en Provinciale Staten van de deelnemende gemeenten in de gelegenheid heeft gesteld hun wensen en bedenkingen hieromtrent ter kennis van het algemeen bestuur te brengen.

Artikel 8 Vergaderingen

  • 1. Het algemeen bestuur vergadert tenminste tweemaal per jaar en voorts zo vaak als de voorzitter of het dagelijks bestuur dit nodig oordeelt danwel tenminste een vijfde deel van het aantal leden van het algemeen bestuur dit onder opgave van redenen schriftelijk verzoekt.

  • 2. Het algemeen bestuur stelt voor zijn vergaderingen een reglement van orde vast.

  • 3. De vergaderingen van het algemeen bestuur zijn openbaar, onverminderd het bepaalde in artikel 22, vierde en vijfde lid, en artikel 23 van de Wgr.

  • 4. Het algemeen bestuur laat zich ondersteunen door een bestuurssecretaris en businesscontroller, die door het algemeen bestuur worden aangewezen. Beide functionarissen worden bij voorkeur door één van de deelnemers beschikbaar gesteld, die daarvoor een vergoeding van het recreatieschap ontvangt.

Artikel 9 Besluitvorming

  • 1. Elk lid van het algemeen bestuur heeft één stem.

  • 2. Besluitvorming in het algemeen bestuur geschiedt bij gewone meerderheid, tenzij het gaat om:

    • a.

      De begroting van het programma werkgebied Stichtse Groenlanden (Programma A) respectievelijk het programma werkgebied Vinkeveense Plassen (Programma B). Conform het bepaalde in artikel 20, zevende lid van deze regeling, kunnen de begrotingsonderdelen die betrekking hebben op beide programma's alleen worden aangenomen als de leden van het algemeen bestuur aangewezen door de raad van de gemeente De Ronde Venen en provinciale staten (voor Programma B) respectievelijk de leden van het algemeen bestuur aangewezen door provinciale staten en de raden van de overige gemeentelijke deelnemers (voor Programma A) vóór stemmen.

    • b.

      Besluiten als bedoeld in de artikelen 27 en 28 van deze regeling, waarvoor een tweederde meerderheid van de deelnemers vereist is.

Artikel 10 Inlichtingenplicht en verantwoording

  • 1. Het algemeen bestuur, en ieder lid afzonderlijk, geeft aan de raden, Staten en de colleges van de deelnemers gevraagd en ongevraagd alle informatie die nodig is voor een juiste beoordeling van het door het bestuur gevoerde en te voeren beleid.

    De verlangde inlichtingen worden in beginsel schriftelijk en zo spoedig mogelijk door het algemeen bestuur verstrekt.

  • 2. De deelnemende gemeenten en provincies zijn verplicht aan het algemeen bestuur inlichtingen te verschaffen omtrent plannen en maatregelen die voor het algemeen bestuur van belang zijn.

  • 3. Een lid van het algemeen bestuur kan ter verantwoording worden geroepen door provinciale staten of de gemeenteraad van de gemeente die dit lid heeft aangewezen voor het door hem in dat bestuur gevoerde beleid op een door deze staten of raad te bepalen wijze.

  • 4. De provinciale staten en de gemeenteraad van een deelnemer kunnen een door hen aangewezen lid van het algemeen bestuur ontslag verlenen indien dit lid het vertrouwen van de staten of de raad niet meer bezit.

Paragraaf III: Het dagelijks bestuur

Artikel 11 Samenstelling

  • 1. Het dagelijks bestuur bestaat uit vijf leden, allen aan te wijzen door het algemeen bestuur uit zijn leden, te weten de voorzitter, een lid van het algemeen bestuur aangewezen door provinciale staten van de provincie Utrecht, een lid van het algemeen bestuur aangewezen door de raad van de gemeente Utrecht, een lid van het algemeen bestuur aangewezen door de raad van een gemeente uit Programma A en een lid van het algemeen bestuur aangewezen door de raad van een gemeente uit Programma B. Hierbij geldt dat de leden van het dagelijks bestuur te allen tijde afkomstig dienen te zijn van vijf verschillende deelnemers.

  • 2. De leden van het dagelijks bestuur worden door het algemeen bestuur aangewezen uiterlijk een maand na het tijdstip van aantreden per geleding van ofwel de leden van het algemeen bestuur die aangewezen worden door de raden, ofwel de leden die aangewezen worden door de provinciale staten. De leden van het dagelijks bestuur worden aangewezen voor een periode van vier jaar. Periodiek aftredende leden kunnen dadelijk opnieuw worden aangewezen. Een lid van het dagelijks bestuur kan door het algemeen bestuur worden ontslagen, indien dit lid het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezit.

  • 3. Indien tussentijds een plaats in het dagelijks bestuur openvalt, wordt zo spoedig mogelijk uit de betreffende geleding een nieuw lid aangewezen met inachtneming van het eerste en het tweede lid.

  • 4. Het dagelijks bestuur kan zich zowel in als buiten de vergadering laten bijstaan door adviseurs.

Artikel 12 Taken en bevoegdheden

  • 1. Bij de uitoefening van de taken en bevoegdheden van het dagelijks bestuur vinden de in de Provinciewet gestelde regels zoveel mogelijk overeenkomstige toepassing.

  • 2. Het dagelijks bestuur fungeert als voorbereidend gremium voor het algemeen bestuur en voert diens besluit uit. Tot de taken en bevoegdheden van het dagelijks bestuur behoren daartoe:

    • a.

      Het voeren van het dagelijks bestuur, voor zover dit niet op grond van de wet of deze regeling aan andere organen is opgedragen.

    • b.

      Het voorbereiden van de vergaderingen van het algemeen bestuur en het opstellen van verslagen van die vergaderingen en het uitbrengen van advies aan het algemeen bestuur.

    • c.

      De informatievoorziening aan het algemeen bestuur.

    • d.

      Het opstellen van de vierjaarlijkse kadernota, de ontwerpbegroting, de begroting, incl. de investeringsbegroting en het vierjaarlijkse uitvoeringsplan die voor zienswijzen aan de deelnemers worden voorgelegd voordat deze stukken in het algemeen bestuur vastgesteld worden. Ook vermogensbeheer is een taak van het dagelijks bestuur.

    • e.

      Beslissen tot het aangaan van privaatrechtelijke rechtshandelingen.

    • f.

      De zorg voor en het beheer en onderhoud van alle werken, inrichtingen en eigendommen van het recreatieschap, alsmede het toezicht daarop.

    • g.

      Het vaststellen van plannen en voorwaarden van aanbesteding of uitvoering van werken en leveringen en het maken van nadere afspraken met één of meerdere uitvoeringsorganisatie(s).

    • h.

      Overige uitvoeringsbevoegdheden die met e, f en g samenhangen en volgen uit de opgedragen taakuitvoering.

    • i.

      Het zorgdragen voor bewaring en beheer van de archiefbescheiden van de organen van het recreatieschap.

    • j.

      Het behandelen van en beslissen op Woo-verzoeken, het behandelen van klachten bedoeld in hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht en het voeren van juridische procedures.

Artikel 13 Vergaderingen

  • 1. Elk lid van het dagelijks bestuur heeft één stem. Het dagelijks bestuur streeft naar consensus en besluit bij gewone meerderheid.

  • 2. De vergaderingen van het dagelijks bestuur zijn niet openbaar.

  • 3. Het dagelijks bestuur kan voor zijn vergaderingen een reglement van orde vaststellen.

  • 4. Ten aanzien van het beraadslagen en besluiten zijn de artikelen 54 tot en met 59 van de Provinciewet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 14 Inlichtingenplicht en verantwoording

  • 1. De leden van het dagelijks bestuur zijn gehouden aan het algemeen bestuur de door één of meer leden daarvan gevraagde inlichtingen te verstrekken.

  • 2. Het verstrekken van inlichtingen gebeurt mondeling in de eerstvolgende vergadering van het algemeen bestuur en indien het algemeen bestuur of het dagelijks bestuur daartoe besluit, tevens schriftelijk.

  • 3. De leden van het dagelijks bestuur zijn, tezamen en ieder afzonderlijk, aan het algemeen bestuur verantwoording verschuldigd voor het door hen gevoerde bestuur. Zij leggen op verzoek van het algemeen bestuur verantwoording af aan het algemeen bestuur. Het afleggen van verantwoording gebeurt mondeling in de eerstvolgende vergadering van het algemeen bestuur en indien het algemeen bestuur of het dagelijks bestuur daartoe besluit, tevens schriftelijk.

Paragraaf IV: De voorzitter

Artikel 15 Aanwijzing en taak

  • 1. De voorzitter is tevens de voorzitter van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur. De voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter worden door en uit de leden van het algemeen bestuur aangewezen. De voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter worden aangewezen bij verkiezing voor de tijd dat zij lid zijn van het algemeen bestuur, voor een periode van vier jaar. Periodiek aftredende voorzitter en plaatsvervangend voorzitter kunnen dadelijk opnieuw worden aangewezen.

  • 2. De voorzitter ondertekent alle stukken die van het algemeen of van het dagelijks bestuur uitgaan. Bij afwezigheid, kan de voorzitter de ondertekening opdragen aan een door hem aangewezen gemachtigde. Tevens zorgt de voorzitter voor de uitvoering van de besluiten van het dagelijks bestuur.

Paragraaf V: Vergoedingen

Artikel 16

Het algemeen bestuur kan voor de leden van het algemeen en het dagelijks bestuur een tegemoetkoming in de kosten vaststellen.

HOOFDSTUK IV VIERJARIG UITVOERINGSPLAN

Artikel 17

  • 1. Het algemeen bestuur stelt niet eerder dan 6 maanden en niet later dan 9 maanden na aantreding na de gemeenteraadsverkiezingen een vierjaarlijks uitvoeringsplan vast. Dit uitvoeringsplan bevat de inhoud en financiële kaders van de opdracht tot taakuitvoering bedoeld in artikel 4 lid 1 onder a en b en de prestatie-indicatoren en kwaliteitseisen voor de uitvoeringsorganisatie(s), als bedoeld in artikel 7, lid 3 van deze regeling.

  • 2. Het dagelijks bestuur zendt een ontwerp van het vierjarig uitvoeringsplan voor zienswijzen aan de raden van de deelnemende gemeenten en provinciale staten. Gedurende een periode van drie maanden na verzending van het ontwerp bestaat de gelegenheid tot het indienen van zienswijze.

  • 3. Binnen de kaders van het vastgestelde vierjarige uitvoeringsplan is het dagelijks bestuur bevoegd met de uitvoeringsorganisatie(s) afspraken over de taakuitvoering te maken en te wijzigen.

HOOFDSTUK V FINANCIËN

Paragraaf I, Algemeen

Artikel 18

  • 1. Het algemeen bestuur stelt, met inachtneming van de Provinciewet en het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten, voorschriften vast met betrekking tot het financiële beheer, waarin onder meer regelen worden opgenomen ten aanzien van:

    • a.

      De wijze, waarop de invordering van alle inkomsten en ontvangsten plaats heeft en de wijze waarop alle betalingen geschieden;

    • b.

      De inrichting van de financiële administratie;

    • c.

      De controle op het geldelijk beheer en de boekhouding;

    • d.

      De aanwijzing van een buiten het recreatieschap staande deskundige, die belast is met de onder c. bedoelde controle;

    • e.

      De wijze van fraudeverzekering.

Paragraaf II, Kaders en begroting

Artikel 19 Vierjarig financieel perspectief

  • 1. Het dagelijks bestuurt stelt het ontwerp van het vierjarig financieel perspectief vast, waarin de hoofdlijnen van het financiële beleid en de hoogte van de financiële bijdrage van de deelnemers voor de komende 4 jaar uitgewerkt worden. De raden en provinciale staten kunnen hun zienswijze binnen 12 weken na de datum van ontvangst van het ontwerp van het vierjarig financieel perspectief ter kennis brengen aan het dagelijks bestuur.

  • 2. Het algemeen bestuur stelt vervolgens, rekening houdend met de ingediende zienswijzen, een vierjarig financieel perspectief vast, waarin de hoofdlijnen van het financiële beleid en de hoogte van de financiële bijdrage van de deelnemers voor de komende 4 jaar uitgewerkt worden.

  • 3. Dit vierjarig financieel perspectief vormt het richtinggevend kader voor het opstellen van de begrotingen in de betreffende jaren.

Artikel 20 Begroting

  • 1. De begroting kan worden onderverdeeld in gescheiden programma’s voor verschillende gebieden. Daarbij wordt rekening gehouden met de toetredingsovereenkomst zoals die tussen gemeente De Ronde Venen en het recreatieschap Stichtse Groenlanden is gesloten.

  • 2. Het dagelijks bestuur zendt de ontwerpbegroting, met daarin opgenomen de algemene financiële en beleidsmatige kadernota voor het betreffende begrotingsjaar, uiterlijk voor 30 april voorafgaande aan het jaar waarvoor deze begroting dient aan de raden en de provinciale staten. De raden en provinciale staten kunnen hun zienswijze binnen twaalf weken na de datum van ontvangst van de ontwerpbegroting ter kennis brengen aan het dagelijks bestuur.

  • 3. Het dagelijks bestuur besluit op basis van consensus over de ontwerpbegroting, die het dagelijks bestuur op grond van het tweede lid aanbiedt aan de raden en provinciale staten. Wanneer in de eerste vergadering van het dagelijks bestuur geen consensus wordt bereikt over de ontwerpbegroting, wordt een tweede vergadering belegd waarbij rekening wordt gehouden met de wettelijke termijn als bedoeld in het tweede lid. Wanneer dan alsnog consensus wordt bereikt, wordt de ontwerpbegroting naar de raden en staten verzonden en wordt de procedure als bedoeld in het tweede lid gevolgd. Wanneer ook in de tweede daartoe belegde vergadering van het dagelijks bestuur over de ontwerpbegroting geen consensus wordt bereikt, wordt de ontwerpbegroting inclusief de zienswijzen van de verschillende leden van het dagelijks bestuur eerst aan het algemeen bestuur voorgelegd. De zienswijzenprocedure naar de deelnemers wordt hiermee opgeschort tot na de vaststelling van de ontwerpbegroting in het algemeen bestuur.

  • 4. Het dagelijks bestuur brengt deze zienswijzen bij aanbieding van de ontwerpbegroting ter kennis van het algemeen bestuur. Het dagelijks bestuur stelt de raden van de deelnemende gemeenten en de Staten van de deelnemende provincie schriftelijk en gemotiveerd in kennis van zijn oordeel over de zienswijze, bedoeld in het tweede lid, alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.

  • 5. De leden van het algemeen bestuur aangewezen door de gemeente Utrecht en de provincie Utrecht beschikken bij het stemmen over de vaststelling van de begroting elk over drie stemmen. De begroting van het programma werkgebied Vinkeveense Plassen (B) respectievelijk het programma werkgebied Stichtse Groenlanden (A) kan alleen worden aangenomen als de leden van het algemeen bestuur aangewezen door de gemeente De Ronde Venen en provinciale staten respectievelijk de leden van het algemeen bestuur aangewezen door provinciale staten en de overige gemeentelijke deelnemers voor stemmen. Wanneer dit niet het geval is, wordt de ontwerpbegroting niettemin vastgesteld, maar wordt het budget van het begrotingsprogramma dat niet is aangenomen in de begroting gefixeerd op het niveau van het lopende begrotingsjaar.

  • 6. Het dagelijks bestuur zendt de begroting binnen twee weken na vaststelling doch in ieder geval vóór 15 september van het jaar voorafgaand aan dat waarvoor de begroting dient naar onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Artikel 21 Wijziging begroting

In gevallen, dit ter beoordeling van het algemeen bestuur, kan een wijziging van de begroting die geen verhoging tot gevolg heeft van begrote deelnemersbijdragen voor het betreffende begrotingsjaar, worden vastgesteld door het algemeen bestuur zonder dat de raden van de deelnemende gemeenten en provinciale staten van hun zienswijze hebben kunnen geven. Van de vaststelling door het algemeen bestuur van een dergelijke begrotingswijziging wordt mededeling gedaan aan de deelnemers.

Paragraaf II, Jaarrekening, bijdrageregeling

Artikel 22 Jaarrekening

  • 1. Het dagelijks bestuur zendt de ontwerp jaarrekening uiterlijk voor 30 april van het jaar volgend op het jaar waarop de rekening betrekking heeft toe aan de raden van de deelnemende gemeenten en aan provinciale staten.

  • 2. De artikelen 190 tot en met 219 van de Provinciewet zijn op de procedure met betrekking tot de vaststelling van de jaarrekening van overeenkomstige toepassing.

Artikel 23 Bijdrageregeling

  • 1. Het algemeen bestuur stelt conform de stemverhoudingen als opgenomen in artikel 20, lid 6, een bijdrageregeling vast waarin de bijdragen die de deelnemers verschuldigd zijn geregeld worden.

    Deze bijdragen kunnen worden gesplitst in een algemene bijdrage voor de basisbegroting en een specifieke bijdrage voor de kosten van de begrotingsprogramma’s van de afzonderlijke gebieden. Voor het vaststellen van de deelnemersbijdrage wordt een budgetperiode van vier jaar gehanteerd, met afrekening en herijking na afloop van elke budgetperiode.

  • 2. De deelnemers zullen er steeds voor zorgdragen dat het recreatieschap te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan al zijn verplichtingen jegens derden te kunnen voldoen.

  • 3. Indien het algemeen bestuur blijkt dat een deelnemer weigert deze uitgaven op de begroting te zetten, doet deze onverwijld aan het college van gedeputeerde staten van de provincie Utrecht het verzoek over te gaan tot toepassing van de artikelen 194 en 195 Gemeentewet respectievelijk aan de Minister van Binnenlandse Zaken van de deelnemende provincie het verzoek over te gaan tot toepassing van de artikelen 198 en 199 Provinciewet.

  • 4. In deze bijdrageregeling worden de in de toetredingsovereenkomst, gesloten tussen De Ronde Venen en het recreatieschap, vastgelegde afspraken gecodificeerd.

HOOFDSTUK VI ARCHIEF

Artikel 24

Het dagelijks bestuur stelt met inachtneming van het bepaalde in de Archiefwet een regeling vast betreffende de zorg, de bewaring en het beheer van de archiefbescheiden van de bij deze regeling ingestelde organen, alsmede omtrent het toezicht daarop. Deze regeling wordt meegedeeld aan gedeputeerde staten.

HOOFDSTUK VII TOETREDING, UITTREDING, WIJZIGING EN OPHEFFING

Artikel 25 Toetreding

Toetreding van een gemeente of een provincie kan plaatsvinden door een daartoe strekkend besluit van de desbetreffende daartoe wettelijk bevoegde bestuursorganen en indien er overeenstemming bestaat tussen die gemeente of provincie en het algemeen bestuur over de financiële gevolgen van de toetreding. Artikel 31 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 26 Uittreding

  • 1. Een deelnemer kan geheel of gedeeltelijk uit de regeling treden door een daartoe strekkend besluit van het betreffende deelnemer en na verkregen toestemming van de betreffende raad of de Staten. Onder gedeeltelijk uittreden wordt verstaan het vanaf een bepaalde datum niet langer afnemen van diensten van c.q. het niet langer delegeren van tot dan toe gedelegeerde taken en bevoegdheden of het niet langer mandateren van tot dan toe gemandateerde taken en bevoegdheden aan de gemeenschappelijke regeling.

  • 2. In het geval diensten, taken en bevoegdheden door alle deelnemers die de betreffende diensten, taken en bevoegdheden afnemen hebben gedelegeerd of gemandateerd met ingang van dezelfde datum niet langer worden afgenomen c.q. niet langer worden gedelegeerd of gemandateerd, stellen de colleges met elkaar een plan op waarin alle aspecten en gevolgen daarvan worden geregeld, zodat er geen sprake is van achterblijvende kosten en achterblijvend personeel.

  • 3. Een deelnemer zendt het besluit tot uittreding aan het Algemeen Bestuur. De procedure voor uittreding vangt aan de dag nadat het Algemeen Bestuur het besluit heeft ontvangen.

  • 4. Tenzij het Algemeen Bestuur een kortere termijn bepaalt, kan de (gedeeltelijke) uittreding niet eerder plaatsvinden dan tegen 31 december van het derde kalenderjaar volgend op de datum van de in het tweede lid bedoelde ontvangstdatum.

Artikel 27 Uittredingsplan

  • 1. Het Algemeen bestuur stelt een uittredingsplan vast. Het uittredingsplan regelt de gevolgen van de uittreding.

  • 2. Onder de gevolgen van de uittreding worden verstaan de financiële -, juridische -, personele - en organisatorische consequenties die het directe gevolg zijn van de uittreding.

  • 3. Het uittredingsplan bepaalt de systematiek voor berekening van de financiële gevolgen van de uittreding.

  • 4. De voorlopige respectievelijk de definitieve uittreedsom bestaat uitsluitend uit een vergoeding ter compensatie van frictiekosten en desintegratiekosten, onder aftrek van eventuele baten en de waarde van de formatie die de uittredende gemeente overneemt, als bedoeld in artikel 27 lid 2.

  • 5. Onder frictiekosten worden verstaan alle incidentele kosten te maken door het openbaar lichaam die het directe gevolg van de beslissing tot uittreding van een deelnemer zijn.

  • 6. Onder desintegratiekosten worden verstaan alle kosten direct dan wel toekomstig, te maken dan wel te dragen door het openbaar lichaam die samenhangen met de afbouw van overcapaciteit in personele en materiële sfeer en andere verplichtingen, de afbouw van risico’s daarbij inbegrepen, ontstaan als direct gevolg van de uittreding.

  • 7. Het openbaar lichaam brengt alle frictiekosten en desintegratiekosten, onder aftrek van eventuele baten en de waarde van de formatie die de uittredende gemeente overneemt, als bedoeld in artikel 30 lid 1, in rekening bij de uittredende deelnemer. De uittredende deelnemer is verplicht tot betaling van de de definitieve uittreedsom.

  • 8. Kosten die de uittredende deelnemer maakt ter voorbereiding op of als gevolg van de beslissing tot uittreding komen voor rekening van de uittredende deelnemer.

  • 9. De in het derde lid bedoelde systematiek wordt gebaseerd op:

    • a.

      Relevante regelgeving;

    • b.

      Relevante jurisprudentie;

    • c.

      Feiten en omstandigheden die bekend waren op het moment van de daadwerkelijke uittreding. Beleidswijzigingen, wijziging van economische omstandigheden en wijziging van inzichten die zich voordoen of opkomen na het moment van de daadwerkelijke uittreding kunnen niet worden betrokken bij de bepaling van de hoogte van de uittreedsom.

  • 10. Het openbaar lichaam alsmede de uittredende deelnemer is gehouden redelijkerwijs al het mogelijke te doen om de uittredingskosten zo laag mogelijk te houden. Het voorgaande behoeft niet te leiden tot wijziging van overeenkomsten met en verplichtingen jegens derden die zijn aangegaan respectievelijk bepaald voorafgaand aan het tijdstip van ontvangst door het algemeen bestuur van het besluit tot uittreding van de deelnemer.

  • 11. Bij de berekening van de kosten voor uittreding zoals bedoeld in het vierde lid wordt een risico- opslag van tien procent toegepast om eventueel onvoorziene toekomstige kosten gerelateerd aan de uittreding te ondervangen.

  • 12. Het uittredingsplan bevat een voorlopige berekening van de financiële gevolgen van de uittreding te betalen door de uittredende deelnemer, hierna te noemen de voorlopige uittreedsom.

Artikel 28 Externe deskundige

  • 1. Met het oog op het bepalen van de inhoud van het uittredingsplan kan het Algemeen bestuur een onafhankelijke externe deskundige aanwijzen die in opdracht van het Algemeen bestuur het concept-uittredingsplan voorbereidt. De onafhankelijke deskundige kan, in overleg met het Algemeen bestuur, voor specifieke onderdelen van het Uittredingsplan andere deskundigen inschakelen.

  • 2. De kosten voor het inschakelen van de onafhankelijke externe deskundige en overige ingeschakelde deskundigen vallen onder de frictiekosten als bedoeld in artikel 27 lid 7 .

  • 3. Het Algemeen bestuur wijst de onafhankelijke externe deskundige aan op basis van een gezamenlijke voordracht van de uittredende deelnemer en het Dagelijks bestuur. Indien geen overeenstemming kan worden bereikt over een gezamenlijke voordracht, wijst het Algemeen bestuur de onafhankelijke externe deskundige aan op basis van meerderheid van stemmen in het Algemeen bestuur.

Artikel 29 Uittreedsom

  • 1. Ten minste 12 maanden voorafgaand aan het moment van uittreding stelt het Algemeen bestuur het uittredingsplan en de voorlopige uittreedsom vast. Het Algemeen bestuur baseert de berekening van de voorlopige uittreedsom op de systematiek als bedoeld in artikel 27 en op de jaarrekening van het openbaar lichaam over het meest recent verstreken begrotingsjaar.

  • 2. Uiterlijk 6 maanden na het moment van uittreding stelt het Algemeen bestuur de definitieve uittreedsom vast. Het Algemeen bestuur baseert de berekening van de definitieve uittreedsom op de systematiek als bedoeld in artikel 27 en op de jaarrekening van het begrotingsjaar direct voorafgaand aan het moment van uittreding.

  • 3. Bij de voorbereiding van het concept uittredingsplan biedt het Algemeen bestuur de uittredende deelnemer de keuze tussen een betaling van de uittreedsom in een aantal termijnen of voor betaling van de uittreedsom in een keer. In het uittredingsplan bepaalt het Algemeen bestuur conform de voorkeur van de uittredende deelnemer of de uittredende deelnemer de uittreedsom in een daarbij te bepalen aantal termijnen of in een keer dient te betalen. Als de uittredende deelnemer kiest voor betaling in termijnen kan het Algemeen bestuur een rentevergoeding in rekening brengen.

Artikel 30 Verplichtingen uittreder

  • 1. De uittredende deelnemer is gehouden zich in te spannen om de formatie van het openbaar lichaam die als gevolg van de uittreding boventallig is geworden met behoud van arbeidsvoorwaarden in dienst te nemen of anderszins in stand te doen houden. De waarde van de formatie die de uittredende deelnemer overneemt van het openbaar lichaam wordt gekapitaliseerd en in mindering gebracht op de uittreedsom.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op alle andere verplichtingen van het openbaar lichaam die als gevolg van de uittreding overtollig zijn geworden dan wel verminderd of beëindigd dienen te worden.

Artikel 31 Wijziging

  • 1. Indien het algemeen bestuur wijziging van de gemeenschappelijke regeling nodig acht, doet het een daartoe strekkend voorstel aan de deelnemers.

  • 2. Het algemeen bestuur stelt het besluit tot wijziging vast, indien tenminste tweederde van de deelnemers daartoe, gelet op de besluitvorming van de organen die de regeling zijn aangegaan, heeft besloten.

Artikel 32 Opheffing

  • 1. Indien het algemeen bestuur opheffing van de regeling noodzakelijk acht, legt het een daartoe strekkend voorstel aan de deelnemers voor.

  • 2. Het algemeen bestuur stelt een besluit tot opheffing vast, indien tenminste tweederde van het aantal deelnemers daartoe, gelet op de besluitvorming in de bestuursorganen die de regeling zijn aangegaan, heeft besloten.

  • 3. In het geval van opheffing stelt het algemeen bestuur, na overleg met de deelnemers een liquidatieplan vast.

  • 4. Het liquidatieplan omvat de verplichtingen van de deelnemers tot deelneming in de financiële consequenties van de opheffing en een regeling.

  • 5. Voor zover het liquidatieplan niet anders bepaalt, geschiedt de vereffening van een nadelig saldo dan wel de verdeling van een voordelig saldo conform de op grond van de in de bijdrageregeling als bedoeld in de in artikel 23 vastgestelde verdeelsleutel.

HOOFDSTUK VIII SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 33

  • 1. De regeling wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.

  • 2. De regeling wordt twee jaar na inwerkingtreding geëvalueerd. Het dagelijks bestuur initieert deze evaluatie en legt de uitkomsten van de evaluatie ter beoordeling van de hieraan te verbinden consequenties voor aan het algemeen bestuur.

  • 3. Vervolgens wordt in het derde jaar van iedere bestuursperiode geëvalueerd, te beginnen in 2028. Het dagelijks bestuur initieert deze evaluatie en legt de uitkomsten van de evaluatie ter beoordeling van de hieraan te verbinden consequenties voor aan het algemeen bestuur.

Artikel 34

De verordeningen en andere besluiten, die getroffen zijn op grond van de gemeenschappelijke regeling recreatieschap Vinkeveense Plassen, en door De Ronde Venen binnen haar grondgebied van toepassing zijn verklaard, blijven op dat grondgebied van kracht totdat deze ingetrokken zijn of door andere krachtens deze regeling zijn vervangen.

Artikel 35

Deze regeling kan worden aangehaald als Gemeenschappelijke regeling recreatieschap Stichtse Groenlanden 2024.

Ondertekening

KAART WERKGEBIED RECREATIESCHAP STICHTSE GROENLANDEN

afbeelding binnen de regeling