Gemeenschappelijke regeling bijzonder onderzoek regio Zuid-Gelderland

Dit is een toekomstige tekst! Geldend vanaf 18-07-2024

Intitulé

Gemeenschappelijke regeling bijzonder onderzoek regio Zuid-Gelderland

De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Berg en Dal, Beuningen, Druten, Heumen en Wijchen;

overwegende, dat het in het belang van de voorkoming en bestrijding van sociale zekerheidsfraude gewenst is een gemeenschappelijke regeling aan te gaan ter uitvoering van de bijzondere controle op de naleving van aan de gemeenten opgedragen sociale zekerheidswetgeving, de Wet maatschappelijke ondersteuning, de Wet inburgering 2021 en daaruit voortvloeiende uitvoeringsregelingen en besluiten;

voorts overwegende dat het uit doelmatigheidsoverwegingen van belang is aan deze uitvoering een gemeenschappelijke beleidskader ten grondslag te leggen;

gelet op het bepaalde in artikel 1 van de Wet gemeenschappelijke regelingen en de verkregen zienswijzen en toestemming van de gemeenteraad van de gemeenten Berg en Dal, Beuningen, Druten, Heumen en Wijchen;

Besluiten

de Gemeenschappelijke regeling, voor het laatst op 1 januari 2017 gewijzigd, in te trekken en bijgaande nieuwe regeling vast te stellen:

GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING BIJZONDER ONDERZOEK REGIO ZUID-GELDERLAND

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1: Begripsomschrijvingen

Deze regeling verstaat onder:

  • -

    deelnemende gemeenten: de aan deze gemeenschappelijke regeling deelnemende gemeenten;

  • -

    de centrumgemeente: de gemeente Wijchen

  • -

    college: college van burgemeester en wethouders

HOOFDSTUK 2 BELANGEN, TAKEN EN BEVOEGDHEDEN

Artikel 2 Centrumgemeente

  • 1. De gemeente Wijchen wordt aangewezen als centrumgemeente, bedoeld in artikel 8, lid 4 van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

  • 2. De behartiging van de in artikel 3 omschreven belangen wordt opgedragen aan de centrumgemeente.

Artikel 3 Belangen

  • 1. De centrumgemeente heeft tot taak gemeenschappelijke belangen van de deelnemende gemeenten te behartigen op het gebied van de naleving door (voormalig) uitkeringsgerechtigden en derden van alle de gemeente opgedragen sociale zekerheidswetgeving, de Wet maatschappelijke ondersteuning, de Wet Inburgering 2021 en op dat gebied uitgevaardigde regelingen en besluiten met dien verstande dat een onderzoek tot bijzondere controle op deze naleving eerst plaatsvindt na een daartoe strekkende opdracht van de centrumgemeente naar aanleiding van een onderzoek van het college van een deelnemende gemeente.

  • 2. De centrumgemeente draagt terzake zorg voor de noodzakelijke beleids- en uitvoeringsafstemming met de Officier van Justitie.

  • 3. Teneinde de gemeenschappelijke belangen behartiging zo optimaal mogelijk gestalte te kunnen geven, bevordert de centrumgemeente de ontwikkeling en instandhouding van gemeenschappelijk beleid op het terrein van rechtmatigheid en de uitvoering. De deelnemende gemeenten zijn wel ieder afzonderlijk verantwoordelijk voor het vervaardigen van fraudebeleidsplannen.

Artikel 4 Archief

  • 1. Het college van de gemeente Wijchen draagt zorg voor de archiefbescheiden ten behoeve van de uitvoering van deze centrumregeling.

  • 2. De aangewezen archivaris van de gemeente Wijchen is belast met het toezicht op het beheer van de archiefbescheiden voor zover deze archiefbescheiden niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats.

  • 3. Bij opheffing van de gemeenschappelijke regeling wordt ten aanzien van de archiefbescheiden een voorziening getroffen conform artikel 4, lid 1 van de Archiefwet 1995.

  • 4. Voor de bewaring van de op grond van artikel 12, lid 1 en artikel 13 van de Archiefwet 1995 over te brengen archiefbescheiden van de in deze regeling genoemde bestuursorganen is aangewezen de archiefbewaarplaats van de gemeente Wijchen.

HOOFDSTUK 3 COMMISSIE VAN ADVIES

Artikel 5 Commissie van advies

  • 1. Er is een commissie van advies, die is gevestigd in de gemeente Wijchen.

  • 2. De colleges van elk van de deelnemende gemeenten wijzen uit hun midden één lid en een plaatsvervangend lid aan voor de commissie van advies.

  • 3. De colleges van twee of meer van de deelnemende gemeenten kunnen besluiten tot het gezamenlijk aanwijzen van één lid.

  • 4. De leden van de commissie van advies hebben zitting gedurende de zittingsduur van de gemeenteraad. De aftredende leden blijven hun functie evenwel waarnemen tot het tijdstip waarop de colleges van de deelnemende gemeenten de nieuwe leden van de commissie van advies hebben aangewezen.

  • 5. De aanwijzing van de leden vindt zo mogelijk plaats in –doch uiterlijk een maand na- de eerste vergadering van de colleges van de deelnemende gemeenten.

  • 6. Het door de centrumgemeente aangewezen lid is voorzitter van de commissie van advies. De plaatsvervangend voorzitter wordt door en uit de leden van de commissie van advies gekozen voor de zittingsduur als bedoeld in lid 4.

  • 7. Door het college van de centrumgemeente wordt een secretaris aan de commissie van advies toegevoegd. Deze secretaris is in dienst bij de centrumgemeente en wordt door het college van de centrumgemeente aangewezen.

  • 8. De secretaris woont de vergaderingen van de commissie van advies bij, verstrekt inlichtingen over de uitvoering en adviseert desgevraagd de commissie van advies.

  • 9. De commissie van advies vergadert 2 keer per jaar. Een keer in het voorjaar, waar de jaarrekening en begroting worden behandeld. Een keer in het najaar, waar de kaderbrief en beleidsuitgangspunten worden behandeld.

  • 10. De Officier van Justitie neemt op uitnodiging, afhankelijk van de onderwerpen, als adviseur deel aan de vergadering van de commissie van advies.

Artikel 6 Taken en bevoegdheden

De in artikel 5 genoemde commissie van advies heeft tot taak en de bevoegdheid om:

  • a.

    advies uit te brengen als bedoeld in de artikelen 9, 14, 15, 17 en 18;

  • b.

    advies uit te brengen over alle zaken, die de in artikel 3 omschreven taken betreffen.

Artikel 7 Reglement van Orde

De commissie van advies kan een reglement van orde voor zijn vergaderingen vaststellen.

HOOFDSTUK 4 PERSONEEL

Artikel 8 Personeel

  • 1. Voor de uitvoering van de in artikel 3 van deze regeling omschreven taken zorgt het college van de centrumgemeente dat er voldoende personeel is.

  • 2. De dagelijkse leiding van het personeel berust bij de door het college van de centrumgemeente aangewezen secretaris.

HOOFDSTUK 5: BEGROTING EN JAARREKENING

Artikel 9 Begrotingsprocedure

  • 1. Het college van de centrumgemeente maakt jaarlijks een ontwerp-begroting op van de kosten van de uitvoering van de artikel 3 van deze regeling omschreven taken met daarbij een behoorlijke toelichting en een becijfering van het kostenaandeel van elk van de deelnemende gemeenten. Het begrotingsjaar is gelijk aan een kalenderjaar.

  • 2. De ontwerp-begroting wordt jaarlijks voor 1 april voorafgaande aan het dienstjaar waarvoor deze moet dienen door de centrumgemeente toegezonden aan de colleges van deelnemende gemeenten.

  • 3. Deze colleges kunnen binnen twee maanden na datum van toezending van de ontwerp-begroting zienswijzen kenbaar maken aan het college van de centrumgemeente.

  • 4. Het college van de centrumgemeente zendt de ontwerp-begroting met de commentaren, waarin deze zienswijzen zijn verwoord, voor 1 juni voorafgaande aan het dienstjaar, waarvoor de begroting moet dienen, toe aan de commissie van advies als bedoeld in artikel 5.

  • 5. De Commissie van advies brengt voor 15 juli van het jaar, voorafgaande aan dat, waarvoor de begroting moet dienen advies uit aan het college van de centrumgemeente. Het advies is voor het college van de centrumgemeente bindend, indien dit tot stand gekomen is bij meerderheid van stemmen van het aantal in de commissie van advies zitting hebbende leden.

  • 6. Het college van de centrumgemeente stelt de begroting met in achtneming van het advies van de commissie van advies als bedoeld in artikel 5, vast voor 15 augustus van het jaar, voorafgaande aan dat, waarvoor de begroting moet dienen.

  • 7. Direct na de vaststelling zendt het college van de centrumgemeente de begroting met de becijfering van het kostenaandeel van elk van de deelnemende gemeenten en het advies van de commissie van advies als bedoeld in artikel 5, toe aan de deelnemende gemeenten.

  • 8. Het bepaalde in dit artikel is van overeenkomstige toepassing op besluiten tot wijziging van de begroting.

Artikel 10 Jaarrekening

  • 1. Het college van de centrumgemeente zendt jaarlijks voor 1 april aan de deelnemende gemeenten de rekening van de werkelijke kosten over het afgelopen dienstjaar.

  • 2. In de rekening wordt met toepassing van de in artikel 11van deze regeling genoemde verdeelsleutels, door elk van de deelnemende gemeenten over het desbetreffende jaar werkelijk verschuldigde bedrag opgenomen.

  • 3. Verrekening van het verschil tussen het op grond van artikel 11 van deze regeling bepaalde en het werkelijk verschuldigde, vindt plaats binnen twee maanden na ontvangst van de rekening.

Artikel 11 Bijdrage

  • 1. De opdrachtgevende gemeente is voor ieder onderzoek een bijdrage verschuldigd waarvan de hoogte jaarlijks, bij wijze van voorlopige vaststelling, bij de vaststelling van de begroting wordt bepaald. Uitgangspunt hierbij is dat 50% van de uitgaven wordt gedekt door bijdragen per onderzoeksopdracht als bedoeld in artikel 3 lid 1. De bijdrage per onderzoeksopdracht kan worden gedifferentieerd naar duur en zwaarte van de uitvoering ervan.

  • 2. Na afloop van het jaar, wordt, op basis van het aantal uitgevoerde onderzoeken en met in achtneming van het in lid 1 genoemde uitgangspunt en de mogelijkheid van differentiatie, de definitieve bijdrage per onderzoek vastgesteld.

  • 3. De kosten van uitvoering van de in artikel 3 van deze regeling omschreven taak, verminderd met de bijdrage als bedoeld in lid 1 en 2 en eventueel verminderd met andere inkomsten komen ten laste van de deelnemende gemeenten. Als verdeelsleutel wordt gehanteerd het inwonertal op 1 januari van het jaar waarvoor de bijdrage is verschuldigd.

  • 4. De deelnemende gemeenten betalen bij wijze van voorschot jaarlijks voor 1 april 90% van de over het betreffende dienstjaar verschuldigde bijdrage.

HOOFDSTUK 6: WIJZIGING, TOETREDING, UITTREDING en OPHEFFING

Artikel 12 Wijziging

  • 1. Iedere deelnemer kan een voorstel doen tot een wijziging van deze regeling.

  • 2. De wijziging komt tot stand, indien twee derde van de deelnemende colleges aan deze regeling met de wijziging van de regeling akkoord zijn gegaan.

  • 3. De wijziging van deze regeling wordt als voorgenomen besluit voorgelegd aan de gemeenteraden van de deelnemers, die binnen 8 weken na ontvangst van het ontwerp van de wijzing hun zienswijze hierover kunnen uitbrengen.

  • 4. De deelnemers gaan pas over tot een definitieve wijziging van deze regeling dan na verkregen toestemming van de gemeenteraden van de deelnemers.

  • 5. De wijziging van deze regeling treedt in werking op de eerste dag van de maand, volgend op de dag van de bekendmaking ervan in het Gemeenteblad door de centrumgemeente.

  • 6. Op de wijziging van deze regeling is artikel 17, lid 2 en 3 van deze regeling van overeenkomstige toepassing.

Artikel 13 Toetreding

  • 1. Een college, niet zijnde een college van de deelnemende gemeenten, kan een verzoek tot toetreding richten aan het college van de centrumgemeente.

  • 2. Het college van de centrumgemeente zendt het verzoek, als bedoeld in het eerste lid, aan de colleges van de deelnemende gemeenten.

  • 3. Toetreding geschiedt nadat de colleges van de deelnemende gemeenten met het verzoekende college, bedoeld in het eerste lid, overeenstemming hebben bereikt over de voorwaarden voor toetreding.

  • 4. De toetreding, zoals bedoeld in het vorige lid, wordt pas voorgelegd aan de gemeenteraden van de deelnemers, indien alle deelnemers met de toetreding akkoord zijn.

  • 5. De toetreding vindt niet eerder plaats dan na verkregen toestemming van de gemeenteraden van de deelnemers en de gemeenteraad van het toetredende college.

  • 6. De toetreding tot de regeling geschiedt, tenzij anders bepaald, per 1 januari van het kalenderjaar volgend op het besluit tot toetreding en de bekendmaking daarvan door de colleges van deelnemende gemeenten en de verzoekende gemeente.

  • 7. Op de toetreding van een deelnemer aan deze regeling is artikel 17, lid 2 en 3 van deze regeling van overeenkomstige toepassing.

Artikel 14 Uittreding

  • 1. Een college van een deelnemende gemeente kan een verzoek tot uittreding uit de regeling indienen bij het college van de centrumgemeente.

  • 2. Het college van de centrumgemeente zendt het verzoek, als bedoeld in het eerste lid, aan de colleges van de deelnemende gemeenten.

  • 3. Het college van de centrumgemeente inventariseert de gevolgen van de uittreding, de wijze waarop met deze gevolgen kan of moet worden omgegaan en de voorwaarden voor uittreding en legt deze vast in het uittredingsplan.

  • 4. Met het oog op het bepalen van de inhoud van het uittredingsplan wijst het college van de centrumgemeente een onafhankelijke externe deskundige aan die in opdracht van dit college het uittredingsplan voorbereidt. De kosten voor het inschakelen van een onafhankelijke externe deskundige komen voor rekening van de uittredende deelnemer.

  • 5. Het uittredingsplan wordt voorgelegd aan de commissie van advies, die vervolgens het college van de centrumgemeente adviseert.

  • 6. Onder de gevolgen van de uittreding worden verstaan de financiële, juridische, personele en organisatorische consequenties die het directe gevolg zijn van de uittreding.

  • 7. Het uittredingsplan bepaalt de wijze van berekening van de financiële gevolgen van de uittreding.

  • 8. Het uittredingsplan bevat een berekening van de financiële gevolgen van de uittreding te betalen door de uittredende deelnemer, hierna te noemen de uittreedsom.

  • 9. De uittreedsom bestaat uitsluitend uit een vergoeding ter compensatie van frictiekosten en desintegratiekosten, onder aftrek van eventuele baten.

  • 10. Onder frictiekosten worden verstaan alle incidentele kosten te maken door de centrumgemeente die het directe gevolg van de beslissing tot uittreding van een deelnemer zijn.

  • 11. Onder desintegratiekosten worden verstaan alle kosten direct dan wel toekomstig te maken dan wel te dragen door de centrumgemeente die samenhangen met de afbouw van overcapaciteit in personele en materiële sfeer en andere verplichtingen, de afbouw van risico’s daarbij inbegrepen, ontstaan als direct gevolg van de uittreding.

  • 12. De centrumgemeente brengt de uittreedsom in rekening bij de uittredende deelnemer. De uittredende deelnemer is verplicht tot betaling van deze uittreedsom.

  • 13. De centrumgemeente is gehouden redelijkerwijs al het mogelijke te doen om de uittredingskosten zo laag mogelijk te houden.

  • 14. De uittreding uit de regeling geschiedt, tenzij anders bepaald, per 1 januari van het kalenderjaar volgend op het besluit tot uittreding en de bekendmaking daarvan door de colleges van de deelnemende gemeenten. Tussen het besluit tot uittreding en de feitelijke uittreding moeten ten minste 2 jaren gelegen zijn

  • 15. Een college dat voornemens is uit te treden kan het college van de centrumgemeente vragen een indicatie te geven van de gevolgen van de uittreding, overeenkomstig hetgeen in deze regeling bepaald. De indicatie wordt binnen zes maanden opgeleverd, tenzij het betreffende uittredende college en het college van de centrumgemeente anders overeenkomen. De kosten voor het opstellen van de indicatie komen voor rekening van het college dat om de indicatie heeft verzocht. De indicatie bindt de gemeenten geenszins wanneer definitief tot uittreding wordt besloten.

  • 16. Kosten die de uittredende deelnemer maakt ter voorbereiding op of als gevolg van de beslissing tot uittreding komen voor rekening van de deelnemer.

  • 17. Op de uittreding van een deelnemer aan deze regeling is artikel 19, lid 2 en 3 van deze regeling van overeenkomstige toepassing.

Artikel 15 Opheffing

  • 1. De regeling kan worden opgeheven bij daartoe strekkend besluit van de colleges van tenminste tweederde van het aantal deelnemende gemeenten. Een verzoek tot uittreding van minimaal twee derde van de deelnemers wordt beschouwd als een verzoek tot opheffing.

  • 2. Indien een besluit tot opheffing, als bedoeld in het vorige lid, wordt genomen, geven de deelnemers een onafhankelijke registeraccountant de opdracht om een opheffingsplan op te stellen.

  • 3. Het opheffingsplan, bedoeld in het tweede lid, voorziet in ieder geval in de verplichting van de deelnemende gemeenten tot deelneming in de financiële gevolgen van de opheffing en de personele gevolgen hiervan. Het opheffingsplan voorziet ook in de gevolgen die de beëindiging voor de centrumgemeente heeft verband houdende met het personeel als bedoeld in artikel 8 van deze regeling.

  • 4. Het opheffingsplan wordt door het college van de centrumgemeente, gehoord de commissie van advies, als bedoeld in artikel 5 van deze regeling, vastgesteld. Het advies is voor het college van de centrumgemeente bindend, indien dit is tot stand gekomen bij besluit van tenminste twee derde van het aantal in de commissie van advies zitting hebbende leden.

  • 5. Het college van de centrumgemeente is belast met de uitvoering van het opheffingsplan.

  • 6. Op de opheffing van deze regeling is artikel 17, lid 2 en 3 van deze regeling van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 7: EVALUATIE en VERSLAG van BEVINDINGEN

Artikel 16 Evaluatie

Eenmaal in de drie jaar wordt de gemeenschappelijke regeling geëvalueerd, tenzij anders door het college van de centrumgemeente, gehoord de commissie van advies, wordt besproken.

Artikel 17 Verslag van bevindingen

  • 1. Jaarlijks wordt door alle deelnemers gezamenlijk een verslag van bevindingen van het functioneren van de gemeenschappelijke regeling opgesteld.

  • 2. Dit verslag wordt, gehoord de commissie van advies, aan het college van de centrumgemeente aangeboden.

HOOFDSTUK 8: SLOTBEPALINGEN

Artikel 18 Inwerkingtreding

  • 1. Deze regeling treedt in werking op 1 juli 2024.

  • 2. Het college van de centrumgemeente draagt zorg voor de in artikel 26, lid 1 van de Wet gemeenschappelijke regelingen bedoelde bekendmaking.

  • 3. Het college van de centrumgemeente voegt, conform het bepaalde in artikel 26, lid 2 van de Wet gemeenschappelijke regelingen, de gegevens toe in het register.

Artikel 19 Duur van de regeling

De regeling wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.

Artikel 20 Titel

De regeling kan worden aangehaald als “Gemeenschappelijke Regeling Bijzonder Onderzoek Regio Zuid-Gelderland“.

Ondertekening

Wijchen, 25 juni 2024,

Het college van burgemeester en wethouders van Wijchen

J.M. Hendrix,

gemeentesecretaris

R.D. Helmer-Englebert

burgemeester