Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning - Versie 2024 - 5. Begeleiding en dagbesteding

Dit is een toekomstige tekst! Geldend vanaf 18-07-2024

Intitulé

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning - Versie 2024 - 5. Begeleiding en dagbesteding

Het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling Samenwerking de Bevelanden heeft op 1 juli 2024 op grond van artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht vastgesteld de “Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning - Versie 2024 - 5. Begeleiding en dagbesteding”.

De beleidsregels treden in werking één dag na publicatie.

Inleiding

Begeleiding in het kader van de Wmo bestaat uit individuele begeleiding, groepsbegeleiding (dagbesteding) en kortdurend verblijf (ter ontlasting van de mantelzorg).

Bij individuele begeleiding is de ondersteuning gericht op het bevorderen, het behoud van of het compenseren van de zelfredzaamheid van de cliënt.

Zelfredzaamheid gaat om de lichamelijke, cognitieve en psychische mogelijkheden die de cliënt in staat stellen om binnen de persoonlijke levenssfeer te functioneren. Het kan gaan om het compenseren of actief herstellen van het beperkte of afwezige regelvermogen van de cliënt, waardoor hij/zij onvoldoende of geen regie over het eigen leven kan voeren. Voorbeelden zijn het helpen plannen van activiteiten, regelen van dagelijkse zaken, het nemen van besluiten en het structureren van de dag. Of het bieden van praktische hulp en ondersteuning bij het uitvoeren of eventueel ondersteunen bij het oefenen van handelingen/vaardigheden die zelfredzaamheid tot doel hebben. Persoonlijke verzorging, die in het verlengde ligt van deze begeleiding, maakt hiervan deel uit. Het gaat hierbij om “activiteiten op het gebied van/in verband met een psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid”. In het algemeen geldt hier dat geen sprake is van een somatische aandoening en/of primaire medische problematiek, er is in de regel behoefte aan ondersteuning bij de Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen (ADL), in plaats van het overnemen ervan. Dit komt met name voor bij mensen met een verstandelijke beperking, zintuiglijke beperkingen en psychiatrische problematiek.

Groepsbegeleiding wordt in groepsverband geleverd en is vooral gericht op participatie en een zinvolle invulling van de dag (dagbesteding).

Kortdurend verblijf heeft tot doel de mantelzorgers van mensen met een complexe en vaak levenslange hulpvraag die thuis wonen, tijdelijk te ontlasten.

Bij de maatwerkvoorziening Begeleiding onderscheiden we vijf bouwstenen in natura:

- Begeleiding Regulier

- Begeleiding Specialistisch

- Dagbesteding Regulier

- Dagbesteding Specialistisch

- Kortdurend Verblijf

Ondertekening

1. Gebruikelijke hulp

In het kader van Begeleiding worden in ieder geval de volgende taken als gebruikelijke hulp aangemerkt binnen een leefeenheid:

- Het geven van begeleiding aan een cliënt op het terrein van de maatschappelijke participatie (bijvoorbeeld het bieden van begeleiding bij activiteiten buitenshuis, zoals winkelen, museum, theater, strand, bos, etc.);

- Het begeleiden van de cliënt bij het normaal maatschappelijk verkeer binnen de persoonlijke levenssfeer, zoals het bezoeken van familie/vrienden, huisarts, etc.;

- Het bieden van hulp bij of het overnemen van taken die bij een gezamenlijk huishouden horen, zoals het doen van de administratie, regie voeren over het huishouden.

In hoeverre gebruikelijke hulp kan worden verwacht van de overige leden van de leefeenheid, hangt daarnaast af van de volgende omstandigheden:

- De omvang van de ondersteuningsbehoefte van de cliënt;

- De aard van de relatie van de persoon binnen de leefeenheid met de cliënt;

- De leerbaarheid van de cliënt en/of de personen van wie gebruikelijke hulp kan worden gevergd;

- Belastbaarheid van de huisgenoten.

De omvang

De hulp wordt niet snel als boven-gebruikelijk aangemerkt, als het de taken betreft die hierboven beschreven zijn. De hulp bij zelfzorg kan wat betreft omvang van de hulp onder de normale routine van de leefeenheid vallen. Denk bijvoorbeeld aan het uitzoeken en klaarleggen van kleding, het gezamenlijk eten, etc.

De ondersteuningsbehoefte kan zo groot zijn dat (deels) niet meer van gebruikelijke hulp kan worden gesproken. Het deel dat niet kan worden opgelost met behulp van andere oplossingen en niet uitstelbaar is, kan als boven-gebruikelijk worden aangemerkt. Zo kan de cliënt zijn aangewezen op permanent toezicht wat zware eisen kan stellen aan de persoon van wie gebruikelijke hulp wordt gevergd. In dit geval zal ook een onderzoek naar een mogelijke Wlz-indicatie aan de orde zijn.

De aard van de relatie van de persoon binnen de leefeenheid met de cliënt

Als algemeen uitgangspunt geldt dat huisgenoten elkaar onderling gebruikelijke hulp moeten bieden. Immers huisgenoten binnen de leefeenheid hebben de keuze gemaakt om een duurzaam gezamenlijk huishouden te voeren. Dat maakt hen gezamenlijk verantwoordelijk voor het functioneren van het huishouden. Daarbij wordt wel rekening gehouden met de aard van de relatie die de persoon binnen de leefeenheid heeft met de cliënt. Er wordt onderscheid gemaakt tussen wat verwacht kan worden als het gaat om het bieden van gebruikelijke hulp tussen enerzijds echtgenoten en partners ten opzichte van elkaar, ouders ten opzichte van hun kinderen en anderzijds wat verwacht kan worden van kinderen ten opzichte van hun ouders. Dit geldt ook voor huisgenoten die geen familierelatie hebben met de hulpvrager. In het individuele geval moet beoordeeld worden wat volgens de algemeen geldende opvattingen als gebruikelijk kan worden aangemerkt.

Als uitgangspunt geldt dat van echtgenoten/partners ten opzichte van elkaar meer wordt verwacht in het kader van gebruikelijke hulp dan van kinderen ten opzichte van hun ouders. Echtgenoten/partners hebben immers een zorgplicht voor elkaar. Zo wordt het normaal geacht dat de ene partner de ander aanspoort tot bijvoorbeeld zelfzorg en/of hulp biedt bij de sociale redzaamheid.

De zorgplicht van ouders voor hun kinderen strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder (of verzorger), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de ‘zorg’ bij kortdurende ziekte (minder dan drie maanden). Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke hulp voor de kinderen over. Gebruikelijke hulp voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon die past bij de leeftijd en ontwikkeling van het kind. Het overnemen van de gebruikelijke hulp aan kinderen kan in uitzonderingsgevallen een tijdelijke Wmo-aanspraak zijn, maar structurele opvang van kinderen niet.

Het algemene principe van de verantwoordelijkheid voor de leefeenheid geldt ook voor de hulp of ondersteuning van ouders naar hun kinderen toe. Voor kinderen ten opzichte van hun ouders kan dat anders liggen. Met name de leeftijd van het kind is hier van belang. Er moet voorkomen worden dat een kind hierdoor overbelast raakt. Verder is het in het algemeen niet gebruikelijk dat kinderen hun ouder(s) bijvoorbeeld aansporen tot zelfzorg. Dit is echter weer anders als de kinderen zelf al volwassen zijn.

Het algemene principe van de verantwoordelijkheid voor de leefeenheid geldt ook voor de hulp of ondersteuning van huisgenoten ten opzichte van elkaar. Gelet op de aard van de relatie kan het zijn dat het volgens algemene opvattingen echter niet gebruikelijk is dat de ene huisgenoot de ander aanspoort tot zelfzorg.

De leerbaarheid van de cliënt en/of de personen van wie gebruikelijke hulp kan worden gevergd

Het kan voorkomen dat er (tijdelijk) geen gebruikelijke hulp kan worden gevergd. Een reden daarvoor kan zijn dat de huisgenoot niet weet op welke manier gebruikelijke hulp moet worden verleend, maar dat wel kan aanleren. Denk bijvoorbeeld aan situaties waarin men wordt geconfronteerd met een ondersteuningsbehoefte van de hulpvrager door niet eerder aanwezige beperkingen zoals niet aangeboren hersenletsel (NAH) of (beginnende) dementie. Er kan dan tijdelijk een maatwerkvoorziening worden ingezet om de gebruikelijke hulp aan te leren. De ondersteuning is dan ook gericht op het in staat stellen om te gaan met (de gevolgen van) de beperkingen van de hulpvrager. De leerbaarheid van de hulpvrager kan hierbij ook een belangrijke rol spelen. Die kan bijvoorbeeld betrekking hebben op het (leren) accepteren van gebruikelijke hulp.

2. Begeleiding

Begeleiding is gericht op individuele ondersteuning van inwoners bij participatie/meedoen. De ondersteuning is zes maanden of langer noodzakelijk.

Begeleiding vindt plaats in de thuissituatie en kan soms op locatie plaatsvinden om vaardigheden toe te passen. De maatwerkvoorziening wordt per uur geïndiceerd.

De omvang is afhankelijk van de beoogde resultaten in combinatie met de persoonlijke capaciteiten en situatie van de inwoner.

Leefgebieden

Begeleiding biedt ondersteuning bij de volgende leefgebieden:

- Lichamelijk, -en of geestelijke gezondheid;

- Persoonlijk verzorging;

- Dag invulling, werk, scholing;

- Huiselijke relaties/ zorg voor kinderen/ huisgenoten;

- Maatschappelijke participatie;

- Huisvesting/ huishouden;

- Sociaal netwerk;

- Financiën.

Doelgroep

Voor inwoners die als gevolg van hun beperking(en) niet, op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn/haar sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen, in staat zijn om:

- zelfstandig besluiten te nemen;

- zelfstandig problemen op te lossen;

- zelfstandig de dagelijkse bezigheden te regelen/ de regie te voeren;

- zelfstandig de dagelijkse routine en structuur aan te brengen;

- anderen te begrijpen en zichzelf begrijpelijk te maken;

- sociaal contact aan te gaan, op te bouwen en te onderhouden.

Doel

Het doel is het bevorderen van de zelfredzaamheid en/of participatie.

- ter voorkoming van verwaarlozing of

- ter voorkoming van opname in een instelling.

Gewenste resultaten

- De cliënt woont zo lang als mogelijk zelfstandig.

- De begeleiding is methodisch en, afhankelijk van de cliëntkenmerken gericht op:

  • 1.

    het ontwikkelen van zelfredzaamheid en participatie;

  • 2.

    het behouden van de zelfredzaamheid en participatie;

  • 3.

    het beperken van de achteruitgang in zelfredzaamheid en participatie.

    - Daar waar cliënt blijvend tekortschiet voorliggende ondersteuning inzetten of toewerken naar andere passende zorg/ ondersteuning die voor lange termijn ingezet kan worden.

Tussen de cliënt en de aanbieder wordt een (zorg)plan opgesteld met SMART geformuleerde doelen.

In de paragrafen hieronder wordt het verschil tussen Begeleiding regulier en Begeleiding specialistisch verder toegelicht.

2.1. Begeleiding Regulier

In de meeste gevallen is er sprake van één-op-één ondersteuning.

Het betreft veelal mensen met beperkingen op het gebied van:

  • 1.

    sociale redzaamheid en/of;

  • 2.

    het bewegen en verplaatsen in relatie tot het aangaan van sociale contacten en/of;

  • 3.

    het psychisch functioneren en/of;

  • 4.

    het geheugen en de oriëntatie en/of;

  • 5.

    het vertonen van matige* gedragsproblemen.

*We spreken van een matig gedragsprobleem als: een persoon zich dwars en opstandig gedraagt, gauw geprikkeld is en driftig wordt, anderen ergert, antisociaal gedrag vertoont (zoals liegen of stelen) of zich agressief gedraagt. Een partner of kind of de omgeving er nadelige gevolgen van ondervinden. Voorbeelden van storend gedrag is dwarsheid, onrust, brutaliteit, agressiviteit, het schenden van regels en weinig concentratie.

2.2. Begeleiding Specialistisch

In alle gevallen is er sprake van één-op-één ondersteuning.

De bouwsteen Begeleiding specialistisch biedt ondersteuning bij het verminderen van ernstige belemmeringen op meerdere (meer dan zes) leefgebieden, tenzij sprake is van een gediagnosticeerde psychiatrische of psychogeriatrische stoornis, in welk geval ook ondersteuning bij het verminderen van ernstige belemmeringen op minder leefgebieden mogelijk is.

Uit het onderzoek (met cliënt, mantelzorgers, hulpverleners) moet blijken op welke leefgebieden tegelijkertijd ondersteuning via de maatwerkvoorziening nodig is. Hierbij gaat het om de professionele ondersteuning die geleverd moet worden aanvullend op en in samenhang met ondersteuning door eigen netwerk en vanuit Voorliggend Veld.

We kijken in eerste instantie naar het aantal leefgebieden waarop de ondersteuningsvraag van de cliënt betrekking heeft, en waarop de inzet van de aanbieder nodig is.

Alleen bij een gediagnosticeerde psychiatrische of psychogeriatrische stoornis, kijken wij ook naar de complexiteit van de persoon zelf of het specialisme van het in te zetten personeel.

Het betreft veelal mensen met beperkingen in:

  • 1.

    sociale redzaamheid;

  • 2.

    het bewegen en verplaatsen;

  • 3.

    het psychisch functioneren;

  • 4.

    het geheugen en de oriëntatie;

  • 5.

    het vertonen van ernstig* probleemgedrag;

  • 6.

    ontbreken van ziekte-inzicht;

  • 7.

    ontbreken van of te weinig beschermde factoren om meer stabiliteit te krijgen.

*We spreken pas van ernstige gedragsproblemen wanneer één of meerdere typen storend gedrag gedurende enkele maanden voorkomen met bovendien duidelijk nadelige gevolgen voor de persoon of de omgeving. Voorbeelden van storend gedrag is dwarsheid, onrust, brutaliteit, anderen ergeren, agressiviteit, het schenden van regels, weinig concentratie, bedreigen van de sociale omgeving.

De verschillende typen storend gedrag kunnen verschillen in ernst. Een inschatting van de mate van ernst wordt gemaakt op basis van de volgende invalshoeken:

- De duur van de problematiek (hoe langer het gedrag voorkomt, hoe ernstiger het is);

- De frequentie van het gedrag (hoe vaker het gedrag voorkomt, hoe ernstiger het is);

- Het aantal situaties waarin het gedrag voorkomt (als gedrag in meerdere situaties voorkomt – thuis, school, vrienden, sportclub – is het ernstiger);

- Het aantal verschillende typen storend gedrag (hoe meer typen, des te ernstiger);

- Het samen vóórkomen van het storende gedrag met andere problemen;

- Het aantal en de ernst van de nadelige gevolgen en hoe deze worden ervaren door de persoon, zijn gezin en zijn bredere omgeving.

3. Dagbesteding

Dagbesteding is gericht op ondersteuning van inwoners in groepsverband bij participatie/meedoen. De ondersteuning is zes maanden of langer noodzakelijk. De indicatie wordt voor een tijdelijke periode afgegeven.

Dagbesteding vindt plaats in groepsverband op locatie. De maatwerkvoorziening wordt per dagdeel geïndiceerd.

De omvang van dagbesteding is afhankelijk van de beoogde resultaten in combinatie met de persoonlijke capaciteiten en situatie van de inwoner.

Activiteiten

- Maatwerk

- Vraaggericht

Gewenste resultaten

- het bieden van dagritme, maatschappelijke participatie en het behouden of vergroten van zelfstandigheid, en daarmee de stabiliteit van leven

- het bieden van een zinvolle daginvulling gericht op iemands herstel na een ontwrichtende ervaring, inclusief terugkeer van (zelfstandige) zinvolle participatie in de samenleving (ontwikkelingsgericht);

- het verbeteren van sociaal contact;

- het terugkeren naar (on)betaalde arbeid;

- Het ontlasten van de mantelzorger, partner en/of huisgenoot (meestal gericht op stabilisatie).

In de paragrafen hieronder wordt het verschil tussen Dagbesteding regulier en Dagbesteding specialistisch verder toegelicht.

3.1. Dagbesteding Regulier

Dagbesteding regulier is dagbesteding voor cliënten die vanwege hun beperking niet kunnen deelnemen aan gewoon of regulier begeleid werken dan wel niet meer werkzaam zijn. De dagbesteding vindt buiten de woonsituatie in groepsverband plaats.

Het accent ligt op één van de volgende activiteiten of een combinatie hiervan: arbeidsmatige activiteiten, activering (gericht op zinvolle besteding van de dag), het bijhouden van vaardigheden.

Daar waar mogelijk werkt de aanbieder samen met de betrokkenen om de beschreven resultaten te realiseren.

Doelgroep

Een maatwerkvoorziening gericht op participatie met activiteiten om de tijd prettig of zinnig in te vullen voor mensen met een beperking of een langdurige ziekte, bedoeld als ontspanning en gericht op het in zo goed mogelijke conditie houden (het activeren / stimuleren van persoonlijke interacties) van de deelnemers of ter ontlasting van mantelzorgers waarbij voorbeelden van dagbesteding zijn: helpen op een zorgboerderij, bewegingsactiviteiten, gezamenlijk een maaltijd bereiden en creatieve activiteiten.

Arbeidsmatige dagbesteding

Een maatwerkvoorziening gericht op participatie waarbij activiteiten met een arbeidsmatig karakter worden uitgevoerd gericht op het maken van producten voor de verkoop of het leveren van diensten, geschikt voor mensen die (nog) niet in een gewone baan kunnen werken of veel begeleiding nodig hebben tijdens het werk en mogelijk als onderdeel van een re-integratietraject en mogelijk als opstap naar een andere vorm van werk.

3.2. Dagbesteding Specialistisch

Dagbesteding Specialistisch voor cliënten met ernstige beperkingen (bij het dagelijks functioneren, persoonlijke zorg, mobiliteit, zelfredzaamheid) die vanwege hun beperking niet maatschappelijk kunnen participeren binnen de algemene voorzieningen in de buurt. Dagbesteding Specialistisch vindt buiten de woonsituatie in groepsverband plaats. Tijdens de dagbesteding is sprake van intensieve begeleiding in samenhang met enige persoonlijke verzorging. De dagbesteding is gericht op het stabiliseren van functioneren en op het voorkomen van achteruitgang in fysieke, verstandelijke en sociaal-emotionele vaardigheden.

Dagbesteding specialistisch is voor mensen die op locatie intensieve begeleiding nodig hebben door hun ernstige problematiek.

Doelgroep

Voor inwoners die als gevolg van hun beperking(en) niet, op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn/haar sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen, in staat zijn om:

- zelfstandig besluiten te nemen;

- zelfstandig problemen op te lossen;

- zelfstandig de dagelijkse bezigheden te regelen/ de regie te voeren;

- zelfstandig de dagelijkse routine en structuur aan te brengen;

- anderen te begrijpen en zichzelf begrijpelijk te maken;

- sociaal contact aan te gaan, op te bouwen en te onderhouden.

Het betreft veelal mensen met beperkingen in:

  • 1.

    sociale redzaamheid;

  • 2.

    het bewegen en verplaatsen;

  • 3.

    het psychisch functioneren;

  • 4.

    het geheugen en de oriëntatie;

  • 5.

    het vertonen van ernstig probleemgedrag;

  • 6.

    ontbreken van ziekte-inzicht;

  • 7.

    ontbreken van of te weinig beschermde factoren om meer stabiliteit te krijgen.

We spreken pas van ernstige gedragsproblemen wanneer één of meerdere typen storend gedrag gedurende enkele maanden voorkomen met bovendien duidelijk nadelige gevolgen voor de persoon of de omgeving. Voorbeelden van storend gedrag is dwarsheid, onrust, brutaliteit, anderen ergeren, agressiviteit, het schenden van regels, weinig concentratie, bedreigen van de sociale omgeving.

De verschillende typen storend gedrag kunnen verschillen in ernst. Een inschatting van de mate van ernst wordt gemaakt op basis van de volgende invalshoeken:

- De duur van de problematiek (hoe langer het gedrag voorkomt, hoe ernstiger het is);

- De frequentie van het gedrag (hoe vaker het gedrag voorkomt, hoe ernstiger het is);

- Het aantal situaties waarin het gedrag voorkomt (als gedrag in meerdere situaties voorkomt – thuis, school, vrienden, sportclub – is het ernstiger);

- Het aantal verschillende typen storend gedrag (hoe meer typen, des te ernstiger);

- Het samen vóórkomen van het storende gedrag met andere problemen;

- Het aantal en de ernst van de nadelige gevolgen en hoe deze worden ervaren door de persoon, zijn gezin en zijn bredere omgeving.

4. Kortdurend Verblijf

Van Kortdurend Verblijf kan sprake zijn als de mantelzorg of het netwerk (kortdurend) ontlast moet worden van de zorg die zij leveren. De hulpvrager vraagt veel verzorging, begeleiding en/of toezicht gedurende de hele dag, of er is sprake van zorg op onplanbare tijdstippen.

Kortdurend Verblijf kan ingezet worden bij (dreigende) overbelasting van de mantelzorger als andere (lichtere) vormen van respijtzorg onvoldoende ondersteuning bieden. Een lichtere vorm van respijtzorg is bijvoorbeeld de inzet van vrijwilligers die de mantelzorger tijdelijk (alle) zorgtaken uit handen nemen of de voorziening dagbesteding. Kortdurend Verblijf vanuit de Wmo kan alleen ingezet worden wanneer:

- De persoon voor wie de mantelzorger de verantwoordelijkheid draagt niet in aanmerking komt voor een Wlz-indicatie;

- De mantelzorger geen beroep kan doen op een vorm van respijtzorg op grond van zijn/haar aanvullende zorgverzekering;

- Ontlasting van de mantelzorger noodzakelijk is.

Elke andere reden dan het ontlasten van de mantelzorger is niet relevant. Bijvoorbeeld de noodzaak voor medische behandeling of herstel van de zorgvrager. Dit valt onder de Zorgverzekeringswet.

Doelgroep

Voor inwoners (18+) die nog niet in aanmerking komen voor Wlz of in de overgang naar de WLZ. Kortdurend verblijf is maximaal een periode van drie nachten aansluitend per week.

Activiteiten

Kortdurend Verblijf omvat alle activiteiten die nodig zijn voor het verblijf aldaar. Er vindt geen stapeling plaats van andere maatwerkvoorzieningen.

Kosten zijn inclusief hotelmatige en verzorgende aspecten inclusief dagbesteding.

Verpleegtechnische handelingen vallen onder de zorgverzekeringswet.

Gewenste resultaten

Ter ontlasting van mantelzorgers.

5. Vervoer naar dagbesteding

Bij het vervoer van en naar de dagbesteding wordt het volgende uitgangspunt gehanteerd:

De hulpvrager is zelf verantwoordelijk voor het organiseren van zijn vervoer naar de dagbesteding. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van de gebruikelijke vervoersvormen (openbaar vervoer, eigen auto, fiets, etc.) of de collectieve vervoersvoorziening Regiotaxi Oosterschelde. Dit betekent ook dat gebruik kan worden gemaakt van de Regiotaxi voor het vervoer van en naar de dagbesteding.

Werkwijze

Vastgesteld wordt of de hulpvrager zijn vervoer zelf kan organiseren. Als de hulpvrager hiervoor gebruik moet maken van de Regiotaxi (dus niet in staat is gebruik te maken van het openbaar vervoer of andere vervoersmogelijkheden), dan kan zo nodig een pas voor de Regiotaxi worden toegekend. De hulpvrager reist binnen de spelregels van het systeem naar de dagbestedingslocatie. Hij betaalt ook de bijdrage per rit (starttarief en tarief per kilometer). Als de hulpvrager kan aantonen dat hij met het maximum kilometerbudget van 2.000 kilometer niet uitkomt omdat hij naast zijn sociaal vervoer ook naar de dagbesteding reist, kan hij bij de gemeente een ophoging van het kilometerbudget aanvragen. Bij de ophoging van het kilometerbudget wordt, naast de noodzakelijke kilometers voor het vervoer van en naar de dagbesteding, ook rekening gehouden met de noodzakelijke kilometers voor sociaal-recreatief vervoer.

6. Regeling meerkosten vervoer van en naar dagbesteding

De regeling meerkosten vervoer van en naar dagbesteding is bedoeld voor klanten met een intensief gebruik van dagbesteding en/of een laag inkomen, waarbij het gebruik van de Regiotaxi tot hoge vervoerskosten leidt, die niet uit het inkomen kunnen worden voldaan.

De klantmanager beoordeelt de volgende punten:

- Heeft de hulpvrager een indicatie voor dagbesteding in natura?

- Is de hulpvrager afhankelijk van de regiotaxi om bij de dagbesteding te komen?

- Is er dichter bij de woonplaats van de hulpvrager geen geschikte dagbesteding beschikbaar?

- Bedragen de kosten voor vervoer van en naar de dagbesteding meer dan € 70,00 per maand?

Wanneer de hulpvrager aan bovenstaande criteria voldoet, komt hij in aanmerking voor de regeling meerkosten vervoer van en naar dagbesteding. De klantmanager stelt het kilometerbudget vast. Hierbij houdt hij rekening met het aantal kilometers dat de hulpvrager gebruikt om naar de dagbesteding te reizen en het aantal noodzakelijke kilometers sociaal-recreatief vervoer. Mensen die hiervoor in aanmerking komen, moeten als zodanig in Klant Op Weg worden aangemerkt. Na verwerking wordt er maandelijks niet meer dan € 70,00 automatisch geïncasseerd.

7. Omvang indicatie

Bij de maatwerkvoorziening dienstverlening stelt de gemeente samen met de hulpvrager (en diens ondersteunend netwerk) vast welke en hoeveel ondersteuning noodzakelijk is middels een gesprek met de cliënt. De resultaten van het gesprek worden vastgelegd in het ondersteuningsplan. Het ondersteuningsplan wordt door de hulpvrager ondertekend. Het ondersteuningsplan maakt onderdeel uit van de beschikking.

Om te komen tot een indicatie voor Begeleiding en Dagbesteding wordt als hulpmiddel het normenkader Begeleiding van HHM gebruikt.

8. Keuze tussen aanbieders

De hulpvrager kan bij zijn aanvraag voor een maatwerkvoorziening dienstverlening zijn voorkeur aangeven voor de aanbieder van wie hij de ondersteuning wenst te ontvangen.

Indien de hulpvrager, ook na rappel, geen voorkeur aangeeft of wil geven, zal de klantmanager die de aanvraag in behandeling neemt een aanbieder selecteren die op basis van het onderzoek het best aansluit bij de hulpvrager en zijn ondersteuningsbehoefte.

9. Ingangsdatum ondersteuning

Uitgangspunt is dat de ingangsdatum van de ondersteuning ligt op of na de datum waarop de aanvraag voor ondersteuning is beslist. Hierop zijn een aantal uitzonderingen mogelijk:

- Wanneer er sprake is van spoedeisende ondersteuning (artikel 2.3.3 Wmo 2015);

- Wanneer de ondersteuning wordt geïndiceerd zonder dat er sprake is van een schriftelijke aanvraag;

- Wanneer er wordt voldaan aan de volgende drie cumulatieve voorwaarden:

  • 1.

    Het is niet aan de hulpvrager te verwijten dat het indicatiebesluit niet eerder kon worden genomen;

  • 2.

    De feiten zijn niet aan twijfel onderhevig en dusdanig duidelijk dat met zekerheid of daaraan grenzende waarschijnlijkheid kan worden vastgesteld dat de hulpvrager ook in het verleden op ondersteuning was aangewezen;

  • 3.

    De aanvraag betreft een verzoek om voortzetting van een eerder gelijkwaardig indicatiebesluit.

10. Indicatieduur ondersteuning in natura

Een indicatie voor ondersteuning in natura kan voor onbepaalde tijd worden afgegeven. Door middel van tussentijdse onderzoeken wordt de situatie van de hulpvrager geëvalueerd en de ingezette voorziening waar mogelijk afgeschaald of beëindigd. Bij hulpvragers met ontwikkelingsperspectief sturen we actief op resultaat. Bij het opstellen van een ondersteuningsplan worden doelen en resultaten afgesproken. Hierop wordt actief gemonitord, in contact met cliënt en zorgaanbieder. Al bij aanvang van de indicatie wordt de hulpvrager gewezen op mogelijk afschaling en waar mogelijk worden direct bij aanvang van de indicatie afspraken gemaakt over afschaling of beëindiging.

Een indicatie wordt voor een bepaalde periode afgegeven wanneer er wijzigingen van één van de volgende factoren worden verwacht:

a. Wijzigingen van de beperkingen van de hulpvrager; Wanneer er sprake is van een situatie waarbij de verwachting bestaat dat er verbetering mogelijk is in de eigen kracht of door inzet van gebruikelijke hulp, mantelzorg of algemene voorzieningen, zal de indicatieduur worden bepaald door de termijn waarbinnen deze verbeteringen verwacht worden. Tussentijds zal worden geëvalueerd of de gestelde doelen volgens planning worden behaald.

b. Wijzigingen in de woonomstandigheden en de samenstelling van het huishouden van de hulpvrager; De woonomstandigheden en samenstelling van het huishouden van de hulpvrager zijn eveneens van invloed op de indicatieduur. Als er bijvoorbeeld sprake is van kinderen in het gezin, zullen deze mogelijkerwijs naarmate zij ouder worden meer gebruikelijke hulp kunnen verlenen. Ook kan het zijn dat na een beperkte ondersteuning van het gezin, bijvoorbeeld bij het anders organiseren van het huishouden of het aanleren van bepaalde vaardigheden, minder ondersteuning nodig is, omdat gezinsleden meer gebruikelijke ondersteuning kunnen bieden.

c. Wijzigingen van de aard van de voorziening die is geïndiceerd. Als een maatwerkvoorziening bijvoorbeeld wordt toegekend voor het aanleren van vaardigheden, dan zal de voorziening worden beëindigd (of afgeschaald) op het moment dat de vaardigheden in voldoende mate zijn aangeleerd.

Als sprake is van een wijziging van lopende indicaties, kan, afhankelijk van aard en omvang van de wijziging, een redelijke overgangstermijn in acht worden genomen.

11. Indicatieduur ondersteuning in de vorm van een pgb

Een indicatie voor ondersteuning in de vorm van een pgb wordt voor een bepaalde tijd afgegeven. Wanneer een hulpvrager na afloop van de indicatieperiode opnieuw in aanmerking wil komen voor ondersteuning in de vorm van een pgb, zal een ondersteuningsplan/evaluatieplan gevraagd worden. Hierin dient beschreven te worden welke activiteiten er uitgevoerd zijn om de doelen te behalen, op welke momenten de hulpvrager ondersteuning heeft gehad en hoe die ondersteuning eruit heeft gezien.

Als sprake is van een wijziging van lopende indicaties, zal een redelijke overgangstermijn in acht worden genomen, afhankelijk van de aard en omvang van de wijziging in de indicatie.

12. Uitvoering indicatie

Zodra de klantmanager heeft besloten dat er een indicatie voor een maatwerkvoorziening dienstverlening is, wordt via het Samenwerkingsverband Welzijnszorg Oosterschelderegio (SWVO) aan de geselecteerde aanbieder opdracht gegeven om de geïndiceerde hulp te leveren.

De zorgaanbieder moet vervolgens contact opnemen met de hulpvrager om afspraken met hem te maken over de wijze waarop de noodzakelijke ondersteuning zal worden ingezet.

13. Wijziging in de indicatie

Wijzigingen in de persoonlijke situatie van de hulpvrager kunnen leiden tot het aanpassen van de ondersteuning. De aanbieder en cliënt kunnen samen afstemmen over de inzet van uren, redelijkerwijs binnen het totaalbudget en periode van de gestelde indicatie. Voorop blijft staan dat de hulpvrager voldoende ondersteuning krijgt voor het bereiken van het beoogde resultaat. Als een wijziging niet binnen de toegekende maatwerkvoorziening kan worden gerealiseerd, moet een nieuwe melding worden gedaan. Als uit het onderzoek blijkt dat door wijzigingen in de persoonlijke situatie een andere indicatie noodzakelijk is, dan dient een nieuwe aanvraag te worden ingediend.

14. Inwerkingtreding, citeertitel en intrekking oude beleidsregels

Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking één dag na publicatie.

  • 2.

    Deze beleidsregels worden aangehaald als Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2024 - Begeleiding en dagbesteding van Gemeenschappelijke Regeling de Bevelanden.

Intrekking oude beleidsregels

De Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2023 worden ingetrokken met ingang van de datum waarop deze beleidsregels in werking treden.

Namens deze,

M. Noordhoek, directeur

C. van den Bos, voorzitter