Regeling vervalt per 01-01-2025

Verordening op de heffing en invordering van riool- en waterzorgheffing Leiden 2025

Geldend van 18-07-2024 t/m 31-12-2024

Intitulé

Verordening op de heffing en invordering van riool- en waterzorgheffing Leiden 2025

De raad van de gemeente Leiden:

Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders (Raadsvoorstel RV 24.0053 van 4 juni 2024, mede gezien het advies van de commissie Leefbaarheid en bereikbaarheid,

gelet op artikel 228a van de Gemeentewet;

BESLUIT

  • 1.

    Vast te stellen de volgende conceptverordening:

Verordening op de heffing en invordering van riool- en waterzorgheffing Leiden 2025 (Verordening riool-en waterzorgheffing Leiden 2025)

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    woning: een roerende of onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dient;

  • b.

    niet-woning: een roerende of onroerende zaak of zelfstandig gedeelte daarvan die niet inhoofdzaak tot woning dient.

Artikel 2. Aard van de belasting

Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:

  • a.

    de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en

  • b.

    de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

Artikel 3. Belastbaar feit en belastingplicht

  • 1. De belasting wordt geheven van:

    • a.

      de persoon die bij het begin van het belastingjaar van een perceel het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, verder te noemen: eigenarendeel; en

    • b.

      de persoon die een perceel al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt, verder te noemen: gebruikersdeel.

  • 2. Voor het eigenarendeel wordt, als het perceel een onroerende zaak is, als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt de persoon die bij het begin van het belastingjaar als zodanig in de basisregistratie kadaster is vermeld, tenzij blijkt dat deze persoon op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

  • 3. Voor het gebruikersdeel wordt:

    • a.

      gebruik van een perceel door de leden van een huishouden aangemerkt als gebruik door het door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aangewezen lid van dat huishouden;

    • b.

      gebruik door een persoon aan wie een deel van een perceel in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door de persoon die dat deel in gebruik heeft gegeven;

    • c.

      het ter beschikking stellen van een perceel voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door de persoon die dat perceel ter beschikking heeft gesteld.

Artikel 4. Voorwerp van de belasting

  • 1. Voorwerp van de belasting is een perceel.

  • 2. Als perceel wordt aangemerkt:

    • a.

      de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken;

    • b.

      de roerende zaak, die duurzaam aan een plaats is gebonden;

    • c.

      een gedeelte van een in onderdeel b bedoelde roerende zaak dat blijkens zijn indeling is bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt;

    • d.

      een samenstel van twee of meer van de in onderdeel b bedoelde roerende zaken of in onderdeel c bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde persoon in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;

    • e.

      het binnen de gemeente gelegen deel van de in onderdeel b bedoelde roerende zaak, van een in onderdeel c bedoeld gedeelte daarvan of van een in onderdeel d bedoeld samenstel.

Artikel 5. Vrijstellingen

De belasting wordt niet geheven van een perceel dat uitsluitend bestaat uit:

  • a.

    openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken;

  • b.

    waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen;

  • c.

    werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater en die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen.

Artikel 6. Maatstaf van heffing

  • 1. De belasting wordt bij het eigendomsdeel van woningen geheven naar een vast bedrag per perceel.

  • 2. De belasting wordt bij het gebruikersdeel van woningen geheven naar het aantal personen per perceel.

    • a.

      Het aantal personen, als bedoeld in het tweede lid, dat van een perceel gebruik maakt wordt vastgesteld naar de toestand op 1 januari van het belastingjaar.

    • b.

      Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt, wordt het aantal personen dat van een perceel gebruik maakt, als bedoeld in het tweede lid, vastgesteld naar de toestand op het tijdstip van de aanvang van de belastingplicht.

  • 3. De belasting wordt bij niet-woningen geheven naar de waarde in het economische verkeer van het perceel.

  • 4. Voor de belasting in het derde lid geldt het volgende:

    • a.

      Als het perceel een onroerende zaak is, is de waarde in het economische verkeer de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde zoals deze voor het in artikel 8 bedoelde belastingjaar geldt.

    • b.

      Als voor het perceel geen waarde op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld, wordt de heffingsmaatstaf van dat perceel bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken.

    • c.

      In afwijking van de voorgaande leden wordt de belasting geheven naar een vast bedrag als de waarde van het perceel geheel buiten aanmerking is gelaten op grond van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken.

Artikel 7. Belastingtarieven

  • 1. Het tarief bedraagt voor een perceel dat in hoofdzaak tot woning dient:

    • a.

      het eigenarendeel: € 81,00

    • b.

      het gebruikersdeel:

      • 1.

        als de woning wordt bewoond door één persoon € 68,00

      • 2.

        als de woning wordt bewoond door twee personen € 97,00

      • 3.

        als de woning wordt bewoond door drie of meer personen € 127,00

  • 2. Het aantal personen dat van een perceel gebruik maakt, als bedoeld in het eerste lid onder b, wordt vastgesteld naar de toestand op 1 januari van het belastingjaar.

  • 3. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt, wordt het aantal personen dat van een perceel gebruik maakt, als bedoeld in het eerste lid onder b, vastgesteld naar de toestand op het tijdstip van de aanvang van de belastingplicht.

  • 4. Het tarief bedraagt voor een perceel dat niet in hoofdzaak tot woning dient een percentage van de heffingsmaatstaf. Het percentage bedraagt voor:

    • a.

      het eigenarendeel 0,0295%

    • b.

      het gebruikersdeel 0,0295%

    • c.

      voor eigenarendeel en het gebruikersdeel geldt dat het aanslagbedrag afzonderlijk niet hoger kan zijn dan € 150.000

  • 5. Het tarief bedraagt voor een perceel dat niet in hoofdzaak tot woning dient en waarvan de waarde van het perceel geheel buiten aanmerking is gelaten op grond van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken, met uitzondering van degenen die in artikel 4 zijn genoemd € 127,00

Artikel 8. Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 9. Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 10. Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

  • 1. De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of voor het gebruikersdeel, als dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 2. Indien de belastingplicht voor het perceel voor het gebruikersdeel in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde gebruikersdeel als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven. Indien de belastingplicht aanvangt op de eerste dag van een kalendermaand wordt die kalendermaand aangemerkt als een volle kalendermaand.

  • 3. Indien de belastingplicht voor het perceel voor het gebruikersdeel in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde gebruikersdeel als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven, tenzij het bedrag van de ontheffing minder bedraagt dan € 5,00. Indien de belastingplicht eindigt op de eerste dag van een kalendermaand wordt die kalendermaand aangemerkt als een volle kalendermaand.

  • 4. Belastingbedragen van minder dan € 5,00 worden niet geheven. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt het totaal van op een aanslagbiljet verenigde verschuldigde bedragen rioolheffing of andere heffingen aangemerkt als één belastingbedrag.

Artikel 11 Termijnen van betaling

  • 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 geldt dat, ingeval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, meer is dan € 75,00 doch minder dan € 10.000,00 en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, de aanslagen moeten worden betaald in maximaal acht termijnen. De eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens één maand later.

  • 3. De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in het eerste en het tweede lid gestelde termijnen.

Artikel 12. Overgangsrecht

De 'Verordening rioolheffing Leiden 2024’ van 30 november 2023, wordt ingetrokken met ingang van de in artikel 13, tweede lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

Artikel 13. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 2. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2025.

  • 3. Deze verordening wordt aangehaald als 'Verordening riool- en waterzorgheffing Leiden 2025'.

Ondertekening

Gedaan in de openbare raadsvergadering van 9 juli 2024,

de plaatsvervangend griffier,

mw. A.M. Slink

de voorzitter,

dhr. P.A. C.M. van der Velden