Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR722454
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR722454/1
Beleidsregels Wmo gemeente Waalre 2024
Geldend van 11-07-2024 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 09-07-2024
Intitulé
Beleidsregels Wmo gemeente Waalre 2024Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalre tot vaststelling van beleidsregels voor de uitvoering van de Verordening Jeugdhulp en Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Waalre.
Het college van burgemeester van de gemeente Waalre;
overwegende dat,
het gewenst is om een beleidsregels vast te stellen omtrent de Wet maatschappelijke ondersteuning.
gelet op de artikelen 4:81, eerste lid, 4:83 en 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht;
voortvloeiend uit van de Verordening Jeugdhulp en Wmo gemeente Waalre;
besluit vast te stellen de volgende beleidsregels:
Hoofdstuk 1. Inleiding
De Wet Maatschappelijke ondersteuning (Wmo) regelt dat mensen ondersteuning ontvangen bij het zo lang mogelijk zelfstandig thuis kunnen wonen en sociaal actief deelnemen aan de samenleving.
Deze beleidsregels vormen een nadere uitwerking betreft van de Wmo 2015 en de Verordening Jeugdhulp en Wmo. Verder zijn deze beleidsregels van toepassing in de handelingskaders. Binnen de Wmo wordt gekeken naar wat redelijkerwijs verwacht mag worden van de cliënt en zijn sociaal netwerk. Vervolgens zal daar waar nodig de gemeente in aanvulling hierop de cliënt in staat stellen gebruik te maken van een algemene voorziening of – als dat niet volstaat – een maatwerkvoorziening. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de mogelijkheden van de cliënt om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer en het (zo goed als mogelijk) zelfstandig functioneren in de maatschappij.
Er dient telkens een zorgvuldige toegangsprocedure doorlopen te worden. Dit om de hulpvraag van de cliënt, zijn behoefte en de gewenste resultaten helder te krijgen.
De Wmo 2015, de Verordening Jeugdhulp en Wmo en deze beleidsregels leggen deze toegangsprocedure vast. Een dergelijke procedure zal telkens tot een weloverwogen en juist besluit moeten leiden met ondersteuning daar waar ondersteuning nodig is, “zo licht als mogelijk, zo zwaar als noodzakelijk”. Indien de inwoner van mening is dat het college hem ten onrechte geen maatwerkvoorziening verstrekt of dat de maatwerkvoorziening onvoldoende bijdraagt aan de zelfredzaamheid of participatie kan hij daar vanzelfsprekend bezwaar tegen maken en daarna eventueel in beroep gaan tegen de beslissing op bezwaar. De rechter zal toetsen of het college zich heeft gehouden aan de voorgeschreven procedures en de noodzakelijke zorgvuldigheid voldoende in acht heeft genomen.
De Wmo 2015 en de Wmo-verordening leggen veel bevoegdheden neer bij het college. De uitvoering hiervan zal echter in de regel namens het college gedaan worden (in mandaat) door deskundige CMD-consulenten, ambtenaren of zorgaanbieders.
Tot slot
Ten behoeve van de leesbaarheid en werkbaarheid, treft u bijlagen aan bij deze beleidsregels. Deze bijlagen maken hiervan integraal onderdeel uit. Verder dient opgemerkt te worden dat de beleidsregels een dynamisch document is, dat werkenderwijs aangepast zal worden daar waar de uitvoeringspraktijk uitwijst dat dit nodig is. Dit kunnen onvolmaaktheden in het uitvoeringsbesluit betreffen, maar ook bijvoorbeeld nieuwe ontwikkelingen en jurisprudentie binnen de wet of het Wmo-beleid. Tot deze ontwikkelingen behoren ook pilots. Aan cliënten kan gevraagd worden of zij bereid zijn aan een pilot deel te nemen. Op deze manier kan getoetst worden of bijvoorbeeld nieuwe algemene voorzieningen of nieuwe maatwerkvoorzieningen in de praktijk tot een oplossing voor hulpvragen kunnen leiden. Wanneer dat het geval blijkt te zijn, kan een dergelijke nieuwe algemene voorziening of nieuwe maatwerkvoorziening toegevoegd worden aan de beleidsregels.
Het document wordt in dergelijke gevallen opnieuw ter besluitvorming aan het college voorgelegd. Ook zal de Adviesraad Sociaal Domein Waalre telkens hierover geïnformeerd worden.
Hoofdstuk 2. Wettelijk kader
2.1 De Wet maatschappelijke ondersteuning
Het gaat bijvoorbeeld om:
• De Wmo biedt ondersteuning aan mensen die niet op eigen kracht zelfredzaam zijn.
• begeleiding en dagbesteding;
• vervoer in de woonomgeving;
• verplaatsingen binnen en buiten de woning;
• woonvoorzieningen;
• hulp bij het huishouden;
• ondersteuning om de mantelzorger te ontlasten;
• een plaats in een beschermde woonomgeving voor mensen met een psychische stoornis.
Deze beleidsregels zijn de nadere uitwerking van de Wmo 2015 en de verordening Jeugdhulp en Wmo (incl. 1e en 2e wijziging).
2.2 Voorliggende wettelijke regelingen
Voorliggend op de Wmo is een voorziening/dienst op grond van een andere wettelijke regeling.
Zoals:
• Zorgverzekeringswet (Zvw);
• Wet langdurige zorg (Wlz);
• Jeugdwet (JW);
• Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV).
Indien dit het geval is, zal er op grond van de Wmo geen voorziening worden verstrekt.
Hieronder wordt nader ingegaan op deze voorliggende wettelijke regelingen. In bijlage 3 is een schema ‘afbakening Wmo 2015 met andere wetten’ toegevoegd, om tot een goed onderbouwd besluit te komen.
2.2.1 Zorgverzekeringswet
De Zorgverzekeringswet (Zvw) stelt een zorgverzekering verplicht voor alle Nederlandse ingezetenen en mensen die in het buitenland wonen, maar vanuit Nederland inkomsten uit arbeid ontvangen. De omvang van de dekking van de zorgverzekering wordt door de Zvw en de onderliggende wetgeving (Besluit zorgverzekering en Regeling zorgverzekering) bepaald. Tot slot bepaalt de Zvw dat verzekeraars verplicht zijn iedereen te accepteren en zorgverzekeringen niet mogen beëindigen bij slecht schadeverloop.
Indien de cliënt aanspraak kan maken op zorg vanuit de Zvw waarmee de cliënt in zijn behoefte op het gebied van maatschappelijke ondersteuning wordt voorzien, dan hoeft het college in het kader van de eigen kracht geen maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 te verstrekken. Voorliggende voorzieningen uit de Zorgverzekeringswet zijn bijvoorbeeld loophulpmiddelen.
Ziektekostenverzekeraars hebben afspraken met hulpmiddelendepots van thuiszorgaanbieders voor tijdelijk gebruik van krukken of een rolstoel en met hulpmiddelenleveranciers voor permanent gebruik van andere loophulpmiddelen. Het aanbod is afhankelijk van het verzekeringspakket.
2.2.2 Wet langdurige zorg
De Wet langdurige zorg regelt zware, intensieve zorg voor kwetsbare ouderen, mensen met een handicap en mensen met een psychische aandoening. De Wlz stelt als toelatingscriteria dat er sprake dient te zijn van 24-uurs toezicht en/of nabijheid.
De afbakening met de Wet langdurige zorg is in de Wmo 2015 wettelijk geregeld in die zin dat de gemeentelijke taak op grond van de Wmo ophoudt als de cliënt aanspraak maakt op Wlz-zorg. Echter moet bij de afbakeningskwesties tussen de Wmo en de Wlz een aantal zaken zorgvuldig onderzocht worden (zie bijlage 3).
2.2.3 Jeugdwet
Opvoedingsondersteuning van kinderen met een beperking, medisch kinderdagverblijf, specialistische hulp thuis en tijdelijke opname wordt op grond van de Jeugdwet geboden. Begeleiding kan in sommige gevallen aanvullend op opvoedingsondersteuning thuis ter bevordering van de zelfredzaamheid van ouders worden geboden.
2.2.4 Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen
Vanuit het UWV en de werkgever kan er aanspraak gemaakt worden op hulpmiddelen in de werksituatie en voor vervoer van en naar het werk.
Hoofdstuk 3. Procedureregels maatschappelijke ondersteuning
3.1 Melding
Wanneer een inwoner behoefte heeft aan ondersteuning, dan kan hij zich melden bij de gemeente of bij het CMD. In sommige gevallen is het nodig om meerdere gesprekken te hebben met de inwoner voor verheldering of verdieping van de hulpvraag. Soms blijkt na een korte vraagverkenning dat informatie en advies voldoende is.
Wanneer verdere vraagverheldering of verdieping nodig blijkt dan zal het keukentafelgesprek gevoerd worden. Dit kan uit meerdere gesprekken bestaan. Bij een dergelijk gesprek wordt gebruik gemaakt van een gezamenlijke checklist waarbij alle levensgebieden (inkomen, gezondheid, relatie/gezin, etc.) besproken worden. Het middel dat daarbij gebruikt kan worden heet de “zelfredzaamheidmatrix” (hierna: ZRM).
Let op: Overal waar in dit uitvoeringsbesluit CMD-consulent staat, kan ook PlusTeam-medewerker gelezen worden.
3.2 Het CMD/PlusTeam
Het Centrum voor Maatschappelijke Deelname (CMD) is in Waalre de toegang tot ondersteuning. Het CMD heeft als doel om voor alle vragen van mensen over het deelnemen in de gemeenschap een vraagbaak te zijn. Het is een centrum voor alle inwoners, dus ook voor mantelzorgers en vrijwilligers. Daarbij vervult het CMD een gidsfunctie voor professionals en vrijwilligers. Als een professional of vrijwilliger vragen heeft over het lokale hulpverleningsaanbod of vrijwilligers- en verenigingsleven, kan deze eveneens terecht bij het CMD. Het CMD is dus één integrale toegang voor het sociaal domein. Een toegang waar alles samen komt en die zoveel mogelijk voorkomt dat mensen tussen wal en schip raken. De consulent van het CMD staat naast de betrokken mensen, organiseert de benodigde hulp én houdt de vinger aan de pols. Om hulp vorm te geven maakt de toegang gebruik van wat de betrokken mensen zelf kunnen, van (collectieve) voorzieningen in Waalre én van specialistische zorg en ondersteuning. Ook kunnen consulenten van het CMD zelf direct in de thuissituatie ondersteuning bieden.
Voor mensen die gespecialiseerde hulp en ondersteuning nodig hebben op meerdere gebieden, zorgt het PlusTeam er samen met de betrokken mensen voor, dat er sprake is van samenhang in de hulp en ondersteuning. Het PlusTeam is niet vrij toegankelijk. Het PlusTeam faciliteert op basis van de sociale netwerkstrategie gesprekken waarin betrokkenen samen, op basis van voldoende informatie, nadenken over wat er nodig is om de situatie te verbeteren. Dit leidt tot meer betrokkenheid, participatie en ondersteuning uit het netwerk. Er zullen situaties zijn waarin een netwerk geen oplossing kan bieden, hetzij tijdelijk, hetzij permanent. Voor die elementen van de hulpvraag waarbij dat het geval is, kan hulp worden ingezet. De doelen die behaald moeten worden zijn helder en er moeten prioriteiten worden gesteld. Dit gebeurt door middel van een ondersteuningsplan. Als er meerdere professionals betrokken worden, kan het PlusTeam op basis van een indicatie de betrokken mensen ondersteunen bij het afstemmen van de diensten of zelf voor de afstemming zorgdragen.
3.3 Cliëntondersteuning
In het kader van de Wmo 2015 moet het college de cliënt en zijn mantelzorger vóór het onderzoek wijzen op de mogelijkheid gebruik te kunnen maken van cliëntondersteuning. De client wordt in de ontvangstbevestiging gewezen op deze mogelijkheid. In ieder schrijven dat voorafgaand aan het keukentafel gesprek naar de client wordt verstuurd en dat verband houdt met het aanstaande Wmo-onderzoek wordt de cliënt op de mogelijkheid van onafhankelijke cliëntondersteuning gewezen. Op deze manier wordt geborgd dat de cliënt op cliëntondersteuning is gewezen voordat het keukentafelgesprek heeft plaatsgevonden en het onderzoek daadwerkelijk start.
De cliënt kan ervoor kiezen zijn ondersteuning zelf te organiseren door iemand vanuit het eigen sociale netwerk bij het gesprek aanwezig te laten zijn. Dit kan bijvoorbeeld een familielid, een buur, vriend, ouderenadviseur of vrijwilliger zijn. Indien de cliënt zelf een professionele cliëntondersteuner inschakelt, vergoedt de gemeente enkel de redelijke kosten hiervan. Redelijke kosten zijn kosten die vergelijkbaar zijn met de kosten die voor onafhankelijke cliëntondersteuning bij organisaties als Zorgbelang en MEE hiervoor in rekening worden gebracht.
3.4 Het keukentafelgesprek
3.4.1 Het gesprek
Het gesprek maakt deel uit van het onderzoek. De locatie van het onderzoek, wordt afgestemd op de wensen en mogelijkheden van de inwoner. Bij het gesprek is aandacht voor:
• De behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de inwoner;
• De mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp te voorzien in zijn behoefte;
• De mogelijkheid om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk te komen tot verbetering van zijn situatie;
• De behoefte aan ondersteuning van de mantelzorger(s) van de inwoner;
• De mogelijkheid om gebruik te maken van algemene voorzieningen;
• De mogelijkheid om gebruik te maken van collectieve voorzieningen;
• Welke criteria van toepassing zijn bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening;
• Welke eigen bijdrage voor de inwoner van toepassing is;
• Het waarborgen van de privacy van de inwoner.
Als er een persoonlijk plan is aangeleverd door de inwoner, zal dit betrokken worden bij het onderzoek.
3.4.2 Persoonlijk Plan
Het persoonlijk plan is een schriftelijke onderbouwing van de hulpvraag waarin ook de mogelijke oplossingen worden aangegeven. Het persoonlijk plan wordt door de cliënt eventueel met hulp van een cliëntondersteuner opgesteld en wordt betrokken bij het onderzoek. Een cliënt is niet verplicht zelf een persoonlijk plan op te stellen.
3.4.3 Zelfredzaamheidsmatrix
Met de ZRM kan de mate van zelfredzaamheid van een cliënt op een eenvoudige en volledige manier beoordeeld worden. Zelfredzaamheid is het realiseren van een acceptabel functioneren op de verschillende domeinen op het moment van meting. Deze dagelijkse levensverrichtingen hebben betrekking op verschillende domeinen. Zo moeten in het dagelijkse leven verrichtingen worden uitgevoerd om in een inkomen te voorzien, lichamelijk en geestelijk gezond te blijven of een steunend sociaal netwerk te onderhouden. Levensverrichtingen betreffen ook het zelf organiseren van de juiste hulp op het moment dat een behoefte ontstaat waarin de cliënt zelf niet kan voorzien.
De mate van zelfredzaamheid is daarom een uitkomst van persoonskenmerken (zoals vaardigheden, persoonlijkheid, motivatie) en omgevingskenmerken (bijv. cultuur, economie, infrastructuur) die een persoon in meer of mindere mate in staat stellen om (zelf) in basale levensbehoeften te voorzien.
De ZRM heeft elf domeinen waarop de mate van zelfredzaamheid wordt beoordeeld. Deze domeinen hangen uiteraard sterk met elkaar samen. Ze hebben immers allemaal betrekking op het dagelijkse leven, maar zijn zo gedefinieerd dat ze elkaar niet of nauwelijks overlappen. De verschillende domeinen zijn:
• Financiën
• Werk en opleiding
• Tijdsbesteding
• Huisvesting
• Huiselijke relaties
• Geestelijke gezondheid
• Lichamelijke gezondheid
• Middelengebruik
• Basale Activiteiten Dagelijks Leven (ADL)
• Instrumentele ADL
• Sociaal netwerk
• Maatschappelijke participatie
• Justitie
Met betrekking tot het ouderschap:
• Lichamelijke verzorging
• Sociaal-emotionele ondersteuning
• Scholing
• Opvang
3.5 Advisering
Het aanvragen van een medisch en/of ergonomisch advies - bij het door de gemeente gecontracteerde bureau voor sociaal medisch advies – kan onderdeel uitmaken van het onderzoek.
Redenen om een extern advies in te winnen zijn, onder andere:
• Er is onvoldoende informatie op het gebied van de medische en/of ergonomische en/of psychosociale situatie van de inwoner om een aanvraag voor een maatwerkvoorziening te kunnen beoordelen.
• Het is onduidelijk of het probleem is op te lossen met eigen kracht, andere regelingen of algemene voorzieningen, een advies kan hier meer duidelijkheid over verschaffen.
• Het advies kan meer verdieping en concrete aanknopingspunten geven in het benutten van de eigen mogelijkheden van de inwoner.
• Het advies dient er mede voor om vast te stellen of een maatwerkvoorziening anti-revaliderend werkt voor de inwoner.
• Het advies kan tevens uitsluitsel geven over de vraag of er sprake is van een langdurige noodzaak.
3.6 Het verslag
De CMD-consulent maakt aantekeningen van het keukentafelgesprek welke uitgewerkt worden tot een verslag. Dit verslag dient binnen 6 weken na datum melding aan de cliënt verstrekt te worden. De cliënt heeft de mogelijkheid om binnen 7 dagen (met deze termijn mag soepel omgegaan worden) in het verslag correcties en aanvullingen aan te brengen. De correctie van onjuistheden wordt opgenomen in het verslag en de aanvullende opmerkingen worden toegevoegd aan het verslag. Deze laatste komen dus niet in de plaats van het oorspronkelijke verslag. De aanvullingen door de cliënt betekenen overigens niet per definitie dat de conclusie van de CMD-consulent er anders uit komt te zien. Wanneer de client een persoonlijk plan heeft ingediend wordt dit als bijlage bij het verslag gevoegd.
Het verslag:
• is persoonlijk;
• betrekt, waar dit relevant is, de situatie van alle betrokkenen;
• geeft weer wat cliënt op eigen kracht kan of met ondersteuning van het sociaal netwerk.
• is gericht op bevordering, behoud of ondersteuning bij de zelfredzaamheid en participatie van de leefeenheid;
• behandelt meerdere leefdomeinen overeenkomstig de zelfredzaamheidmatrix (ZRM);
• is de drager van het proces en de samenvatting van het onderzoek, beschrijft de doelen, de in te zetten ondersteuning en zorg en de te behalen resultaten;
• wordt ondertekend door de cliënt en de CMD-consulent;
• geeft richting aan de ondersteuning in de praktijk (professionele sturing), is richtinggevend voor ondersteunende en uitvoerende werkers en is bindend voor de client en de gemeente;
• is consistent, de doelen van het plan en de doelen in het plan houden verband met elkaar: er is samenhang;
• vormt een basis voor een besluit.
3.7 Aanvraag
Tijdens het gesprek kan duidelijk worden dat er een maatwerkvoorziening nodig is. Dit zal dan in het gespreksverslag worden opgenomen en middels ondertekening van het gespreksverslag stemt de inwoner in met het indienen van een aanvraag voor een maatwerkvoorziening. Indien het verslag ondertekend wordt teruggestuurd en daarbij verzocht wordt om een maatwerkvoorziening, dan wordt dit ondertekend verslag beschouwd als een aanvraag.
Indien de inwoner en de consulent van mening verschillen over de noodzaak van een maatwerkvoorziening, dan heeft de inwoner altijd het recht een aanvraag in te dienen. Er zal dan een ander advies of negatieve beschikking volgen. De inwoner kan tegen de afwijzende beschikking vanzelfsprekend bezwaar maken en daarna eventueel in beroep gaan tegen de beslissing op bezwaar. De rechter zal toetsen of het college zich heeft gehouden aan de voorgeschreven procedures en de noodzakelijke zorgvuldigheid voldoende in acht heeft genomen.
3.8 Het besluit
In de Verordening staat meer informatie over de inhoud van de beslissing van de gemeente. Bij een ondertekend gespreksverslag zal er binnen 2 weken een besluit worden genomen. Als de beslistermijn wordt verlengd dan wordt zoals voorgeschreven in de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) aan de inwoner uitgelegd waarom en wordt een nieuwe termijn genoemd. Bij een aanvraag zonder gespreksverslag/ondersteuningsplan duurt het besluit 8 weken (volgens de Awb).
3.9 Cliëntervaring
De gemeente kan leren van ervaringen van de cliënt. Wanneer de cliënt zijn of haar ervaringen m.b.t. bejegening en hulpverlening met de gemeente wil delen kan dit zeer waardevolle (beleids-)informatie opleveren. Tegelijkertijd kan deze evaluatie aanleiding geven om opnieuw contact met de cliënt op te nemen. Daarom wordt op verschillende momenten naar de cliëntervaring geïnformeerd.
De gemeente doet onderzoek naar cliëntervaringen op basis van de Wmo en Jeugdwet. Er is een continumeting, waarbij per kwartaal een uitvraag wordt gedaan. De resultaten van de continumeting worden verwerkt in een dashboard. Dit wordt uitgevoerd door onderzoeksbureau Zorgfocuz.
Hoofdstuk 4. Voorwaarden en criteria om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening
4.1 Hoofdverblijf
Een voorwaarde om voor een maatwerkvoorziening in aanmerking te komen is dat de cliënt zijn hoofdverblijf in de gemeente heeft waar die aanvraag gedaan wordt. De cliënt moet o.a. ingeschreven staan in de Basisregistratie personen (BRP) van de gemeente. Hoofdverblijf betekent volgens jurisprudentie meer dan alleen ingeschreven staan in de BRP. De cliënt moet daadwerkelijk het grootste deel van de tijd in de gemeente Waalre verblijven. Als de cliënt kan aantonen dat hij op korte termijn in de gemeente van aanvraag komt wonen, kan- als hij nog niet staat ingeschreven in de BRP- de aanvraag in behandeling worden genomen. Er wordt dan wel een termijn afgesproken waarbinnen de inschrijving in het BRP geregeld moet zijn.
4.2 Langdurig noodzakelijk
Bij de beoordeling van de hulpvraag wordt rekening gehouden met de duur, aard en ernst van de beperkingen. Er moet worden vastgesteld dat er sprake is van beperkingen waardoor de cliënt niet kan deelnemen aan het leven van alle dag. Een voorziening kan alleen worden toegekend indien deze langdurig noodzakelijk is.
Met langdurig wordt bedoeld dat de cliënt voor langere tijd aangewezen moet zijn op de desbetreffende voorziening. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat iemand die tijdelijk beperkingen ondervindt, bijvoorbeeld door een ongeluk, niet voor een voorziening in aanmerking komt.
Degene die voor 'beperkte of onzekere duur' beperkingen ondervindt kan een beroep doen op de Zvw. Als de prognose is dat de cliënt na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag het college van kortdurende noodzaak uitgaan en dus de Wmo-aanvraag afwijzen.
4.3 Het afwegingkader
Als de ondersteuningsvraag en het doel duidelijk zijn, wordt onderzocht hoe dit kan worden bereikt. Het afwegingskader ziet er als volgt uit:
• eigen kracht;
• sociaal netwerk;
• algemeen (gebruikelijke) voorzieningen;
• voorzieningen op basis van andere wetten;
• maatwerkvoorzieningen.
Bij alle voorzieningen zal rekening gehouden worden met de individuele cliëntsituatie.
4.3.1 Eigen kracht
4.3.1.1 Eigen mogelijkheden, eigen kracht
Tijdens het keukentafelgesprek wordt gekeken naar wat de cliënt zelf kan. Het is belangrijk dat een cliënt de werkzaamheden blijft verrichten die hij zelf nog kan. Daarmee worden niet alleen kosten bespaard, maar blijft de persoon ook actief in het leven staan.
Onder eigen kracht wordt verstaan: de talenten en mogelijkheden van de inwoner om zelf oplossingen te vinden voor problemen.
4.3.1.2 Voorzienbaarheid
Uit de criteria voor de toekenning van een maatwerkvoorziening blijkt dat de cliënt alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt als de noodzaak tot ondersteuning redelijkerwijs niet vermijdbaar was, de voorziening niet voorzienbaar was of van cliënt niet verwacht kon worden dat hij maatregelen getroffen zou hebben die de hulpvraag overbodig hadden gemaakt. Dit betekent bijvoorbeeld dat wanneer men verhuist naar een woning, waarvan bij verhuizing duidelijk is dat deze niet geschikt is voor de cliënt of zijn huisgenoten, men niet in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening.
4.3.2. Sociaal netwerk
4.3.2.1 Sociaal netwerk
Sociaal netwerk verwijst naar de sociale context waarin de cliënt leeft. Het beslaat het gezin, familie, vrienden, de buurt waarin iemand woont, zijn werkomgeving en sociale groepen. Het sociaal netwerk is vaak (indien mogelijk) bereid om (een deel van) de ondersteuning te bieden of voor de cliënt te organiseren.
4.3.2.2 Gebruikelijke hulp
Gebruikelijke hulp is de hulp die over het algemeen mag worden verwacht van de echtgenoot, partner, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten.
Bij gebruikelijke hulp wordt er een onderscheid gemaakt in kortdurende en langdurige situaties, met uitzondering van ondersteuning bij het huishouden.
• Kortdurend: er is uitzicht op herstel. Het gaat hierbij over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden.
• Langdurig: het gaat om chronische situaties waarbij naar verwachting de hulp en zorg langer dan drie maanden nodig zal zijn.
• In kortdurende situaties vallen alle vormen van persoonlijke verzorging en begeleiding onder gebruikelijke hulp, voor zover de handelingen door de ouders, verzorgers of andere huisgenoten zijn aan te leren.
• In langdurige situaties is de hulp waarvan kan worden gezegd dat deze op basis van algemeen aanvaarde maatstaven door de sociale omgeving aan de cliënt moet worden geboden gebruikelijke hulp.
Voor de uitvoeringspraktijk is het belangrijk om te weten wanneer de zorgzwaarte “boven-gebruikelijk” wordt.
Uitgangspunten:
Het gaat er bij gebruikelijke hulp om dat er een evenwicht is tussen draaglast en draagkracht. Kan de huisgenoot de zorg dragen? Belangrijk hierbij is:
• Persoonskenmerken van degene die ondersteuning nodig heeft;
• De benodigde ondersteuningsintensiteit (aard en frequentie zorghandelingen, mate van planbaarheid, mate van uitstelbaarheid, mate van toezicht, omvang in tijd, korte of langdurige (chronische) situatie …);
• Woonsituatie en samenstelling gezin (één- of tweeoudergezin, aantal kinderen, leeftijd kinderen, .…);
• (Verplichte) activiteiten van huisgenoot (werk, school, hoeveel uur, .…). Hierbij geldt overigens als uitgangspunt dat het hebben van een baan of het volgen van een opleiding het leveren van gebruikelijke hulp niet per definitie in de weg staat. Dit geldt ook voor andere activiteiten in het kader van participatie van een huisgenoot (hobby, vrijwilligerswerk, …);
• Kennis en vaardigheden (waaronder begrepen de leerbaarheid) van huisgenoot om de benodigde ondersteuning te leveren;
• Gezondheidssituatie van huisgenoot waaronder mede begrepen de draagkracht/ belastbaarheid van de huisgenoot. Hierbij speelt ook de eigen verantwoordelijkheid van de huisgenoot een rol om dit tijdig te signaleren;
• Leeftijd van huisgenoot;
• Sociaal netwerk (inzet/ ondersteuning van anderen uit netwerk);
• Binnen een gezinssituatie mag er verwacht worden dat de gezinsleden in eerste instantie verantwoordelijk zijn voor de huishoudelijke hulp;
• De geleverde zorg door de huisgenoot die de gebruikelijke hulp in omvang en intensiteit overstijgt, is in eerste aanzet mantelzorg. De inzet van vrijwillige mantelzorg (in het verlengde van gebruikelijke hulp) maakt dat een maatwerkvoorziening niet aan de orde is. Er moet rekening worden gehouden met een mogelijk gevaar voor overbelasting van de mantelzorger. Overbelasting van de mantelzorger of dreiging daarvan kan ertoe leiden dat maatwerkvoorziening alsnog nodig is.
Uitzonderingen:
• Voor zover een partner, ouder, volwassen broer/zus en/of elke andere volwassen huisgenoot geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis/vaardigheden mist om gebruikelijke ondersteuning ten behoeve van de cliënt uit te voeren en deze vaardigheden niet kan aanleren, wordt van hem/haar geen bijdrage verwacht.
• Voor zover een partner, ouder, volwassen broer/zus en/of andere volwassen huisgenoot overbelast is of dreigt te raken, wordt van hem of haar geen gebruikelijke ondersteuning verwacht, totdat deze dreigende overbelasting is opgeheven. Daarbij geldt het volgende: Wanneer voor de partner, ouder, volwassen broer/zus en/of andere volwassen huisgenoot eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen zijn om de (dreigende) overbelasting op te heffen dienen deze eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen hiertoe te worden aangewend. Als er sprake is van (dreigende) overbelasting vanwege het zelf leveren van geïndiceerde ondersteuning, dient men die overbelasting op te heffen door deze ondersteuning door (andere) zorgverleners uit te laten voeren/in te kopen.
• Voor zover de cliënt zich in de terminale levensfase bevindt, kan een partner, ouder, broer/zus en/of andere huisgenoot afhankelijk van de situatie vrijgesteld worden van de (boven)gebruikelijke hulp en zorg.
4.3.2.3 Mantelzorg
Bij mantelzorg wordt de hulp verleend door personen uit de directe omgeving van een zelfstandig wonende inwoner die hulp nodig heeft. Mantelzorg wordt niet verleend in het kader van een hulpverlenend beroep, maar is vrijwillige, onbetaalde zorg en kan niet verplicht worden. De normale (gebruikelijke) hulp wordt bij het verlenen van mantelzorg in zwaarte, duur en/of intensiteit aanmerkelijk overschreden. Het uitgangspunt hierbij is een inzet van minimaal 8 uur per week aan bovengebruikelijke zorg. Doorgaans zijn mantelzorgers personen met wie de inwoner regelmatig contact heeft. De mantelzorger en de inwoner hoeven niet in één huis te wonen. Mantelzorg en gebruikelijke hulp zijn dan elkaar uitsluitende begrippen. Een huisgenoot kan wel naast gebruikelijke hulp ook mantelzorg verlenen. Een mantelzorger geeft zelf aan wat hij, naast eventuele gebruikelijke hulp, kan en wil doen voor wat betreft de hulp aan de inwoner, bijvoorbeeld in het huishouden, of rondom het huis. Voor mantelzorgers betekent dit dat ze de zorg in kunnen passen naast hun school, werk en/of bijbaan, maar ook dat ze tijd vrij kunnen maken voor familie, vrienden/leeftijdsgenoten, hobby's en/of ontspanning.
4.3.4 Algemeen gebruikelijke voorzieningen
De gemeente verstrekt alleen een maatwerkvoorziening als de voorziening voor de inwoner niet algemeen gebruikelijk is.
Een voorziening is algemeen gebruikelijk als is voldaan aan de volgende 4 voorwaarden:
• niet specifiek bedoeld is voor inwoners met een beperking;
• daadwerkelijk beschikbaar is;
• een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de inwoner tot zelfredzaamheid of participatie in staat is en;
• financieel kan worden gedragen met een inkomen op minimumniveau.
Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voorzieningen die iedereen in principe zelf moet betalen. Het verstrekken van deze voorzieningen aan mensen met een beperking op grond van de Wmo is dan niet redelijk en komt niet overeen met het doel van de wet.
Als iemand op basis van 5% van de bijstandsnorm de voorziening binnen 36 maanden kan terugbetalen, is de voorziening financieel te dragen (Uitspraak rechtbank Den Haag 24-05-2022 - ECLI:NL:RBDHA:2022:5272).
De gemeente heeft geen standaard lijst met algemeen gebruikelijke voorzieningen. Om te beoordelen of de voorziening voor een inwoner algemeen gebruikelijk is, onderzoekt de gemeente altijd de situatie van de inwoner in combinatie met de vier hierboven genoemde criteria.
Een fiets met een lage instap of met elektrische ondersteuning is een goed voorbeeld van een algemeen gebruikelijke voorziening. Een dergelijke fiets wordt ook gebruikt door mensen zonder beperking (bijvoorbeeld door mensen die een lange afstand naar hun werk of school moeten fietsen), is gewoon bij de fietsenwinkel te koop, is duurder dan een gewone fiets, maar is wel betaalbaar voor de meeste mensen.
4.3.5 Algemene voorzieningen
Het betreft voorzieningen waar iedereen, zonder indicatie of andere vorm van toegang, gebruik van kan maken. Wanneer blijkt dat de cliënt niet op eigen kracht of met hulp van het sociaal netwerk tot een oplossing kan komen, wordt beoordeeld of er zogenaamde algemene voorzieningen zijn die de problemen die de cliënt ervaart (gedeeltelijk) kunnen oplossen. De bedoeling is dat er steeds meer algemene voorzieningen komen zodat inwoners in mindere mate een beroep hoeven te doen op (duurdere) maatwerkvoorzieningen.
Een inwoner komt niet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening indien er een algemene voorziening is die:
• daadwerkelijk beschikbaar is voor inwoner;
• financieel gedragen kan worden door inwoner;
• passend en toereikend is voor inwoner.
4.3.6 Voorliggende voorzieningen
In het algemeen zijn voorliggende voorzieningen, alle voorzieningen die voor de maatwerkvoorzieningen vanuit de Wmo liggen (zie bijlage 3). De inwoner is vrij om wel of niet gebruik te maken van een passende voorliggende voorziening. Maar als de inwoner dit afwijst, betekent dit niet dat hij daarmee een beroep kan doen op een maatwerkvoorziening.
4.3.7 Maatwerkvoorzieningen
4.3.7.1 Criteria voor het toekennen van een maatwerkvoorziening
In de Wmo 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor het ondersteunen van de zelfredzaamheid en participatie van mensen met een beperking, chronisch psychische of psychosociale problemen, waarbij de ondersteuning erop gericht is dat mensen zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven. De CMD-consulent onderzoekt daarvoor de mogelijkheden van de cliënt om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp, algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen en voorliggende voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren. Daarbij wordt ook de mogelijkheid van mantelzorg of hulp van andere personen onderzocht. Als dat niet voldoende is, dan kan een maatwerkvoorziening verstrekt worden. De maatwerkvoorziening levert een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zolang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven wonen. Aangezien er maatwerk geleverd moet worden, wordt in dit uitvoeringsbesluit geen limitatieve opsomming van maatwerkvoorzieningen gegeven. In deze beleidsregels worden de maatwerkvoorzieningen besproken die regelmatig voorkomen.
Soorten maatwerkvoorziening (niet limitatief):
• Huishoudelijke hulp (HH)
• Woonvoorzieningen
• Rolstoelvoorzieningen
• Vervoersvoorzieningen
• Begeleiding
• Beschermd wonen en maatschappelijke opvang
• Kortdurend verblijf/respijtzorg
4.3.7.2 Individueel gericht
Een maatwerkvoorziening moet in overwegende mate op het individu gericht zijn. Een aanvraag voor een gemeenschappelijke voorziening is niet mogelijk. Dit betekent dat er altijd één individuele aanvrager moet zijn die de voorziening aanvraagt. De voorziening moet specifiek op de persoon van de aanvrager gericht zijn.
4.3.7.3 Collectieve voorzieningen
Collectieve voorzieningen zijn voorzieningen die individueel worden verstrekt, maar die door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Het collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV) is het meest duidelijke voorbeeld van een collectieve voorziening. Bij beperkingen op het gebied van vervoer ligt het primaat bij het gebruik van CVV. Dat wil zeggen dat er in eerste instantie wordt gekeken naar de collectieve voorziening, in dit geval het CVV. Alleen wanneer is aangetoond dat CVV niet geschikt is voor de belanghebbende, kan een andere individuele vorm van ondersteuning onderzocht worden.
4.3.7.4 Goedkoopst adequate maatwerkvoorziening.
De toekenning van de maatwerkvoorziening is altijd gebaseerd op de goedkoopst adequate voorziening. Er zijn vaak meerdere geschikte oplossingen, maar er wordt gekozen voor de oplossing die naar objectieve maatstaven de goedkoopste is. Indien cliënt een duurdere voorziening wil (die eveneens adequaat is) komen de meerkosten voor rekening van de cliënt. In een dergelijke situatie kan de verstrekking plaatsvinden in de vorm van een Pgb gebaseerd op de goedkoopste voorziening.
4.3.7.5 Afschrijvingstermijn
Er wordt geen maatwerkvoorziening toegekend als de aanvraag betrekking heeft op een voorziening die aan cliënt al eerder is verstrekt in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling en de normale afschrijvingstermijn van die voorziening nog niet verstreken is.
Afschrijvingstermijnen :
• Roerende voorzieningen (rolstoelen en vervoersvoorzieningen) 7 jaar
• Woningaanpassingen (waaronder trapliften) 10 jaar
• Badkameraanpassingen 25 jaar
• Keukenaanpassingen 15 jaar
• Autoaanpassingen 7 jaar
• Sportrolstoelen 3 jaar
4.3.7.6 Regresrecht en schadevergoedingen
Wanneer beperkingen in de zelfredzaamheid of participatiemogelijkheden zijn ontstaan als gevolg van een ongeval waarbij een andere partij schuldig is bevonden worden de mogelijkheden voor regres en/of een schadevergoeding onderzocht. Op het moment dat een inwoner daadwerkelijk en binnen een aanvaardbare termijn een beroep kan doen op een verzekeringsuitkering, is er vanuit de Wmo geen noodzaak tot ondersteuning. Het probleem wordt dan immers op basis van eigen kracht ondervangen. Een inwoner is niet verplicht om aanspraak te maken op een schade-uitkering. Op het moment dat hij dat wel doet, mag verwacht worden dat hij alle noodzakelijke schade en gevolgschade in zijn claim meeneemt.
4.4 Verantwoordelijkheden cliënt versus college
In de Wmo-verordening wordt uitgebreid de verantwoordelijkheid van het college en de verantwoordelijkheid van de cliënt benoemd. In de Wmo 2015 wordt uitgegaan van wederzijdse inspanningen van zowel het college als de cliënt. Er wordt zowel een beroep gedaan op het college om zeer uitgebreid alle mogelijkheden om te komen tot oplossingen te onderzoeken, als op de eigen kracht van de cliënt. Van de cliënt wordt verwacht dat hij eerst zelf naar oplossingen zoekt voordat bij het college om ondersteuning wordt gevraagd.
Hoofdstuk 5. Verstrekkingsvorm
5.1 Keuze vrijheid
Inwoners hebben de vrijheid om te kiezen tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar en toereikend Persoonsgebonden budget (Pgb).
5.2 Verstrekking in Natura
Met een verstrekking in natura wordt bedoeld dat de gemeente de inwoner een voorziening verstrekt. Hulpmiddelen worden geleverd door de leveranciers waar de gemeente een contract mee heeft. Ze kunnen in bruikleen worden verstrekt of in eigendom.
5.3 Persoonsgebonden budget
Een Pgb kan een geschikt instrument zijn voor de cliënt om zijn leven naar eigen wensen en behoeften in te vullen. Het is een verstrekkingsvorm die bij uitstek geschikt is voor mensen die zelf de regie over hun leven kunnen voeren.
De gemeente streeft ernaar dat een Pgb niet noodzakelijk is, omdat alle gewenste voorzieningen op lokaal niveau aanwezig zijn in de vorm van zorg in natura. De gemeente realiseert zich hierbij dat dit niet in alle gevallen mogelijk is. De gemeente vindt het van belang dat mensen eigen regie over hun leven kunnen voeren en dat zij, indien zij dit wensen, hiervoor een Pgb kunnen inzetten.
5.3.1 Hoogte PGB
Er wordt onderscheid gemaakt tussen Pgb voor diensten en Pgb voor de aanschaf van voorzieningen.
De gemeente maakt onderscheid tussen ondersteuning die wordt geleverd door professionele hulpverleners of instanties of door het sociaal/informeel netwerk. Voor beide geldt, dat de maximale hoogte van een Pgb is begrensd op de kostprijs van de, in die betreffende situatie, goedkoopst adequate maatwerkvoorziening in natura. Tussenpersonen of belangenbehartigers mogen niet uit het Pgb betaald worden, zoals opgenomen in de verordening Jeugdhulp en Wmo.
5.3.2 PGB controle
De gemeente heeft de mogelijkheid om op elk gewenst moment controle uit (te laten) voeren.
5.3.3 Voorwaarden
5.3.3.1 Algemene voorwaarden
In de Verordening Jeugd en Wmo staan de algemene voorwaarden van het pgb beschreven. Van belang is dat:
• Een pgb alleen kan worden verstrekt als de inwoner dit gemotiveerd vraagt. In de motivatie van de cliënt kan hij of zij de wens uitspreken om zijn sociale netwerk in te willen zetten. In navolging van de regering is de gemeente van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt.
• De kwaliteit van de professionele dienstverlening die ingezet wordt door een pgb moet van vergelijkbare kwaliteit zijn als van de dienstverlening in zorg in natura. De kwaliteitseisen voor zorg in natura zijn opgenomen in de overeenkomsten en productkaarten. De door de inwoner gekozen hulpverlener moet handelingsbekwaam zijn om de activiteiten, noodzakelijk voor de te behalen doelen, uit te kunnen voeren. Voor het CMD of het PlusTeam maakt het bepalen van de handelingsbekwaamheid onderdeel uit van het door het CMD of PlusTeam uit te voeren onderzoek. Eventueel kan gevraagd worden om een verklaring omtrent gedrag (VOG) van de hulpverlener, die uit het pgb betaald wordt. De hulpverlener, niet zijnde iemand uit het sociaal netwerk, dient te zijn ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Als uit onderzoek van de gemeente blijkt dat een zorgaanbieder niet voldoet aan de kwaliteitseisen, dan wordt een pgb voor deze zorgaanbieder geweigerd.
• De inwoner moet vooraf goed weten wat het pgb inhoudt en welke verantwoordelijkheden ze daarbij hebben. Een inwoner moet pgb-vaardig zijn (zie bijlage 1: 10 punten pgb-vaardigheid).
5.3.3.2 Eigen verantwoordelijkheden van de budgethouder
De budgethouder is zelf verantwoordelijk voor:
het inkopen van de individuele voorziening, hulpmiddel of maatwerkvoorziening;
het onderhoud, de reparaties en de verzekering van het hulpmiddel;
de budgethouder mag nooit zelf de zorg leveren.
Degene die ingeschakeld wordt voor hulp is verantwoordelijk voor het doorgeven van loongegevens aan de belastingdienst.
5.3.3.3 Beschikking Pgb
De volgende voorwaarden worden gesteld voor de verstrekking van een pgb:
• Bij verstrekking van een pgb voor hulpmiddelen mag de inwoner zelf de leverancier kiezen. De gemeente let er daarbij wel op dat het hulpmiddel voldoet aan de kwaliteitseisen. De hoogte van het pgb is inclusief de eventuele kosten voor onderhoud, reparatie, keuring en verzekering (max. 10% van de waarde van het hulpmiddel).
• Het te verstrekken pgb is inclusief de basisaanpassingen en moet de beperking van de inwoner voldoende compenseren.
• Van de inwoner wordt verwacht dat hij zorgvuldig met de voorziening omgaat en onnodige schade voorkomt. De cliënt zorgt zelf voor een aansprakelijkheidsverzekering.
• De inwoner kan alleen aanspraak maken op verstrekking van het pgb gedurende de afgesproken termijn dat het hulpmiddel in gebruik is. Wordt het voor een kortere periode gebruikt, dan wordt het teveel verstrekte pgb teruggevorderd.
Het pgb voor woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen kan in één keer worden verstrekt. Daarvoor geldt dat:
• Binnen 2 maanden nadat de werkzaamheden klaar zijn, maar uiterlijk binnen 12 maanden na datum besluit, moet de rekening zijn ontvangen door de gemeente.
• Het pgb moet worden besteed aan het doel waarvoor het is verstrekt en de met het pgb ingekochte voorziening moet van voldoende kwaliteit zijn.
• Het te verstrekken pgb is nooit hoger dan de kosten van de geleverde voorziening.
• Een omzetting van het Pgb in een voorziening in natura is binnen de afschrijftermijn niet meer mogelijk als het Pgb al is besteed aan een voorziening.
• Voor alle te verstrekken pgb geldt dat de budgethouder zorg draagt:
• Voor een verantwoording door de zorgaanbieder, waarin staat vermeldt wat en hoe er is geleverd, inclusief een overzicht van de kosten/uren verdeeld per periode.
• De vermelding van het uurtarief, volgens de uitgangspunten in de Verordening Jeugdhulp en Wmo gemeente Waalre (inclusief wijziging), van de zorgaanbieder.
• Verslag ter verantwoording, twee maanden voor afloop van indicatie, zodat tijdig een mogelijk vervolgtraject besproken en ingezet kan worden.
5.3.3.4 Trekkingsrecht
In de Wmo 2015 is de verplichting opgenomen dat gemeenten pgb’s uitbetalen in de vorm van trekkingsrecht. Dit houdt in dat:
• De gemeente het pgb niet op de bankrekening van de inwoner (budgethouder) of zorgverlener stort, maar op de rekening van het servicecentrum pgb van de SVB.
• De budgethouder laat via declaraties of facturen aan de SVB weten hoeveel uren hulp zijn geleverd en de SVB zorgt vervolgens voor de uitbetaling aan de zorgverlener.
• De niet bestede pgb bedragen worden door de SVB na afloop van de verantwoordingsperiode terugbetaald aan de gemeente.
• Pgb wordt alleen uitbetaald na een goedgekeurde zorgovereenkomst door SVB en gemeente. De uitbetaling van pgb kan zowel via een vast maandloon of per uur of dagdeel.
• Pgb’s die eenmalig verstrekt worden voor een hulpmiddel of voorziening vallen niet onder het trekkingsrecht.
Hoofdstuk 6. Eigen bijdrage
In de Verordening Jeugd en Wmo heeft de gemeente geregeld voor welke soorten van Wmo-hulp een bijdrage in de kosten aan de inwoner wordt gevraagd. Als de gemeente een inwoner een maatwerkvoorziening verstrekt, dan vraagt de gemeente in de meeste gevallen een bijdrage in de kosten van de inwoner. De eigen bijdrage is een geldbedrag dat de inwoner moet betalen voor het gebruik van de voorziening. Het CAK regelt de vaststelling en de inning van de bijdrage in de kosten.
6.1 Bijdrage maatwerkvoorziening
Sinds 1 januari 2019 betalen alle cliënten die gebruik maken van één of meer Wmo maatwerkvoorzieningen, een maximale periodebijdragen per maand, zoals vastgesteld in de Wmo. Inwoners die gebruik maken van beschermd wonen zorg in natura of maatschappelijke opvang, blijven de inkomensafhankelijke eigen bijdrage betalen.
• De bijdrage voor een hulpmiddel, een woningaanpassing, vervoersvoorzieningen waarvoor het abonnementstarief niet geldt en algemene voorzieningen die niet onder het abonnementstarief vallen, mag niet hoger zijn dan de kostprijs van die voorziening.
• De eigen bijdrage is op zijn hoogst het landelijk vastgesteld abonnementstarief per maand voor de inwoner of de gehuwden samen.
• Er is geen eigen bijdrage verschuldigd voor een rolstoel en het Collectief vraagafhankelijk vervoer. Voor aanpassingen van een rolstoel die niet gericht zijn op het vervangen van de loopfunctie zoals een ‘derde wiel’ wordt wel een eigen bijdrage gevraagd.
• Voor een maatwerkvoorziening die in natura en periodiek verstrekt wordt, geldt een eigen bijdrage voor de duur dat de voorziening verstrekt wordt en ter hoogte van het bedrag (kostprijs) dat de gemeente periodiek voor de voorziening betaalt, tot een maximum van het landelijk vastgesteld abonnementstarief per periode.
• Als een Pgb periodiek wordt verstrekt, dan wordt over dat bedrag een eigen bijdrage opgelegd zolang het pgb verstrekt wordt.
• Voor de voorzieningen die de gemeente aanschaft en die in lease of in eigendom verstrekt worden, wordt een periode vastgesteld waarover de eigen bijdrage opgelegd wordt. De periode is gelijk aan de afschrijftermijn van de voorziening.
• Voor een Pgb dat incidenteel verstrekt wordt, wordt een periode vastgesteld waarover de eigen bijdrage betaald moet worden. We hanteren daarvoor een afschrijvingstermijn.
• Aan jeugdigen tot 18 jaar wordt geen eigen bijdrage opgelegd. Als de inwoner 18 jaar wordt, kan voor de verstrekte voorzieningen alsnog een eigen bijdrage gevraagd worden.
6.2 Vrij toegankelijke hulp
Voor vrij toegankelijke hulp gesubsidieerd door de gemeente kan een eigen bijdrage vastgelegd worden die kostendekkend mag zijn. De gemeente is van mening dat de eigen bijdrage geen belemmering mag zijn om gebruik te maken van de vrij toegankelijke hulp.
Hoofdstuk 7. Huishoudelijke hulp
7.1 Inleiding
Hulp bij het huishouden betreft ondersteuning thuis met het doel dat de cliënt een schoon en leefbaar huishouden heeft. Om tot een schoon en leefbaar huis te komen kan zwaar en licht huishoudelijk werk worden uitgevoerd, geholpen worden bij de wasverzorging en de maaltijdvoorziening.
7.2 Eigen kracht
De inwoner dient eerst uit te gaan van zijn eigen mogelijkheden. Deze mogelijkheden moet hij verkennen. Eigen kracht oplossingen zijn bijvoorbeeld:
• een particuliere huishoudelijke hulp;
• een glazenwasser;
• oppascentrale.
7.3 Sociaal netwerk
Er kan een probleem bij het voeren van een gestructureerd huishouden ontstaan doordat degene die gewend is voor het huishouden te zorgen dit, al dan niet tijdelijk, niet meer kan doen. De eerste stap bij het zoeken van een oplossing is dan om te kijken naar de huisgenoten. Zijn de huisgenoten, binnen de leefeenheid, in staat om het huishoudelijke werk over te nemen? We spreken dan van gebruikelijke hulp.
Bij gebruikelijke hulp wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot:
• Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen
• leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, enzovoorts.
• Vanaf 18 jaar wordt men verondersteld een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren.
• Boven 23 jaar dient iedereen een meerpersoonshuishouden te kunnen voeren.
Bij gebruikelijke hulp wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen voeren. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Alleen als schoonmaken niet kan blijven liggen (regelmatig geknoeide vloeistoffen en eten) zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan ondanks de gedeeltelijk gebruikelijke zorg wel geïndiceerde zorg voor afgegeven worden.
7.4 Algemene (gebruikelijke) voorzieningen
In het onderzoek wordt gekeken of de problemen afdoende kunnen worden opgelost met technische hulpmiddelen. Hulpmiddelen kunnen bestaan uit gebruikelijke huishoudelijke apparatuur, zoals een wasmachine, stofzuiger, droogtrommel of een afwasmachine. Als dergelijke apparaten niet aanwezig zijn, maar wel een adequate oplossing zouden bieden voor het probleem, is de aanschaf van deze hulpmiddelen voorliggend op het inzetten van ondersteuning. De cliënt is zelf verantwoordelijk voor de aanschaf van dergelijke algemene voorzieningen. Deze worden in het kader van de Wmo 2015 niet verstrekt.
7.5 Voorliggende voorzieningen o.b.v. ander wetten
Andere (wettelijke) regelingen gaan voor op de Wmo.
7.6 Maatwerkvoorziening
Als al het voorgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het ondervonden probleem, zal cliënt in aanmerking kunnen komen voor een maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp. Het HHM normenkader Huishoudelijke Ondersteuning 2019 vormt het uitgangspunt.
Hoofdstuk 8. Begeleiding
8.1 Inleiding
Vanaf 2015 kan een cliënt toegang krijgen tot de maatwerkvoorziening (groeps-) begeleiding als er sprake is van een beperking, chronisch psychische of psychosociale problemen en de cliënt niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, mantelzorg of met hulp van andere persoenen uit zijn sociaal netwerk voldoende zelfredzaam is of in staat is te participeren. De activiteiten zijn gericht op ontwikkeling, stabiliteit of behouden van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt. Dit heeft als doel dat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven.
8.2 Eigen kracht
Indien blijkt dat de cliënt beperkingen ervaart in zijn participatie en zelfredzaamheid zal eerst gekeken worden of er eigen mogelijkheden zijn om zijn beperkingen op te lossen.
8.3 Sociaal Netwerk
Ook bij begeleiding wordt het begrip gebruikelijke hulp gehanteerd. Gebruikelijke hulp is de normale, dagelijkse zorg en ondersteuning, die partners, ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren. Begeleiding door partner, ouder, volwassen inwonend kind of andere volwassen huisgenoot wordt als gebruikelijke hulp beschouwd.
Alleen wanneer er sprake is van een langdurige situatie waarbij de ondersteuning de gebruikelijke hulp substantieel overschrijdt, is er sprake van boven gebruikelijke hulp en kan begeleiding als maatwerkvoorziening worden ingezet.
8.4 Algemene (gebruikelijke) voorzieningen
Bij de afweging of er een maatwerkvoorziening (groeps-) begeleiding noodzakelijk is moet er rekening gehouden worden dat er veel algemeen beschikbare en redelijke oplossingen voorhanden zijn die algemeen gebruikelijk kunnen zijn en die een cliënt zelf kan aanschaffen of inzetten.
Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen:
• (welzijns) activiteiten zoals computercursus of taalles, eettafels en ontmoetingsavonden;
• personenalarmering;
• ondersteuning of gezelschap door een vrijwilliger;
• pictogrammenbord of domotica in huis.
8.5 Voorzieningen o.b.v. andere wetten
Alvorens een maatwerkvoorziening te verstrekken is het van belang dat wordt onderzocht wat de mogelijkheden van voorliggende voorzieningen zijn. Zie meer informatie in hoofdstuk 2 Wettelijk kader en in bijlage 3 is een schema ‘afbakening Wmo 2015 met andere wetten’ toegevoegd, om tot een goed onderbouwd besluit te komen
.
8.6 Maatwerkvoorziening Begeleiding
Met ingang van 1 april 2022 geldt dat de dienstverlening wordt toegekend op basis van minuten en frequentie (PxQ). Zodra de consulent heeft bepaald dat de cliënt voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening, worden de beoogde resultaten bepaald.
Begeleiding is gericht op het bevorderen, behouden of compenseren van de zelfredzaamheid. Begeleiding wordt ingezet om verwaarlozing, isolement of opname in een instelling te voorkomen.
Er zijn drie vormen van begeleiding:
• Individuele begeleiding
• Groepsbegeleiding
• Dagbesteding
Voor de voorzieningen op het gebied van de begeleiding gelden de regionale inkoopafspraken.
Hoofdstuk 9. Kortdurend verblijf / Respijtzorg
9.1 Inleiding
De gemeente is onder de Wmo 2015 verantwoordelijk voor respijtzorg. Respijtzorg is een tijdelijke en volledige overname van zorg met als doel de mantelzorger een adempauze te geven. Respijtzorg is een vorm van mantelzorgondersteuning. Door af en toe vrij te zijn van mantelzorgtaken, kunnen mantelzorgers hun leven beter in balans houden en de zorg voor hun naaste langer voorhouden.
Kortdurend verblijf betekent het logeren van een cliënt bij een zorgaanbieder. Kortdurend verblijf kan zowel in natura als in Pgb worden verstrekt.
9.2 Eigen kracht
Indien blijkt dat de mantelzorger (dreigend) overbelast is zal eerst gekeken worden of er eigen mogelijkheden zijn om de mantelzorger te ontlasten. Dit kan bijvoorbeeld door het anders verdelen van ondersteuningstaken over de dag of door de mantelzorg anders vorm te geven.
9.3 Sociaal Netwerk
Voordat de inzet van de maatwerkvoorziening kortdurend verblijf wordt overwogen, zal er bekeken worden of er personen in het sociaal netwerk zijn die (een deel van) de ondersteuning tijdelijk kunnen overnemen. Dat kan variëren van een paar uur tot een paar etmalen per week. Dit is een wenselijke oplossing voor zowel mantelzorger als cliënt, aangezien personen uit het sociaal netwerk meestal bekend zijn met de persoonlijke situatie van cliënt.
9.4 Algemene (gebruikelijke) voorzieningen
Om de mantelzorger te ontlasten, kunnen verschillende vormen van respijtzorg ingezet worden. Een (zorg)vrijwilliger kan bijvoorbeeld de taken van een mantelzorger tijdelijk overnemen. Activiteiten in de buurt, zoals een spellenmiddag, kunnen soms uitkomst bieden. Het steunpunt mantelzorg kan informatie en advies geven over ondersteuning van de mantelzorger.
9.5 Voorzieningen o.b.v. andere wetten
9.5.1 Logeeropvang op grond van de Wlz
Wanneer een cliënt blijvende behoefte aan permanent toezicht en 24 uur per dag zorg in de nabijheid nodig heeft, kan kortdurend verblijf op grond van de Wlz ingezet worden. Dit betreft cliënten met een Wlz indicatie die thuis wonen en de groep ‘Wlz indiceerbare’. De cliënt zal hiervoor doorverwezen worden naar het CIZ.
9.5.2 Kortdurend eerstelijns verblijf op grond van de Zvw
Wanneer een cliënt aangewezen is op verblijf dat medisch noodzakelijk is in verband met geneeskundige zorg, kan kortdurend verblijf op grond van de Zvw ingezet worden. Dit valt buiten de taken van de gemeente.
9.5.3 Kortdurend verblijf op basis van de jeugdwet
Dit is mogelijk indien een cliënt een indicatie heeft voor kortdurend verblijf en jonger is dan 18 jaar.
9.6 Maatwerkvoorziening Kortdurend verblijf
Bij kortdurend verblijf logeert iemand (maximaal 3 etmalen per week, maximaal 52 keer per jaar) in een instelling. Bijvoorbeeld in een gehandicapteninstelling, verpleeghuis of verzorgingshuis. Hierdoor wordt de mantelzorg ontlast, zodat deze de mantelzorg langer kan volhouden en de cliënt thuis kan blijven wonen. Kortdurend verblijf is bedoeld voor mensen die permanent toezicht nodig hebben. Bijvoorbeeld als er valgevaar is of als cliënt zelf niet in staat is hulp in te roepen als dat nodig is of omdat er ernstige gedragsproblemen zijn. Dat toezicht kan ook een vorm van actieve observatie zijn, zoals bij kinderen met een lichamelijke beperking waarbij ouders actief de vitale functies van het kind moeten controleren. Het kan ook gaan om constante zorg of zorg op ongeregelde tijdstippen; bijvoorbeeld voor iemand met een ernstige hartaandoening of dementie.
Hoofdstuk 10. Beschermd wonen en Maatschappelijke opvang
10.1 Beschermd wonen
Cliënten die door hun beperkingen behoefte hebben aan een beschermd woonklimaat die gericht is op het bieden van structuur en ondersteuning van alle dagelijks activiteiten, wonen vaak in een zogenaamde woonvorm voor beschermd wonen. Dit is geen grote instelling, maar een cluster van vaak “gewone” woningen waarbij op kleine schaal cliënten uit een bepaalde doelgroep (waarbij de hoofdgrondslag psychiatrie is) bij elkaar wonen.
Soms is er sprake van een eigen leefeenheid, soms alleen van een eigen slaapkamer. Er zijn gemeenschappelijke ruimten, waar de cliënten elkaar en de aanwezige begeleiders ontmoeten. Cliënten krijgen begeleiding bij het brengen van structuur in hun dagelijks leven, ondersteuning bij regelzaken en geldbeheer en bij het vinden van een passende dag invulling. Voor een deel van de cliënten is beschermd wonen een opstapje naar zelfstandig wonen.
Het bieden van de maatwerkvoorziening beschermd wonen is tot 2024 een taak van de centrumgemeenten, zij krijgen ook het budget voor deze taak. De toewijzing van beschermd wonen gebeurt ook via de centrumgemeente Eindhoven. Er worden in regionaal verband criteria voor beschermd wonen opgesteld en afspraken gemaakt over toewijzing. Ook over de uitstroom (als een cliënt vanuit de beschermde woonvorm naar een zelfstandige woning gaat) worden werkafspraken gemaakt met regiogemeenten.
10.2 Maatschappelijke Opvang
Maatschappelijke opvang is het tijdelijk bieden van onderdak, begeleiding, informatie en advies aan personen die, door één of meer problemen, al dan niet gedwongen de thuissituatie hebben verlaten en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
Centrumgemeente Eindhoven is verantwoordelijk voor de uitvoering van een samenhangend aanbod van maatschappelijke opvang. De focus binnen de maatschappelijke opvang zal de komende jaren worden verlegd van opvang naar preventie en blijvend herstel na uitstroom. Mensen worden in hun eigen kracht ondersteund, zodat dakloosheid zoveel mogelijk wordt voorkomen. Doel is dat een opvangplek hooguit een korte tussenstop is, waarna weer participatie in de Nederlandse samenleving kan plaatsvinden. Ook de ondersteuning van zwerfjongeren maakt onderdeel uit van het maatschappelijke opvangbeleid.
Hoofdstuk 11 Wet verplichte GGZ (Wvggz) en Wet zorg en dwang (Wzd)
11.1 Wvggz en Wzd
Per 1 januari 2020 is de wet BOPZ vervangen door de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) voor mensen met een psychische stoornis en de Wet zorg en dwang (Wzd) voor mensen met een psychogeriatrische stoornis of een verstandelijke beperking.
Bij de Wvggz gaat het om mogelijk maken dat een ieder bij de gemeente kan melden dat een bepaalde persoon mogelijk verplichte zorg nodig heeft en het verrichten van een verkennend onderzoek ter voorbereiding van een eventuele zorgmachtigingsprocedure, het opleggen van een crisismaatregel door de burgemeester en het organiseren van een regionaal overleg met ggz-instellingen en openbaar ministerie.
Bij de Wzd gaat het om een inbewaringstellingsprocedure, waarbij de burgemeester inbewaringstelling kan gelasten.
De procedure van de Wvggz en Wzd is terug te vinden in bijlage 4.
11.1.1 Melding onbegrepen gedrag
Een melding van onbegrepen gedrag kan worden gedaan bij team Bijzondere Zorg van GGD Brabant-Zuidoost.
Via telefoonnummer: 088 0031 101 of via email bijzonderezorg@ggdbzo.nl.
11.2 Aanpak Personen met onbegrepen gedrag
Ten behoeve van een sluitende aanpak voor personen met onbegrepen gedrag is door het college besloten om twee Wijk-GGD’ers aan te stellen. Dit is in samenwerking met de gemeente Veldhoven. De Wijk GGD’ers bieden ondersteuning bij de verbetering van preventie, vroegsignalering en het combineren van kennis en ervaring op het gebied van maatschappelijk werk, psychiatrie en somatiek.
We streven ernaar om:
• De doelgroep van personen met onbegrepen gedrag beter in beeld te krijgen.
• Zo snel als mogelijk adequate zorg en/of ondersteuning te organiseren voor de persoon in kwestie en diens (woon)omgeving.
• Heldere samenwerkingsafspraken te creëren tussen gemeente(n), politie, CMD/ PlusTeam, huisartsen, crisisdienst en zorginstellingen over het voorkomen van overlast veroorzaakt door personen met onbegrepen gedrag.
• Een daling te genereren van het aantal meldingen van overlast door personen met onbegrepen gedrag en hierdoor de druk op de politie en de gemeentelijke teams Zorg en Veiligheid te verminderen.
We werken samen met de GGD, huisartsen, de GGzE, politie, het CMD en het PlusTeam van de gemeente Waalre. Dit gebeurt in nauwe samenwerking met de afdeling Sociale ontwikkeling en Veiligheid van de gemeente.
Hoofdstuk 12. Rolstoelvoorzieningen
12.1 Inleiding
Een rolstoelvoorziening stelt de cliënt in staat zich te verplaatsen in en om de woning. Er zijn diverse soorten rolstoelen, zoals een handbewogen transportrolstoel, een kantelbare rolstoel en een elektrische rolstoel. Welke rolstoel noodzakelijk is voor de cliënt, is afhankelijk van de beperkingen, belemmeringen en hetgeen waarvoor de cliënt de voorziening nodig heeft.
12.2 Eigen kracht
Het inzetten van de eigen kracht door de cliënt kan zich vertalen in het met eigen middelen huren of aanschaffen van een rolstoel. Op internet zijn bij verschillende webshops rolstoelen te bestellen en ook via hulpmiddelenleveranciers kan een inwoner een rolstoel huren of aanschaffen. Dit zal meestal eenvoudige (incidenteel) rolstoelen betreffen.
12.3 Sociaal Netwerk
Een cliënt kan in zijn sociale omgeving navraag doen of er een rolstoel te leen is bij derden. Het gaat dan met name om een incidentele noodzaak om een rolstoel te gebruiken als deze bijvoorbeeld nodig is bij het maken van een uitstapje.
12.4 Algemene (gebruikelijke) voorzieningen
Accessoires die niet medisch noodzakelijk zijn worden doorgaans als algemeen gebruikelijk beschouwd en daarom niet vergoed. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan:
• boodschappenmand of bagagetas;
• extra spiegel op de rolstoel;
• regenpakken;
• winterbekleding, been/ voetzak;
• rolstoelhandschoenen, spaakbeschermers, bandenpomp of rolstoelovertrek.
12.5 Voorzieningen o.b.v. andere wetten
Andere wettelijke regelingen gaan voor op de Wmo. In het kader van de rolstoelvoorzieningen kan gedacht worden aan de volgende regelingen:
12.5.1 Uitleenmogelijkheid bij tijdelijke noodzaak op grond van de Zvw
Op grond van de Wmo 2015 bestaat er een afstemmingsplicht voor maatwerkvoorzieningen. Hierin staat beschreven dat de maatwerkvoorziening afgestemd wordt op de mogelijkheden van zorg en overige diensten op grond van de Zorgverzekeringswet. Dit betekent dat als er sprake is van een kortdurend probleem dat met een tijdelijke rolstoelvoorziening op grond van de Zorgverzekeringswet kan worden opgelost, er geen aanspraak op een rolstoelvoorziening vanuit de Wmo kan worden gemaakt. Cliënten kunnen hiervoor verwezen worden naar het uitleencentrum van hulpmiddelleveranciers.
12.5.2 Rolstoelvoorziening op grond van de Wlz
Op grond van de Wmo 2015 kan een maatwerkvoorziening worden geweigerd indien de cliënt aanspraak heeft op verblijf (met verzorging) en daarmee samenhangende zorg in een instelling op grond van de Wlz, dan wel er redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt daarop aanspraak kan maken en weigert mee te werken aan het verkrijgen van een dergelijk besluit. Dit betekent dat als een cliënt aanspraak kan maken op een rolstoelvoorziening via de Wlz er geen rolstoelvoorziening wordt verstrekt op grond van de Wmo.
Als het gaat om Wlz-geïndiceerden die hun indicatie verzilveren middels een pgb, vpt of mpt, dan is geen sprake van verblijf in een Wlz-instelling. Juridisch is dan sprake van 'thuis' wonen. Een rolstoel of aanpassingen daarop komen in die gevallen voor rekening van de Wmo.
12.6 Maatwerkvoorziening rolstoel
Als blijkt dat de cliënt, al dan niet met behulp van een algemene voorziening of op basis van andere wet- en regelgeving-, niet in zijn verplaatsingsbehoefte kan voorzien, kan een rolstoel verstrekt worden. Een rolstoel is bedoeld voor het verplaatsen in en om de woning en is essentieel om de zelfredzaamheid en participatie van een inwoner te verbeteren of te behouden. Het hoeft niet zo te zijn dat de cliënt de gehele dag is aangewezen op zittend verplaatsen. Als de cliënt bijvoorbeeld wel een kleine afstand te voet (bijvoorbeeld 50 meter) kan afleggen, maar daarna is aangewezen op zittend verplaatsen, dan kan hij of zij op een rolstoelvoorziening aangewezen zijn. Het moet dan veelal wel duidelijk zijn dat andere loophulpmiddelen (zoals een looprek) geen oplossing bieden voor het verplaatsingsprobleem.
Een adequate rolstoel wordt geselecteerd en verstrekt op grond van een door het college opgesteld programma van eisen, indien nodig met behulp van een medisch- of ergotherapeutisch advies. Indien noodzakelijk zal het college rekening houden met de beperkingen van de mantelzorg. Hierbij is te denken aan beperkingen van de mantelzorger bij het duwen van de rolstoel.
Er wordt onderscheidt gemaakt in de volgende rolstoelvoorzieningen:
• handmatig voortbewogen rolstoel;
• elektrisch voortbewogen rolstoel;
• aanpassingen aan de rolstoel.
De gemeente bepaalt welke categorie rolstoel wordt ingezet. In het werkafsprakenboek zijn de categorieën weergegeven.
Met aanpassingen aan de rolstoel wordt het volgende bedoeld:
De meeste rolstoelen worden in een standaarduitvoering geleverd. Bij de keuze van de rolstoel zal worden gezocht naar een rolstoel die in de standaarduitvoering zo passend mogelijk is en ook zoveel mogelijk tegemoetkomt aan de eisen van de cliënt. Toch zullen in een aantal gevallen aanpassingen noodzakelijk zijn om de rolstoel tot een passend middel te maken. Soms bestaat het aanpassen van de rolstoel uit het toevoegen van standaard rolstoelonderdelen. In andere gevallen zal een aanpassing individueel en op maat gemaakt moeten worden. Ook kunnen er accessoires op de rolstoel nodig zijn om de rolstoel tot een passend middel te maken. Zowel de aanpassingen als de accessoires moeten medisch noodzakelijk zijn. Daarnaast moeten de aanpassingen en accessoires tot doel hebben om de rolstoel een passende voorziening te maken om de rolstoelgebruiker buitenshuis en/of binnenshuis te laten verplaatsen.
12.6.1 Rijlessen
Binnen het kader van de Wmo zijn er rijlessen mogelijk die zijn toegespitst op een elektrische rolstoel. Er zijn rijlessen die als rijvaardigheidsbeoordeling dienen om de geschiktheid van een elektrische rolstoel te onderzoeken en er zijn rijlessen die na aflevering worden gegeven om met de elektrische rolstoel te leren omgaan.
12.7 Verstrekkingvorm rolstoel
12.7.1 Rolstoelvoorziening in natura
Een rolstoelvoorziening in natura wordt in bruikleen verstrekt via een leverancier waarmee de gemeente een overeenkomst heeft gesloten. In geval van een verstrekking in bruikleen levert de leverancier de rolstoel, is verantwoordelijk voor het afsluiten van een verzekering en verzorgt het onderhoud en reparatie van de rolstoel. De gebruiker van het hulpmiddel sluit met de leverancier een gebruikersovereenkomst af. De gemeente betaalt huur aan de leverancier voor de geleverde voorzieningen.
12.7.2 Persoonsgebonden budget (Pgb) voor een rolstoelvoorziening
Een Pgb is een geldbedrag bedoeld om zelf een rolstoelvoorziening mee aan te schaffen. Bij een verstrekking als Pgb wordt de rolstoel die de cliënt zou hebben gekregen als voorziening in natura als uitgangspunt genomen. De cliënt is naast de aanschaf van de rolstoel, ook zelf verantwoordelijk voor verzekering, onderhoud en reparatie, deze kosten maken onderdeel uit van het totale Pgb-bedrag. Een Pgb voor een rolstoelvoorziening wordt in principe eenmaal in de zeven jaar verstrekt. Het kan voorkomen dat er door een veranderde medische situatie van deze termijn wordt afgeweken.
12.8 Sportvoorziening
Sporten kan een belangrijk middel tot participatie zijn. Wanneer het voor de cliënt zonder sporthulpmiddel niet mogelijk is om een sport te beoefenen en de kosten hiervoor aanzienlijk hoger zijn dan de gebruikelijke kosten die een persoon zonder beperkingen heeft voor dezelfde (of een vergelijkbare) sport, kan een sportvoorziening worden verstrekt. Dat kan een sportrolstoel zijn, maar ook een ander hulpmiddel.
De bijdrage voor een sportvoorziening bedraagt maximaal € 2.582,37 (aanschaf en het onderhoud) voor een periode van drie jaar.
12.8.1 Sportrolstoel
Op grond van eerdere regelgeving Wmo en jurisprudentie kan worden gesteld dat het redelijk is om maximaal eens per drie jaar, na technische afkeuring, een vergoeding te verstrekken voor een sportrolstoel. De aanvrager moet aantonen dat er sprake is van een actieve sportbeoefening en lid zijn van een sportvereniging. Hierbij dient te worden onderzocht of vanuit deze sportvereniging een sportrolstoel kan worden geleend. Ook dient te worden onderzocht of de cliënt voornemens is het lidmaatschap voor te zetten.
De ervaring leert dat sportclubs, sponsors of fondsen vaak bereid zijn een deel van de kosten te vergoeden. De gemeente verwacht van de cliënt dat deze aantoonbare maximale inspanning verricht om gebruik te kunnen maken van deze mogelijkheden.
Bovendien kost sporten zonder beperking ook geld dus mag van de aanvrager zelf ook worden verwacht dat hij een deel van de kosten draagt. Ook bij een sportvoorziening wordt uitgegaan van de goedkoopst adequate oplossing bij het ondersteunen van de participatie. Gezien de aard van de voorziening wordt de sportrolstoel veelal in de vorm van een Pgb verstrekt.
Hoofdstuk 13. Vervoersvoorzieningen
13.1 Inleiding
De Wmo heeft onder andere tot doel om cliënten te laten participeren in de samenleving. Vervoer kan hierbij een belangrijke rol spelen. Wanneer een cliënt problemen ervaart op het gebied van vervoer wordt onderzocht of en welke beperkingen de cliënt heeft en wat de vervoersbehoefte is. Er wordt bekeken in hoeverre men zelf in de vervoersbehoefte kan voorzien (bijvoorbeeld: heeft de cliënt een auto of een brommer), hulp kan inschakelen van het eigen netwerk (bijvoorbeeld: kan de cliënt meerijden met de buurvrouw naar de kaartclub of kan een familielid naar de cliënt toekomen in plaats van daar naar toe te reizen), gebruik kan maken van een algemene voorziening of dat een maatwerkvoorziening noodzakelijk is.
Om beperkingen en vervoersbehoefte inzichtelijk te maken onderscheiden we drie soorten afstanden:
• Korte afstanden:
Loop- en fietsafstand in de directe omgeving (bijvoorbeeld om een brief te posten, kinderen naar school te brengen of de dichtstbijzijnde winkels te bezoeken).
• Middellange afstanden:
Afstanden die een persoon zonder beperkingen per fiets, brommer, auto of openbaar vervoer aflegt binnen de regio (bijvoorbeeld naar een (groter) winkelcentrum, ziekenhuis of uitgaanscentra). Dit betreft een afstand van maximaal 15 tot 20 kilometer van de woonplaats.
• Lange afstanden:
Bestemmingen buiten de regio. Deze vervoersdoelen vallen buiten de Wmo.
Voor ondersteuning bij het verplaatsen naar vervoersdoelen bovenregionaal, kan de Valys-regeling worden aangevraagd.
13.2 Eigen kracht
De inwoner dient eerst uit te gaan van zijn eigen mogelijkheden. Deze mogelijkheden moet hij verkennen en hij moet kunnen uitleggen dat deze mogelijkheden niet aanwezig zijn of niet zullen voldoen.
Eigen kracht oplossingen zijn bijvoorbeeld:
• Een vervoermiddel zoals een auto, een scooter, een fiets (met trapondersteuning) of een ander zelf aangeschaft vervoermiddel, waarmee in de vervoersbehoefte kan worden voorzien. Meestal betreft dit algemeen gebruikelijke voorzieningen.
• Het regulier openbaar vervoer is een vervoersvoorziening waarvoor het rijk en de provincies verantwoordelijk zijn. Het openbaar vervoer bestaat uit trein, bus, tram en metro. Het gaat hier niet om vervoer dat speciaal voor personen met een beperking in het leven is geroepen, al kan men er mogelijk wel gebruik van maken. Het OV beleid gaat uit van de inclusieve samenleving, waarbij het regulier openbaar vervoer ook toegankelijk moet zijn voor personen met een beperking.
13.3 Sociaal Netwerk
Als gebruikelijke hulp op het gebied van vervoer mogelijk is, dient de hier een beroep op te doen. Te denken valt aan gezamenlijk vervoer van het gezin, of kinderen die hun ouders helpen of begeleiden bij het vervoer. Van de cliënt wordt ook verwacht dat hij de mogelijkheden verkent om bij het sociaal vervoer een beroep te doen op de sociale omgeving. Te denken valt aan vervoer naar de kerk, vereniging of club. Vaak kan het vervoer gebundeld of gecombineerd worden. Door samen te reizen wordt de participatie gestimuleerd.
13.4 Algemene (gebruikelijke) voorzieningen
Indien mogelijk zal de cliënt eventueel met behulp van zijn sociaal netwerk gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer. Ook het openbaar vervoer is steeds vaker toegankelijk en bruikbaar voor cliënten met een beperking, bijvoorbeeld door gebruik te maken van de assistentie van de NS of Hermes.
Accessoires die niet medisch noodzakelijk zijn worden doorgaans als algemeen gebruikelijke beschouwd en daarom niet vergoed. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan:
• boodschappenmand of bagagetas;
• tweede spiegel op scootmobiel;
• regenpakken;
• winterbekleding, been/ voetzak;
• windscherm.
13.5 Voorzieningen o.b.v. andere wetten
Andere wettelijke regelingen gaan voor op de Wmo. In het kader van de vervoersvoorzieningen kan gedacht worden aan de volgende regelingen:
• Valys-systeem voor bovenregionaal vervoer vanaf 5 zones;
• vervoersregelingen in verband met werk;
• het vervoer in verband met vrijwilligerswerk;
• het vervoer in verband met het volgen van onderwijs;
• het vervoer in verband met bezoek aan medisch behandelaars of therapie (bijvoorbeeld het zittend ziekenvervoer);
• vervoer voor Wlz-instellingsbewoners.
13.6 Maatwerkvoorziening Vervoer
13.6.1 Collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV)
Bij beperkingen op het gebied van vervoer ligt het primaat bij het CVV. Er wordt dan ook geen Pgb verstrekt hiervoor. Alleen wanneer is aangetoond dat het CVV niet geschikt is voor de cliënt, zal worden beoordeeld of een andere maatwerkvoorziening passend is. In voorkomende gevallen kan in een dergelijke situatie een vergoeding worden toegekend voor taxikosten of rolstoeltaxi.
Het CVV is een collectief vervoerssysteem met (rolstoel)busjes en taxi’s dat vervoer van deur tot deur biedt voor mensen met een beperking. Het is bedoeld voor de middellange afstanden. De cliënt kan een loophulpmiddel, rolstoel of scootmobiel meenemen in het vervoer. Ook kan een sociaal begeleider (tegen hetzelfde tarief) of een medisch begeleider (gratis) meereizen. De sociaal begeleider of de medische begeleider hoeft niet dezelfde persoon te zijn, hij/zij moet wel op hetzelfde adres als de cliënt opstappen. Voor medische begeleiding moet een indicatie worden gesteld. Uit onderzoek moet naar voren komen dat er een noodzaak is van medische of verzorgende begeleiding aan cliënt tijdens de rit, bijvoorbeeld bij het acuut toedienen van medicatie. Als men een indicatie voor medische begeleiding heeft, mag de cliënt niet meer zonder begeleiding reizen.
Het aantal strippen voor het collectief vraagafhankelijk vervoer bedraagt maximaal 800 strippen per jaar.
13.6.2 Individuele maatwerkvoorzieningen vervoer
Indien de cliënt niet geholpen kan worden door middel van zijn eigen kracht, sociaal netwerk of een collectieve voorziening zal een passende maatwerkvoorziening worden ingezet. De maatwerkvoorziening wordt afgestemd op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de cliënt. Om te bepalen welke maatwerkvoorziening passend is, wordt een functioneel programma van eisen opgesteld waaraan de voorziening moet voldoen. In het programma van eisen wordt aangegeven welk type hulpmiddel noodzakelijk is om het gewenste resultaat te bereiken. Hierbij kan een onderscheid gemaakt worden in voorzieningen ter overbrugging van korte- en middellange afstanden en voorzieningen ter overbrugging van lange afstanden. Ook hierbij geldt het principe goedkoopst adequaat.
Met de door de gemeente gecontracteerde leveranciers zijn afspraken gemaakt welke voorzieningen binnen het zogenaamde “kernassortiment” geleverd worden, de samenstelling van dit pakket is zodanig dat er voor iedere cliënt een passende maatwerkvoorziening geleverd kan worden. Zie afspraken in het werkafsprakenboek.
De leverancier van het hulpmiddel stelt in overleg met de cliënt vast hoe het hulpmiddel technisch wordt uitgevoerd om te voldoen aan het functioneel programma van eisen. Hierbij worden de voor de cliënt noodzakelijke opties en individuele aanpassingen aan het hulpmiddel meegenomen.
13.6.1.1 Verstrekkingenvorm
Vervoersvoorziening in natura
Een vervoersvoorziening in natura wordt in bruikleen verstrekt via de leveranciers waarmee de gemeente een overeenkomst heeft gesloten. In geval van een verstrekking in bruikleen levert de leverancier de vervoersvoorziening, de leverancier is ook verantwoordelijk voor het afsluiten van een verzekering en verzorgt het onderhoud en reparatie van de vervoersvoorziening. De gebruiker van het hulpmiddel sluit met de leverancier een vestrekkingsovereenkomst af. De gemeente betaalt de leverancier huur voor de geleverde voorzieningen.
Persoonsgebonden budget (Pgb) voor een vervoersvoorziening
Een Pgb is een geldbedrag bedoeld om zelf een voorziening mee aan te schaffen. De cliënt is naast de aanschaf van de voorziening, ook zelf verantwoordelijk voor verzekering, onderhoud en reparatie, deze kosten maken onderdeel uit van het Pgb-bedrag. Bij een Pgb is de voorziening die de cliënt als voorziening in natura zou ontvangen voor het college uitgangspunt voor de hoogte van het bedrag. Een Pgb voor een vervoersvoorziening wordt in principe eenmaal in de zeven jaar verstrekt. Het kan voorkomen dat er door een veranderde (medische) situatie van deze termijn wordt afgeweken.
Rijlessen
Binnen het kader van de Wmo zijn er rijlessen mogelijk die zijn toegespitst op een scootmobiel. Er zijn rijlessen die als rijvaardigheidsbeoordeling dienen om de geschiktheid van een scootmobiel te onderzoeken en er zijn rijlessen die na aflevering worden gegeven om met de scootmobiel te leren omgaan.
Hoofdstuk 14. Woonvoorzieningen
14.1 Inleiding
In het kader van participatie en zelfredzaamheid van cliënten is zo lang mogelijk zelfstandig wonen in de eigen leefomgeving een van de belangrijke doelen van de Wmo 2015. Geschikt wonen, zoals levensloopbestendig of rolstoelgeschikt wonen, is een essentiële basis om het zo lang mogelijk zelfstandig wonen mogelijk te kunnen maken.
In dit hoofdstuk wordt het gemeentelijk beleid uiteengezet, om het resultaat van het zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving te kunnen blijven wonen te realiseren. Uitgangspunt is dat iedereen eerst zelf zorgt voor een woning. Daarbij gaan we er van uit dat iedereen rekening houdt met de hem bekende beperkingen, ook wat betreft de toekomst. Een eigen woning kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Maar ook een woonwagen met vaste standplaats zijn woningen. Bij de keuze van een woning wordt door de cliënt rekening gehouden met de eigen situatie. Dat betekent dat er zoveel als mogelijk met bestaande of voorzienbare beperkingen rekening wordt gehouden.
Uit jurisprudentie blijkt dat een woningaanpassing als doel heeft normaal gebruik van de woning mogelijk te maken. Onder normaal gebruik wordt verstaan dat de elementaire woonfuncties mogelijk moeten zijn: slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel en het zich verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daarbij het veilig kunnen spelen in de woning. Er worden geen hobby- of studeerruimtes aangepast of bereikbaar gemaakt, omdat het hier geen elementaire woonfuncties betreft. Ook worden geen aanpassingen vergoed voor voorzieningen met een therapeutisch doel zoals dialyseruimte en therapeutisch baden.
14.2 Eigen kracht
Voorzienbaarheid:
Een cliënt komt alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking als de noodzaak tot ondersteuning redelijkerwijs niet vermijdbaar was, de voorziening niet voorzienbaar was of van cliënt niet verwacht kon worden dat hij maatregelen getroffen zou hebben die de hulpvraag overbodig hadden gemaakt.
Voorzienbaarheid / vermijdbaarheid betekent dat de gemeente van cliënten verwacht dat zij zelf of samen met het eigen netwerk oplossingen zoeken voor ervaren of toekomstig te verwachten belemmeringen. Van een cliënt mag verwacht worden dat hij bijvoorbeeld bij het betrekken van een nieuwe woning rekening houdt met zijn huidige gezondheidssituatie en dus niet naar een voor hem ongeschikte woning verhuist. Een ouder iemand die een aantal jaren ingeschreven staat voor een appartement of serviceflat en op het moment van verhuizing verzoekt om een maatwerkvoorziening, had deze verhuizing kunnen zien aankomen en daarvoor geld kunnen reserveren.
De bestendige jurisprudentielijn is dat een woonvoorziening niet kan worden geweigerd omdat gelet op de leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn. De CRvB oordeelt dat bij een verhuizing te veel (individuele) factoren een rol spelen om de kosten van een verhuizing - uitsluitend op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie - als algemeen gebruikelijk te kwalificeren. Er kan immers nog steeds gezegd worden dat er te veel subjectieve factoren een rol spelen om met zekerheid te kunnen zeggen welke beperkingen op welk moment voorzienbaar zouden zijn. De gemeente kan een aanvraag voor een voorziening wel afwijzen als de cliënt bij het betrekken van een nieuwe woning geen rekening heeft gehouden met zijn gezondheidssituatie.
Verhuiswens:
Als iemand er voor kiest zijn huidige adequate woning om te ruilen voor een andere woning, wordt er in het kader van de Wmo geen maatwerkvoorziening verstrekt. Deze cliënt is zelf verantwoordelijk voor het vinden van een adequate woning.
Algemeen gebruikelijke verhuizing:
Een inwoner in Nederland verhuist in zijn leven gemiddeld 7 keer, bijvoorbeeld bij het verlaten van het ouderlijk huis, groter wonen i.v.m. gezinsuitbreiding, kleiner gaan wonen als de kinderen uit huis zijn etc. Een verhuizing die samen hangt met een levensfase (bijvoorbeeld ouder worden en kleiner en gelijkvloers willen gaan wonen) is voorzienbaar. Deze verhuizingen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd en hiervoor heeft men geld kunnen reserveren. Hiervoor wordt geen maatwerkvoorziening verstrekt. Wanneer er sprake is van een dusdanig laag inkomen dat geld reserveren niet of slechts in beperkte mate mogelijk is kan hiervoor een beroep worden gedaan op de bijzondere bijstand.
14.3 Sociaal Netwerk
Tijdens het onderzoek zal beoordeeld worden of het sociale netwerk een bijdrage kan leveren aan het te bereiken resultaat. Er wordt bijvoorbeeld geen woonvoorziening of aanpassing gerealiseerd als het te bereiken resultaat ook bereikt kan worden door de hulp van huisgenoten. Van huisgenoten mag bijvoorbeeld verwacht worden dat ze de was in en uit de machine halen die op zolder staat. In deze situatie zal een cliënt daarom niet in aanmerking komen voor bijvoorbeeld een traplift of een andere voorziening zoals een verhuizing.
14.4 Algemene (gebruikelijke) voorzieningen
Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Bij de woonvoorziening zijn een aantal voorzieningen die als algemeen gebruikelijk kunnen worden beschouwd. Dit zijn voorzieningen die ook gebruikt worden door mensen zonder beperking en breed (in de reguliere handel) verkrijgbaar zijn, o.a. in bouwmarkten.
Wat algemeen gebruikelijk is en tot iemands eigen verantwoordelijkheid kan worden gerekend moet ook gerelateerd worden aan de beperking, de leeftijd, de woonwens en de woonsituatie van iemand. Verwacht mag worden dat mensen tijdig maatregelen treffen om de woning te kunnen blijven gebruiken, ook al worden ze ouder of neemt de beperking toe, bijvoorbeeld door adequate vervanging van het sanitair of, bij het leggen van nieuwe vloeren, door het verwijderen van drempels.
Wat algemeen gebruikelijk is, is ook aan maatschappelijke ontwikkelingen onderhevig en kan in de loop der jaren veranderen.
14.5 Voorzieningen o.b.v. andere wetten
Uitleenmogelijkheid bij tijdelijke noodzaak op grond van de Zvw:
Voor kortdurend gebruik (maximaal 6 maanden) zijn losse woonvoorzieningen te leen via het uitleendepot van thuiszorgaanbieders of hulpmiddelen-leveranciers. Losse voorzieningen hebben als voordeel dat ze vaak snel kunnen worden ingezet, soms voordeliger zijn, vaak voor meerdere doeleinden kunnen worden ingezet (bijvoorbeeld: een douchestoel gebruiken om aan de wastafel te zitten of om op te zitten bij het aankleden) en meegenomen kunnen worden in geval van verhuizing.
Wlz-instellingen, of mensen die in de eigen woning wonen met een Wlz indicatie:
In de Wmo 2015 is bepaald dat de gemeente een maatwerkvoorziening kan weigeren indien een cliënt recht heeft op verblijf en daarmee samenhangende zorg vanuit de Wlz. Deze bepaling voorziet erin dat cliënten die toegang hebben tot de Wlz geen ondersteuning vanuit de gemeenten op grond van de Wmo 2015 ontvangen. Ook is opgenomen dat de gemeente een maatwerkvoorziening mag weigeren indien er reden is om aan te nemen dat iemand aanspraak kan maken op verblijf en daarmee samenhangende Wlz-zorg, maar niet mee wil werken aan het verkrijgen van een indicatiebesluit van het CIZ (artikel 2.3.5 lid 6 Wmo 2015). Zie Afbakening Wmo 2015 en Wlz - algemeen voor meer informatie.
Uitzondering
De wetgever heeft een aantal uitzonderingen gemaakt op artikel 2.3.5 lid 6 Wmo 2015. Het college moet op grond van de Wmo 2015, hulpmiddelen en woningaanpassingen verstrekken aan cliënten die thuis wonen en een Wlz-verblijfsindicatie hebben (artikel 8.6a onderdeel a Wmo 2015). De gemeente hoeft geen verhuiskostenvergoeding te verstrekken aan een Wlz-gerechtigde die gaat verhuizen naar een Wlz-instelling. De gemeente kan de aanvraag in dat geval afwijzen op grond van artikel 2.3.5 lid 6 Wmo 2015. Immers, de uitzondering op dit artikel in artikel 8.6a onderdeel a Wmo 2015 is hier niet van toepassing, omdat een verhuiskostenvergoeding geen hulpmiddel of woningaanpassing betreft.
14.6 Maatwerkvoorziening wonen
Als al het voorgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het ondervonden probleem, zal cliënt in aanmerking kunnen komen voor een maatwerkvoorziening wonen.
14.6.1 Kosten voor onderhoud en reparatie
De hoogte van de bijdrage in kosten van onderhoud, keuring en reparatie is gelijk aan het bedrag van de aanvaardbare kosten.
4.6.2 Indexering
De bedragen voor onderhoud en reparatie worden jaarlijks geïndexeerd. De indexeringspercentages zoals deze door Schulinck worden geadviseerd zijn hierbij van toepassing.
14.6.3 Verwijderen van voorziening
Woonvoorzieningen die in bruikleen zijn verstrekt, blijven eigendom van de gemeente. De kosten voor het verwijderen dan wel innemen, komen dan ook voor rekening van de gemeente. De verwijderingsbijdrage van voorzieningen, die in eigendom zijn verstrekt aan de inwoner, komen voor de rekening van de eigenaar, dus de inwoner.
14.7 Bijzondere situaties:
14.7.1 Woonwagen
Als de inwoner in een woonwagen woont, kan de gemeente een woonvoorziening verstrekken als:
de technische levensduur van de woonwagen nog minimaal vijf jaar is;
de standplaats niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt;
de woonwagen ten tijde van de indiening van de zorgvraag voor een woonvoorziening bij de gemeente op een standplaats stond;
de hoofdbewoner van een woonwagen in het bezit is van een bewonersvergunning als bedoeld in de Woningwet.
Hoofdstuk 15. Overige bepalingen
15.1. Privacy
In de beschikking aan de cliënt en tijdens het keukentafelgesprek met de cliënt zal worden uitgelegd dat persoonsgegevens worden geregistreerd. Op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) mogen deze persoonsgegevens en bijzondere persoonsgegevens worden geregistreerd voor het uitoefenen van een wettelijke taak op grond van de Wmo 2015. Hiervoor is dus geen toestemming van de cliënt vereist, maar het moet wel worden gemeld aan de client.
15.2 Inwerkingtreding
Deze beleidsregels treedt na besluitvorming in werking. Het Uitvoeringbesluit 2023 wordt ingetrokken na inwerking treden van de beleidsregels.
Deze beleidsregels zijn een nadere invulling van de Verordening Jeugdhulp en Wmo gemeente Waalre.
Ondertekening
Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalre in de vergadering van 09-07-2024.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalre,
Gemeentesecretaris, Burgemeester,
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl